ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 168

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
30 juni 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 989/2005 van de Raad van 27 juni 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1255/96 houdende tijdelijke schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde industrie-, landbouw- en visserijproducten

1

 

 

Verordening (EG) nr. 990/2005 van de Commissie van 29 juni 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

8

 

*

Verordening (EG) nr. 991/2005 van de Commissie van 28 juni 2005 houdende vaststelling van eenheidswaarden voor de bepaling van de douanewaarde van bepaalde aan bederf onderhevige goederen

10

 

*

Verordening (EG) nr. 992/2005 van de Commissie van 29 juni 2005 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van jonge mannelijke mestrunderen (1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006)

16

 

 

Verordening (EG) nr. 993/2005 van de Commissie van 29 juni 2005 tot vaststelling van het op de restitutie voor granen toe te passen correctiebedrag

23

 

 

Verordening (EG) nr. 994/2005 van de Commissie van 29 juni 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

25

 

 

Verordening (EG) nr. 995/2005 van de Commissie van 29 juni 2005 tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

27

 

 

Verordening (EG) nr. 996/2005 van de Commissie van 29 juni 2005 tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

29

 

*

Verordening (EG) nr. 997/2005 van de Commissie van 29 juni 2005 tot vaststelling van de werkelijke olijfolieproductie en van het bedrag van de productiesteun per eenheid voor het verkoopseizoen 2003/2004

31

 

 

Verordening (EG) nr. 998/2005 van de Commissie van 29 juni 2005 betreffende de afgifte van invoercertificaten voor rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

33

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

 

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

 

*

Beschikking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 22/04/COL van 25 februari 2004 betreffende de kennisgeving van een nieuwe regeling voor rechtstreekse vervoerssteun (Noorwegen)

36

 

 

Permant Comité van de EVA-Staten

 

*

Besluit van het Permanent Comité van de EVA-Staten nr. 5/2004/SC van 23 september 2004 houdende vaststelling van een beginsel van kostendeling voor het financieel mechanisme van de EER

48

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

30.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/1


VERORDENING (EG) Nr. 989/2005 VAN DE RAAD

van 27 juni 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1255/96 houdende tijdelijke schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde industrie-, landbouw- en visserijproducten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 26,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is in het belang van de Gemeenschap om de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief te schorsen voor een aantal nieuwe producten die niet voorkomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1255/96 (1).

(2)

Een aantal producten die is opgenomen in de hiervoor genoemde verordening, moet worden geschrapt van de lijst in de bijlage, omdat schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief niet langer in het belang van de Gemeenschap is, of omdat hun omschrijving moet worden aangepast als gevolg van technische productontwikkelingen en economische tendensen op de markt.

(3)

Producten waarvan de omschrijving aanpassing behoeft, moeten worden beschouwd als nieuwe producten.

(4)

Het is daarom wenselijk Verordening (EG) nr. 1255/96 dienovereenkomstig aan te passen.

(5)

Gelet op het economische belang van deze verordening, is het noodzakelijk een beroep te doen op de urgentie zoals vermeld in punt I.3 van het Protocol gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie.

(6)

Aangezien deze verordening van toepassing is met ingang van 1 juli 2005, dient zij onmiddellijk in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1255/96 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De producten die worden vermeld in bijlage I bij deze verordening worden aan de lijst toegevoegd;

2)

De producten waarvan de codes zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening, worden geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 27 juni 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

L. LUX


(1)  PB L 158 van 29.6.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2271/2004 (PB L 396 van 31.12.2004, blz. 13).


BIJLAGE I

GN-code

Taric

Omschrijving

Autonoom recht (%)

ex 2903 43 00

10

1,1,1-Ttrichloortrifluorethaan

0

ex 2903 49 10

10

Chloor-1,1,1-trifluorethaan

0

ex 2904 20 00

50

2,2′-Dinitrobibenzyl

0

ex 2906 29 00

20

1-Hydroxymethyl-4-methyl-2,3,5,6-tetrafluorbenzeen

0

ex 2907 29 00

85

Floroglucinol, al dan niet gehydrateerd

0

ex 2909 60 00

10

Bis(α,α-dimethylbenzyl)peroxide

0

ex 2915 39 90

60

1-Fenylethylacetaat

0

ex 2916 39 00

85

2,6-Difluorbenzoëzuur

0

ex 2920 90 10

40

Dimethylcarbonaat

0

ex 2920 90 85

50

Triisoöctylfosfiet

0

ex 2921 42 10

85

3,5-Dichlooraniline

0

ex 2921 51 19

20

Tolueendiamine (TDA), bevattende 78 of meer doch niet meer dan 82 gewichtspercenten 4-methyl-m-fenyleendiamine en 18 of meer doch niet meer dan 22 gewichtspercenten 2-methyl-m-fenyleendiamine, met een residugehalte aan teer van niet meer dan 0,23 gewichtspercent

0

ex 2924 19 00

50

Acrylamide

0

ex 2924 29 95

91

3-Hydroxy-2′-methoxy-2-naftanilide

0

ex 2924 29 95

92

3-Hydroxy-2-naftanilide

0

ex 2924 29 95

93

3-Hydroxy-2′-methyl-2-naftanilide

0

ex 2924 29 95

94

2′-Ethoxy-3-hydroxy-2-naftanilide

0

ex 2924 29 95

96

4′-Chloor-3-hydroxy-2′,5′-dimethoxy-2-naftanilide

0

ex 2926 90 95

25

Aminoacetonitrilhydrochloride

0

ex 2926 90 95

35

2-Broom-2(broommethyl)pentaandinitril

0

ex 2932 99 70

40

1,3:2,4-Bis-O-(3,4-dimethylbenzylideen)-D-glucitol

0

ex 2932 99 85

30

Carbofuran (ISO)

0

ex 2933 19 90

30

3-Methyl-1-p-tolyl-5-pyrazolon

0

ex 2933 39 99

40

2-Chloorpyridine

0

ex 2933 59 95

85

Adenine

0

ex 2933 99 90

88

2,6-Dichloorchinoxaline

0

ex 2935 00 90

88

N-(2-(4-amino-N-ethyl-m-toluïdino)ethyl)methaansulfonamidesesquisulfaatmonohydraat

0

ex 3205 00 00

10

Uit kleurstoffen bereide aluminiumlakken, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van pigmenten voor de farmaceutische industrie (1)

0

ex 3208 90 19

85

Mengsel dat bestaat uit:

30-45 gewichtsprocent polyamidehars

2-10 gewichtsprocent diazonaftochinon

50-65 gewichtsprocent γ-butyrolacton

0

ex 3402 11 90

10

Mengsel van oppervlakteactieve stoffen, bestaande uit dinatriumzouten van dodecyl(sulfofenoxy)benzeensulfonzuur en oxybis(dodecylbenzeensulfonzuur)

0

ex 3811 90 00

10

Dinonylnaftylsulfonzuurzout, in de vorm van een oplossing in minerale olie, voor gebruik als additief voor destillaat-brandstoffen en smeerolie (1)

0

ex 3814 00 90

40

Azeotropische mengsels die isomeren van nonafluorbutylmethylether en/of nonafluorbutylethylether bevatten

0

ex 3815 90 90

88

Katalysatoren bestaande uit titaantetrachloride en magnesiumchloride, met een gehalte, berekend op het product zonder olie of hexaan:

aan titaan van 4 of meer doch niet meer dan 10 gewichtspercenten en

magnesium van 10 of meer doch niet meer dan 20 gewichtspercenten.

0

ex 3815 90 90

89

Rhodococcus rhodochrous J1 bacteriën, die enzymen bevatten, gesuspendeerd in een polyacrylamidegel, voor gebruik als katalysator bij de productie van acrylamide door hydratie van acrylonitril (1)

0

ex 3824 90 99

54

2-Hydroxybenzonitril, in de vorm van een oplossing in N,N-dimethylformamide, bevattende 45 of meer doch niet meer dan 55 gewichtspercenten 2-hydroxybenzonitril

0

ex 3824 90 99

70

Preparaat van tetramethylammoniumhydroxide en een oppervlakteactieve stof in een waterige oplossing bevattende:

2,38 (+/– 0,01) gewichtsprocent tetramethylammoniumhydroxide en

100 tot 500 ppm van een oppervlakteactieve stof.

0

ex 3824 90 99

80

Preparaat bevattende 81 of meer doch niet meer dan 89 gewichtspercenten bis (3,4-epoxi-cyclohexyl-methyl) adipaat

0

ex 3824 90 99

97

Preparaten bevattende hetzij 10 of meer doch niet meer dan 20 gewichtspercenten lithiumhexafluorofosfaat hetzij 5 of meer doch niet meer dan 10 gewichtspercenten lithiumperchloraat in mengels van organische oplosmiddelen

0

ex 3904 69 90

97

Copolymeer van chloortrifluorethyleen en vinylideendifluoride

0

ex 3906 90 90

55

Mengsels bevattende copolymeren van methylacrylaat en ethyleen en polyether-ester-copolymeren bevattende tereftaalzuur, in de vorm van korrels of pellets

0

ex 3906 90 90

85

Niet-waterbaseerde dispersie type polymeren van esters van acrylzuur met een hydrolyseerbare silylgroep op één of beide polymeereinden

0

ex 3908 90 00

40

Thermoplastisch polyamidehars met een brandpunt van meer dan 70 °C, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van afbuigspoelen voor kathodestraalbuizen (a) (1)

0

ex 3911 90 99

75

Microbolletjes van een copolymeer van divinylbenzeen en styreen, met een gemiddelde diameter van 220 of meer doch niet meer dan 575 μm

0

ex 3926 90 99

75

ex 3913 90 00

98

Natrium hyaluronaat

0

ex 3919 10 69

95

Reflecterende gelaagde folie waarin een regelmatig patroon is aangebracht, achtereenvolgens bestaande uit een laag van poly(methylmetacrylaat), een laag van acrylpolymeer bevattende microprisma’s, een laag poly(methylmetacrylaat), een lijmlaag en een verwijderbare folie

0

ex 3919 90 69

98

ex 3919 90 31

70

Folie van poly(ethyleentereftalaat), aan één zijde bedekt met een antistatische laag en een harde deklaag en aan de andere zijde met een lijmlaag en een verwijderbare folie, in rollen, voor de vervaardiging van optische filters (1)

0

ex 3920 20 21

30

Bi-axiaal georiënteerde polypropyleenfolie, aan één zijde voorzien van een gecoëxtrudeerde laag van polyethyleen, met een totale dikte van 11,5 μm of meer doch niet meer dan 13,5 μm

0

ex 3920 91 00

93

Folie van poly(ethyleentereftalaat), al dan niet aan één of beide zijden gemetalliseerd, of gelaagde folie van poly(ethyleentereftalaat), alleen aan de buitenzijden gemetalliseerd, en met de volgende kenmerken:

een doorlaatbaarheid van het zichtbare licht van 50 % of meer,

aan één of beide zijden voorzien van een laag poly(vinylbutyral) doch niet voorzien van kleefstof of andere materialen dan poly(vinylbutyral),

een totale dikte van niet meer dan 0,2 mm, zonder rekening te houden met lagen van poly(vinylbutyral),

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van warmtewerend of decoratief gelaagd glas (1)

0

ex 3920 99 59

60

Folie van een copolymeer van vinylalcohol, oplosbaar in koud water, met een dikte van 34 μm of meer doch niet meer dan 90 μm, een treksterkte bij breuk van 20 MPa of meer doch niet meer dan 45 MPa en een breukrek van 250 % of meer doch niet meer dan 900 %

0

ex 3921 90 60

94

Composietplaat bevattende een acryllaag en gelamineerd aan een laag van polyethyleen met hoge dichtheid, met een totale dikte van 0,8 mm of meer doch niet meer dan 1,2 mm

0

ex 3926 90 99

15

Met glasvezel versterkte dwarse bladveer van kunststof, gebruikt bij de vervaardiging van ophangsystemen voor motorvoertuigen (1)

0

ex 3926 90 99

25

Niet-expandeerbare microbolletjes van een copolymeer van acrylonitril, methacrylonitril en isobornylmethacrylaat, met een diameter van 3 μm of meer doch niet meer dan 4,6 μm

0

ex 6909 19 00

60

Dragers voor katalysatoren, bestaande uit poreuze keramische stukken van een mengsel van siliciumcarbide en silicium, met een hardheid van minder dan 9 op de schaal van Mohs, met een totaal volume van niet meer dan 65 l en met per cm2 van het oppervlak van de doorsnede één of meer gesloten kanalen aan het uiteinde

0

ex 7007 19 20

10

Voorzetscherm van glas met een diagonaal van 81,28 cm (± 1,5 cm) of meer, doch niet meer dan 185,42 cm (± 1,5 cm), bestaande uit gehard glas; voorzien van ofwel een plaatgaasfolie en een infrarood absorberende folie, ofwel een door kathodeverstuiving opgebrachte geleidende laag, met eventueel aan één of beide zijden een antireflectielaag, voor de productie van PDP-videomonitoren en televisies (1)

0

ex 7007 29 00

10

Voorzetscherm van glas met een diagonaal van 81,28 cm (± 1,5 cm) of meer, doch niet meer dan 185,42 cm (± 1,5 cm) bestaande uit twee aan elkaar gelamineerde glasplaten; voorzien van ofwel een plaatgaasfolie en een infrarood absorberende folie, ofwel een door kathodeverstuiving opgebrachte geleidende laag, met eventueel aan één of beide zijden een antireflectielaag, voor de productie van PDP-videomonitoren en televisies (1)

0

ex 8501 10 99

81

Gelijkstroomstappenmotor met een staphoek van 18° of meer, een statisch koppel van 0,5 mNm of meer, een bevestigingsens waarvan de buitenafmetingen niet meer dan 22 × 68 mm bedragen, een tweefasewikkeling en een vermogen van niet meer dan 5 W

0

ex 8501 10 99

82

Borstelloze gelijkstroommotor met een buitendiameter van niet meer dan 29 mm, een nominaal toerental van 1 500 omw/min (± 15 %) of 6 800 omw/min (± 15 %) en een voedingsspanning van 2 V of 8 V

0

ex 8501 10 99

83

Meerfasengelijkstroommotor, zonder borstel, met een normaal vermogen van 31 W (± 5 W), berekend bij 600 omwentelingen per minuut, uitgerust met een elektronische schakeling die is voorzien van Hall-effectsensoren (motor voor elektrische servobesturing)

0

ex 8505 11 00

33

Magneten van neodymium in de vorm van schijven met een diameter van niet meer dan 90 mm, al dan niet voorzien van een gat in het midden

0

ex 8507 80 94

30

Elektrische lithiumionaccu met:

een lengte van 35 mm of meer, doch niet meer dan 45 mm

een breedte van 35 mm of meer, doch niet meer dan 53 mm

een dikte van 3,5 mm of meer, doch niet meer dan 7 mm

een massa van 15,5 g of meer, doch niet meer dan 35 g

een nominale capaciteit van 600 mAh of meer, doch niet meer dan 780 mAh

een nominale spanning van 3,7 V

voor gebruik bij de vervaardiging van mobiele telefoons (1)

0

ex 8516 90 00

33

Roestvrijstalen bodemplaat met gloeiweerstand, bestemd voor de vervaardiging van elektrische strijkijzers (1)

0

ex 8516 90 00

35

Stoomstrijkijzer, niet in staat om zelfstandig te werken, bestemd voor de vervaardiging van stoomstrijkijzersystemen (1)

0

ex 8522 90 98

44

Samenstellingen voor optische schijven, bestaande uit ten minste een optische eenheid en gelijkstroommotoren, al dan niet geschikt voor het dubbellagig opnemen

0

ex 8522 90 98

49

Magneetkop voor het afspelen van geluidsbanden, bestemd voor de vervaardiging van de producten bedoeld bij post 8519 (1)

0

ex 8529 90 81

44

Lcd-modules bestaande uit één of meer plastic of glazen tft-cellen, zonder touch-screenondersteuning, met of zonder achtergrondverlichting met of zonder inverters, en met één of meer printplaten met regelelektronica uitsluitend bedoeld voor pixelaansturing

0

ex 8537 10 99

94

Eenheid bestaande uit twee junctie-veldeffecttransistoren in een behuizing met tweeledig bedradingsframe (dual lead frame)

0

ex 8543 89 95

66

ex 8537 10 99

95

Eenheid bestaande uit twee metaaloxidehalfgeleider-veldeffecttransistoren (MOSFET’s) in een behuizing met tweeledig bedradingsframe (dual lead frame)

0

ex 8543 89 95

65

ex 8540 91 00

32

Elektronenkanonnen van kathodestraalbuizen voor het weergeven van beelden in kleur met een focusspanning van 27,5 kV of meer doch niet meer dan 36 kV

0

ex 8543 89 95

52

Opto-elektronische schakelingen bestaande uit één of meer lichtgevende dioden, al dan niet voorzien van een geïntegreerde stuurschakeling, en een lichtgevoelige diode gekoppeld aan een versterkerschakeling, al dan niet met een geïntegreerde logische poortschakeling of uit één of meer lichtgevende dioden en meer dan één lichtgevoelige diode gekoppeld aan een versterkerschakeling, al dan niet met een geïntegreerde logische poortschakeling of andere geïntegreerde schakelingen, geborgen in een omhulling

0

ex 8548 90 90

47

Eenheid bestaande uit twee of meer LED-chips, werkend bij een karakteristieke golflengte van 450 nm of meer doch niet meer dan 660 nm, in een bedradingsframebehuizing met ronde opening waarvan de buitenafmetingen zonder bevestigingen niet meer dan 4 × 4 mm bedragen

0

ex 8548 90 90

48

Optische eenheid, ten minste bestaande uit een laserdiode en een fotodiode, werkend bij een karakteristieke golflengte van 635 nm of meer doch niet meer dan 815 nm

0

ex 8548 90 90

49

Lcd-modules bestaande uit één of meer plastic of glazen tft-cellen, met touch-screenondersteuning, met of zonder achtergrondverlichting, met of zonder inverters, en met één of meer printplaten met regelelektronica uitsluitend bedoeld voor pixelaansturing

0

ex 9405 40 35

10

Elektrisch verlichtingstoestel van kunststof bevattende drie fluorescentiebuizen (RBG) met een diameter van 3,0 mm (± 0,2 mm) en een lengte van meer dan 420 mm (± 1 mm) doch niet meer dan 600 mm (± 1 mm), bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8528 (1)

0


(1)  Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden en bepalingen vastgesteld bij de op dit gebied geldende communautaire bepalingen (zie de artikelen 291 t/m 300 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek - PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).


BIJLAGE II

GN-code

Taric

ex 2932 11 00

10

ex 2933 69 80

10

ex 3824 90 99

54

ex 3907 20 99

25

ex 3911 90 99

75

ex 3926 90 99

75

ex 3920 91 00

93

ex 3920 99 59

60

ex 3926 90 99

85

ex 8522 90 98

44

ex 8529 90 81

31

ex 8540 91 00

32

ex 8543 89 95

52

ex 8548 90 90

39

ex 8548 90 90

46


30.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/8


VERORDENING (EG) Nr. 990/2005 VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 30 juni 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 29 juni 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

43,1

999

43,1

0707 00 05

052

88,2

999

88,2

0709 90 70

052

86,5

999

86,5

0805 50 10

382

71,1

388

65,3

528

27,6

624

71,1

999

58,8

0808 10 80

388

91,8

400

91,3

508

76,0

512

70,4

524

62,4

528

73,8

720

51,4

804

92,4

999

76,2

0809 10 00

052

167,5

999

167,5

0809 20 95

052

272,9

068

218,2

400

325,6

999

272,2

0809 30 10, 0809 30 90

052

157,0

999

157,0

0809 40 05

624

121,8

999

121,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


30.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/10


VERORDENING (EG) Nr. 991/2005 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2005

houdende vaststelling van eenheidswaarden voor de bepaling van de douanewaarde van bepaalde aan bederf onderhevige goederen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1),

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (2) houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92, inzonderheid op artikel 173, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de artikelen 173 tot en met 177 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 is bepaald dat de Commissie periodieke eenheidswaarden vaststelt voor de producten die zijn omschreven in de in bijlage 26 van genoemde verordening opgenomen klasse-indeling.

(2)

De toepassing van de regels en maatstaven bepaald in voornoemde artikelen op de gegevens die overeenkomstig het bepaalde in artikel 173, lid 2, van voornoemde verordening aan de Commissie zijn medegedeeld, leidt ertoe voor de betrokken producten de eenheidswaarden vast te stellen die zijn vermeld in de bijlage bij de onderhavige verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De eenheidswaarden bedoeld in artikel 173, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 worden vastgesteld zoals in de in de bijlage opgenomen lijst vermeld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2005.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vice-voorzitter


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2700/2000 (PB L 311 van 12.12.2000, blz. 17).

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2286/2003 van de Commissie (PB L 343 van 31.12.2003, blz. 1).


BIJLAGE

Rubriek

Omschrijving

Bedrag van de eenheidswaarden/100 kg netto

Soort, variëteit, GN-code

EUR

LTL

SEK

CYP

LVL

GBP

CZK

MTL

DKK

PLN

EEK

SIT

HUF

SKK

1.10

Nieuwe aardappelen (primeurs)

0701 90 50

 

 

 

 

1.30

Uien (andere dan plantuitjes)

0703 10 19

26,36

15,12

789,29

196,36

412,51

6 516,46

91,03

18,35

11,32

106,21

6 312,40

1 010,28

247,86

17,48

 

 

 

 

1.40

Knoflook

0703 20 00

129,22

74,11

3 868,72

962,46

2 021,92

31 940,39

446,19

89,95

55,48

520,58

30 940,20

4 951,88

1 214,90

85,68

 

 

 

 

1.50

Prei

ex 0703 90 00

62,17

35,65

1 861,25

463,04

972,75

15 366,56

214,66

43,28

26,69

250,45

14 885,36

2 382,35

584,49

41,22

 

 

 

 

1.60

Bloemkool

0704 10 00

1.80

Witte kool en rode kool

0704 90 10

53,56

30,72

1 603,48

398,91

838,03

13 238,43

184,93

37,28

22,99

215,77

12 823,87

2 052,42

503,54

35,51

 

 

 

 

1.90

Broccoli (Brassica oleracea L. convar. botrytis (L.) Alef var. italica Plenck)

ex 0704 90 90

 

 

 

 

1.100

Chinese kool

ex 0704 90 90

104,01

59,65

3 113,85

774,67

1 627,40

25 708,15

359,13

72,40

44,65

419,00

24 903,11

3 985,66

977,85

68,96

 

 

 

 

1.110

Kropsla

0705 11 00

1.130

Wortelen

ex 0706 10 00

30,30

17,38

907,12

225,67

474,09

7 489,25

104,62

21,09

13,01

122,06

7 254,73

1 161,10

284,87

20,09

 

 

 

 

1.140

Radijs

ex 0706 90 90

52,35

30,02

1 567,25

389,90

819,10

12 939,35

180,75

36,44

22,47

210,89

12 534,16

2 006,05

492,17

34,71

 

 

 

 

1.160

Erwten (Pisum sativum), peultjes daaronder begrepen

0708 10 00

498,36

285,81

14 919,78

3 711,76

7 797,58

123 178,68

1 720,72

346,91

213,94

2 007,63

119 321,40

19 097,01

4 685,29

330,41

 

 

 

 

1.170

Bonen:

 

 

 

 

 

 

1.170.1

Bonen (Vigna spp., Phaseolus spp.)

ex 0708 20 00

126,24

72,40

3 779,25

940,21

1 975,16

31 201,75

435,87

87,87

54,19

508,54

30 224,69

4 837,36

1 186,81

83,69

 

 

 

 

1.170.2

Bonen (Phaseolus spp., vulgaris var. Compressus Savi)

ex 0708 20 00

151,09

86,65

4 523,33

1 125,32

2 364,04

37 344,92

521,68

105,17

64,86

608,67

36 175,48

5 789,77

1 420,47

100,17

 

 

 

 

1.180

Tuinbonen

ex 0708 90 00

1.190

Artisjokken

0709 10 00

1.200

Asperges:

 

 

 

 

 

 

1.200.1

Groene

ex 0709 20 00

422,34

242,21

12 644,13

3 145,62

6 608,24

104 390,72

1 458,27

293,99

181,31

1 701,41

101 121,78

16 184,21

3 970,67

280,01

 

 

 

 

1.200.2

Andere

ex 0709 20 00

254,55

145,99

7 620,76

1 895,90

3 982,86

62 917,47

878,92

177,19

109,28

1 025,46

60 947,24

9 754,41

2 393,16

168,77

 

 

 

 

1.210

Aubergines

0709 30 00

95,52

54,78

2 859,66

711,43

1 494,55

23 609,51

329,81

66,49

41,01

384,80

22 870,19

3 660,30

898,02

63,33

 

 

 

 

1.220

Bleekselderij (Apium graveolens L., var. dulce (Mill.) Pers.)

ex 0709 40 00

124,01

71,12

3 712,59

923,62

1 940,33

30 651,40

428,18

86,32

53,24

499,57

29 691,57

4 752,04

1 165,87

82,22

 

 

 

 

1.230

Cantharellen

0709 59 10

926,44

531,31

27 735,76

6 900,13

14 495,64

228 988,17

3 198,81

644,89

397,72

3 732,16

221 817,53

35 501,18

8 709,93

614,23

 

 

 

 

1.240

Niet-scherp smakende pepers

0709 60 10

116,98

67,09

3 502,26

871,29

1 830,40

28 914,86

403,92

81,43

50,22

471,27

28 009,41

4 482,82

1 099,82

77,56

 

 

 

 

1.250

Venkel

0709 90 50

1.270

Bataten (zoete aardappelen), geheel, vers (bestemd voor menselijke consumptie)

0714 20 10

115,02

65,96

3 443,47

856,67

1 799,67

28 429,49

397,14

80,07

49,38

463,36

27 539,24

4 407,57

1 081,36

76,26

 

 

 

 

2.10

Kastanjes (Castanea spp.), vers

ex 0802 40 00

2.30

Ananassen, vers

ex 0804 30 00

62,26

37,42

1 953,66

486,03

1 021,05

16 129,50

225,32

45,43

28,01

262,89

15 624,41

2 500,64

613,51

43,27

 

 

 

 

2.40

Avocaten, vers

ex 0804 40 00

132,86

76,19

3 977,51

989,53

2 078,78

32 838,59

458,73

92,48

57,04

535,22

31 810,26

5 091,13

1 249,07

88,09

 

 

 

 

2.50

Guaves en manga's, vers

ex 0804 50

2.60

Sinaasappelen, andere dan pomeransen (bittere oranjeappelen), vers:

 

 

 

 

 

 

2.60.1

Bloedsinaasappelen en halfbloedsinaasappelen

ex 0805 10 20

55,08

31,59

1 648,99

410,24

861,81

13 614,12

190,18

38,34

23,65

221,89

13 187,80

2 110,67

517,83

36,52

 

 

 

 

2.60.2

Navels, navelines, navelates, salustiana's, verna's, valencia lates, maltaises, shamoutis, ovalis, trovita, hamlins

ex 0805 10 20

52,72

30,23

1 578,32

392,66

824,88

13 030,73

182,03

36,70

22,63

212,38

12 622,68

2 020,22

495,64

34,95

 

 

 

 

2.60.3

Andere

ex 0805 10 20

44,44

25,49

1 330,44

330,99

695,33

10 984,23

153,44

30,93

19,08

179,03

10 640,27

1 702,94

417,80

29,46

 

 

 

 

2.70

Mandarijnen (tangerines en satsuma's daaronder begrepen), vers; clementines, wilkings en dergelijke kruisingen van citrusvruchten, vers:

 

 

 

 

 

 

2.70.1

Clementines

ex 0805 20 10

66,82

38,32

2 000,45

497,67

1 045,50

16 515,85

230,72

46,51

28,69

269,18

15 998,66

2 560,53

628,21

44,30

 

 

 

 

2.70.2

Montreales en satsuma's

ex 0805 20 30

56,31

32,29

1 685,77

419,39

881,04

13 917,80

194,42

39,20

24,17

226,84

13 481,97

2 157,75

529,39

37,33

 

 

 

 

2.70.3

Mandarijnen en wilkings

ex 0805 20 50

67,05

38,45

2 007,21

499,35

1 049,03

16 571,61

231,49

46,67

28,78

270,09

16 052,68

2 569,18

630,33

44,45

 

 

 

 

2.70.4

Tangerines en andere

ex 0805 20 70

ex 0805 20 90

72,20

41,41

2 161,61

537,77

1 129,73

17 846,37

249,30

50,26

31,00

290,87

17 287,52

2 766,81

678,81

47,87

 

 

 

 

2.85

Lemmetjes (Citrus aurantifolia, Citrus latifolia), vers

0805 50 90

111,16

63,75

3 327,76

827,88

1 739,20

27 474,21

383,80

77,38

47,72

447,79

26 613,87

4 259,46

1 045,02

73,70

 

 

 

 

2.90

Pompelmoezen en pomelo's of grapefruit, vers:

 

 

 

 

 

 

2.90.1

Witte

ex 0805 40 00

74,07

42,48

2 217,41

551,65

1 158,89

18 307,07

255,74

51,56

31,80

298,38

17 733,79

2 838,24

696,34

49,11

 

 

 

 

2.90.2

Roze

ex 0805 40 00

82,86

47,52

2 480,63

617,13

1 296,46

20 480,26

286,10

57,68

35,57

333,80

19 838,80

3 175,16

779,00

54,94

 

 

 

 

2.100

Druiven voor tafelgebruik

0806 10 10

162,78

93,36

4 873,46

1 212,42

2 547,03

40 235,57

562,06

113,31

69,88

655,78

38 975,61

6 237,92

1 530,42

107,93

 

 

 

 

2.110

Watermeloenen

0807 11 00

38,37

22,01

1 148,72

285,78

600,36

9 483,91

132,48

26,71

16,47

154,57

9 186,93

1 470,34

360,74

25,44

 

 

 

 

2.120

Andere meloenen:

 

 

 

 

 

 

2.120.1

Amarillo, Cuper, Honey Dew (daaronder begrepen Cantalene), Onteniente, Piel de Sapo (daaronder begrepen Verde Liso), Rochet, Tendral, Futuro

ex 0807 19 00

62,97

36,11

1 885,20

469,00

985,27

15 564,29

217,42

43,83

27,03

253,67

15 076,91

2 413,01

592,01

41,75

 

 

 

 

2.120.2

Andere

ex 0807 19 00

81,05

46,48

2 426,51

603,67

1 268,17

20 033,40

279,85

56,42

34,80

326,51

19 406,06

3 105,88

762,00

53,74

 

 

 

 

2.140

Peren:

 

 

 

 

 

 

2.140.1

Peren — Nashi (Pyrus pyrifolia),

Peren — Ya (Pyrus bretscheideri)

ex 0808 20 50

 

 

 

 

2.140.2

Andere

ex 0808 20 50

 

 

 

 

2.150

Abrikozen

0809 10 00

 

 

 

 

2.160

Kersen

0809 20 95

0809 20 05

 

 

 

 

2.170

Perziken

0809 30 90

 

 

 

 

2.180

Nectarines

ex 0809 30 10

 

 

 

 

2.190

Pruimen

0809 40 05

 

 

 

 

2.200

Aardbeien

0810 10 00

281,43

161,40

8 425,45

2 096,09

4 403,42

69 561,05

971,72

195,90

120,82

1 133,74

67 382,78

10 784,40

2 645,86

186,59

 

 

 

 

2.205

Frambozen

0810 20 10

304,95

174,89

9 129,59

2 271,27

4 771,43

75 374,49

1 052,93

212,28

130,92

1 228,49

73 014,18

11 685,68

2 866,99

202,18

 

 

 

 

2.210

Blauwe bosbessen (vruchten van de Vaccinium myrtillus)

0810 40 30

1 455,44

834,69

43 572,96

10 840,12

22 772,69

359 741,10

5 025,34

1 013,13

624,82

5 863,24

348 476,00

55 772,46

13 683,32

964,96

 

 

 

 

2.220

Kiwi's (Actinidia chinensis Planch.)

0810 50 00

129,87

74,48

3 888,10

967,29

2 032,05

32 100,41

448,42

90,40

55,75

523,19

31 095,21

4 976,69

1 220,99

86,11

 

 

 

 

2.230

Granaatappels

ex 0810 90 95

67,40

38,65

2 017,82

502,00

1 054,58

16 659,26

232,72

46,92

28,93

271,52

16 137,58

2 582,77

633,66

44,69

 

 

 

 

2.240

Kaki-appels (daaronder begrepen sharonvrucht)

ex 0810 90 95

157,94

90,58

4 728,54

1 176,37

2 471,29

39 039,12

545,35

109,95

67,81

636,28

37 816,63

6 052,43

1 484,91

104,72

 

 

 

 

2.250

Litchis

ex 0810 90


30.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/16


VERORDENING (EG) Nr. 992/2005 VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2005

betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van jonge mannelijke mestrunderen (1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1), en met name op artikel 32, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens de WTO-lijst XCL moet de Gemeenschap een jaarlijks tariefcontingent voor de invoer van 169 000 jonge mannelijke mestrunderen openen.

(2)

In afwachting van de resultaten van de WTO-onderhandelingen in het kader van artikel XXIV.6 van de GATT na de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Malta, Hongarije, Polen, Slovenië en Slowakije (hierna „de nieuwe lidstaten” genoemd) waarvan sommige, samen met Roemenië, de belangrijkste leverende landen waren binnen dit contingent in de laatste drie contingentjaren, is het dienstig in de uitvoeringsbepalingen voor het beheer van deze tariefcontingenten vast te stellen dat de beschikbare hoeveelheid voor de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 op passende wijze in de zin van artikel 32, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1254/1999 moet worden gespreid over het jaar.

(3)

Rekening houdend met de traditionele handelsstromen tussen de Gemeenschap en de leverende landen binnen dit contingent en met de noodzaak om het evenwicht op de markt te handhaven, wordt de beschikbare hoeveelheid voor het contingentjaar 2005/2006 gespreid over vier kwartalen. Na afronding van de lopende onderhandelingen in het kader van artikel XXIV.6 en na ratificatie van de resultaten ervan zullen nieuwe beheersvoorschriften van toepassing zijn. In deze voorschriften moet rekening worden gehouden met de resultaten van deze onderhandelingen en de reeds gebruikte hoeveelheden binnen het bij deze verordening geopende contingent.

(4)

Om te zorgen voor een gelijkere toegang tot het contingent, waarbij het aantal dieren per aanvraag echter nog lonend moet zijn, moet voor elke aanvraag van invoercertificaten een minimum- en een maximumaantal dieren in acht worden genomen.

(5)

Om speculatie te voorkomen, is het dienstig de beschikbare hoeveelheden ter beschikking te stellen van marktdeelnemers die kunnen aantonen dat zij daadwerkelijk hoeveelheden van enige omvang invoeren uit derde landen. Met het oog hierop en ter wille van een efficiënt beheer moeten de betrokken handelaren in de periode van 1 mei 2004 tot en met 30 april 2005 minimaal 100 dieren hebben ingevoerd, aangezien een partij van 100 dieren als lonend kan worden beschouwd.

(6)

Met het oog op de controle op de naleving van deze criteria moet worden geëist dat de aanvragen worden ingediend in de lidstaat waar de importeur in het BTW-register is ingeschreven.

(7)

Teneinde speculatie te voorkomen, moet worden bepaald dat importeurs die per 1 januari 2005 geen levende runderen meer verhandelen, niet in aanmerking komen voor het contingent en dat de certificaten niet overdraagbaar zijn.

(8)

Er dient te worden bepaald dat hoeveelheden waarvoor invoercertificaten kunnen worden aangevraagd, pas na afloop van een bedenktijd worden toegekend en dat daarop eventueel een uniform verlagingspercentage wordt toegepast.

(9)

De regeling moet worden beheerd door middel van invoercertificaten. Te dien einde moet worden vastgesteld hoe de aanvragen moeten worden ingediend en welke gegevens de aanvragen en de certificaten moeten bevatten, zo nodig door aanvulling van sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1445/95 van de Commissie van 26 juni 1995 houdende uitvoeringsbepalingen voor de invoer- en uitvoercertificatenregeling in de sector rundvlees en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/80 (2) en Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie van 9 juni 2000 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (3).

(10)

Gebleken is dat het voor een deugdelijk beheer van het contingent ook noodzakelijk is dat de titularis van het certificaat een echte importeur is. Een dergelijke importeur moet derhalve actief deelnemen aan de aankoop, het vervoer en de invoer van de betrokken dieren. Overlegging van het bewijs van deze activiteiten geldt derhalve als primaire eis in verband met de certificaatzekerheid.

(11)

Met het oog op een strikte statistische controle van de in het kader van het contingent ingevoerde dieren is de in artikel 8, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 bedoelde tolerantie niet van toepassing.

(12)

Voor de toepassing van dit tariefcontingent is een effectieve controle op de specifieke bestemming van de ingevoerde dieren vereist. De dieren moeten derhalve worden gemest in de lidstaat waar het invoercertificaat is afgegeven.

(13)

Om te waarborgen dat de dieren gedurende ten minste 120 dagen in de vermelde bedrijven worden gemest, moet een zekerheid worden gesteld. Het bedrag van de zekerheid moet het verschil dekken tussen het recht van het gemeenschappelijk douanetarief (GDT) en het verlaagde recht dat geldt op de datum waarop de betrokken dieren in het vrije verkeer worden gebracht.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rundvlees,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 wordt een tariefcontingent geopend voor de invoer van 169 000 jonge mannelijke runderen van GN-code 0102 90 05, 0102 90 29 of 0102 90 49 die bestemd zijn om in de Gemeenschap te worden gemest, onder voorbehoud van eventuele tussen de Gemeenschap en haar WTO-partners in het kader van de WTO-onderhandelingen op grond van artikel XXIV.6 overeengekomen verlagingen.

Het volgnummer van dit tariefcontingent is 09.4005.

2.   Voor het in lid 1 bedoelde contingent geldt een invoerrecht van 16 % ad valorem, vermeerderd met 582 EUR per ton nettogewicht.

Het in de eerste alinea vastgestelde recht geldt slechts wanneer de ingevoerde dieren gedurende ten minste 120 dagen worden gemest in de lidstaat die het invoercertificaat heeft afgegeven.

3.   De in lid 1 vermelde hoeveelheden worden als volgt gespreid over de in datzelfde lid genoemde periode:

a)

42 250 levende runderen voor de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 september 2005;

b)

42 250 levende runderen voor de periode van 1 oktober 2005 tot en met 31 december 2005;

c)

42 250 levende runderen voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2006;

d)

42 250 levende runderen voor de periode van 1 april 2006 tot en met 30 juni 2006.

4.   Indien voor één van de in lid 3, onder a), b) en c), vermelde periodes certificaataanvragen worden ingediend voor een hoeveelheid die minder bedraagt dan de voor de betrokken periode beschikbare hoeveelheid, wordt de resterende hoeveelheid van die periode opgeteld bij de voor de volgende periode beschikbare hoeveelheid.

Artikel 2

1.   Om in aanmerking te komen voor het in artikel 1 bedoelde contingent moet de certificaataanvrager een natuurlijke of rechtspersoon zijn die bij de indiening van de aanvraag ten genoegen van de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat kan aantonen dat hij in de periode van 1 mei 2004 tot en met 30 april 2005 ten minste 100 dieren van GN-code 0102 90 heeft ingevoerd.

De aanvrager moet ingeschreven zijn in een nationaal BTW-register.

2.   Als bewijs van invoer geldt uitsluitend het douanedocument waarmee de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, dat naar behoren is geviseerd door de douaneautoriteiten en waarin naar de betrokken aanvrager wordt verwezen als geadresseerde.

De lidstaten mogen kopieën van de in de eerste alinea bedoelde documenten aanvaarden die door de bevoegde instantie naar behoren zijn gecertificeerd. Wanneer dergelijke kopieën worden aanvaard, moet hiervan voor elke betrokken aanvrager melding worden gemaakt in de in artikel 3, lid 5, bedoelde mededeling van de lidstaten.

3.   Marktdeelnemers die hun handelsactiviteiten met derde landen in de sector rundvlees per 1 januari 2005 hadden stopgezet, mogen geen aanvraag indienen.

4.   Ondernemingen die zijn gevormd door fusie van ondernemingen die elk een referentie-invoer hebben die in overeenstemming is met de in lid 1 vermelde minimumhoeveelheid, mogen deze referentie-invoer als basis voor hun aanvraag gebruiken.

Artikel 3

1.   Aanvragen voor invoercertificaten mogen slechts worden ingediend in de lidstaat waar de aanvrager in een nationaal BTW-register is ingeschreven.

2.   Aanvragen voor invoercertificaten voor elke in artikel 1, lid 3, genoemde periode:

a)

moeten betrekking hebben op ten minste 100 dieren,

b)

mogen niet worden ingediend voor een aantal dieren dat meer dan 5 % van het totale beschikbare aantal bedraagt.

Wanneer aanvragen worden ingediend voor een groter aantal dieren dan de in de eerste alinea, onder b), bedoelde hoeveelheid, wordt slechts het bedoelde maximumaantal in aanmerking genomen.

3.   Aanvragen voor invoercertificaten moeten in de eerste 10 werkdagen van elke in artikel 1, lid 3, genoemde periode worden ingediend. Aanvragen voor de eerste periode moeten evenwel in de eerste 10 werkdagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie worden ingediend.

4.   Aanvragers mogen niet meer dan één aanvraag per in artikel 1, lid 3, genoemde periode indienen. Wanneer een aanvrager meer dan één aanvraag indient, worden al zijn aanvragen afgewezen.

5.   De lidstaten zenden de Commissie, na verificatie van de ingediende documenten, uiterlijk op de vijfde werkdag na afloop van de periode voor de indiening van aanvragen de lijst van de aanvragers en hun adres, met vermelding van de aangevraagde hoeveelheden.

Alle mededelingen, met inbegrip van die waarmee wordt gemeld dat geen aanvragen zijn ingediend, worden per fax of e-mail toegezonden, waarbij, wanneer daadwerkelijk aanvragen zijn ingediend, gebruik wordt gemaakt van een formulier volgens het in bijlage I vastgestelde model.

Artikel 4

1.   Na de in artikel 3, lid 5, bedoelde mededeling besluit de Commissie zo spoedig mogelijk in welke mate aan de aanvragen gevolg kan worden gegeven.

2.   Voor de in artikel 3 bedoelde aanvragen wordt, indien de aantallen waarvoor aanvragen zijn ingediend de beschikbare hoeveelheden overschrijden, door de Commissie een uniform percentage vastgesteld waarmee de aangevraagde hoeveelheden worden verminderd.

Indien toepassing van de in de eerste alinea bedoelde vermindering leidt tot een saldo van minder dan 100 dieren per aanvraag, worden door de betrokken lidstaten bij loting invoerrechten voor telkens 100 dieren toegewezen. Wanneer minder dan 100 dieren overblijven, wordt dit aantal als één partij aangemerkt.

3.   Nadat de Commissie een besluit heeft genomen over de aanvaarding van de aanvragen, worden de certificaten zo spoedig mogelijk afgegeven.

Artikel 5

1.   Invoercertificaten worden afgegeven op naam van de marktdeelnemer die de aanvraag heeft ingediend.

2.   Op de certificaataanvraag en op het certificaat worden de volgende vermeldingen aangebracht:

a)

in vak 8: het land van oorsprong;

b)

in vak 16: één of meer van de volgende GN-codes:

0102 90 05; 0102 90 29 of 0102 90 49;

c)

in vak 20, het volgnummer van het contingent (09.4005) en ten minste één van de in bijlage III aangegeven vermeldingen.

Artikel 6

1.   In afwijking van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 zijn de op grond van deze verordening afgegeven invoercertificaten niet overdraagbaar en geven ze slechts toegang tot het tariefcontingent wanneer ze op dezelfde naam en hetzelfde adres zijn gesteld als die van de geadresseerde in de aangifte voor het vrije verkeer waarvan ze vergezeld gaan.

2.   Geen enkel invoercertificaat is nog geldig na 30 juni 2006.

3.   De zekerheid voor het invoercertificaat bedraagt 15 EUR per dier en moet door de aanvrager worden gesteld op het moment waarop de certificaataanvraag wordt ingediend.

4.   De afgegeven certificaten zijn in de gehele Gemeenschap geldig.

5.   Op grond van artikel 50, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 wordt op boven de in het invoercertificaat aangegeven hoeveelheid ingevoerde hoeveelheden het volle recht van het gemeenschappelijke douanetarief geheven dat geldt op de dag waarop de aangifte voor het vrije verkeer wordt aanvaard.

6.   Onverminderd het bepaalde in titel III, afdeling 4, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 mag de zekerheid niet worden vrijgegeven voordat het bewijs is geleverd dat de titularis van het certificaat commercieel en logistiek verantwoordelijk is geweest voor de aankoop, het vervoer en het in het vrije verkeer brengen van de betrokken dieren. Als bewijs geldt:

a)

het origineel van de betrokken handelsfactuur — of een gewaarmerkte kopie daarvan — die op naam van de titularis is opgemaakt door de verkoper of diens vertegenwoordiger, beiden gevestigd in het derde land van uitvoer, en het bewijs van betaling daarvan door de titularis, of de opening door de titularis van een onherroepelijk documentair krediet ten gunste van de verkoper,

b)

het cognossement, of, in voorkomend geval, het weg- of luchtvervoersdocument voor de betrokken dieren dat op naam van de titularis is gesteld,

c)

kopie nr. 8 van formulier IM 4, met in vak 8 uitsluitend de naam en het adres van de titularis.

Artikel 7

1.   Op het tijdstip van invoer moet de importeur het bewijs leveren dat:

a)

hij zich bij de bevoegde instantie van de lidstaat er schriftelijk toe verbonden heeft haar binnen een maand mee te delen op welke bedrijven de jonge runderen worden gemest;

b)

hij bij de bevoegde instantie van de lidstaat een zekerheid heeft gesteld waarvan het bedrag voor elke in aanmerking komende GN-code in bijlage II is vastgesteld; het mesten van de ingevoerde dieren in die lidstaat gedurende ten minste 120 dagen, te rekenen vanaf de dag waarop de aangifte voor het vrije verkeer is aanvaard, geldt als primaire eis in de zin van artikel 20, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2220/85.

2.   Behoudens overmacht wordt de in lid 1, onder b), bedoelde zekerheid pas vrijgegeven als aan de bevoegde instantie van de lidstaat het bewijs is geleverd dat de jonge runderen:

a)

op het/de overeenkomstig lid 1 vermelde bedrijf/bedrijven zijn gemest;

b)

niet binnen 120 dagen na de dag van invoer zijn geslacht, of

c)

binnen deze periode om gezondheidsredenen zijn geslacht of als gevolg van een ziekte of een ongeval zijn gestorven.

De zekerheid wordt vrijgegeven zodra dergelijk bewijs is geleverd.

Wanneer de in lid 1, onder a), bedoelde periode niet in acht is genomen, wordt de vrij te geven zekerheid evenwel verminderd met:

15 %, en met

2 % van het resterende bedrag voor elke dag waarmee de periode is overschreden.

De niet-vrijgegeven bedragen worden verbeurd en als douanerecht ingehouden.

3.   Als het in lid 2 bedoelde bewijs niet binnen 180 dagen na de dag van invoer wordt geleverd, wordt de zekerheid verbeurd en als douanerecht ingehouden.

Wanneer dit bewijs niet binnen de in de eerste alinea genoemde periode van 180 dagen wordt geleverd, maar wel binnen zes maanden na die periode, wordt het verbeurde bedrag, verminderd met 15 % van het zekerheidsbedrag, terugbetaald.

Artikel 8

De Verordeningen (EG) nr. 1291/2000 en (EG) nr. 1445/95 zijn van toepassing onder voorbehoud van het bepaalde in de onderhavige verordening.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1899/2004 van de Commissie (PB L 328 van 30.10.2004, blz. 67).

(2)  PB L 143 van 27.6.1995, blz. 35. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1118/2004 (PB L 217 van 17.6.2004, blz. 10).

(3)  PB L 152 van 24.6.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1741/2004 (PB L 311 van 8.10.2004, blz. 17).


BIJLAGE I

Fax: (32-2) 292 17 34

E-mail: AGRI-IMP-BOVINE@cec.eu.int

Toepassing van Verordening (EG) nr. 992/2005

Image


BIJLAGE II

BEDRAGEN VAN DE ZEKERHEID

Mannelijke mestrunderen

(GN-code)

Bedrag per dier

(in EUR)

0102 90 05

28

0102 90 29

56

0102 90 49

105


BIJLAGE III

In artikel 5, lid 2, onder c), bedoelde vermeldingen

:

in het Spaans

:

„Bovinos machos vivos de peso vivo inferior o igual a 300 kg [Reglamento (CE) no 992/2005]”

:

in het Tsjechisch

:

„Živí býci s živou váhou nepřevyšující 300 kg na kus, na výkrm (Nařízení (ES) č. 992/2005)”

:

in het Deens

:

„Levende ungtyre til opfedning, med en levende vægt på ikke over 300 kg pr. dyr (forordning (EF) nr. 992/2005)”

:

in het Duits

:

„Lebende männliche Rinder mit einem Gewicht von höchstens 300 kg je Tier, zur Mast bestimmt (Verordnung (EG) Nr. 992/2005)”

:

in het Ests

:

„Elusad isasveised elusmassiga kuni 300 kg, nuumamiseks (määrus (EÜ) nr 992/2005)”

:

in het Grieks

:

„Ζώντα βοοειδή με βάρος ζώντος που δεν υπερβαίνει τα 300 kg ανά κεφαλή, προς πάχυνση [κανονισμός (ΕΚ) αριθ. 992/2005]”

:

in het Engels

:

„Live male bovine animals of a live weight not exceeding 300 kg per head, for fattening (Regulation (EC) No 992/2005)”

:

in het Frans

:

„Bovins mâles vivants d'un poids vif inférieur ou égal à 300 kg par tête, destinés à l'engraissement [Règlement (CE) no 992/2005]”

:

in het Italiaans

:

„Bovini maschi vivi di peso vivo non superiore a 300 kg per capo, destinati all’ingrasso [regolamento (CE) n. 992/2005]”

:

in het Lets

:

„Jaunbuļļi nobarošanai, kuru dzīvsvars nepārsniedz 300 kg (Regula (EK) Nr. 992/2005)”

:

in het Litouws

:

„Penėjimui skirti gyvi jaučiai, kurių vieno galvijo gyvasis svoris yra ne didesnis kaip 300 kg (Reglamentas (EB) Nr. 992/2005)”

:

in het Hongaars

:

„Legfeljebb 300 kg egyedi élőtömegű élő hím szarvasmarhaféle, hizlalás céljára (992/2005/EK rendelet)”

:

in het Nederlands

:

„Levende mannelijke mestrunderen met een gewicht van niet meer dan 300 kg per dier (Verordening (EG) nr. 992/2005)”

:

in het Pools

:

„Żywe młode byki o żywej wadze nieprzekraczającej 300 kg za sztukę bydła, opasowe (rozporządzenie (WE) nr 992/2005)”

:

in het Portugees

:

„Bovinos machos vivos com peso vivo inferior ou igual a 300 kg por cabeça, para engorda [Regulamento (CE) n.o 992/2005]”

:

in het Slowaaks

:

„Živé mladé býčky, ktorých živá hmotnosť nepresahuje 300 kg na kus, určené na výkrm (nariadenie (ES) č. 992/2005)”

:

in het Sloveens

:

„Živo moško govedo za pitanje, katerega živa teža ne presega 300 kg na glavo (Uredba (ES) št. 992/2005)”

:

in het Fins

:

„Lihotettaviksi tarkoitettuja eläviä urospuolisia nautaeläimiä, elopaino enintään 300 kg/eläin (asetus (EY) N:o 992/2005)”

:

in het Zweeds

:

„Levande handjur av nötkreatur som väger högst 300 kg, för gödning (förordning (EG) nr 992/2005)”


30.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/23


VERORDENING (EG) Nr. 993/2005 VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2005

tot vaststelling van het op de restitutie voor granen toe te passen correctiebedrag

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 moet bij uitvoer van granen de op de dag van indiening van de aanvraag van een certificaat geldende restitutie op verzoek worden toegepast op uitvoer die tijdens de geldigheidsduur van het certificaat moet plaatsvinden. In dat geval kan op de restitutie een correctiebedrag worden toegepast.

(2)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2) kan een correctiebedrag worden vastgesteld voor de in artikel 1, lid 1, onder c), van Verordening (EEG) nr. 1766/92 (3) bedoelde producten. Dit correctiebedrag moet worden berekend met inachtneming van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde elementen.

(3)

Op grond van de situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten kan het noodzakelijk zijn het correctiebedrag naar gelang van de bestemming te differentiëren.

(4)

Het correctiebedrag moet samen met de restitutie en volgens dezelfde procedure worden vastgesteld. Het kan tussentijds worden gewijzigd.

(5)

Uit de bovengenoemde bepalingen volgt dat het correctiebedrag moet worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het correctiebedrag op de vooraf vastgestelde restituties bij uitvoer van de in artikel 1, lid 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten, met uitzondering van mout, wordt vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1431/2003 (PB L 203 van 12.8.2003, blz. 16).

(3)  PB L 181 van 1.7.1992, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1104/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 1).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 29 juni 2005 tot vaststelling van het op de restitutie voor granen toe te passen correctiebedrag

(in EUR/t)

Productcode

Bestemming

Lopend

7

1e term.

8

2e term.

9

3e term.

10

4e term.

11

5e term.

12

6e term.

1

1001 10 00 9200

1001 10 00 9400

A00

0

0

0

0

0

1001 90 91 9000

1001 90 99 9000

C01

0

– 0,46

– 0,92

– 1,38

– 1,84

1002 00 00 9000

A00

0

0

0

0

0

1003 00 10 9000

1003 00 90 9000

C02

0

– 0,46

– 0,92

– 1,38

– 1,84

1004 00 00 9200

1004 00 00 9400

C03

0

– 0,46

– 0,92

– 1,38

– 1,84

1005 10 90 9000

1005 90 00 9000

A00

0

0

0

0

0

1007 00 90 9000

1008 20 00 9000

1101 00 11 9000

1101 00 15 9100

C01

0

– 0,63

– 1,26

– 1,89

– 2,52

1101 00 15 9130

C01

0

– 0,59

– 1,18

– 1,76

– 2,36

1101 00 15 9150

C01

0

– 0,54

– 1,09

– 1,63

– 2,17

1101 00 15 9170

C01

0

– 0,50

– 1,00

– 1,50

– 2,00

1101 00 15 9180

C01

0

– 0,47

– 0,94

– 1,41

– 1,88

1101 00 15 9190

1101 00 90 9000

1102 10 00 9500

A00

0

0

0

0

0

1102 10 00 9700

A00

0

0

0

0

0

1102 10 00 9900

1103 11 10 9200

A00

0

0

0

0

0

1103 11 10 9400

A00

0

0

0

0

0

1103 11 10 9900

1103 11 90 9200

A00

0

0

0

0

0

1103 11 90 9800

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

C01

:

Alle derde landen met nitzondering van Albanië, Bulgarije, Roemanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië en Montenegro, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Liechtenstein en Zwitserland.

C02

:

Algerije, Saoedi Arabië, Bahrein, Egypte, de Verenigde Arabische Emiraten, Iran, Irak, Israel, Jordanië, Koeweit, Libanon, Libië, Marokko, Mauritanië, Oman, Qatar, Syrië, Tunesië en Jemen.

C03

:

Alle derde landen met uitzondering van Bulgarije, Noorwegen, Roemenië, Zwitserland en Liechenstein.


30.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/25


VERORDENING (EG) Nr. 994/2005 VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2005

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1 van die verordening genoemde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

De restituties moeten worden vastgesteld met inachtneming van de elementen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2).

(3)

Voor mout moet de restitutie worden berekend met inachtneming van de hoeveelheid granen benodigd voor de vervaardiging van de betreffende producten. Deze hoeveelheden zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1501/95.

(4)

De situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten voor zekere producten kunnen een differentiatie van de restitutie, naar gelang van de bestemming, nodig maken.

(5)

De restitutie moet eenmaal per maand worden vastgesteld. Zij kan in de tussentijd worden gewijzigd.

(6)

Bij toepassing van deze regelen op de huidige situatie in de sector granen en met name op de noteringen of prijzen van deze producten in de Gemeenschap en op de wereldmarkt, moet de restitutie op de in de bijlage vermelde bedragen worden vastgesteld.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer van de in artikel 1, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde mout worden op de in de bijlage aangegeven bedragen vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1431/2003 (PB L 203 van 12.8.2003, blz. 16).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 29 juni 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mout

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

1107 10 19 9000

A00

EUR/t

0,00

1107 10 99 9000

A00

EUR/t

0,00

1107 20 00 9000

A00

EUR/t

0,00

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).


30.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/27


VERORDENING (EG) Nr. 995/2005 VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2005

tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 moet bij uitvoer van granen de op de dag van indiening van de aanvraag van een certificaat geldende restitutie op verzoek worden toegepast op uitvoer die tijdens de geldigheidsduur van het certificaat moet plaatsvinden. In dat geval kan op de restitutie een correctiebedrag worden toegepast.

(2)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen (2), kan een correctiebedrag worden vastgesteld voor de in artikel 1, lid 1, onder c), van Verordening (EEG) nr. 1766/92 (3) bedoelde mout. Het correctiebedrag moet worden berekend met inachtneming van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde elementen.

(3)

Uit de bovengenoemde bepalingen volgt dat het correctiebedrag moet worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het in artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde correctiebedrag dat van toepassing is op de vooraf vastgestelde restituties bij uitvoer van mout, wordt vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1431/2003 (PB L 203 van 12.8.2003, blz. 16).

(3)  PB L 181 van 1.7.1992, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1104/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 1).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 29 juni 2005 tot vaststelling van het op de restitutie voor mout toe te passen correctiebedrag

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

(EUR/t)

Productcode

Bestemming

Lopend

7

1e term.

8

2e term.

9

3e term.

10

4e term.

11

5e term.

12

1107 10 11 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 19 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 91 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 99 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 20 00 9000

A00

0

0

0

0

0

0


(EUR/t)

Productcode

Bestemming

6e term.

1

7e term.

2

8e term.

3

9e term.

4

10e term.

5

11e term.

6

1107 10 11 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 19 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 91 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 10 99 9000

A00

0

0

0

0

0

0

1107 20 00 9000

A00

0

0

0

0

0

0


30.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/29


VERORDENING (EG) Nr. 996/2005 VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2005

tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3072/95 van de Raad van 22 december 1995 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2681/74 van de Raad van 21 oktober 1974 betreffende de communautaire financiering van de uitgaven in verband met de levering van landbouwproducten als voedselhulp (3) is bepaald dat het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, het gedeelte van de uitgaven financiert dat overeenkomt met de desbetreffende restituties bij uitvoer die overeenkomstig de betrokken communautaire voorschriften zijn vastgesteld.

(2)

Om de opstelling en het beheer van de begroting voor de communautaire voedselhulpacties te vergemakkelijken en om de lidstaten in staat te stellen het bedrag van de communautaire deelname in de financiering van de nationale voedselhulpacties te kennen, moet het bedrag van de voor deze acties toegekende restituties worden vastgesteld.

(3)

De algemene voorschriften en de uitvoeringsbepalingen die in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 3072/95 voor de uitvoerrestituties zijn vastgesteld, zijn van overeenkomstige toepassing op bovenbedoelde transacties.

(4)

De specifieke criteria die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de uitvoerrestituties voor rijst zijn vastgesteld in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 3072/95.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De geldende restituties voor de producten van de sectoren granen en rijst geleverd voor de communautaire en nationale voedselhulpacties, uitgevoerd in het kader van internationale verdragen of andere aanvullende programma's of die in het kader van andere communautaire acties gratis worden geleverd, worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 329 van 30.12.1995, blz. 18. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 411/2002 van de Commissie (PB L 62 van 5.3.2002, blz. 27).

(3)  PB L 288 van 25.10.1974, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 29 juni 2005 tot vaststelling van de restituties die gelden voor de in het kader van communautaire en nationale voedselhulpacties geleverde producten van de sectoren granen en rijst

(in EUR/t)

Productcode

Bedrag van de restitutie

1001 10 00 9400

0,00

1001 90 99 9000

0,00

1002 00 00 9000

0,00

1003 00 90 9000

0,00

1005 90 00 9000

0,00

1006 30 92 9100

0,00

1006 30 92 9900

0,00

1006 30 94 9100

0,00

1006 30 94 9900

0,00

1006 30 96 9100

0,00

1006 30 96 9900

0,00

1006 30 98 9100

0,00

1006 30 98 9900

0,00

1006 30 65 9900

0,00

1007 00 90 9000

0,00

1101 00 15 9100

0,00

1101 00 15 9130

0,00

1102 10 00 9500

0,00

1102 20 10 9200

57,30

1102 20 10 9400

49,12

1103 11 10 9200

0,00

1103 13 10 9100

73,67

1104 12 90 9100

0,00

NB: Productcodes: zie de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd


30.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/31


VERORDENING (EG) Nr. 997/2005 VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2005

tot vaststelling van de werkelijke olijfolieproductie en van het bedrag van de productiesteun per eenheid voor het verkoopseizoen 2003/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (1), en met name op artikel 5,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2261/84 van de Raad van 17 juli 1984 houdende algemene voorschriften inzake de toekenning van de productiesteun voor olijfolie en de steun aan de producentenorganisaties (2) en met name op artikel 17 bis, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit artikel 5 van Verordening nr. 136/66/EEG vloeit voort dat de productiesteun per eenheid moet worden aangepast in elke lidstaat waar de werkelijke productie de in lid 3 van dat artikel bedoelde overeenkomstige gegarandeerde nationale hoeveelheid overschrijdt. Om de omvang van deze overschrijding te bepalen, moet voor Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië en Portugal rekening worden gehouden met de ramingen van de productie van tafelolijven die in olijfolie-equivalent zijn omgerekend aan de hand van de desbetreffende coëfficiënten zoals bedoeld in, respectievelijk, voor Griekenland, Beschikking 2001/649/EG van de Commissie (3), voor Spanje, Beschikking 2001/650/EG van de Commissie (4), voor Frankrijk, Beschikking 2001/648/EEG van de Commissie (5), voor Italië, Beschikking 2001/658/EG van de Commissie (6) en voor Portugal, Beschikking 2001/670/EG van de Commissie (7).

(2)

In artikel 17 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 is bepaald dat, met het oog op de vaststelling van het bedrag van de productiesteun per eenheid dat mag worden voorgeschoten, voor het betrokken verkoopseizoen een raming van de olijfolieproductie moet worden opgesteld. Voornoemd bedrag moet op een zodanig niveau worden vastgesteld dat onverschuldigde betaling aan olijventelers wordt uitgesloten. Dit bedrag geldt eveneens voor in olijfolie-equivalent uitgedrukte hoeveelheden tafelolijven. Voor het verkoopseizoen 2003/2004 zijn de geraamde productie en het bedrag van de productiesteun dat kan worden voorgeschoten, vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1807/2004 van de Commissie (8).

(3)

Om de werkelijke productie waarvoor het recht op steun is erkend, vast te stellen, moeten de betrokken lidstaten, overeenkomstig artikel 14, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2366/98 van de Commissie (9), de Commissie na elk verkoopseizoen, uiterlijk op 15 mei, de hoeveelheid meedelen die voor steun in aanmerking wordt genomen. Uit deze mededelingen blijkt dat de voor steun in aanmerking genomen hoeveelheid voor het verkoopseizoen 2003/2004 voor Griekenland 342 997 t bedraagt, voor Spanje 1 570 169 t, voor Frankrijk 3 284 t, voor Italië 736 198 t en voor Portugal 34 644 t.

(4)

Het accepteren van deze hoeveelheden voor steun door de lidstaten impliceert dat de in de Verordeningen (EEG) nr. 2261/84 en (EEG) nr. 2366/98 bedoelde controles zijn verricht. Met de vaststelling van de werkelijke productie aan de hand van de door de lidstaten meegedeelde gegevens betreffende de hoeveelheden die voor steun zijn geaccepteerd, wordt echter niet vooruitgelopen op de conclusies die kunnen worden getrokken bij verificatie van deze gegevens in het kader van de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen.

(5)

Rekening houdende met de werkelijke productie moet ook het bedrag worden vastgesteld van de productiesteun per eenheid zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, van Verordening nr. 136/66/EEG die voor de in aanmerking komende hoeveelheden van de werkelijke productie moet worden betaald.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor oliën en vetten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor het verkoopseizoen 2003/2004 bedraagt de werkelijke productie die voor de steun voor olijfolie, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, van Verordening nr. 136/66/EEG, in aanmerking moet worden genomen:

342 997 t voor Griekenland,

1 570 169 t voor Spanje,

3 284 t voor Frankrijk,

736 198 t voor Italië,

34 644 t voor Portugal.

2.   Voor het verkoopseizoen 2003/2004 bedraagt het bedrag van de productiesteun per eenheid product, zoals bedoeld in artikel 5 van Verordening nr. 136/66/EEG, die wordt betaald voor de in aanmerking komende hoeveelheden van de werkelijke productie:

129,64 EUR/100 kg voor Griekenland,

64,03 EUR/100 kg voor Spanje,

130,40 EUR/100 kg voor Frankrijk,

97,83 EUR/100 kg voor Italië,

130,40 EUR/100 kg voor Portugal.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2005

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 172 van 30.9.1996, blz. 3025/66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2004 (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 97).

(2)  PB L 208 van 3.8.1984, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1639/98 (PB L 210 van 28.7.1998, blz. 38).

(3)  PB L 229 van 25.8.2001, blz. 16. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/607/EG (PB L 274 van 24.8.2004, blz. 13).

(4)  PB L 229 van 25.8.2001, blz. 20. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/607/EG.

(5)  PB L 229 van 25.8.2001, blz. 12. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/607/EG.

(6)  PB L 231 van 29.8.2001, blz. 16. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/607/EG.

(7)  PB L 235 van 4.9.2001, blz. 16. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/607/EG.

(8)  PB L 318 van 19.10.2004, blz. 13.

(9)  PB L 293 van 31.10.1998, blz. 50. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1432/2004 (PB L 264 van 11.8.2004, blz. 6).


30.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/33


VERORDENING (EG) Nr. 998/2005 VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2005

betreffende de afgifte van invoercertificaten voor rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1095/96 van de Raad van 18 juni 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van de concessies in de lijst CXL die is opgesteld naar aanleiding van de voltooiing van de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT (2),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1159/2003 van de Commissie van 30 juni 2003 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1464/95 en (EG) nr. 779/96 (3), en met name op artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn de voorwaarden vastgesteld voor de bepaling van de leveringsverplichtingen tegen nulrecht van de producten van GN-code 1701, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, voor invoer van oorsprong uit de landen die het ACS-protocol en de overeenkomst met India hebben ondertekend.

(2)

Bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn de voorwaarden vastgesteld voor de bepaling van de tariefcontingenten tegen nulrecht van de producten van GN-code 1701 11 10, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, voor invoer van oorsprong uit de landen die het ACS-protocol en de overeenkomst met India hebben ondertekend.

(3)

Bij artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn tariefcontingenten tegen een recht van 98 EUR per ton geopend voor de invoer van producten van GN-code 1701 11 10 uit Brazilië, Cuba en andere derde landen.

(4)

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn in de week van 20 tot en met 24 juni 2005 bij de bevoegde instanties aanvragen ingediend voor de afgifte van invoercertificaten voor een totale hoeveelheid die groter is dan het overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 vastgestelde contingent voor bijzondere preferentiële suiker.

(5)

De Commissie moet derhalve een verlagingscoëfficiënt vaststellen voor de afgifte van certificaten naar rato van de beschikbare hoeveelheid en melden dat de betrokken maximumhoeveelheid is bereikt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de van 20 tot en met 24 juni 2005 op grond van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1159/2003 ingediende aanvragen voor invoercertificaten worden de certificaten afgegeven voor maximaal de in de bijlage bij deze verordening aangegeven hoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 30 juni 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 146 van 20.6.1996, blz. 1.

(3)  PB L 162 van 1.7.2003, blz. 25. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 568/2005 (PB L 97 van 15.4.2005, blz. 9).


BIJLAGE

Preferentiële suiker ACS—INDIA

Titel II van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2004/2005

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 20.-24.6.2005

Maximumhoeveelheid

Barbados

100

 

Belize

0

Bereikt

Congo

100

 

Fiji

0

Bereikt

Guyana

0

Bereikt

India

0

Bereikt

Ivoorkust

100

 

Jamaica

100

 

Kenia

100

 

Madagaskar

100

 

Malawi

0

Bereikt

Mauritius

0

Bereikt

Mozambique

0

Bereikt

Saint Kitts en Nevis

100

 

Swaziland

0

Bereikt

Tanzania

100

 

Trinidad en Tobago

100

 

Zambia

100

 

Zimbabwe

0

Bereikt


Verkoopseizoen 2005/2006

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 20.-24.6.2005

Maximumhoeveelheid

Barbados

100

 

Belize

100

 

Congo

100

 

Fiji

100

 

Guyana

100

 

India

100

 

Ivoorkust

100

 

Jamaica

100

 

Kenia

100

 

Madagaskar

100

 

Malawi

100

 

Mauritius

100

 

Mozambique

100

 

Saint Kitts en Nevis

100

 

Swaziland

100

 

Tanzania

100

 

Trinidad en Tobago

100

 

Zambia

100

 

Zimbabwe

100

 

Bijzondere preferentiële suiker

Titel III van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2004/2005

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 20.-24.6.2005

Maximumhoeveelheid

India

0

Bereikt

ACS

94,9374

Bereikt


Verkoopseizoen 2005/2006

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 20.-24.6.2005

Maximumhoeveelheid

India

100

 

ACS

100

 

Suiker CXL-concessies

Titel IV van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2004/2005

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 20.-24.6.2005

Maximumhoeveelheid

Brazilië

0

Bereikt

Cuba

0

Bereikt

Andere derde landen

0

Bereikt


Verkoopseizoen 2005/2006

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 20.-24.6.2005

Maximumhoeveelheid

Brazilië

100

 

Cuba

100

 

Andere derde landen

100

Bereikt


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

30.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/36


BESCHIKKING VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

nr. 22/04/COL

van 25 februari 2004

betreffende de kennisgeving van een nieuwe regeling voor rechtstreekse vervoerssteun (Noorwegen)

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name op de artikelen 61 tot en met 63 en Protocol nr. 26,

Gelet op de Overeenkomst tussen de EVA-lidstaten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (2), en met name op artikel 24 en Protocol nr. 3,

Gelet op de richtsnoeren van de Autoriteit (3) betreffende de toepassing en uitlegging van de artikelen 61 en 62 van de EER-overeenkomst,

Na de belanghebbenden overeenkomstig bovengenoemde artikelen te hebben verzocht hun opmerkingen te maken (4),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   FEITELIJKE GEGEVENS

1.   Inleiding

Bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 26 maart 2003 (doc. nr. 03-1846 A), waarmee een brief werd doorgestuurd van het ministerie van Handel en Industrie van 25 maart 2003, bij brief van het ministerie van Financiën van 25 maart 2003 en bij brief van het ministerie van Lokaal Bestuur en Regionale Ontwikkeling van 25 maart 2003, alle op 26 maart 2003 ontvangen en geregistreerd door de Autoriteit, meldden de Noorse autoriteiten een overgangsperiode aan voor regionaal gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen en een nieuwe regeling voor rechtstreekse vervoerssteun.

Bij schrijven van 16 mei 2003 (doc. nr. 03-2951 D) bevestigde de Autoriteit de ontvangst van bovengenoemde brieven en verzocht om aanvullende informatie.

Bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 10 juni 2003 (doc. nr. 03-3707 A), waarmee een brief werd doorgestuurd van het ministerie van Financiën van 5 juni 2003, welke op 11 juni 2003 door de Autoriteit werden ontvangen en geregistreerd, verstrekten de Noorse autoriteiten aanvullende informatie.

Bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 19 juni 2003 (doc. nr. 03-3976 A), waarmee een brief werd doorgestuurd van het ministerie van Handel en Industrie van 10 juni 2003, welke op 20 juni 2003 door de Autoriteit werden ontvangen en geregistreerd, verstrekten de Noorse autoriteiten een overzicht van de extra vervoerskosten (5).

Bij brief van 16 juli 2003 (doc. nr. 03-4598 D) stelde de Autoriteit de Noorse autoriteiten in kennis van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 1, lid 2, in deel 1 van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst, ten aanzien van staatssteun in de vorm van regionaal gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen en rechtstreekse vervoerssteun (hierna „besluit tot inleiding van een onderzoeksprocedure” te noemen).

Het besluit tot inleiding van een onderzoeksprocedure werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (6). De Autoriteit nodigde belanghebbenden uit tot het maken van opmerkingen over de betrokken steunmaatregelen.

De officiële reactie van de Noorse autoriteiten op het besluit tot inleiding van een onderzoeksprocedure werd de Autoriteit meegedeeld per faxbericht van het ministerie van Handel en Industrie van 17 september 2003, waarbij een brief van het ministerie van Financiën van diezelfde datum (doc. nr. 03-6381 A) was gevoegd. Dit schrijven was ook doorgestuurd met een brief van de Noorse missie van 18 september 2003, welke op 19 september 2003 door de Autoriteit werd ontvangen en geregistreerd (doc. nr. 03-6451 A). De brief van het ministerie van Financiën bevatte onder meer een uitgebreidere versie van het overzicht van de extra vervoerskosten dat de Autoriteit bij brief van 19 juni 2003 had ontvangen.

De Autoriteit heeft van tien belanghebbenden opmerkingen ontvangen over het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure.

Bij brief van respectievelijk 16 oktober 2003 (doc. nr. 03-7071 D) en 17 oktober 2003 (doc. nr. 03-7135) heeft de Autoriteit deze opmerkingen aan de Noorse autoriteiten doorgegeven.

Bij faxbericht van 21 oktober 2003 heeft het ministerie van Handel en Industrie aan de Autoriteit de schriftelijke reactie van het ministerie van Financiën van 21 oktober 2003 op de opmerkingen van derden doorgestuurd (doc. nr. 03-7243 A). Bedoelde brief van het ministerie van Financiën was ook meegestuurd met de brief van de Noorse missie van 23 oktober 2003, welke op 24 oktober door de Autoriteit werd ontvangen en geregistreerd (doc. nr. 03-7360 A).

Bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 22 oktober 2003, waarmee een brief werd doorgestuurd van het ministerie van Lokaal Bestuur en Regionale Ontwikkeling van 20 oktober 2003, welke op 24 oktober 2003 door de Autoriteit werd ontvangen en geregistreerd (doc. nr. 03-7362 A), meldden de Noorse autoriteiten dat het geografische toepassingsgebied van de regeling voor rechtstreekse vervoerssteun, waarvan bij brief van 25 maart 2003 was kennisgegeven, zou worden uitgebreid.

Bij brief van 19 december 2003 (doc. nr. 03-8952 D) verzocht de Autoriteit om aanvullende informatie en een toelichting, in het bijzonder met betrekking tot de „cumulatieregels” welke in de aangemelde regeling zijn vervat.

Bij faxbericht van 21 januari 2004 deed het ministerie van Handel en Industrie de Autoriteit een brief van het ministerie van Lokaal Bestuur en Regionale Ontwikkeling van 21 januari 2004 toekomen (geval nr. 187224), met daarin aanvullende informatie. Dit schrijven bereikte de Autoriteit ook bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 23 januari 2004, welke op 26 januari werd ontvangen en geregistreerd (geval nr. 188041).

Bij faxbericht van 9 februari 2004 deed het ministerie van Handel en Industrie de Autoriteit een brief van het ministerie van Lokaal Bestuur en Regionale Ontwikkeling van diezelfde datum toekomen (geval nr. 189794). Dit schrijven bereikte de Autoriteit ook bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 11 februari 2004, welke op 12 februari 2004 werd ontvangen en geregistreerd (geval nr. 191138). De brief van 9 februari van het ministerie van Lokaal Bestuur en Regionale Ontwikkeling bevatte een kleine wijziging met betrekking tot het beheer van de regeling.

De kennisgeving van 25 maart 2003 en bovengenoemd besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure hadden betrekking op een driejarige overgangsperiode, van 2004 tot 2007, voor de regionaal gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen alsook op de invoering van een nieuwe regeling voor rechtstreekse vervoerssteun. De Autoriteit besloot het onderzoek naar de driejarige overgangsperiode voor regionaal gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen op 12 november 2003 af te ronden — et een positief besluit (doc. nr. 218/03/COL) (7).

Deze beschikking betreft derhalve twee aspecten van de regeling voor rechtstreekse vervoerssteun. Ten eerste: de kennisgeving van 25 maart 2003 en het daaropvolgende besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure. En ten tweede: de aanvullende kennisgeving van 22 oktober 2003 waarin de Autoriteit in kennis wordt gesteld van het voornemen tot uitbreiding van het geografische toepassingsgebied van de regeling.

2.   Beschrijving van de steunmaatregel waarvan op 25 maart 2003 werd kennis gegeven

2.1.   Doel van de regeling

De Noorse autoriteiten wijzen erop dat extra vervoerskosten wat betreft aan afstand gerelateerde belemmeringen één van de permanente nadelen of kostenposten zijn waarvoor bedrijven in randgebieden of dunbevolkte regio's zich in vergelijking tot bedrijven in centraal gelegen gebieden gesteld zien. Volgens de Noorse autoriteiten is de nieuwe regeling deels bedoeld ter compensatie van de concurrentienadelen van extra vervoerskosten voor bedrijven die ver van de markt zijn gevestigd.

2.2.   Geografische gebieden die worden voorgedragen voor rechtstreekse vervoerssteun

Volgens het voorstel van de Noorse autoriteiten komen de volgende provincies/gemeenten in aanmerking voor nationale rechtstreekse vervoerssteun:

Troms: Harstad, Tromsø, Kvæfjord, Skånland, Bjarkøy, Ibestad, Gratangen, Lavangen, Bardu, Salangen, Målselv, Sørreisa, Dyrøy, Tranøy, Torsken, Berg, Lenvik en Balsfjord;

Nordland: alle gemeenten;

Nord-Trøndelag: Leka, Nærøy, Vikna, Flatanger, Fosnes, Overhalla, Høylandet, Grong, Namsos, Namsskogan, Røyrvik, Lierne, Snåsa, Inderøy, Namdalseid, Verran, Mosvik, Verdal, Leksvik, Meråker en Steinkjer;

Sør-Trøndelag: Hemne, Snillfjord, Hitra, Frøya, Ørland, Agdenes, Rissa, Bjugn, Åfjord, Roan, Osen, Oppdal, Rennebu, Meldal, Røros, Holtålen, Midtre Gauldal, Selbu en Tydal;

Møre og Romsdal: Kristiansund, Vanylven, Sande, Herøy, Ulstein, Hareid, Norddal, Stranda, Stordal, Rauma, Nesset, Midsund, Sandøy, Aukra, Eide, Averøy, Frei, Gjemnes, Tingvoll, Sunndal, Surnadal, Rindal, Aure, Halsa, Tustna en Smøla;

Sogn og Fjordane: Gulen, Solund, Hyllestad, Høyanger, Vik, Balestrand, Leikanger, Sogndal, Aurland, Lærdal, Årdal, Luster, Askvoll, Fjaler, Gaular, Jølster, Bremanger, Vågsøy, Selje, Eid, Hornindal, Gloppen en Stryn.

De gebieden die volgens het voorstel in aanmerking komen voor rechtstreekse vervoerssteun liggen binnen het gebied dat in aanmerking komt voor regionale steun zoals dat op 17 december 1999 door de Autoriteit is goedgekeurd (327/99/COL), uitgezonderd de gemeenten Herøy (8 374 inwoners), Ulstein (6 664 inwoners), Hareid (4 780 inwoners) en Aukra (3 026 inwoners) in de provincie Møre og Romsdal. In dit gebied woont 25,2 % van de bevolking van Noorwegen (8), terwijl in het voorgestelde toepassingsgebied voor de nieuwe regeling voor rechtstreekse vervoerssteun, waarvan de Autoriteit op 25 oktober 2003 in kennis werd gesteld, 16,0 % van de bevolking woont (721 079 inwoners).

De Noorse autoriteiten verklaren dat het gebied voor regionale vervoerssteun is afgebakend op basis van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun, waarin de criteria zijn vastgesteld voor het toekennen van steun ter compensatie van extra vervoerskosten in gebieden met een lage bevolkingsdichtheid, dat wil zeggen met minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer.

De provincies Troms, Nordland, Nord-Trøndelag en Sogn og Fjordane hebben een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer.

De provincies Sør-Trøndelag en Møre og Romsdal hebben geen lage bevolkingsdichtheid, maar de delen van deze provincies die voor rechtstreekse vervoerssteun worden voorgedragen, hebben dat wel (respectievelijk 4,1 en 9,6 inwoners per vierkante kilometer). De totale bevolking van de gemeenten in de twee provincies die zijn opgenomen in het voorgestelde gebied, bedraagt 179 792.

De Noorse autoriteiten stellen in de kennisgeving dat in het gebied waarvoor de huidige regeling voor indirecte vervoerssteun geldt (de regeling voor geografisch gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen), 23,55 % van de bevolking van Noorwegen woont, vergeleken met 16,01 % in het nieuwe voorgestelde gebied, en dat dit in overeenstemming is met de eerste voorwaarde onder het vijfde streepje in bijlage XI (zie afdeling II, paragraaf 3) van de richtsnoeren overheidssteun voor nationale regionale steun.

2.3.   Berekening van de regionale rechtstreekse vervoerssteun

Volgens de kennisgeving mag alleen steun worden verleend voor de extra kosten voor het vervoeren van goederen binnen het nationale grondgebied, te berekenen op basis van de kortste en voordeligste vervoersmethode tussen de plaats van productie en verwerking en het dichtstbijzijnde verkooppunt. Wanneer goederen worden vervoerd naar bestemmingen in Zweden en Finland, wordt bij de berekening van de totale vervoersafstand ook de af te leggen afstand in Zweden en Finland meegenomen. Er wordt echter alleen steun verleend voor het gedeelte van de vervoerskosten dat betrekking heeft op het vervoer binnen de nationale grenzen.

Alleen vervoerskosten die met bewijsstukken worden gestaafd, kunnen als grondslag dienen voor het berekenen van de steun. De steun wordt berekend als een percentage van de totale vervoerskosten. Deze moeten worden gespecificeerd in een vrachtbrief of daaraan gelijkgesteld document en worden bepaald door de vervoersafstand binnen de nationale grenzen, het gewicht en de aard van de goederen, het vervoerstarief en andere kosten die aan het feitelijke vervoer kunnen worden toegerekend. Compensatie wordt gegeven op basis van aanvragen van bedrijven, die moeten worden ingediend in het jaar nadat de kosten zijn gemaakt.

De steunintensiteit zal worden gedifferentieerd naar geografische vervoerszones (twee) en vervoersafstand (minimaal 350 km). De grootste steunintensiteit krijgen Troms, Nordland en Nord-Trøndelag (zone 1), terwijl voor Sør-Trøndelag, Møre og Romsdal en Sogn og Fjordane (zone 2) een minder grote steunintensiteit zal gelden. Tabel 1 toont de differentiatie in steunintensiteit.

Tabel 1:

Steunintensiteit

(in %)

Vervoersafstanden in kilometer

Zone 1

Zone 2

350-700

30

20

701-

40

30

2.4.   Bewijs van extra vervoerskosten

Bij brief van 10 juni 2003 heeft het ministerie van Handel en Industrie een onderzoek ingediend van het Instituut voor Vervoerseconomie (TØI) (9) over de extra vervoerskosten in het voor vervoerssteun voorgedragen gebied. Dit onderzoek is gebaseerd op vraaggesprekken met in totaal 33 bedrijven, verdeeld over zes groepen (geografische gebieden. De 33 bedrijven zijn geselecteerd uit het centraal handelsregister van het Noors Bureau voor de Statistiek (10), via een aselecte steekproefmethode. Het TØI concludeert dat de gemiddelde vervoerskosten van ondernemingen in groep 1 (de drie noordelijkste provincies (Troms, Nordland en Nord-Trøndelag)) en groep 2 (provincies in West-Noorwegen (Sør-Trøndelag, Møre og Romsdal en Sogn og Fjordane)) per manjaar — totaal en voor vervoer over afstanden van meer dan 350 km — aanzienlijk hoger liggen dan vergelijkbare kostencijfers voor het referentiegebied. Het referentiegebied is zone 1 van de regeling voor geografisch gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen (grotendeels Oslo en omstreken).

2.5.   Looptijd van de regeling

1 januari 2004-31 december 2006.

2.6.   Begroting

De begroting wordt geraamd op ongeveer 200 miljoen NOK (ongeveer 24,5 miljoen EUR) per jaar.

2.7.   Cumulatie

Door de maximale steunintensiteiten vast te stellen als een percentage van de totale vervoerskosten (zie tabel 1) menen de Noorse autoriteiten te kunnen voorkomen dat ondernemingen worden overgecompenseerd. Wanneer een onderneming in dezelfde periode profiteert van een verlaagde socialezekerheidsbijdrage zal dit belastingvoordeel worden afgetrokken van de op basis van tabel 1 berekende vervoerssteun. Bovendien zullen de ondernemingen niet meer vervoerssteun ontvangen uit hoofde van de nieuwe regeling voor vervoerssteun en verlaagde socialezekerheidsbijdragen samen dan wat zij ontvangen zouden hebben in het kader van de bestaande differentiatie van de bijdragen voor de sociale zekerheid.

2.8.   Sectoren die zijn uitgesloten van de regeling en kwetsbare sectoren waarvoor specifieke vereisten met betrekking tot kennisgeving gelden

De volgende economische activiteiten kunnen volgens de kennisgeving geen rechtstreekse vervoerssteun ontvangen:

a)

De regeling is niet van toepassing op het vervoer of de transmissie van producten van de volgende sectoren en/of producten van ondernemingen die niet op een andere plaats kunnen worden gevestigd:

productie en distributie van elektriciteit;

winning van aardolie en aardgas;

ondersteunende diensten bij olie- en gaswinning, uitgezonderd topografische verkenning;

winning van ertsen;

winning van de industriële delfstoffen nefelien-syeniet en olivien.

b)

Bedrijfstakken waarvoor specifieke sectorale voorschriften gelden

De volgende bedrijfstakken kunnen op grond van specifieke sectorale voorschriften geen regionale vervoerssteun ontvangen:

Ondernemingen die vallen onder de in punt 1, onder a) en b), van bijlage XV van de EER-overeenkomst genoemde bepaling (betreffende steun aan de staalindustrie en de scheepsbouw).

c)

Economische activiteiten in de land-/bosbouw en visserij waarop het huidige stelsel van gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen van toepassing zal zijn.

Rechtstreekse vervoerssteun aan de auto-industrie of aan de industriële productie van synthetische vezels dient overeenkomstig de kennisgeving vooraf te worden aangemeld en vereist de voorafgaande goedkeuring van de Autoriteit overeenkomstig de richtsnoeren overheidssteun.

2.9.   Besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure

In haar besluit van 16 juli 2003 tot inleiding van de onderzoeksprocedure heeft de Autoriteit op twee punten haar twijfels geuit met betrekking tot de regeling voor rechtstreekse vervoerssteun.

Ten eerste merkte de Autoriteit op dat vier van de gemeenten die voor rechtstreekse vervoerssteun worden voorgedragen, buiten de goedgekeurde regionalesteunkaart zijn gesitueerd (Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra). Aangezien de Noorse autoriteiten geen melding hadden gemaakt van een aanpassing van deze kaart, achtte de Autoriteit rechtstreekse vervoerssteun voor deze vier gemeenten in strijd met de bepalingen inzake overheidssteun van de EER-overeenkomst.

Ten tweede meende de Autoriteit dat de documenten die door de Noorse autoriteiten waren overgelegd, onvoldoende bewijs leveren van het bestaan van extra vervoerskosten in de gebieden in Zuid-Noorwegen die voor rechtstreekse vervoerssteun worden voorgedragen (Sogn og Fjordane, Møre og Romsdal en Sør-Trøndelag).

2.10.   Opmerkingen van Noorwegen met betrekking tot het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure

Bij brief van 17 september 2003 van het ministerie van Financiën deden de Noorse autoriteiten de Autoriteit hun opmerkingen toekomen met betrekking tot het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure. De Noorse autoriteiten verklaarden dat zij, teneinde zekerheid te verschaffen over de geldigheid van het eerder overgelegde bewijs van het bestaan van extra vervoerskosten in het gebied dat wordt voorgedragen voor vervoerssteun, een uitgebreider onderzoek hadden gedaan dan het onderzoek dat bij brief van 19 juni 2003 aan de Autoriteit is overgelegd (bijgesloten bij de opmerkingen). Het nieuwe onderzoek bevestigde volgens de Noorse autoriteiten de resultaten van het eerdere onderzoek.

Het uitgebreidere onderzoek (11) bestrijkt 39 bedrijven, waaronder bedrijven die zijn gevestigd in een gebied dat niet voor vervoerssteun uit hoofde van de nieuwe nationale regeling wordt voorgedragen. De vervoerskosten in zone 1 van het stelsel van geografisch gedifferentieerde bijdragen voor de sociale zekerheid worden gehanteerd als referentie voor de extra vervoerskosten in de voor rechtstreekse vervoerssteun voorgedragen gebieden. Volgens de Noorse autoriteiten bevestigen de conclusies van de studie dat de gemiddelde vervoerskosten van bedrijven in de provincies Troms, Nordland, Nord-Trøndelag, Sør-Trøndelag, Møre og Romsdal en Sogn og Fjordane — totaal en voor afstanden van meer dan 350 km — aanzienlijk hoger zijn dan van bedrijven in het referentiegebied. In de provincies Troms, Nordland en Nord-Trøndelag zijn de kosten van vervoer over afstanden van meer dan 350 km 220 % hoger dan in het referentiegebied. Voor de provincies Sør-Trøndelag, Møre og Romsdal en Sogn og Fjordane is dit 143 %.

2.11.   Opmerkingen van belanghebbenden met betrekking tot het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure

Tien organisaties en bedrijven uit Noorwegen hebben met betrekking tot het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure opmerkingen ingediend. Het merendeel van de opmerkingen heeft betrekking op de regeling voor geografisch gedifferentieerde bijdragen voor de sociale zekerheid (overgangsperiode). De belanghebbenden, die onder meer opmerkingen maakten over de nieuwe regeling voor rechtstreekse vervoerssteun, verklaarden dat zij niet wisten hoe de regeling voor rechtstreekse vervoerssteun zou functioneren of welke de effecten ervan zouden zijn. Sommige belanghebbenden stelden dat de nieuwe regeling voor rechtstreekse vervoerssteun slechts in beperkte mate de extra vervoerskosten zou verlagen van bedrijven die aan de periferie van het land zijn gevestigd.

Bij brief van 23 oktober 2003 van de Noorse missie bij de Europese Unie, waarmee een brief van 21 oktober 2003 werd doorgestuurd van het ministerie van Handel en Industrie, alsook een brief van dezelfde datum van het ministerie van Financiën, welke op 24 oktober 2003 door de Autoriteit werden ontvangen en geregistreerd (doc. nr. 03-7360 A), reageerden de Noorse autoriteiten in het kort op de opmerkingen van derden. Zij merkten op dat de overwegingen en cijfers die daarin worden genoemd, een bevestiging vormen van de eerder door Noorwegen aangevoerde argumenten. Ook merkten zij op dat door geen enkele derde partij bezwaar is geuit tegen de aangemelde regeling voor rechtstreekse vervoerssteun.

3.   Beschrijving van de kennisgeving van 22 oktober 2003

3.1.   Uitbreiding van geografisch toepassingsgebied

Op 22 oktober 2003 gaven de Noorse autoriteiten kennis van een uitbreiding van het geografische toepassingsgebied van de nationale regeling voor rechtstreekse vervoerssteun waarvan op 25 maart 2003 was kennis gegeven, en wel met de volgende 13 gemeenten:

 

In de provincie Hedmark: Rendalen, Engerdal, Tolga, Tynset, Alvdal, Folldal en Os.

 

In de provincie Oppland: Dovre, Lesja, Lom, Skjåk, Vågå en Sel.

De totale bevolking van deze 13 gemeenten bedraagt 37 271. Zowel Hedmark als Oppland heeft een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer. De gebieden in deze twee provincies die worden voorgedragen voor rechtstreekse vervoerssteun, hebben een bevolkingsdichtheid van respectievelijk 1,5 en 2,0 inwoners per vierkante kilometer.

3.2.   Gewijzigde motivering voor het opnemen van gemeenten in provincies die geen lage bevolkingsdichtheid hebben (Møre og Romsdal en Sør-Trøndelag)

In de kennisgeving van 22 oktober 2003 hebben de Noorse autoriteiten hun motivering gewijzigd voor de uitbreiding van het gebied dat wordt voorgedragen voor rechtstreekse vervoerssteun met gemeenten in provincies die geen lage bevolkingsdichtheid hebben (zie paragraaf 2.2, laatste alinea).

De Noorse autoriteiten stellen nu dat het volgens bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun gerechtvaardigd is om gemeenten in Sør-Trøndelag en Møre og Romsdal op te nemen in het voor rechtstreekse vervoerssteun voorgedragen gebied, omdat het aantal inwoners van deze twee provincies dat in dit gebied woont, 179 792 bedraagt, terwijl het aantal inwoners van de provincies met een lage bevolkingsdichtheid (12) dat binnen de grenzen van de regionalesteunkaart woont, maar buiten de grenzen van de voorgestelde kaart van gebieden die in aanmerking komen voor vervoerssteun, 172 322 bedraagt. De bevolking van Sør-Trøndelag en Møre og Romsdal (provincies met een bevolkingsdichtheid van meer dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer) die in het voor rechtstreekse vervoerssteun voorgedragen gebied woont, is bijgevolg iets groter (7 470 inwoners) dan de bevolking van de provincies met een lage bevolkingsdichtheid die binnen de grenzen van de regionalesteunkaart woont maar buiten de grenzen van de voorgestelde kaart van gebieden die in aanmerking komen voor rechtstreekse vervoerssteun. De Noorse autoriteiten menen dat de Autoriteit de discretionaire bevoegdheid heeft om in te stemmen met deze geringe stijging van het aantal mensen dat onder de regeling valt.

3.3.   Aanvullend bewijs van vervoerskosten

Bij de gewijzigde kennisgeving van 22 oktober 2003 hebben de Noorse autoriteiten een nieuw onderzoek gevoegd van bedrijven welke zijn gevestigd in gemeenten in de provincies Hedmark en Oppland die voor vervoerssteun zijn aangemeld. Voor dit nieuwe onderzoek is dezelfde methode gebruikt als voor het eerste onderzoek (zie paragraaf 2.4).

Voor dit onderzoek (13) — eveneens uitgevoerd door TØI — zijn in 13 gemeenten in het noorden van de provincies Hedmark en Oppland evenzovele bedrijven geënquêteerd. De gemeente Engerdal viel buiten het onderzoek, maar is wel opgenomen in de aanvullende kennisgeving. Het onderzoek bevestigt volgens de Noorse autoriteiten dat de bedrijven in de twaalf gemeenten kampen met vervoerskosten die gemiddeld — zowel totaal als voor vervoer over afstanden van meer dan 350 km — aanzienlijk hoger zijn dan van bedrijven in het referentiegebied. Het referentiegebied is hetzelfde als in het eerste onderzoek. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de vervoerskosten in de twaalf gemeenten, voor afstanden van meer dan 350 km, 120 % hoger zijn dan in het referentiegebied.

II.   BEOORDELING

1.   Het bestaan van steun

Artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst luidt als volgt:

„Behoudens de afwijkingen waarin deze Overeenkomst voorziet, zijn steunmaatregelen van de lidstaten van de EG, de EVA-staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de werking van deze Overeenkomst, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloedt.”.

De aangemelde steunmaatregel wordt gefinancierd uit staatsmiddelen en zal bepaalde ondernemingen begunstigen, in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst. De begunstigde ondernemingen concurreren feitelijk of potentieel met soortgelijke ondernemingen in Noorwegen en andere EVA-staten. Aangezien de voorgestelde maatregel de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen en de handel binnen de EER ongunstig beïnvloedt, is deze staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst.

2.   Kennisgevingsplicht

In artikel 1, lid 3, in deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst staat: „De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA wordt voldoende tijdig op de hoogte gebracht van plannen voor het toekennen of wijzigen van steun om haar in staat te stellen haar opmerkingen te maken.”. Niet of te laat, d.w.z. „na uitvoering”, aangemelde steun wordt als onrechtmatig beschouwd.

Bij brieven van de Noorse missie bij de Europese Unie van 26 maart 2003 (doc. nr. 03-1846 A), 10 juni 2003 (doc. nr. 03-3707 A), 22 oktober 2003 (doc. nr. 03-7362 A), 23 januari 2004 (geval nr. 188041) en 11 februari 2004 (geval nr. 191138) hebben de Noorse autoriteiten kennis gegeven van de steunmaatregel alvorens deze in werking te doen treden en daarmee voldaan aan de verplichting die voortvloeit uit artikel 1, lid 3, in deel 1 van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst.

3.   Toepasselijke rechtsgrond

In hun kennisgevingen kwalificeerden de Noorse autoriteiten de steun welke uit hoofde van de voorgestelde regeling wordt verleend, als vervoerssteun.

In hoofdstuk 25.4, punt 27, van de richtsnoeren overheidssteun staat: „In regio's met een geringe bevolkingsdichtheid die hetzij onder de afwijking van artikel 61, lid 3, onder a), vallen of onder die van artikel 61, lid 3, onder c), op grond van het in hoofdstuk 25.3, punt 17, genoemde criterium van de bevolkingsdichtheid, kan onder bepaalde voorwaarden steun worden toegestaan die bedoeld is om de extra vervoerskosten (14) gedeeltelijk te compenseren. De desbetreffende EVA-staat moet het bestaan van de bedoelde extra kosten aantonen en de hoogte ervan bepalen.”.

Hoofdstuk 25.3, punt 17, van de richtsnoeren overheidssteun omschrijft „geringe bevolkingsdichtheid” als een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer.

Wat betreft de speciale voorwaarden waaraan voldaan moet worden willen regio's op grond van het criterium van de bevolkingsdichtheid in aanmerking komen voor de afwijking van artikel 61, lid 3, onder c), verwijst hoofdstuk 25.4, punt 27, van de richtsnoeren naar bijlage XI, waar bedoelde voorwaarden staan vermeld:

„—

De steun mag alleen worden gebruikt ter compensatie van de extra vervoerskosten. De desbetreffende lidstaat moet aantonen dat de compensatie om objectieve redenen noodzakelijk is. Er mag nooit sprake zijn van overcompensatie. In dit verband moet ook rekening worden gehouden met andere steunregelingen voor het vervoer.

Er mag alleen steun worden verstrekt ter compensatie van de extra kosten van het vervoer van goederen binnen de nationale grenzen van het desbetreffende land. De steun mag niet de vorm krijgen van exportsteun.

De steun moet van tevoren objectief kwantificeerbaar zijn, op basis van de ratio „steun per afgelegde kilometer” of op basis van de ratio „steun per afgelegde kilometer” en „steun per gewichtseenheid”. Jaarlijks moet een verslag worden opgesteld aan de hand van onder andere deze ratio('s).

De raming van de extra vervoerskosten moet zijn gebaseerd op de voordeligste vervoerswijze en de kortste route tussen de plaats van productie of verwerking en het verkooppunt.

Er mag alleen steun worden gegeven aan bedrijven die zijn gevestigd in gebieden die op basis van het nieuwe criterium van de bevolkingsdichtheid in aanmerking komen voor regionale steun. Zulke gebieden zullen hoofdzakelijk bestaan uit geografische regio's die in de NUTS onder niveau III zijn ingedeeld en een bevolkingsdichtheid hebben van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer. Bij de selectie van gebieden is echter een zekere flexibiliteit toegestaan, mits de volgende beperkingen in acht worden genomen:

flexibiliteit bij de selectie van gebieden mag niet leiden tot een toename van de bevolking die voor vervoerssteun in aanmerking komt;

de gedeelten van NUTS III-regio's die in aanmerking komen voor een flexibele benadering, moeten een bevolkingsdichtheid hebben van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer;

de gebieden moeten grenzen aan NUTS III-regio's die voldoen aan het criterium van de lage bevolkingsdichtheid;

het bevolkingscijfer van deze gebieden moet laag zijn vergeleken met de totale bevolking die onder het toepassingsgebied van de steunmaatregel valt.

Er mag geen steun worden verstrekt voor het vervoer of de transmissie van producten van bedrijven die niet op een andere plaats kunnen worden gevestigd (producten van extractieve bedrijven, hydro-elektrische centrales, enz.).

Vervoerssteun voor bedrijven in sectoren die de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA als „gevoelig” kwalificeert (auto-industrie, synthetischevezelindustrie, scheepsbouw en staalindustrie) moet altijd vooraf worden aangemeld en is onderhevig aan de vigerende richtsnoeren voor de desbetreffende sector.”.

In hoofdstuk 25.5, punt 5, van de richtsnoeren overheidssteun staat in verband met de regionalesteunkaarten van de EVA het volgende: „Nog voordat de geldigheidsduur van de kaart is verstreken, kunnen de lidstaten na een daartoe strekkend verzoek wijzigingen in de kaart aanbrengen, mits kan worden aangetoond dat de sociaal-economische omstandigheden significant zijn veranderd. Bedoelde wijzigingen kunnen betrekking hebben op de intensiteitspercentages en de voor steun in aanmerking komende gebieden, mits het opnemen van nieuwe gebieden wordt gecompenseerd door de uitsluiting van andere met hetzelfde inwonertal. De geldigheid van de gewijzigde kaart verstrijkt op dezelfde datum als die welke voor de oorspronkelijke kaart was vastgesteld.”.

De Autoriteit heeft de twee kennisgevingen van respectievelijk 25 maart 2003 en 22 oktober 2003 onderzocht in het kader van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst en de hierboven aangehaalde relevante gedeelten van de richtsnoeren betreffende nationale regionale overheidssteun.

4.   De kennisgeving van 25 maart 2003

Naar aanleiding van de beoordeling van de kennisgeving van 25 maart 2003, die het voorwerp was van het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure van 16 juli 2003, maakte de Autoriteit de volgende opmerkingen:

a)   De steun is beperkt tot gebieden met een lage bevolkingsdichtheid die, uitgezonderd vier gemeenten, onder de afwijking van artikel 61, lid 3, onder c), vallen (hoofdstuk 25.4, punt 27, hoofdstuk 25.5, punt 5, en het vijfde streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun)

De Noorse autoriteiten hebben vier gemeenten aangemeld die buiten de huidige regionalesteunkaart vallen (Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra).

Het feit dat de Autoriteit in 1999 haar goedkeuring heef gehecht aan de regionalesteunkaart voor Noorwegen (327/99/COL), betekent dat zij instemt met het verlenen van steun, uit hoofde van goedgekeurde regionalesteunregelingen, aan bedrijven die zijn gevestigd in de gebieden op deze kaart. Regionale steun (bijv. rechtstreekse vervoerssteun) kan bijgevolg niet worden verstrekt aan bedrijven die zijn gevestigd in gebieden buiten deze kaart.

Hoofdstuk 25.5, punt 5, van de richtsnoeren overheidssteun verplicht de lidstaten die nieuwe gebieden in de goedgekeurde regionalesteunkaart willen opnemen, tot het verwijderen van bestaande. Aangezien de Noorse autoriteiten geen kennis hebben gegeven van een aanpassing van de kaart overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 25.5, punt 5, van de richtsnoeren overheidssteun, is regionale steun (rechtstreekse vervoerssteun) voor de vier gemeenten buiten de kaart (Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra, alle gesitueerd in de provincie Møre og Romsdal) onverenigbaar met de bepalingen inzake overheidssteun van de EER-overeenkomst. De Noorse autoriteiten mogen de aangemelde steunregeling derhalve niet toepassen ten behoeve van deze vier gemeenten.

Het aantal inwoners dat onder de steunregeling valt, is, volgens de kennisgeving van 25 maart 2003, 721 079, of 16,0 % van de bevolking van Noorwegen. De bevolking van Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra bedraagt in totaal 22 844. Zonder deze vier gemeenten bedraagt het aantal inwoners dat onder de regeling valt, 698 235, of 15,5 % van de totale bevolking.

Het aantal inwoners van Sør-Trøndelag en Møre og Romsdal (de provincies die geen lage bevolkingsdichtheid hebben) dat onder de steunregeling valt, is, volgens de kennisgeving van 25 maart 2003, 179 792. Zonder de gemeenten Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra is dit cijfer 156 948 (15), hetgeen lager is dan het aantal inwoners van de provincies met een lage bevolkingsdichtheid (Hedmark, Oppland, Telemark en Aust-Agder) dat binnen de grenzen van de regionalesteunkaart woont, maar niet in gebieden die voor rechtstreekse vervoerssteun worden voorgedragen. Het aantal inwoners van deze vier provincies, dat binnen de grenzen van de regionalesteunkaart woont, is 209 593.

De gebieden in Sør-Trøndelag en Møre og Romsdal die voor rechtstreekse vervoerssteun worden voorgedragen, hebben een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer. Deze gebieden grenzen aan de provincies die aan het criterium van de lage bevolkingsdichtheid voldoen (Nord-Trøndelag, Troms en Nordland). Het aantal inwoners van Sør-Trøndelag en Møre og Romsdal dat onder de voorgestelde regeling valt (156 948 inwoners) bedraagt 22,5 % van de totale bevolking die onder het toepassingsgebied van de regeling valt (698 235 inwoners).

Wat de overige aangemelde gebieden betreft: deze hebben allemaal een lage bevolkingsdichtheid en vallen onder de afwijking van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst. De gebieden voldoen aan de voorwaarden van hoofdstuk 25.4, punt 27, en het vijfde streepje van bijlage XI.

b)   De Noorse autoriteiten hebben het bestaan van extra vervoerskosten bewezen en de omvang ervan bepaald (hoofdstuk 25.4, punt 27, van de richtsnoeren overheidssteun)

Als bewijs van het bestaan van extra vervoerskosten hebben de Noorse autoriteiten twee onderzoeken overgelegd: het eerste bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 19 juni 2003 en het tweede, dat een uitbreiding van het eerste onderzoek is, bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 18 september 2003. Beide onderzoeken betreffen een enquête onder een aselecte steekproef van bedrijven die werden geselecteerd volgens gevestigde statistische methoden. Voor de geselecteerde bedrijven werden gegevens over de vervoerskosten verzameld.

In haar besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure (van 16 juli 2003) uitte de Autoriteit twijfels over de bewijskracht van het eerste onderzoek. Zij meende dat het onderzoek onvoldoende bewijs bood voor het bestaan van extra vervoerskosten in de geografische gebieden in Zuid-Noorwegen die voor rechtstreekse vervoerssteun worden voorgedragen (Sogn og Fjordane, Møre og Romsdal en Sør-Trøndelag).

Voor het tweede onderzoek werd het aantal geselecteerde bedrijven vergroot. Dit onderzoek bewijst volgens de Autoriteit wel dat bedrijven die zijn gevestigd in het voor rechtstreekse vervoerssteun voorgedragen gebied, extra vervoerskosten maken. Bedrijven in de provincies Troms, Nordland, Nord-Trøndelag, Sør-Trøndelag, Møre og Romsdal en Sogn og Fjordane hebben blijkens dit onderzoek te maken met extra vervoerskosten die gemiddeld — totaal en voor vervoer over afstanden van meer dan 350 km — aanzienlijk hoger zijn dan van bedrijven in het referentiegebied. In de provincies Troms, Nordland en Nord-Trøndelag zijn de kosten van vervoer over afstanden van meer dan 350 km 220 % hoger dan die in het referentiegebied. Voor de provincies Sør-Trøndelag, Møre og Romsdal en Sogn og Fjordane is dit 143 %.

De Autoriteit meent dat de Noorse autoriteiten het bestaan van extra vervoerskosten hebben bewezen en dat bijgevolg is voldaan aan de voorwaarde van hoofdstuk 25.4, punt 27, van de richtsnoeren overheidssteun.

c)   De steun wordt uitsluitend gebruikt ter compensatie van extra vervoerskosten (eerste streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun)

Tabel 1 (zie afdeling I, paragraaf 2.3) laat zien dat bedrijven maximaal 40 % van hun vervoerskosten vergoed kunnen krijgen (voor vervoer over afstanden van meer van 701 km). Alleen vervoer over een afstand van meer dan 350 km komt in aanmerking voor vervoerssteun. De Autoriteit meent dat dit in overeenstemming is met de resultaten van de twee onderzoeken die door de Noorse autoriteiten zijn uitgevoerd (zie afdeling I, paragraaf 3.3) en is van oordeel dat uit hoofde van de regeling niet meer steun wordt verstrekt dan nodig is ter compensatie van deze extra vervoerskosten.

Teneinde zeker te stellen dat bedrijven niet worden overgecompenseerd, zal enigerlei voordeel ten gevolge van een verlaagde socialezekerheidsbijdrage worden afgetrokken van de op basis van tabel 1 (zie afdeling I, paragraaf 2.3) berekende vervoerssteun.

Bijgevolg wordt voldaan aan de voorwaarde zoals neergelegd in het eerste streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun.

d)   Steun wordt alleen verstrekt voor het vervoer van goederen binnen de nationale grenzen van het desbetreffende land (tweede streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun)

Steun uit hoofde van bedoelde regeling wordt alleen verstrekt ter compensatie van de extra kosten van het vervoer van goederen binnen de nationale grenzen van de desbetreffende lidstaat en wordt berekend op basis van de voordeligste vervoersmethode en de kortste route tussen de plaats van productie en verwerking en het verkooppunt. Wanneer goederen worden vervoerd naar bestemmingen in Zweden en Finland, wordt bij de berekening van de totale vervoersafstand ook de af te leggen afstand in Zweden en Finland meegenomen. Er wordt echter alleen steun verleend voor het gedeelte van de vervoerskosten dat betrekking heeft op het vervoer binnen de nationale grenzen.

Bijgevolg wordt voldaan aan de voorwaarde zoals neergelegd in het tweede streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun.

e)   De steun moet van tevoren objectief kwantificeerbaar zijn, op basis van de ratio „steun per afgelegde kilometer” en „steun per gewichtseenheid”. De raming van de extra kosten moet zijn gebaseerd op de voordeligste vervoersmethode en de kortste route (derde en vierde streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun)

De voorgestelde regeling beantwoordt aan deze vereisten:

De steun wordt berekend als een percentage van de vervoerskosten (zie tabel 1 in afdeling I, paragraaf 2.3).

Voor de berekening van de vervoerskosten wordt uitgegaan van de kosten die staan gespecificeerd in een vrachtbrief of een daaraan gelijkgesteld document, mits redelijk, en die afhankelijk zijn van de vervoersafstand binnen de nationale grenzen, het gewicht en de aard van de goederen, het vrachttarief en andere kosten die aan het feitelijke vervoer kunnen worden toegerekend.

Vervoerskosten moeten worden berekend op basis van de voordeligste vervoersmethode en de kortste route tussen de plaats van productie en de bestemming.

Bijgevolg wordt voldaan aan de voorwaarden zoals neergelegd in het derde en vierde streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun.

f)   De regeling voldoet aan de sectorspecifieke voorschriften (zesde en zevende streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun)

De regeling is niet van toepassing op het vervoer of de transmissie van producten van bedrijven die niet op een andere plaats kunnen worden gevestigd: productie en distributie van elektriciteit, winning van aardolie en aardgas, ondersteunende diensten bij olie- en gaswinning, uitgezonderd topografische verkenning, winning van ertsen en van de industriële delfstoffen nefelien-syeniet en olivien.

De regeling is niet van toepassing op bedrijven die vallen onder de in punt 1, onder a) en b), van bijlage XV van de EER-overeenkomst genoemde bepaling (betreffende steun aan de staalindustrie en de scheepsbouw).

De regeling is niet van toepassing op de land- en bosbouw en de visserij, waarvoor het huidige stelsel van geografisch gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen zal blijven gelden.

Bijgevolg wordt voldaan aan de voorwaarden zoals neergelegd in het zesde en zevende streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun.

5.   De gewijzigde kennisgeving van 22 oktober 2003

Bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 22 oktober 2003 hebben de Noorse autoriteiten kennis gegeven van een geografische uitbreiding van het toepassingsgebied van de op 25 maart 2003 aangemelde regeling (zie afdeling I, paragraaf 3.1).

Als bewijs van het bestaan van extra vervoerskosten hebben de Noorse autoriteiten een onderzoek overgelegd waaruit blijkt dat bedrijven die zijn gevestigd in de 13 voor vervoerssteun voorgedragen gemeenten in de provincies Hedmark en Oppland, extra vervoerskosten moeten maken. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de gemiddelde vervoerskosten van deze bedrijven — totaal en voor vervoer over afstanden van meer dan 350 km — aanzienlijk hoger zijn dan van bedrijven in het referentiegebied (120 % voor vervoer over afstanden van meer dan 350 km).

De Autoriteit concludeert dat het onderzoek voor de 13 aangemelde gemeenten het bestaan van extra vervoerskosten bewijst.

De Autoriteit merkt op dat, door de uitbreiding van het geografische toepassingsgebied van de regeling, het aantal inwoners dat eronder valt, toeneemt tot 735 506 (16), of 16,3 % van de totale bevolking (zonder de gemeenten Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra).

De Autoriteit merkt ook op dat de bevolkingsdichtheid van de voorgedragen gebieden in Hedmark en Oppland lager is dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer.

Verder merkt de Autoriteit op dat het deel van de bevolking binnen de grenzen van de regionalesteunkaart dat in provincies met een lage bevolkingsdichtheid woont, maar niet in gebieden die voor rechtstreekse vervoerssteun zijn voorgedragen, 172 322 wordt (17), wat meer is dan de bevolking van de gebieden in Møre og Romsdal en Sør-Trøndelag (de provincies die geen lage bevolkingsdichtheid hebben) die zijn voorgedragen voor rechtstreekse vervoerssteun (156 948).

Wat de kennisgeving van 22 oktober 2003 betreft, concludeert de Autoriteit dat de bevolkingsdichtheid van de 13 gemeenten lager is dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer en dat deze binnen de grenzen van de bestaande regionalesteunkaart zijn gesitueerd. Het opnemen van deze 13 gemeenten heeft niet tot gevolg dat het aantal inwoners van de provincies die geen lage bevolkingsdichtheid hebben (Møre og Romsdal en Sør-Trøndelag), dat onder het toepassingsgebied van de regeling komt te vallen (156 948), groter wordt dan het aantal inwoners van de provincies met een lage bevolkingsdichtheid (Hedmark, Oppland, Telemark en Aust-Agder), dat binnen de grenzen van de regionalesteunkaart woont, maar niet in gebieden die zijn voorgesteld voor rechtstreekse vervoerssteun (172 322). De Noorse autoriteiten hebben ook bewezen dat voor de 13 aanvullende gemeenten extra vervoerskosten bestaan. Wat betreft de overige vereisten waaraan moet worden voldaan, wordt verwezen naar de beoordeling in paragraaf 4, die even valide is wanneer het toepassingsgebied van de regeling wordt uitgebreid met bedoelde 13 gemeenten.

6.   Conclusie

De Autoriteit komt op grond van bovengenoemde argumenten tot de slotsom dat rechtstreekse vervoerssteun voor de gemeenten Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra niet verenigbaar is met de bepalingen inzake overheidssteun van de EER-overeenkomst en dat genoemde steun derhalve niet aan deze vier gemeenten kan worden verstrekt. Voor het overige is de aangemelde regeling voor rechtstreekse vervoerssteun verenigbaar met de EER-overeenkomst.

De Noorse autoriteiten worden eraan herinnerd dat zij gehouden zijn de Autoriteit in kennis te stellen van enigerlei voornemen tot wijziging of uitbreiding van de regeling. Aan de Noorse autoriteiten wordt ook verzocht om jaarlijks uitgebreid schriftelijk verslag te doen over de uitvoering van de regeling en in het bijzonder over de ratio „steun per afgelegde kilometer” of de ratio „steun per afgelegde kilometer” en „steun per gewichteenheid”,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

1)

Rechtstreekse vervoerssteun voor de gemeenten Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra is niet verenigbaar met de bepalingen inzake overheidssteun van de EER-overeenkomst. Genoemde steun mag derhalve niet worden verstrekt aan deze vier gemeenten.

2)

De regeling voor rechtstreekse vervoerssteun, zoals aangemeld door de Noorse autoriteiten op 25 maart 2003 en 22 oktober 2003, is verenigbaar met artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst, uitgezonderd rechtstreekse vervoerssteun voor de vier in punt 1 genoemde gemeenten.

3)

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Noorwegen.

4)

Deze beschikking is authentiek in de Engelse taal.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2004.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Hannes HAFSTEIN

Voorzitter

Einar M. BULL

Lid van het College


(1)  Hierna de „EER-overeenkomst” te noemen.

(2)  Hierna de „Toezichtovereenkomst” te noemen.

(3)  Procedurele en materiële regels op het gebied van overheidssteun (hierna „richtsnoeren overheidssteun” te noemen), vastgesteld en uitgevaardigd door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 19 januari 1994. Gepubliceerd in PB L 231 van 3.9.1994, blz. 1. De richtsnoeren zijn laatstelijk gewijzigd op 18 februari 2004 (nog niet gepubliceerd).

(4)  Beschikking nr. 141/03/COL van 16 juli 2003 (PB C 216 van 11.9.2003, blz. 3, en EER-Supplement nr. 45 van 11.9.2003, blz. 1).

(5)  Institute of Transport Economics (TØI). Arbeidsdokument av 4.6.2003, U-2899, TR1180/2003.

(6)  Zie voetnoot 4.

(7)  PB L 145 van 9.6.2005, blz. 25.

(8)  De bevolkingscijfers die in deze beschikking worden gebruikt, zijn van 1 januari 2002. De bevolking van Noorwegen bedroeg op dat moment 4 503 436.

(9)  Interju av industribedrifter i aktuelle transportstøttesoner og i referansesoner. Arbeidsdokument av 4.6.2003.

(10)  „Statistisk sentralbyrås bedrifts- og foretaksregister”.

(11)  „Arbeidsdokument av 4.6.2003 (rev.1.9.2003-U-2899-TR1180/2003)”.

(12)  De provincies Aust-Agder, Telemark, Hedmark en Oppland.

(13)  „Arbeidsdokument av 22.9.2003-U-2929-TR1194/2003”.

(14)  Onder extra vervoerskosten worden de extra kosten verstaan die worden veroorzaakt door de verplaatsing van goederen binnen de nationale grenzen van het betrokken land. Met deze steun mag in geen geval exportsteun gemoeid zijn, noch maatregelen met een gelijke werking zoals kwantitatieve invoerbeperkingen in de zin van artikel 11 van de EER-overeenkomst.

(15)  179 792 – 22 844 = 156 948.

(16)  698 235 + 37 271 = 735 506.

(17)  209 593 – 37 271 = 172 322.


Permant Comité van de EVA-Staten

30.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/48


BESLUIT VAN HET PERMANENT COMITÉ VAN DE EVA-STATEN

Nr. 5/2004/SC

van 23 september 2004

houdende vaststelling van een beginsel van kostendeling voor het financieel mechanisme van de EER

HET PERMANENT COMITÉ VAN DE EVA-STATEN,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, zoals aangepast door het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna de EER-Overeenkomst genoemd,

Gelet op de Overeenkomst inzake deelname van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek aan de Europese Economische Ruimte, hierna de „EER-uitbreidingsovereenkomst” genoemd,

Gelet op Protocol 38a betreffende het financieel mechanisme van de EER dat bij de EER-uitbreidingsovereenkomst in de EER-Overeenkomst is ingevoegd,

Gelet op de Overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Gemeenschap inzake een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2004-2009,

Gelet op het Besluit van het Permanent Comité van de EVA-Staten nr. 4/2003/SC van 4 december 2003 tot instelling van een Interimcomité voor het financieel mechanisme van de EER,

Gelet op het Besluit van het Permanent Comité van de EVA-Staten nr. 4/2004/SC van 3 juni 2004 tot instelling van een Comité voor het financieel mechanisme,

BESLUIT:

Artikel 1

De bijdragen van de EER EVA-Staten aan het financieel mechanisme van de EER voor de periode 2004-2009 worden vastgesteld op grond van de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is onmiddellijk van toepassing.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 23 september 2004.

Voor het Permanent Comité

De voorzitter

Kjartan JÓHANNSSON

De secretaris-generaal

William ROSSIER


BIJLAGE

TECHNISCHE BESCHRIJVING VAN DE KOSTENDELING VAN HET FINANCIEEL MECHANISME VAN DE EER VOOR DE PERIODE 2004-2009

1.

De bijdragen van de EER EVA-Staten aan het financieel mechanisme van de EER zijn gebaseerd op het bruto binnenlands product (BBP) van de drie laatste jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn. Het aandeel van elke EER EVA-Staat voor het financiële jaar t wordt berekend op basis van de volgende formule:

Aandeel (t) = ((BBP(t-4)/BBPEVA (t-4)) + (BBP(t-3)/BBPEVA (t-3)) + (BBP(t-2)/BBPEVA (t-2))) : 3

2.

In deze formule verwijst BBPEVA naar het totale BBP van de EER EVA-staten, terwijl BBP verwijst naar het BBP van de desbetreffende EER EVA-Staat.

3.

De bijdrage van een EER EVA-Staat aan elk van de vijf jaarlijkse tranches van het financieel mechanisme stemt dus overeen met het aandeel van het BBP van deze staten in het totale BBP van de EER EVA-Staten, waarbij het gemiddelde wordt genomen van de drie laatste jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn.

4.

De nationale bureaus voor de statistiek (NBS) van de EER EVA-Staten zullen deze gegevens over het BBP verstrekken.

5.

Bijdragen luiden in EUR.

6.

De BBP-gegevens van Liechtenstein, dat officieel geen dergelijke gegevens verstrekt, zullen worden geraamd door het BBP van Zwitserland te delen door de ingezeten bevolking van Zwitserland en het resultaat te vermenigvuldigen met de ingezeten bevolking van Liechtenstein.

7.

De BBP-gegevens waarop de bijdragen voor een specifiek jaar t gebaseerd dienen te zijn, worden uiterlijk op 1 februari van hetzelfde jaar verstrekt en hebben betrekking op de jaren t-4, t-3 en t-2.