ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 124

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
17 mei 2005


Inhoud

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Raad

 

*

Besluit van de Raad van 17 februari 2005 betreffende het sluiten, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden

1

Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden

4

 

*

Besluit van de Raad van 3 maart 2005 betreffende de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Albanië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven

21

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Albanië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven

22

 

*

Besluit van de Raad van 3 maart 2005 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven

41

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven

43

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

17.5.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 124/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 17 februari 2005

betreffende het sluiten, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden

(2005/370/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1, junctis de eerste zin van de eerste alinea van artikel 300, lid 2, en de eerste alinea van artikel 300, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de VN/ECE (hierna het Verdrag van Aarhus) beoogt aan het publiek rechten te verlenen en legt aan de partijen en overheidsinstanties verplichtingen op betreffende toegang tot informatie en inspraak en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

(2)

De verbetering van de toegang van het publiek tot informatie, een bredere inspraak van het publiek bij besluitvormingsprocessen en toegang tot de rechter zijn essentiële instrumenten om het publiek bewust te maken van milieuaangelegenheden en een betere uitvoering en handhaving van de milieuwetgeving te bevorderen. Aldus wordt bijgedragen tot het versterken en doeltreffender maken van milieubeschermingsbeleid.

(3)

Het Verdrag van Aarhus staat open voor ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door staten en regionale organisaties voor economische integratie.

(4)

Krachtens het Verdrag van Aarhus moet een regionale organisatie voor economische integratie in haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding de reikwijdte vermelden van haar bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden die onder het Verdrag vallen.

(5)

De Gemeenschap is, in overeenstemming met het Verdrag en met name artikel 175, lid 1, ervan, samen met haar lidstaten bevoegd voor het aangaan van internationale overeenkomsten en het implementeren van de daaruit resulterende verplichtingen die bijdragen tot het nastreven van de in artikel 174, lid 1, van het EG-Verdrag opgenomen doelstellingen.

(6)

De Gemeenschap en de meeste van haar lidstaten hebben het Verdrag van Aarhus ondertekend in 1998 en hebben sindsdien hun inspanningen voortgezet met het oog op hun goedkeuring van het Verdrag. Ondertussen wordt de relevante Gemeenschapswetgeving in overeenstemming gebracht met het Verdrag.

(7)

Het doel van het Verdrag van Aarhus, als onderschreven in artikel 1 daarvan, strookt met de doelstellingen van het communautaire milieubeleid, die zijn vervat in artikel 174 van het EG-Verdrag. Op basis van dit artikel heeft de Gemeenschap, die de bevoegdheid met haar lidstaten deelt, reeds een uitgebreide wetgeving aangenomen welke zich nog steeds ontwikkelt en bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstelling van het Verdrag van Aarhus, niet alleen door haar eigen instellingen, maar ook door overheidsinstanties in haar lidstaten.

(8)

Het Verdrag van Aarhus dient derhalve te worden gesloten,

BESLUIT:

Artikel 1

Het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de VN/ECE („Verdrag van Aarhus”) wordt hierbij namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van het Verdrag van Aarhus is bij dit besluit gevoegd.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt hierbij gemachtigd de persoon of personen aan te wijzen bevoegd om de akte van goedkeuring neder te leggen bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties overeenkomstig artikel 19 van het Verdrag van Aarhus.

Tegelijkertijd legt of leggen de aangewezen persoon of personen de in de bijlage bij dit besluit genoemde verklaringen neder overeenkomstig artikel 19 van het Verdrag van Aarhus.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-C. JUNCKER


(1)  Advies uitgebracht op 31 maart 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).


BIJLAGE

VERKLARING DOOR DE EUROPESE GEMEENSCHAP IN OVEREENSTEMMING MET ARTIKEL 19 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE TOEGANG TOT INFORMATIE, INSPRAAK BIJ BESLUITVORMING EN TOEGANG TOT DE RECHTER INZAKE MILIEUAANGELEGENHEDEN

De Europese Gemeenschap verklaart dat zij, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 175, lid 1, bevoegd is om toe te treden tot internationale overeenkomsten, en om de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen, die bijdragen tot de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:

behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;

bescherming van de gezondheid van de mens;

behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen.

Voorts verklaart de Europese Gemeenschap dat zij reeds verscheidene voor haar lidstaten bindende juridische instrumenten heeft aangenomen ter uitvoering van bepalingen van het Verdrag van Aarhus, en dat zij overeenkomstig artikel 10, lid 2, en artikel 19, lid 5, van het Verdrag van Aarhus een lijst van die juridische instrumenten bij de depositaris zal indienen en in voorkomend geval actualiseren. In het bijzonder verklaart de Europese Gemeenschap tevens dat de geldende rechtsinstrumenten de uitvoering van de verplichtingen uit hoofde van artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus niet volledig dekken aangezien deze betrekking hebben op bestuursrechtelijke of rechterlijke procedures om handelingen en nalatigheden te betwisten van particulieren en andere overheidsinstanties dan de instellingen van de Europese Gemeenschap, zoals bepaald in artikel 2, lid 2, onder d), van het Verdrag van Aarhus, en dat bijgevolg bij de goedkeuring van het Verdrag van Aarhus door de Europese Gemeenschap haar lidstaten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze verplichtingen en dit ook zullen blijven tenzij en totdat de Gemeenschap in de uitoefening van haar bevoegdheden uit hoofde van het EG-Verdrag bepalingen van Gemeenschapsrecht inzake de uitvoering van deze verplichtingen aanneemt.

Tot slot herhaalt de Gemeenschap hetgeen zij bij de ondertekening van het Verdrag van Aarhus heeft verklaard, namelijk dat de communautaire instellingen het Verdrag van Aarhus zullen toepassen in het kader van hun bestaande en toekomstige regelgeving inzake toegang tot documenten en andere relevante voorschriften van het Gemeenschapsrecht op het door dat Verdrag bestreken gebied.

De Gemeenschap is verantwoordelijk voor de naleving van de uit het Verdrag van Aarhus voortvloeiende verplichtingen waarop het vigerende Gemeenschapsrecht van toepassing is.

De uitoefening van de bevoegdheid van de Gemeenschap is uiteraard voortdurend in ontwikkeling.

VERKLARING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP OVER ENKELE SPECIFIEKE BEPALINGEN VAN RICHTLIJN 2003/4/EG

Met betrekking tot artikel 9 van het Verdrag van Aarhus verzoekt de Europese Gemeenschap de partijen bij dat Verdrag nota te nemen van artikel 2, lid 2, en artikel 6 van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie. Deze bepalingen bieden de lidstaten van de Europese Gemeenschap de mogelijkheid in uitzonderlijke gevallen en onder strikte voorwaarden bepaalde instellingen en organen uit te sluiten van de voorschriften inzake beroepsprocedures ten aanzien van besluiten betreffende de verzoeken om informatie.

De ratificatie door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van Aarhus laat derhalve een eventueel voorbehoud van een lidstaat van de Europese Gemeenschap onverlet voorzover dat voorbehoud verenigbaar is met artikel 2, lid 2, en artikel 6 van Richtlijn 2003/4/EG.


VERDRAG BETREFFENDE TOEGANG TOT INFORMATIE, INSPRAAK BIJ BESLUITVORMING EN TOEGANG TOT DE RECHTER INZAKE MILIEUAANGELEGENHEDEN

Gedaan te Aarhus, Denemarken, 25 juni 1998.

De partijen bij dit Verdrag,

Herinnerend aan beginsel 1 van de Verklaring van Stockholm inzake het menselijk leefmilieu,

Tevens herinnerend aan beginsel 10 van de Verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling,

Voorts herinnerend aan de resoluties van de Algemene Vergadering 37/7 van 28 oktober 1982 inzake het Wereldnatuurhandvest en 45/94 van 14 december 1990 inzake de noodzaak een gezond milieu te waarborgen voor het welzijn van individuen,

Herinnerend aan het Europees Handvest inzake milieu en gezondheid aangenomen op de eerste Europese Conferentie inzake milieu en gezondheid van de Wereldgezondheidsorganisatie in Frankfurt-am-Main, Duitsland, op 8 december 1989,

Bevestigend de noodzaak de toestand van het milieu te beschermen, in stand te houden en te verbeteren en een duurzame en milieuhygiënisch verantwoorde ontwikkeling te waarborgen,

Erkennend dat adequate bescherming van het milieu van wezenlijk belang is voor het welzijn van de mens en het genot van de fundamentele mensenrechten, waaronder het recht op leven zelf,

Tevens erkennend dat een ieder het recht heeft te leven in een milieu dat passend is voor zijn of haar gezondheid en welzijn en de plicht heeft, zowel individueel als tezamen met anderen, het milieu te beschermen en te verbeteren in het belang van de huidige en toekomstige generaties,

Overwegende dat, om dit recht te kunnen doen gelden en deze plicht te kunnen vervullen, burgers toegang tot informatie, recht op inspraak in de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden moeten hebben, en in dit verband erkennend dat burgers bijstand nodig kunnen hebben om hun rechten uit te oefenen,

Erkennend dat, op milieugebied, een verbeterde toegang tot informatie alsmede inspraak in besluitvorming de kwaliteit en de uitvoering van besluiten verbeteren, bijdragen tot de bewustheid bij het publiek van milieuvraagstukken, het publiek de gelegenheid bieden om zijn bezorgdheid te uiten en bestuursorganen in staat stellen naar behoren rekening te houden met deze bezorgdheid,

Aldus beogend de verantwoording en transparantie van de besluitvorming te bevorderen en de publieke steun voor besluiten over het milieu te versterken,

Erkennend dat transparantie in alle geledingen van de overheid gewenst is, en wetgevende lichamen uitnodigend de beginselen van dit Verdrag in hun handelingen ten uitvoer te brengen,

Tevens erkennend dat het publiek bekend dient te zijn met de procedures voor inspraak in besluitvorming op milieugebied, er vrije toegang toe dient te hebben en dient te weten hoe deze te gebruiken,

Voorts het belang erkennend van de onderscheiden rollen die individuele burgers, niet-gouvernementele organisaties en de particuliere sector kunnen spelen in het beschermen van het milieu,

Geleid door de wens milieueducatie te stimuleren ter bevordering van het begrip van het milieu en duurzame ontwikkeling en bij het publiek een wijdverbreide bewustheid van, en inspraak aan te moedigen in, besluiten die invloed hebben op het milieu en die duurzame ontwikkeling beïnvloeden,

Gelet op, in dit verband, het belang van gebruikmaking van de media en van elektronische of andere, toekomstige vormen van communicatie,

Het belang erkennend van geheel in besluitvorming van de overheid geïntegreerde milieuoverwegingen en derhalve van de noodzaak voor bestuursorganen te beschikken over nauwkeurige, uitvoerige en actuele milieu-informatie,

Erkennend dat bestuursorganen milieu-informatie bezitten in het openbaar belang,

Geleid door de wens het publiek, met inbegrip van organisaties, toegang te geven tot doelmatige mechanismen van rechtspraak, opdat zijn rechtmatige belangen worden beschermd en het recht wordt toegepast,

Gelet op het belang dat adequate productinformatie wordt verstrekt aan consumenten, om hen in staat te stellen weloverwogen milieukeuzen te maken,

Erkennend de bezorgdheid van het publiek over de doelbewuste introductie in het milieu van genetisch gemodificeerde organismen en de noodzaak van grotere transparantie en meer inspraak in de besluitvorming op dit gebied,

Overtuigd dat de uitvoering van dit Verdrag zal bijdragen tot het versterken van de democratie in de regio van de Economische Commissie voor Europa (ECE) van de Verenigde Naties,

Zich bewust van de rol die de ECE in dit opzicht heeft gespeeld en herinnerend aan, onder meer, de richtsnoeren van de ECE inzake de toegang tot milieu-informatie en inspraak in milieubesluitvorming, bekrachtigd in de ministeriële verklaring aangenomen op de derde ministeriële conferentie „Milieu voor Europa”' in Sofia, Bulgarije, op 25 oktober 1995,

Indachtig de relevante bepalingen van het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, totstandgekomen te Espoo, Finland, op 25 februari 1991, en het Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen en het Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren, beide totstandgekomen te Helsinki op 17 maart 1992, en andere regionale verdragen,

Zich ervan bewust dat het aannemen van dit Verdrag een bijdrage zal vormen aan het verder versterken van het proces „Milieu voor Europa”' en aan de resultaten van de vierde ministeriële conferentie in Aarhus, Denemarken, in juni 1998,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Doel

Om bij te dragen aan de bescherming van het recht van elke persoon van de huidige en toekomstige generaties om te leven in een milieu dat passend is voor zijn of haar gezondheid en welzijn, waarborgt elke partij de rechten op toegang tot informatie, inspraak in de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 2

Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit Verdrag,

1.

wordt onder „partij”' verstaan, tenzij uit de tekst anders blijkt, een verdragsluitende partij bij dit Verdrag;

2.

wordt onder „overheidsinstantie”' verstaan:

a)

overheid op nationaal, regionaal of ander niveau;

b)

natuurlijke of rechtspersonen die openbare bestuursfuncties naar nationaal recht vervullen, met inbegrip van specifieke taken, activiteiten of diensten met betrekking tot het milieu;

c)

alle andere natuurlijke of rechtspersonen die openbare verantwoordelijkheden of functies hebben, of openbare diensten verlenen, met betrekking tot het milieu, onder toezicht van een orgaan of persoon vallend onder het bovenstaande onder a) of b);

d)

de instellingen van elke regionale organisatie voor economische integratie bedoeld in artikel 17 die partij is bij dit Verdrag.

Deze begripsomschrijving omvat geen organen of instellingen die optreden in een rechterlijke of wetgevende hoedanigheid;

3.

wordt onder „milieu-informatie”' verstaan alle informatie in geschreven, visuele, auditieve, elektronische of enige andere materiële vorm over:

a)

de toestand van elementen van het milieu, zoals lucht en atmosfeer, water, bodem, land, landschappen en natuurgebieden, biologische diversiteit en componenten daarvan, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, en de interactie tussen deze elementen;

b)

factoren, zoals stoffen, energie, geluid en straling, en activiteiten of maatregelen, met inbegrip van bestuurlijke maatregelen, milieuakkoorden, beleid, wetgeving, plannen en programma's die de elementen van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten binnen het toepassingsgebied van het voorgaande onder a), en kosten-baten- en andere economische analysen en veronderstellingen gebruikt in milieubesluitvorming;

c)

de toestand van de menselijke gezondheid en veiligheid, de menselijke levensomstandigheden, cultureel waardevolle gebieden en bouwwerken, voorzover deze worden of kunnen worden aangetast door de toestand van de elementen van het milieu of, via deze elementen, door de factoren, activiteiten of maatregelen bedoeld in het voorgaande onder b);

4.

wordt onder „het publiek”' verstaan een of meer natuurlijke of rechtspersonen en, in overeenstemming met nationale wetgeving of praktijk, hun verenigingen, organisaties of groepen;

5.

wordt onder „het betrokken publiek”' verstaan het publiek dat gevolgen ondervindt, of waarschijnlijk ondervindt van, of belanghebbende is bij, milieubesluitvorming; voor de toepassing van deze omschrijving worden niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming en voldoen aan de eisen van nationaal recht geacht belanghebbende te zijn.

Artikel 3

Algemene bepalingen

1.   Elke partij neemt de noodzakelijke wet- en regelgevende en andere maatregelen, met inbegrip van maatregelen om verenigbaarheid te bewerkstelligen tussen de bepalingen ter uitvoering van de bepalingen in dit Verdrag betreffende informatie, inspraak en toegang tot de rechter, alsmede passende handhavingsmaatregelen, voor het instellen en instandhouden van een duidelijk, transparant en samenhangend kader voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag.

2.   Elke partij streeft ernaar te waarborgen dat overheidsfunctionarissen en overheidsinstanties het publiek bijstaan en begeleiden bij het verkrijgen van toegang tot informatie, het vergemakkelijken van inspraak in besluitvorming en het verkrijgen van toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

3.   Elke partij bevordert milieueducatie en milieubewustzijn onder het publiek, in het bijzonder omtrent het verkrijgen van toegang tot informatie, omtrent inspraak in besluitvorming en omtrent het verkrijgen van toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden.

4.   Elke partij voorziet in passende erkenning van en steun aan verenigingen, organisaties of groepen die milieubescherming bevorderen en waarborgt dat haar nationale rechtsstelsel strookt met deze verplichting.

5.   De bepalingen van dit Verdrag laten onverlet het recht van een partij maatregelen te handhaven of in te stellen die voorzien in een ruimere toegang tot informatie, uitgebreidere inspraak in besluitvorming en ruimere toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden dan vereist door dit Verdrag.

6.   Dit Verdrag verplicht niet tot het afwijken van bestaande rechten op toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

7.   Elke partij bevordert de toepassing van de beginselen van dit Verdrag bij internationale besluitvormingsprocessen aangaande het milieu en binnen het kader van internationale organisaties in aangelegenheden verband houdend met het milieu.

8.   Elke partij waarborgt dat personen die hun rechten uitoefenen overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag niet worden gestraft, vervolgd of op enige wijze gehinderd wegens hun betrokkenheid. Deze bepaling laat onverlet de bevoegdheden van de nationale rechter om in een rechtsgeding redelijke kosten toe te wijzen.

9.   Binnen het toepassingsgebied van de relevante bepalingen van dit Verdrag heeft het publiek toegang tot informatie, heeft het de mogelijkheid van inspraak in besluitvorming en heeft het toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden zonder discriminatie op grond van staatsburgerschap, nationaliteit of woonplaats en, in het geval van een rechtspersoon, zonder discriminatie op grond van de plaats van de statutaire zetel of een feitelijk middelpunt van de activiteiten.

Artikel 4

Toegang tot milieu-informatie

1.

a)

zonder dat een bepaald belang behoeft te worden gesteld;

b)

in de verzochte vorm, tenzij:

i)

het voor de overheidsinstantie redelijk is dit in een andere vorm beschikbaar te stellen, in welk geval het beschikbaar stellen in die vorm met redenen wordt omkleed; of

ii)

de informatie al voor het publiek beschikbaar is in een andere vorm.

2.   De milieu-informatie bedoeld in het bovenstaande lid 1 wordt zo spoedig mogelijk beschikbaar gesteld en uiterlijk binnen een maand nadat het verzoek is ingediend, tenzij de omvang en de ingewikkeldheid van de informatie een verlenging van deze termijn rechtvaardigen tot ten hoogste twee maanden na het verzoek. De verzoeker wordt ingelicht over elke verlenging en over de redenen die deze rechtvaardigen.

3.

a)

de overheidsinstantie waaraan het verzoek is gericht de verzochte milieu-informatie niet bezit;

b)

het verzoek kennelijk onredelijk is of op een te algemene wijze is geformuleerd; of

c)

het verzoek nog onvoltooid materiaal of interne mededelingen van overheidsinstanties betreft, wanneer in een dergelijke uitzondering is voorzien in het nationale recht of bestendig gebruik, met inachtneming van het openbare belang dat met bekendmaking wordt gediend.

4.   Een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd indien de bekendmaking een nadelige invloed zou hebben op:

a)

de vertrouwelijkheid van het handelen van overheidsinstanties, wanneer in dergelijke vertrouwelijkheid is voorzien naar nationaal recht;

b)

internationale betrekkingen, nationale defensie of openbare veiligheid;

c)

de rechtspleging, de mogelijkheid van een persoon een eerlijk proces te verkrijgen of de bevoegdheid van een overheidsinstantie om een onderzoek te verrichten van strafrechtelijke of tuchtrechtelijke aard;

d)

de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie, wanneer deze informatie bij wet beschermd wordt om een legitiem economisch belang te beschermen. Binnen dit kader wordt informatie over emissies bekendgemaakt die van belang is voor de bescherming van het milieu;

e)

intellectuele-eigendomsrechten;

f)

de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en/of -dossiers met betrekking tot een natuurlijk persoon wanneer die persoon niet heeft ingestemd met bekendmaking van de informatie aan het publiek, wanneer in deze vertrouwelijkheid is voorzien naar nationaal recht;

g)

de belangen van een derde die de verzochte informatie heeft verstrekt zonder dat deze derde wettelijk verplicht is of wettelijk verplicht kan worden dat te doen, en wanneer die derde niet instemt met het vrijgeven van het materiaal; of

h)

het milieu waarop de informatie betrekking heeft, zoals de voortplantingsgebieden van zeldzame soorten.

De bovengenoemde gronden voor weigering worden restrictief uitgelegd, met inachtneming van het met bekendmaking gediende openbare belang en in aanmerking nemend of de verzochte informatie betrekking heeft op emissies in het milieu.

5.   Indien een overheidsinstantie de verzochte milieu-informatie niet bezit, licht deze overheidsinstantie de verzoeker zo spoedig mogelijk in over de overheidsinstantie waarbij naar zijn mening de verzochte informatie kan worden aangevraagd, of het zendt het verzoek door aan die overheidsinstantie en licht de verzoeker hierover in.

6.   Elke partij waarborgt dat, indien informatie die ingevolge het voorgaande lid 3, onder c), en lid 4 is uitgezonderd van bekendmaking kan worden afgescheiden zonder afbreuk te doen aan de vertrouwelijkheid van de uitgezonderde informatie, overheidsinstanties de overige milieu-informatie waarom is verzocht beschikbaar stellen.

7.   Een weigering van een verzoek geschiedt schriftelijk indien het verzoek schriftelijk is gedaan of de verzoeker daarom verzoekt. Een weigering wordt met redenen omkleed en verschaft informatie over toegang tot de herzieningsprocedure waarin is voorzien in overeenstemming met artikel 9. De weigering geschiedt zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen een maand, tenzij de ingewikkeldheid van de informatie een verlenging van deze termijn rechtvaardigt tot ten hoogste twee maanden na het verzoek. De verzoeker wordt ingelicht over elke verlenging en over de redenen die deze rechtvaardigen.

8.   Elke partij kan haar overheidsinstanties toestaan kosten te heffen voor het verstrekken van informatie, maar deze vergoeding gaat een redelijk bedrag niet te boven.

Overheidsinstanties die voornemens zijn dergelijke kosten te heffen voor het verstrekken van informatie stellen aan verzoekers een overzicht beschikbaar van de vergoedingen die kunnen worden geheven, met vermelding van de omstandigheden waarin deze kunnen worden geheven of vrijstelling kan worden verleend en wanneer het verstrekken van informatie afhankelijk is van vooruitbetaling van dergelijke kosten.

Artikel 5

Verzamelen en verspreiden van milieu-informatie

1.

a)

overheidsinstanties milieu-informatie bezitten en actualiseren die van belang is voor hun functies;

b)

er verplichte mechanismen worden ingesteld voor een adequate informatiestroom naar de overheidsinstanties over voorgestelde en bestaande activiteiten die het milieu aanmerkelijk kunnen beïnvloeden;

c)

in het geval van een onmiddellijke bedreiging van de menselijke gezondheid of het milieu, hetzij veroorzaakt door menselijke activiteiten of ten gevolge van natuurlijke oorzaken, alle informatie die het publiek in staat kan stellen maatregelen te nemen om uit de bedreiging voortvloeiende schade te voorkomen of te beperken en die in bezit is van een overheidsinstantie onmiddellijk en terstond wordt verspreid onder leden van het publiek die getroffen kunnen worden.

2.

a)

het verstrekken van voldoende informatie aan het publiek over de aard en de strekking van de milieu-informatie die in het bezit is van de betrokken overheidsinstanties, de fundamentele voorwaarden waarop deze informatie beschikbaar wordt gesteld en toegankelijk is, en via welke procedure deze kan worden verkregen;

b)

het instellen en in stand houden van praktische voorzieningen zoals:

i)

voor het publiek toegankelijke lijsten, registers of bestanden;

ii)

de eis dat overheidsfunctionarissen het publiek bijstaan bij het verkrijgen van toegang tot informatie ingevolge dit Verdrag; en

iii)

het aanwijzen van contactpunten;

c)

het kosteloos verschaffen van toegang tot de milieu-informatie die zich bevindt in lijsten, registers of bestanden als bedoeld in het voorgaande onder b), i).

3.

a)

rapporten over de toestand van het milieu, bedoeld in het navolgende lid 4;

b)

wetteksten over of verband houdend met het milieu;

c)

indien van toepassing beleid, plannen en programma's over of verband houdend met het milieu, en milieuakkoorden; en

d)

andere informatie, voorzover de beschikbaarheid van deze informatie in deze vorm de toepassing van nationale wetgeving ter uitvoering van dit Verdrag zou kunnen vergemakkelijken, mits zulke informatie reeds beschikbaar is in elektronische vorm.

4.   Elke partij publiceert en verspreidt, met regelmatige tussenpozen van ten hoogste drie of vier jaar een nationaal rapport over de toestand van het milieu, met inbegrip van informatie over de kwaliteit van het milieu en informatie over op het milieu uitgeoefende druk.

5.

a)

wetgeving en beleidsdocumenten zoals documenten over strategieën, beleid, programma's en actieplannen betreffende het milieu, en voortgangsrapporten over hun uitvoering, voorbereid op verschillende overheidsniveaus;

b)

internationale verdragen en overeenkomsten over milieuonderwerpen; en

c)

indien van toepassing, andere belangrijke internationale documenten over milieuonderwerpen.

6.   Elke partij moedigt exploitanten wier activiteiten een aanmerkelijke invloed op het milieu hebben aan het publiek regelmatig te informeren over de gevolgen van hun activiteiten en producten voor het milieu, indien van toepassing, binnen het kader van vrijwillige milieukeur- of milieuauditsystemen of met andere middelen.

7.

a)

publiceert de feiten en feitenanalysen die zij relevant en belangrijk acht voor het opstellen van essentiële milieubeleidsvoorstellen;

b)

publiceert, of maakt op andere wijze beschikbaar toelichtend materiaal toegankelijk over haar contacten met het publiek over aangelegenheden die behoren tot het toepassingsgebied van dit Verdrag; en

c)

verstrekt in gepaste vorm informatie over het verrichten van openbare functies of het verlenen van openbare diensten betreffende het milieu door de overheid op alle niveaus.

8.   Elke partij ontwikkelt mechanismen om te waarborgen dat toereikende productinformatie beschikbaar wordt gemaakt voor het publiek op een wijze die consumenten in staat stelt weloverwogen milieukeuzen te maken.

9.   Elke partij neemt geleidelijk stappen om, indien van toepassing rekening houdend met internationale processen, een coherent, landelijk systeem voor inventarisatie of registratie van verontreinigingsgegevens in te stellen in een gestructureerd, geautomatiseerd en voor het publiek toegankelijk gegevensbestand, samengesteld op grond van gestandaardiseerde rapportages. Dit systeem kan betrekking hebben op de introductie, het uitstoten en overbrengen van een bepaalde reeks stoffen en producten, met inbegrip van water, energie en hulpbronnenverbruik, afkomstig van een bepaalde reeks activiteiten, in de verschillende milieucompartimenten en naar ter plaatse of elders gelegen verwerkings- en stortplaatsen.

10.   Niets in dit artikel doet afbreuk aan het recht van partijen te weigeren bepaalde milieu-informatie bekend te maken in overeenstemming met artikel 4, leden 3 en 4.

Artikel 6

Inspraak in besluiten over specifieke activiteiten

1.

a)

past de bepalingen van dit artikel toe ten aanzien van besluiten over het al dan niet toestaan van voorgestelde activiteiten vermeld in bijlage I;

b)

past, in overeenstemming met haar nationale wetgeving, de bepalingen van dit artikel ook toe op besluiten over niet in bijlage I vermelde voorgestelde activiteiten die een aanzienlijk effect op het milieu kunnen hebben. Hiertoe bepalen de partijen of een dergelijke voorgestelde activiteit onder deze bepalingen valt; en

c)

kan, indien haar nationale wetgeving hierin voorziet, per geval besluiten de bepalingen van dit artikel niet toe te passen op voorgestelde activiteiten voor nationale defensiedoeleinden, indien die partij meent dat een dergelijke toepassing op deze doeleinden van nadelige invloed zal zijn.

2.

a)

de voorgestelde activiteit en de aanvraag waarover een besluit zal worden genomen;

b)

de aard van mogelijke besluiten of het ontwerp-besluit;

c)

de voor de besluitvorming verantwoordelijke overheidsinstantie;

d)

de beoogde procedure, met inbegrip van, in de gevallen waarin deze informatie kan worden verstrekt:

i)

de aanvang van de procedure;

ii)

de mogelijkheden voor inspraak van het publiek;

iii)

de tijd en plaats van een beoogde openbare hoorzitting;

iv)

een aanduiding van de overheidsinstantie waarvan relevante informatie kan worden verkregen en waarbij de relevante informatie voor het publiek ter inzage is gelegd;

v)

een aanduiding van de betreffende overheidsinstantie of enig ander officieel lichaam waarbij opmerkingen of vragen kunnen worden ingediend en van het tijdschema voor het doorgeven van opmerkingen of vragen; en

vi)

een aanduiding van welke voor de voorgestelde activiteit relevante milieu-informatie beschikbaar is; en

e)

het feit dat de activiteit voorwerp is van een nationale of grensoverschrijdende milieueffectrapportage.

3.   De inspraakprocedures omvatten redelijke termijnen voor de verschillende fasen, die voldoende tijd laten voor het informeren van het publiek in overeenstemming met het voorgaande lid 2 en voor het publiek om zich gedurende de milieubesluitvorming doeltreffend voor te bereiden en deel te nemen.

4.   Elke partij voorziet in vroegtijdige inspraak, wanneer alle opties open zijn en doeltreffende inspraak kan plaatsvinden.

5.   Elke partij zou, indien van toepassing, potentiële aanvragers aan dienen te moedigen het betrokken publiek te identificeren, discussies aan te gaan en informatie te verstrekken betreffende de doelstellingen van hun aanvraag alvorens een vergunning aan te vragen.

6.

a)

een beschrijving van het terrein en de fysieke en technische kenmerken van de voorgestelde activiteit, met inbegrip van een prognose van de verwachte residuen en emissies;

b)

een beschrijving van de belangrijke effecten van de voorgestelde activiteit op het milieu;

c)

een beschrijving van de beoogde maatregelen om de effecten, met inbegrip van emissies, te voorkomen en/of te verminderen;

d)

een niet-technische samenvatting van het voorgaande;

e)

een schets van de voornaamste door de aanvrager bestudeerde alternatieven; en

f)

in overeenstemming met de nationale wetgeving, de voornaamste aan de overheidsinstantie uitgebrachte rapporten en adviezen op het tijdstip waarop het betrokken publiek dient te worden geïnformeerd in overeenstemming met het voorgaande lid 2.

7.   Inspraakprocedures bieden het publiek de mogelijkheid schriftelijk of, indien van toepassing, tijdens een hoorzitting of onderzoek met de verzoeker, alle opmerkingen, informatie, analysen of meningen naar voren te brengen die het relevant acht voor de voorgestelde activiteit.

8.   Elke partij waarborgt dat in het besluit naar behoren rekening wordt gehouden met het resultaat van de inspraak.

9.   Elke partij waarborgt dat, wanneer het besluit is genomen door de overheidsinstantie, het publiek terstond over het besluit wordt ingelicht in overeenstemming met de toepasselijke procedures. Elke partij maakt de tekst van het besluit toegankelijk voor het publiek tezamen met de redenen en overwegingen waarop het besluit is gebaseerd.

10.   Elke partij waarborgt dat, wanneer een overheidsinstantie de voorwaarden voor het uitvoeren van een in lid 1 bedoelde activiteit heroverweegt of aanpast, de bepalingen van de leden 2 tot en met 9 van dit artikel dienovereenkomstig worden toegepast, waar dit van toepassing is.

11.   Elke partij past, binnen het kader van haar nationale wetgeving, voorzover mogelijk en passend, de bepalingen van dit artikel toe op besluiten over het al dan niet toestaan van de opzettelijke introductie in het milieu van genetisch gemodificeerde organismen.

Artikel 7

Het milieu

Elke partij treft passende praktische en/of andere voorzieningen voor inspraak voor het publiek gedurende de voorbereiding van plannen en programma's betreffende het milieu, binnen een transparant en eerlijk kader, na het publiek de benodigde informatie te hebben verstrekt. In dit kader wordt artikel 6, leden 3, 4 en 8, toegepast. Het publiek dat kan inspreken wordt door de betreffende overheidsinstantie aangewezen met inachtneming van de doelstellingen van dit Verdrag. Voorzover passend spant elke partij zich in om, bij de voorbereiding van beleid betreffende het milieu mogelijkheden te scheppen voor inspraak.

Artikel 8

Inspraak tijdens de voorbereiding van uitvoerende regelingen en/of algemeen toepasselijke wettelijk bindende normatieve instrumenten

Elke partij tracht doeltreffende inspraak in een passend stadium te bevorderen, en terwijl opties nog openstaan, gedurende de voorbereiding door overheidsinstanties van uitvoerende regelingen en andere algemeen toepasselijke wettelijk bindende regels die een aanzienlijk effect kunnen hebben op het milieu.

Hiertoe zouden de volgende stappen dienen te worden genomen:

a)

er zouden voor doeltreffende inspraak toereikende termijnen dienen te worden vastgesteld;

b)

ontwerp-regels zouden dienen te worden gepubliceerd of anderszins aan het publiek beschikbaar te worden gesteld; en

c)

het publiek zou in de gelegenheid dienen te worden gesteld opmerkingen te maken, rechtstreeks of via representatieve overlegorganen.

Met het resultaat van de inspraak wordt zoveel mogelijk rekening gehouden.

Artikel 9

Toegang tot de rechter

1.   Elke partij waarborgt, binnen het kader van haar nationale wetgeving, dat een ieder die meent dat zijn of haar verzoek om informatie ingevolge artikel 4 veronachtzaamd, ten onrechte geheel of gedeeltelijk afgewezen of anderszins niet beantwoord is in overeenstemming met de bepalingen van dat artikel, toegang heeft tot een herzieningsprocedure voor een rechterlijke instantie of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan.

In de omstandigheden waarin een partij in een dergelijk beroep bij een rechterlijke instantie voorziet, waarborgt zij dat een dergelijke persoon tevens toegang heeft tot een bij wet ingestelde snelle procedure die kosteloos of niet kostbaar is, voor heroverweging door een overheidsinstantie of toetsing door een onafhankelijk en onpartijdig orgaan anders dan een rechterlijke instantie.

Eindbeslissingen ingevolge lid 1 zijn bindend voor de overheidsinstantie die de informatie bezit. De redengeving geschiedt schriftelijk, in ieder geval wanneer toegang tot informatie wordt geweigerd ingevolge dit lid.

2.   Elke partij waarborgt, binnen het kader van haar nationale wetgeving, dat leden van het betrokken publiek

a)

die een voldoende belang hebben, dan wel

b)

stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een partij dit als voorwaarde stelt, toegang hebben tot een herzieningsprocedure voor een rechterlijke instantie en/of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan, om de materiële en formele rechtmatigheid te bestrijden van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen van artikel 6 en, wanneer het nationale recht hierin voorziet en onverminderd het navolgende lid 3, andere relevante bepalingen van dit Verdrag.

Wat een voldoende belang en een inbreuk op een recht vormt, wordt vastgesteld in overeenstemming met de eisen van nationaal recht en strokend met het doel aan het betrokken publiek binnen het toepassingsgebied van dit Verdrag ruim toegang tot de rechter te verschaffen. Hiertoe wordt het belang van elke niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de in artikel 2, lid 5, gestelde eisen voldoende geacht in de zin van het voorgaande onder a). Dergelijke organisaties worden tevens geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van het voorgaande onder b).

De bepalingen van dit lid 2 sluiten niet de mogelijkheid uit van een herzieningsprocedure voor een bestuursrechtelijke instantie en laten onverlet de eis van het uitputten van de bestuursrechtelijke beroepsgang alvorens over te gaan tot rechterlijke herzieningsprocedures, wanneer die eis bestaat naar nationaal recht.

3.   Aanvullend op en onverminderd de in de voorgaande leden 1 en 2, bedoelde herzieningsprocedures, waarborgt elke partij dat leden van het publiek, wanneer zij voldoen aan de eventuele in haar nationale recht neergelegde criteria, toegang hebben tot bestuursrechtelijke of rechterlijke procedures om het handelen en nalaten van privé-personen en overheidsinstanties te betwisten die strijdig zijn met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu.

4.   Aanvullend op en onverminderd het voorgaande lid 1, voorzien de in de voorgaande leden 1, 2 en 3, bedoelde procedures in passende en doeltreffende middelen, met inbegrip van, zo nodig, een dwangmiddel tot rechtsherstel en zijn zij billijk, snel en niet onevenredig kostbaar. Beslissingen ingevolge dit artikel zijn schriftelijk of worden schriftelijk vastgelegd. Beslissingen van rechterlijke instanties, en waar mogelijk van andere organen, zijn voor het publiek toegankelijk.

5.   Om de doeltreffendheid van de bepalingen van dit artikel te bevorderen waarborgt elke partij dat aan het publiek informatie wordt verstrekt over toegang tot bestuursrechtelijke en rechterlijke herzieningsprocedures en overweegt zij het instellen van passende mechanismen voor bijstand om financiële of andere belemmeringen voor de toegang tot de rechter weg te nemen of te verminderen.

Artikel 10

Vergadering van partijen

1.   De eerste vergadering van de partijen wordt niet later bijeengeroepen dan een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag. Daarna wordt ten minste eenmaal per twee jaar een gewone vergadering van de partijen gehouden, tenzij anders besloten door de partijen, of op schriftelijk verzoek van een partij, mits binnen zes maanden na het meedelen van het verzoek aan alle partijen door de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, het genoemde verzoek gesteund wordt door ten minste een derde van de partijen.

2.

a)

toetsen zij het beleid alsmede juridische en methodologische benaderingen inzake toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, met het oog op verdere verbetering ervan;

b)

wisselen zij informatie uit aangaande ervaring verworven bij het sluiten en uitvoeren van bilaterale en multilaterale overeenkomsten of andere regelingen die van belang zijn voor de doelstellingen van dit Verdrag en waarbij een of meer van de partijen partij zijn;

c)

verzoeken zij, indien van toepassing, om de diensten van de relevante ECE-organen en van andere bevoegde internationale organen en speciale commissies, bij alle aspecten die verband houden met het verwezenlijken van de doelstellingen van dit Verdrag;

d)

stellen zij alle subsidiaire organen in die zij noodzakelijk achten;

e)

bereiden zij, indien van toepassing, protocollen bij dit Verdrag voor;

f)

overwegen zij en nemen zij voorstellen aan voor wijzigingen van dit Verdrag in overeenstemming met de bepalingen van artikel 14;

g)

overwegen zij en ondernemen zij elke aanvullende actie die vereist kan zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van dit Verdrag;

h)

overwegen zij en nemen zij bij hun eerste vergadering bij consensus een reglement van orde aan voor hun vergaderingen en de vergaderingen van subsidiaire organen;

i)

toetsen zij tijdens hun eerste vergadering hun ervaring met het uitvoeren van de bepalingen van artikel 5, lid 9, en overwegen zij welke stappen nodig zijn voor het verder ontwikkelen van het in dat lid bedoelde systeem, met inachtneming van internationale processen en ontwikkelingen, met inbegrip van de uitwerking van een passend instrument voor registers of inventarisaties van het uitstoten en overbrengen van verontreiniging die als bijlage bij dit Verdrag kunnen worden opgenomen.

3.   De vergadering van de partijen kan, zo nodig, op basis van consensus het instellen van financiële regelingen overwegen.

4.   De Verenigde Naties, de gespecialiseerde VN-agentschappen en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, alsmede elke staat of regionale organisatie voor economische integratie die ingevolge artikel 17 het recht heeft dit Verdrag te ondertekenen maar geen partij bij dit Verdrag is, en elke intergouvernementele organisatie die bevoegd is op de gebieden waarop dit Verdrag betrekking heeft, hebben het recht als waarnemers deel te nemen aan de vergaderingen van de partijen.

5.   Elke niet-gouvernementele organisatie die bevoegd is op de gebieden waarop dit Verdrag betrekking heeft, die de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa op de hoogte heeft gesteld van haar wens vertegenwoordigd te zijn bij een vergadering van de partijen heeft het recht deel te nemen als waarnemer tenzij ten minste een derde van de ter vergadering aanwezige partijen bezwaar maken.

6.   Voor de toepassing van de voorgaande leden 4 en 5, voorziet het in het voorgaande lid 2, onder h), bedoelde reglement van orde in praktische regelingen voor de toelatingsprocedure en andere relevante voorwaarden.

Artikel 11

Stemrecht

1.   Behoudens het bepaalde in het navolgende lid 2, heeft elke partij bij dit Verdrag één stem.

2.   Regionale organisaties voor economische integratie oefenen, ten aanzien van aangelegenheden die onder hun bevoegdheid vallen, hun stemrecht uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van hun lidstaten die partij zijn bij dit Verdrag. Deze organisaties oefenen hun stemrecht niet uit indien hun lidstaten hun stemrecht uitoefenen, en omgekeerd.

Artikel 12

Secretariaat

a)

het beleggen en voorbereiden van vergaderingen van de partijen;

b)

het toezenden aan de partijen van verslagen en andere in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag ontvangen informatie; en

c)

andere taken als door de partijen kunnen worden bepaald.

Artikel 13

Bijlagen

De bijlagen bij dit Verdrag maken een integrerend deel daarvan uit.

Artikel 14

Wijzigingen van het verdrag

1.   Elke partij kan wijzigingen van dit Verdrag voorstellen.

2.   Teksten van voorstellen tot wijziging van dit Verdrag worden schriftelijk ingediend bij de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die ze ten minste negentig dagen voor de vergadering van de partijen tijdens welke zij ter aanneming zullen worden voorgelegd, doet toekomen aan alle partijen.

3.   De partijen stellen alles in het werk om consensus te bereiken over voorgestelde wijzigingen van dit Verdrag. Indien alle pogingen om consensus te bereiken zijn uitgeput, en geen overeenstemming is bereikt, wordt de wijziging in laatste instantie aangenomen met een meerderheid van drievierde van de stemmen van de op de vergadering aanwezige partijen die hun stem uitbrengen.

4.   Wijzigingen van dit Verdrag die zijn aangenomen in overeenstemming met het voorgaande lid 3 worden door de depositaris aan alle partijen toegezonden voor bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding. Wijzigingen van dit Verdrag anders dan die van een bijlage worden van kracht voor partijen die deze hebben bekrachtigd, goedgekeurd of aanvaard op de negentigste dag na de ontvangst door de depositaris van de kennisgeving van hun bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding door ten minste drievierde van deze partijen. Daarna worden zij van kracht voor elke andere partij op de negentigste dag nadat die partij haar akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding van de wijzigingen nederlegt.

5.   Een partij die niet in staat is een wijziging van een bijlage bij dit Verdrag goed te keuren, stelt de depositaris hiervan schriftelijk in kennis binnen twaalf maanden na het bericht van de aanneming. De depositaris stelt alle partijen onverwijld in kennis van elke kennisgeving die hij ontvangt. Een partij kan te allen tijde een eerder gedane kennisgeving vervangen door een verklaring van aanvaarding, en na nederlegging van een akte van aanvaarding bij de depositaris, worden de wijzigingen van een dergelijke bijlage voor die partij van kracht.

6.   Na het verstrijken van twaalf maanden na de datum van haar toezending door de depositaris als voorzien in het voorgaande lid 4, wordt een wijziging van een bijlage van kracht voor die partijen die bij de depositaris geen kennisgeving hebben ingediend in overeenstemming met de bepalingen van het voorgaande lid 5, mits niet meer dan eenderde van de partijen een dergelijke kennisgeving hebben ingediend.

7.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „aanwezige partijen die hun stem uitbrengen” verstaan de partijen die aanwezig zijn en een stem vóór of tegen een voorstel uitbrengen.

Artikel 15

Toezicht op naleving

De vergadering van de partijen stelt, op basis van consensus, facultatieve regelingen vast van niet-confronterende, niet-rechterlijke en raadplegende aard voor toetsing van de naleving van de bepalingen van dit Verdrag. Deze regelingen laten ruimte voor passende betrokkenheid van het publiek en kunnen de optie omvatten mededelingen van leden van het publiek over aangelegenheden met betrekking tot dit Verdrag in overweging te nemen.

Artikel 16

Regeling van geschillen

1.   Indien tussen twee of meer partijen een geschil ontstaat over de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag, trachten zij dit op te lossen door onderhandeling of volgens een andere voor de partijen bij het geschil aanvaardbare methode voor de regeling van geschillen.

2.

a)

voorlegging van het geschil aan het Internationaal Gerechtshof;

b)

arbitrage in overeenstemming met de procedure omschreven in bijlage II.

3.   Indien de partijen bij het geschil beide in het voorgaande lid 2 genoemde methoden voor de regeling van geschillen hebben aanvaard, kan het geschil alleen aan het Internationaal Gerechtshof worden voorgelegd, tenzij de partijen anders overeenkomen.

Artikel 17

Ondertekening

Dit Verdrag staat op 25 juni 1998 te Aarhus (Denemarken), en daarna tot 21 december 1998 op de zetel van de Verenigde Naties te New York, open voor ondertekening door de lidstaten van de Economische Commissie voor Europa alsmede door staten die een consultatieve status bij de Europese Commissie voor Europa hebben krachtens de paragrafen 8 en 11 van resolutie 36 (IV) van de Economische en Sociale Raad van 28 maart 1947, en door regionale organisaties voor economische integratie opgericht door soevereine staten die lid zijn van de Economische Commissie voor Europa, waaraan de lidstaten bevoegdheden hebben overgedragen ten aanzien van aangelegenheden die onder dit Verdrag vallen, met inbegrip van de bevoegdheid ten aanzien van deze aangelegenheden verdragen aan te gaan.

Artikel 18

Depositaris

De secretaris-generaal van de Verenigde Naties treedt op als depositaris van dit Verdrag.

Artikel 19

Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding

1.   Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door ondertekenende staten en regionale organisaties voor economische integratie.

2.   Dit Verdrag staat vanaf 22 december 1998 open voor toetreding door de staten en regionale organisaties voor economische integratie bedoeld in artikel 17.

3.   Elke andere, niet in het voorgaande lid 2 bedoelde staat die lid is van de Verenigde Naties kan toetreden tot het Verdrag na goedkeuring door de vergadering van de partijen.

4.   Iedere organisatie zoals bedoeld in artikel 17 die partij wordt bij dit Verdrag zonder dat een van haar lidstaten partij is, is gebonden door alle verplichtingen krachtens dit Verdrag. Indien een of meer lidstaten van een dergelijke organisatie partij bij dit Verdrag zijn, beslissen de organisatie en haar lidstaten over hun onderscheiden verantwoordelijkheden ten aanzien van de nakoming van hun verplichtingen krachtens dit Verdrag. In dat geval mogen de organisatie en de lidstaten niet tegelijkertijd rechten krachtens dit Verdrag uitoefenen.

5.   In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding vermelden de regionale organisaties voor economische integratie bedoeld in artikel 17 de reikwijdte van hun bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden die onder dit Verdrag vallen. Deze organisaties doen de depositaris tevens mededeling van elke wezenlijke verandering in de reikwijdte van hun bevoegdheid.

Artikel 20

Inwerkingtreding

1.   Dit Verdrag treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

2.   Voor de toepassing van het voorgaande lid 1 wordt de door een regionale organisatie voor economische integratie neergelegde akte niet meegeteld naast akten die zijn nedergelegd door lidstaten van die organisatie.

3.   Ten aanzien van elke staat of organisatie bedoeld in artikel 17 die dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt het Verdrag in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging door de staat of organisatie van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

Artikel 21

Opzegging

Elke partij kan, te allen tijde na drie jaar vanaf de datum waarop dit Verdrag ten aanzien van die partij in werking is getreden, het Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris. De opzegging wordt van kracht op de negentigste dag na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris.

Artikel 22

Authentieke teksten

Het originele exemplaar van dit Verdrag, waarvan de Engelse, de Franse en de Russische tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, hiertoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Aarhus (Denemarken), de vijfentwintigste juni negentienhonderdachtennegentig.


BIJLAGE I

LIJST VAN ACTIVITEITEN BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 1, ONDER a)

1.

Energiesector

Aardolie- en gasraffinaderijen;

Installaties voor vergassing en vloeibaarmaking;

Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 50 megawatt (MW);

Cokesfabrieken;

Kerncentrales en andere kernreactoren, met inbegrip van de ontmanteling of buitengebruikstelling van dergelijke centrales of reactoren (1) (met uitzondering van onderzoeksinstallaties voor de productie en verwerking van splijt- en kweekstoffen, met een constant vermogen van ten hoogste 1 thermische kW);

Installaties voor de opwerking van bestraalde splijtstoffen;

Installaties die ontworpen zijn:

voor de productie of de verrijking van splijtstoffen,

voor de behandeling van bestraalde splijtstoffen of hoog radioactief afval,

voor de definitieve verwijdering van bestraalde splijtstoffen,

uitsluitend voor de definitieve verwijdering van radioactief afval,

uitsluitend voor de (voor meer dan tien jaar geplande) opslag van bestraalde splijtstoffen of radioactief afval op een andere plaats dan het productieterrein.

2.

Productie en verwerking van metalen

Installaties voor het roosten of sinteren van ertsen, met inbegrip van zwavelhoudend erts;

Installaties voor de productie van ijzer of staal (primaire of secundaire smelting), met inbegrip van uitrusting voor continugieten, met een capaciteit van meer dan 2,5 ton per uur;

Installaties voor de verwerking van ferrometalen door:

i)

warmwalsen met een capaciteit van meer dan 20 ton ruwstaal per uur;

ii)

smeden met hamers met een slagarbeid van meer dan 50 kilojoule per hamer, wanneer een thermisch vermogen van meer dan 20 MW wordt gebruikt;

iii)

het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal met een verwerkingscapaciteit van meer dan 2 ton ruwstaal per uur;

Smelterijen van ferrometalen met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag;

Installaties:

i)

voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procédés;

ii)

voor het smelten, inclusief het legeren, van non-ferrometalen, inclusief terugwinningsproducten (affineren, vormgieten, enz.) met een smeltcapaciteit van meer dan 4 ton per dag voor lood en cadmium of 20 ton per dag voor alle andere metalen;

Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen door middel van een elektrolytisch of chemisch procédé wanneer de inhoud van de gebruikte behandelingsbaden meer dan 30 m3 bedraagt.

3.

Minerale industrie

Installaties voor de productie van cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 ton per dag, of van ongebluste kalk in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag;

Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten;

Installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van installaties voor de fabricage van glasvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag;

Installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag;

Installaties voor de fabricage van keramische producten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag, en/of met een ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een plaatsingsdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3.

4.

Chemische industrie: onder fabricage in de zin van de categorieën van activiteiten van deze paragraaf wordt verstaan de fabricage van in de onder a) tot en met g) genoemde stoffen of groepen van stoffen op industriële schaal door chemische omzetting.

a)

Chemische installaties voor de fabricage van organisch-chemische basisproducten, zoals:

i)

eenvoudige koolwaterstoffen (lineaire of cyclische, verzadigde of onverzadigde, alifatische of aromatische);

ii)

zuurstofhoudende koolwaterstoffen zoals alcoholen, aldehyden, ketonen, carbonzuren, esters, acetaten, ethers, peroxiden, epoxyharsen;

iii)

zwavelhoudende koolwaterstoffen;

iv)

stikstofhoudende koolwaterstoffen zoals aminen, amiden, nitroso-, nitro- en nitraatverbindingen, nitrillen, cyanaten, isocyanaten;

v)

fosforhoudende koolwaterstoffen;

vi)

halogeenhoudende koolwaterstoffen;

vii)

organometaalverbindingen;

viii)

kunststofbasisproducten (polymeren, kunstvezels en cellulosevezels);

ix)

synthetisch rubber;

x)

kleurstoffen en pigmenten;

xi)

tensioactieve stoffen en tensiden.

b)

Chemische installaties voor de fabricage van anorganisch-chemische basisproducten, zoals:

i)

van gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide, carbonyldichloride;

ii)

van zuren, zoals chroomzuur, fluorwaterstofzuur, fosforzuur, salpeterzuur, zoutzuur, zwavelzuur, oleum, zwaveligzuren;

iii)

van basen, zoals ammoniumhydroxide, kaliumhydroxide, natriumhydroxide;

iv)

van zouten, zoals ammoniumchloride, kaliumchloraat, kaliumcarbonaat, natriumcarbonaat, perboraat, zilvernitraat;

v)

van niet-metalen, metaaloxiden of andere anorganische verbindingen zoals calciumcarbide, silicium, siliciumcarbide;

c)

Chemische installaties voor de fabricage van fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen);

d)

Chemische installaties voor de fabricage van basisproducten voor gewasbescherming en van biociden;

e)

Installaties voor de fabricage van farmaceutische basisproducten die een chemisch of biologisch procédé gebruiken;

f)

Chemische installaties voor de fabricage van explosieven;

g)

Chemische installaties waarin een chemische of biologische bewerking wordt toegepast voor de fabricage van eiwitadditieven voor voedsel, gisten en andere eiwitstoffen.

5.

Afvalbeheer

Installaties voor de verbranding, de nuttige toepassing, de chemische behandeling of het storten van gevaarlijke afvalstoffen;

Installaties voor de verbranding van stedelijk afval met een capaciteit van meer dan 3 ton per uur;

Installaties voor de verwijdering van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 50 ton per dag;

Stortplaatsen die meer dan 10 ton per dag ontvangen of een totale capaciteit van meer dan 25 000 ton hebben, met uitzondering van stortplaatsen voor inerte afvalstoffen.

6.

Rioolwaterzuiveringsinstallaties met een capaciteit van meer dan 150 000 inwonerequivalenten

7.

Industriële installaties voor:

a)

de fabricage van papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen;

b)

de fabricage van papier en karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag.

8.

a)

Aanleg van spoorlijnen voor spoorverkeer over lange afstand en aanleg van vliegvelden (2) met een start- en landingsbaan van ten minste 2 100 meter;

b)

Aanleg van autosnelwegen en autowegen (3) ;

c)

Aanleg van nieuwe wegen met vier of meer rijstroken, of verlegging en/of verbreding van bestaande wegen met twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken, wanneer de nieuwe weg, het verlegde en/of verbrede weggedeelte een ononderbroken lengte van 10 km of meer heeft.

9.

a)

Waterwegen en havens voor de binnenscheepvaart voor schepen van meer dan 1 350 ton;

b)

Zeehandelshavens, met het land verbonden en buiten havens gelegen pieren voor lossen en laden (met uitzondering van pieren voor veerboten) die schepen van meer dan 1 350 ton kunnen ontvangen.

10.

Werkzaamheden voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater wanneer het jaarlijks volume onttrokken of aangevuld water 10 miljoen m3 of meer bedraagt.

11.

a)

Projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden wanneer deze overbrenging ten doel heeft eventuele waterschaarste te voorkomen en de hoeveelheid overgebracht water meer bedraagt dan 100 miljoen m3 per jaar;

b)

In alle andere gevallen, projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden wanneer het meerjarig gemiddelde jaardebiet van het bekken waaraan het water wordt onttrokken meer bedraagt dan 2 000 miljoen m3 per jaar en de hoeveelheid overgebracht water 5 % van dit debiet overschrijdt.

In beide gevallen is overbrenging van via leidingen aangevoerd drinkwater uitgesloten.

12.

Commerciële winning van aardolie en aardgas wanneer de gewonnen hoeveelheid meer dan 500 ton aardolie per dag of meer dan 500 000 m3 aardgas per dag bedraagt.

13.

Stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of permanent opslaan van water, wanneer een nieuwe of extra hoeveelheid water van meer dan 10 miljoen m3 wordt gestuwd of opgeslagen.

14.

Pijpleidingen voor gas, olie of chemicaliën met een diameter van meer dan 800 mm en een lengte van meer dan 40 km.

15.

Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan:

a)

40 000 plaatsen voor pluimvee;

b)

2 000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg); of

c)

750 plaatsen voor zeugen.

16.

Steengroeven en dagbouwmijnen met een terreinoppervlakte van meer dan 25 hectare, of turfwinning met een terreinoppervlakte van meer dan 150 hectare.

17.

Aanleg van bovengrondse hoogspanningsleidingen van 220 kV of meer en langer dan 15 km.

18.

Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een capaciteit van 200 000 ton of meer.

19.

Overige activiteiten

Installaties voor de voorbehandeling (wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag;

Installaties voor het looien van huiden met een verwerkingscapaciteit van meer dan 12 ton eindproducten per dag;

a)

abattoirs met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag geslachte dieren;

b)

bewerking en verwerking bestemd voor de fabricage van levensmiddelen van:

i)

dierlijke grondstoffen (andere dan melk) met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton eindproducten per dag;

ii)

plantaardige grondstoffen met een productiecapaciteit van meer dan 300 ton eindproducten per dag (gemiddelde waarde op kwartaalbasis);

c)

bewerking en verwerking van melk, met een hoeveelheid ontvangen melk van meer dan 200 ton per dag (gemiddelde waarde op jaarbasis);

Installaties voor de destructie of verwerking van kadavers en dierlijk afval met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag;

Installaties voor de oppervlaktebehandeling van stoffen, voorwerpen of producten waarin organische oplosmiddelen worden gebruikt, in het bijzonder voor het appreteren, bedrukken, het aanbrengen van een laag, het ontvetten, het vochtdicht maken, lijmen, verven, reinigen of impregneren, met een verbruikscapaciteit van meer dan 150 kg oplosmiddel per uur of meer dan 200 ton per jaar;

Installaties voor de fabricage van koolstof (harde gebrande steenkool) of elektrografiet door verbranding of grafitisering.

20.

Activiteiten die niet vallen onder de voorgaande paragrafen 1 tot en met 19 wanneer in inspraak is voorzien ingevolge een procedure voor milieueffectbeoordeling in overeenstemming met nationale wetgeving.

21.

De bepaling van artikel 6, lid 1, onder a), van dit Verdrag is niet van toepassing op de hiervoor genoemde projecten die uitsluitend of voornamelijk worden uitgevoerd voor onderzoek, ontwikkeling en het testen van nieuwe methoden of producten gedurende minder dan twee jaar, tenzij aannemelijk is dat zij een aanzienlijk nadelig effect hebben op milieu of gezondheid.

22.

Op elke wijziging of uitbreiding van activiteiten is, wanneer zulk een wijziging of uitbreiding op zichzelf voldoet aan de in deze bijlage omschreven criteria/drempels, artikel 6, lid 1, onder a), van dit Verdrag van toepassing. Op elke andere wijziging of uitbreiding van activiteiten is artikel 6, lid 1, onder b), van dit Verdrag van toepassing.


(1)  Kerncentrales en andere kernreactoren houden op zulke installaties te zijn wanneer alle splijtstoffen en andere radioactief besmette elementen permanent van de plaats van de installatie zijn verwijderd.

(2)  Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder „vliegveld” verstaan een vliegveld dat beantwoordt aan de definitie van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Chicago, 1944), tot oprichting van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (bijlage 14).

(3)  Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder „autoweg” verstaan een weg die beantwoordt aan de definitie van de Europese Overeenkomst inzake internationale hoofdverkeerswegen van 15 november 1975.


BIJLAGE II

ARBITRAGE

1.

Indien een geschil aan arbitrage wordt onderworpen ingevolge artikel 16, lid 2, van dit Verdrag, stelt/stellen een of meer van de partijen bij het geschil het secretariaat in kennis van het onderwerp van arbitrage, onder vermelding van de artikelen van dit Verdrag over de uitlegging of toepassing waarvan een geschil is ontstaan. Het secretariaat zendt de ontvangen informatie toe aan alle partijen bij dit Verdrag.

2.

Het scheidsgerecht bestaat uit drie leden. De eisende partij(en) en de andere partij(en) bij het geschil benoemen elk een arbiter, en de twee aldus benoemde arbiters wijzen met gezamenlijke instemming de derde arbiter aan, die voorzitter van het scheidsgerecht wordt. De derde arbiter mag geen onderdaan van een van de partijen bij het geschil zijn, noch mag hij of zij zijn of haar gewone verblijfplaats op het grondgebied van een van die partijen hebben, of in dienst zijn bij een van hen, of in een andere hoedanigheid reeds bij de aangelegenheid betrokken zijn geweest.

3.

Indien de voorzitter van het scheidsgerecht niet is aangewezen binnen twee maanden na de benoeming van de tweede arbiter, wijst de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, op verzoek van een van beide partijen bij het geschil, binnen een nieuwe termijn van twee maanden de voorzitter aan.

4.

Indien een van de partijen bij het geschil niet binnen een maand nadat zij het verzoek daartoe heeft ontvangen, een arbiter heeft benoemd, kan de andere partij dit mededelen aan de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die binnen een nieuwe termijn van twee maanden de voorzitter van het scheidsgerecht aanwijst. Vervolgens verzoekt de voorzitter van het scheidsgerecht de partij die nog geen arbiter heeft benoemd, dit binnen twee maanden te doen. Indien zij dit binnen dat tijdvak niet doet, deelt de voorzitter dit mede aan de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die vervolgens binnen een volgend tijdvak van twee maanden de benoeming verricht.

5.

Het scheidsgerecht neemt zijn beslissing in overeenstemming met het internationale recht en met de bepalingen van dit Verdrag.

6.

Ieder krachtens de bepalingen van deze bijlage ingesteld scheidsgerecht stelt zijn eigen procedureregels vast.

7.

De beslissingen van het scheidsgerecht betreffende zowel procedures als aan hem voorgelegde aangelegenheden worden genomen met een meerderheid van de stemmen van zijn leden.

8.

Het scheidsgerecht kan alle passende maatregelen nemen ter vaststelling van de feiten.

9.

De partijen bij het geschil doen alles wat in hun vermogen ligt om het werk van het scheidsgerecht te vergemakkelijken, met name door:

a)

het scheidsgerecht alle relevante documenten, voorzieningen en informatie te verstrekken;

b)

het scheidsgerecht indien nodig in staat te stellen getuigen of deskundigen op te roepen en te horen.

10.

De partijen en de arbiters beschermen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij gedurende het werk van het scheidsgerecht in vertrouwen verkrijgen.

11.

Het scheidsgerecht kan, op verzoek van een van de partijen, tussentijdse beschermingsmaatregelen aanbevelen.

12.

Indien een van de partijen bij het geschil niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, kan de andere partij het scheidsgerecht verzoeken de procedure voort te zetten en zijn uiteindelijke beslissing te nemen. Het feit dat een partij niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, vormt geen belemmering voor de voortzetting van de procedure.

13.

Het scheidsgerecht kan tegeneisen die rechtstreeks voortkomen uit de aangelegenheid die het onderwerp van het geschil is, horen en erover beslissen.

14.

Tenzij het scheidsgerecht anders bepaalt vanwege de bijzondere omstandigheden van de zaak, worden de kosten van het scheidsgerecht, met inbegrip van de honorering van zijn leden, in gelijke delen gedragen door de partijen bij het geschil. Het scheidsgerecht houdt een overzicht van al zijn kosten bij, en verstrekt de partijen daarvan een eindopgave.

15.

Iedere partij bij dit Verdrag die een belang ten aanzien van het recht heeft bij de aangelegenheid die het onderwerp van het geschil is, en waarvoor de beslissing van het scheidsgerecht gevolgen kan hebben, kan zich met de instemming van het scheidsgerecht voegen in de procedure.

16.

Het scheidsgerecht doet zijn uitspraak binnen vijf maanden na de datum waarop het werd ingesteld, tenzij het het noodzakelijk acht deze termijn te verlengen met een termijn van ten hoogste vijf maanden.

17.

De uitspraak van het scheidsgerecht dient vergezeld te gaan van een uiteenzetting van de gronden. De uitspraak is onherroepelijk en bindend voor alle partijen bij het geschil. De uitspraak wordt door het scheidsgerecht toegezonden aan de partijen bij het geschil en aan het secretariaat.

Het secretariaat zendt de ontvangen informatie toe aan alle partijen bij dit Verdrag.

18.

Ieder geschil dat tussen partijen ontstaat betreffende de uitlegging of tenuitvoerlegging van de uitspraak kan door elk van de partijen worden voorgelegd aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan of, indien het daaraan niet kan worden voorgelegd, aan een ander scheidsgerecht dat hiertoe wordt ingesteld op dezelfde wijze als het eerstbedoelde scheidsgerecht.


17.5.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 124/21


BESLUIT VAN DE RAAD

van 3 maart 2005

betreffende de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Albanië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven

(2005/371/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, lid 3, onder b), in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij besluit van 28 november 2002 heeft de Raad de Commissie gemachtigd te onderhandelen over een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Albanië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven.

(2)

De onderhandelingen over de overeenkomst zijn gevoerd op 15 en 16 mei, 18 september en 5 november 2003.

(3)

Onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip dient de op 18 december 2004 in Brussel geparafeerde overeenkomst te worden ondertekend,

(4)

Overeenkomstig artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, heeft het Verenigd Koninkrijk laten weten dat het wenst deel te nemen aan de aanneming en toepassing van dit besluit.

(5)

Ierland neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van dit besluit. Dit besluit is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland.

(6)

Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van dit besluit. Dit besluit is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken,

BESLUIT:

Artikel 1

De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Albanië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven wordt namens de Gemeenschap ondertekend, onder voorbehoud van het besluit van de Raad betreffende de sluiting van die overeenkomst.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de personen aan te wijzen die bevoegd zijn de overeenkomst namens de Gemeenschap te ondertekenen onder voorbehoud van de sluiting.

Gedaan te Brussel, 3 maart 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

F. BILTGEN


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Albanië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven

DE HOGE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN,

DE EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna „de Gemeenschap” genoemd, en

DE REPUBLIEK ALBANIË, hierna „Albanië” genoemd,

VASTBESLOTEN hun samenwerking te versterken teneinde illegale immigratie effectiever te bestrijden,

VERLANGEND door middel van deze overeenkomst en op basis van wederkerigheid snelle en doeltreffende procedures vast te stellen voor de identificatie en de veilige en ordelijke overdracht van personen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van Albanië of een van de lidstaten van de Europese Unie en de doorgeleiding van dergelijke personen in een geest van samenwerking te vergemakkelijken,

BENADRUKKENDE dat deze overeenkomst geen afbreuk doet aan de rechten, verplichtingen en verantwoordelijkheden van de Gemeenschap, de lidstaten van de Europese Unie en Albanië die voortvloeien uit het internationale recht en met name uit het Europese Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens, het Verdrag van 28 juli 1951, het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen en de internationale instrumenten betreffende uitlevering,

OVERWEGENDE dat de bepalingen van deze overeenkomst die onder de werkingssfeer van titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap valt, niet van toepassing zijn op het Koninkrijk Denemarken, overeenkomstig het Protocol betreffende de positie van Denemarken dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a)

„lidstaat”: alle lidstaten van de Europese Unie met uitzondering van het Koninkrijk Denemarken;

b)

„onderdaan van een lidstaat”: elke persoon die de nationaliteit van een lidstaat bezit, zoals gedefinieerd voor communautaire doeleinden;

c)

„onderdaan van Albanië”: elke persoon die de nationaliteit van Albanië bezit;

d)

„onderdaan van een derde land”: elke persoon met een andere nationaliteit dan die van Albanië of een van de lidstaten;

e)

„staatloze persoon”: een persoon die geen nationaliteit bezit;

f)

„verblijfsvergunning”: een door Albanië of een van de lidstaten afgegeven vergunning, ongeacht van welke aard, die een persoon het recht geeft om op hun grondgebied te verblijven. Hieronder vallen niet de tijdelijke vergunningen om in verband met de behandeling van een asielverzoek of de aanvraag van een verblijfsvergunning op het grondgebied te verblijven;

g)

„visum”: een door Albanië of een van de lidstaten afgegeven vergunning of genomen besluit dat nodig is om het grondgebied binnen te komen of door te reizen. Luchthaventransitvisa vallen hier niet onder.

AFDELING I

OVERNAMEVERPLICHTINGEN VOOR ALBANIË

Artikel 2

Overname van eigen onderdanen

1.   Albanië neemt, op verzoek van een lidstaat en zonder andere formaliteiten dan die welke in deze overeenkomst zijn genoemd, alle personen over die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van de verzoekende lidstaat, wanneer kan worden aangetoond of op basis van verstrekt bewijsmateriaal aannemelijk kan worden gemaakt dat zij onderdaan zijn van Albanië.

Hetzelfde geldt voor personen aan wie na binnenkomst op het grondgebied van een lidstaat de Albanese nationaliteit is ontnomen of die daaraan hebben verzaakt, tenzij die personen ten minste een naturalisatietoezegging van die lidstaat hebben ontvangen.

2.   Albanië verstrekt de persoon van wie het de overname heeft aanvaard, indien nodig, onverwijld de voor zijn of haar terugkeer vereiste reisdocumenten met een geldigheidstermijn van ten minste zes maanden. Indien de betrokken persoon om juridische of feitelijke redenen niet binnen de geldigheidstermijn van het oorspronkelijk afgegeven reisdocument kan worden overgedragen, verlengt Albanië binnen 14 kalenderdagen de geldigheidstermijn van het reisdocument of verstrekt zo nodig een nieuw reisdocument met dezelfde geldigheidstermijn. Indien Albanië niet binnen 14 kalenderdagen het reisdocument heeft afgegeven, de geldigheidstermijn heeft verlengd of zo nodig een nieuw reisdocument heeft verstrekt, wordt het geacht in te stemmen met het gebruik van het standaardreisdocument van de Europese Unie voor verwijderingsdoeleinden (1).

Artikel 3

Overname van onderdanen van derde landen en staatloze personen

1.   Albanië neemt, op verzoek van een lidstaat en zonder andere formaliteiten dan die welke in deze overeenkomst zijn genoemd, alle onderdanen van derde landen en staatloze personen over die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van de verzoekende lidstaat, wanneer wordt aangetoond of op basis van verstrekt bewijsmateriaal aannemelijk kan worden gemaakt dat die personen:

a)

in het bezit zijn of bij binnenkomst in het bezit waren van een geldig visum of geldige verblijfsvergunning afgegeven door Albanië, of

b)

het grondgebied van de lidstaten zijn binnengekomen na verblijf op of doorreis door het grondgebied van Albanië.

2.   De in lid 1 bedoelde overnameplicht is niet van toepassing wanneer:

a)

de onderdaan van een derde land of de staatloze slechts in luchthaventransit is geweest via een internationale luchthaven in Albanië, of

b)

de verzoekende lidstaat aan de onderdaan van een derde land of de staatloze persoon voor of na de binnenkomst op zijn grondgebied een visum of verblijfsvergunning heeft afgegeven, tenzij:

die persoon in het bezit is van een door Albanië afgegeven visum of verblijfsvergunning met een langere geldigheidstermijn, of

het visum dat of de verblijfsvergunning die door de verzoekende lidstaat is afgegeven, is verkregen door gebruikmaking van nagemaakte of vervalste documenten.

3.   Albanië verstrekt de persoon van wie het de overname heeft aanvaard, indien nodig, onverwijld de voor zijn of haar terugkeer vereiste reisdocumenten met een geldigheidstermijn van ten minste zes maanden. Indien de betrokken persoon om juridische of feitelijke redenen niet binnen de geldigheidstermijn van het oorspronkelijk afgegeven reisdocument kan worden overgedragen, verlengt Albanië binnen 14 kalenderdagen de geldigheidstermijn van het reisdocument of verstrekt zo nodig een nieuw reisdocument met dezelfde geldigheidstermijn. Indien Albanië niet binnen 14 kalenderdagen het reisdocument heeft afgegeven, de geldigheidstermijn heeft verlengd of zo nodig een nieuw reisdocument heeft verstrekt, wordt het geacht in te stemmen met het gebruik van het standaardreisdocument van de Europese Unie voor verwijderingsdoeleinden.

AFDELING II

OVERNAMEVERPLICHTINGEN VOOR DE GEMEENSCHAP

Artikel 4

Overname van eigen onderdanen

1.   Een lidstaat neemt, op verzoek van Albanië en zonder andere formaliteiten dan die welke in deze overeenkomst zijn genoemd, alle personen over die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van Albanië, wanneer wordt aangetoond of op basis van verstrekt bewijsmateriaal aannemelijk kan worden gemaakt dat zij onderdaan zijn van die lidstaat.

Hetzelfde geldt voor personen aan wie na binnenkomst op het grondgebied van Albanië de nationaliteit van een lidstaat is ontnomen of die daaraan hebben verzaakt, tenzij die personen ten minste een naturalisatietoezegging van Albanië hebben ontvangen.

2.   Een lidstaat verstrekt de persoon van wie hij de overname heeft aanvaard, indien nodig, onverwijld de voor zijn of haar terugkeer vereiste reisdocumenten met een geldigheidstermijn van ten minste zes maanden. Indien de betrokken persoon om juridische of feitelijke redenen niet binnen de geldigheidstermijn van het oorspronkelijk afgegeven reisdocument kan worden overgedragen, verlengt de betrokken lidstaat binnen 14 kalenderdagen de geldigheidstermijn van het reisdocument of verstrekt hij zo nodig een nieuw reisdocument met dezelfde geldigheidstermijn. Indien de betrokken lidstaat niet binnen 14 kalenderdagen het reisdocument heeft afgegeven, de geldigheidstermijn heeft verlengd of zo nodig een nieuw reisdocument heeft verstrekt, wordt het geacht in te stemmen met het gebruik van het Albanese certificaat voor verwijderingsdoeleinden (2).

Artikel 5

Overname van onderdanen van derde landen en staatloze personen

1.   Een lidstaat neemt, op verzoek van Albanië en zonder andere formaliteiten dan die welke in deze overeenkomst zijn genoemd, alle onderdanen van derde landen en staatloze personen over die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van Albanië, wanneer wordt aangetoond of op basis van verstrekt bewijsmateriaal aannemelijk kan worden gemaakt dat die personen:

a)

in het bezit zijn of bij binnenkomst in het bezit waren van een geldig visum of geldige verblijfsvergunning afgegeven door de aangezochte lidstaat, of

b)

het grondgebied van Albanië zijn binnengekomen na verblijf op of doorreis door het grondgebied van de aangezochte lidstaat.

2.   De in lid 1 bedoelde overnameplicht is niet van toepassing wanneer:

a)

de onderdaan van een derde land of de staatloze slechts in luchthaventransit is geweest via een internationale luchthaven in de aangezochte lidstaat, of

b)

Albanië aan de onderdaan van een derde land of de staatloze persoon voor of na de binnenkomst op zijn grondgebied een visum of verblijfsvergunning heeft afgegeven, tenzij:

die persoon in het bezit is van een door de aangezochte lidstaat afgegeven visum of verblijfsvergunning met een langere geldigheidstermijn, of

het visum dat of de verblijfsvergunning die door Albanië is afgegeven, is verkregen door gebruikmaking van nagemaakte of vervalste documenten.

3.   De in lid 1 vervatte overnameplicht rust op de lidstaat die een visum of verblijfsvergunning heeft afgegeven. Indien twee of meer lidstaten een visum of verblijfsvergunning hebben afgegeven, rust de in lid 1 bedoelde overnameplicht op de lidstaat die het document met de langste geldigheidstermijn heeft afgegeven of, indien een of meer daarvan reeds zijn vervallen, het document dat nog steeds geldig is. Indien alle documenten reeds zijn vervallen, rust de in lid 1 bedoelde overnameplicht op de lidstaat die het document met de meest recente vervaldatum heeft afgegeven. Indien dergelijke documenten niet kunnen worden overgelegd, rust de in lid 1 bedoelde overnameplicht op de lidstaat waarvan het grondgebied op de meest recente datum is verlaten.

4.   Een lidstaat verstrekt de persoon van wie hij de overname heeft aanvaard, indien nodig, onverwijld de voor zijn of haar terugkeer vereiste reisdocumenten met een geldigheidstermijn van ten minste zes maanden. Indien de betrokken persoon om juridische of feitelijke redenen niet binnen de geldigheidstermijn van het oorspronkelijk afgegeven reisdocument kan worden overgedragen, verlengt de betrokken lidstaat binnen 14 kalenderdagen de geldigheidstermijn van het reisdocument of verstrekt hij zo nodig een nieuw reisdocument met dezelfde geldigheidstermijn. Indien de betrokken lidstaat niet binnen 14 kalenderdagen het reisdocument heeft afgegeven, de geldigheidstermijn heeft verlengd of zo nodig een nieuw reisdocument heeft verstrekt, wordt het geacht in te stemmen met het gebruik van het Albanese certificaat voor verwijderingsdoeleinden.

AFDELING III

OVERNAMEPROCEDURE

Artikel 6

Beginsel

1.   Met inachtneming van het bepaalde in lid 2 moet voor elke overdracht van een op grond van een verplichting zoals bedoeld in artikelen 2 tot en met 5, over te nemen persoon een overnameverzoek worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat.

2.   In plaats van het overnameverzoek kan aan de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat, met inachtneming van een redelijke termijn vóór de terugkeer van de betrokken persoon, een schriftelijke mededeling worden gericht, mits de over te nemen persoon in het bezit is van een geldig reisdocument en, indien van toepassing, een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning van de aangezochte staat.

Artikel 7

Overnameverzoek

1.   Het overnameverzoek moet, voorzover mogelijk, de volgende gegevens bevatten:

a)

identiteitsgegevens van de over te nemen persoon (bijvoorbeeld voornamen, familienaam, geboortedatum en indien mogelijk geboorteplaats, naam van de vader, naam van de moeder en laatste verblijfplaats);

b)

vermelding van de middelen waarmee het bewijs van of bewijsmateriaal inzake de nationaliteit, doorreis, het vervullen van de voorwaarden voor de overname van onderdanen van derde landen en staatloze personen, illegale binnenkomst en verblijf zal worden geleverd.

2.   Het overnameverzoek moet, voorzover mogelijk, ook de volgende inlichtingen bevatten:

a)

een verklaring waaruit blijkt dat de over te dragen persoon hulp of verzorging nodig kan hebben, op voorwaarde dat de betrokken persoon uitdrukkelijk met die verklaring heeft ingestemd;

b)

andere beschermings- of veiligheidsmaatregelen die voor de overdracht van de betrokken persoon nodig kunnen zijn.

3.   Een gemeenschappelijk formulier voor overnameverzoeken is in bijlage 5 opgenomen.

Artikel 8

Bewijsmiddelen met betrekking tot de nationaliteit

1.   Het bewijs van de nationaliteit overeenkomstig artikel 2, lid 1, en artikel 4, lid 1, kan met name worden geleverd door middel van de in bijlage 1 genoemde documenten, ook indien de geldigheidstermijn ervan is verstreken. Wanneer dergelijke documenten worden voorgelegd, erkennen de lidstaten en Albanië de nationaliteit zonder dat daarvoor verder onderzoek wordt verlangd. Het bewijs van de nationaliteit kan niet door middel van valse documenten worden geleverd.

2.   Als bewijsmateriaal inzake de nationaliteit overeenkomstig artikel 2, lid 1, en artikel 4, lid 1, kunnen met name de in bijlage 2 genoemde documenten dienen, ook indien de geldigheidstermijn ervan is verstreken. Wanneer dergelijke documenten worden overgelegd, beschouwen de lidstaten en Albanië de nationaliteit als vastgesteld, tenzij zij het tegendeel kunnen bewijzen. Als bewijsmateriaal inzake de nationaliteit kunnen geen valse documenten dienen.

3.   Indien geen van de in bijlage 1 of bijlage 2 genoemde documenten kan worden overgelegd, neemt de bevoegde diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging van Albanië of van de betrokken lidstaat op verzoek de nodige maatregelen om de over te nemen persoon onverwijld te ondervragen om zijn of haar nationaliteit vast te stellen.

Artikel 9

Bewijsmiddelen met betrekking tot onderdanen van derde landen en staatlozen

1.   Het bewijs dat is voldaan aan de in artikel 3, lid 1, en artikel 5, lid 1, vermelde voorwaarden voor overname van onderdanen van derde landen en staatloze personen kan met name worden geleverd door middel van de in bijlage 3 vermelde bewijsmiddelen; het bewijs kan niet door middel van valse documenten worden geleverd. Dit bewijs wordt door de lidstaten en Albanië zonder verder onderzoek erkend.

2.   Als bewijsmateriaal dat is voldaan aan de in artikel 3, lid 1, en artikel 5, lid 1, vermelde voorwaarden voor overname van onderdanen van derde landen en staatloze personen kunnen met name de in bijlage 4 vermelde bewijsmiddelen dienen; het bewijs kan niet door middel van valse documenten worden geleverd. Wanneer dergelijk bewijsmateriaal wordt overgelegd, nemen de lidstaten en Albanië aan dat aan de voorwaarden is voldaan, tenzij zij het tegendeel kunnen bewijzen.

3.   Het illegale karakter van de binnenkomst, de aanwezigheid of het verblijf wordt vastgesteld aan de hand van de reisdocumenten van de betrokken persoon waarin het voor het grondgebied van de verzoekende staat vereiste visum of een andere verblijfsvergunning ontbreekt. Een verklaring van de verzoekende staat waarin deze vaststelt dat de betrokken persoon niet in het bezit was van de nodige reisdocumenten, visum of verblijfsvergunning kan evenzo als bewijsmateriaal dienen inzake de illegale binnenkomst, aanwezigheid of verblijf.

Artikel 10

Termijnen

1.   Het overnameverzoek moet bij de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat worden ingediend binnen één jaar nadat het de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat ter kennis is gekomen dat een onderdaan van een derde land of een staatloze persoon niet of niet meer aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf voldoet. Indien er juridische of feitelijke belemmeringen zijn waardoor het verzoek niet tijdig kan worden ingediend, wordt de termijn op verzoek van de verzoekende staat verlengd, doch uiterlijk totdat de belemmeringen zijn opgeheven.

2.   Een overnameverzoek moet zonder uitstel en in ieder geval binnen 14 kalenderdagen worden beantwoord; de afwijzing van een overnameverzoek moet worden gemotiveerd. Deze termijn begint te lopen vanaf de datum van ontvangst van het overnameverzoek. Wordt binnen deze termijn niet geantwoord, dan wordt aangenomen dat met de overdracht wordt ingestemd.

3.   Nadat de instemming is gegeven of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de termijn van 14 kalenderdagen, wordt de betrokken persoon zonder uitstel of binnen ten hoogste drie maanden overgedragen. Deze termijn kan op verzoek van de verzoekende staat worden verlengd met de tijd die nodig is om juridische of praktische belemmeringen op te heffen.

Artikel 11

Overdrachtmodaliteiten en wijze van vervoer

1.   Voordat een persoon wordt overgedragen, treffen de bevoegde autoriteiten van Albanië en de betrokken lidstaat schriftelijk een regeling met betrekking tot de datum van overdracht, de plaats van binnenkomst, eventuele begeleiders en andere voor de overdracht relevante informatie.

2.   Geen enkele wijze van vervoer, door de lucht, over land of over zee, is uitgesloten. De overdracht per vliegtuig is niet beperkt tot het gebruik van de nationale luchtvaartmaatschappijen van Albanië of de lidstaten en kan plaatsvinden met gebruikmaking van lijn- of chartervluchten. In geval van begeleide overdracht mogen naast de gemachtigde personen van de verzoekende staat ook gemachtigde personen uit Albanië of een andere lidstaat de over te dragen persoon begeleiden.

Artikel 12

Onterechte overname

Een persoon die door een lidstaat is overgenomen, wordt door Albanië onverwijld teruggenomen en evenzo wordt een persoon die door Albanië is overgenomen, door een lidstaat onverwijld teruggenomen, indien binnen drie maanden na de overdracht van de betrokken persoon wordt vastgesteld dat aan de voorwaarden van de artikelen 2 tot en met 5 niet is voldaan. In dergelijke gevallen wisselen de bevoegde autoriteiten van Albanië en de betrokken lidstaat tevens alle beschikbare gegevens uit met betrekking tot de werkelijke identiteit, de nationaliteit en de doorreisroute van de terug te nemen persoon.

AFDELING IV

DOORGELEIDING

Artikel 13

Beginselen

1.   De lidstaten en Albanië beperken doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatlozen tot gevallen waarin die personen niet rechtstreeks aan de staat van bestemming kunnen worden overgedragen.

2.   Albanië staat de doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatlozen over zijn grondgebied toe indien een lidstaat daarom verzoekt, en een lidstaat staat de doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatlozen over zijn grondgebied toe indien Albanië daarom verzoekt, wanneer de verdere reis in eventuele andere staten van doorreis en de overname door de staat van bestemming verzekerd zijn.

3.   Doorgeleiding kan door Albanië of een lidstaat worden geweigerd:

a)

indien de onderdaan van een derde land of de staatloze een reëel gevaar loopt in de staat van bestemming of een andere staat van doorreis te worden onderworpen aan marteling, aan onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, aan de doodstraf of aan vervolging op grond van zijn of haar ras, godsdienst, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep, of politieke overtuiging, of

b)

indien de onderdaan van een derde land of de staatloze in de aangezochte staat of in een andere staat van doorreis blootstaat aan strafvervolging of sancties, of

c)

om redenen van volksgezondheid, binnenlandse veiligheid, openbare orde of andere nationale belangen van de aangezochte staat.

4.   Albanië of een lidstaat kan elke afgegeven vergunning intrekken indien zich later omstandigheden zoals bedoeld in lid 3 voordoen die de doorgeleiding belemmeren of indien de verdere reis in eventuele staten van doorreis of de overname door de staat van bestemming niet meer gewaarborgd is. In dat geval neemt de verzoekende staat de onderdaan van een derde land of de staatloze zo nodig onverwijld terug.

Artikel 14

Doorgeleidingsprocedure

1.   Een doorgeleidingsverzoek moet schriftelijk worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat en moet de volgende inlichtingen bevatten:

a)

type van doorgeleiding (door de lucht, over land of over zee); eventuele andere staten van doorreis en beoogde eindbestemming;

b)

identiteitsgegevens van de betrokken persoon (bijvoorbeeld familienaam, voornaam, meisjesnaam, andere namen die de betrokken persoon gebruikt of onder welke hij bekend staat, geboortedatum, geslacht en zo mogelijk geboorteplaats, nationaliteit, taal en aard en nummer van het reisdocument);

c)

voorgenomen plaats van binnenkomst, tijdstip van overdracht en eventueel gebruik van begeleiders;

d)

een verklaring waarin wordt gesteld dat volgens de verzoekende staat is voldaan aan de voorwaarden vermeld in artikel 13, lid 2, en dat er geen redenen bekend zijn voor een afwijzing op grond van artikel 13, lid 3.

Een gemeenschappelijk formulier voor doorgeleidingsverzoeken is in bijlage 6 opgenomen.

2.   De aangezochte staat brengt de verzoekende staat binnen vijf kalenderdagen schriftelijk op de hoogte van de toelating, met bevestiging van de plaats van binnenkomst en het geplande tijdstip van toelating, of van de afwijzing van de toelating en de redenen daarvoor.

3.   Indien de doorgeleiding door de lucht gebeurt, worden de over te nemen persoon en eventuele begeleiders vrijgesteld van de verplichting om een luchthaventransitvisum aan te vragen.

4.   De bevoegde autoriteiten van de aangezochte staat verlenen in onderling overleg steun aan de doorgeleiding, met name door toezicht op de betrokkenen, en stellen daartoe geschikte voorzieningen beschikbaar.

AFDELING V

KOSTEN

Artikel 15

Kosten van vervoer en doorgeleiding

Onverminderd het recht van de bevoegde autoriteiten om de aan de overname verbonden kosten van de over te nemen persoon of derde partijen terug te vorderen, komen alle vervoerskosten in verband met overname en doorgeleiding uit hoofde van deze overeenkomst tot aan de grens van de staat van eindbestemming ten laste van de verzoekende staat.

AFDELING VI

GEGEVENSBESCHERMING EN ONVERMINDERDE TOEPASSELIJKHEID

Artikel 16

Gegevensbescherming

Persoonsgegevens worden alleen verstrekt wanneer dit nodig is voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst door de bevoegde autoriteiten van Albanië of een lidstaat. De verwerking en de behandeling van persoonsgegevens in een bepaald geval zijn onderworpen aan de wetgeving van Albanië en, wanneer de voor de verwerking van de gegevens verantwoordelijke instantie een bevoegde autoriteit van een lidstaat is, aan de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG (3) en de nationale wetgeving van die lidstaat die uit hoofde van deze richtlijn is vastgesteld. Daarnaast zijn de volgende beginselen van toepassing:

a)

De persoonsgegevens moeten redelijk en rechtmatig worden verwerkt.

b)

De persoonsgegevens moeten voor het welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doel van de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst worden verkregen en mogen door de meedelende of ontvangende autoriteit niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met dat doel.

c)

De persoonsgegevens moeten toereikend, terzake dienend en niet excessief zijn ten opzichte van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld en/of vervolgens worden verwerkt; de verstrekte persoonsgegevens mogen met name uitsluitend betrekking hebben op:

de identiteit van de betrokken persoon (bijvoorbeeld voornamen, familienaam, vroegere namen, andere namen die de betrokken persoon gebruikt of onder welke hij bekend staat, geslacht, burgerlijke staat, plaats en datum van geboorte, huidige en eventuele vroegere nationaliteit);

paspoort, identiteitskaart of rijbewijs (nummer, geldigheidstermijn, datum van afgifte, afgevende autoriteit, plaats van afgifte);

stopplaatsen en reisroutes;

andere voor identificatie van de over te dragen persoon of voor het onderzoek van de overnamevereisten uit hoofde van deze overeenkomst dienstige gegevens.

d)

De persoonsgegevens moeten nauwkeurig zijn en moeten zo nodig worden bijgewerkt.

e)

De persoonsgegevens mogen in een vorm die het mogelijk maakt om de betrokkenen te identificeren, niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt.

f)

De meedelende en de ontvangende autoriteit nemen alle maatregelen die nodig zijn om te zorgen voor een passende rectificatie, uitwissing of afscherming van persoonsgegevens wanneer de verwerking niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit artikel, met name doordat de gegevens niet toereikend, terzake dienend of excessief zijn ten opzichte van het doel van de verwerking. Dit houdt tevens in dat van elke rectificatie, uitwissing of afscherming mededeling moet worden gedaan aan de andere partij.

g)

Op verzoek stelt de ontvangende autoriteit de meedelende autoriteit in kennis van het gebruik dat van de verstrekte gegevens is gemaakt en van de daardoor verkregen resultaten.

h)

Persoonsgegevens mogen uitsluitend aan de bevoegde autoriteiten worden verstrekt. Voor de mededeling aan andere instanties is de voorafgaande goedkeuring van de meedelende autoriteit vereist.

i)

De meedelende en de ontvangende autoriteit zijn verplicht de mededeling en ontvangst van persoonsgegevens schriftelijk te registreren.

Artikel 17

Onverminderde toepasselijkheid

1.   Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan de rechten, verplichtingen en verantwoordelijkheden van de Gemeenschap, de lidstaten en Albanië die voortvloeien uit het internationale recht en met name uit het Europese Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens, het Verdrag van 28 juli 1951, het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen en de internationale instrumenten betreffende uitlevering,

2.   Niets in deze overeenkomst belet de terugkeer van een persoon volgens andere formele of informele regelingen.

AFDELING VII

TENUITVOERLEGGING EN TOEPASSING

Artikel 18

Gemengd Comité overname

1.   De overeenkomstsluitende partijen verlenen elkaar wederzijds bijstand bij de toepassing en interpretatie van deze overeenkomst. Daartoe stellen zij een Gemengd Comité overname (hierna „het gemengd comité” genoemd) in, dat met name:

a)

de toepassing van de overeenkomst volgt;

b)

uitvoeringsbepalingen vaststelt die nodig zijn voor de uniforme uitvoering van de overeenkomst;

c)

geregeld gegevens uitwisselt over de uitvoeringsprotocollen die door de afzonderlijke lidstaten en Albanië op grond van artikel 19 zijn opgesteld;

d)

wijzigingen van de bijlagen van de overeenkomst voorstelt;

e)

aanbevelingen doet voor wijziging van de overeenkomst.

2.   De besluiten van het gemengd comité zijn bindend voor de partijen.

3.   Het gemengd comité bestaat uit vertegenwoordigers van de Gemeenschap en Albanië. De Gemeenschap wordt vertegenwoordigd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, bijgestaan door deskundigen uit de lidstaten.

4.   Het gemengd comité komt wanneer nodig bijeen op verzoek van een van de overeenkomstsluitende partijen.

5.   Het gemengd comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 19

Uitvoeringsprotocollen

1.   Albanië en een lidstaat kunnen uitvoeringsprotocollen opstellen die betrekking hebben op de regels inzake:

a)

de aanwijzing van de bevoegde autoriteiten, de plaatsen voor het overschrijden van de grenzen en de uitwisseling van contactpunten;

b)

de voorwaarden voor begeleide terugkeer, met inbegrip van de doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatlozen onder begeleiding;

c)

andere middelen en documenten dan die vermeld in de bijlagen 1 tot en met 4.

2.   De in lid 1 bedoelde uitvoeringsprotocollen treden niet eerder in werking dan nadat het Gemengd Comité overname, bedoeld in artikel 18, daarvan in kennis is gesteld.

3.   Albanië stemt ermee in om alle bepalingen van een met een lidstaat gesloten uitvoeringsprotocol ook toe te passen in zijn betrekkingen met andere lidstaten, op verzoek van een lidstaat.

Artikel 20

Verhouding tot bilaterale overnameovereenkomsten of overnameregelingen van de lidstaten

De bepalingen van deze overeenkomst hebben voorrang boven de bepalingen van alle bilaterale overeenkomsten of regelingen inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven, die op grond van artikel 19 tussen afzonderlijke lidstaten en Albanië zijn of kunnen worden gesloten.

AFDELING VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Territoriale toepassing

1.   Behoudens het bepaalde in lid 2 is deze overeenkomst van toepassing op het grondgebied waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is en op het grondgebied van Albanië.

2.   Deze overeenkomst is niet van toepassing op het grondgebied van het Koninkrijk Denemarken.

Artikel 22

Inwerkingtreding, duur en opzegging

1.   Deze overeenkomst wordt door de overeenkomstsluitende partijen bekrachtigd of goedgekeurd volgens hun eigen procedures.

2.   Behoudens het bepaalde in lid 3 treedt deze overeenkomst in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de overeenkomstsluitende partijen elkaar ervan in kennis stellen dat de in lid 1 bedoelde procedures zijn vervuld.

3.   De artikelen 3 en 5 treden twee jaar na de in lid 2 bedoelde datum in werking.

4.   De overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten.

5.   Iedere overeenkomstsluitende partij kan deze overeenkomst door officiële kennisgeving aan de andere overeenkomstsluitende partij opzeggen. De overeenkomst verstrijkt zes maanden na de datum van genoemde kennisgeving.

Artikel 23

Bijlagen

De bijlagen 1 tot en met 6 maken een integrerend onderdeel uit van deze overeenkomst.

Gedaan te Luxemburg, de veertiende april tweeduizendvijf, in tweevoud in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Albanese taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

Por la Comunidad Europea

Za Evropské společenství

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Euroopa Ühenduse nimel

Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Eiropas Kopienas vārdā

Europos bendrijos vardu

az Európai Közösség részéről

Għall-Komunità Ewropea

Voor de Europese Gemeenschap

W imieniu Wspólnoty Europejskiej

Pela Comunidade Europeia

Za Európske spoločenstvo

za Evropsko skupnost

Euroopan yhteisön puolesta

På Europeiska gemenskapens vägnar

Për Komunitetin Evropian

Image

Por la República de Albania

Za Albánskou republiku

På Republikken Albaniens vegne

Für die Republik Albanien

Albaania Vabariigi nimel

Για τη Δημοκρατία της Αλβανίας

For the Republic of Albania

Pour la République d'Albanie

Per la Repubblica di Albania

Albānijas Republikas vārdā -

Albanijos Respublikos vardu

az Albán Közatársaság részéről

Għar-Repubblika ta' l-Albanija

Voor de Republiek Albanië

W imieniu Republiki Albanii

Pela República da Albânia

Za Albánsku republiku

Za Republiko Albanijo

Albanian tasavallan puolesta

För Republiken Albanien

Për Republikën e Shqipërisë

Image


(1)  Aanbeveling van de Raad van 30 november 1994 betreffende de aanneming van een standaardreisdocument voor de verwijdering van onderdanen van derde landen (PB C 274 van 19.9.1996, blz. 18).

(2)  Goedgekeurd bij instructie nr. 553 van 19 november 2003 van de waarnemend minister van Buitenlandse Zaken inzake de afgifte door Albanese vertegenwoordigingen van een laissez-passer voor de terugkeer naar Albanië.

(3)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31). Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE 1

Gemeenschappelijke lijst van documenten waarvan de overlegging wordt beschouwd als bewijs van de nationaliteit

(Artikel 2, lid 1, artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1)

Alle soorten paspoorten (nationale paspoorten, diplomatieke paspoorten, dienstpaspoorten, collectieve paspoorten en paspoortvervangende documenten, met inbegrip van paspoorten voor kinderen)

Alle soorten identiteitskaarten (ook tijdelijke en voorlopige identiteitskaarten)

Militaire passen en zakboekjes

Monsterboekjes en schippersbewijzen

Nationaliteitsbewijzen en andere officiële documenten waaruit de nationaliteit blijkt.


BIJLAGE 2

Gemeenschappelijke lijst van documenten die kunnen dienen als bewijsmateriaal inzake de nationaliteit

(Artikel 2, lid 1, artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1)

Fotokopieën van in bijlage 1 genoemde documenten

Rijbewijzen of fotokopieën daarvan

Geboorteakten of fotokopieën daarvan

Bedrijfspassen of fotokopieën daarvan

Getuigenverklaringen

Verklaringen van de betrokken persoon en de door hem gesproken taal, onder meer door middel van een officieel onderzoeksresultaat

Andere documenten die kunnen bijdragen tot het vaststellen van de nationaliteit van de betrokken persoon.


BIJLAGE 3

Gemeenschappelijke lijst van documenten die worden beschouwd als bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden voor overname van onderdanen van derde landen en staatlozen

(Artikel 3, lid 1, en artikel 5. lid 1)

Inreis-/uitreisstempels of soortgelijke aantekeningen in het reisdocument van de betrokkene of andere bewijzen van inreis/uitreis (bijvoorbeeld foto's)

Alle soorten documenten, certificaten en rekeningen (bijvoorbeeld hotelrekeningen, afspraken voor medische behandeling of ziekenhuisbehandeling, toegangspassen voor openbare en particuliere instellingen, autoverhuurcontracten, kredietkaartreçu's) waaruit duidelijk blijkt dat de betrokken persoon op het grondgebied van de aangezochte staat heeft verbleven

Biljetten en/of passagierslijsten voor vlieg-, trein-, bus- of bootreizen waaruit de aanwezigheid van de betrokkene en zijn reisroute op het grondgebied van de aangezochte staat kunnen worden afgeleid

Inlichtingen waaruit blijkt dat de betrokkene gebruik heeft gemaakt van de diensten van een reisbegeleider of reisbureau

Officiële verklaringen van met name grensbeambten en andere personen die kunnen getuigen dat de betrokkene de grens heeft overschreden

Officiële verklaringen van de betrokkene in gerechtelijke of administratieve procedures.


BIJLAGE 4

Gemeenschappelijke lijst van documenten die kunnen dienen als bewijsmateriaal dat is voldaan aan de voorwaarden voor overname van onderdanen van derde landen en staatlozen

(Artikel 3, lid 1, en artikel 5. lid 1)

Omschrijving van de plaats waar en omstandigheden waaronder de betrokkene na binnenkomst van het grondgebied van de verzoekende staat is aangetroffen, verstrekt door de bevoegde autoriteiten van die staat

Inlichtingen met betrekking tot de identiteit en/of het verblijf van een persoon die door een internationale organisatie zijn verstrekt

Rapportage/bevestiging van de informatie door familieleden, reisgezellen en dergelijke

Verklaringen van de betrokken persoon.


BIJLAGE 5

Image

Image


BIJLAGE 6

Image

Image


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE DE VERHOUDING TOT DE TOEKOMSTIGE STABILISATIE- EN ASSOCIATIEOVEREENKOMST

De partijen nemen er nota van dat op 31 januari 2003 onderhandelingen zijn geopend over sluiting van een stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen Albanië, enerzijds, en de Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, waarin ook bepalingen zullen worden opgenomen inzake voorkoming en beheersing van illegale immigratie en inzake overname. De partijen komen daarom overeen dat deze overeenkomst ten volle in aanmerking zal worden genomen in de desbetreffende bepalingen van de stabilisatie- en associatieovereenkomst.


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 3

De partijen tekenen aan dat de overnameplicht inzake onderdanen van derde landen en staatlozen die houder zijn van een geldig door Albanië afgegeven visum (artikel 3, lid 1, onder a), van deze overeenkomst) alleen van toepassing is wanneer het visum is gebruikt om het grondgebied van Albanië binnen te komen.


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 18

Het Gemengd Comité overname komt voorzover mogelijk gelijktijdig bijeen met het terzake bevoegde subcomité dat zal worden ingesteld bij de toekomstige stabilisatie- en associatieovereenkomst.

Het Gemengd Comité overname houdt dat subcomité op de hoogte van zijn werkzaamheden.

Het reglement van orde van het Gemengd Comité overname dient verenigbaar te zijn met het reglement van orde van het subcomité.


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE DENEMARKEN

De overeenkomstsluitende partijen nemen er nota van dat deze overeenkomst niet van toepassing is op het grondgebied van het Koninkrijk Denemarken, noch op onderdanen van het Koninkrijk Denemarken. Het is daarom wenselijk dat Albanië en Denemarken een overnameovereenkomst sluiten met soortgelijke bepalingen als deze overeenkomst.


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE IJSLAND EN NOORWEGEN

De overeenkomstsluitende partijen nemen nota van de nauwe band tussen de Europese Gemeenschap en IJsland en Noorwegen, met name uit hoofde van de Overeenkomst van 18 mei 1999 inzake de wijze waarop die landen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis. Het is daarom wenselijk dat Albanië met IJsland en Noorwegen een overnameovereenkomst sluit met soortgelijke bepalingen als deze overeenkomst.


17.5.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 124/41


BESLUIT VAN DE RAAD

van 3 maart 2005

betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven

(2005/372/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 63, punt 3, onder b), juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin en artikel 300, lid 3, eerste alinea,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft namens de Europese Gemeenschap onderhandeld over een overeenkomst met de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven.

(2)

De overeenkomst is, behoudens eventuele sluiting op een later tijdstip, op 4 juni 2004 namens de Europese Gemeenschap ondertekend in overeenstemming met het besluit van 25 november 2003.

(3)

De overeenkomst dient te worden goedgekeurd.

(4)

Door de overeenkomst wordt een gemengd comité ingesteld dat beslissingen met rechtskracht kan nemen en derhalve moet worden bepaald wie de Gemeenschap in dat comité vertegenwoordigt en moet worden voorzien in een procedure waarin wordt vastgelegd hoe een communautair standpunt tot stand komt.

(5)

Overeenkomstig artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, heeft het Verenigd Koninkrijk laten weten dat het wenst deel te nemen aan de aanneming en toepassing van dit besluit.

(6)

Ierland neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van dit besluit. Dit besluit is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland.

(7)

Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van dit besluit. Dit besluit is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken,

BESLUIT:

Artikel 1

De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven en de daaraan gehechte verklaringen worden namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad verricht de in artikel 21, lid 2, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving.

Artikel 3

De Commissie, bijgestaan door deskundigen uit de lidstaten, vertegenwoordigt de Gemeenschap in het Gemengd Comité overname, ingesteld bij artikel 17 van de overeenkomst.

Artikel 4

Het standpunt dat de Gemeenschap in het Gemengd Comité overname inneemt met betrekking tot de goedkeuring van zijn reglement van orde, als voorgeschreven in artikel 17, lid 5, van de overeenkomst, wordt door de Commissie, na overleg met een door de Raad ingesteld bijzonder comité, bepaald.

Voor alle andere beslissingen van het comité wordt het standpunt van de Gemeenschap door de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld.

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 3 maart 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

F. BILTGEN


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven

DE EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna „de Gemeenschap” te noemen,

en

DE DEMOCRATISCHE SOCIALISTISCHE REPUBLIEK SRI LANKA, hierna „Sri Lanka” te noemen,

hierna „de overeenkomstsluitende partijen” te noemen,

VASTBESLOTEN hun samenwerking te versterken teneinde de illegale immigratie efficiënter te bestrijden,

BEZORGD over de belangrijke toename van de activiteiten van georganiseerde criminele groepen in verband met de smokkel van migranten en van andere daarmee verband houdende activiteiten,

VERLANGEND door middel van deze overeenkomst en op basis van wederkerigheid snelle en doeltreffende procedures vast te stellen voor de identificatie en de veilige en ordelijke overdracht van personen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van Sri Lanka of een van de lidstaten van de Europese Unie en de doorgeleiding van dergelijke personen in een geest van samenwerking te vergemakkelijken,

EROP WIJZEND dat deze overeenkomst geen afbreuk doet aan de rechten, plichten en verantwoordelijkheden van de Gemeenschap, de lidstaten van de Europese Unie en Sri Lanka krachtens het internationale recht,

OVERWEGENDE dat de bepalingen van deze overeenkomst, die onder de werkingssfeer van titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap valt, niet van toepassing zijn op het Koninkrijk Denemarken in overeenstemming met het Protocol betreffende de positie van Denemarken dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a)

lidstaat: alle lidstaten van de Europese Unie met uitzondering van het Koninkrijk Denemarken;

b)

onderdaan van een lidstaat: elke persoon die de nationaliteit van een lidstaat bezit, zoals gedefinieerd voor communautaire doeleinden;

c)

onderdaan van Sri Lanka: elke persoon die het staatsburgerschap van Sri Lanka bezit;

d)

onderdaan van een derde land: elke persoon met een andere nationaliteit of staatsburgerschap dan die van Sri Lanka of een van de lidstaten;

e)

staatloze: elke persoon die geen nationaliteit bezit. Hiertoe behoren niet de personen aan wie na binnenkomst op het grondgebied van respectievelijk Sri Lanka of een van de lidstaten de nationaliteit is ontnomen of die daaraan hebben verzaakt, tenzij die personen ten minste een naturalisatietoezegging van die staat hebben ontvangen;

f)

verblijfsvergunning: een door Sri Lanka of een van de lidstaten afgegeven vergunning, ongeacht van welke aard, die een persoon het recht geeft om op hun grondgebied te verblijven. Hieronder vallen niet de tijdelijke vergunningen om in verband met de behandeling van een asielverzoek of de aanvraag van een verblijfsvergunning op het grondgebied te verblijven;

g)

visum: een door Sri Lanka of een van de lidstaten afgegeven vergunning of genomen besluit dat nodig is om het grondgebied binnen te komen of door te reizen. Luchthaventransitvisa vallen hier niet onder.

DEEL I

OVERNAMEVERPLICHTINGEN VOOR SRI LANKA

Artikel 2

Overname van eigen onderdanen

1.   Sri Lanka neemt, op verzoek van een lidstaat en zonder andere formaliteiten dan die welke in deze overeenkomst zijn genoemd, alle personen over die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van de verzoekende lidstaat, wanneer kan worden aangetoond of op basis van een begin van bewijs aannemelijk kan worden gemaakt dat zij onderdaan zijn van Sri Lanka.

2.   Op verzoek van een lidstaat verstrekt Sri Lanka de over te nemen persoon indien nodig en onverwijld de voor zijn terugkeer vereiste reisdocumenten met een geldigheidstermijn van ten minste zes maanden. Indien de betrokken persoon om juridische of feitelijke redenen niet binnen de geldigheidstermijn van het oorspronkelijk afgegeven reisdocument kan worden overgedragen dan verlengt Sri Lanka de geldigheidstermijn van het reisdocument of verstrekt zo nodig een nieuw reisdocument met dezelfde geldigheidstermijn. Dit moet normaal binnen 14 kalenderdagen en uiterlijk binnen 30 kalenderdagen gebeuren. Wanneer Sri Lanka de ontvangst van het verzoek van een lidstaat niet binnen 30 kalenderdagen heeft bevestigd, dan wordt aangenomen dat het in verband met de terugkeer instemt met het gebruik van het gemeenschappelijk voorlopig reisdocument dat als bijlage 7 aan deze overeenkomst is gehecht.

Artikel 3

Overname van onderdanen van derde landen en staatlozen

1.   Sri Lanka neemt, op verzoek van een lidstaat en zonder andere formaliteiten dan die welke in deze overeenkomst zijn genoemd, alle onderdanen van derde landen en staatlozen over die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van de verzoekende lidstaat, wanneer wordt aangetoond of op basis van een begin van bewijs aannemelijk kan worden gemaakt, dat die personen:

a)

bij binnenkomst in het bezit waren van een geldig visum of geldige verblijfsvergunning afgegeven door Sri Lanka; of

b)

rechtstreeks komend van het grondgebied van Sri Lanka het grondgebied van de lidstaten illegaal zijn binnengekomen. Een persoon komt rechtstreeks van het grondgebied van Sri Lanka in de zin van deze alinea wanneer hij het grondgebied van de lidstaten per vliegtuig of schip binnenkomt zonder vooraf een ander land te zijn ingereisd.

2.   De in lid 1 bedoelde overnameplicht is niet van toepassing wanneer:

a)

de onderdaan van een derde land of de staatloze slechts in luchthaventransit is geweest via de internationale luchthaven van Colombo; of

b)

de verzoekende lidstaat aan de onderdaan van een derde land of de staatloze, voor of na binnenkomst op zijn grondgebied, een visum of verblijfsvergunning heeft afgeleverd tenzij die persoon in het bezit is van een door Sri Lanka afgegeven visum of verblijfsvergunning met een langere geldigheidstermijn.

3.   Op verzoek van een lidstaat verstrekt Sri Lanka de over te nemen persoon onverwijld de voor zijn terugkeer vereiste reisdocumenten met een geldigheidstermijn van ten minste zes maanden. Indien de betrokken persoon om juridische of feitelijke redenen niet binnen de geldigheidstermijn van het oorspronkelijk afgegeven reisdocument kan worden overgedragen dan geeft Sri Lanka zo spoedig mogelijk een nieuw reisdocument af met dezelfde geldigheidstermijn. Dit moet normaal binnen 14 kalenderdagen en uiterlijk binnen 30 kalenderdagen gebeuren. Wanneer Sri Lanka de ontvangst van het verzoek van een lidstaat niet binnen de 30 kalenderdagen heeft bevestigd, dan wordt aangenomen dat het in verband met de terugkeer instemt met het gebruik van het gemeenschappelijk voorlopig reisdocument dat als bijlage 7 aan deze overeenkomst is gehecht.

DEEL II

OVERNAMEVERPLICHTINGEN VOOR DE GEMEENSCHAP

Artikel 4

Overname van eigen onderdanen

1.   Een lidstaat neemt, op verzoek van Sri Lanka en zonder andere formaliteiten dan die welke in deze overeenkomst zijn genoemd, alle personen over die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van Sri Lanka, wanneer wordt aangetoond of op basis van een begin van bewijs aannemelijk kan worden gemaakt dat zij onderdaan zijn van die lidstaat.

2.   Op verzoek van Sri Lanka verstrekt een lidstaat de over te nemen persoon onverwijld de voor zijn terugkeer vereiste reisdocumenten met een geldigheidstermijn van ten minste zes maanden. Indien de betrokken persoon om juridische of feitelijke redenen niet binnen de geldigheidstermijn van het oorspronkelijk afgegeven reisdocument kan worden overgedragen dan verlengt de betrokken lidstaat onverwijld de geldigheidstermijn van het reisdocument of verstrekt zo nodig een nieuw reisdocument met dezelfde geldigheidstermijn. Dit moet normaal binnen 14 kalenderdagen en uiterlijk binnen 30 kalenderdagen gebeuren. Wanneer de betrokken lidstaat de ontvangst van het verzoek van Sri Lanka niet binnen 30 kalenderdagen heeft bevestigd, dan wordt aangenomen dat hij in verband met de terugkeer instemt met het gebruik van het gemeenschappelijk voorlopig reisdocument dat als bijlage 7 aan deze overeenkomst is gehecht.

Artikel 5

Overname van onderdanen van derde landen en staatlozen

1.   Een lidstaat neemt, op verzoek van Sri Lanka en zonder andere formaliteiten dan die welke in deze overeenkomst zijn genoemd, alle onderdanen van derde landen en staatlozen over die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van Sri Lanka, wanneer wordt aangetoond of op basis van een begin van bewijs aannemelijk kan worden gemaakt dat die personen:

a)

bij binnenkomst in het bezit waren van een geldig visum of geldige verblijfsvergunning afgegeven door de aangezochte lidstaat; of

b)

rechtstreeks komend van het grondgebied van de aangezochte lidstaat het grondgebied van Sri Lanka illegaal zijn binnenkomen. Een persoon komt rechtstreeks van het grondgebied van de aangezochte lidstaat in de zin van deze alinea wanneer hij Sri Lanka per vliegtuig of schip binnenkomt zonder vooraf een ander land te zijn ingereisd.

2.   De in lid 1 bedoelde overnameplicht is niet van toepassing wanneer:

a)

de onderdaan van een derde land of de staatloze slechts in luchthaventransit is geweest via een internationale luchthaven van de aangezochte lidstaat; of

b)

Sri Lanka aan de onderdaan van een derde land of de staatloze voor of na binnenkomst op zijn grondgebied een visum of verblijfsvergunning heeft afgegeven tenzij die persoon in het bezit is van een door de aangezochte lidstaat afgegeven visum of verblijfsvergunning met een langere geldigheidstermijn.

3.   Indien twee of meer lidstaten een visum of verblijfsvergunning hebben afgegeven, rust de in lid 1 bedoelde overnameplicht op de lidstaat die het document met de langste geldigheidstermijn heeft afgegeven of, indien een of meer daarvan reeds zijn vervallen, het document dat nog steeds geldig is. Indien alle documenten reeds zijn vervallen, rust de in lid 1 bedoelde overnameplicht op de lidstaat die het document met de recentste vervaldatum heeft afgegeven.

4.   Op verzoek van Sri Lanka verstrekt een lidstaat de over te nemen persoon onverwijld de voor zijn terugkeer vereiste reisdocumenten met een geldigheidstermijn van ten minste zes maanden. Kan de betrokken persoon om juridische of feitelijke redenen niet binnen de geldigheidstermijn van het oorspronkelijk afgegeven reisdocument worden overgedragen, dan geeft de betrokken lidstaat zo spoedig mogelijk een nieuw reisdocument met dezelfde geldigheidstermijn af. Dit moet normaal binnen 14 kalenderdagen en uiterlijk binnen 30 kalenderdagen gebeuren. Wanneer de betrokken lidstaat de ontvangst van het verzoek van Sri Lanka niet binnen 30 kalenderdagen heeft bevestigd, dan wordt aangenomen dat hij in verband met de terugkeer instemt met het gebruik van het gemeenschappelijk voorlopig reisdocument dat als bijlage 7 aan deze overeenkomst is gehecht.

DEEL III

OVERNAMEPROCEDURE

Artikel 6

Beginsel

1.   Met inachtneming van het bepaalde in lid 2, moet voor elke overdracht van een op grond van een verplichting als bedoeld in artikelen 2 tot en met 5 over te nemen persoon een overnameverzoek worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat.

2.   Het overnameverzoek kan worden vervangen door een schriftelijke mededeling aan de aangezochte staat binnen een redelijke termijn voor de terugkeer van de betrokken persoon op voorwaarde dat:

a)

de over te nemen persoon in het bezit is van een geldig reisdocument en, indien van toepassing, een geldig visum of geldige verblijfsvergunning van de aangezochte staat; en

b)

de over te nemen persoon bereid is naar de aangezochte staat terug te keren.

Artikel 7

Overnameverzoek

1.   Het overnameverzoek moet, voorzover mogelijk, de volgende gegevens bevatten:

a)

personalia van de over te dragen persoon (bijvoorbeeld naam, voornaam, meisjesnaam, eventuele vroegere namen, bijnamen of pseudoniemen, geboortedatum en -plaats, geslacht, persoonsbeschrijving, naam van vader en moeder, huidige en vorige nationaliteiten, taal, burgerlijke staat, namen van echtgenoot/echtgenote, kinderen (in voorkomend geval) en van andere verwanten, laatste verblijfplaats, nummer van paspoort of identiteitskaart, rijbewijs, bezochte scholen);

b)

vermelding van de middelen waarmee het bewijs of begin van bewijs van de nationaliteit, doorreis en illegale binnenkomst en verblijf zal worden geleverd.

2.   Het overnameverzoek moet, voorzover mogelijk, ook de volgende inlichtingen bevatten:

a)

verklaring waaruit blijkt dat de over te dragen persoon hulp of verzorging nodig kan hebben, op voorwaarde dat de betrokken persoon uitdrukkelijk met die verklaring heeft ingestemd;

b)

alle andere beschermings- of veiligheidsmaatregelen die voor deze individuele overdracht nodig kunnen zijn.

3.   Een gemeenschappelijk formulier voor overnameverzoeken is in bijlage 5 bij deze overeenkomst opgenomen.

Artikel 8

Bewijsmiddelen met betrekking tot de nationaliteit

1.   Het bewijs van de nationaliteit of vaste verblijfplaats overeenkomstig lid 1 van de artikelen 2 en 4 kan met name worden geleverd door middel van de in bijlage 1 bij deze overeenkomst genoemde documenten, zelfs indien hun geldigheidstermijn is verstreken. Wanneer dergelijke documenten worden voorgelegd, erkennen de lidstaten en Sri Lanka de nationaliteit zonder dat daarvoor verder onderzoek nodig is. Het bewijs van de nationaliteit kan niet door middel van valse documenten worden geleverd.

2.   Het begin van bewijs van de nationaliteit overeenkomstig lid 1 van de artikelen 2 en 4 kan met name worden geleverd door middel van de in bijlage 2 bij deze overeenkomst genoemde documenten, zelfs indien hun geldigheidstermijn is verstreken. Het begin van bewijs van de nationaliteit kan niet door middel van valse documenten worden geleverd.

3.   Behalve wanneer authentieke documenten als bedoeld in bijlage 1 kunnen worden voorgelegd, kan de bevoegde diplomatieke vertegenwoordiging van Sri Lanka of van de betrokken lidstaat, wanneer nodig en op verzoek, de nodige maatregelen nemen om de over te nemen persoon onverwijld te ondervragen om zijn nationaliteit vast te stellen.

Artikel 9

Bewijsmiddelen met betrekking tot onderdanen van derde landen en staatlozen

1.   Het bewijs dat is voldaan aan de in lid 1 van de artikelen 3 en 5 vermelde voorwaarden voor overname van onderdanen van derde landen en staatlozen kan met name worden geleverd door middel van de in bijlage 3 bij deze overeenkomst vermelde bewijsmiddelen; het bewijs kan niet door middel van valse documenten worden geleverd. Dit bewijs wordt tussen de overeenkomstsluitende partijen zonder verder onderzoek erkend.

2.   Een begin van bewijs dat is voldaan aan de in lid 1 van de artikelen 3 en 5 genoemde voorwaarden voor overname van onderdanen van derde landen en staatlozen kan met name worden geleverd door middel van de in bijlage 4 bij deze overeenkomst vermelde bewijsmiddelen; het bewijs kan niet door middel van valse documenten worden geleverd. Wanneer dit begin van bewijs is geleverd, nemen de lidstaten en Sri Lanka aan dat aan de voorwaarden is voldaan, tenzij zij het tegendeel kunnen bewijzen. In twijfelgevallen plegen de overeenkomstsluitende partijen overleg met het oog op onverwijlde ondervraging van de over te nemen persoon.

3.   Het illegale karakter van de binnenkomst, aanwezigheid of verblijf wordt vastgesteld aan de hand van de reisdocumenten van de betrokken persoon waarin het voor het grondgebied van de verzoekende staat vereiste visum of een andere verblijfsvergunning ontbreken. Een verklaring van de verzoekende staat waarin hij vaststelt dat de betrokken persoon niet in het bezit was van de nodige reisdocumenten, visum of verblijfsvergunning vormt eveneens het begin van bewijs van de illegale binnenkomst, aanwezigheid of verblijf.

Artikel 10

Termijnen

1.   Het overnameverzoek moet door de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat worden ingediend binnen een termijn van ten hoogste een jaar nadat de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat kennis heeft gekregen van het feit dat een onderdaan van een derde land of een staatloze niet of niet meer de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf vervult. Indien er juridische of feitelijke belemmeringen zijn waardoor het verzoek niet tijdig kan worden ingediend, wordt de termijn, op verzoek, verlengd doch uiterlijk totdat de belemmeringen zijn opgeheven.

2.   Een overnameverzoek moet zonder uitstel en normaal binnen 15 kalenderdagen en uiterlijk binnen 30 kalenderdagen worden beantwoord en de afwijzing van een overnameverzoek moet worden gemotiveerd. Deze termijn begint te lopen vanaf de datum van ontvangst van het overnameverzoek. Heeft binnen deze termijn geen ontvangstbevestiging plaatsgevonden dan wordt aangenomen dat met de overdracht wordt ingestemd.

3.   Nadat de instemming is gegeven of, in voorkomend geval, indien de ontvangst niet binnen de termijn van 30 kalenderdagen is bevestigd, wordt de betrokken persoon zonder uitstel en uiterlijk binnen de drie maanden overgedragen. Deze termijn kan op verzoek worden verlengd met de tijd die nodig was om de juridische of praktische belemmeringen op te heffen.

Artikel 11

Overdrachtmodaliteiten en wijze van vervoer

1.   Voordat een persoon wordt overgedragen, treffen de bevoegde autoriteiten van Sri Lanka en van de betrokken lidstaat schriftelijk en van tevoren regelingen met betrekking tot de datum van overdracht, de plaats van binnenkomst, eventuele begeleiders en andere voor de overdracht relevante informatie.

2.   Geen enkele wijze van vervoer, hetzij door de lucht, over land of over zee, is verboden. De overdracht per vliegtuig is niet beperkt tot het gebruik van de nationale luchtvaartmaatschappijen van de overeenkomstsluitende partijen en kan plaatsvinden met gebruikmaking van lijn- en chartervluchten. In geval van begeleide overdracht mogen naast gemachtigde personen van de verzoekende staat ook gemachtigde personen uit Sri Lanka of een andere lidstaat voor de begeleiding instaan. Sri Lanka en de betrokken lidstaat plegen voorafgaand overleg over de modaliteiten van chartervluchten.

DEEL IV

DOORGELEIDING

Artikel 12

Beginselen

1.   De lidstaten en Sri Lanka doen het nodige om doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatlozen te beperken tot gevallen waarin die personen niet rechtstreeks aan de staat van bestemming kunnen worden overgedragen.

2.   Sri Lanka staat de doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatlozen over zijn grondgebied toe indien een lidstaat daarom verzoekt en een lidstaat staat de doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatlozen over zijn grondgebied toe indien Sri Lanka daarom verzoekt, wanneer de verdere reis in eventuele andere staten van doortocht en de overname door de staat van bestemming verzekerd zijn.

3.   Doorgeleiding kan door Sri Lanka of een lidstaat worden geweigerd:

a)

indien de onderdaan van een derde land of de staatloze in een andere staat van doortocht of in de staat van bestemming het risico loopt te worden vervolgd of zou kunnen blootstaan aan strafvervolging of sancties, of op het grondgebied van de aangezochte staat zou kunnen blootstaan aan strafvervolging;

b)

om redenen van volksgezondheid, binnenlandse veiligheid, openbare orde of andere nationale belangen van de aangezochte staat.

4.   Sri Lanka of een lidstaat kunnen elke afgegeven vergunning intrekken indien zich later omstandigheden als bedoeld in lid 3 voordoen die de doorgeleiding belemmeren of indien de verdere reis in eventuele staten van doortocht of de overname door de staat van bestemming niet meer verzekerd is.

Artikel 13

Doorgeleidingsprocedure

1.   Een doorgeleidingsverzoek moet schriftelijk worden ingediend bij de bevoegde autoriteiten en moet de volgende inlichtingen bevatten:

a)

type van doorgeleiding (door de lucht, over land of zee); eventuele andere staten van doortocht en beoogde eindbestemming;

b)

personalia van de betrokken persoon (bijvoorbeeld naam, voornaam, meisjesnaam, bijnamen of pseudoniemen, geboortedatum, geslacht en — zo mogelijk — geboorteplaats, nationaliteit, taal, aard en nummer van het reisdocument);

c)

voorgenomen plaats van binnenkomst, tijdstip van overdracht en eventueel gebruik van begeleiders;

d)

een verklaring waarin wordt gesteld dat volgens de verzoekende staat is voldaan aan de voorwaarden vermeld in artikel 12, lid 2, en dat er geen redenen bekend zijn voor een afwijzing op grond van artikel 12, lid 3.

Een gemeenschappelijk formulier voor doorgeleidingsverzoeken is in bijlage 6 bij deze overeenkomst opgenomen.

2.   De aangezochte staat brengt de verzoekende staat onverwijld schriftelijk op de hoogte van de toelating, met bevestiging van de plaats van binnenkomst en het geplande tijdstip van toelating, of van de afwijzing van de toelating en de redenen daarvoor.

3.   Indien de doorgeleiding door de lucht gebeurt, worden de over te nemen persoon en eventuele begeleiders vrijgesteld van de verplichting een luchthaventransitvisum aan te vragen.

4.   De bevoegde autoriteiten van de aangezochte staat steunen, mits onderling overleg, de doorgeleiding, met name door toezicht op de betrokkenen en stellen daartoe geschikte voorzieningen beschikbaar.

DEEL V

KOSTEN

Artikel 14

Kosten van vervoer en doorgeleiding

Onverminderd het recht van de bevoegde autoriteiten om de aan de overname verbonden kosten van de over te nemen persoon of derde partijen terug te vorderen, komen alle vervoerkosten in verband met overname en doorgeleiding uit hoofde van deze overeenkomst tot aan de grens van de staat van eindbestemming ten laste van de verzoekende staat.

DEEL VI

GEGEVENSBESCHERMING EN ONVERMINDERDE TOEPASSELIJKHEID

Artikel 15

Gegevensbescherming

Persoonsgegevens worden alleen verstrekt wanneer dit nodig is voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst door, naargelang van het geval, de bevoegde autoriteiten van Sri Lanka of een lidstaat. De verwerking en behandeling van persoonsgegevens in een bepaald geval is onderworpen aan de wetgeving van Sri Lanka en, wanneer een bevoegde autoriteit van een lidstaat als controleur optreedt, aan de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Publicatieblad L 281 van 23 november 1995, blz. 31) en de nationale wetgeving van die lidstaat die uit hoofde van deze richtlijn is vastgesteld. Daarnaast zijn de volgende beginselen van toepassing:

a)

persoonsgegevens moeten redelijk en rechtmatig worden verwerkt;

b)

persoonsgegevens moeten voor het welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doel van de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst worden verkregen en mogen door de mededelende of ontvangende autoriteit niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met dat doel;

c)

persoonsgegevens moeten toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld en/of vervolgens worden verwerkt; de verstrekte persoonsgegevens mogen met name uitsluitend betrekking hebben op:

de personalia van de over te dragen persoon (naam, voornamen, eventuele vroegere namen, bijnamen of pseudoniemen, geslacht, naam van vader en moeder, geboortedatum en -plaats, huidige en vorige nationaliteit, laatste verblijfplaats, bezochte scholen, burgerlijke staat, namen van echtgenoot/echtgenote en (in voorkomend geval) kinderen en van andere verwanten);

paspoort, identiteitskaart of rijbewijs (nummer, geldigheidstermijn, datum van afgifte, afgevende autoriteit, plaats van afgifte);

stopplaatsen en reisroutes;

andere voor identificatie van de over te dragen persoon of voor het onderzoek van de overnamevereisten uit hoofde van deze overeenkomst dienstige gegevens;

d)

persoonsgegevens moeten nauwkeurig zijn en moeten zo nodig worden bijgewerkt;

e)

persoonsgegevens mogen in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, noodzakelijk is;

f)

de mededelende en de ontvangende autoriteit nemen alle maatregelen die nodig zijn om te zorgen voor een passende rectificatie, uitwissing of afscherming van persoonsgegevens wanneer de verwerking niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit artikel, met name omdat de gegevens niet toereikend, terzake dienend of bovenmatig zijn in verhouding tot het doel van de verwerking. Dit behelst tevens de kennisgeving van elke rectificatie, uitwissing of afscherming aan de andere partij;

g)

op verzoek stelt de ontvangende autoriteit de mededelende autoriteit in kennis van het gebruik dat van de verstrekte gegevens is gemaakt en van de daardoor verkregen resultaten;

h)

persoonsgegevens mogen uitsluitend aan de bevoegde autoriteiten worden verstrekt. Voor de mededeling aan andere instanties is de voorafgaande goedkeuring van de mededelende autoriteit vereist;

i)

de mededelende en ontvangende autoriteiten zijn verplicht de mededeling en ontvangst van persoonsgegevens schriftelijk te registreren.

Artikel 16

Onverminderde toepasselijkheid

1.   Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan de rechten, verplichtingen en verantwoordelijkheden van de Gemeenschap, de lidstaten en Sri Lanka die voortvloeien uit het internationaal recht en met name uit elk internationaal verdrag of overeenkomst waarbij zij partij zijn.

2.   Niets in deze overeenkomst belet de terugkeer van een persoon onder andere formele of informele regelingen.

DEEL VII

TENUITVOERLEGGING EN TOEPASSING

Artikel 17

Gemengd Comité overname

1.   De overeenkomstsluitende partijen verlenen elkaar onderling hulp bij de toepassing en uitlegging van deze overeenkomst. Daartoe stellen zij een gemengd comité overname (hierna „het gemengd comité” genoemd) in dat met name:

a)

de toepassing van deze overeenkomst volgt;

b)

uitvoeringsbepalingen vaststelt die nodig zijn voor de eenvormige uitvoering van de overeenkomst;

c)

geregeld gegevens uitwisselt over de uitvoeringsprotocollen die door de afzonderlijke lidstaten en Sri Lanka op grond van artikel 18 zijn opgesteld;

d)

specifieke uitvoeringsbepalingen vaststelt met het oog op een ordelijk beheer van de stroom terugkerenden;

e)

wijzigingen aan de bijlagen bij deze overeenkomst voorstelt;

f)

aanbevelingen doet inzake wijzigingen aan deze overeenkomst.

2.   De besluiten van het gemengd comité zijn bindend voor de partijen.

3.   Het gemengd comité bestaat uit vertegenwoordigers van de Gemeenschap en Sri Lanka. De Gemeenschap wordt vertegenwoordigd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, bijgestaan door deskundigen uit de lidstaten.

4.   Het gemengd comité komt wanneer nodig bijeen op verzoek van een van de overeenkomstsluitende partijen.

5.   Het gemengd comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 18

Uitvoeringsprotocollen

1.   Sri Lanka en een lidstaat kunnen uitvoeringsprotocollen opstellen die betrekking hebben op de regels inzake:

a)

de aanwijzing van de bevoegde autoriteiten, de plaatsen voor het overschrijden van de grenzen en de uitwisseling van contactpunten;

b)

de voorwaarden voor begeleide terugkeer, met inbegrip van de doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatlozen onder begeleiding;

c)

andere middelen en documenten dan die vermeld in de bijlagen 1 tot en met 4 van deze overeenkomst.

2.   De in lid 1 bedoelde uitvoeringsprotocollen treden pas in werking nadat het gemengd comité overname (artikel 17) daarvan in kennis is gesteld.

3.   Sri Lanka stemt er mee in om alle bepalingen van een met een lidstaat gesloten uitvoeringsprotocol ook in zijn betrekkingen met alle andere lidstaten, op verzoek van deze laatste, toe te passen.

Artikel 19

Betrekking tot bilaterale overnameovereenkomsten of regelingen van de lidstaten

De bepalingen van deze overeenkomst hebben voorrang boven de bepalingen van alle bilaterale overeenkomsten of regelingen inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven die op grond van artikel 18 tussen afzonderlijke lidstaten en Sri Lanka zijn of kunnen worden gesloten, voorzover de bepalingen van deze bilaterale overeenkomsten of regelingen verenigbaar zijn met die van deze overeenkomst.

DEEL VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Territoriale toepassing

1.   Onverminderd het bepaalde in lid 2 is deze overeenkomst van toepassing op het grondgebied waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is en op het grondgebied van Sri Lanka.

2.   Deze overeenkomst is niet van toepassing op het grondgebied van het Koninkrijk Denemarken.

Artikel 21

Inwerkingtreding, duur en opzegging

1.   Deze overeenkomst wordt door de overeenkomstsluitende partijen volgens hun eigen procedures bekrachtigd of goedgekeurd.

2.   Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de overeenkomstsluitende partijen elkaar ervan in kennis stellen dat de in lid 1 bedoelde procedures zijn vervuld.

3.   Deze overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten.

4.   Iedere overeenkomstsluitende partij kan deze overeenkomst door officiële kennisgeving aan de andere overeenkomstsluitende partij opzeggen. Zes maanden na de datum van die kennisgeving houdt deze overeenkomst op van toepassing te zijn.

Artikel 22

Bijlagen

Bijlagen 1 tot en met 7 maken een integrerend deel uit van deze overeenkomst.

Gedaan te Colombo, de vierde juni tweeduizendvier, in twee exemplaren opgesteld in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal en in het Sinhala en het Tamil, zijnde alle teksten geleidelijk authentiek.

Voor de Europese Gemeenschap

Image

Voor de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka

Image


BIJLAGE 1

Gemeenschappelijke lijst van documenten waarvan de overlegging wordt beschouwd als bewijs van de nationaliteit

(Artikel 2, lid 1; artikel 3, lid 1; artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1)

Diverse geldige of vervallen paspoorten, afgegeven door officiële autoriteiten van de lidstaten of Sri Lanka (nationale paspoorten, diplomatieke paspoorten, dienstpaspoorten en, in voorkomend geval, collectieve paspoorten en paspoortvervangende documenten met inbegrip van paspoorten voor kinderen);

diverse geldige identiteitskaarten (ook tijdelijke en voorlopige), afgegeven door officiële autoriteiten van de lidstaten of Sri Lanka;

nationaliteitsbewijzen of andere officiële documenten waaruit de nationaliteit blijkt;

militaire passen en zakboekjes;

monsterboekjes en schippersbewijzen.


BIJLAGE 2

Gemeenschappelijke lijst van documenten waarvan de overlegging wordt beschouwd als begin van bewijs van de nationaliteit

(Artikel 2, lid 1; artikel 3, lid 1; artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1)

Fotokopieën (1) van een van de in bijlage 1 bij deze overeenkomst genoemde documenten;

fotokopieën (1) van nationaliteitsbewijzen en andere officiële documenten waaruit de nationaliteit blijkt;

rijbewijs of fotokopie (1) daarvan;

geboorteakte of fotokopie (1) daarvan;

alle andere officiële documenten die door de autoriteiten van de aangezochte staat zijn afgegeven;

bedrijfspas of fotokopie (1) daarvan;

getuigenverklaringen;

verklaringen van de betrokken persoon en door hem gesproken taal.


(1)  In deze bijlage dient onder „fotokopie” te worden verstaan fotokopieën die door de autoriteiten van Sri Lanka of de lidstaten officieel zijn gemaakt.


BIJLAGE 3

Gemeenschappelijke lijst van documenten die worden beschouwd als bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden voor overname van onderdanen van derde landen en staatlozen

(Artikel 3, lid 1; artikel 5, lid 1)

Inreis-/uitreisstempels of soortgelijke aantekeningen in het reisdocument van de betrokkene of andere bewijzen van inreis/uitreis (bv. fotografische);

documenten van officiële aard, zoals patiëntenkaarten voor opname in ziekenhuizen of poliklinische behandeling, waaruit duidelijk blijkt dat de betrokkene op het grondgebied van de aangezochte staat heeft verbleven;

biljetten en/of passagierslijsten voor vliegtuig- of bootreizen waaruit de aanwezigheid van de betrokkene op het grondgebied van de aangezochte staat kan worden afgeleid;

inlichtingen waaruit blijkt dat de betrokkene gebruik heeft gemaakt van de diensten van een reisbegeleider of reisbureau;

officiële verklaringen van met name grensbeambten en andere personen die kunnen getuigen dat de betrokkene de grens heeft overschreden;

officiële verklaring van de betrokkene in gerechtelijke of administratieve procedures.


BIJLAGE 4

Gemeenschappelijke lijst van documenten die worden beschouwd als begin van bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden voor de overname van onderdanen van derde landen en staatlozen

(Artikel 3, lid 1; artikel 5, lid 1)

Beschrijving van de plaats en omstandigheden waaronder de betrokkene na binnenkomst van het grondgebied van de verzoekende staat is geïntercepteerd, verstrekt door de bevoegde autoriteiten van die staat;

inlichtingen met betrekking tot de identiteit en/of het verblijf van een persoon die door een internationale organisatie zijn verstrekt;

rapportage/bevestiging van de informatie door familieleden;

niet-officiële documenten zoals hotelrekeningen, contracten voor de huur van auto's of ontvangstbewijzen voor betaling met een kredietkaart, waarin de naam en het paspoortnummer of andere kenmerken ter identificatie van de betrokkene duidelijk zijn vermeld.


BIJLAGE 5

Image

Image


BIJLAGE 6

Image

Image


BIJLAGE 7

Image


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 2, LID 1

De partijen nemen er nota van dat uit hoofde van de grondwet van Sri Lanka en in overeenstemming met zijn huidige wetten op het staatsburgerschap (Wet staatsburgerschap nr. 18 van 1948) een onderdaan van Sri Lanka niet de Srilankaanse nationaliteit kan worden ontnomen zonder dat hij of zij de nationaliteit van een andere staat verwerft. Evenzo is het afstand doen van de nationaliteit door een Srilankaans onderdaan slechts rechtsgeldig wanneer hij of zij de nationaliteit van een andere staat heeft verworven.

De partijen komen overeen dat zij te zijner tijd overleg zullen plegen wanneer in deze juridische situatie verandering zou komen.


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 3, LID 1, ONDER B), EN ARTIKEL 5, LID 1, ONDER B)

De partijen komen overeen dat louter luchthaventransit in een derde land niet zal worden beschouwd als „vooraf een ander land te zijn ingereisd” in de zin van die twee bepalingen.


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE DENEMARKEN

De overeenkomstsluitende partijen nemen er nota van dat deze overeenkomst niet van toepassing is op het grondgebied van het Koninkrijk Denemarken. Daarom is het aangewezen dat Sri Lanka en Denemarken een overnameovereenkomst sluiten met dezelfde voorwaarden als deze overeenkomst.


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE IJSLAND EN NOORWEGEN

De overeenkomstsluitende partijen nemen nota van de nauwe band tussen de Europese Gemeenschap en IJsland en Noorwegen, met name uit hoofde van de Overeenkomst van 18 mei 1999 inzake de wijze waarop die landen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis. Het is bijgevolg aangewezen dat Sri Lanka met IJsland en Noorwegen een overnameovereenkomst sluit met dezelfde voorwaarden als deze overeenkomst.


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE DE VERGEMAKKELIJKING VAN DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN DE RECHTSHANDHAVING

De delegaties van de Gemeenschap en Sri Lanka verbinden zich ertoe gezamenlijk de strijd aan te binden tegen de illegale immigratie. Zij zijn het erover eens dat om het probleem van de illegale immigratie vanuit Sri Lanka uitgebreid aan te pakken, effectieve maatregelen inzake samenwerking die uit deze situatie voortvloeien moeten worden genomen.

Beide partijen erkennen bovendien dat maatregelen moeten worden genomen tegen activiteiten van de georganiseerde misdaad zoals mensenhandel, migrantensmokkel en financiering van terroristische activiteiten, die steeds meer reden geven tot bezorgdheid.

Bijgevolg zal de Europese Gemeenschap, in overeenstemming met alle relevante internationale instrumenten, waaronder de Protocollen van Palermo inzake bestrijding van de mensenhandel en migrantensmokkel, en binnen de perken van haar bevoegdheden, de samenwerking bevorderen en vergemakkelijken tussen rechtshandhavings- en immigratieautoriteiten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten, naargelang het geval, en hun tegenhangers van Sri Lanka, in overeenstemming met hun nationale wetgeving.