ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 256

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
1 oktober 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1601/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 1602/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van het op de restitutie voor granen toe te passen correctiebedrag

3

 

 

Verordening (EG) nr. 1603/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

5

 

 

Verordening (EG) nr. 1604/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

7

 

 

Verordening (EG) nr. 1605/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

9

 

*

Verordening (EG) nr. 1606/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2005 ten aanzien van de hoeveelheid waarop de permanente openbare inschrijving voor de uitvoer van zachte tarwe die in het bezit is van het Slowaakse interventiebureau betrekking heeft

11

 

*

Verordening (EG) nr. 1607/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 296/96 betreffende de door de lidstaten te verstrekken gegevens en de maandelijkse boeking van de uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) gefinancierde uitgaven

12

 

*

Verordening (EG) nr. 1608/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3149/92 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de levering van levensmiddelen uit interventievoorraden aan de meest behoeftigen in de Gemeenschap

13

 

*

Verordening (EG) nr. 1609/2005 van de Commissie van 30 september 2005 houdende verlaging, voor het verkoopseizoen 2005/2006, van de in het kader van de productiequota gegarandeerde hoeveelheid in de sector suiker, en van de geraamde maximale behoeften van de raffinaderijen in het kader van de preferentiële invoer

15

 

 

Verordening (EG) nr. 1610/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van de minimumverkoopprijzen voor boter die gelden voor de 171e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2571/97 bedoelde permanente openbare inschrijving

19

 

 

Verordening (EG) nr. 1611/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van de maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat die gelden voor de 171e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2571/97 bedoelde permanente openbare inschrijving

21

 

 

Verordening (EG) nr. 1612/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van de minimumverkoopprijs van magere melkpoeder voor de 90e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2799/1999 bedoelde permanente verkoop bij inschrijving

23

 

 

Verordening (EG) nr. 1613/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van het maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat voor de 343e bijzondere inschrijving die wordt gehouden in het kader van de permanente verkoop bij inschrijving als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 429/90

24

 

 

Verordening (EG) nr. 1614/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van de minimumverkoopprijs voor boter voor de 27e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2771/1999

25

 

 

Verordening (EG) nr. 1615/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van de minimumverkoopprijs voor mageremelkpoeder voor de 26e deelinschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 214/2001

26

 

 

Verordening (EG) nr. 1616/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 oktober 2005

27

 

 

Verordening (EG) nr. 1617/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van de productierestitutie voor in de chemische industrie gebruikte witte suiker voor de periode van 1 tot en met 31 oktober 2005

30

 

 

Verordening (EG) nr. 1618/2005 van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

31

 

*

Richtlijn 2005/61/EG van de Commissie van 30 september 2005 ter uitvoering van Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de traceerbaarheidsvoorschriften en de melding van ernstige ongewenste bijwerkingen en voorvallen ( 1 )

32

 

*

Richtlijn 2005/62/EG van de Commissie van 30 september 2005 ter uitvoering van Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft communautaire normen en specificaties inzake een kwaliteitszorgsysteem voor bloedinstellingen ( 1 )

41

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Besluit van de Raad van 20 september 2005 houdende benoeming van twee leden en vier plaatsvervangers in het Comité van de Regio’s

49

 

*

Besluit van de Raad van 20 september 2005 houdende benoeming van drie leden en vijf plaatsvervangers in het Comité van de Regio’s

51

 

*

Besluit van de Raad van 20 september 2005 houdende benoeming van een plaatsvervangend lid in het Comité van de Regio’s

53

 

*

Besluit van de Raad van 20 september 2005 houdende benoeming van een lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

54

 

*

Besluit van de Raad van 20 september 2005 houdende benoeming van twee leden en een plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s

55

 

*

Besluit van de Raad van 20 september 2005 houdende benoeming van een lid en van een plaatsvervangend lid in het Comité van de Regio’s

56

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Besluit 2005/680/GBVB van de Raad van 12 augustus 2005 over de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Democratische Republiek Congo betreffende de status en de activiteiten van de politiemissie van de Europese Unie in de Democratische Republiek Congo (EUPOL Kinshasa)

57

Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Democratische Republiek Congo betreffende de status en de activiteiten van de politiemissie van de Europese Unie in de Democratische Republiek Congo (EUPOL Kinshasa)

58

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Besluit 2005/681/JBZ van de Raad van 20 september 2005 tot oprichting van de Europese Politieacademie (EPA) en tot intrekking van Besluit 2000/820/JBZ

63

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/1


VERORDENING (EG) Nr. 1601/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

45,6

096

29,4

999

37,5

0707 00 05

052

102,6

999

102,6

0709 90 70

052

65,0

999

65,0

0805 50 10

052

69,0

382

63,8

388

63,3

524

62,6

528

56,2

999

63,0

0806 10 10

052

85,6

096

52,6

624

181,7

999

106,6

0808 10 80

388

89,4

400

89,6

508

26,4

512

84,5

528

46,8

720

59,6

800

143,1

804

67,3

999

75,8

0808 20 50

052

93,1

388

69,5

999

81,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/3


VERORDENING (EG) Nr. 1602/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot vaststelling van het op de restitutie voor granen toe te passen correctiebedrag

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 moet bij uitvoer van granen de op de dag van indiening van de aanvraag van een certificaat geldende restitutie op verzoek worden toegepast op uitvoer die tijdens de geldigheidsduur van het certificaat moet plaatsvinden. In dat geval kan op de restitutie een correctiebedrag worden toegepast.

(2)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2) kan een correctiebedrag worden vastgesteld voor de in artikel 1, lid 1, onder c), van Verordening (EEG) nr. 1766/92 (3) bedoelde producten. Dit correctiebedrag moet worden berekend met inachtneming van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde elementen.

(3)

Op grond van de situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten kan het noodzakelijk zijn het correctiebedrag naar gelang van de bestemming te differentiëren.

(4)

Het correctiebedrag moet samen met de restitutie en volgens dezelfde procedure worden vastgesteld. Het kan tussentijds worden gewijzigd.

(5)

Uit de bovengenoemde bepalingen volgt dat het correctiebedrag moet worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het correctiebedrag op de vooraf vastgestelde restituties bij uitvoer van de in artikel 1, lid 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten, met uitzondering van mout, wordt vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).

(3)  PB L 181 van 1.7.1992, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1104/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 1).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van het op de restitutie voor granen toe te passen correctiebedrag

(in EUR/t)

Productcode

Bestemming

Lopend

10

1e term.

11

2e term.

12

3e term.

1

4e term.

2

5e term.

3

6e term.

4

1001 10 00 9200

1001 10 00 9400

A00

0

0

0

0

0

1001 90 91 9000

1001 90 99 9000

C01

0

– 0,46

– 0,92

– 1,38

– 1,84

1002 00 00 9000

A00

0

0

0

0

0

1003 00 10 9000

1003 00 90 9000

C02

0

– 0,46

– 0,92

– 1,38

– 1,84

1004 00 00 9200

1004 00 00 9400

C03

0

– 0,46

– 0,92

– 1,38

– 1,84

1005 10 90 9000

1005 90 00 9000

A00

0

0

0

0

0

1007 00 90 9000

1008 20 00 9000

1101 00 11 9000

1101 00 15 9100

C01

0

– 0,63

– 1,26

– 1,89

– 2,52

1101 00 15 9130

C01

0

– 0,59

– 1,18

– 1,77

– 2,36

1101 00 15 9150

C01

0

– 0,54

– 1,09

– 1,63

– 2,17

1101 00 15 9170

C01

0

– 0,50

– 1,00

– 1,50

– 2,00

1101 00 15 9180

C01

0

– 0,47

– 0,94

– 1,41

– 1,88

1101 00 15 9190

1101 00 90 9000

1102 10 00 9500

A00

0

0

0

0

0

1102 10 00 9700

A00

0

0

0

0

0

1102 10 00 9900

1103 11 10 9200

A00

0

0

0

0

0

1103 11 10 9400

A00

0

0

0

0

0

1103 11 10 9900

1103 11 90 9200

A00

0

0

0

0

0

1103 11 90 9800

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

C01

:

Alle derde landen met nitzondering van Albanië, Bulgarije, Roemanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië en Montenegro, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Liechtenstein en Zwitserland.

C02

:

Algerije, Saoedi Arabië, Bahrein, Egypte, de Verenigde Arabische Emiraten, Iran, Irak, Israel, Jordanië, Koeweit, Libanon, Libië, Marokko, Mauritanië, Oman, Qatar, Syrië, Tunesië en Jemen.

C03

:

Alle derde landen met uitzondering van Bulgarije, Noorwegen, Roemenië, Zwitserland en Liechenstein.


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/5


VERORDENING (EG) Nr. 1603/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1 van die verordening genoemde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

De restituties moeten worden vastgesteld met inachtneming van de elementen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2).

(3)

Voor mout moet de restitutie worden berekend met inachtneming van de hoeveelheid granen benodigd voor de vervaardiging van de betreffende producten. Deze hoeveelheden zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1501/95.

(4)

De situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten voor zekere producten kunnen een differentiatie van de restitutie, naar gelang van de bestemming, nodig maken.

(5)

De restitutie moet eenmaal per maand worden vastgesteld. Zij kan in de tussentijd worden gewijzigd.

(6)

Bij toepassing van deze regelen op de huidige situatie in de sector granen en met name op de noteringen of prijzen van deze producten in de Gemeenschap en op de wereldmarkt, moet de restitutie op de in de bijlage vermelde bedragen worden vastgesteld.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer van de in artikel 1, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde mout worden op de in de bijlage aangegeven bedragen vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

1107 10 19 9000

A00

EUR/t

0,00

1107 10 99 9000

A00

EUR/t

0,00

1107 20 00 9000

A00

EUR/t

0,00

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/7


VERORDENING (EG) Nr. 1604/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 moet bij uitvoer van granen de op de dag van indiening van de aanvraag van een certificaat geldende restitutie op verzoek worden toegepast op uitvoer die tijdens de geldigheidsduur van het certificaat moet plaatsvinden. In dat geval kan op de restitutie een correctiebedrag worden toegepast.

(2)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen (2), kan een correctiebedrag worden vastgesteld voor de in artikel 1, lid 1, onder c), van Verordening (EEG) nr. 1766/92 (3) bedoelde mout. Het correctiebedrag moet worden berekend met inachtneming van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde elementen.

(3)

Uit de bovengenoemde bepalingen volgt dat het correctiebedrag moet worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het in artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde correctiebedrag dat van toepassing is op de vooraf vastgestelde restituties bij uitvoer van mout, wordt vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).

(3)  PB L 181 van 1.7.1992, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1104/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 1).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

(EUR/t)

Productcode

Bestemming

Lopend

10

1e term.

11

2e term.

12

3e term.

1

4e term.

2

5e term.

3

1107 10 11 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 19 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 91 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 99 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 20 00 9000

A00

0

0

0

0

0

0


(EUR/t)

Productcode

Bestemming

6e term.

4

7e term.

5

8e term.

6

9e term.

7

10e term.

8

11e term.

9

1107 10 11 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 19 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 91 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 99 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 20 00 9000

A00

0

0

0

0

0

0


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/9


VERORDENING (EG) Nr. 1605/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3072/95 van de Raad van 22 december 1995 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2681/74 van de Raad van 21 oktober 1974 betreffende de communautaire financiering van de uitgaven in verband met de levering van landbouwproducten als voedselhulp (3) is bepaald dat het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, het gedeelte van de uitgaven financiert dat overeenkomt met de desbetreffende restituties bij uitvoer die overeenkomstig de betrokken communautaire voorschriften zijn vastgesteld.

(2)

Om de opstelling en het beheer van de begroting voor de communautaire voedselhulpacties te vergemakkelijken en om de lidstaten in staat te stellen het bedrag van de communautaire deelname in de financiering van de nationale voedselhulpacties te kennen, moet het bedrag van de voor deze acties toegekende restituties worden vastgesteld.

(3)

De algemene voorschriften en de uitvoeringsbepalingen die in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 3072/95 voor de uitvoerrestituties zijn vastgesteld, zijn van overeenkomstige toepassing op bovenbedoelde transacties.

(4)

De specifieke criteria die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de uitvoerrestituties voor rijst zijn vastgesteld in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 3072/95.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De geldende restituties voor de producten van de sectoren granen en rijst geleverd voor de communautaire en nationale voedselhulpacties, uitgevoerd in het kader van internationale verdragen of andere aanvullende programma's of die in het kader van andere communautaire acties gratis worden geleverd, worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 329 van 30.12.1995, blz. 18. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 411/2002 van de Commissie (PB L 62 van 5.3.2002, blz. 27).

(3)  PB L 288 van 25.10.1974, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

(in EUR/t)

Productcode

Bedrag van de restitutie

1001 10 00 9400

0,00

1001 90 99 9000

0,00

1002 00 00 9000

0,00

1003 00 90 9000

0,00

1005 90 00 9000

0,00

1006 30 92 9100

0,00

1006 30 92 9900

0,00

1006 30 94 9100

0,00

1006 30 94 9900

0,00

1006 30 96 9100

0,00

1006 30 96 9900

0,00

1006 30 98 9100

0,00

1006 30 98 9900

0,00

1006 30 65 9900

0,00

1007 00 90 9000

0,00

1101 00 15 9100

10,28

1101 00 15 9130

9,60

1102 10 00 9500

0,00

1102 20 10 9200

56,20

1102 20 10 9400

48,17

1103 11 10 9200

0,00

1103 13 10 9100

72,25

1104 12 90 9100

0,00

NB: Productcodes: zie de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/11


VERORDENING (EG) Nr. 1606/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2005 ten aanzien van de hoeveelheid waarop de permanente openbare inschrijving voor de uitvoer van zachte tarwe die in het bezit is van het Slowaakse interventiebureau betrekking heeft

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1060/2005 van de Commissie (2) is een permanente inschrijving geopend voor de uitvoer van 114 757 ton zachte tarwe die in het bezit is van het Slowaakse interventiebureau.

(2)

Slowakije heeft de Commissie ervan in kennis gesteld dat zijn interventiebureau voornemens is de hoeveelheid waarvoor de inschrijving voor uitvoer wordt gehouden, met 33 192 ton te verhogen. Gezien de beschikbare hoeveelheden en de situatie op de markt is het dienstig op dit verzoek van Slowakije in te gaan

(3)

Verordening (EG) nr. 1060/2005 moet bijgevolg worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1060/2005 wordt vervangen door:

„Artikel 2

De inschrijving heeft betrekking op een hoeveelheid van ten hoogste 147 949 ton zachte tarwe voor uitvoer naar derde landen, met uitzondering van Albanië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Liechtenstein, Roemenië, Servië en Montenegro (3) en Zwitserland.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 174 van 7.7.2005, blz. 18. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1302/2005 (PB L 207 van 10.8.2005, blz. 12).

(3)  Met inbegrip van Kosovo, zoals gedefinieerd in Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.”.


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/12


VERORDENING (EG) Nr. 1607/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 296/96 betreffende de door de lidstaten te verstrekken gegevens en de maandelijkse boeking van de uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) gefinancierde uitgaven

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), en met name op artikel 7, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 1 van Verordening (EG) nr. 296/96 van de Commissie (2) is bepaald dat de Commissie binnen het kader van de begrotingskredieten de financiële middelen aan de lidstaten beschikbaar stelt die nodig zijn om de door de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw te financieren uitgaven te dekken.

(2)

In artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 296/96 is bepaald dat de voor een bepaalde maand opgevoerde uitgaven in de regel moeten overeenkomen met de in die maand werkelijk uitbetaalde en geïnde bedragen. Er is voorzien in enige uitzonderingen op dit beginsel.

(3)

Met het oog op de inachtneming van de begroting dient het, voorzover nodig om aan het bepaalde in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 296/96 te voldoen, voor de lidstaten mogelijk te zijn om andere uitgavendeclaraties dan die voor de maatregelen die onder Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (3) vallen, aan te passen en uitgaven te declareren voor de volgende maand.

(4)

Verordening (EG) nr. 296/96 moet daarom dienovereenkomstig worden aangepast.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan de eerste alinea van artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 296/96 wordt het volgende punt toegevoegd:

„d)

en de in de periode van 1 tot en met 15 oktober 2005 door de lidstaten verrichte andere uitgaven dan die voor de onder Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad (4) vallende maatregelen mogen worden opgevoerd voor de maand na de maand van betaling aan de begunstigde, indien dit noodzakelijk is om te voldoen aan het bepaalde in artikel 1.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

(2)  PB L 39 van 17.2.1996, blz. 5. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 605/2005 (PB L 100 van 20.4.2005, blz. 11).

(3)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2223/2004 (PB L 379 van 24.12.2004, blz. 1).

(4)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.”.


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/13


VERORDENING (EG) Nr. 1608/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3149/92 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de levering van levensmiddelen uit interventievoorraden aan de meest behoeftigen in de Gemeenschap

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 3730/87 van de Raad van 10 december 1987 houdende algemene voorschriften voor de levering van levensmiddelen uit interventievoorraden aan bepaalde organisaties met het oog op verstrekking aan de meest hulpbehoevenden in de Gemeenschap (1), en met name op artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3149/92 van de Commissie (2) zijn de uitvoeringsbepalingen vastgesteld die van toepassing zijn op de inschrijvingen voor de organisatie van de leveringen in lidstaten die deelnemen aan acties die de Gemeenschap onderneemt om levensmiddelen uit interventievoorraden ter beschikking te stellen aan de meest behoeftigen in de Gemeenschap.

(2)

De in het kader van het jaarprogramma aan de interventievoorraden te onttrekken producten kunnen in ongewijzigde staat worden geleverd, worden verwerkt met het oog op de productie van levensmiddelen of aan de voorraad worden onttrokken bij wijze van betaling voor de levering of de productie van op de gemeenschappelijke markt aangekochte levensmiddelen. Voor dit laatste type levering moet worden bepaald welke in de interventievoorraden beschikbare producten aan die voorraden kunnen worden onttrokken als betaling voor de productie van graan- en zuivelproducten.

(3)

Om beter aan de vraag van liefdadigheidsinstellingen te kunnen voldoen en om het assortiment geleverde levensmiddelen uit te breiden, moet worden bepaald dat de producten uit interventievoorraden, met het oog op de productie van levensmiddelen, tegen bepaalde voorwaarden mogen worden gemengd met andere producten.

(4)

Overeenkomstig artikel 47, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (3), bestaat de openbare interventie in de sector rundvlees sinds 1 juli 2002 niet meer als permanent marktondersteunend instrument. Verordening (EEG) nr. 3149/92 moet bijgevolg aan die nieuwe situatie worden aangepast.

(5)

Verordening (EEG) nr. 3149/92 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in de onderhavige verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van de betrokken comités van beheer,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 3149/92 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, onder b), derde alinea, wordt vervangen door:

„Indien evenwel geen rijst beschikbaar is in de interventievoorraden, mag de Commissie toestemming verlenen voor de uitslag uit de interventievoorraden van granen die vervolgens worden gebruikt om de levering van op de markt aangekochte rijst en producten op basis van rijst te betalen.”;

b)

in lid 2, onder a), wordt na de derde alinea de volgende alinea ingevoegd:

„In het in de tweede alinea, derde streepje, bedoelde geval en wanneer het de levering betreft van rijst of producten op basis van rijst in ruil voor aan de interventievoorraden onttrokken granen, wordt in de inschrijving bepaald dat het aan de interventievoorraad te onttrekken product een bepaald graanproduct is dat in het bezit is van een interventiebureau.”;

c)

lid 2 bis wordt vervangen door:

„2 bis.   Producten uit de interventievoorraad mogen worden gemengd met of toegevoegd aan andere producten die op de markt worden aangekocht voor de productie van levensmiddelen ten behoeve van de uitvoering van het programma. In dat geval moeten de producten uit de interventievoorraden, qua nettogewicht, ten minste 40 % van het te leveren levensmiddel uitmaken.

Voor de toepassing van de eerste alinea bevat de inschrijving expliciet de verplichting dat de producten uit de interventievoorraden, qua nettogewicht, ten minste 50 % van het te leveren levensmiddel moeten uitmaken.”.

2)

Artikel 5, lid 1, tweede alinea, wordt geschrapt.

3)

De bijlage wordt geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 352 van 15.12.1987, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2535/95 (PB L 260 van 31.10.1995, blz. 3).

(2)  PB L 313 van 30.10.1992, blz. 50. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1903/2004 (JO L 328 van 30.10.2004, blz. 77).

(3)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1).


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/15


VERORDENING (EG) Nr. 1609/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

houdende verlaging, voor het verkoopseizoen 2005/2006, van de in het kader van de productiequota gegarandeerde hoeveelheid in de sector suiker, en van de geraamde maximale behoeften van de raffinaderijen in het kader van de preferentiële invoer

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 10, lid 6, en artikel 39, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 10, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 is bepaald dat de in het kader van de productiequota gegarandeerde hoeveelheid vóór 1 oktober voor ieder verkoopseizoen moet worden verlaagd, wanneer de ramingen een met uitvoerrestitutie uit te voeren overschot te zien geven dat meer bedraagt dan de maximumhoeveelheid die is bepaald in de overeenkomstig artikel 300, lid 2, van het Verdrag gesloten Overeenkomst inzake de landbouw.

(2)

De raming voor het verkoopseizoen 2005/2006 komt uit op een uit te voeren overschot dat het bij de landbouwovereenkomst vastgestelde maximum overschrijdt. Derhalve moet de totale hoeveelheid waarmee de gegarandeerde hoeveelheid moet worden verlaagd, worden vastgesteld, en moet de verdeling daarvan over enerzijds suiker, isoglucose en inulinestroop en anderzijds de betrokken productiegebieden nader worden aangegeven door toepassing van de in artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 vastgestelde coëfficiënten.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 verdeelt iedere lidstaat vervolgens zijn deel van het verschil over de op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen, op basis van de verhouding tussen hun A-quotum en hun B-quotum voor het betrokken product en de basishoeveelheid-A en de basishoeveelheid-B van die lidstaat voor dat product.

(4)

n artikel 39, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 is bepaald dat een verlaging van de gegarandeerde hoeveelheid leidt tot een verlaging van de geraamde maximale behoeften aan ruwe suiker voor het betrokken verkoopseizoen van de communautaire raffinaderijen. De betrokken verlaging van de genoemde behoeften en de verdeling ervan over de betrokken lidstaten moeten derhalve worden vastgesteld.

(5)

De termijnen voor de vaststelling door de lidstaten van de verlaging die voor elk op hun grondgebied gevestigd bedrijf moet worden toegepast, moeten worden bepaald.

(6)

Gezien de bij Verordening (EG) nr. 1260/2001 vastgestelde termijn dient de onderhavige verordening in werking te treden op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(7)

Het Comité van beheer voor suiker heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Overeenkomstig artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 wordt voor het verkoopseizoen 2005/2006 de in het kader van de productiequota gegarandeerde hoeveelheid verlaagd met 1 891 747,7 ton, uitgedrukt in witte suiker.

2.   De in lid 1 bedoelde verlaging, en de basishoeveelheden die na de verlaging overblijven voor de toekenning van de productiequota aan de producerende bedrijven voor het verkoopseizoen 2005/2006, worden per product en per gebied vastgesteld in deel A van de bijlage.

3.   Voor ieder producerend bedrijf waaraan een productiequotum is toegekend voor het verkoopseizoen 2005/2006, stellen de lidstaten vóór 1 november 2005 de toe te passen verlaging vast, evenals de ten gevolge van de toepassing van die verlaging gewijzigde A- en B-quota.

Artikel 2

1.   Overeenkomstig artikel 39, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 wordt voor het verkoopseizoen 2005/2006 de geraamde maximale behoefte van de communautaire raffinaderijen verlaagd met 14 676 ton, uitgedrukt in witte suiker.

2.   De in lid 1 bedoelde verlaging wordt verdeeld over de betrokken lidstaten overeenkomstig deel B van de bijlage.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).


BIJLAGE

DEEL A: Verdeling per product en per gebied van de hoeveelheid waarmee de gegarandeerde hoeveelheid wordt verlaagd, en van de basishoeveelheden die na de verlaging van de gegarandeerde hoeveelheid overblijven voor de toekenning van de A- en B-productiequota

1.   Voor suiker (uitgedrukt in ton witte suiker)

Gebieden

Verlaging voor suiker

Basishoeveelheden voor suiker

A

B

A

B

Tsjechië

18 207,7

563,5

423 001,3

13 089,5

Denemarken

45 264,6

13 335,2

279 735,4

82 410,3

Duitsland

374 034,5

115 090,3

2 238 878,8

688 891,9

Griekenland

20 550,0

2 055,2

268 088,0

26 808,6

Spanje

44 022,1

1 833,1

913 060,3

38 045,4

Frankrijk (continentaal Frankrijk) (1)

354 766,7

105 215,3

2 181 720,7

647 044,2

Frankrijk (overzeese departementen) (1)

32 108,2

3 433,1

401 763,8

42 939,4

Ierland

12 898,2

1 289,5

168 247,0

16 825,0

Italië

137 245,8

25 812,6

1 173 658,1

220 726,7

Letland

1 806,0

3,6

64 594,0

101,4

Litouwen

2 719,8

100 290,2

Hongarije

11 182,5

34,3

389 271,5

1 195,7

Nederland

88 833,4

23 430,5

595 279,0

157 016,6

Oostenrijk

37 722,9

8 804,1

276 306,0

64 493,4

Polen

84 735,7

4 930,3

1 495 264,3

86 995,7

Portugal (vasteland)

3 864,8

386,5

59 515,4

5 951,5

Portugal (autonome regio Azoren)

644,7

65,0

8 403,5

839,8

Slovenië

3 438,6

343,1

44 718,4

4 472,9

Slowakije

13 015,6

1 211,8

176 744,4

16 460,2

Finland

9 456,0

944,5

123 350,3

12 335,9

Zweden

23 836,9

2 383,9

310 947,3

31 094,1

BLEU (2)

76 867,1

16 504,7

598 038,4

128 401,4

Verenigd Koninkrijk

73 699,5

7 370,1

961 415,9

96 141,4


2.   Voor isoglucose (in ton droge stof)

Gebieden

Verlaging voor isoglucose

Basishoeveelheden voor isoglucose

A

B

A

B

Duitsland

3 868,6

911,1

24 774,7

5 834,4

Griekenland

1 409,4

331,9

9 025,6

2 125,6

Spanje

6 165,4

657,7

68 454,2

7 301,7

Frankrijk (continentaal Frankrijk)

2 266,7

590,0

13 480,4

3 508,6

Italië

2 219,3

522,6

14 212,8

3 347,2

Hongarije

8 899,9

697,3

118 727,1

9 302,7

Nederland

994,7

234,3

6 369,9

1 500,2

Polen

1 698,1

127,5

23 212,9

1 742,5

Portugal (vasteland)

1 084,1

255,3

6 942,9

1 635,0

Slowakije

3 560,3

476,8

33 961,7

4 548,2

Finland

859,2

86,0

9 932,8

993,7

BLEU (3)

8 370,1

2 301,7

47 780,5

13 139,3

Verenigd Koninkrijk

3 143,7

838,5

18 358,3

4 896,8


3.   Voor inulinestroop (in ton droge stof, uitgedrukt in equivalent witte suiker/isoglucose)

Gebieden

Verlaging voor inulinestroop

Basishoeveelheden voor inulinestroop

A

B

A

B

Frankrijk (continentaal Frankrijk)

1 956,8

459,9

17 890,3

4 214,3

Nederland

6 454,9

1 515,9

59 064,5

13 914,6

BLEU (4)

18 473,7

4 349,0

155 744,9

36 679,2

DEEL B: Verdeling over de betrokken lidstaten van de verlaging van de geraamde maximale behoeften van de raffinaderijen

(in ton witte suiker)

 

Verlagingen

Maximale behoeften na toepassing van de verlaging

Frankrijk (continentaal Frankrijk)

2 423

294 204

Portugal (vasteland)

2 383

289 250

Slovenië

160

19 425

Finland

490

59 435

Verenigd Koninkrijk

9 220

1 119 361


(1)  Met inachtneming van artikel 12, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1260/2001.

(2)  Belgisch-Luxemburgse Economische Unie.

(3)  Belgisch-Luxemburgse Economische Unie.

(4)  Belgisch-Luxemburgse Economische Unie.


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/19


VERORDENING (EG) Nr. 1610/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot vaststelling van de minimumverkoopprijzen voor boter die gelden voor de 171e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2571/97 bedoelde permanente openbare inschrijving

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij openbare inschrijving verkopen de interventiebureaus bepaalde hoeveelheden boter uit interventievoorraden die in hun bezit zijn, en kennen steun toe voor room, boter en boterconcentraat, een en ander overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2571/97 van de Commissie van 15 december 1997 betreffende de verkoop van boter tegen verlaagde prijs en de toekenning van steun voor room, boter en boterconcentraat voor de vervaardiging van banketbakkerswerk, consumptie-ijs en andere voedingsmiddelen (2). In artikel 18 van die verordening is bepaald dat, rekening houdend met de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes, een minimumverkoopprijs voor boter en een maximumbedrag van de steun voor room, boter en boterconcentraat worden vastgesteld, die kunnen worden gedifferentieerd volgens de bestemming, het vetgehalte van de boter en de verwerkingsmethode, of wordt besloten aan de inschrijving geen gevolg te geven. De bedragen van de verwerkingszekerheden moeten dienovereenkomstig worden vastgesteld.

(2)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 171e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 2571/97, worden de minimumverkoopprijzen voor boter uit interventievoorraden alsmede de bedragen van de verwerkingszekerheden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 350 van 20.12.1997, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2250/2004 (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 25).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van de minimumverkoopprijzen voor boter die gelden voor de 171e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2571/97 bedoelde permanente openbare inschrijving

(EUR/100 kg)

Formule

A

B

Verwerkingsmethode

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Minimumverkoopprijs

Boter ≥ 82 %

In ongewijzigde staat

210

Concentraat

204,1

Verwerkingszekerheid

In ongewijzigde staat

79

Concentraat

79


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/21


VERORDENING (EG) Nr. 1611/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot vaststelling van de maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat die gelden voor de 171e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2571/97 bedoelde permanente openbare inschrijving

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij openbare inschrijving verkopen de interventiebureaus bepaalde hoeveelheden boter uit interventievoorraden die in hun bezit zijn, en kennen steun toe voor room, boter en boterconcentraat, een en ander overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2571/97 van de Commissie van 15 december 1997 betreffende de verkoop van boter tegen verlaagde prijs en de toekenning van steun voor room, boter en boterconcentraat voor de vervaardiging van banketbakkerswerk, consumptie-ijs en andere voedingsmiddelen (2). In artikel 18 van die verordening is bepaald dat, rekening houdend met de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes, een minimumverkoopprijs voor boter en een maximumbedrag van de steun voor room, boter en boterconcentraat worden vastgesteld, die kunnen worden gedifferentieerd volgens de bestemming, het vetgehalte van de boter en de verwerkingsmethode, of wordt besloten aan de inschrijving geen gevolg te geven. De bedragen van de verwerkingszekerheden moeten dienovereenkomstig worden vastgesteld.

(2)

Het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 171e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 2571/97, worden de maximumbedragen van de steun alsmede de bedragen van de verwerkingszekerheden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 350 van 20.12.1997, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2250/2004 (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 25).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 30 september 2005 tot vaststelling van de maximumbedragen van de steun voor room, boter en boterconcentraat die gelden voor de 171e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2571/97 bedoelde permanente openbare inschrijving

(EUR/100 kg)

Formule

A

B

Verwerkingsmethode

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Met verklikstoffen

Zonder verklikstoffen

Maximumbedrag van de steun

Boter ≥ 82 %

39

35

Boter < 82 %

Boterconcentraat

Room

15

Verwerkingszekerheid

Boter

43

Boterconcentraat

Room


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/23


VERORDENING (EG) Nr. 1612/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot vaststelling van de minimumverkoopprijs van magere melkpoeder voor de 90e bijzondere inschrijving in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2799/1999 bedoelde permanente verkoop bij inschrijving

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 26 van Verordening (EG) nr. 2799/1999 van de Commissie van 17 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de toekenning van steun voor ondermelk en magere melkpoeder voor voederdoeleinden en de verkoop van voornoemd magere melkpoeder (2), houden de interventiebureaus voor bepaalde in hun bezit zijnde hoeveelheden magere melkpoeder een permanente verkoop bij inschrijving.

(2)

Volgens de voorwaarden van artikel 30 van deze verordening, met inachtneming van de ontvangen aanbiedingen voor iedere bijzondere inschrijving, wordt een minimumverkoopprijs vastgesteld of wordt besloten de verkoop bij inschrijving geen doorgang te laten vinden. Het bedrag van de verwerkingszekerheid moet worden vastgesteld waarbij rekening wordt gehouden met het verschil tussen de marktprijs van magere melkpoeder en de minimumverkoopprijs.

(3)

Het verdient aanbeveling, met inachtneming van de ontvangen aanbiedingen, de minimumverkoopprijs op de hiernavolgende hoogte vast te stellen en dienovereenkomstig de verwerkingszekerheid te bepalen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 90e bijzondere inschrijving in het kader van Verordening (EG) nr. 2799/1999, waarvoor de termijn voor indiening van de offertes is afgelopen op 27 september 2005, worden de minimumverkoopprijs en de verwerkingszekerheid als volgt vastgesteld:

minimumverkoopprijs:

187,30 EUR/100 kg,

verwerkingszekerheid:

35,00 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 340 van 31.12.1999, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2250/2004 (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 25).


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/24


VERORDENING (EG) Nr. 1613/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot vaststelling van het maximumbedrag van de steun voor boterconcentraat voor de 343e bijzondere inschrijving die wordt gehouden in het kader van de permanente verkoop bij inschrijving als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 429/90

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 429/90 van de Commissie van 20 februari 1990 betreffende de toekenning, via openbare inschrijving, van steun voor boterconcentraat voor rechtstreekse consumptie in de Gemeenschap (2), houden de interventiebureaus een permanente verkoop bij inschrijving voor de toekenning van steun voor boterconcentraat. In artikel 6 van die verordening is bepaald dat, rekening houdend met de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen offertes, voor boterconcentraat met een botervetgehalte van ten minste 96 % een maximumbedrag voor de steun wordt vastgesteld of wordt besloten om aan de inschrijving geen gevolg te geven. De bestemmingszekerheid moet dienovereenkomstig worden vastgesteld.

(2)

Het verdient aanbeveling, met inachtneming van de ontvangen aanbiedingen, het maximumbedrag van de steun op de hiernavolgende hoogte vast te stellen en dienovereenkomstig de bestemmingszekerheid te bepalen.

(3)

Het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 343e bijzondere inschrijving die wordt gehouden in het kader van de permanente verkoop bij inschrijving als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 429/90, worden de maximumbedrag en de bestemmingszekerheid als volgt vastgesteld:

maximumbedrag:

46 EUR/100 kg,

bestemmingszekerheid

51 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 45 van 21.2.1990, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2250/2004 van de Commissie (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 25).


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/25


VERORDENING (EG) Nr. 1614/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot vaststelling van de minimumverkoopprijs voor boter voor de 27e bijzondere inschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2771/1999

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10, onder c),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 2771/1999 van de Commissie van 16 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter en room (2) hebben interventiebureaus bepaalde hoeveelheden boter die in hun bezit zijn, te koop aangeboden door middel van een permanente openbare inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 24 bis van Verordening (EG) nr. 2771/1999 wordt op basis van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen biedingen een minimumverkoopprijs vastgesteld of besloten geen boter toe te wijzen.

(3)

Gezien de ontvangen biedingen, dient een minimumverkoopprijs te worden vastgesteld.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 27e bijzondere inschrijving op grond van Verordening (EG) nr. 2771/1999, waarvoor de termijn voor het indienen van biedingen is verstreken op 27 september 2005, wordt de minimumverkoopprijs voor boter vastgesteld op 260,10 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 333 van 24.12.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2250/2004 (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 25).


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/26


VERORDENING (EG) Nr. 1615/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot vaststelling van de minimumverkoopprijs voor mageremelkpoeder voor de 26e deelinschrijving in het kader van de permanente openbare inschrijving zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 214/2001

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10, onder c),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 214/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor mageremelkpoeder (2) hebben interventiebureaus bepaalde hoeveelheden mageremelkpoeder die in hun bezit zijn, te koop aangeboden door middel van een permanente openbare inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 24 bis van Verordening (EG) nr. 214/2001 wordt op basis van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen biedingen een minimumverkoopprijs vastgesteld of besloten geen mageremelkpoeder toe te wijzen.

(3)

Gezien de ontvangen biedingen, dient een minimumverkoopprijs te worden vastgesteld.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 26e deelinschrijving op grond van Verordening (EG) nr. 214/2001, waarvoor de termijn voor het indienen van biedingen is verstreken op 27 september 2005, wordt de minimumverkoopprijs voor mageremelkpoeder vastgesteld op 188,00 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 37 van 7.2.2001, blz. 100. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2250/2004 (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 25).


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/27


VERORDENING (EG) Nr. 1616/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 oktober 2005

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 is bepaald dat bij de invoer van de in artikel 1 van die verordening bedoelde producten de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief worden geheven. Voor de producten als bedoeld in lid 2 van dat artikel is het invoerrecht echter gelijk aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs van de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 is bepaald dat de cif-invoerprijzen worden berekend aan de hand van de representatieve prijzen voor het betrokken product op de wereldmarkt.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1249/96 zijn bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1784/2003 ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen.

(4)

De vastgestelde invoerrechten zijn van toepassing totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt.

(5)

Voor het normaal functioneren van het stelsel van invoerrechten moeten deze rechten worden berekend aan de hand van de in een referentieperiode geconstateerde representatieve marktkoersen.

(6)

De toepassing van Verordening (EG) nr. 1249/96 leidt ertoe de invoerrechten vast te stellen zoals vermeld in bijlage I bij deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde invoerrechten in de sector granen worden vastgesteld in bijlage I bij deze verordening en zijn bepaald aan de hand van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1110/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 12).


BIJLAGE I

Vanaf 1 oktober 2005 geldende invoerrechten voor de in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(in EUR/ton)

1001 10 00

Harde tarwe van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

Zachte tarwe, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

Zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan voor zaaidoeleinden

0,00

1002 00 00

Rogge

38,82

1005 10 90

Maïs, zaaigoed, andere dan hybriden

60,33

1005 90 00

Maïs, andere dan zaaigoed (2)

60,33

1007 00 90

Graansorgho, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

43,81


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd (artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96) komt de importeur in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t, als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt, of

2 EUR/t, als de loshaven in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Estland, Letland, Litouen, Polen, Finland, Zweden of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t, als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Berekeningselementen

periode van 16.9.2005-29.9.2005

1)

Gemiddelden over de referentieperiode bepaald in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

Beursnotering

Minneapolis

Chicago

Minneapolis

Minneapolis

Minneapolis

Minneapolis

Product (eiwitgehalte bij 12 % vocht)

HRS2

YC3

HAD2

Van gemiddelde kwaliteit (1)

Van lage kwaliteit (2)

US barley 2

Notering (EUR/t)

125,07 (3)

66,77

170,91

160,91

140,91

93,02

Golfpremie (EUR/t)

13,92

 

 

Grote-Merenpremie (EUR/t)

34,49

 

 

2)

Gemiddelden over de referentieperiode bepaald in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

Vrachttarieven/kosten: Golf van Mexico–Rotterdam: 21,00 EUR/t; Grote Meren–Rotterdam: 25,19 EUR/t.

3)

Subsidies bedoeld in artikel 4, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

0,00 EUR/t (HRW2)

0,00 EUR/t (SRW2).


(1)  Een korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Een korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/30


VERORDENING (EG) Nr. 1617/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot vaststelling van de productierestitutie voor in de chemische industrie gebruikte witte suiker voor de periode van 1 tot en met 31 oktober 2005

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 7, lid 5, vijfde streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 kan worden besloten om restituties bij de productie te verlenen voor de in artikel 1, lid 1, onder a) en f), genoemde producten, voor de onder d) van dat lid genoemde stropen, en voor chemisch zuivere fructose (levulose) van GN-code 1702 50 00 als tussenproduct, die zich in een van de in artikel 23, lid 2, van het Verdrag bedoelde situaties bevinden en worden gebruikt bij de vervaardiging van bepaalde producten van de chemische industrie.

(2)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1265/2001 van de Commissie van 27 juni 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad, wat de productierestitutie voor bepaalde in de chemische industrie gebruikte producten van de sector suiker betreft (2) worden deze restituties bepaald op basis van de voor witte suiker vastgestelde restitutie.

(3)

In artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1265/2001 is bepaald dat de productierestitutie voor witte suiker maandelijks wordt vastgesteld voor perioden die op de eerste van iedere maand beginnen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1265/2001 bedoelde productierestitutie voor witte suiker wordt voor de periode van 1 tot en met 31 oktober 2005 vastgesteld op 33,838 EUR/100 kg nettogewicht.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 63.


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/31


VERORDENING (EG) Nr. 1618/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het aan de Akte van Toetreding van Griekenland gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1050/2001 van de Raad (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1051/2001 van de Raad van 22 mei 2001 betreffende de steun voor de katoenproductie (2), en met name op artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt op gezette tijden een wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald, rekening houdende met de historische verhouding tussen de in aanmerking genomen wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen en de berekende prijs voor niet-geëgreneerde katoen. Deze historische verhouding is vastgesteld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 van de Commissie van 2 augustus 2001, houdende uitvoeringsbepalingen van de steunregeling voor katoen (3). Als de wereldmarktprijs niet op die wijze kan worden bepaald, wordt hij bepaald op basis van de laatst vastgestelde prijs.

(2)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald voor een product met bepaalde kenmerken, waarbij rekening wordt gehouden met de gunstigste, voor de werkelijke markttendens representatief geachte aanbiedingen en noteringen. Om deze prijs te bepalen, wordt het gemiddelde berekend van de aanbiedingen en noteringen op één of meer Europese beurzen voor in een haven van Noord-Europa cif-geleverde producten uit de verschillende, voor de internationale handel als meest representatief beschouwde productielanden. Evenwel is bepaald dat deze criteria voor het bepalen van de wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen worden aangepast, om rekening te houden met de verschillen op grond van de kwaliteit van het geleverde product en de aard van de aanbiedingen en noteringen. In artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 is bepaald welke aanpassingen kunnen plaatsvinden.

(3)

Op grond van bovenbedoelde criteria moet de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen op het hieronder aangegeven niveau worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 bedoelde wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen wordt vastgesteld op 21,667 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 1.

(2)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 3.

(3)  PB L 210 van 3.8.2001, blz. 10. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1486/2002 (PB L 223 van 20.8.2002, blz. 3).


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/32


RICHTLIJN 2005/61/EG VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

ter uitvoering van Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de traceerbaarheidsvoorschriften en de melding van ernstige ongewenste bijwerkingen en voorvallen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG (1), en met name op artikel 29, tweede alinea, onder a) en i),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2002/98/EG legt kwaliteits- en veiligheidsnormen vast voor het inzamelen en testen van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong, ongeacht het beoogde gebruik, en voor het bewerken, opslaan en distribueren ervan indien zij voor transfusie bestemd zijn, teneinde een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens te waarborgen.

(2)

Om de overdracht van ziekten door bloed en bloedbestanddelen te voorkomen en een gelijkwaardig kwaliteits- en veiligheidsniveau te waarborgen moeten volgens Richtlijn 2002/98/EG specifieke technische voorschriften worden vastgesteld inzake traceerbaarheid, een communautaire procedure voor het melden van ernstige ongewenste bijwerkingen en voorvallen en de wijze van melding.

(3)

Vermoede gevallen van ernstige ongewenste bijwerkingen en voorvallen moeten zodra zij bekend zijn aan de bevoegde autoriteit worden gemeld. Daarom bevat deze richtlijn een meldingsformulier met de minimaal te melden gegevens, waarbij de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2002/98/EG de mogelijkheid behouden om op hun grondgebied strengere beschermende maatregelen te handhaven of te treffen die in overeenstemming zijn met het Verdrag.

(4)

Deze richtlijn stelt de bedoelde technische voorschriften vast, met inachtneming van Aanbeveling 98/463/EG van de Raad van 29 juni 1998 inzake de geschiktheid van bloed- en plasmadonors en de screening van donorbloed in de Europese Gemeenschap (2), Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (3), Richtlijn 2004/33/EG van de Commissie van 22 maart 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot bepaalde technische voorschriften voor bloed en bloedbestanddelen (4), en een aantal aanbevelingen van de Raad van Europa.

(5)

Bloed en bloedbestanddelen die uit derde landen worden ingevoerd, met inbegrip van bloed en bloedbestanddelen die worden gebruikt als grondstof voor de vervaardiging van uit bloed en plasma van menselijke oorsprong bereide geneesmiddelen die bestemd zijn om in de Gemeenschap te worden gedistribueerd, moeten voldoen aan gelijkwaardige normen en specificaties inzake traceerbaarheid en voorschriften voor het melden van ernstige ongewenste bijwerkingen en voorvallen als in deze richtlijn zijn opgenomen.

(6)

Met het oog op een consequente tenuitvoerlegging van Richtlijn 2002/98/EG moeten gemeenschappelijke definities voor de technische terminologie worden vastgelegd.

(7)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 2002/98/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„traceerbaarheid”: de mogelijkheid om elke afzonderlijke bloedeenheid en elk daarvan afkomstig bloedbestanddeel van de donor tot de eindbestemming en andersom te traceren, ongeacht of die eindbestemming een ontvanger, een geneesmiddelenfabrikant dan wel verwijdering is;

b)

„meldende instelling”: de bloedinstelling, de ziekenhuisbloedbank of de inrichting waar de transfusie plaatsvindt, die ernstige ongewenste bijwerkingen en/of ernstige ongewenste voorvallen aan de bevoegde autoriteit meldt;

c)

„ontvanger”: iemand die een transfusie van bloed of bloedbestanddelen ontvangen heeft;

d)

„uitgifte”: de verstrekking van bloed of bloedbestanddelen door een bloedinstelling of een ziekenhuisbloedbank voor transfusie bij een ontvanger;

e)

„imputabiliteit”: de waarschijnlijkheid dat een ernstige ongewenste bijwerking bij een ontvanger kan worden toegeschreven aan het getransfundeerde bloed of bloedbestanddeel, of dat een ernstige ongewenste bijwerking bij een donor kan worden toegeschreven aan de donatie;

f)

„inrichtingen”: ziekenhuizen, klinieken, fabrikanten en biomedische onderzoeksinstellingen waaraan bloed of bloedbestanddelen kunnen worden geleverd.

Artikel 2

Traceerbaarheid

1.   De lidstaten waarborgen door middel van nauwkeurige identificatieprocedures, het bijhouden van registers en een adequaat etiketteringssysteem de traceerbaarheid van bloed en bloedbestanddelen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat het in een bloedinstelling toegepaste traceerbaarheidssysteem de mogelijkheid biedt om bloedbestanddelen te traceren tot de plaats waar en het stadium van bewerking waarin zij zich bevinden.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat elke bloedinstelling beschikt over een systeem om elke donor, elke ingezamelde eenheid bloed en elk bereide bloedbestanddeel, ongeacht het beoogde gebruik, alsmede de inrichtingen waaraan een bepaald bloedbestanddeel is geleverd, op ondubbelzinnige wijze te identificeren.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle inrichtingen beschikken over een systeem om elke ontvangen eenheid bloed of bloedbestanddeel, ongeacht of de bewerking ter plaatse is gebeurd, en de eindbestemming van de ontvangen eenheid, ongeacht of dat transfusie, verwijdering of teruggave aan de distribuerende bloedinstelling is, te registreren.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat elke bloedinstelling een unieke identificatiecode heeft waardoor zij eenduidig aan elke door haar ingezamelde eenheid bloed en elk door haar bereide bloedbestanddeel kan worden gekoppeld.

Artikel 3

Verificatieprocedure voor de uitgifte van bloed en bloedbestanddelen

De lidstaten zorgen ervoor dat bloedinstellingen bij de uitgifte van eenheden bloed of bloedbestanddelen voor transfusie, of ziekenhuisbloedbanken, beschikken over een procedure om na te gaan of elke uitgegeven eenheid toegediend is aan de ontvanger waarvoor zij bedoeld was, dan wel wat de vervolgbestemming was ingeval zij niet toegediend is.

Artikel 4

Registratie van traceerbaarheidsgegevens

De lidstaten zorgen ervoor dat bloedinstellingen, ziekenhuisbloedbanken en inrichtingen de in bijlage I vermelde gegevens gedurende ten minste 30 jaar op een geschikt, uitleesbaar opslagmedium bewaren om de traceerbaarheid te waarborgen.

Artikel 5

Melding van ernstige ongewenste bijwerkingen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat inrichtingen waar transfusies plaatsvinden, beschikken over procedures om die transfusies te registreren en ernstige ongewenste bijwerkingen bij de ontvangers tijdens en na de transfusie die aan de kwaliteit of veiligheid van bloed of bloedbestanddelen kunnen worden toegeschreven, onverwijld aan de bloedinstellingen te melden.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat meldende instellingen beschikken over procedures om de bevoegde autoriteit zo snel mogelijk alle relevante informatie te verstrekken over vermoede ernstige ongewenste bijwerkingen. Daartoe worden de meldingsformulieren van bijlage II, delen A en C, gebruikt.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de meldende instellingen:

a)

de bevoegde autoriteit alle relevante informatie verstrekken over ernstige ongewenste bijwerkingen met imputabiliteit 2 of 3 zoals bedoeld in deel B van bijlage II, die aan de kwaliteit en veiligheid van bloed of bloedbestanddelen kunnen worden toegeschreven;

b)

gevallen van overdracht van ziekteverwekkers door bloed of bloedbestanddelen aan de bevoegde autoriteit melden zodra zij bekend geworden zijn;

c)

aangeven welke maatregelen zijn genomen ten aanzien van andere betrokken bloedbestanddelen die zijn gedistribueerd met het oog op transfusie of gebruik als plasma voor fractionering;

d)

vermoede ernstige ongewenste bijwerkingen evalueren om de imputabiliteit daarvan zoals omschreven in deel B van bijlage II te bepalen;

e)

ernstige ongewenste bijwerkingen na afsluiting van het onderzoek melden aan de hand van het formulier in deel C van bijlage II;

f)

elk jaar een volledig overzicht van ernstige ongewenste bijwerkingen bij de bevoegde autoriteit indienen aan de hand van het formulier in deel D van bijlage II.

Artikel 6

Melding van ernstige ongewenste voorvallen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat bloedinstellingen en ziekenhuisbloedbanken beschikken over procedures om ernstige ongewenste voorvallen die van invloed kunnen zijn op de kwaliteit of veiligheid van bloed en bloedbestanddelen te registreren.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de meldende instellingen beschikken over procedures om de bevoegde autoriteit zo snel mogelijk aan de hand van het formulier in deel A van bijlage III alle relevante informatie te verstrekken over ernstige ongewenste voorvallen die gevaar kunnen opleveren voor andere donors of ontvangers dan de rechtstreeks bij het voorval betrokken personen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de meldende instellingen:

a)

ernstige ongewenste voorvallen evalueren om vermijdbare oorzaken in het proces te identificeren;

b)

de melding van een ernstig ongewenst voorval na afsluiting van het onderzoek aanvullen aan de hand van het formulier in deel B van bijlage III;

c)

elk jaar een volledig overzicht van ernstige ongewenste voorvallen bij de bevoegde autoriteit indienen aan de hand van het formulier in deel C van bijlage III.

Artikel 7

Voorschriften voor ingevoerd bloed en ingevoerde bloedbestanddelen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, in het geval van bloed en bloedbestanddelen die uit derde landen worden ingevoerd, de bloedinstellingen beschikken over een traceerbaarheidssysteem dat gelijkwaardig is aan het in artikel 2, leden 2 tot en met 5, beschreven systeem.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat, in het geval van bloed en bloedbestanddelen die uit derde landen worden ingevoerd, de bloedinstellingen beschikken over een meldingssysteem dat gelijkwaardig is aan het in de artikelen 5 en 6 beschreven systeem.

Artikel 8

Jaarverslagen

De lidstaten zenden de Commissie elk jaar uiterlijk op 30 juni een verslag over de in het voorafgaande jaar bij de bevoegde autoriteit gemelde ernstige ongewenste bijwerkingen en voorvallen, onder gebruikmaking van de formulieren in bijlage II, deel D, en bijlage III, deel C.

Artikel 9

Uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten

De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten elkaar van de nodige informatie over ernstige ongewenste bijwerkingen en voorvallen voorzien om te waarborgen dat bloed en bloedbestanddelen waarvan bekend is of vermoed wordt dat zij gebreken vertonen, uit gebruik worden genomen en worden verwijderd.

Artikel 10

Omzetting

1.   Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 2002/98/EG doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 augustus 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 12

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 33 van 8.2.2003, blz. 30.

(2)  PB L 203 van 21.7.1998, blz. 14.

(3)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/27/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 34).

(4)  PB L 91 van 30.3.2004, blz. 25.


BIJLAGE I

Registratie van traceerbaarheidsgegevens overeenkomstig artikel 4

DOOR BLOEDINSTELLINGEN

1)

Identificatie van de bloedinstelling

2)

Identificatie van de donor

3)

Identificatie van de bloedeenheid

4)

Identificatie van afzonderlijke bloedbestanddelen

5)

Datum van inzameling (jaar/maand/dag)

6)

Inrichtingen die de bloedeenheden of bloedbestanddelen ontvangen, of vervolgbestemming.

DOOR INRICHTINGEN

1)

Identificatie van de leverancier van het bloedbestanddeel

2)

Identificatie van het uitgegeven bloedbestanddeel

3)

Identificatie van de ontvanger van de transfusie

4)

Voor niet-getransfundeerde bloedeenheden, bevestiging van de vervolgbestemming

5)

Datum van transfusie of verwijdering (jaar/maand/dag)

6)

Chargenummer van het bestanddeel, indien van toepassing.


BIJLAGE II

MELDING VAN ERNSTIGE ONGEWENSTE BIJWERKINGEN

DEEL A

Formulier voor snelle melding van vermoede ernstige ongewenste bijwerkingen

Meldende instelling

Identificatiecode melding

Datum melding (jaar/maand/dag)

Datum transfusie (jaar/maand/dag)

Leeftijd en geslacht ontvanger

Datum ernstige ongewenste bijwerking (jaar/maand/dag)

Ernstige ongewenste bijwerking bij gebruik van:

volbloed

erytrocyten

trombocyten

plasma

overige (specificeren)

Aard van de ernstige ongewenste bijwerking(en)

immunologische hemolyse door ABO-incompatibiliteit

immunologische hemolyse door ander allo-antilichaam

niet-immunologische hemolyse

posttransfusiebesmetting, bacterieel

anafylaxie/overgevoeligheid

transfusion-related acute lung injury

posttransfusiebesmetting, viraal (HBV)

posttransfusiebesmetting, viraal (HCV)

posttransfusiebesmetting, viraal (HIV-1/2)

posttransfusiebesmetting, viraal, overige (specificeren)

posttransfusiebesmetting, parasitair (malaria)

posttransfusiebesmetting, parasitair, overige (specificeren)

posttransfusiepurpura

graft-versus-hostziekte

andere ernstige bijwerking(en) (specificeren)

Imputabiliteit (NTB, 0-3)

DEEL B

Ernstige ongewenste bijwerkingen — imputabiliteit

Bepaling van de imputabiliteit van ernstige ongewenste bijwerkingen


Imputabiliteit

Verklaring

NTB

Niet te beoordelen

Wanneer er onvoldoende gegevens zijn om de imputabiliteit te bepalen.

0

Uitgesloten

Wanneer er overtuigende bewijzen zijn dat de ongewenste bijwerking buiten redelijke twijfel aan andere oorzaken moet worden toegeschreven.

Onwaarschijnlijk

Wanneer er duidelijke aanwijzingen zijn dat de ongewenste bijwerking aan andere oorzaken dan het bloed of bloedbestanddeel moet worden toegeschreven.

1

Mogelijk

Wanneer uit de gegevens niet kan worden opgemaakt of de ongewenste bijwerking aan het bloed of bloedbestanddeel dan wel aan andere oorzaken moet worden toegeschreven.

2

Waarschijnlijk

Wanneer er duidelijke aanwijzingen zijn dat de ongewenste bijwerking aan het bloed of bloedbestanddeel moet worden toegeschreven.

3

Zeker

Wanneer er overtuigende bewijzen zijn dat de ongewenste bijwerking buiten redelijke twijfel aan het bloed of bloedbestanddeel moet worden toegeschreven.

DEEL C

Formulier voor de bevestiging van ernstige ongewenste bijwerkingen

Meldende instelling

Identificatiecode melding

Datum bevestiging (jaar/maand/dag)

Datum ernstige ongewenste bijwerking (jaar/maand/dag)

Bevestiging van de ernstige ongewenste bijwerking (ja/nee)

Imputabiliteit (NTB, 0-3)

Wijziging van de aard van de ernstige ongewenste bijwerking (ja/nee)

Zo ja, specificeren

Klinische uitkomst (indien bekend)

volledig herstel

geringe restverschijnselen

ernstige restverschijnselen

overlijden

DEEL D

Formulier voor jaarlijkse melding van ernstige ongewenste bijwerkingen

Meldende instelling

Meldingsperiode

Deze tabel heeft betrekking op:

[ ] volbloed

[ ] erytrocyten

[ ] trombocyten

[ ] plasma

[ ] overige

(voor elk bestanddeel een aparte tabel opstellen)

Aantal uitgegeven eenheden (totaal aantal eenheden bloedbestanddelen dat is uitgegeven)

Aantal transfusieontvangers (totaal aantal ontvangers bij wie bloedbestanddelen getransfundeerd zijn) (indien beschikbaar)

Aantal getransfundeerde eenheden (totaal aantal eenheden bloedbestanddelen die in de meldingsperiode getransfundeerd zijn) (indien beschikbaar)

 

Totaal aantal meldingen

Aantal ernstige ongewenste bijwerkingen naar imputabiliteit (0-3) na bevestiging (zie bijlage II, deel A)

 

Aantal sterfgevallen

 

NTB

0

1

2

3

Immunologische hemolyse

door ABO-incompatibiliteit

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 

door ander allo-artilichaam

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 

Niet-immunologische hemolyse

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 

Posttransfusiebesmetting, bacterieel

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 

Anafylaxie/overgevoeligheid

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 

Transfusion-related acute lung injury

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 

Posttransfusiebesmetting, viraal

HBV

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 

HCV

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 

HIV-1/2

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 

overige (specificeren)

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 

Posttransfusiebesmetting, parasitair

malaria

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 

overige (specificeren)

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 

Posttransfusiepurpura

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 

Graft-versus-hostziekte

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 

Overige ernstige bijwerkingen (specificeren)

totaal

 

 

 

 

 

sterfgevallen

 

 

 

 

 


BIJLAGE III

MELDING VAN ERNSTIGE ONGEWENSTE VOORVALLEN

DEEL A

Formulier voor snelle melding van ernstige ongewenste voorvallen

Meldende instelling

Identificatiecode melding

Datum melding (jaar/maand/dag)

Datum ernstig ongewenst voorval (jaar/maand/dag)

Ernstig ongewenst voorval met gevolgen voor de kwaliteit en veiligheid van bloedbestanddelen door een abnormale situatie bij:

Categorie

Gebrekkig product

Falende apparatuur

Menselijke fout

Overige

(specificeren)

Inzameling van volbloed

 

 

 

 

Aferese

 

 

 

 

Testen van donaties

 

 

 

 

Bewerking

 

 

 

 

Opslag

 

 

 

 

Distributie

 

 

 

 

Materiaal

 

 

 

 

Overige (specificeren)

 

 

 

 

DEEL B

Formulier voor de bevestiging van ernstige ongewenste voorvallen

 

Meldende instelling

 

Identificatiecode melding

 

Datum bevestiging (jaar/maand/dag)

 

Datum ernstig ongewenst voorval (jaar/maand/dag)

 

Oorzakenanalyse (bijzonderheden)

 

Genomen corrigerende maatregelen (bijzonderheden)

DEEL C

Formulier voor jaarlijkse melding van ernstige ongewenste voorvallen

Meldende instelling

Meldingsperiode

1 januari-31 december (jaar)

Totaal aantal verwerkte eenheden bloed en bloedbestanddelen

Ernstig ongewenst voorval met gevolgen voor de kwaliteit en veiligheid van bloedbestanddelen door een abnormale situatie bij:

Totaal aantal

Categorie

Gebrekkig product

Falende apparatuur

Menselijke fout

Overige

(specificeren)

Inzameling van volbloed

 

 

 

 

 

Aferese

 

 

 

 

 

Testen van donaties

 

 

 

 

 

Bewerking

 

 

 

 

 

Opslag

 

 

 

 

 

Distributie

 

 

 

 

 

Materiaal

 

 

 

 

 

Overige (specificeren)

 

 

 

 

 


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/41


RICHTLIJN 2005/62/EG VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2005

ter uitvoering van Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft communautaire normen en specificaties inzake een kwaliteitszorgsysteem voor bloedinstellingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG van de Raad (1), en met name op artikel 29, tweede alinea, onder h),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2002/98/EG legt kwaliteits- en veiligheidsnormen vast voor het inzamelen en testen van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong, ongeacht het beoogde gebruik, en voor het bewerken, opslaan en distribueren ervan indien zij voor transfusie bestemd zijn, teneinde een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens te waarborgen.

(2)

Om de overdracht van ziekten door bloed en bloedbestanddelen te voorkomen en een gelijkwaardig kwaliteits- en veiligheidsniveau te waarborgen moeten volgens Richtlijn 2002/98/EG specifieke technische voorschriften worden vastgesteld, waaronder communautaire normen en specificaties met betrekking tot een kwaliteitszorgsysteem voor bloedinstellingen.

(3)

Een kwaliteitszorgsysteem voor bloedinstellingen moet berusten op kwaliteitszorg, kwaliteitsborging en permanente kwaliteitsverbetering, en betrekking hebben op personeel, gebouwen en apparatuur, documentatie, inzameling, testen en bewerking, opslag en distributie, contractbeheer, non-conformiteit en zelfinspectie, kwaliteitsbeheersing, terugroeping van bloedbestanddelen en externe en interne audits.

(4)

Die technische voorschriften worden bij deze richtlijn vastgesteld, met inachtneming van Aanbeveling 98/463/EG van de Raad van 29 juni 1998 inzake de geschiktheid van bloed- en plasmadonors en de screening van donorbloed in de Europese Gemeenschap (2), Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (3), Richtlijn 2003/94/EG van de Commissie van 8 oktober 2003 tot vaststelling van de beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor onderzoek voor menselijk gebruik (4), Richtlijn 2004/33/EG van de Commissie van 22 maart 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot bepaalde technische voorschriften voor bloed en bloedbestanddelen (5), bepaalde aanbevelingen van de Raad van Europa, de monografieën van de Europese Farmacopee, in het bijzonder met betrekking tot bloed of bloedbestanddelen die als grondstof voor het vervaardigen van farmaceutische specialiteiten worden gebruikt, aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie en de internationale ervaring op dit gebied.

(5)

Om een zo hoog mogelijk kwaliteits- en veiligheidsniveau voor bloed en bloedbestanddelen te garanderen moeten er richtsnoeren voor goede praktijken worden opgesteld ter ondersteuning van de voorschriften voor het kwaliteitszorgsysteem voor bloedinstellingen, waarbij volledig rekening gehouden wordt met de gedetailleerde richtsnoeren zoals bedoeld in artikel 47 van Richtlijn 2001/83/EG, zodat gewaarborgd is dat de normen voor geneesmiddelen in acht genomen worden.

(6)

Bloed en bloedbestanddelen die uit derde landen worden ingevoerd, met inbegrip van bloed en bloedbestanddelen die worden gebruikt als grondstof voor de vervaardiging van uit bloed en plasma van menselijke oorsprong bereide geneesmiddelen die bestemd zijn om in de Gemeenschap te worden gedistribueerd, moeten voldoen aan gelijkwaardige normen en specificaties inzake een kwaliteitszorgsysteem voor bloedinstellingen als in deze richtlijn zijn opgenomen.

(7)

Gepreciseerd moet worden dat er een kwaliteitszorgsysteem moet worden toegepast op alle bloed en bloedbestanddelen die in de Gemeenschap circuleren, en dat de lidstaten er dus op moeten toezien dat er voor bloed en bloedbestanddelen uit derde landen in de stadia voorafgaande aan de invoer een kwaliteitszorgsysteem voor bloedinstellingen bestaat dat gelijkwaardig is aan het in deze richtlijn beschreven kwaliteitszorgsysteem.

(8)

Met het oog op een consequente tenuitvoerlegging van Richtlijn 2002/98/EG moeten gemeenschappelijke definities voor de technische terminologie worden vastgelegd.

(9)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 2002/98/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„norm”: de vereisten die als ijkpunt dienen;

b)

„specificatie”: een beschrijving van de criteria die vervuld moeten worden om aan de vereiste kwaliteitsnorm te voldoen;

c)

„kwaliteitszorgsysteem”: de organisatiestructuur, verantwoordelijkheden, procedures, processen en middelen voor het toepassen van kwaliteitszorg;

d)

„kwaliteitszorg”: de gecoördineerde activiteiten om een organisatie te sturen en te beheersen met betrekking tot de kwaliteit op alle niveaus in de bloedinstelling;

e)

„kwaliteitsbeheersing”: deel van een kwaliteitszorgsysteem dat gericht is op het voldoen aan de kwaliteitseisen;

f)

„kwaliteitsborging”: alle activiteiten vanaf de bloedinzameling tot en met de distributie, waarmee getracht wordt te waarborgen dat bloed en bloedbestanddelen de voor het beoogde gebruik vereiste kwaliteit hebben;

g)

„terugtracering”: het onderzoeken van een melding van een vermoede transfusiegeassocieerde bijwerking bij een ontvanger met als doel de mogelijk hierbij betrokken donor op te sporen;

h)

„schriftelijke procedures”: gecontroleerde documenten waarin wordt beschreven hoe bepaalde handelingen moeten worden uitgevoerd;

i)

„mobiele locatie”: een tijdelijke of mobiele inrichting voor de inzameling van bloed en bloedbestanddelen die zich niet binnen de bloedinstelling bevindt maar daar wel onder ressorteert;

j)

„bewerking”: elke stap in de bereiding van een bloedbestanddeel tussen de inzameling van het bloed en de uitgifte van een bloedbestanddeel;

k)

„goede praktijken”: alle elementen van de gangbare praktijk die er tezamen toe leiden dat het uiteindelijke bloed of de uiteindelijke bloedbestanddelen constant voldoen aan van tevoren vastgestelde specificaties, waarbij wordt voldaan aan de geldende voorschriften;

l)

„quarantaine”: fysieke isolatie van bloedbestanddelen of ingekomen materiaal of reagentia gedurende zekere tijd, die kan variëren, in afwachting van de acceptatie, uitgifte of afkeuring van de bloedbestanddelen, het materiaal of de reagentia;

m)

„validatie”: objectieve, gedocumenteerde vaststelling dat op constante wijze aan de van tevoren vastgestelde eisen voor een specifieke procedure of een specifiek proces kan worden voldaan;

n)

„kwalificatie”: als onderdeel van de validatie, nagaan of personeel, gebouwen, apparatuur en materiaal naar behoren functioneren en tot de verwachte resultaten leiden;

o)

„computersysteem”: een systeem bestaande uit gegevensinvoer, elektronische verwerking en productie van informatie ten behoeve van verslaglegging, automatische controle of documentatie.

Artikel 2

Normen en specificaties voor kwaliteitszorgsystemen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat in alle bloedinstellingen het kwaliteitszorgsysteem voldoet aan de communautaire normen en specificaties in de bijlage.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 28 van Richtlijn 2002/98/EG richtsnoeren voor goede praktijken op met het oog op de interpretatie van de in lid 1 bedoelde normen en specificaties. Bij de opstelling van die richtsnoeren houdt de Commissie volledig rekening met de gedetailleerde beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken zoals bedoeld in artikel 47 van Richtlijn 2001/83/EG.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat er ten aanzien van bloed en bloedbestanddelen die uit derde landen worden ingevoerd en die bestemd zijn voor gebruik of distributie in de Gemeenschap, in de stadia voorafgaande aan de invoer een kwaliteitszorgsysteem bestaat dat gelijkwaardig is aan het in artikel 2 bedoelde kwaliteitszorgsysteem.

Artikel 3

Omzetting

1.   Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 2002/98/EG doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 augustus 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 30 september 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 33 van 8.2.2003, blz. 30.

(2)  PB L 203 van 21.7.1998, blz. 14.

(3)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/27/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 34).

(4)  PB L 262 van 14.10.2003, blz. 22.

(5)  PB L 91 van 30.3.2004, blz. 25.


BIJLAGE

Normen en specificaties voor kwaliteitszorgsystemen

1.   INLEIDING EN ALGEMENE BEGINSELEN

1.1.   Kwaliteitszorgsysteem

1.

Erkend wordt dat kwaliteit de verantwoordelijkheid is van iedereen die bij de processen van de bloedinstelling een rol speelt, waarbij de directie zorgt voor een systematische benadering van de kwaliteit en het toepassen en onderhouden van een kwaliteitszorgsysteem.

2.

Het kwaliteitszorgsysteem omvat kwaliteitszorg, kwaliteitsborging en permanente kwaliteitsverbetering, personeel, gebouwen en apparatuur, documentatie, inzameling, testen en bewerking, opslag, distributie, kwaliteitsbeheersing, terugroeping van bloedbestanddelen, externe en interne audits, contractbeheer, non-conformiteit en zelfinspectie.

3.

Het kwaliteitszorgsysteem waarborgt dat alle kritieke processen in adequate instructies beschreven worden en overeenkomstig de in deze bijlage vastgelegde normen en specificaties worden uitgevoerd. De directie evalueert periodiek de doeltreffendheid van het systeem en voert zo nodig corrigerende maatregelen door.

1.2.   Kwaliteitsborging

1.

Alle bloedinstellingen en ziekenhuisbloedbanken worden bij de kwaliteitsborging ondersteund door een interne of verbonden kwaliteitsborgingsfunctie. Die functie wordt betrokken bij alle kwaliteitsgerelateerde aangelegenheden en is belast met de controle en goedkeuring van alle relevante kwaliteitsgerelateerde documenten.

2.

Alle procedures, gebouwen en apparatuur die van invloed zijn op de kwaliteit en de veiligheid van bloed en bloedbestanddelen worden vóór gebruik gevalideerd en vervolgens met een frequentie die op basis van deze activiteiten wordt vastgesteld opnieuw gevalideerd.

2.   PERSONEEL EN ORGANISATIE

1.

Bloedinstellingen beschikken over voldoende personeel om de werkzaamheden met betrekking tot het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen te verrichten; dit personeel wordt opgeleid en beoordeeld met inachtneming van de taken die het moet vervullen.

2.

Alle personeelsleden in bloedinstellingen beschikken over een actuele functieomschrijving waarin hun taken en verantwoordelijkheden duidelijk zijn omschreven. De bloedinstellingen belasten afzonderlijke personen met het procesbeheer en de kwaliteitsborging en deze personen werken onafhankelijk van elkaar.

3.

Al het personeel in bloedinstellingen ontvangt een initiële opleiding en bij- en nascholing die op hun specifieke taken zijn afgestemd. Er worden opleidingsdossiers bijgehouden. Er worden opleidingsprogramma's georganiseerd, die onder meer gericht zijn op goede praktijken.

4.

De inhoud van de opleidingsprogramma's wordt op gezette tijden geëvalueerd en de bekwaamheid van het personeel wordt periodiek beoordeeld.

5.

Er zijn schriftelijke veiligheids- en hygiëne-instructies, die afgestemd zijn op de te verrichten werkzaamheden en in overeenstemming zijn met Richtlijn 89/391/EEG van de Raad (1) en Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (2).

3.   GEBOUWEN

3.1.   Algemeen

De gebouwen, met inbegrip van mobiele locaties, zijn aangepast aan de te verrichten werkzaamheden en worden in die toestand gehouden. Zij zijn zodanig ingericht dat de werkzaamheden in logische volgorde kunnen plaatsvinden zodat de kans op fouten zo klein mogelijk is, en zij doeltreffend gereinigd en onderhouden kunnen worden om de kans op besmetting te minimaliseren.

3.2.   Donorruimte

Er is een ruimte voor vertrouwelijke persoonlijke gesprekken met aspirant-donors en beoordeling van hun geschiktheid. Deze ruimte is afgescheiden van alle bewerkingsruimten.

3.3.   Bloedinzamelingsruimte

De bloedinzameling vindt plaats in een ruimte waar het bloed veilig bij de donors afgenomen kan worden en die voorzien is van de nodige apparatuur voor eerste hulp aan donors die ongewenste bijwerkingen of letsel ondervinden als gevolg van de bloeddonatie; de ruimte is zodanig ingericht dat de veiligheid van de donors en het personeel gewaarborgd is en fouten bij de inzameling worden vermeden.

3.4.   Ruimten voor het testen en bewerken van bloed

Er is een speciale laboratoriumruimte voor het uitvoeren van tests, die gescheiden is van de donorruimte en de bewerkingsruimte voor bloedbestanddelen en die alleen toegankelijk is voor bevoegd personeel.

3.5.   Opslagruimte

1.

Er zijn opslagruimten voor het veilig en apart opslaan van de verschillende categorieën bloed en bloedbestanddelen en materialen, met inbegrip van quarantainematerialen en vrijgegeven materialen en eenheden bloed of bloedbestanddelen die volgens speciale criteria zijn ingezameld (bv. autologe donaties).

2.

Er zijn voorzieningen om rekening te houden met apparatuurstoringen of stroomuitval in de belangrijkste opslagfaciliteit.

3.6.   Ruimte voor de verwijdering van afvalstoffen

Er wordt een ruimte aangewezen voor de veilige verwijdering van afvalstoffen, bij het inzamelen, testen en bewerken van gebruikte wegwerpartikelen, alsmede bloed en bloedbestanddelen die zijn afgekeurd.

4.   APPARATUUR EN MATERIAAL

1.

Alle apparatuur wordt gevalideerd, geijkt en onderhouden in overeenstemming met het beoogde doel. Er zijn gebruiksaanwijzingen beschikbaar en er wordt een adequate registratie bijgehouden.

2.

De apparatuur wordt zodanig gekozen dat de risico's voor de donors, het personeel en de bloedbestanddelen tot een minimum worden beperkt.

3.

Er worden alleen reagentia en materialen gebruikt van erkende leveranciers die voldoen aan de vastgelegde criteria en specificaties. Kritieke materialen worden vrijgegeven door een daartoe bevoegde persoon. Voorzover van toepassing voldoen de materialen, reagentia en apparatuur aan de voorschriften van Richtlijn 93/42/EEG van de Raad betreffende medische hulpmiddelen (3) en Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (4), of aan gelijkwaardige normen als de inzameling in derde landen plaatsvindt.

4.

De voorraadadministratie wordt gedurende een voor de bevoegde autoriteit aanvaardbare en met haar overeengekomen periode bewaard.

5.

Indien computersystemen worden gebruikt, worden de programmatuur, apparatuur en back-upprocedures periodiek gecontroleerd op hun betrouwbaarheid; zij worden vóór gebruik gevalideerd en daarna in een gevalideerde toestand gehouden. De programmatuur en apparatuur wordt beschermd tegen ongeoorloofd gebruik en ongeoorloofde wijzigingen. De back-upprocedure voorkomt dat gegevens verloren gaan of beschadigd raken tijdens geplande en ongeplande uitval en storingen.

5.   DOCUMENTATIE

1.

Er worden documenten bewaard en bijgehouden met de specificaties, procedures en registraties betreffende elke door de bloedinstelling verrichte activiteit.

2.

De gegevens worden op leesbare wijze geregistreerd; zij kunnen met de hand geschreven zijn, op een andere drager zoals microfilm worden overgebracht of in een computersysteem worden opgenomen.

3.

Alle belangrijke veranderingen in documenten worden onmiddellijk verwerkt en worden door een daartoe bevoegde persoon gecontroleerd, gedateerd en ondertekend.

6.   INZAMELEN, TESTEN EN BEWERKEN VAN BLOED

6.1.   Geschiktheid van donors

1.

Er worden procedures ingesteld en in stand gehouden om de donor op veilige wijze te identificeren, met hem een persoonlijk gesprek te voeren en zijn geschiktheid te beoordelen. Dit gebeurt vóór elke donatie aan de hand van de voorschriften en criteria van de bijlagen II en III bij Richtlijn 2004/33/EG.

2.

Bij het gesprek met de donor wordt de vertrouwelijkheid gewaarborgd.

3.

De gegevens betreffende de geschiktheid van de donor en de uiteindelijke beoordeling worden door een gediplomeerde gezondheidswerker ondertekend.

6.2.   Inzameling van bloed of bloedbestanddelen

1.

De bloedinzamelingsprocedure is zodanig opgezet dat de identiteit van de donor gecontroleerd en zorgvuldig geregistreerd wordt en er een duidelijke koppeling wordt gelegd tussen de donor en het bloed, de bloedbestanddelen en de bloedmonsters.

2.

De steriele bloedzaksystemen die voor de inzameling van bloed en bloedbestanddelen en de bewerking daarvan worden gebruikt, dragen de CE-markering, of voldoen aan gelijkwaardige normen als het gaat om bloed en bloedbestanddelen die in derde landen zijn ingezameld. Het partijnummer van de bloedzak is voor elk bloedbestanddeel traceerbaar.

3.

Bij de bloedinzamelingsprocedures wordt het risico van besmetting met micro-organismen zo klein mogelijk gehouden.

4.

Ten tijde van de donatie worden laboratoriummonsters afgenomen, die op geschikte wijze worden bewaard alvorens zij worden onderzocht.

5.

De procedure waarmee de registratieformulieren, de bloedzakken en de laboratoriummonsters van donatienummers worden voorzien, is zodanig dat identificatiefouten en verwisselingen worden vermeden.

6.

Na de bloedinzameling worden de bloedzakken zodanig behandeld dat de kwaliteit van het bloed in stand gehouden wordt en worden zij opgeslagen en vervoerd bij een temperatuur die afgestemd is op de verdere bewerking.

7.

Er bestaat een systeem aan de hand waarvan elke donatie kan worden gekoppeld aan het inzamelings- en bewerkingssysteem waarin zij ingezameld en/of bewerkt is.

6.3.   Laboratoriumtests

1.

Alle procedures voor laboratoriumtests worden voor gebruik gevalideerd.

2.

Elke donatie wordt getest overeenkomstig de criteria van bijlage IV bij Richtlijn 2002/98/EG.

3.

Er bestaan duidelijk omschreven procedures om discrepanties tussen uitslagen op te heffen en te waarborgen dat bloed en bloedbestanddelen die bij herhaling positief reageren in een serologische screeningstest op infectie met de in bijlage IV bij Richtlijn 2002/98/EG genoemde virussen, van therapeutisch gebruik worden uitgesloten en apart in een speciale ruimte worden opgeslagen. Er worden geschikte bevestigingstests uitgevoerd. Indien de positieve uitslagen bevestigd worden, worden de nodige maatregelen op het gebied van donormanagement genomen, waaronder het inlichten van de donor en follow-upprocedures.

4.

Er zijn gegevens beschikbaar waaruit blijkt dat de bij het testen van monsters van donorbloed en bloedbestanddelen gebruikte reagentia geschikt zijn.

5.

De kwaliteit van de laboratoriumtests wordt periodiek beoordeeld door deelname aan een officieel systeem van proficiency tests, zoals een extern kwaliteitsborgingsprogramma.

6.

De serologische bloedgroeptests omvatten procedures voor het testen van specifieke groepen donors (bv. nieuwe donors, donors met een transfusieverleden).

6.4.   Bewerking en validatie

1.

Alle apparatuur en technische voorzieningen worden gebruikt volgens gevalideerde procedures.

2.

De bewerking van bloedbestanddelen gebeurt met behulp van geschikte, gevalideerde procedures, met inbegrip van maatregelen om het risico van verontreiniging en groei van micro-organismen in de bereide bloedbestanddelen te vermijden.

6.5.   Etikettering

1.

Alle recipiënten zijn in alle stadia voorzien van etiketten met relevante gegevens over hun identiteit. Bij ontbreken van een gevalideerd computersysteem voor statuscontrole wordt in de etikettering duidelijk onderscheid gemaakt tussen vrijgegeven en niet-vrijgegeven eenheden bloed en bloedbestanddelen.

2.

Het etiketteringssysteem voor ingezameld bloed, intermediaire en bereide bloedbestanddelen en monsters zorgt voor ondubbelzinnige identificatie van de aard van de inhoud en is in overeenstemming met de etiketterings- en traceerbaarheidsvoorschriften zoals bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 2002/98/EG en in Richtlijn 2005/61/EG van de Commissie (5). Het etiket voor het uiteindelijke bloedbestanddeel voldoet aan de voorschriften van bijlage III bij Richtlijn 2002/98/EG.

3.

Bij autoloog bloed en autologe bloedbestanddelen is het etiket ook in overeenstemming met artikel 7 van Richtlijn 2004/33/EG en de aanvullende voorschriften in bijlage IV bij die richtlijn.

6.6.   Vrijgave van bloed en bloedbestanddelen

1.

Er bestaat een veilig en betrouwbaar systeem om ervoor te zorgen dat elke eenheid bloed en bloedbestanddelen pas wordt vrijgegeven als aan alle bindende voorschriften van deze richtlijn is voldaan. Elke bloedinstelling kan aantonen dat elke eenheid bloed en bloedbestanddelen officieel door een daartoe bevoegde persoon is vrijgegeven. Er wordt een registratie bijgehouden waaruit blijkt dat alle verklaringen, relevante medische dossiers en testuitslagen volledig in overeenstemming zijn met de toelatingscriteria voordat een bloedbestanddeel wordt vrijgegeven.

2.

Voordat bloed en bloedbestanddelen worden vrijgegeven, worden zij administratief en fysiek gescheiden van vrijgegeven bloed en bloedbestanddelen bewaard. Bij ontbreken van een gevalideerd computersysteem voor statuscontrole wordt de vrijgavestatus van het bloed of bloedbestanddeel op het etiket aangegeven overeenkomstig punt 6.5.1.

3.

Indien het uiteindelijke bestanddeel niet kan worden vrijgegeven omdat uit een bevestigde positieve testuitslag overeenkomstig de voorschriften van de punten 6.3.2 en 6.3.3 blijkt dat het besmet is, worden alle andere bestanddelen van dezelfde donatie en de bestanddelen die uit eerdere donaties van dezelfde donor zijn bereid, opgespoord. Het donordossier wordt onmiddellijk bijgewerkt.

7.   OPSLAG EN DISTRIBUTIE

1.

Het kwaliteitszorgsysteem van de bloedinstelling waarborgt dat voor bloed en bloedbestanddelen, bestemd voor de vervaardiging van geneesmiddelen, bij de opslag en distributie voldaan wordt aan de eisen van Richtlijn 2003/94/EG.

2.

De procedures voor opslag en distributie worden gevalideerd om de kwaliteit van het bloed en de bloedbestanddelen tijdens de hele opslagduur te waarborgen en verwisseling van bloedbestanddelen uit te sluiten. Alle handelingen bij het vervoer en de opslag, met inbegrip van de inontvangstneming en de distributie, zijn omschreven in schriftelijke procedures en specificaties.

3.

Autoloog bloed en autologe bloedbestanddelen, alsmede voor speciale doeleinden ingezamelde en bereide bloedbestanddelen, worden afzonderlijk opgeslagen.

4.

Er wordt een adequate voorraad- en distributieadministratie bijgehouden.

5.

Bloed en bloedbestanddelen worden zodanig verpakt dat de integriteit en de opslagtemperatuur ervan tijdens de distributie en het vervoer gehandhaafd blijven.

6.

Terugneming van bloed en bloedbestanddelen met het oog op latere heruitgifte is alleen mogelijk als wordt voldaan aan alle kwaliteitseisen en procedures die de bloedinstelling heeft vastgesteld om de integriteit van de bloedbestanddelen te bewaren.

8.   CONTRACTBEHEER

Taken die door derden worden verricht, zijn in een specifiek schriftelijk contract vastgelegd.

9.   NON-CONFORMITEIT

9.1.   Afwijkingen

Bloedbestanddelen die afwijken van de in bijlage V bij Richtlijn 2004/33/EG vastgelegde normen worden alleen in uitzonderlijke omstandigheden voor transfusie vrijgegeven, mits de voorschrijvende arts en de arts van de bloedinstelling daarvoor schriftelijk toestemming hebben gegeven.

9.2.   Klachten

Alle klachten en andere gegevens, met inbegrip van ernstige bijwerkingen en ernstige ongewenste voorvallen, die erop kunnen duiden dat er bloedbestanddelen met gebreken uitgegeven zijn, worden geregistreerd en zorgvuldig onderzocht om de oorzaken van het gebrek te bepalen, waarna zo nodig de bloedbestanddelen worden teruggeroepen en corrigerende maatregelen worden genomen om herhaling te voorkomen. Er bestaan procedures om te waarborgen dat ernstige bijwerkingen en ernstige ongewenste voorvallen naar behoren overeenkomstig de wettelijke voorschriften aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld.

9.3.   Terugroeping

1.

De bloedinstelling beschikt over personeel dat bevoegd is om te bepalen of bloed en bloedbestanddelen moeten worden teruggeroepen en daartoe de nodige maatregelen in te leiden en te coördineren.

2.

Er bestaat een doeltreffende terugroepingsprocedure, waarin de verantwoordelijkheden en de te nemen maatregelen zijn beschreven. Dit omvat melding aan de bevoegde autoriteit.

3.

De maatregelen worden binnen vooraf vastgelegde termijnen genomen en omvatten de tracering van alle betrokken bloedbestanddelen en zo nodig ook de terugtracering. Het onderzoek is bedoeld om na te gaan welke donor aan het ontstaan van de transfusiereactie kan hebben bijgedragen en de van die donor afkomstige bloedbestanddelen terug te vinden, alsmede om de geadresseerden en de ontvangers van bij diezelfde donor afgenomen bloedbestanddelen op de hoogte te brengen ingeval zij mogelijk een risico hebben gelopen.

9.4.   Corrigerende en preventieve maatregelen

1.

Er bestaat een systeem voor corrigerende en preventieve maatregelen ingeval bloedbestanddelen niet aan de eisen voldoen of kwaliteitsproblemen vertonen.

2.

Er vinden op routinebasis gegevensanalysen plaats om kwaliteitsproblemen aan het licht te brengen die mogelijk corrigerende maatregelen vereisen of ongunstige trends te onderkennen waarvoor preventieve maatregelen nodig kunnen zijn.

3.

Alle fouten en ongevallen worden gedocumenteerd en onderzocht om na te gaan of het systeem tekortkomingen vertoont die gecorrigeerd moeten worden.

10.   ZELFINSPECTIE, AUDITS EN VERBETERINGEN

1.

Er zijn zelfinspectie- of auditsystemen voor alle onderdelen van de verrichte werkzaamheden, bedoeld om na te gaan of aan de normen in deze bijlage wordt voldaan. Deze inspecties of audits worden periodiek en op onafhankelijke wijze overeenkomstig erkende procedures uitgevoerd door personen die daartoe opgeleid en bevoegd zijn.

2.

Alle resultaten worden vastgelegd en de vereiste corrigerende en preventieve maatregelen worden tijdig en op doeltreffende wijze genomen.


(1)  PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.

(2)  PB L 262 van 17.10.2000, blz. 21.

(3)  PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(4)  PB L 331 van 7.12.1998, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(5)  Zie bladzijde 32 van dit Publicatieblad.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/49


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 september 2005

houdende benoeming van twee leden en vier plaatsvervangers in het Comité van de Regio’s

(2005/674/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Ierse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 januari 2002 heeft de Raad Besluit 2002/60/EG aangenomen houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor het tijdvak van 26 januari 2002 tot en met 25 januari 2006 (1).

(2)

Door het aftreden van mevrouw Annette McNAMARA en de heer Royston BRADY zijn er in het Comité van de Regio’s twee zetels van een lid vrijgekomen, door het aftreden van mevrouw Angela LUPTON, mevrouw Vivian O’CALLAGHAN, de heer P.J. COGHILL en mevrouw Catherine MURPHY zijn vier zetels van een plaatsvervanger vrijgekomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd voor het resterende deel van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2006:

a)

tot lid:

 

mevrouw Maria CORRIGAN

lid van de Dun Laoghaire-Rathdown Council

ter vervanging van mevrouw Annette McNAMARA;

 

de heer Paul O’DONOGHUE

lid van de Kerry County Council

ter vervanging van de heer Royston BRADY;

b)

tot plaatsvervanger:

 

mevrouw Mary FREEHILL

lid van de Dublin County Council

ter vervanging van mevrouw Angela LUPTON;

 

mevrouw Michelle MULHERIN

lid van de Mayo County Council

ter vervanging van mevrouw Catherine MURPHY;

 

de heer Terry SHANNON

lid van de Cork County Council

ter vervanging van de heer P.J. COGHILL;

 

de heer Barney STEELE

lid van de Longford County Council

ter vervanging van mevrouw Vivian O’CALLAGHAN.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Brussel, 20 september 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  PB L 24 van 26.1.2002, blz. 38.


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/51


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 september 2005

houdende benoeming van drie leden en vijf plaatsvervangers in het Comité van de Regio’s

(2005/675/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Italiaanse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 januari 2002 heeft de Raad Besluit 2002/60/EG aangenomen houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor het tijdvak van 26 januari 2002 tot en met 25 januari 2006 (1).

(2)

Door het verstrijken van de ambtstermijn van de heren Francesco STORACE, Vito d’AMBROSIO en Raffaele FITTO zijn er in het Comité van de Regio’s drie zetels van een lid, door het ontslag van de heer Giuseppe CHIARAVALLOTI een zetel van een plaatsvervanger en door het verstrijken van de ambtstermijn van de heren Giovanni Pace, Filippo BUBBICO, Giandomenico BARCI en Enzo GHIGO vier zetels van een plaatsvervanger vrijgekomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd voor het resterende deel van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2006:

a)

tot lid:

 

de heer Piero MARRAZZO

Presidente della Regione Lazio

ter vervanging van de heer Francesco STORACE;

 

de heer Gian Mario SPACCA

Presidente della Regione Marche

ter vervanging van de heer Vito d’AMBROSIO;

 

de heer Nichi VENDOLA

Presidente della Regione Puglia

ter vervanging van de heer Raffaele FITTO;

b)

tot plaatsvervanger:

 

mevrouw Mercedes BRESSO

Presidente della Regione Piemonte

ter vervanging van de heer Enzo GHIGO;

 

de heer Claudio BURLANDO

Presidente della Regione Liguria

ter vervanging van de heer Giandomenico BARCI;

 

de heer Vito DE FILIPPO

Presidente della Regione Basilicata

ter vervanging van de heer Filippo BUBBICO;

 

de heer Ottaviano DEL TURCO

Presidente della Regione Abruzzo

ter vervanging van de heer Giovanni PACE;

 

de heer Agazio LOIERO

Presidente della Regione Calabria

ter vervanging van de heer Giuseppe CHIARAVALLOTI.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Brussel, 20 september 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  PB L 24 van 26.1.2002, blz. 38.


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/53


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 september 2005

houdende benoeming van een plaatsvervangend lid in het Comité van de Regio’s

(2005/676/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Sloveense regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 januari 2002 heeft de Raad Besluit 2002/60/EG aangenomen, houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2002 tot en met 25 januari 2006 (1).

(2)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van plaatsvervangend lid vrijgekomen door het ontslag van de heer Ivan ŽAGAR,

BESLUIT:

Artikel 1

Tot plaatsvervangend lid in het Comité van de Regio’s wordt benoemd, voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2006:

mevrouw Irena MAJCEN

(Mayor of Slovenska Bistrica)

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Brussel, 20 september 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  PB L 24 van 26.1.2002, blz. 38.


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/54


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 september 2005

houdende benoeming van een lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

(2005/677/EG, Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 259,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 167,

Gelet op Besluit 2002/758/EG van de Raad van 17 september 2002 tot benoeming van de leden van het Economisch en Sociaal Comité voor de periode van 21 september 2002 tot en met 20 september 2006 (1),

Gezien de voordracht van de Franse regering,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

In het Europees Economisch en Sociaal Comité is een vacature ontstaan door het aftreden van de heer Thierry UHLMANN, waarvan de Raad op 28 november 2004 in kennis is gesteld,

BESLUIT:

Artikel 1

De heer Hervé COUPEAU wordt benoemd tot lid van het Economisch en Sociaal Comité, ter vervanging van de heer Thierry UHLMANN, voor de verdere duur van diens ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 20 september 2006.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het wordt van kracht op de dag van zijn aanneming.

Gedaan te Brussel, 20 september 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  PB L 253 van 21.9.2002, blz. 9.


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/55


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 september 2005

houdende benoeming van twee leden en een plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s

(2005/678/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Estse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 januari 2002 heeft de Raad Besluit 2002/60/EG vastgesteld houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor het tijdvak van 26 januari 2002 tot en met 25 januari 2006 (1).

(2)

Door het ontslag van de heren Andrus ANSIP en Edgar SAVISAAR zijn er in het Comité van de Regio’s twee zetels van lid, en door de voordracht van de heer Väino HALLIKMÄGI tot lid, is er een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd voor het resterende deel van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2006:

a)

tot lid:

 

de heer Väino HALLIKMÄGI,

gemeenteraadslid van Pärnu

ter vervanging van de heer Andrus ANSIP;

 

de heer Tõnis PALTS,

burgemeester van Tallinn

ter vervanging van de heer Edgar SAVISAAR;

b)

tot plaatsvervanger:

mevrouw Laine JÄNES,

burgemeester van Tartu

ter vervanging van de heer Väino HALLIKMÄGI.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Brussel, 20 september 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  PB L 24 van 26.1.2002, blz. 38.


1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/56


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 september 2005

houdende benoeming van een lid en van een plaatsvervangend lid in het Comité van de Regio’s

(2005/679/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Maltese regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 januari 2002 heeft de Raad Besluit 2002/60/EG aangenomen, houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2002 tot en met 25 januari 2006 (1).

(2)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van lid vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van mevrouw Antonia FARRUGIA, en is een zetel van plaatsvervangend lid vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Keith GRECH,

BESLUIT:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2006 benoemd:

a)

tot lid:

mevrouw Claudette ABELA BALDACCHINO

(Deputy Mayor, Qrendi Local Council)

ter vervanging van mevrouw Antonia FARRUGIA;

b)

tot plaatsvervangend lid:

de heer Joe CORDINA

(Member, Xagħra Local Council)

ter vervanging van de heer Keith GRECH.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Brussel, 20 september 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  PB L 24 van 26.1.2002, blz. 38.


Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/57


BESLUIT 2005/680/GBVB VAN DE RAAD

van 12 augustus 2005

over de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Democratische Republiek Congo betreffende de status en de activiteiten van de politiemissie van de Europese Unie in de Democratische Republiek Congo (EUPOL Kinshasa)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name op artikel 24,

Gezien de aanbeveling van het voorzitterschap,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 9 december 2004 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2004/847/GBVB inzake de politiemissie van de Europese Unie in de Democratische Republiek Congo, EUPOL Kinshasa, vastgesteld (1).

(2)

In artikel 13 van dit gemeenschappelijk optreden staat dat over de status van het EUPOL Kinshasa-personeel in de Democratische Republiek Congo, in voorkomend geval inclusief de voorrechten en immuniteiten en overige waarborgen die nodig zijn voor de uitvoering en de soepele werking van EUPOL Kinshasa, overeenstemming wordt bereikt volgens de procedure van artikel 24 van het Verdrag.

(3)

Ingevolge de machtiging die de Raad op 24 januari 2005 aan de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en -veiligheidsbeleid, die het voorzitterschap bijstaat, heeft gegeven om namens de Raad onderhandelingen te openen, is de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en -veiligheidsbeleid, met de regering van de Democratische Republiek Congo tot een overeenkomst gekomen over de status en de activiteiten van EUPOL Kinshasa.

(4)

Onverminderd artikel 11, lid 4, van de overeenkomst, dient de aankoop van goederen en diensten te voldoen aan de beginselen van transparantie, evenredigheid, gelijke behandeling en non-discriminatie.

(5)

De overeenkomst dient te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

De overeenkomst tussen de Europese Unie en de Democratische Republiek Congo betreffende de status en de activiteiten van de politiemissie van de Europese Unie in de Democratische Republiek Congo (EUPOL Kinshasa) wordt namens de Europese Unie goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst te ondertekenen teneinde daardoor de Unie te binden.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

Artikel 4

Dit besluit wordt van kracht op de datum van de aanneming.

Gedaan te Brussel, 12 augustus 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J. STRAW


(1)  PB L 367 van 14.12.2004, blz. 30.

(2)  De datum van inwerkingtreding zal door het secretariaat-generaal van de Raad bekend worden gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


VERTALING

OVEREENKOMST

tussen de Europese Unie en de Democratische Republiek Congo betreffende de status en de activiteiten van de politiemissie van de Europese Unie in de Democratische Republiek Congo (EUPOL Kinshasa)

DE EUROPESE UNIE, hierna de Europese Unie genoemd,

enerzijds, en

DE REGERING VAN DE DEMOCRATISCHE REPUBLIEK CONGO, hierna „het gastland” genoemd,

anderzijds,

samen hierna „de partijen” genoemd,

REKENING HOUDEND MET HET VOLGENDE:

a)

de brief van minister van Buitenlandse Zaken van het gastland aan de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (SG/HV) d.d. 20 oktober 2003 waarin de Europese Unie wordt verzocht om steun voor de oprichting van een geïntegreerde politie-eenheid (GPE), die de overheidsinstellingen moet helpen beschermen en het interne veiligheidsapparaat van het gastland moet helpen versterken,

b)

de brief van de president van het gastland aan de SG/HV d.d. 16 februari 2004 waarin de Europese Unie wordt verzocht een politiemissie in Kinshasa in te zetten om onder bepaalde voorwaarden toezicht uit te oefenen op de GPE en deze te begeleiden en van advies te dienen, alsmede het antwoord van de SG/HV d.d. 4 april 2004 waarbij het verzoek onder de genoemde voorwaarden wordt aanvaard,

c)

de vaststelling door de Raad op 9 december 2004 van Gemeenschappelijk Optreden 2004/847/GBVB inzake de politiemissie van de Europese Unie in het gastland (EUPOL Kinshasa) (1),

d)

de duur van EUPOL Kinshasa, die naar verwachting tot eind 2005 zal worden ingezet,

e)

het feit dat de voorrechten en immuniteiten in deze overeenkomst niet ten doel hebben individuele personen te bevoordelen, maar de doeltreffendheid van de EU-missie moeten verzekeren, en

f)

verlangend met deze overeenkomst de status van de politiemissie van de Europese Unie in de Democratische Republiek Congo te regelen en de gevolgen ervan, de voorrechten en immuniteiten vast te leggen.

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Werkingssfeer en definities

1.   De bepalingen van deze overeenkomst, alsmede alle eventueel door het gastland aangegane verplichtingen en alle eventuele voorrechten, immuniteiten, faciliteiten of concessies die aan EUPOL Kinshasa of aan personeel van EUPOL Kinshasa worden toegekend, zijn alleen van toepassing op het grondgebied van het gastland.

2.   In het kader van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a)

„EUPOL Kinshasa”: de politiemissie van de Europese Unie in het gastland die is ingesteld bij Gemeenschappelijk Optreden 2004/847/GBVB, met inbegrip van haar componenten, strijdkrachten, eenheden, hoofdkwartier en personeel, ingezet op het grondgebied van het gastland en toegewezen aan EUPOL Kinshasa.

b)

„Hoofd van de missie/directeur van politie”: het hoofd van de missie/directeur van politie van EUPOL Kinshasa, die door de Raad van de Europese Unie is aangesteld.

c)

„Personeel van EUPOL Kinshasa”: het hoofd van de missie/ directeur van politie, het personeel dat gedetacheerd is door EU-lidstaten en instellingen van de Europese Unie, alsmede door derde landen die door de Europese Unie verzocht zijn aan EUPOL Kinshasa deel te nemen, en internationaal personeel dat op contractbasis door EUPOL Kinshasa is aangeworven met het oog op de voorbereiding, ondersteuning en uitvoering van de missie, commerciële contractanten en plaatselijk personeel uitgezonderd.

d)

„Hoofdkwartier”: het hoofdkwartier van EUPOL Kinshasa in Kinshasa en het opleidingscentrum in Kasangulu.

e)

„Zendende staat”: elke lidstaat van de Europese Unie die en elk derde land dat personeel detacheert bij EUPOL Kinshasa.

f)

„Terreinen en gebouwen”: alle gebouwen, faciliteiten en terreinen die nodig zijn voor de activiteiten van EUPOL Kinshasa alsmede voor de huisvesting van het personeel van EUPOL Kinshasa.

Artikel 2

Algemene bepalingen

1.   EUPOL Kinshasa en het personeel van EUPOL Kinshasa eerbiedigen de wetten en regelgeving van het gastland en onthouden zich van enige actie of activiteit die onverenigbaar is met het onpartijdige en internationale karakter van hun taken of niet strookt met de bepalingen van deze overeenkomst.

2.   EUPOL Kinshasa is autonoom in de uitvoering van haar taken in het kader van de huidige overeenkomst. Het gastland eerbiedigt het unitaire en internationale karakter van EUPOL Kinshasa.

3.   Het hoofd van de missie/directeur van politie stelt de regering van het gastland in kennis van de locatie van het hoofdkwartier.

4.   Het hoofd van de missie/hoofd van politie deelt de regering van het gastland regelmatig en tijdig het aantal, de namen en de nationaliteit van het op het grondgebied van het gastland gestationeerde personeel van EUPOL Kinshasa mede via een aan het ministerie van Buitenlandse Zaken van het gastland toe te zenden kennisgevingslijst.

Artikel 3

Identificatie

1.   De personeelsleden van EUPOL Kinshasa ontvangen, en worden geïdentificeerd aan de hand van, een identiteitskaart van EUPOL Kinshasa die zij te allen tijde bij zich moeten dragen.

2.   Het ministerie van Buitenlandse Zaken van het gastland verstrekt identiteitskaarten aan de personeelsleden van EUPOL Kinshasa, in overeenstemming met hun status uit hoofde van artikel 6.

3.   Voertuigen en andere vervoermiddelen van EUPOL Kinshasa dragen duidelijk zichtbare identificatietekens en de bevoegde autoriteiten van het gastland ontvangen daarvan een voorbeeld.

4.   EUPOL Kinshasa mag op haar hoofdkwartier en elders, alleen of samen met de vlag van het gastland, de EU-vlag voeren, zulks overeenkomstig het besluit van het hoofd van de missie/directeur van politie. Nationale vlaggen of insignes van de samenstellende nationale delen van EUPOL Kinshasa mogen op besluit van het hoofd van de missie/directeur van politie op het terrein, de voertuigen en de uniformen van EUPOL Kinshasa worden getoond.

Artikel 4

Overschrijding van de grenzen, verplaatsingen en aanwezigheid op het grondgebied van het gastland

1.   Personeel, materieel en vervoermiddelen van EUPOL Kinshasa overschrijden de grens van het gastland via een officiële grensdoorlaatpost, zeehavens en via de internationale luchtcorridors.

2.   Het gastland vergemakkelijkt het betreden en het verlaten van zijn grondgebied voor EUPOL Kinshasa en het personeel van EUPOL Kinshasa. Afgezien van de paspoortcontrole bij het betreden en het verlaten van het grondgebied van het gastland zijn personeelsleden van EUPOL Kinshasa die kunnen bewijzen dat zij deel uitmaken van de missie, vrijgesteld van de paspoort-, visum- en immigratievoorschriften en van elke vorm van immigratiecontrole.

3.   Personeel van EUPOL Kinshasa is vrijgesteld van de regelgeving van het gastland inzake de registratie van en het toezicht op vreemdelingen, maar kan geen permanent verblijfs- of woonrecht op het grondgebied van het gastland verwerven.

4.   Voor materieel, met inbegrip van handwapens van het personeel van EUPOL Kinshasa en vervoermiddelen van EUPOL Kinshasa, dat het grondgebied van het gastland binnenkomt, doorreist of verlaat ter ondersteuning van de missie, verstrekt EUPOL Kinshasa een certificaat van vrijstelling met een inventaris. Voor dit materieel en deze vervoermiddelen hoeven geen andere douanedocumenten te worden overgelegd. Een afschrift van het certificaat wordt toegezonden aan de bevoegde autoriteiten wanneer het grondgebied van het gastland wordt betreden of verlaten. Het model van het certificaat wordt door EUPOL Kinshasa in overleg met de bevoegde autoriteiten van het gastland vastgesteld.

5.   Voor voertuigen en luchtvaartuigen die ter ondersteuning van de missie worden gebruikt, gelden geen plaatselijke vergunnings- of registratievoorschriften. De internationale normen en voorschriften terzake blijven van toepassing.

6.   Personeelsleden van EUPOL Kinshasa mogen op het grondgebied van het gastland motorvoertuigen besturen op voorwaarde dat zij in het bezit zijn van een geldig nationaal rijbewijs. Het gastland aanvaardt aan personeelsleden van EUPOL Kinshasa afgegeven rijbewijzen of vergunningen zonder belasting of vergoeding als geldig.

7.   EUPOL Kinshasa en het personeel van EUPOL Kinshasa genieten samen met hun voertuigen, luchtvaartuigen en andere vervoermiddelen, uitrusting en voorraden vrij en onbeperkt verkeer op het hele grondgebied van het gastland, met inbegrip van het luchtruim. Zo nodig kunnen technische regelingen worden gesloten overeenkomstig artikel 17.

8.   Voor het doel van de missie kunnen personeelsleden van EUPOL Kinshasa en plaatselijk personeel van EUPOL Kinshasa voor reizen in het kader van officiële taken gebruikmaken van de wegen, bruggen en luchthavens zonder rechten, kosten, tolheffingen, belastingen of andere vergoedingen te moeten betalen.

Artikel 5

Voorrechten en immuniteiten van EUPOL Kinshasa

1.   EUPOL Kinshasa krijgt een status die gelijkwaardig is aan die van een diplomatieke missie in het kader van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 18 april 1961, hierna het „Verdrag van Wenen” genoemd.

2.   EUPOL Kinshasa, haar eigendommen, fondsen en bezittingen genieten immuniteit van de strafrechtelijke, civiele en administratieve jurisdictie van het gastland, overeenkomstig het Verdrag van Wenen.

3.   De terreinen en gebouwen van EUPOL Kinshasa zijn onschendbaar. Ambtenaren van het gastland mogen deze alleen betreden met toestemming van het hoofd van de missie/directeur van politie.

4.   De terreinen en gebouwen van EUPOL Kinshasa, de inrichting daarvan, andere goederen die zich ter plaatse bevinden en de middelen van vervoer genieten immuniteit van onderzoek, vordering, beslaglegging of executoriale maatregelen.

5.   Het archief en de documenten van EUPOL Kinshasa zijn te allen tijde onschendbaar.

6.   De briefwisseling van EUPOL Kinshasa krijgt een status die gelijkwaardig is aan die van officiële briefwisseling uit hoofde van het Verdrag van Wenen.

7.   Voor ingevoerde goederen en diensten en met betrekking tot haar terreinen en gebouwen, voorzover deze voor EUPOL Kinshasa bestemd zijn, geniet EUPOL Kinshasa vrijstelling van alle nationale en gemeentelijke heffingen en belastingen en vergelijkbare vergoedingen.

8.   Voor op de binnenlandse markt aangekochte goederen of geleverde diensten, voorzover zij voor EUPOL Kinshasa bestemd zijn, geniet EUPOL Kinshasa vrijstelling van alle nationale en gemeentelijke heffingen en belastingen, met inbegrip van BTW, en vergelijkbare vergoedingen ofwel krijgt zij deze door het gastland terugbetaald, zulks overeenkomstig de wetgeving van het gastland.

9.   Het gastland laat alle voor de Missie bestemde goederen toe tot zijn grondgebied en verleent daarvoor vrijstelling van alle douanerechten, belastingen en aanverwante vergoedingen, met uitzondering van vergoedingen voor opslag, vervoer en soortgelijke diensten.

Artikel 6

Voorrechten en immuniteiten van het personeel van EUPOL Kinshasa

1.   Personeelsleden van EUPOL Kinshasa genieten voorrechten en immuniteiten die gelijkwaardig zijn aan die welke aan diplomatieke vertegenwoordigers worden toegekend uit hoofde van het Verdrag van Wenen; ten aanzien daarvan zijn de lidstaten van de Europese Unie en andere zendende staten als eerste bevoegd. Deze voorrechten en immuniteiten worden aan personeelsleden van EUPOL Kinshasa toegekend voor de duur van hun missie, alsmede voor de periode daarna wat betreft de officiële handelingen die zij in het kader van de uitoefening van hun missie hebben verricht.

2.   De secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie heft, met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteit van de zendende staat of van de zendende instelling van de Europese Unie, de immuniteit van personeelsleden van EUPOL Kinshasa op wanneer die immuniteit de rechtsgang zou belemmeren en kan worden opgeheven zonder dat de belangen van de Europese Unie worden geschaad.

3.   Personeelsleden van EUPOL Kinshasa mogen goederen voor persoonlijk gebruik zonder rechten of andere beperkingen invoeren en uitvoeren. Personeelsleden van EUPOL Kinshasa mogen goederen voor persoonlijk gebruik zonder rechten of andere beperkingen aankopen en uitvoeren; voor op de binnenlandse markt aangekochte goederen of geleverde diensten, genieten personeelsleden van EUPOL Kinshasa vrijstelling van BTW en belastingen overeenkomstig de wetgeving van het gastland.

4.   Personeelsleden van EUPOL Kinshasa zijn vrijgesteld van heffingen en belastingen in het gastland op de bezoldigingen en salarissen die zij op grond van hun dienstverband ontvangen. Wanneer de toepassing van een vorm van belasting afhangt van verblijf, worden perioden gedurende welke bij EUPOL Kinshasa gedetacheerd personeel en op contractbasis door EUPOL Kinshasa aangeworven internationaal personeel zich voor de uitoefening van hun taken in het gastland bevinden, niet beschouwd als perioden van verblijf.

Artikel 7

Plaatselijk personeel in dienst van EUPOL Kinshasa

Plaatselijke personeelsleden die in dienst zijn van EUPOL Kinshasa en onderdaan zijn van of permanent woonachtig zijn in het gastland, genieten een status die gelijkwaardig is aan de status die overeenkomstig het Verdrag van Wenen wordt genoten door plaatselijk personeel dat in dienst is van diplomatieke missies in het gastland.

Artikel 8

Veiligheid

1.   Het gastland draagt, met inzet van zijn eigen middelen, de volledige verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het personeel van EUPOL Kinshasa.

2.   Daartoe neemt het gastland alle nodige maatregelen voor de bescherming, veiligheid en beveiliging van EUPOL Kinshasa en het personeel van EUPOL Kinshasa. Eventuele specifieke bepalingen die door het gastland worden voorgesteld, worden, voordat zij worden uitgevoerd, overeengekomen met het hoofd van de missie/directeur van politie. Het gastland autoriseert en steunt zonder kosten aan te rekenen de verrichtingen in verband met de medische evacuatie van personeelsleden van EUPOL Kinshasa. Zo nodig worden aanvullende regelingen als bedoeld in artikel 17 getroffen.

3.   De personeelsleden van EUPOL Kinshasa hebben het recht handwapens voor zelfverdediging te dragen overeenkomstig een besluit van het hoofd van de missie/directeur van politie.

4.   EUPOL Kinshasa heeft geen uitvoerende politietaak.

Artikel 9

Uniform en wapens

1.   Het personeel van EUPOL Kinshasa draagt een nationaal uniform of burgerkleding met een duidelijk EUPOL Kinshasa-herkenningsteken.

2.   Voor het dragen van uniformen gelden de door het hoofd van de missie/directeur van politie uitgevaardigde voorschriften.

3.   Overeenkomstig artikel 8, lid 3, mogen de personeelsleden van EUPOL Kinshasa handwapens en munitie dragen.

Artikel 10

Samenwerking en toegang tot informatie

1.   Het gastland verleent volledige medewerking en steun aan EUPOL Kinshasa en het personeel van EUPOL Kinshasa.

2.   Indien daarom wordt verzocht en indien zulks nodig is voor de uitvoering van de taak van EUPOL Kinshasa, biedt het gastland aan het personeel van EUPOL Kinshasa

a)

toegang tot gebouwen, faciliteiten, locaties en officiële voertuigen waarover het gastland zijn gezag kan doen gelden

b)

toegang tot documenten, materiaal en informatie die van belang zijn voor het mandaat van EUPOL Kinshasa en waarover het gastland zijn gezag kan doen gelden.

3.   Het hoofd van de missie/de directeur van politie en de regering van het gastland plegen regelmatig overleg en nemen passende maatregelen met het oog op nauwe en wederkerige verbindingsactiviteiten op elk passend niveau. Het gastland kan een verbindingsofficier bij EUPOL Kinshasa aanstellen.

Artikel 11

Steun van het gastland en leveringen

1.   Het gastland gaat ermee akkoord EUPOL Kinshasa op haar verzoek bij te staan bij het vinden van geschikte terreinen en gebouwen.

2.   Indien nodig en voorzover beschikbaar, worden terreinen en gebouwen die eigendom zijn van het gastland kosteloos ter beschikking gesteld.

3.   Binnen de grenzen van zijn middelen en mogelijkheden levert het gastland bijstand en steun met het oog op de voorbereiding, de vaststelling, de uitvoering en de ondersteuning van EUPOL Kinshasa. De bijstand en de steun van het gastland voor EUPOL Kinshasa worden geleverd onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de GPE.

4.   EUPOL Kinshasa streeft ernaar om, met inachtneming van de behoeften van de missie, diensten, goederen en personeel voor de missie zoveel mogelijk ter plaatse aan te kopen of aan te werven.

Artikel 12

Overleden personeelsleden van EUPOL Kinshasa

1.   Het hoofd van de missie/directeur van politie mag passende regelingen treffen of doen treffen voor de repatriëring van overleden personeelsleden van EUPOL Kinshasa en hun persoonlijke bezittingen.

2.   Op overleden personeelsleden van EUPOL Kinshasa wordt geen lijkschouwing verricht tenzij de betrokken zendende staat of in geval van een internationaal personeelslid, de staat van diens nationaliteit, daarmee instemt en er een vertegenwoordiger van EUPOL Kinshasa en/of de betrokken staat aanwezig is.

Artikel 13

Communicatie

1.   EUPOL Kinshasa heeft het recht zend- en ontvangststations voor radiocommunicatie en satellietsystemen te installeren en te gebruiken en daarbij de passende frequenties te gebruiken volgens regelingen die overeenkomstig artikel 17 worden gesloten.

2.   EUPOL Kinshasa heeft het recht op onbeperkte communicatie via de radio (met inbegrip van satelliet-, mobiele en draagbare radio’s), telefoon, telegraaf, fax en anderszins, en om de voor de missie noodzakelijke apparatuur te installeren voor de instandhouding van die communicatie binnen en tussen EUPOL Kinshasa-faciliteiten, met inbegrip van het installeren van de kabels en grondlijnen die nodig zijn voor de operatie, overeenkomstig de regelgeving van het gastland.

Artikel 14

Vorderingen in geval van overlijden, lichamelijk letsel, en schade aan of verlies van goederen

1.   De lidstaten, de andere staten die aan EUPOL Kinshasa deelnemen en de EU-instellingen zijn niet verplicht tot betaling van vorderingen die voortvloeien uit activiteiten in verband met verstoringen van de openbare orde, bescherming van EUPOL Kinshasa of haar personeel, of uit operationele behoeften.

2.   Eventuele andere civielrechtelijke vorderingen, met inbegrip van vorderingen van plaatselijke personeelsleden van EUPOL Kinshasa, waarbij EUPOL Kinshasa of een van haar leden partij is en waarvoor de rechtscolleges van het gastland vanwege een bepaling van deze overeenkomst niet bevoegd zijn, worden via de autoriteiten van het gastland voorgelegd aan het hoofd van de missie/de directeur van politie en behandeld op basis van de in artikel 17 bedoelde afzonderlijke regelingen waarbij procedures voor de behandeling en afhandeling van vorderingen worden vastgesteld. De afhandeling van vorderingen vindt plaats na voorafgaande instemming van de betrokken staat.

Artikel 15

Geschillen

1.   Alle vraagstukken in verband met de toepassing van deze overeenkomst worden besproken in een gemeenschappelijke coördinatiegroep. Die groep bestaat uit vertegenwoordigers van EUPOL Kinshasa en de bevoegde autoriteiten van het gastland.

2.   Bij gebreke van een regeling worden geschillen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst langs diplomatieke weg opgelost tussen het gastland en vertegenwoordigers van de Europese Unie.

Artikel 16

Overige bepalingen

1.   Wanneer in deze overeenkomst wordt verwezen naar de immuniteiten, voorrechten en rechten van EUPOL Kinshasa en het personeel van EUPOL Kinshasa, is de regering van het gastland verantwoordelijk voor de uitvoering en handhaving van dergelijke immuniteiten, voorrechten en rechten via de bevoegde plaatselijke autoriteiten van het gastland.

2.   Niets in deze overeenkomst is bedoeld of mag worden geïnterpreteerd als een afwijking van rechten die eventueel uit hoofde van andere overeenkomsten voor een EU-lidstaat of een andere tot EUPOL Kinshasa bijdragende staat of hun personeel gelden.

Artikel 17

Aanvullende regelingen

Het hoofd van de missie/de directeur van politie en de bestuurlijke autoriteiten van het gastland sluiten de aanvullende regelingen die nodig kunnen zijn voor de uitvoering van deze overeenkomst.

Artikel 18

Inwerkingtreding en beëindiging

1.   Deze overeenkomst treedt in werking op de dag waarop zij door de twee partijen wordt ondertekend.

2.   Deze overeenkomst kan worden gewijzigd op basis van schriftelijke wederzijdse overeenstemming tussen de partijen.

3.   Deze overeenkomst blijft van kracht tot het definitieve vertrek van EUPOL Kinshasa of al haar personeel.

4.   Deze overeenkomst kan worden opgezegd door schriftelijke kennisgeving aan de andere partij. De opzegging treedt in werking 60 dagen na de ontvangst van de kennisgeving van de opzegging door de andere partij.

5.   Beëindiging of opzegging van deze overeenkomst doet geen afbreuk aan de rechten of verplichtingen die voortvloeien uit de uitvoering van de overeenkomst vóór de beëindiging of opzegging ervan.

Gedaan te Kinshasa, 1 september 2005 op in twee originele in het Frans gestelde exemplaren

Voor de Europese Unie

Image

Voor de Democratische Republiek Congo

Image


(1)  PB L 367 van 14.12.2004, blz. 30.


Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie

1.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/63


BESLUIT 2005/681/JBZ VAN DE RAAD

van 20 september 2005

tot oprichting van de Europese Politieacademie (EPA) en tot intrekking van Besluit 2000/820/JBZ

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Unie, met name op artikel 30, lid 1, onder c), en artikel 34, lid 2, onder c),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Raad is tijdens zijn bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 overeengekomen dat er een Europese Politieacademie (EPA) dient te worden opgericht voor de opleiding van hoge leidinggevende functionarissen van de politiediensten.

(2)

De Europese Politieacademie is opgericht bij Besluit 2000/820/JBZ (2).

(3)

Het is gebleken dat de EPA beter zou kunnen functioneren als zij uit de algemene begroting van de Europese Unie zou worden gefinancierd en de directeur en het personeel van haar secretariaat onder het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen zouden vallen.

(4)

Daarom wordt in de conclusies van de Raad van 24 februari 2005 opgeroepen tot uitvoering van deze wijzigingen, hetgeen de intrekking vergt van Besluit 2000/820/JBZ en de aanneming van een nieuw besluit van de Raad met betrekking tot de EPA.

(5)

De EPA moet blijven werken als een netwerk van nationale opleidingsinstituten die tot taak hebben hoge leidinggevende politiefunctionarissen van de lidstaten op te leiden, overeenkomstig de algemene beginselen die zijn vervat in Besluit 2000/820/JBZ.

(6)

De EPA dient haar taken geleidelijk uit te voeren in het licht van de in de jaarlijkse werkprogramma’s omschreven doelstellingen en naar behoren rekening houdend met de beschikbare middelen.

(7)

Een aantal technische wijzigingen is vereist om de structuur van de EPA aan te passen aan de vigerende procedures in het kader van de algemene begroting van de Europese Unie, van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.

(8)

De overige bepalingen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op Besluit 2000/820/JBZ.

(9)

De technische wijzigingen omvatten wijzigingen van de bepalingen betreffende de betrekkingen met derde staten, de werking van de raad van bestuur, de taken van de directeur, het personeel van het secretariaat van de EPA, de financiële voorschriften, de toegang tot documenten en de evaluatie.

(10)

Teneinde de continuïteit te garanderen zijn specifieke overgangsbepalingen vereist,

BESLUIT:

HOOFDSTUK I

OPRICHTING, RECHTSPERSOONLIJKHEID EN ZETEL

Artikel 1

Oprichting

1.   Hierbij wordt een Europese Politieacademie (EPA) opgericht. Zij dient te worden gezien als de opvolger van de EPA zoals opgericht bij Besluit 2000/820/JBZ.

2.   Onverminderd de toekomstige ontwikkelingen krijgt de EPA de vorm van een netwerk dat totstandkomt door koppeling van de onder meer met de opleiding van hoge leidinggevende politiefunctionarissen belaste nationale opleidingsinstituten van de lidstaten, die daartoe nauw samenwerken.

3.   De taak van de EPA bestaat erin de door de raad van bestuur vastgestelde programma’s en initiatieven uit te voeren.

Artikel 2

Rechtspersoonlijkheid

1.   De EPA bezit rechtspersoonlijkheid.

2.   De EPA heeft in alle lidstaten de ruimste handelingsbevoegdheid die naar nationaal recht aan rechtspersonen wordt toegekend. De EPA kan met name roerende en onroerende zaken verkrijgen en vervreemden en in rechte optreden.

3.   De directeur vertegenwoordigt de EPA voor alle juridische aangelegenheden en verplichtingen.

Artikel 3

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op de directeur van de EPA en op het personeel van het secretariaat, met uitzondering van het door de lidstaten gedetacheerd personeel.

Artikel 4

Zetel

De zetel van de EPA is gevestigd in Bramshill in het Verenigd Koninkrijk.

HOOFDSTUK II

ALGEMEEN DOEL, SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN EN TAKEN

Artikel 5

Algemeen doel

De EPA heeft ten doel, door optimalisering van de samenwerking tussen de diverse onderdelen waaruit zij bestaat, bij te dragen tot de opleiding van hoge leidinggevende politiefunctionarissen van de lidstaten. Zij ondersteunt en ontwikkelt een Europese aanpak van de belangrijkste problemen die zich in de lidstaten voordoen op het gebied van criminaliteitsbestrijding, misdaadpreventie en handhaving van de openbare orde en veiligheid, met name vanuit een grensoverschrijdend perspectief.

Artikel 6

Specifieke doelstellingen

De doelstellingen van de EPA zijn:

1)

het verdiepen van de kennis van de nationale politiestelsels en -structuren van de andere lidstaten en van de grensoverschrijdende politiële samenwerking in de Europese Unie;

2)

het verbeteren van de kennis van het internationale instrumentarium en van het instrumentarium van de Unie, met name op de volgende gebieden:

a)

de instellingen van de Europese Unie, hun werking en hun rol, alsook de besluitvormingsprocedures en de rechtsinstrumenten van de Europese Unie, in het bijzonder wat hun implicaties voor de samenwerking op het gebied van de rechtshandhaving betreft;

b)

de doelstellingen, structuur en werking van Europol, alsook de mogelijkheden om de samenwerking tussen Europol en de betrokken rechtshandhavingsdiensten in de lidstaten bij de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit te maximaliseren;

c)

de doelstellingen, structuur en werking van Eurojust;

3)

het zorg dragen voor een adequate opleiding betreffende de naleving van de democratische waarborgen, in het bijzonder de rechten van de verdediging.

Artikel 7

Taken

Om deze doelstellingen te verwezenlijken, kan de EPA in het bijzonder de volgende activiteiten ontplooien:

a)

verzorgen van op gemeenschappelijke normen gebaseerde opleidingen ten behoeve van hoge leidinggevende politiefunctionarissen;

b)

bijdragen tot het opstellen van geharmoniseerde leerplannen voor de opleiding van politiefunctionarissen van het middenkader, van politiefunctionarissen van het middenkader die tot het operationele niveau behoren en van politiefunctionarissen die tot het operationele niveau behoren, op het gebied van de grensoverschrijdende samenwerking tussen de politiediensten in Europa, alsmede het helpen opzetten van passende programma’s voor vervolgopleidingen en het ontwikkelen en verzorgen van opleidingen voor opleiders;

c)

verzorgen van gespecialiseerde opleidingen voor politiefunctionarissen die een sleutelrol vervullen bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, met speciale aandacht voor de georganiseerde criminaliteit;

d)

verspreiden van beste praktijken en onderzoeksresultaten;

e)

ontwikkelen en verzorgen van opleidingen die erop gericht zijn de politiediensten van de Europese Unie voor te bereiden op hun deelneming aan niet-militaire crisisbeheersing;

f)

ontwikkelen en verzorgen van opleidingen voor de politieautoriteiten van de kandidaat-lidstaten, met inbegrip van de opleiding van politiefunctionarissen die een sleutelrol vervullen;

g)

faciliteren van zinvolle uitwisselingen en detacheringen van politiefunctionarissen in het kader van opleidingen;

h)

opzetten van een elektronisch netwerk dat de EPA bij de uitvoering van haar taken ondersteunt, waarbij erop wordt toegezien dat de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen worden getroffen;

i)

aan hoge leidinggevende politiefunctionarissen uit de lidstaten de mogelijkheid bieden om zich de benodigde talenkennis eigen te maken.

Artikel 8

Samenwerking met andere instanties

1.   De EPA kan samenwerken met relevante organen van de Europese Unie op het gebied van rechtshandhaving en aanverwante gebieden, en met relevante opleidingsinstituten in Europa.

2.   De EPA kan samenwerken met nationale opleidingsinstituten van staten die geen lid zijn van de Europese Unie, in het bijzonder met die van de kandidaat-lidstaten, alsook met die van IJsland, Noorwegen en Zwitserland.

3.   De raad van bestuur kan de directeur van de EPA machtigen met de in de leden 1 en 2 bedoelde organen over samenwerkingsovereenkomsten te onderhandelen.

Deze samenwerkingsovereenkomsten kunnen alleen worden gesloten met toestemming van de raad van bestuur.

Samenwerkingsovereenkomsten met organen van staten die geen lid zijn van de Europese Unie kunnen alleen worden gesloten na instemming van de Raad.

4.   De EPA kan rekening houden met aanbevelingen van Europol en/of van de taskforce van hoofden van politie van de Europese Unie, onverminderd de voorschriften betreffende de vaststelling van het werkprogramma van de EPA.

HOOFDSTUK III

ORGANEN, PERSONEEL EN CONTACTPUNTEN

Artikel 9

Organen

De organen van de EPA zijn:

1)

de raad van bestuur;

2)

de directeur, die de leiding heeft van het secretariaat van de EPA.

Artikel 10

De raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit één delegatie per lidstaat. Elke delegatie heeft één stem.

2.   De leden van de raad van bestuur zijn bij voorkeur directeuren van nationale opleidingsinstituten. Wanneer uit een lidstaat verscheidene directeuren afkomstig zijn, vormen zij samen één delegatie. De raad van bestuur wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt.

3.   Vertegenwoordigers van de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie en van Europol worden uitgenodigd om de bijeenkomsten als niet-stemgerechtigd waarnemer bij te wonen.

4.   De leden van de raad van bestuur kunnen zich door deskundigen laten vergezellen.

5.   De directeur van de EPA neemt deel aan de bijeenkomsten van de raad van bestuur, maar heeft geen stemrecht.

6.   De raad van bestuur komt ten minste tweemaal per jaar bijeen.

7.   Tenzij in dit besluit anders is bepaald, worden de besluiten van de raad van bestuur met een meerderheid van twee derde van zijn leden genomen.

8.   De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast.

9.   De raad van bestuur neemt besluiten voor de goedkeuring van:

a)

gemeenschappelijke onderwijsprogramma’s, opleidingsmodules, leermethoden, en alle andere leer- en onderwijsinstrumenten;

b)

het besluit tot aanwijzing van de directeur;

c)

met eenparigheid van stemmen, de ontwerp-begroting die aan de Commissie wordt voorgelegd;

d)

het werkprogramma dat, na raadpleging van de Commissie, ter goedkeuring aan de Raad wordt voorgelegd;

e)

het jaarverslag en het vijfjaarlijkse verslag van de EPA die aan de Commissie en de Raad worden voorgelegd zodat de Raad er nota van kan nemen en deze kan onderschrijven;

f)

de op het EPA-personeel toepasselijke uitvoeringsbepalingen, op voorstel van de directeur en na instemming van de Commissie.

10.   De raad van bestuur kan, wanneer dit strikt noodzakelijk is, beslissen werkgroepen in te stellen om aanbevelingen te doen en om strategieën, opleidingsconcepten en -instrumenten uit te werken en voor te stellen, of om iedere andere door de raad van bestuur noodzakelijk geachte adviserende taak te verrichten. De raad van bestuur stelt de regels vast voor de instelling en de werking van de werkgroepen.

11.   De raad van bestuur oefent ten aanzien van de directeur de bevoegdheden uit die zijn omschreven in artikel 13, lid 3.

12.   Onverminderd lid 9, onder d) en e), worden het werkprogramma, het jaarverslag en het vijfjaarlijkse verslag van de EPA ter informatie aan het Europees Parlement en de Commissie toegezonden en bekendgemaakt.

Artikel 11

De directeur

1.   De directeur wordt door de raad van bestuur uit een door een selectiecomité opgestelde lijst van ten minste drie kandidaten aangesteld voor een eenmaal verlengbare periode van vier jaar.

De raad van bestuur stelt regels op voor de selectie van de kandidaten. Deze regels worden vóór hun inwerkingtreding door de Raad goedgekeurd.

2.   De raad van bestuur kan besluiten de ambtstermijn van de directeur te verlengen.

3.   De raad van bestuur kan de directeur van zijn functie ontheffen.

4.   De directeur heeft de dagelijkse leiding over de EPA-werkzaamheden. Hij ondersteunt de werkzaamheden van de raad van bestuur en is in het bijzonder verantwoordelijk voor:

a)

de uitoefening, ten aanzien van het personeel, van de in artikel 12, lid 3, bedoelde bevoegdheden;

b)

het nemen van alle nodige maatregelen, met inbegrip van het vaststellen van interne administratieve instructies en de bekendmaking van mededelingen, om de werking van de EPA in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit te verzekeren;

c)

het opstellen van de voorontwerpen van begroting, jaarverslag en werkprogramma die aan de raad van bestuur moeten worden voorgelegd;

d)

het uitvoeren van de begroting;

e)

de contacten met de bevoegde diensten uit de lidstaten;

f)

de coördinatie van de uitvoering van het werkprogramma;

g)

alle andere hem door de raad van bestuur toegewezen taken.

5.   De directeur legt voor zijn activiteiten rekenschap af aan de raad van bestuur.

6.   De directeur brengt op verzoek van de Raad verslag uit over de uitvoering van zijn taken. De directeur kan dit ook op verzoek van het Europees Parlement doen.

7.   De directeur onderhandelt met de regering van de gastlidstaat over een zetelovereenkomst en legt die ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.

Artikel 12

Het secretariaat van de EPA

Het secretariaat van de EPA staat de EPA bij in haar administratieve taken die noodzakelijk zijn voor haar werking en voor de uitvoering van het jaarprogramma en, in voorkomend geval, van de aanvullende programma’s en initiatieven.

Artikel 13

Personeel van het secretariaat van de EPA

1.   Het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Gemeenschappen zijn vastgesteld ter uitvoering van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op de directeur van de EPA en op het personeel van het secretariaat van de EPA dat na de inwerkingtreding van dit besluit in dienst is genomen.

2.   Voor de uitvoering van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (3), wordt de EPA gelijkgesteld met een orgaan in de zin van artikel 1 bis, lid 2, van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen.

3.   De EPA oefent overeenkomstig artikel 10, lid 11, en artikel 11, lid 4, onder a), van dit besluit ten aanzien van het personeel van haar secretariaat de bevoegdheden uit die het statuut van de ambtenaren toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag en die de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegde gezag.

4.   Het personeel van het secretariaat van de EPA bestaat uit door een instelling gedetacheerde ambtenaren in de zin van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, uit door de lidstaten gedetacheerde deskundigen en uit andere personeelsleden die de EPA in dienst neemt om haar taken te kunnen uitvoeren. Alle personeelsleden hebben een tijdelijk dienstverband.

5.   De detachering van nationale deskundigen uit de lidstaten bij het secretariaat van de EPA geschiedt volgens Besluit 2003/479/EG van 16 juni 2003 betreffende de regeling die van toepassing is op nationale deskundigen en militairen die bij het secretariaat-generaal van de Raad zijn gedetacheerd (4), dat op analoge wijze geldt.

Artikel 14

Contactpunten

Er kan in elke lidstaat een nationaal EPA-contactpunt worden opgezet. Onverminderd het recht van de lidstaat om dit contactpunt naar believen te organiseren, is dit contactpunt bij voorkeur de delegatie van de lidstaat in de raad van bestuur. Dit contactpunt zorgt voor een daadwerkelijke samenwerking tussen de EPA en de opleidingsinstituten.

HOOFDSTUK IV

FINANCIËLE VOORSCHRIFTEN

Artikel 15

Begroting

1.   De ontvangsten van de EPA bestaan, onverminderd andere soorten inkomsten, uit een subsidie van de Gemeenschap die wordt opgenomen in de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie).

2.   De uitgaven van de EPA bestaan uit personeelsuitgaven, administratieve uitgaven, uitgaven voor infrastructuur en beleidsuitgaven.

3.   De directeur raamt de ontvangsten en uitgaven van de EPA voor het volgende begrotingsjaar en stuurt deze raming samen met een voorlopige personeelsformatie naar de raad van bestuur.

4.   De ontvangsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn.

5.   De raad van bestuur keurt de ontwerp-raming, met inbegrip van de voorlopige personeelsformatie en het ontwerp-werkprogramma, goed en stuurt deze uiterlijk op 31 maart van ieder jaar door naar de Commissie. Indien de Commissie bezwaren heeft tegen de ontwerp-raming, raadpleegt zij de raad van bestuur uiterlijk 30 dagen na ontvangst van de ontwerp-raming.

6.   De Commissie zendt de raming samen met het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie naar het Europees Parlement en de Raad (hierna „de begrotingsautoriteit” genoemd).

7.   Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel 272 van het Verdrag aan de begrotingsautoriteit voorlegt.

8.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan de EPA goed. De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van de EPA vast.

9.   De raad van bestuur keurt de begroting van de EPA en de personeelsformatie goed. Zij worden definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. Zo nodig worden zij dienovereenkomstig aangepast.

10.   Wijzigingen van de begroting, inclusief de personeelsformatie, vinden plaats volgens de in de leden 5 tot en met 9 vastgestelde procedure.

11.   De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van zijn begroting kunnen hebben, in het bijzonder onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. De raad van bestuur brengt de Commissie daarvan op de hoogte.

12.   Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies aan de raad van bestuur toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.

Artikel 16

Uitvoering en controle van de begroting

1.   De directeur voert de begroting van de EPA uit.

2.   Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat op het afgesloten begrotingsjaar volgt, dient de rekenplichtige van de EPA de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van 25 juni 2002 betreffende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5) (Financieel Reglement).

3.   Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van de EPA met het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag over het budgettair en financieel beheer van dat begrotingsjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

4.   Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de EPA overeenkomstig artikel 129 van het Financieel Reglement maakt de directeur onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van de EPA op en legt hij deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

5.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van de EPA.

6.   Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de directeur de definitieve rekeningen met het advies van de raad van bestuur in bij de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Parlement en de Raad.

7.   De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

8.   De directeur dient uiterlijk op 30 september een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling. Hij dient dit antwoord ook in bij de raad van bestuur.

9.   Op aanbeveling van de Raad verleent het Europees Parlement vóór 30 april van het jaar n + 2 aan de directeur van de EPA kwijting inzake de uitvoering van de begroting van het jaar n.

Artikel 17

Financiële regeling

De financiële regeling die op de EPA van toepassing is, wordt door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie, met eenparigheid van stemmen vastgesteld. Deze financiële regeling mag slechts afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 23 december 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6), indien de specifieke vereisten van de werking van de EPA dit noodzakelijk maken en mits de Commissie hiermee van tevoren heeft ingestemd. De begrotingsautoriteit wordt van deze afwijkingen in kennis gesteld.

Artikel 18

Fraudebestrijding

1.   Ter bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten is Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (7) onverkort van toepassing.

2.   De EPA treedt toe tot het interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en stelt onverwijld de desbetreffende voorschriften vast die op de directeur van de EPA en het personeel van het secretariaat van de EPA van toepassing zijn.

3.   De financieringsbesluiten, evenals de contracten en uitvoeringsinstrumenten die uit de besluiten voortvloeien, bepalen uitdrukkelijk dat de Rekenkamer en het OLAF indien nodig bij de begunstigden van middelen van de EPA en bij de tussenpersonen die deze middelen verdelen, controles ter plaatse kunnen verrichten.

HOOFDSTUK V

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 19

Talen

De voorschriften van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 (8) tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap zijn op de EPA van toepassing. Het jaarlijkse verslag aan de Raad zoals bedoeld in artikel 10, lid 9, onder e), wordt opgesteld in de officiële talen van de instellingen van de Unie.

Artikel 20

Toegang tot documenten

Op basis van een voorstel van de directeur en uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit stelt de raad van bestuur regels vast betreffende toegang tot documenten van de EPA, met inachtneming van de beginselen en de beperkingen van Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en van de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (9).

Artikel 21

Evaluatie

1.   Binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit en vervolgens om de vijf jaar geeft de raad van bestuur opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van dit besluit en van de door de EPA uitgevoerde activiteiten.

2.   Iedere evaluatie beoordeelt de impact van dit besluit, het nut, de relevantie, de effectiviteit en de efficiëntie van de EPA en haar werkmethoden.

3.   De raad van bestuur ontvangt de evaluatie en doet aanbevelingen aan de Commissie over de structuur en de werkmethoden van de EPA. De resultaten van de evaluatie en de aanbevelingen maken deel uit van het volgens de procedure van artikel 10, lid 9, onder e), op te stellen vijfjaarlijkse verslag.

Artikel 22

Besluiten van de Raad

Wanneer de Raad handelt overeenkomstig artikel 8, lid 3, artikel 10, lid 9, onder d) en e), artikel 11, lid 1, en artikel 16, lid 9, besluit hij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen van zijn leden.

HOOFDSTUK VI

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 23

Algemene rechtsopvolging

1.   De EPA zoals opgericht bij dit besluit, is de algemene rechtsopvolger voor alle overeenkomsten, financiële verplichtingen en eigendommen van de EPA zoals opgericht bij Besluit 2000/820/JBZ.

2.   Onverminderd artikel 11, lid 7, blijft de overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Besluit 2000/820/JBZ gesloten zetelovereenkomst voor de bij dit besluit opgerichte EPA van kracht totdat zij wordt ingetrokken.

Artikel 24

De directeur en het personeel

1.   De op grond van artikel 4, lid 2, van Besluit 2000/820/JBZ aangestelde directeur fungeert, voor het resterende deel van zijn ambtstermijn, als directeur in de zin van artikel 11 van dit besluit.

2.   Wanneer deze persoon niet wil of kan handelen overeenkomstig lid 1, stelt de raad van bestuur, hangende de aanstellingsprocedure van artikel 11, lid 1, van dit besluit, een directeur ad interim aan voor een maximumtermijn van 18 maanden.

3.   Vóór de aanneming van dit besluit gesloten arbeidsovereenkomsten blijven geldig.

4.   De nationale deskundigen die zijn gedetacheerd bij de EPA zoals opgericht bij Besluit 2000/820/JBZ kunnen hun detachering bij de EPA voortzetten overeenkomstig de in artikel 13, lid 5, van dit besluit bedoelde regelingen.

Artikel 25

Begroting

1.   De kwijtingsprocedure met betrekking tot de overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Besluit 2000/820/JBZ vastgestelde begrotingen wordt uitgevoerd overeenkomstig het op basis van artikel 5, lid 3, van Besluit 2000/820/JBZ aangenomen financieel reglement.

2.   Alle uitgaven voortvloeiende uit toezeggingen die de EPA overeenkomstig het op basis van artikel 5, lid 3, van Besluit 2000/820/JBZ aangenomen financieel reglement heeft gedaan vóór de inwerkingtreding van dit besluit en die op dat moment nog niet zijn betaald, worden betaald uit de begroting van de EPA, zoals opgericht bij dit besluit.

3.   Vóór het verstrijken van een periode van negen maanden na de inwerkingtreding van dit besluit stelt de raad van bestuur met eenparigheid van stemmen het bedrag vast dat de in lid 2 bedoelde uitgaven moet dekken. Een overeenkomstig bedrag, dat wordt gefinancierd uit het gecumuleerde overschot van de op basis van artikel 5, lid 3, van Besluit 2000/820/JBZ aangenomen begrotingen, wordt overgedragen naar de overeenkomstig dit besluit vastgestelde begroting voor 2006 en vormt een bestemmingsontvangst ter dekking van die uitgaven.

Indien de overschotten niet volstaan om de in lid 2 bedoelde uitgaven te dekken, verstrekken de lidstaten de nodige financiering op grond van Besluit 2000/820/JBZ.

4.   Het resterende deel van de overschotten van de op basis van artikel 5, lid 3, van Besluit 2000/820/JBZ goedgekeurde begrotingen wordt aan de lidstaten terugbetaald. Het aan iedere lidstaat uit te keren bedrag wordt berekend op basis van de overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Besluit 2000/820/JBZ vastgestelde jaarlijkse bijdragen van de lidstaten aan de EPA-begrotingen.

Het voornoemde resterende deel wordt aan de lidstaten terugbetaald binnen drie maanden nadat het in lid 3 bedoelde bedrag is vastgesteld en de kwijtingsprocedures met betrekking tot de overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Besluit 2000/820/JBZ goedgekeurde begrotingen zijn afgerond.

5.   De EPA vervolgt de uitvoering van de door de Gemeenschap gefinancierde projecten waarin de bij Besluit 2000/820/JBZ opgerichte EPA deelneemt, inclusief de in het kader van de programma’s Cards en Meda goedgekeurde projecten.

Artikel 26

Werkprogramma en jaarverslag

1.   Het overeenkomstig artikel 3 van Besluit 2000/820/JBZ goedgekeurde jaarlijkse bijscholingsprogramma wordt beschouwd als werkprogramma in de zin van artikel 10, lid 9, onder d), behoudens eventuele overeenkomstig de bepalingen van dit besluit aangenomen wijzigingen.

2.   Het jaarverslag van de EPA voor 2005 wordt opgesteld volgens de procedure van artikel 3 van Besluit 2000/820/JBZ.

Artikel 27

Institutionele regelingen

1.   Ten behoeve van de uitvoering van de overgangsmaatregelen van dit besluit treedt de bij artikel 10 van dit besluit ingestelde raad van bestuur in de plaats van de raad van bestuur die is ingesteld bij Besluit 2000/820/JBZ.

2.   Niettegenstaande artikel 28 van dit besluit blijven de relevante bepalingen van Besluit 2000/820/JBZ en alle regels en reglementen die ter uitvoering ervan zijn aangenomen van kracht met het oog op de uitvoering van de overgangsbepalingen van dit besluit.

Artikel 28

Vóór de inwerkingtreding te nemen maatregelen

De overeenkomstig Besluit 2000/820/JBZ ingestelde raad van bestuur en de overeenkomstig dat besluit benoemde directeur bereiden de aanneming van de volgende instrumenten voor:

a)

het reglement van orde van de raad van bestuur zoals bedoeld in artikel 10, lid 8;

b)

de op het EPA-personeel toepasselijke uitvoeringsbepalingen zoals bedoeld in artikel 10, lid 9, onder f);

c)

de regels inzake de selectie van de kandidaten zoals bedoeld in artikel 11, lid 1;

d)

de maatregelen zoals bedoeld in artikel 11, lid 4, onder b);

e)

het financieel reglement van toepassing op de EPA zoals bedoeld in artikel 17;

f)

de maatregelen vereist in artikel 18, lid 2, en

g)

de regels voor de toegang tot documenten van de EPA zoals bedoeld in artikel 20.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 29

Intrekking

Onverminderd hoofdstuk VI van dit besluit wordt Besluit 2000/820/JBZ ingetrokken.

Artikel 30

Van kracht worden

Dit besluit wordt van kracht op 1 januari 2006. Artikel 28 is evenwel van toepassing met ingang van de dag volgende op die van de bekendmaking van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 31

Bekendmaking

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 september 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  Advies uitgebracht op 12 april 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 336 van 30.12.2000, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2004/567/JBZ (PB L 251 van 27.7.2004, blz. 20).

(3)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 (PB L 124 van 27.4.2004, blz. 1).

(4)  PB L 160 van 28.6.2003, blz. 72. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2004/240/EG (PB L 74 van 12.3.2004, blz. 17).

(5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(6)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(7)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(8)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(9)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.