|
ISSN 1725-2598 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 182 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
48e jaargang |
|
Inhoud |
|
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing |
Bladzijde |
|
|
|
||
|
|
* |
Verordening (EG) nr. 1091/2005 van de Commissie van 12 juli 2005 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft eisen voor het gebruik van specifieke bestrijdingsmethoden in het kader van de nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella ( 1 ) |
|
|
|
* |
||
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie |
|
|
|
* |
||
|
|
|
Rectificaties |
|
|
|
* |
||
|
|
* |
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
|
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing
|
13.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 182/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 1090/2005 VAN DE COMMISSIE
van 12 juli 2005
tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
|
(2) |
Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 13 juli 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 juli 2005.
Voor de Commissie
J. M. SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 12 juli 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
|
(EUR/100 kg) |
||
|
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
|
0702 00 00 |
052 |
45,4 |
|
096 |
43,2 |
|
|
999 |
44,3 |
|
|
0707 00 05 |
052 |
87,6 |
|
999 |
87,6 |
|
|
0709 90 70 |
052 |
77,2 |
|
999 |
77,2 |
|
|
0805 50 10 |
388 |
60,8 |
|
528 |
60,0 |
|
|
999 |
60,4 |
|
|
0808 10 80 |
388 |
78,5 |
|
400 |
79,0 |
|
|
404 |
63,8 |
|
|
508 |
65,1 |
|
|
512 |
80,0 |
|
|
528 |
60,4 |
|
|
720 |
64,7 |
|
|
804 |
89,6 |
|
|
999 |
72,6 |
|
|
0808 20 50 |
388 |
87,3 |
|
512 |
45,3 |
|
|
528 |
59,4 |
|
|
800 |
31,4 |
|
|
804 |
99,5 |
|
|
999 |
64,6 |
|
|
0809 10 00 |
052 |
161,2 |
|
999 |
161,2 |
|
|
0809 20 95 |
052 |
263,8 |
|
400 |
312,0 |
|
|
999 |
287,9 |
|
|
0809 40 05 |
528 |
109,1 |
|
624 |
112,0 |
|
|
999 |
110,6 |
|
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.
|
13.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 182/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 1091/2005 VAN DE COMMISSIE
van 12 juli 2005
ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft eisen voor het gebruik van specifieke bestrijdingsmethoden in het kader van de nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (1), en met name op artikel 8, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 2160/2003 kan worden besloten dat specifieke bestrijdingsmethoden niet mogen worden gebruikt in het kader van de door de lidstaten vastgestelde nationale bestrijdingsprogramma's om de communautaire doelstellingen overeenkomstig die verordening te verwezenlijken. |
|
(2) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 2160/2003 kan ook worden besloten dat specifieke bestrijdingsmethoden kunnen of moeten worden toegepast met het oog op het terugdringen van de prevalentie van zoönoses en zoönoseverwekkers in het stadium van de primaire dierlijke productie en in andere stadia van de voedselketen, en kunnen voorschriften worden aangenomen voor de wijze waarop dergelijke methoden mogen worden gebruikt. |
|
(3) |
Overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 raadpleegt de Commissie de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), voordat zij voorschriften voor specifieke bestrijdingsmethoden voorstelt. |
|
(4) |
De Commissie heeft de EFSA geraadpleegd over het gebruik van antimicrobiële stoffen en het gebruik van vaccins voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee. Ingevolge dat verzoek heeft de EFSA op 21 oktober 2004 twee afzonderlijke adviezen over die aangelegenheden uitgebracht. |
|
(5) |
In haar advies over het gebruik van antimicrobiële stoffen voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee heeft de EFSA aanbevolen dat het gebruik van antimicrobiële stoffen wordt ontmoedigd wegens de risico’s voor de volksgezondheid die verbonden zijn aan de ontwikkeling, de selectie en de verspreiding van resistentie. Het gebruik van antimicrobiële stoffen moet gebonden worden aan formeel vastgestelde voorwaarden die zorgen voor de bescherming van de volksgezondheid, en moet vooraf volledig worden gerechtvaardigd en door de bevoegde autoriteit worden geregistreerd. |
|
(6) |
Hoewel het advies, wat vermeerderingskoppels betreft, het potentiële risico van verspreiding van residuele Salmonella spp., onder meer van geselecteerde resistente stammen via de productiepiramide, erkende, stelde het ook dat waardevol genetisch materiaal van besmette vermeerderingskoppels veilig kan worden gesteld via het gebruik van antimicrobiële stoffen. Het advies concludeerde ook dat over het algemeen en voor alle soorten pluimvee, in de zeldzame gevallen waarin Salmonella spp. klinische infecties veroorzaakt, antimicrobiële stoffen nuttig kunnen zijn voor de vermindering van het aantal ziekte- en sterftegevallen. |
|
(7) |
Daarom moet op grond van het advies van de EFSA worden bepaald dat antimicrobiële stoffen niet mogen worden gebruikt in het kader van de overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 goed te keuren nationale bestrijdingsprogramma’s, behalve in de uitzonderlijke omstandigheden waarnaar door de EFSA in haar advies wordt verwezen. |
|
(8) |
In ieder geval mogen alleen geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik worden gebruikt die zijn toegelaten overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (2), of Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (3). Antimicrobiële geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik worden in deze verordening antimicrobiële stoffen genoemd. |
|
(9) |
Over het algemeen wordt erkend dat de basis voor de succesvolle bestrijding van salmonella-infecties in pluimveebedrijven wordt gevormd door goede veehouderij- en hygiënepraktijken en het testen en verwijderen van positieve koppels uit de productie. |
|
(10) |
In haar advies over het gebruik van vaccins voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee concludeert de EFSA dat vaccinatie van pluimvee wordt beschouwd als een aanvullende maatregel ter vergroting van de weerstand van de dieren tegen blootstelling aan salmonella en ter beperking van de verspreiding van de infecties. |
|
(11) |
In haar conclusies stelt de EFSA met name ook dat, op voorwaarde dat de detectiemethoden het mogelijk maken een onderscheid te maken tussen de vaccinstammen en de wilde stammen, zowel geïnactiveerde als levende stammen tijdens de gehele levensduur van de dieren veilig kunnen worden gebruikt, behalve tijdens de wachttijd vóór het slachten. |
|
(12) |
Daarom moet op grond van het advies van de EFSA worden bepaald dat levende vaccins niet mogen worden gebruikt in het kader van de overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 goed te keuren nationale bestrijdingsprogramma’s, als de producent geen passende methode biedt om wilde salmonellastammen bacteriologisch van vaccinstammen te onderscheiden. |
|
(13) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Gebruik van antimicrobiële stoffen
1. Antimicrobiële stoffen mogen niet worden gebruikt als een specifieke methode voor de bestrijding van salmonella in vermeerderingskoppels van Gallus gallus in het kader van de overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 goed te keuren nationale bestrijdingsprogramma’s, behalve in de in lid 2 vastgestelde omstandigheden.
2. In afwijking van lid 1 en onder de onder a), b) en c) en in lid 3 vastgestelde voorwaarden mogen de overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004 toegelaten antimicrobiële stoffen in de volgende uitzonderlijke omstandigheden worden gebruikt:
|
a) |
dieren die een salmonella-infectie vertonen met dusdanige klinische symptomen dat zij waarschijnlijk onnodig lijden voor de dieren zal veroorzaken; de met antimicrobiële stoffen behandelde besmette koppels worden nog altijd als met salmonella besmet beschouwd, en er worden passende maatregelen genomen om het risico van verspreiding van salmonella in de rest van de vermeerderingspiramide zoveel mogelijk te beperken; |
|
b) |
veilig stellen van waardevol genetisch materiaal, waaronder „elitekoppels”, koppels uit bedreigde rassen en voor onderzoekdoeleinden gehouden koppels, om nieuwe salmonellavrije koppels te vormen; kippen geboren uit broedeieren, verzameld bij behandelde dieren, worden onderworpen aan een tweewekelijkse bemonstering tijdens de opfokfase in het kader van een schema waarmee 1 % prevalentie van relevante salmonella met een betrouwbaarheid van 95 % kan worden opgespoord; |
|
c) |
door de bevoegde autoriteit van geval tot geval gegeven toestemming voor andere doeleinden dan salmonellabestrijding in een van salmonella-infectie verdacht koppel, met name als gevolg van de detectie van salmonella op de broederij of op het bedrijf; de lidstaten kunnen echter in noodgevallen een behandeling zonder voorafgaande toestemming toestaan, op voorwaarde dat de behandeling onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit wordt gemeld. |
3. Het gebruik van antimicrobiële stoffen wordt onderworpen aan de toestemming en het toezicht van de bevoegde autoriteit en wordt zo mogelijk gebaseerd op de resultaten van bacteriologische bemonsteringen en gevoeligheidstests.
Artikel 2
Gebruik van vaccins
Levende salmonellavaccins waarvoor de producent geen passende methode biedt om wilde salmonellastammen bacteriologisch van vaccinstammen te onderscheiden, mogen niet worden gebruikt in het kader van de overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 goed te keuren nationale bestrijdingsprogramma’s.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 juli 2005.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1.
(2) PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/28/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 58).
(3) PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.
|
13.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 182/5 |
VERORDENING (EG) Nr. 1092/2005 VAN DE COMMISSIE
van 12 juli 2005
houdende schorsing, voor het jaar 2005, van de regeling inzake voorschotten op de compenserende steun voor verlies aan opbrengsten uit de afzet in de sector bananen
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (1), en met name op artikel 14,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij de artikelen 4, 5 en 7 van Verordening (EEG) nr. 1858/93 van de Commissie (2) zijn de bepalingen vastgesteld die gelden voor de indiening van de voorschotaanvragen in het kader van de bij artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 404/93 ingestelde regeling inzake compenserende steun voor verlies aan opbrengsten uit de afzet in de sector bananen. |
|
(2) |
De prijzen in de productiegebieden van de Gemeenschap zijn veel hoger dan de in de overeenkomstige periode van de voorgaande jaren genoteerde prijzen en handhaven zich op een vrij hoog niveau. Wanneer deze situatie voortduurt, zal te zijner tijd een bedrag aan compenserende steun voor het jaar 2005 worden vastgesteld dat veel lager is dan de voor de voorgaande jaren vastgestelde bedragen. De vaststelling van een veel lager steunbedrag zal tot gevolg hebben dat de producenten een aanzienlijk deel van de als voorschot ontvangen bedragen moeten terugbetalen. Een sterke verlaging van het bedrag per eenheid product van de voorschotten dat is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 703/2005 van de Commissie van 4 mei 2005 tot vaststelling van het bedrag van de compenserende steun voor in 2004 in de Gemeenschap geteelde en in de handel gebrachte bananen en van het bedrag per eenheid product van de voorschotten voor 2005 (3) zal de gevolgen van een dergelijke situatie niet kunnen ondervangen. |
|
(3) |
Om de financiële belangen van de Gemeenschap te beschermen en te voorkomen dat de producenten de voorschotten later moeten terugbetalen, dient de toepassing van de bij Verordening (EEG) nr. 1858/93 vastgestelde bepalingen betreffende de indiening van de voorschotaanvragen en de betaling van de voorschotten te worden geschorst. Gezien de genoemde doelstellingen, verdient het aanbeveling de betaling van de voorschotten voor na 30 april 2005 in de handel gebrachte bananen en de indiening van nieuwe aanvragen te schorsen. |
|
(4) |
Derhalve moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 1 juli 2005. |
|
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor bananen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De indiening van voorschotaanvragen voor de compenserende steun overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 7 van Verordening (EEG) nr. 1858/93 wordt voor het jaar 2005 geschorst.
Artikel 2
In afwijking van artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 1858/93 worden voor de na 30 april 2005 in de handel gebrachte bananen geen voorschotten op de compenserende steun betaald.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 juli 2005.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 47 van 25.2.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
(2) PB L 170 van 13.7.1993, blz. 5. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 789/2005 (PB L 132 van 26.5.2005, blz. 13).
(3) PB L 118 van 5.5.2005, blz. 12.
|
13.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 182/7 |
VERORDENING (EG) Nr. 1093/2005 VAN DE COMMISSIE
van 12 juli 2005
betreffende de afgifte van uitvoercertificaten van het A3-stelsel in de sector groenten en fruit (tomaten, sinaasappelen, druiven voor tafelgebruik, appelen en perziken)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 35, lid 3, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 979/2005 van de Commissie (2) is een openbare inschrijving geopend en zijn de indicatieve eenheidsbedragen van de restitutie en de indicatieve hoeveelheden vastgesteld waarvoor uitvoercertificaten van het A3-stelsel worden aangevraagd. |
|
(2) |
Afhankelijk van de ingediende offertes moeten de maximale eenheidsbedragen van de restitutie worden vastgesteld, alsmede de afgiftepercentages voor de offertes waarin de maximumrestitutie wordt gevraagd. |
|
(3) |
Voor tomaten, sinaasappelen, druiven voor tafelgebruik, appelen en perziken, bedraagt de maximale restitutie die nodig is voor de toekenning van certificaten voor de totale indicatieve hoeveelheid, binnen de grenzen van de hoeveelheden waarvoor offertes zijn ingediend, niet meer dan anderhalf maal de indicatieve restitutie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De maximale eenheidsbedragen van de restituties en de afgiftepercentages voor tomaten, sinaasappelen, druiven voor tafelgebruik, appelen en perziken, in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 979/2005 geopende openbare inschrijving zijn vastgesteld in de bijlage.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 13 juli 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 juli 2005.
Voor de Commissie
J. M. SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).
(2) PB L 166 van 28.6.2005, blz. 5.
BIJLAGE
Afgifte van uitvoercertificaten van het A3-stelsel in de sector groenten en fruit (tomaten, sinaasappelen, druiven voor tafelgebruik, appelen en perziken)
|
Product |
Maximaal eenheidsbedrag van de restitutie (EUR/t netto) |
Afgiftepercentage voor de hoeveelheden waarvoor het maximale eenheidsbedrag van de restitutie wordt gevraagd |
|
Tomaten |
0 |
100 % |
|
Sinaasappelen |
— |
100 % |
|
Druiven voor tafelgebruik |
35 |
100 % |
|
Appelen |
46 |
100 % |
|
Perziken |
26 |
100 % |
|
13.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 182/9 |
VERORDENING (EG) Nr. 1094/2005 VAN DE COMMISSIE
van 12 juli 2005
tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van olijfolie
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (1), en met name op artikel 3, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Overeenkomstig artikel 3 van Verordening nr. 136/66/EEG, wanneer de prijs in de Gemeenschap hoger is dan de prijsnoteringen op de wereldmarkt, kan het verschil tussen deze prijzen worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer van olijfolie naar derde landen. |
|
(2) |
De regelen betreffende de vaststelling en de toekenning van de restitutie bij uitvoer van olijfolie zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 616/72 van de Commissie (2). |
|
(3) |
De restitutie moet overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening nr. 136/66/EEG voor de gehele Gemeenschap gelijk zijn. |
|
(4) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Verordening nr. 136/66/EEG moet de restitutie voor olijfolie worden vastgesteld met inachtneming van de situatie en de verwachte ontwikkeling van de olijfolieprijzen en de beschikbare hoeveelheden op de markt van de Gemeenschap en van de olijfolieprijzen op de wereldmarkt. Ingeval de situatie op de wereldmarkt het niet mogelijk maakt de gunstigste noteringen voor olijfolie te bepalen, kan evenwel rekening worden gehouden met de wereldmarktprijs van de voornaamste concurrerende plantaardige oliën en met het gedurende een representatieve periode geconstateerde verschil tussen deze prijs en die van olijfolie. Het restitutiebedrag mag niet hoger zijn dan het verschil tussen de prijs voor olijfolie in de Gemeenschap en die op de wereldmarkt, in voorkomend geval aangepast teneinde rekening te houden met de kosten voor de uitvoer van de producten op de wereldmarkt. |
|
(5) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 3, derde alinea, onder b), van Verordening nr. 136/66/EEG, kan worden beslist om de restitutie bij openbare inschrijving vast te stellen. De openbare inschrijving heeft betrekking op het bedrag van de restitutie en kan worden beperkt tot sommige landen van bestemming, bepaalde hoeveelheden, kwaliteiten en aanbiedingsvormen. |
|
(6) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 3, tweede alinea, van Verordening nr. 136/66/EEG kan de restitutie voor olijfolie echter verschillend worden vastgesteld naar gelang van de bestemming, wanneer de situatie op de wereldmarkt of de bijzondere eisen van bepaalde markten zulks noodzakelijk maken. |
|
(7) |
De restitutie moet ten minste eenmaal per maand worden vastgesteld. Zij kan indien nodig tussentijds worden gewijzigd. |
|
(8) |
De toepassing van deze regelen op de huidige marktsituatie in de sector olijfolie, en met name op de prijzen van dit product in de Gemeenschap, alsmede op de markten van derde landen brengt met zich dat de restitutie moet worden bepaald op de in de bijlage genoemde bedragen. |
|
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor oliën en vetten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De restituties bij de uitvoer van de in artikel 1, lid 2, onder c), van Verordening nr. 136/66/EEG bedoelde producten worden vastgesteld op de in de bijlage aangegeven bedragen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 13 juli 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 juli 2005.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB 172 van 30.9.1966, blz. 3025/66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2004 (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 97).
(2) PB L 78 van 31.3.1972, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2962/77 (PB L 348 van 30.12.1977, blz. 53).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 12 juli 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van olijfolie
|
Productcode |
Bestemming |
Meeteenheid |
Restitutiebedrag |
|
1509 10 90 9100 |
A00 |
EUR/100 kg |
0,00 |
|
1509 10 90 9900 |
A00 |
EUR/100 kg |
0,00 |
|
1509 90 00 9100 |
A00 |
EUR/100 kg |
0,00 |
|
1509 90 00 9900 |
A00 |
EUR/100 kg |
0,00 |
|
1510 00 90 9100 |
A00 |
EUR/100 kg |
0,00 |
|
1510 00 90 9900 |
A00 |
EUR/100 kg |
0,00 |
|
NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd. De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). |
|||
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing
Raad
|
13.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 182/11 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 31 januari 2005
betreffende de ondertekening van de overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Arabische Republiek Egypte
(2005/492/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 170 juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De Commissie heeft namens de Gemeenschap met Egypte onderhandeld over een overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking. |
|
(2) |
Onder voorbehoud van de eventuele sluiting op een later tijdstip dient de op 4 maart 2004 geparafeerde overeenkomst te worden ondertekend, |
BESLUIT:
Enig artikel
De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is om de overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Arabische Republiek Egypte namens de Europese Gemeenschap te ondertekenen, onder voorbehoud van de eventuele sluiting op een later tijdstip.
De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.
Gedaan te Brussel, 31 januari 2005.
Voor de Raad
De voorzitter
J. ASSELBORN
OVEREENKOMST
voor wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Arabische Republiek Egypte
DE EUROPESE GEMEENSCHAP (hierna „de Gemeenschap” genoemd)
enerzijds,
en
DE ARABISCHE REPUBLIEK EGYPTE (hierna „Egypte” genoemd)
anderzijds,
hierna de „partijen”,
GELET OP het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 170 juncto artikel 300, lid 2, eerste zin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea;
GELET OP Besluit nr. 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 (1) betreffende het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002-2006);
OVERWEGENDE het belang van wetenschap en technologie voor beider economische en sociale ontwikkeling en de verwijzing hiernaar in artikel 43 van de Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds, welke overeenkomst op 25 juni 2001 is ondertekend;
OVERWEGENDE dat de Gemeenschap en Egypte gemeenschappelijke activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie hebben ondernomen op diverse gebieden van gemeenschappelijk belang, en dat zij er wederzijds voordeel bij zouden hebben op voet van wederkerigheid deel te nemen aan elkaars activiteiten voor onderzoek en ontwikkeling;
WENSENDE een formeel kader voor samenwerking op het gebied van wetenschappelijk en technologisch onderzoek in te stellen dat het mogelijk zou maken de samenwerkingsinspanningen op gebieden van gemeenschappelijk belang uit te breiden en te intensiveren en het gebruik te bevorderen van de resultaten van deze samenwerking rekening houdend met hun wederzijdse economische en sociale belangen;
WENSENDE de Europese Onderzoeksruimte open te stellen voor niet-lidstaten en met name de mediterrane partnerlanden,
ZIJN OVEREENGEKOMEN HETGEEN VOLGT:
Artikel 1
Toepassingsgebied en beginselen
1. De partijen bevorderen, ontwikkelen en faciliteren samenwerkingsactiviteiten tussen de Gemeenschap en Egypte op gebieden van gemeenschappelijk belang waarop zij wetenschappelijke en technologische onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten ontplooien.
2. De samenwerkingsactiviteiten worden uitgevoerd op basis van onderstaande beginselen:
|
— |
bevordering van een kennismaatschappij om de sociale en economische ontwikkeling van beide partijen te stimuleren; |
|
— |
wederzijds nut op basis van een algeheel evenwichtige verdeling van de voordelen; |
|
— |
wederzijdse toegang tot de activiteiten van de onderzoeksprogramma’s en -projecten van elke partij; |
|
— |
tijdige uitwisseling van informatie die van invloed kan zijn op de samenwerkingsactiviteiten; |
|
— |
passende uitwisseling en bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten. |
Artikel 2
Vormen van samenwerking
1. In Egypte gevestigde juridische entiteiten, zoals gedefinieerd in bijlage I, inclusief natuurlijke personen of privaat- of publiekrechtelijke rechtspersonen, nemen aan de werkzaamheden onder contract van het Kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (hierna het „EG-Kaderprogramma” genoemd) deel onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op de juridische entiteiten van de lidstaten van de Europese Unie, behoudens de voorwaarden vastgesteld bij of bedoeld in de bijlagen I en II.
2. Juridische entiteiten die gevestigd zijn in de lidstaten van de Europese Gemeenschap nemen deel aan de onderzoeksprogramma’s en -projecten in Egypte wat betreft onderwerpen die overeenstemmen met die van het EG-Kaderprogramma onder dezelfde voorwaarden als juridische entiteiten uit Egypte, behoudens de voorwaarden vastgesteld bij of bedoeld in de bijlagen I en II.
3. De samenwerking kan tevens volgende vormen aannemen:
|
— |
regelmatige discussies over de hoofdlijnen en prioriteiten van het onderzoeksbeleid en de onderzoeksplanning in Egypte en de Gemeenschap; |
|
— |
discussies over de vooruitzichten en ontwikkeling van de samenwerking; |
|
— |
tijdige verschaffing van informatie over de tenuitvoerlegging van programma’s en onderzoeksprojecten van Egypte en de Gemeenschap en over de resultaten van de in het kader van deze overeenkomst verrichte werkzaamheden; |
|
— |
gezamenlijke vergaderingen; |
|
— |
bezoeken en uitwisselingen van onderzoekers, ingenieurs en technici, inclusief voor opleidingsdoeleinden; |
|
— |
uitwisseling en gezamenlijk gebruik van uitrusting en materiaal; |
|
— |
geregelde en permanente contacten tussen programma- of projectbeheerders van Egypte en de Gemeenschap; |
|
— |
deelname van deskundigen aan seminars, symposia en workshops; |
|
— |
uitwisselingen van informatie over praktijken, wetten, voorschriften en programma’s die relevant zijn voor de samenwerking in het kader van deze overeenkomst; |
|
— |
opleiding inzake onderzoek en technologische ontwikkeling; |
|
— |
wederzijdse toegang tot wetenschappelijke en technologische informatie binnen het kader van deze samenwerking; |
|
— |
elke andere modaliteit vastgesteld door het Gezamenlijk Comité voor wetenschappelijke en technische samenwerking EG-Egypte, zoals gedefinieerd in artikel 4, en in overeenstemming geacht met de in beide partijen van toepassing zijnde beleidslijnen en procedures. |
Artikel 3
Versterking van de samenwerking
1. De partijen stellen alles in het werk om in het kader van hun toepasselijke wetgeving het vrije verkeer en het verblijf van onderzoekers die aan de onder deze overeenkomst vallende activiteiten deelnemen, en het grensoverschrijdende verkeer van goederen die bestemd zijn om in het kader van die activiteiten te worden gebruikt, te faciliteren.
2. Voorzover de Gemeenschap in overeenstemming met haar eigen regels eenzijdig financiering toekent aan een juridische entiteit van Egypte die deelneemt aan een communautaire werkzaamheid onder contract, draagt Egypte er zorg voor dat die transactie aan geen lasten of heffingen wordt onderworpen.
Artikel 4
Beheer van de overeenkomst
Gezamenlijk Comité voor wetenschappelijke en technologische samenwerking EG-Egypte
1. De coördinatie en facilitering van de activiteiten krachtens deze overeenkomst geschiedt namens Egypte door de Academie voor wetenschappelijk onderzoek en technologie en namens de Gemeenschap door de diensten van de Commissie belast met het Kaderprogramma die optreden als uitvoerend orgaan van de partijen (hierna „de Uitvoerende Organen” genoemd).
2. De Uitvoerende Organen richten een gezamenlijk comité op, het „Gezamenlijk Comité voor wetenschappelijke en technologische samenwerking EG-Egypte” (hierna „het Gezamenlijk Comité” genoemd), met onder meer de volgende taken:
|
— |
verzekeren, evalueren en toetsen van de uitvoering van deze overeenkomst en wijzigen van de bijlagen of vaststellen van nieuwe bijlagen om rekening te houden met de ontwikkelingen van het wetenschappelijke beleid van de partijen, behoudens naleving door elk van de partijen van de interne procedures in dat verband; |
|
— |
vaststellen, op jaarlijkse basis, van potentiële sectoren waar samenwerking moet worden ontwikkeld en verbeterd en onderzoeken van maatregelen in dat verband; |
|
— |
regelmatige discussies houden over de toekomstige hoofdlijnen en prioriteiten van het onderzoeksbeleid en de onderzoeksplanning in Egypte en de Gemeenschap en over de vooruitzichten voor toekomstige samenwerking in het kader van deze overeenkomst. |
3. Het Gezamenlijk Comité, dat zal bestaan uit vertegenwoordigers van de Uitvoerende Organen, stelt zijn reglement van orde vast.
4. Het Gezamenlijk Comité komt minstens eenmaal per jaar, afwisselend in de Gemeenschap en in Egypte, bijeen. Buitengewone vergaderingen worden op verzoek van een van beide partijen gehouden. De conclusies en aanbevelingen van het Gezamenlijk Comité worden ter informatie toegezonden aan het Associatiecomité van de Europees-mediterrane overeenkomst tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte.
Artikel 5
Financiering
De wederzijdse deelname aan de onderzoeksactiviteiten krachtens deze overeenkomst is geregeld overeenkomstig de voorwaarden in bijlage I en is onderworpen aan de wetgeving, voorschriften, beleidslijnen en voorwaarden voor de uitvoering van de programma’s die van kracht zijn op het grondgebied van elke partij.
Artikel 6
Verspreiding en gebruik van resultaten en informatie
De verspreiding en het gebruik van behaalde en/of uitgewisselde resultaten en informatie en het beheer, de toekenning en uitoefening van intellectuele-eigendomsrechten die voortvloeien uit de onderzoeksactiviteiten in het kader van deze overeenkomst zijn onderworpen aan de voorwaarden in bijlage II.
Artikel 7
Slotbepalingen
1. De bijlagen I en II maken integrerend deel uit van deze overeenkomst.
Alle vraagstukken of geschillen in verband met de interpretatie of tenuitvoerlegging van deze overeenkomst worden in onderlinge overeenstemming tussen de partijen geregeld.
2. Deze overeenkomst treedt in werking wanneer de partijen elkaar in kennis hebben gesteld dat hun interne procedures voor de sluiting ervan voltooid zijn. In afwachting dat de partijen hun interne procedures voor de sluiting van deze overeenkomst voltooien, passen zij deze bij ondertekening voorlopig toe.
Mocht een partij de andere partij in kennis stellen dat zij de overeenkomst niet zal sluiten, dan wordt hierbij wederzijds overeengekomen dat projecten en activiteiten die zijn gestart in het kader van deze voorlopige toepassing en die nog aan de gang zijn op het moment van de hierboven bedoelde kennisgeving onder de in deze overeenkomst neergelegde voorwaarden worden voortgezet totdat zij voltooid zijn.
3. Elk van beide partijen kan deze overeenkomst te allen tijde beëindigen met een opzegtermijn van twaalf maanden.
Projecten en activiteiten die op het ogenblik waarop deze overeenkomst wordt beëindigd, gaande zijn, worden onder de in deze overeenkomst neergelegde voorwaarden voortgezet totdat zij zijn voltooid.
4. Mocht een van de partijen besluiten haar onderzoeksprogramma’s en -projecten zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, te wijzigen, dan stelt het Uitvoerend Orgaan van deze partij het Uitvoerend Orgaan van de andere partij in kennis van de precieze inhoud van deze wijzigingen.
In afwijking van lid 2, tweede alinea, kan deze overeenkomst onder onderling overeengekomen voorwaarden worden beëindigd mocht een van de partijen binnen één maand na de vaststelling van de in de eerste alinea bedoelde herzieningen de andere partij in kennis stellen van haar voornemen deze overeenkomst te beëindigen.
5. Deze overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op de territoria waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap geldt en onder de in dat verdrag neergelegde voorwaarden en, anderzijds, op het territorium van de Arabische Republiek Egypte. Dit vormt geen beletsel voor de uitvoering van samenwerkingsactiviteiten op open zee, in de ruimte of op het grondgebied van derde landen volgens de regels van internationaal recht.
6. Deze overeenkomst is opgesteld in tweevoud in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse, de Zweedse en de Arabische taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
Hecho en El Cairo, el veintiuno de junio de dos mil cinco.
Udfærdiget i Kairo den enogtyvende juni to tusind og fem.
Geschehen zu Kairo am einundzwanzigsten Juni zweitausendfünf.
Έγινε στο Κάιρο, στις είκοσι μία Ιουνίου δύο χιλιάδες πέντε.
Done at Cairo on the twenty-first day of June in the year two thousand and five.
Fait au Caire, le vingt-et-un juin deux mille cinq.
Fatto a il Cairo, addì ventuno giugno duemilacinque.
Gedaan te Kaïro, de eenentwintigste juni tweeduizend vijf.
Feito no Cairo, em vinte e um de Junho de dois mil e cinco.
Tehty Kairossa kahdentenakymmenentenäensimmäisenä päivänä kesäkuuta vuonna kaksituhattaviisi.
Som skedde i Kairo den tjugoförsta juni tjugohundrafern.
Por la Comunidad Europea
For Det Europæiske Fællesskab
Für die Europäische Gemeinschaft
Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα
For the European Community
Pour la Communauté européenne
Per la Comunità europea
Voor de Europese Gemeenschap
Pela Comunidade Europeia
Euroopan yhteisön puolesta
För Europeiska gemenskapen
Por el Gobierno de la República Árabe de Egipto
På vegne af Den Arabiske Republik Egyptens regering
Für die Regierung der Arabischen Republik Ägypten
Για την Κυβέρνηση της Αραβικής Δημοκρατίας της Αιγύπτου
For the Government of the Arab Republic of Egypt
Pour le gouvernement de la République arabe d’Égypte
Per il Governo della Repubblica araba di Egitto
Voor de regering van de Arabische Republiek Egypte
Pelo Governo da República Árabe do Egipto
Egyptin arabitasavallan hallituksen puolesta
För Arabrepubliken Egyptens regering
(1) PB L 232 van 29.8.2002, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).
BIJLAGE I
Voorwaarden voor de deelname van juridische entiteiten uit de lidstaten van de Europese Unie en uit Egypte
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder juridische entiteit verstaan: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, opgericht overeenkomstig het nationale recht van zijn vestigingsplaats of overeenkomstig het Gemeenschapsrecht of internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en in eigen naam ongeacht welke rechten en verplichtingen kan hebben.
I. VOORWAARDEN VOOR DE DEELNAME VAN JURIDISCHE ENTITEITEN UIT EGYPTE AAN WERKZAAMHEDEN ONDER CONTRACT VAN HET EG-KADERPROGRAMMA
|
1. |
De deelname van in Egypte gevestigde juridische entiteiten aan werkzaamheden onder contract van het EG-Kaderprogramma is onderworpen aan de voorwaarden die door het Europees Parlement en de Raad zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 167 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Voorts kunnen in Egypte gevestigde juridische entiteiten deelnemen aan werkzaamheden onder contract die ten uitvoer worden gelegd op grond van artikel 164 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. |
|
2. |
De Gemeenschap kan aan in Egypte gevestigde juridische entiteiten die deelnemen aan de in punt 1 bedoelde werkzaamheden onder contract financiering toekennen onder de voorwaarden die zijn neergelegd in het besluit dat is vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig artikel 167 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, de financiële reglementen van de Europese Gemeenschap en elke andere toepasselijke communautaire wetgeving. |
|
3. |
Een contract dat door de Gemeenschap wordt gesloten met een in Egypte gevestigde juridische entiteit voor het verrichten van werkzaamheden onder contract dient te voorzien in controles en verificaties die moeten worden verricht door, of in opdracht van, de Commissie of de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen. Met het oog op de samenwerking en de wederzijdse belangen verlenen de bevoegde Egyptische autoriteiten alle redelijkerwijs mogelijke assistentie die in de gegeven omstandigheden voor het uitvoeren van bedoelde controles en audits nodig of nuttig is. |
II. VOORWAARDEN VOOR DE DEELNAME VAN JURIDISCHE ENTITEITEN UIT DE LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE AAN EGYPTISCHE ONDERZOEKPROGRAMMA’S EN -PROJECTEN
|
1. |
Iedere in de Gemeenschap gevestigde juridische entiteit, opgericht overeenkomstig het nationale recht dat van toepassing is in een van de lidstaten van de Europese Unie of overeenkomstig het Gemeenschapsrecht, kan deelnemen aan projecten van Egyptische onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s in samenwerking met Egyptische juridische entiteiten. |
|
2. |
Rekening houdend met de aard van de samenwerking tussen Egypte en de Gemeenschap op dit gebied zijn, onverminderd punt 1 en bijlage II, de rechten en verplichtingen van in de Gemeenschap gevestigde juridische entiteiten die aan Egyptische onderzoeksprojecten binnen programma’s voor onderzoek en ontwikkeling deelnemen en de voorwaarden voor de indiening en evaluatie van voorstellen en voor de toekenning en sluiting van contracten in dergelijke projecten onderworpen aan de Egyptische wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het beheer van de programma’s voor onderzoek en ontwikkeling, zoals van toepassing op de Egyptische juridische entiteiten en onder waarborging van billijke behandeling. De financiering van de in de Gemeenschap gevestigde juridische entiteiten die deelnemen aan de Egyptische onderzoeksprojecten binnen programma’s voor onderzoek en ontwikkeling valt onder de Egyptische wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het beheer van de programma’s voor onderzoek en ontwikkeling, zoals van toepassing op niet-Egyptische juridische entiteiten die deelnemen aan de Egyptische onderzoeksprojecten binnen programma’s voor onderzoek en ontwikkeling. |
|
3. |
Egypte houdt de Gemeenschap en de Egyptische juridische entiteiten regelmatig op de hoogte van de lopende Egyptische programma’s en de mogelijkheden voor in de Gemeenschap gevestigde juridische entiteiten om daaraan deel te nemen. |
BIJLAGE II
Beginselen inzake de toekenning van intellectuele-eigendomsrechten
I. TOEPASSING
Voor de toepassing van deze overeenkomst heeft „intellectuele eigendom” de betekenis zoals bedoeld in artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom, gesloten in Stockholm op 14 juli 1967.
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder „kennis” verstaan: de resultaten, met inbegrip van informatie, al dan niet beschermbaar, en de auteursrechten of aan de bedoelde informatie verbonden rechten naar aanleiding van aanvragen voor, of de toekenning van octrooien, tekeningen en modellen, kwekersrechten, aanvullende beschermingscertificaten of soortgelijke vormen van bescherming.
II. INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN VAN DE JURIDISCHE ENTITEITEN VAN DE PARTIJEN
|
1. |
Elke partij zorgt ervoor dat de intellectuele-eigendomsrechten van juridische entiteiten van de andere partij die deelnemen aan activiteiten welke overeenkomstig deze overeenkomst worden uitgevoerd en aanverwante rechten en verplichtingen die uit een dergelijke deelname voortvloeien in overeenstemming zijn met de relevante internationale overeenkomsten die op de partijen van toepassing zijn, met inbegrip van de TRIPS-overeenkomst (Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, die door de Wereldhandelsorganisatie wordt beheerd), de Conventie van Bern (Akte van Parijs 1971) en de Conventie van Parijs (Akte van Stockholm 1967). |
|
2. |
Onverminderd lid 1 hebben in Egypte gevestigde juridische entiteiten die deelnemen aan een werkzaamheid onder contract van het EG-Kaderprogramma, onder de voorwaarden die zijn neergelegd in het besluit dat door het Europees Parlement en de Raad is vastgesteld overeenkomstig artikel 167 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en in het dienovereenkomstig met de Gemeenschap gesloten contract, dezelfde rechten en verplichtingen inzake intellectuele eigendom als juridische entiteiten die in de Gemeenschap zijn gevestigd. |
|
3. |
Onverminderd lid 1 hebben in de Gemeenschap gevestigde juridische entiteiten die aan Egyptische onderzoeksprogramma’s of -projecten deelnemen met betrekking tot intellectuele eigendom dezelfde rechten en verplichtingen als in Egypte gevestigde juridische entiteiten die aan deze onderzoeksprogramma’s of -projecten deelnemen. |
III. INTELLECTUELE EIGENDOMSRECHTEN VAN DE PARTIJEN
|
1. |
Tenzij door de partijen uitdrukkelijk anders is overeengekomen, zijn de volgende regels van toepassing op kennis die door de partijen is verkregen in het kader van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, van deze overeenkomst:
|
|
2. |
Tenzij tussen de partijen uitdrukkelijk anders is overeengekomen, zijn de volgende regels van toepassing op de wetenschappelijke publicaties van de partijen:
|
|
3. |
Tenzij tussen de partijen uitdrukkelijk anders is overeengekomen, zijn de volgende regels van toepassing op de geheime informatie van de partijen:
|
Commissie
|
13.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 182/20 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 1 oktober 2003
betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst tegen Chisso Corporation, Daicel Chemical Industries, Ltd, Hoechst AG, The Nippon Synthetic Chemical Industry Co., Ltd en Ueno Fine Chemicals Industry, Ltd
(Zaak C.37.370 — Sorbaten)
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 3426)
(Slechts de teksten in de Engelse en de Duitse taal zijn authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
(2005/493/EG)
Op 1 oktober 2003 nam de Commissie een beschikking aan betreffende een procedure krachtens artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (1) publiceert de Commissie hierbij de namen van de partijen en de belangrijkste punten van de beschikking, alsmede de opgelegde boetes, rekening houdend met het rechtmatig belang van de ondernemingen inzake de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking is te vinden in de authentieke talen van de zaak en in de werktalen van de Commissie op de website van directoraat-generaal Concurrentie op het volgende adres: http://europa.eu.int/comm/competition/index_en.html
I. SAMENVATTING VAN DE INBREUK
|
(1) |
Deze beschikking is gericht tot Chisso Corporation (hierna „Chisso” genoemd), Daicel Chemical Industries, Ltd (hierna „Daicel” genoemd), Hoechst AG (hierna „Hoechst” genoemd), The Nippon Synthetic Chemical Industry Co., Ltd (hierna „Nippon” genoemd) en Ueno Fine Chemicals Industry, Ltd (hierna „Ueno” genoemd). |
|
(2) |
De adressaten hebben deelgenomen aan één enkele, voortdurende inbreuk op artikel 81, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna „het EG-Verdrag” of „het Verdrag” genoemd) en, vanaf 1 januari 1994, op artikel 53, lid 1, van de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte (hierna „EER-overeenkomst” genoemd). Deze inbreuk bestrijkt het hele EER-gebied, waarbij de partijen:
|
|
(3) |
De ondernemingen hebben van ten minste 31 december 1978 tot ten minste 30 november 1995 in het geval van Nippon, en tot ten minste 31 oktober 1996 voor de andere partijen, aan de inbreuk deelgenomen. |
|
(4) |
Sorbaten zijn chemische bewaarmiddelen (anti-microbiële stoffen) die de groei van micro-organismen, zoals schimmels en bacteria, kunnen verhinderen of vertragen, en worden voornamelijk in voedsel en dranken gebruikt. Hun voornaamste mechanismen houden het verminderen van water en het verhogen van de zuurtegraad in. Soms houden deze additieven ook andere belangrijke voedselkenmerken in stand, zoals smaak, kleur, textuur en voedingswaarde. Naast het gebruik ervan als bewaarmiddel in voedsel en dranken doen sorbaten het ook goed als stabilisator in andere soorten producten, zoals farmaceutische producten, cosmetica, voedsel voor huisdieren en veevoeder. |
|
(5) |
Er zijn drie hoofdtypes sorbaten: sorbinezuur, kaliumsorbaat en calciumsorbaat. |
|
(6) |
Sorbinezuur is het basisproduct. Het is een vetzuur, dat in het lichaam afgebroken wordt en gebruikt wordt, en het is fysiologisch inert. Het heeft geen invloed op de reuk of de smaak van de producten waarin het als bewaarmiddel wordt gebruikt. Het wordt algemeen gebruikt in margarine, mayonaise, salades, kaas, visproducten, vlees en worstproducten, fruitproducten, dranken, gebak en bakkerijproducten, en voor schimmelwerende verpakkingsmaterialen. Technisch gezien is het een complexe stof om te produceren, terwijl andere sorbatenproducten via een technisch eenvoudiger omzettingsproces uit sorbinezuur kunnen worden verkregen. Voor de productie van sorbinezuur zijn twee essentiële grondstoffen, keteen en crotonaldehyde nodig, waarbij de eerste (een gas) ter plaatse moet worden geproduceerd. De hoge investeringskosten voor productie-installaties vormen een belangrijke belemmering voor potentiële markttoetreders. |
|
(7) |
Kaliumsorbaat wordt gebruikt wanneer een hoge oplosbaarheid in water wordt gewenst. Het gebruik van sorbinezuur is beperkt omdat het niet gemakkelijk in water oplost. Derhalve wordt in de meeste producten met een hoog vochtgehalte vooral kaliumsorbaat gebruikt. |
|
(8) |
Calciumsorbaat wordt in kleine hoeveelheden geproduceerd. Het wordt gebruikt voor de deklaag van kaasverpakkingspapier in Frankrijk en Italië. |
|
(9) |
Sorbinezuur en zijn zouten (met inbegrip van kaliumsorbaat) behoren tot de belangrijkste bewaarmiddelen die in West-Europa worden gebruikt. Sorbinezuur is goed voor 30 % van de verkoop van sorbaten, kaliumsorbaat vertegenwoordigt de overige 70 %. |
|
(10) |
Bewaarmiddelen zijn een product in de rijpe marktfase en vereisen geen intensieve onderzoeks- en ontwikkelingsfase. De vooruitzichten dat nieuwe bewaarmiddelen tot de markt toetreden zijn minimaal. |
|
(11) |
Sorbaten vormen het grootste productsegment in de bewaarmiddelensector. De belangrijkste vervangingsproducten voor sorbaten zijn natrium en kaliumbenzoaat, alsook parabenen. Vele producenten verkiezen evenwel sorbaten, ondanks hun hogere prijs, wegens kwaliteitsredenen. Geen enkele van deze producten vormen perfecte substituten; vooral de parabenen bekleden slechts een nichemarkt in de levensmiddelenindustrie. De vraag naar sorbaten is niet prijselastisch aangezien er geen of weinig alternatieven voor het gebruik ervan bestaan. |
|
(12) |
De geografisch relevante markt omvat de hele wereld. Hij is dus groter dan het geografisch gebied waarop de sancties van toepassing zijn, namelijk de EER. |
|
(13) |
De structuur, de organisatie en de werking van het kartel waren gebaseerd op een gezamenlijke beoordeling van de markt. Hoechst vertegenwoordigde de Europese markt en Daicel, Chisso, Nippon en Ueno vertegenwoordigden als groep de Japanse markt. |
|
(14) |
De kartelbijeenkomsten werden op verschillende niveaus gehouden, met name de bijeenkomsten, tweemaal per jaar, tussen Hoechst en de vier Japanse producenten („gezamenlijke bijeenkomsten”); de voorbereidende bijeenkomsten van de Japanse producenten („voorbereidende bijeenkomsten”) en de bilaterale bijeenkomsten en telefonische contacten („bilaterale contacten”). |
|
(15) |
Vóór elke gezamenlijke bijeenkomst hielden de Japanse producenten een aantal voorbereidende bijeenkomsten om afspraken te maken over de prijzen en de volumequota die met Hoechst zouden worden besproken. |
|
(16) |
Naast de groepsbijeenkomsten waren er een aantal bilaterale bijeenkomsten en telefonische contacten tussen Hoechst en de Japanse producenten. |
II. GELDBOETEN
|
(17) |
Rekening houdend met de aard van de inbreuk in dit geval, met de concrete weerslag ervan op de markt van sorbaten en het feit dat de inbreuk de gehele gemeenschappelijke markt bestreek alsmede de gehele EER-markt na oprichting van deze laatste, meent de Commissie dat de bij deze beschikking betrokken ondernemingen een zeer zware inbreuk hebben gepleegd op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst. |
|
(18) |
Binnen de categorie van de zeer zware inbreuken maakt de scala van sancties die aan de ondernemingen kunnen worden opgelegd, het mogelijk te differentiëren om rekening te houden met de daadwerkelijke economische macht van de inbreukmakers om de concurrentie aanzienlijke schade te berokkenen. Deze behandeling is in het bijzonder noodzakelijk wanneer er, zoals in dit geval, een aanzienlijk verschil bestaat in de marktgrootte van de ondernemingen die aan de inbreuk hebben deelgenomen. |
|
(19) |
In de omstandigheden van dit geval, waarbij verscheidene ondernemingen betrokken zijn, zal het bij de vaststelling van het basisbedrag van de boeten nodig zijn een weging toe te passen om rekening te houden met het specifieke gewicht, en derhalve met de daadwerkelijke invloed van het inbreukmakende gedrag van elke onderneming afzonderlijk op de mededinging. Te dien einde kunnen de betrokken ondernemingen in verschillende groepen worden onderverdeeld volgens hun relatieve belang op de relevante markt. |
|
(20) |
De Commissie acht het derhalve in casu aangewezen om de wereldwijde productomzet in het laatste volledige jaar van de inbreuk (1995) als basis te nemen bij de vergelijking van het relatieve belang van elke onderneming op de betrokken markt. |
|
(21) |
Volgens de informatie over de wereldwijde productomzet die de ondernemingen in hun antwoord op het verzoek van de Commissie om inlichtingen zelf hebben verschaft, was Hoechst in 1995 veruit de grootste producent van sorbaten op de wereldmarkt, met een marktaandeel van […]* (2) % ([…]* % in de EER). Deze onderneming wordt derhalve in de eerste groep geplaatst. Daicel, Chisso, Nippon en Ueno hebben alle een marktaandeel tussen de […]* % en […]* % (tussen de […]* % en […]* % in de EER). Zij worden derhalve in de tweede groep geplaatst. |
|
(22) |
Op basis van het voorgaande is in dit geval het aangewezen startbedrag voor de op te leggen geldboeten, op basis van het criterium van het relatieve belang op de betrokken markt, voor elk van de twee groepen als volgt:
|
|
(23) |
Om ervoor te zorgen dat van de geldboete een voldoende afschrikkende werking op grote ondernemingen uitgaat en rekening houdend met het feit dat grootschalige ondernemingen over de juridisch-economische kennis en middelen beschikken waarmee het voor deze mogelijk is zich beter van het inbreukmakende karakter van hun gedragingen en van de gevolgen ervan uit het oogpunt van het mededingingsrecht rekenschap te geven, dient het basisbedrag voor Hoechst verder te worden aangepast. |
|
(24) |
In het geval van Hoechst, die veruit de grootste bij deze beschikking betrokken onderneming is, meent de Commissie dat het aangewezen basisbedrag van de boete, rekening houdend met het criterium van het relatieve belang op de betrokken markt, nog verder moet worden verhoogd om de omvang en de totale middelen van de onderneming in aanmerking te nemen. Derhalve moet het basisbedrag van de in overweging 22 vastgestelde boete met 100 % worden verhoogd tot 40 miljoen EUR. |
|
(25) |
De Commissie is van mening dat Chisso, Daicel, Hoechst en Ueno van 31 december 1978 tot 31 oktober 1996 inbreuk hebben gepleegd op artikel 81, lid 1, van het Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst. Zij pleegden een inbreuk van lange duur, met name 17 jaar en tien maanden. Derhalve dient het basisbedrag van de op grond van de zwaarte van de inbreuk vastgestelde boeten voor Chisso, Daicel, Ueno en Hoechst met 175 % te worden verhoogd. |
|
(26) |
Nippon pleegde van 31 december 1978 tot 30 november 1995 inbreuk op artikel 81, lid 1, van het Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst. Zij pleegde een inbreuk van lange duur, met name van 16 jaar en elf maanden. Het basisbedrag van de haar op grond van de zwaarte van de inbreuk opgelegde boete, zoals bepaald in overweging 22, moet derhalve met 165 % worden verhoogd. |
|
(27) |
Dienovereenkomstig stelt de Commissie de volgende basisbedragen voor de geldboeten vast: Chisso: 18,315 miljoen EUR, Daicel: 18,315 miljoen EUR, Hoechst: 110 miljoen EUR, Nippon: 17,649 miljoen EUR en Ueno: 18,315 miljoen EUR. |
|
(28) |
De leidinggevende rol van Hoechst in het kartel en haar recidiverend gedrag moeten als verzwarende omstandigheden worden beschouwd, hetgeen een verhoging van, respectievelijk, 30 % en 50 % van het basisbedrag van de geldboete rechtvaardigt. |
|
(29) |
Behalve Hoechst was ook Daicel een drijvende kracht achter het kartel. Beide ondernemingen waren veruit de machtigste kartelleden, met de grootste marktaandelen en met dezelfde belangen. Het feit dat Hoechst een leidinggevende rol in de inbreuk speelde betekent niet dat Daicel dit ook niet deed. De Commissie aanvaardt evenwel dat andere kartelleden bepaalde initiatieven hebben genomen om hun gemeenschappelijke concurrentiebeperkende doelstellingen te bereiken. Rekening houdende met het voorgaande moet het basisbedrag van de boete worden verhoogd, in het geval van Daicel, met 30 %. |
|
(30) |
In het geval van Chisso zijn er geen verzwarende omstandigheden in verband met de inbreuk. |
|
(31) |
In het geval van Nippon zijn er geen verzwarende omstandigheden in verband met de inbreuk. |
|
(32) |
In het geval van Ueno zijn er geen verzwarende omstandigheden in verband met de inbreuk. |
|
(33) |
In het geval van Hoechst zijn er geen verzachtende omstandigheden met betrekking tot de inbreuk. |
|
(34) |
In het geval van Daicel zijn er geen verzachtende omstandigheden met betrekking tot de inbreuk. |
|
(35) |
In het geval van Chisso zijn er geen verzachtende omstandigheden met betrekking tot de inbreuk. |
|
(36) |
In het geval van Nippon zijn er geen verzachtende omstandigheden met betrekking tot de inbreuk. |
|
(37) |
In het geval van Ueno beschouwt de Commissie het feit dat de overeengekomen toewijzingen van volumequota in de praktijk niet werden uitgevoerd, als een verzachtende omstandigheid. |
|
(38) |
De clementieregeling van 2002 is duidelijk niet van toepassing in dit geval. De scheidingslijn voor de toepassing ratione temporis van de mededelingen inzake de clementieregeling van 1996 en 2002 werd getrokken in punt 28 van de mededeling van 2002, dat luidt als volgt: „Vanaf 14 februari 2002 vervangt deze mededeling de mededeling van 1996 voor alle zaken, waarin geen enkele onderneming met de Commissie contact heeft opgenomen om in aanmerking te worden genomen voor de gunstige behandeling die in die mededeling is beschreven.”. |
|
(39) |
In dit geval hadden verschillende ondernemingen — waaronder Hoechst — reeds „contact opgenomen” met de Commissie vóór die datum. Derhalve blijft de mededeling inzake de clementieregeling van 1996 van toepassing. |
|
(40) |
Overeenkomstig deel B van de mededeling inzake de clementieregeling van 1996 verleent de Commissie Chisso een vermindering van 100 % van de geldboete die de onderneming zou zijn opgelegd indien zij niet met de Commissie had meegewerkt. |
|
(41) |
Derhalve legt de Commissie Chisso geen boete op. |
|
(42) |
De Commissie houdt terdege rekening met de medewerking van Hoechst in het kader van de mededeling inzake de clementieregeling van 1996 en verleent de onderneming, overeenkomstig deel D, punt 2, eerste en tweede streepje, van die mededeling, een vermindering van 50 % van de geldboete die haar zou zijn opgelegd indien zij niet met de Commissie had meegewerkt. |
|
(43) |
De Commissie houdt terdege rekening met de medewerking van Nippon in het kader van de mededeling inzake de clementieregeling van 1996 en verleent de onderneming, overeenkomstig deel D, punt 2, eerste en tweede streepje, van die mededeling, een vermindering van 40 % van de geldboete die haar zou zijn opgelegd indien zij niet met de Commissie had meegewerkt. |
|
(44) |
De Commissie houdt terdege rekening met de medewerking van Daicel in het kader van de mededeling inzake de clementieregeling van 1996, en met het stadium van de procedure waarin deze medewerking werd verleend. Derhalve verleent zij de onderneming, overeenkomstig deel D, punt 2, eerste en tweede streepje, van die mededeling, een vermindering van 30 % van de geldboete die haar zou zijn opgelegd indien zij niet had meegewerkt met de Commissie. |
|
(45) |
De Commissie houdt terdege rekening met de medewerking van Ueno in het kader van de mededeling inzake de clementieregeling van 1996, en met het stadium van de procedure waarin deze medewerking werd verleend. Derhalve verleent zij de onderneming, overeenkomstig deel D, punt 2, eerste en tweede streepje, van die mededeling, een vermindering van 25 % van de geldboete die haar zou zijn opgelegd indien zij niet had meegewerkt met de Commissie. |
|
(46) |
De Commissie concludeert, gezien de aard van de medewerking van de ondernemingen en in het licht van de voorwaarden van de mededeling inzake de clementieregeling van 1996, dat de geldboeten die de adressaten van deze beschikking moeten worden opgelegd, als volgt moeten worden verminderd:
|
|
(47) |
Chisso voert aan dat haar financiële situatie de voorbije jaren is verslechterd wegens de sinds meer dan 20 jaar aanhoudende ernstige en voortdurende economische crisis in Japan en de enorme financiële risico’s waaraan zij blootstond wegens schadeherstel- en opruimingskosten als gevolg van de Minamata-ziekte. In de op 10 juni 2003 overgelegde documenten beschrijft Chisso haar precaire financiële positie en geeft zij hierover verdere uitleg; ook verstrekt zij de Commissie financiële gegevens. |
|
(48) |
De Commissie merkt op dat Ueno geen geconsolideerde cijfers heeft verstrekt. Na onderzoek van de financiële situatie van Ueno op basis van niet-geconsolideerde cijfers concludeert de Commissie dat het in het geval van Ueno niet aangewezen is het bedrag van de geldboete aan te passen. Het in aanmerking nemen van de slechte financiële situatie van een onderneming zou neerkomen op het verstrekken van een ongeoorloofd concurrentievoordeel aan de onderneming die het slechts aangepast is aan de marktomstandigheden. Aangezien de Commissie Chisso geen boete oplegt, is haar argument niet relevant. |
|
(49) |
Concluderend dienen overeenkomstig artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 de volgende geldboeten te worden opgelegd:
|
|
(50) |
De betrokken ondernemingen zullen onmiddellijk een einde maken aan de inbreuken, voorzover dat nog niet is gebeurd. Zij zullen zich onthouden van herhaling van enige handeling of gedraging die met de in deze zaak aangetoonde inbreuk overeenkomt of van enige handeling of gedraging die dezelfde of gelijkaardige doelstellingen of gevolgen heeft. |
(1) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.
(2) Op bepaalde plaatsen in deze tekst werd vertrouwelijke informatie weggelaten; het weggelaten gedeelte wordt aangegeven met vierkante haakjes en een asterisk.
|
13.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 182/26 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 8 juli 2005
tot wijziging van Beschikking 2005/363/EG tot vaststelling van maatregelen ter bescherming van de diergezondheid tegen Afrikaanse varkenspest op Sardinië, Italië
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 2110)
(Voor de EER relevante tekst)
(2005/494/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name op artikel 9, lid 4,
Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name op artikel 10, lid 4,
Gelet op Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (3), en met name op artikel 4, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Beschikking 2005/363/EG van de Commissie van 2 mei 2005 tot vaststelling van maatregelen ter bescherming van de diergezondheid tegen Afrikaanse varkenspest op Sardinië, Italië, (4) is vastgesteld in reactie op de aanwezigheid van Afrikaanse varkenspest in de provincie Nuoro en een deel van de provincie Sassari op Sardinië. |
|
(2) |
Italië heeft de Commissie in kennis gesteld van de recente ontwikkeling van die ziekte in de provincies Sassari en Oristano van Sardinië. |
|
(3) |
De gebieden van Sardinië als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b), i) van Beschikking 2005/363/EG die zijn uitgesloten van de afwijking waarin is voorzien in dat artikel, die de Italiaanse autoriteiten toestaat varkensvlees onder bepaalde voorwaarden te verzenden, moeten daarom worden uitgebreid met de provincie Orestano en de gemeenten Calangianus, Sant'Antonio di Gallura en Telti van de provincie Sassari. |
|
(4) |
Beschikking 2005/363/EG dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
|
(5) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Bijlage I bij Beschikking 2005/363/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 8 juli 2005.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 33; rectificatie in PB L 195 van 2.6.2004, blz. 12).
(2) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).
(3) PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.
(4) PB L 118 van 5.5.2005, blz. 39.
BIJLAGE
„BIJLAGE I
Gebieden in Sardinië zoals bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b), i)
|
a) |
In de provincie Nuoro: het hele grondgebied; |
|
b) |
In de provincie Sassari: het grondgebied van de gemeenten Alà dei Sardi, Anela, Banari, Benetutti, Bessude, Bonnanaro, Bono, Bonorva, Borutta, Bottidda, Buddusò, Bultei, Burgos, Cheremule, Cossoine, Esporlatu, Giave, Illorai, Ittireddu, Mores, Nughedu di San Nicolò, Nule, Pattada, Siligo, Thiesi, Torralba, Calangianus, Sant'Antonio di Gallura en Telti; |
|
c) |
In de provincie Oristano: het hele grondgebied.” |
Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie
|
13.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 182/28 |
BESLUIT 2005/495/GBVB VAN DE RAAD
van 13 juni 2005
betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne tot vaststelling van een kader voor de deelname van Oekraïne aan de crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 24,
Gezien de aanbeveling van het voorzitterschap,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De voorwaarden voor de deelname van derde staten aan EU-crisisbeheersingsoperaties dienen te worden vastgelegd in een overeenkomst tot vaststelling van een kader voor de mogelijke deelname in de toekomst, in plaats van per geval voor elke desbetreffende operatie te worden bepaald. |
|
(2) |
Hiertoe op 23 februari 2004 door de Raad gemachtigd, heeft het voorzitterschap, bijgestaan door de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger, onderhandeld over een overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne tot vaststelling van een kader voor de deelname van Oekraïne aan crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie. |
|
(3) |
De overeenkomst dient te worden goedgekeurd, |
BESLUIT:
Artikel 1
De overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne tot vaststelling van een kader voor de deelname van Oekraïne aan de crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie wordt namens de Europese Unie goedgekeurd.
De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst te ondertekenen teneinde daardoor de Europese Unie te binden.
Artikel 3
Dit besluit wordt van kracht op de dag van zijn aanneming.
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 13 juni 2005.
Voor de Raad
De voorzitter
J. ASSELBORN
VERTALING
OVEREENKOMST
tussen de Europese Unie en Oekraïne tot vaststelling van een kader voor de deelname van Oekraïne aan de crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie
DE EUROPESE UNIE,
enerzijds en
OEKRAÏNE
anderzijds,
hierna te noemen „de partijen”,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De Europese Unie (EU) kan besluiten over te gaan tot actie op het gebied van crisisbeheersing, waaronder vredeshandhaving. |
|
(2) |
De Europese Raad heeft tijdens zijn bijeenkomst van 21 en 22 juni 2002 in Sevilla regelingen aangenomen voor overleg en samenwerking inzake crisisbeheersing tussen de Europese Unie en Oekraïne. |
|
(3) |
De Europese Unie zal besluiten of derde staten worden uitgenodigd deel te nemen aan een crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie. Oekraïne kan deze uitnodiging van de Europese Unie aannemen en zijn bijdrage aanbieden. De Europese Unie zal dan een besluit nemen over het aanvaarden van de voorgestelde bijdrage van Oekraïne. |
|
(4) |
De algemene voorwaarden voor deelname van Oekraïne aan civiele en militaire crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie moeten worden vastgelegd in deze overeenkomst waarbij een kader voor een dergelijke mogelijke toekomstige deelname wordt vastgesteld en niet voor elke afzonderlijke operatie. Aanvullende uitvoeringsregelingen voor elke operatie afzonderlijk moeten worden getroffen zoals bepaald bij artikel 13 van deze overeenkomst. |
|
(5) |
De overeenkomst mag geen afbreuk doen aan de autonome besluitvorming van de Europese Unie en mag niet vooruitlopen op de per geval te nemen besluiten van Oekraïne om deel te nemen aan een crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie, overeenkomstig haar wetgeving. |
|
(6) |
De overeenkomst moet alleen betrekking hebben op toekomstige crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie en mag geen afbreuk doen aan eventuele bestaande overeenkomsten waarbij de deelname van Oekraïne aan een reeds ondernomen crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie wordt geregeld, |
HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT HETGEEN VOLGT:
DEEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Besluiten in verband met de deelname
1. Wanneer de Europese Unie besluit Oekraïne uit te nodigen deel te nemen aan een crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie en wanneer Oekraïne besluit deel te nemen, verstrekt Oekraïne informatie over de bijdrage die het aan de Europese Unie wil voorstellen.
2. De evaluatie door de Europese Unie van de bijdrage van Oekraïne wordt in overleg met Oekraïne verricht.
3. De Europese Unie verstrekt Oekraïne zo spoedig mogelijk een eerste indicatie van de vermoedelijke bijdrage in de gemeenschappelijke kosten van de operatie teneinde Oekraïne bij te staan bij de formulering van diens aanbod.
4. De Europese Unie deelt het resultaat van de evaluatie per brief aan Oekraïne mee teneinde de deelname van Oekraïne te garanderen overeenkomstig het bepaalde in deze overeenkomst.
Artikel 2
Kader
1. Oekraïne sluit zich aan bij het gemeenschappelijk optreden waarbij de Raad van de Europese Unie besluit dat de Europese Unie de crisisbeheersingsoperatie zal uitvoeren, en bij ieder gemeenschappelijk optreden of besluit waarbij de Raad van de Europese Unie besluit de crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie te verlengen overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst en eventuele vereiste uitvoeringsregelingen.
2. De deelname van Oekraïne aan een crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie doet geen afbreuk aan de autonome besluitvorming van de Europese Unie.
Artikel 3
Status van personeel en strijdkrachten
1. De status van het personeel dat door Oekraïne wordt uitgezonden naar een civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie en/of van de strijdkrachten die door Oekraïne worden geleverd voor een militaire crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie wordt geregeld door de overeenkomst over de status van de strijdkrachten/missie, indien beschikbaar, die wordt gesloten door de Europese Unie en de staat/staten waar de operatie wordt uitgevoerd.
2. De status van personeel dat is uitgezonden naar het hoofdkwartier of de commando-onderdelen buiten de staat/staten waar de crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie wordt uitgevoerd, wordt bepaald middels regelingen tussen het betrokken hoofdkwartier en de betrokken commando-onderdelen en Oekraïne.
3. Onverminderd de in lid 1 van dit artikel bedoelde overeenkomst over de status van de strijdkrachten/missie heeft Oekraïne rechtsmacht over zijn personeel dat aan de crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie deelneemt.
4. Oekraïne is verantwoordelijk voor de afhandeling van schadevorderingen van of aangaande leden van zijn personeel, met betrekking tot de deelname aan een crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie. Oekraïne stelt in voorkomend geval een, inzonderheid juridische of disciplinaire, vordering in tegen leden van zijn personeel.
5. Oekraïne zegt toe bij de ondertekening van deze overeenkomst een verklaring af te leggen inzake het afzien van schadevorderingen tegen een staat die deelneemt aan een crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie waaraan Oekraïne deelneemt. Een voorbeeld van een dergelijke verklaring is aan deze overeenkomst gehecht.
6. De lidstaten van de Europese Unie zeggen toe bij de ondertekening van deze overeenkomst een verklaring af te leggen inzake het afzien van schadevorderingen voor elke toekomstige deelname van Oekraïne aan een crisisbeheersingsoperatie. Een voorbeeld van een dergelijke verklaring is aan deze overeenkomst gehecht.
Artikel 4
Gerubriceerde informatie
1. Oekraïne neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gerubriceerde EU-informatie wordt beschermd overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad van de Europese Unie, vervat in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 (1), en overeenkomstig verdere richtsnoeren van de bevoegde autoriteiten, waaronder de operationeel commandant van de Europese Unie in het geval van een militaire crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie en het hoofd van de missie van de Europese Unie in het geval van een civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie.
2. Indien de Europese Unie en Oekraïne een overeenkomst over beveiligingsvoorschriften voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie zijn aangegaan, gelden de bepalingen daarvan ook voor een crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie.
DEEL II
ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR DE DEELNAME AAN CIVIELE CRISISBEHEERSINGSOPERATIES
Artikel 5
Personeel dat gedetacheerd wordt voor een civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie
1. Oekraïne draagt er zorg voor dat het personeel dat het voor de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie detacheert zijn taak uitoefent overeenkomstig
|
— |
het gemeenschappelijk optreden en latere wijzigingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van deze overeenkomst, |
|
— |
het operatieplan, |
|
— |
de uitvoeringsmaatregelen. |
2. Oekraïne informeert het hoofd van de missie van de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie en het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie te gelegener tijd over elke wijziging in zijn bijdrage aan de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie.
3. Het personeel dat voor de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie wordt gedetacheerd, wordt door een bevoegde autoriteit van Oekraïne medisch gekeurd, ingeënt en medisch geschikt verklaard voor de taak. Het voor de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie gedetacheerde personeel verstrekt een afschrift van deze verklaring.
Artikel 6
Commandostructuur
1. Het door Oekraïne gedetacheerde personeel laat zich bij de uitvoering van zijn taken en in zijn gedrag uitsluitend leiden door het belang van de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie.
2. Al het personeel blijft volledig onder bevel van de autoriteiten van zijn land.
3. De nationale autoriteiten dragen de operationele controle over aan het hoofd van de missie van de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie, dat het bevel voert via een hiërarchische commando- en controlestructuur.
4. Het hoofd van de missie leidt de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie en draagt zorg voor de dagelijkse leiding ervan.
5. Overeenkomstig de in artikel 2, lid 1, van deze overeenkomst bedoelde rechtsinstrumenten heeft Oekraïne bij de dagelijkse leiding van de operatie dezelfde rechten en verplichtingen als de aan de operatie deelnemende EU-lidstaten.
6. Het hoofd van de missie van de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie is verantwoordelijk voor het tuchtrechtelijk toezicht op het personeel van de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie. Zo nodig neemt de betrokken nationale autoriteit tuchtrechtelijke maatregelen.
7. Een contactpersoon voor het nationaal contingent (NPC) wordt door Oekraïne aangesteld om zijn nationaal contingent in de operatie te vertegenwoordigen. De NPC rapporteert over nationale aangelegenheden aan het hoofd van de missie van de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie en is verantwoordelijk voor de dagelijkse discipline van het contingent.
8. Het besluit om de operatie te beëindigen wordt door de Europese Unie genomen na overleg met Oekraïne, voorzover Oekraïne nog deelneemt aan de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie op het ogenblik dat de operatie wordt beëindigd.
Artikel 7
Financiële aspecten
1. Oekraïne draagt alle kosten in verband met zijn deelname aan de operatie, afgezien van de kosten die vallen onder de gemeenschappelijke financiering zoals omschreven in de operationele begroting van de operatie. Dit geldt onverminderd artikel 8.
2. Bij overlijden, lichamelijk letsel, verlies of schade geleden door natuurlijke personen of rechtspersonen van de staat/staten waar de operatie plaatsvindt, betaalt Oekraïne, wanneer zijn aansprakelijkheid is vastgesteld, schadevergoeding onder de voorwaarden, genoemd in de overeenkomst over de status van de missie, indien beschikbaar, als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de overeenkomst.
Artikel 8
Bijdragen aan de operationele begroting
1. Oekraïne draagt bij aan de financiering van de operationele begroting van de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie.
2. De financiële bijdrage van Oekraïne aan de operationele begroting is het laagste bedrag van de volgende twee alternatieven:
|
a) |
dat gedeelte van het referentiebedrag dat evenredig is met de verhouding tussen zijn BNI en het totaal van de BNI’s van alle staten die bijdragen aan de operationele begroting van de operatie; of |
|
b) |
dat gedeelte van het referentiebedrag voor de operationele begroting dat evenredig is met de verhouding tussen het aantal van zijn personeelsleden dat aan de operatie deelneemt en het totale aantal personeelsleden van alle staten die aan de operatie deelnemen. |
3. Niettegenstaande het bepaalde in de leden 1 en 2 levert Oekraïne geen bijdrage aan de financiering van de dagvergoedingen die worden uitbetaald aan het personeel uit de lidstaten van de Europese Unie.
4. Niettegenstaande het bepaalde in lid 1 stelt de Europese Unie in beginsel derde staten vrij van financiële bijdragen aan een bepaalde civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie wanneer:
|
a) |
de Europese Unie besluit dat de aan de operatie deelnemende derde staat een aanzienlijke bijdrage levert die essentieel is voor deze operatie; of |
|
b) |
de aan de operatie deelnemende derde staat een BNI per hoofd van de bevolking heeft dat niet groter is dan dat van enige lidstaat van de Europese Unie. |
5. Het hoofd van de missie van de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie en de bevoegde bestuurlijke diensten van Oekraïne treffen een regeling over de bijdragen van Oekraïne aan de operationele begroting van de civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie. Die regeling bevat onder meer onderstaande bepalingen:
|
a) |
het betrokken bedrag; |
|
b) |
de regelingen voor de betaling van de financiële bijdrage; |
|
c) |
de auditprocedure. |
DEEL III
ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR DE DEELNAME AAN MILITAIRE CRISISBEHEERSINGSOPERATIES
Artikel 9
Deelname aan de militaire crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie
1. Oekraïne draagt er zorg voor dat zijn strijdkrachten en personeel die deelnemen aan de militaire crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie hun taak uitoefenen overeenkomstig:
|
— |
het gemeenschappelijk optreden en latere wijzigingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van deze overeenkomst; |
|
— |
het operatieplan; |
|
— |
de uitvoeringsmaatregelen. |
2. Het door Oekraïne gedetacheerde personeel laat zich bij de uitvoering van zijn taken en in zijn gedrag uitsluitend leiden door het belang van de militaire crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie.
3. Oekraïne informeert de operationeel commandant van de Europese Unie te gelegener tijd over elke wijziging in zijn bijdrage aan de operatie.
Artikel 10
Commandostructuur
1. Alle aan de militaire crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie deelnemende strijdkrachten en personeelsleden blijven volledig onder bevel van hun nationale autoriteiten.
2. De nationale autoriteiten dragen het operationeel en tactisch bevel en/of het operationeel en tactische toezicht over hun strijdkrachten en personeelsleden over aan de operationeel commandant van de Europese Unie. De operationeel commandant van de Europese Unie heeft het recht zijn gezag te delegeren.
3. Oekraïne heeft bij de dagelijkse leiding van de operatie dezelfde rechten en verplichtingen als de deelnemende lidstaten van de Europese Unie.
4. De operationeel commandant kan te allen tijde, na overleg met Oekraïne, om de terugtrekking van de bijdrage van Oekraïne verzoeken.
5. Een hoge militaire vertegenwoordiger (HMV) wordt door Oekraïne benoemd om zijn nationale contingent in de militaire crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie te vertegenwoordigen. De HMV overlegt met de commandant van de EU-strijdkrachten over alle aangelegenheden die van invloed zijn op de operatie en is verantwoordelijk voor de dagelijkse discipline van het contingent.
Artikel 11
Financiële aspecten
1. Onverminderd artikel 12 draagt Oekraïne alle kosten in verband met zijn deelname aan de operatie, tenzij de kosten vallen onder de gemeenschappelijke financiering als omschreven in de in artikel 2, lid 1, van deze overeenkomst bedoelde rechtsinstrumenten en in Besluit 2004/197/GBVB van de Raad van 23 februari 2004 tot instelling van een mechanisme voor het beheer van de financiering van de gemeenschappelijke kosten van de operaties van de Europese Unie die gevolgen hebben op militair of defensiegebied (2).
2. Bij overlijden, lichamelijk letsel, verlies of schade geleden door natuurlijke personen of rechtspersonen van de staat/staten waar de operatie plaatsvindt, betaalt Oekraïne, wanneer zijn aansprakelijkheid is vastgesteld, schadevergoeding onder de voorwaarden genoemd in de overeenkomst over de status van de strijdkrachten, indien beschikbaar, als bedoeld in artikel 3, lid 1, van deze overeenkomst.
Artikel 12
Bijdragen aan de gemeenschappelijke kosten
1. Oekraïne draagt bij aan de financiering van de gemeenschappelijke kosten van de militaire crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie zoals gedefinieerd in het in artikel 11 vermelde besluit van de Raad.
2. De financiële bijdrage van Oekraïne aan de gemeenschappelijke kosten is het laagste bedrag van de volgende twee alternatieven:
|
a) |
dat gedeelte van het referentiebedrag voor de gemeenschappelijke kosten dat evenredig is met de verhouding tussen zijn BNI en het totaal van de BNI’s van alle staten die bijdragen in de gemeenschappelijke kosten van de operatie; of |
|
b) |
dat gedeelte van het referentiebedrag voor de gemeenschappelijke kosten dat evenredig is met de verhouding tussen het aantal van zijn personeelsleden dat aan de operatie deelneemt en het totale aantal personeelsleden van alle staten die aan de operatie deelnemen. |
Bij de berekening volgens lid 2, onder b), wordt, wanneer Oekraïne alleen personeel bijdraagt aan het operationeel hoofdkwartier of alleen aan het hoofdkwartier van de strijdkrachten, uitgegaan van de verhouding tussen zijn personeel en het totale personeel van het hoofdkwartier. In de andere gevallen is de verhouding die tussen het totale door Oekraïne bijgedragen personeel en het totale personeel van de operatie.
3. Niettegenstaande het bepaalde in lid 1 stelt de Europese Unie in beginsel derde staten vrij van financiële bijdragen aan de gemeenschappelijke kosten van een bepaalde militaire crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie wanneer:
|
a) |
de Europese Unie besluit dat de aan de operatie deelnemende derde staat een beduidende bijdrage levert aan de middelen en/of vermogens die essentieel zijn voor deze operatie; of |
|
b) |
de aan de operatie deelnemende derde staat een BNI per hoofd van de bevolking heeft dat niet groter is dan dat van enige lidstaat van de Europese Unie. |
4. De beheerder, genoemd in Besluit 2004/197/GBVB van de Raad van 23 februari 2004 tot instelling van een mechanisme voor het beheer van de financiering van de gemeenschappelijke kosten van de operaties van de Europese Unie die gevolgen hebben op militair of defensiegebied, en de bevoegde bestuurlijke diensten van Oekraïne treffen een regeling. De overeenkomst bevat onder meer bepalingen over:
|
a) |
het betrokken bedrag; |
|
b) |
de regelingen voor de betaling van de financiële bijdrage; |
|
c) |
de auditprocedure. |
DEEL IV
SLOTBEPALINGEN
Artikel 13
Regelingen voor de uitvoering van de overeenkomst
Onverminderd artikel 8, lid 5), en artikel 12, lid 4), worden de voor de uitvoering van deze overeenkomst noodzakelijke technische en administratieve regelingen getroffen door de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, en de bevoegde autoriteiten van Oekraïne.
Artikel 14
Niet-naleving
Indien een van de partijen de in voorgaande artikelen neergelegde verplichtingen niet nakomt, heeft de andere partij het recht om deze overeenkomst te beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn van één maand.
Artikel 15
Geschillenbeslechting
Geschillen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst worden langs diplomatieke weg tussen de partijen opgelost.
Artikel 16
Inwerkingtreding
1. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de wederzijdse kennisgeving van de partijen dat de voor dit doel noodzakelijke procedures zijn afgerond.
2. Deze overeenkomst wordt uiterlijk op 1 juni 2008 en vervolgens ten minste om de drie jaar geëvalueerd.
3. Deze overeenkomst kan worden gewijzigd op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de partijen.
4. Deze overeenkomst kan door één partij worden opgezegd door schriftelijke kennisgeving van opzegging aan de andere partij. De opzegging treedt in werking zes maanden na de ontvangst van de kennisgeving door de andere partij.
Gedaan te Luxemburg, 13 juni 2005, in vier exemplaren in de Engelse taal.
Voor de Europese Unie
Voor Oekraïne
(1) PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Besluit 2004/194/EG (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 48).
(2) PB L 63 van 28.2.2004, blz. 68. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2005/68/GBVB (PB L 27 van 29.1.2005, blz. 59).
BIJLAGE
VERKLARINGEN
VERKLARING VAN DE LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE
De lidstaten van de Europese Unie die een gemeenschappelijk optreden van de Europese Unie inzake een crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie uitvoeren waaraan Oekraïne deelneemt, zullen ernaar streven, voorzover hun nationale rechtsstelsel dit toelaat, zoveel mogelijk af te zien van schadevorderingen tegen Oekraïne wegens lichamelijk letsel of dood van hun personeel, c.q. schade aan of verlies van de middelen die hun eigendom zijn en die door de crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie zijn gebruikt, wanneer het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:
|
— |
door personeel van Oekraïne werd veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van de crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag; of |
|
— |
voortvloeide uit het gebruik van middelen van Oekraïne, mits die middelen gebruikt werden in het kader van de operatie en er bij het gebruik van die middelen geen sprake was van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van uit Oekraïne afkomstig personeel van de crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie. |
VERKLARING VAN OEKRAÏNE
Oekraïne, dat een gemeenschappelijk optreden van de Europese Unie inzake een crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie uitvoert, zal ernaar streven, voorzover zijn nationale rechtsstelsel dit toelaat, zoveel mogelijk af te zien van schadevorderingen tegen een andere aan de door de Europese Unie geleide crisisbeheersingsoperatie deelnemende staat wegens lichamelijk letsel of dood van zijn personeel, c.q. schade aan of verlies van de middelen die zijn eigendom zijn en die door de crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie zijn gebruikt, wanneer het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:
|
— |
door personeel werd veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van de crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag; of |
|
— |
voortvloeide uit het gebruik van middelen van aan de door de Europese Unie geleide crisisbeheersingsoperatie deelnemende staten, mits die middelen gebruikt werden in het kader van de operatie en er bij het gebruik van die middelen geen sprake was van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van personeel van de crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie. |
Rectificaties
|
13.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 182/35 |
Rectificatie van Besluit nr. 197 van de Administratieve Commissie van 23 maart 2004 betreffende de overgangsperioden voor het invoeren van de Europese ziekteverzekeringskaart overeenkomstig artikel 5 van Besluit nr. 191
( Publicatieblad van de Europese Unie L 343 van 19 november 2004 )
Op bladzijde 30, in bijlage I, in de tabel, in de rechterkolom, Verenigd Koninkrijk:
in plaats van:
„31 december 2005”
te lezen:
„31 augustus 2005”.
|
13.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 182/35 |
Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1067/2005 van de Commissie van 6 juli 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2000 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad wat de openbare interventieaankoop in de sector rundvlees betreft
( Publicatieblad van de Europese Unie L 174 van 7 juli 2005 )
Op bladzijde 63, bijlage II, adressen van de interventiebureaus, onder „Deutschland”:
in plaats van:
„Deutschland
|
Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung (BLE) |
|
Deichmanns Aue 29 |
|
D-53179 Bonn |
|
DK-1780 København V |
|
Tel.: (+49 228) 68 45-37 04/37 50 |
|
Fax: (+49 228) 68 45-39 85/32 76” |
te lezen:
„Deutschland
|
Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung (BLE) |
|
Deichmanns Aue 29 |
|
D-53179 Bonn |
|
Tel.: (+49 228) 68 45-37 04/37 50 |
|
Fax: (+49 228) 68 45-39 85/32 76”. |