ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 115 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
48e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing
Commissie
4.5.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 115/1 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 11 april 2005
tot vaststelling van milieucriteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan personal computers
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 1024)
(Voor de EER relevante tekst)
(2005/341/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren (1), en met name op artikel 6, lid 1, tweede alinea,
Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op grond van Verordening (EG) nr. 1980/2000 kan de communautaire milieukeur worden toegekend aan een product waarvan de eigenschappen werkelijk kunnen bijdragen tot verbeteringen van essentiële milieuaspecten. |
(2) |
Verordening (EG) nr. 1980/2000 bepaalt dat per productgroep specifieke criteria voor de milieukeur worden vastgesteld, die op basis van de door het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie geformuleerde criteria worden opgesteld. |
(3) |
In die verordening wordt tevens bepaald dat de herziening van de milieukeurcriteria en van de met die criteria verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht tijdig vóór het eind van de geldigheidsduur van de voor de desbetreffende productgroep gespecificeerde criteria moet plaatsvinden. |
(4) |
Teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen op de markt, is het wenselijk de milieucriteria die zijn vastgesteld bij Beschikking 2001/686/EG van de Commissie van 22 augustus 2001 tot instelling van milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor personal computers (2), te herzien. |
(5) |
Teneinde te bepalen dat servers van het toepassingsgebied zijn uitgesloten, is het noodzakelijk de definitie van de in die beschikking vastgestelde productgroep te wijzigen. |
(6) |
Duidelijkheidshalve moet Beschikking 2001/686/EG daarom worden vervangen. |
(7) |
De herziene milieucriteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht moeten geldig blijven gedurende een periode van vier jaar. |
(8) |
Het is wenselijk te voorzien in een overgangsperiode van maximaal twaalf maanden voor fabrikanten die voor hun producten de milieukeur hebben gekregen vóór de datum van kennisgeving van deze beschikking, of die vóór die datum de milieukeur hebben aangevraagd, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten aan de herziene criteria en eisen aan te passen. |
(9) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1980/2000 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De productgroep „personal computers” omvat computers bestemd voor gebruik op een vaste plaats, zoals een werktafel, die bestaan uit een systeemeenheid en een beeldscherm, al dan niet in één kast gecombineerd, alsmede een toetsenbord.
Tot deze productgroep behoren ook systeemeenheden, toetsenborden en beeldschermen voor gebruik met personal computers.
Servers behoren niet tot deze productgroep.
Artikel 2
Voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor personal computers in het kader van Verordening (EG) nr. 1980/2000 dient een toestel onder de productgroep „personal computers” te vallen en te voldoen aan de in de bijlage bij deze beschikking beschreven milieucriteria.
Artikel 3
De milieucriteria voor de productgroep „personal computers”, alsmede de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht blijven geldig tot en met 30 april 2009.
Artikel 4
Het voor administratieve doeleinden aan de productgroep „personal computers” toegekende codenummer is „013”.
Artikel 5
Beschikking 2001/686/EG wordt ingetrokken.
Artikel 6
Milieukeuren die vóór de datum van kennisgeving van deze beschikking zijn toegekend aan producten die tot de productgroep „personal computers” behoren, mogen tot en met 31 maart 2006 verder worden gebruikt.
Indien vóór de datum van kennisgeving van deze beschikking aanvragen zijn ingediend om toekenning van de milieukeur aan producten die tot de productgroep „personal computers” behoren, kan aan die producten de milieukeur worden toegekend overeenkomstig de in Beschikking 2001/686/EG vastgestelde voorwaarden. In deze gevallen mag de milieukeur tot en met 31 maart 2006 worden gebruikt.
Artikel 7
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 11 april 2005.
Voor de Commissie
Stavros DIMAS
Lid van de Commissie
(1) PB L 237 van 21.9.2000, blz. 1.
(2) PB L 242 van 12.9.2001, blz. 4.
BIJLAGE
KADER
|
Systeemeenheid |
Beeldscherm |
Toetsenbord |
Personal computer |
Energiebesparing: systeemeenheid |
X |
|
|
X |
Energiebesparing: monitor |
|
X |
|
X |
Verlenging van de levensduur: systeemeenheid |
X |
|
|
X |
Verlenging van de levensduur: monitor |
|
X |
|
X |
Kwikgehalte van de LCD (liquid crystal display)-monitor |
|
X (indien van toepassing) |
|
X (indien van toepassing) |
Geluid |
X |
|
|
X |
Elektromagnetische emissies |
|
X |
|
X |
Terugname en recycling |
X |
X (voorzover van toepassing) |
X (voorzover van toepassing) |
X (voorzover van toepassing) |
Gebruiksaanwijzing |
X |
X |
X (voorzover van toepassing) |
X (voorzover van toepassing) |
Tests dienen te worden uitgevoerd op aanvraag zoals aangegeven in de criteria, en te worden verricht door laboratoria die voldoen aan de algemene eisen geformuleerd in norm EN ISO 17025. In voorkomend geval mogen andere beproevingsmethoden worden gebruikt indien de gelijkwaardigheid daarvan door de bevoegde instantie die de aanvraag onderzoekt, wordt erkend. Waar geen tests worden genoemd, of waar deze worden genoemd met het oog op controle of toezicht, dienen de bevoegde instanties, afhankelijk van het geval, zich te verlaten op de door de aanvrager verstrekte verklaringen en documentatie en/of op onafhankelijke verificaties.
De bevoegde instanties wordt aanbevolen om bij de beoordeling van aanvragen en het toezicht op de overeenstemming met de in deze bijlage genoemde criteria rekening te houden met de implementatie van erkende milieubeheerssystemen zoals EMAS of ISO 14001. (Noot: het is niet verplicht dergelijke beheerssystemen toe te passen.)
MILIEUCRITERIA
1. Energiebesparing
Systeemeenheid
a) |
De systeemeenheid van de computer moet een gemakkelijk te bereiken aan-uitschakelaar hebben. |
b) |
De systeemeenheid van de computer moet voldoen aan de configuratievoorschriften van Energy Star (1), die een energie-efficiënt gebruik mogelijk maken. De aanvrager dient de bevoegde instantie een verklaring te verstrekken waarin wordt bevestigd dat de systeemeenheid van de personal computer voldoet aan de configuratievoorschriften („Guidelines”) van Energy Star. |
c) |
De computer moet de ACPI (2) S3-slaaptoestand (sleep state) (suspend to RAM) ondersteunen om een beperking van het energieverbruik tot maximaal 4 watt mogelijk te maken. De computer moet deze toestand kunnen verlaten als reactie op een commando van:
De computer moet standaard na ten hoogste 30 minuten inactiviteit op de ACPI S3‐slaaptoestand overschakelen. De fabrikant moet deze voorziening activeren, maar de gebruiker kan deze uitschakelen. De aanvrager dient de bevoegde instantie een rapport te verstrekken waarin wordt bevestigd dat het niveau van het in de ACPI S3-toestand opgenomen vermogen gemeten is met gebruikmaking van de procedure in het huidige computerconvenant van Energy Star. In het rapport dient het in deze toestand gemeten opgenomen vermogen aangegeven te worden. |
d) |
Het in de uittoestand (off-mode) opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 2 watt. In deze context is de uittoestand de toestand die wordt geïnitieerd door het commando om de computer af te sluiten. De aanvrager dient de bevoegde instantie een rapport te verstrekken waarin wordt bevestigd dat het niveau van het in de uittoestand opgenomen vermogen is gemeten met gebruikmaking van de procedure in het huidige computerconvenant van Energy Star. In het rapport dient het in deze toestand gemeten opgenomen vermogen aangegeven te worden. |
Monitor
a) |
De monitor moet een gemakkelijk te bereiken aan-uitschakelaar hebben. |
b) |
De monitor mag in de slaaptoestand (3) (sleep mode) niet meer vermogen opnemen dan 2 watt. De monitor moet standaard na ten hoogste 30 minuten inactiviteit op de slaaptoestand overschakelen. De fabrikant moet deze voorziening activeren, maar de gebruiker kan deze uitschakelen. |
c) |
De monitor mag in de uittoestand (4) (off-mode) niet meer vermogen opnemen dan 1 watt. In deze context is de uittoestand de toestand die wordt geïnitieerd door het commando om de monitor uit te schakelen. |
d) |
Monitors mogen niet meer vermogen opnemen dan bepaald in de voorschriften van Energy Star, versie 4, voor Tier (fase) 2, maximaal opgenomen vermogen in werking. Monitors moeten voldoen aan de onderstaande toepasselijke formule:
(waarin X het aantal megapixels is en Y het opgenomen vermogen in watt). |
De aanvrager dient de bevoegde instantie een rapport te verstrekken waarin wordt bevestigd dat de niveaus van het opgenomen vermogen in de uit‐, de slaap‐ en de aantoestand zijn gemeten met gebruikmaking van de procedure in de Energy Star Programme Requirements for Computer Monitors (versie 4.0). In het rapport dient het in de drie toestanden gemeten opgenomen vermogen aangegeven te worden.
2. Verlenging van de levensduur
a) |
De computer moet zo zijn ontworpen dat het geheugen gemakkelijk te bereiken is en kan worden vervangen. |
b) |
De computer moet zo zijn ontworpen dat de harde schijf en, indien beschikbaar, het CD-station en/of het DVD-station kunnen worden vervangen. |
c) |
De computer moet zo zijn ontworpen dat de grafische kaarten gemakkelijk te bereiken zijn en kunnen worden vervangen. |
De aanvrager dient in een verklaring aan de bevoegde instantie te bevestigen dat het product aan deze eisen voldoet.
3. Kwikgehalte van een LCD (liquid crystal display)-monitor
De achtergrondverlichting van de LCD-monitor mag gemiddeld niet meer dan 3 mg kwik per lamp bevatten.
De aanvrager dient in een verklaring aan de bevoegde instantie te bevestigen dat het product aan deze eisen voldoet.
4. Geluid
Het „Declared A-weighted Sound Power Level” (re l pW) (opgegeven A‐gewogen geluidsvermogensniveau) van de systeemeenheid van de personal computer mag, overeenkomstig punt 3.2.5 van ISO 9296, niet meer bedragen dan:
— |
4,0 B(A) in de niet-actieve toestand (idle operating mode) (equivalent aan 40 dB(A)); |
— |
4,5 B(A) bij het toegang nemen tot een harde schijf (equivalent aan 45 dB(A)). |
De aanvrager dient de bevoegde instantie een rapport te verstrekken, opgesteld door een volgens ISO 17025 geaccrediteerd onafhankelijk testlaboratorium, waarin wordt bevestigd dat de geluidsemissieniveaus zijn gemeten in overeenstemming met ISO 7779 en in overeenstemming met ISO 9296 zijn verklaard. In het rapport dienen de gemeten geluidsemissieniveaus in zowel de niet-actieve toestand als bij het toegang nemen tot een schijfstation te worden vermeld, en in overeenstemming te worden verklaard met punt 3.2.5 van ISO 9296.
5. Elektromagnetische emissies
De monitor van de personal computer moet voldoen aan de eisen van EN 50279, categorie A.
De aanvrager dient de bevoegde instantie een rapport te verstrekken waaruit blijkt dat de emissies van de monitor aan de eisen voldoen.
6. Terugname, recycling en gevaarlijke stoffen
De fabrikant moet de kosteloze terugname garanderen van het product met het oog op renovatie of recycling, alsmede van elk onderdeel dat wordt vervangen, met uitzondering van door de gebruikers besmette componenten (bijvoorbeeld bij medische of nucleaire toepassingen). Bovendien moet het product aan de volgende criteria beantwoorden:
a) |
het moet door één gekwalificeerde persoon alleen kunnen worden gedemonteerd; |
b) |
de fabrikant moet nagaan of het product demonteerbaar is en een demontagerapport leveren dat op verzoek voor derden beschikbaar wordt gesteld. Dit rapport moet onder meer bevestigen dat:
|
c) |
gevaarlijke materialen moeten kunnen worden afgezonderd; |
d) |
90 % (in gewicht) van de plastic en metalen materialen in behuizing en chassis moet technisch recycleerbaar zijn; |
e) |
eventueel vereiste labels moeten gemakkelijk te verwijderen zijn of geïntegreerd zijn; |
f) |
plastic onderdelen:
|
g) |
plastic onderdelen mogen geen vlamvertragende stoffen op basis van polybroombifenylen (PBB's) of polybroomdifenylethers (PBDE's), als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (5), bevatten. Voor deze vereiste moet rekening worden gehouden met aanpassingen en wijzigingen die later met betrekking tot het gebruik van deca-BDE in de richtlijn worden aangebracht. Plastic onderdelen mogen geen vlamvertragende stoffen op basis van chloorparaffine bevatten met een ketenlengte van 10-17 koolstofatomen en een chloorgehalte van meer dan 50 gewichtsprocenten bevatten (CAS-nr. 85535-84-8 en CAS nr. 85535‐85‐9). De aanvrager dient in een verklaring aan de bevoegde instantie te bevestigen dat aan deze eis is voldaan; |
h) |
plastic onderdelen die zwaarder zijn dan 25 g mogen geen vlamvertragende stoffen of preparaten bevatten waaraan op het tijdstip van de aanvraag van de milieukeur een van de volgende waarschuwingszinnen is toegekend: Gevaarlijk voor de gezondheid:
Gevaarlijk voor het milieu:
zoals gedefinieerd in Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (6); |
i) |
plastic onderdelen moeten conform ISO 11469: 2000 zijn voorzien van een permanent merkteken ter identificatie van het materiaal. Dit criterium geldt niet voor geëxtrudeerde plastic materialen en de lichtgeleider van platte beeldschermen; |
j) |
batterijen mogen maximaal 0,0001 gewichtsprocent kwik, 0,001 gewichtsprocent cadmium of 0,01 gewichtsprocent lood bevatten. |
De aanvrager dient in een verklaring te bevestigen dat het product aan deze eisen voldoet en dient de bevoegde instantie die de aanvraag onderzoekt, een afschrift van het demontagerapport te verstrekken.
Met betrekking tot criterium 6, onder h), mag aan de eventueel gebruikte vlamvertragende stoffen geen van de bovenvermelde waarschuwingszinnen zijn toegekend, en zij mogen evenmin zijn opgenomen in bijlage 1 bij Richtlijn 67/548/EEG of de latere wijzigingen daarop inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen. Deze eis is niet van toepassing op vlamvertragende stoffen die bij het aanbrengen een chemische verandering ondergaan waardoor zij niet langer onder een van bovengenoemde R-zinnen vallen, voorzover minder dan 0,1 % van de vlamvertragende stof in het behandelde onderdeel aanwezig blijft in de vorm die zij vóór het aanbrengen had. Eventuele vlamvertragers die in plastic onderdelen van meer dan 25 g worden gebruikt, moeten in de documentatie bij de aanvraag worden gespecificeerd aan de hand van hun naam en CAS‐nummer.
7. Gebruiksaanwijzing
Het product moet worden verkocht met relevante informatie voor de gebruiker, waarin adviezen worden gegeven over een milieuverantwoord gebruik ervan, en met name:
a) |
aanbevelingen voor het gebruik van de energiebeheersmogelijkheden, onder meer de vermelding dat het uitschakelen van deze voorzieningen tot een hoger energieverbruik kan leiden, waardoor de gebruikskosten kunnen toenemen; |
b) |
de vermelding dat de van het elektriciteitsnet betrokken energie tot nul kan worden verminderd als de voeding wordt losgekoppeld of de wandcontactdoos wordt uitgeschakeld; |
c) |
informatie over de beschikbaarheid van reserveonderdelen. Wanneer de gebruiker bepaalde onderdelen beter kan upgraden of vervangen, moet informatie over de te volgen procedures worden gegeven; |
d) |
informatie over het feit dat het product zodanig is ontworpen dat onderdelen opnieuw kunnen worden gebruikt of kunnen worden gerecycleerd en niet mogen worden weggegooid; |
e) |
advies over de manier waarop de gebruiker van het terugnameaanbod van de fabrikant gebruik kan maken; |
f) |
informatie over hoe passend gebruik kan worden gemaakt van WLAN-kaarten om aldus veiligheidsrisico's tot een minimum te beperken; |
g) |
de vermelding dat het product de communautaire milieukeur heeft gekregen, met een korte verklaring wat dit inhoudt, en de vermelding dat meer informatie over de milieukeur te vinden is op het websiteadres (http://europa.eu.int/ecolabel). |
De aanvrager dient in een verklaring te bevestigen dat het product aan deze eisen voldoet. Hij dient de bevoegde instantie die de aanvraag onderzoekt, een afschrift van de gebruiksaanwijzing te verstrekken.
8. Verpakking
De verpakking moet aan de volgende eisen voldoen:
a) |
alle verpakkingsonderdelen moeten met de hand gemakkelijk kunnen worden gescheiden in afzonderlijke materialen om recyclering te vergemakkelijken; |
b) |
indien kartonnen verpakking wordt gebruikt, moet deze voor ten minste 80 % uit gerecycleerd materiaal bestaan. |
Beoordeling en controle: de aanvrager dient in een verklaring te bevestigen dat aan de eisen is voldaan en dient de bevoegde instantie die de milieukeur toekent samen met de aanvraag een of meer monsters van de verpakking te verstrekken.
9. Informatie op de milieukeur
Kader 2 van de milieukeur dient de volgende tekst te bevatten:
— |
verlaagd energieverbruik; |
— |
ontworpen om recycling te vergemakkelijken; |
— |
verlaagd geluidsniveau. |
De aanvrager dient in een verklaring te bevestigen dat het product aan deze eisen voldoet en dient de bevoegde instantie een afschrift te verstrekken van de milieukeur zoals deze te vinden is op de verpakking en/of het product en/of in de begeleidende documentatie.
(1) Zoals gedefinieerd door het Amerikaanse Environmental Protection Agency en toegepast vanaf september 2004, http://www.energystar.gov/index.cfm?c=computers.pr_crit_computers.
(2) Advanced Configuration and Power Interface (ACPI).
(3) Zoals voor monitors gedefinieerd in versie 4 van Energy Star,
http://www.energystar.gov/index.cfm?c=computers.pr_crit_computers.
(4) Ibidem.
4.5.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 115/9 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 23 maart 2005
tot vaststelling van herziene milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan handafwasmiddelen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 1026)
(Voor de EER relevante tekst)
(2005/342/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren (1), en met name op artikel 6, lid 1, tweede alinea,
Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Ingevolge Verordening (EG) nr. 1980/2000 kan de communautaire milieukeur worden toegekend aan producten waarvan de eigenschappen substantieel kunnen bijdragen tot verbeteringen van essentiële milieuaspecten. |
(2) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 1980/2000 moeten per productgroep specifieke criteria voor de milieukeur worden vastgesteld op basis van door het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie opgestelde criteria. |
(3) |
Ook moet de herziening van de criteria voor de milieukeur en van de eisen inzake beoordeling en controle op de naleving van de criteria tijdig vóór het eind van de geldigheidsperiode van de criteria voor de desbetreffende productgroep plaatsvinden. |
(4) |
Gezien de wetenschappelijke en marktontwikkelingen is het wenselijk de milieucriteria van Beschikking 2001/607/EG van de Commissie van 19 juli 2001 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan handafwasmiddelen (2) te herzien. |
(5) |
Daarnaast moet de definitie van de productgroep in die beschikking worden gewijzigd om duidelijk te maken dat de productgroep zowel producten voor professioneel als producten voor privé-gebruik omvat. |
(6) |
Voor de duidelijkheid moet Beschikking 2001/607/EG worden vervangen. |
(7) |
De herziene milieucriteria moeten gelden voor een periode van vier jaar. |
(8) |
Het is wenselijk te voorzien in een overgangsperiode van maximaal twaalf maanden voor fabrikanten die voor hun producten de milieukeur hebben gekregen vóór de datum van kennisgeving van deze beschikking of die vóór die datum de milieukeur hebben aangevraagd, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten aan de nieuwe criteria en eisen aan te passen. |
(9) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1980/2000 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Tot de productgroep „handafwasmiddelen” behoren:
„alle detergenten die bestemd zijn om te worden gebruikt om serviesgoed, bestek, potten, pannen en ander keukengerei met de hand af te wassen”.
Deze productgroep omvat producten voor professioneel en voor privé-gebruik.
Artikel 2
Voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor handafwasmiddelen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1980/2000 dient een detergent tot de productgroep „handafwasmiddelen” te behoren en aan de in de bijlage bij deze beschikking beschreven milieucriteria te voldoen.
Artikel 3
De milieucriteria voor de productgroep „handafwasmiddelen” en de desbetreffende eisen inzake beoordeling en controle gelden tot 31 december 2008.
Artikel 4
Voor administratieve doeleinden wordt aan de productgroep „handafwasmiddelen” het codenummer 019 toegekend.
Artikel 5
Beschikking 2001/607/EG wordt ingetrokken.
Artikel 6
Milieukeuren die vóór de datum van kennisgeving van deze beschikking aan producten van de productgroep „handafwasmiddelen” zijn toegekend, mogen worden gebruikt tot 31 maart 2006.
Voor producten van de productgroep „handafwasmiddelen” waarvoor een milieukeur is aangevraagd vóór de datum van kennisgeving van deze beschikking, kan de milieukeur worden toegekend volgens de voorwaarden van Beschikking 2001/607/EG. De milieukeur mag dan worden gebruikt tot 31 maart 2006.
Artikel 7
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 23 maart 2005.
Voor de Commissie
Stavros DIMAS
Lid van de Commissie
(1) PB L 237 van 21.9.2000, blz. 1.
(2) PB L 214 van 8.8.2001, blz. 30.
BIJLAGE
KADER
Een handafwasmiddel (hierna „het product” genoemd) komt voor de milieukeur in aanmerking als het tot de in artikel 1 omschreven productgroep behoort en aan de criteria in deze bijlage voldoet.
Doel van de criteria
Deze criteria zijn er met name op gericht om:
— |
lozing van toxische of anderszins verontreinigende stoffen in het aquatische milieu terug te dringen; |
— |
de gezondheids- en milieurisico's van het gebruik van gevaarlijke stoffen te beperken of te voorkomen; |
— |
de hoeveelheid verpakkingsafval tot een minimum te beperken; |
— |
de consument zo voor te lichten dat hij het product efficiënt en met minimale milieugevolgen kan gebruiken. |
De criteria zijn zo vastgesteld dat wordt bevorderd dat handafwasmiddelen met weinig milieugevolgen de milieukeur krijgen.
Eisen inzake beoordeling en controle
Bij elk criterium worden de specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.
Naast de voor elk criterium vermelde testmethoden kunnen ook andere methoden worden gebruikt, mits de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, deze methoden gelijkwaardig acht.
Als geen tests zijn genoemd, of voor controle of toezicht zijn genoemd, gaan de bevoegde instanties af op de door de aanvrager verstrekte verklaringen en documentatie en/of op onafhankelijke controles.
De bevoegde instanties kunnen documentatie verlangen en onafhankelijke controles uitvoeren.
Verklaringen, documenten, analyseverslagen of andere gegevens die moeten worden ingediend om te staven dat aan de criteria is voldaan, kunnen naar gelang van het geval worden opgesteld door de aanvrager, zijn leveranciers, zijn onderleveranciers enz.
De term „ingrediënten” omvat zowel stoffen als preparaten.
Aanhangsel I bevat de nieuwe herziene databank voor ingrediënten van detergenten (DID-lijst, versie van 30 juni 2004), waarin de meest gebruikte ingrediënten zijn opgenomen. Deel A van de DID-lijst wordt gebruikt voor de berekening van KVVtox en de beoordeling van de biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen.
Eventueel kan de aanvrager ook latere versies van de DID-lijst gebruiken, zodra deze beschikbaar zijn.
Voor ingrediënten die niet in deel A van de DID-lijst staan, past de aanvrager op eigen verantwoordelijkheid de procedure in deel B van aanhangsel I toe.
Voor ingrediënten die niet in de DID-lijst staan, kan de aanvrager de vereiste documentatie van de anaërobe afbreekbaarheid opstellen via de procedure in aanhangsel II.
De bevoegde instanties wordt aangeraden bij de beoordeling van aanvragen en het toezicht op de inachtneming van de criteria in deze bijlage rekening te houden met de toepassing van erkende milieuzorgsystemen, zoals EMAS of ISO 14001 (toepassing van dergelijke systemen is echter niet verplicht).
MILIEUCRITERIA
1. Toxiciteit voor waterorganismen
Voor elk ingrediënt (i) wordt het kritisch verdunningsvolume voor de toxiciteit (KVVtox) berekend als:
waarin gewicht (i) = het gewicht van het ingrediënt (in gram) in de aanbevolen dosering voor 1 liter afwaswater, DF (i) = de afbraakfactor, en TFchronisch (i) = de toxiciteitsfactor van het ingrediënt (in milligram/liter).
De waarden van DF en TFchronisch staan in deel A van de DID-lijst (aanhangsel I). Als een ingrediënt niet in de DID-lijst staat, bepaalt de aanvrager de waarden volgens de procedure in deel B van de DID-lijst (aanhangsel I). Het KVVtox van het product is gelijk aan de som van de KVVtox-waarden van alle ingrediënten.
Het KVVtox van de aanbevolen dosis per liter afwaswater mag niet groter zijn dan 4 200 l.
Beoordeling en controle: De exacte formulering van het product en de KVVtox-berekeningen waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan, dienen aan de bevoegde instantie te worden verstrekt.
2. Biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen
a) Gemakkelijke biologische afbreekbaarheid (aëroob)
Elke oppervlakteactieve stof in het product dient gemakkelijk biologisch afbreekbaar te zijn.
Beoordeling en controle: De exacte formulering van het product en een beschrijving van de functie van elk ingrediënt moeten aan de bevoegde instantie worden verstrekt. Deel A van de DID-lijst (aanhangsel I) vermeldt of een specifieke oppervlakteactieve stof al dan niet aëroob biologisch afbreekbaar is (oppervlakteactieve stoffen met „R” in de kolom voor aërobe biologische afbreekbaarheid zijn gemakkelijk biologisch afbreekbaar). Voor oppervlakteactieve stoffen die niet in deel A van de DID-lijst staan, moeten relevante gegevens uit de literatuur of andere bronnen, dan wel relevante testresultaten worden verstrekt, waaruit blijkt dat zij aëroob biologisch afbreekbaar zijn. De tests voor gemakkelijke biologische afbreekbaarheid moeten in overeenstemming zijn met Verordening (EG) nr. 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende detergentia (1). Oppervlakteactieve stoffen worden geacht gemakkelijk biologisch afbreekbaar te zijn als de biologische afbraak (mineralisatie) gemeten volgens een van de volgende vijf tests, na 28 dagen ten minste 60 % bedraagt: CO2-headspacetest (OESO 310), CO2-ontwikkelingstest (gewijzigde Sturm-test) (OESO 301B; bijlage V, methode C.4-C, bij Richtlijn 67/548/EEG), geslotenflestest (OESO 301D; bijlage V, methode C.4-E, bij Richtlijn 67/548/EEG), manometrische respirometrie (OESO 301F; bijlage V, methode C.4-D, bij Richtlijn 67/548/EEG), MITI-(I)-test (OESO 301C; bijlage V, methode C.4-F, bij Richtlijn 67/548/EEG) of de equivalente ISO-tests. Naar gelang van de fysieke kenmerken van de oppervlakteactieve stof kan bij een biologische afbreekbaarheid van ten minste 70 % in 28 dagen een van de volgende tests worden gebruikt om te bevestigen dat de stof gemakkelijk biologisch afbreekbaar is: afvlakkingstest voor opgeloste organische koolstof (DOC) (OESO 301A; bijlage V, methode C.4-A, bij Richtlijn 67/548/EEG), gewijzigde OESO-screeningtest voor DOC-afvlakking (OESO 301E; bijlage V, methode C.4-B, bij Richtlijn 67/548/EEG) of de equivalente ISO-tests. Als een op DOC-metingen gebaseerde testmethode wordt gebruikt, moet worden aangetoond dat de methode toepasselijk is, daar een dergelijke methode in plaats van biologische afbreekbaarheid ook verwijdering kan meten. In tests op aërobe biologische afbreekbaarheid vindt geen aanpassing vooraf plaats. Het beginsel van het tiendagenvenster is niet van toepassing.
b) Anaërobe biologische afbreekbaarheid
Elke oppervlakteactieve stof in het product moet biologisch afbreekbaar zijn in anaërobe omstandigheden.
Beoordeling en controle: De exacte formulering van het product en een beschrijving van de functie van elk ingrediënt worden aan de bevoegde instantie verstrekt. Deel A van de DID-lijst (aanhangsel I) vermeldt of een specifieke oppervlakteactieve stof al dan niet anaëroob biologisch afbreekbaar is (oppervlakteactieve stoffen met „Y” in de kolom voor anaërobe biologische afbreekbaarheid zijn biologisch afbreekbaar onder anaërobe omstandigheden). Voor oppervlakteactieve stoffen die niet in deel A van de DID-lijst staan, moeten relevante gegevens uit de literatuur of andere bronnen, dan wel relevante testresultaten worden verstrekt, waaruit blijkt dat ze anaëroob biologisch afbreekbaar zijn. De referentietest voor anaërobe afbreekbaarheid is OESO 311, ISO 11734, Ecetoc nr. 28 (juni 1988) of een equivalente methode, waarbij de uiteindelijke afbraak in anaërobe omstandigheden minimaal 60 % moet bedragen. Om te staven dat in anaërobe omstandigheden uiteindelijk 60 % wordt afgebroken, mogen ook testmethoden worden gebruikt waarbij de omstandigheden in een passend anaëroob milieu worden gesimuleerd (zie aanhangsel II).
3. Gevaarlijke of toxische stoffen of preparaten
a) |
Het product mag geen van de volgende ingrediënten bevatten, noch als onderdeel van de formulering, noch als bestanddeel van een in de formulering gebruikt preparaat:
Beoordeling en controle: De aanvrager dient een verklaring te verstrekken, eventueel gestaafd met verklaringen van de fabrikanten, dat het product de genoemde stoffen niet bevat. |
b) |
Quaternaire ammoniumzouten die niet gemakkelijk biologisch afbreekbaar zijn, mogen niet worden gebruikt, noch als onderdeel van de formulering, noch als bestanddeel van een preparaat in de formulering. Beoordeling en controle: De aanvrager dient documentatie te verstrekken waaruit de biologische afbreekbaarheid van de gebruikte quaternaire ammoniumzouten blijkt. |
c) |
Het product mag geen enkel ingrediënt (stof of preparaat) bevatten dat is ingedeeld in één of meer van de volgende risicocategorieën overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (2), zoals gewijzigd, of Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (3), zoals gewijzigd:
Er gelden specifieke eisen voor biociden als onderdeel van de formulering of als bestanddeel van een preparaat in de formulering (zie onderstaand criterium voor biociden). Bovenstaande eisen gelden voor elk ingrediënt (stof of preparaat) dat meer dan 0,01 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt. Hieronder valt ook elk ingrediënt van een preparaat in de formulering dat meer dan 0,01 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt. Beoordeling en controle: Voor elk ingrediënt (stof of preparaat) dient een veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt. De aanvrager dient ook een verklaring van de fabrikant van de ingrediënten te verstrekken dat aan dit criterium is voldaan. |
4. Biociden
a) |
Het product mag alleen biociden bevatten met het oog op de houdbaarheid van het product en in de daarvoor geschikte dosering. Dit geldt niet voor oppervlakteactieve stoffen, die ook biocide-eigenschappen kunnen hebben. Beoordeling en controle: Voor elk toegevoegd conserveringsmiddel dient een veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt, samen met nauwkeurige informatie over de concentratie ervan in het eindproduct. De fabrikant of leverancier van het conserveringsmiddel moet informatie verstrekken over de dosering die nodig is voor een goede houdbaarheid van het product. |
b) |
Het is verboden op de verpakking of door enige andere mededeling te beweren of suggereren dat het handafwasmiddel een antimicrobiële werking heeft. Beoordeling en controle: De op elke soort verpakking gebruikte tekst en opmaak en/of een voorbeeld van elke soort verpakking dienen aan de bevoegde instantie te worden verstrekt. |
c) |
Biociden die overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG, zoals gewijzigd, of Richtlijn 1999/45/EG zijn ingedeeld als R50-53 of R51-53, mogen met het oog op de houdbaarheid van het product worden gebruikt als onderdeel van de formulering of als bestanddeel van een preparaat in de formulering, mits zij niet potentieel bioaccumulerend zijn. In deze context wordt een biocide als potentieel bioaccumulerend beschouwd als log Pow (octanol/water-verdelingscoëfficiënt) ≥ 3,0 (tenzij de experimenteel bepaalde BCF ≤ 100). De concentratie van biociden in het eindproduct mag niet meer bedragen dan de maximaal toelaatbare concentratie in Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (4), zoals gewijzigd. Beoordeling en controle: Voor elk biocide dient een veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt, samen met gegevens over de concentratie ervan in het eindproduct. |
5. Pigmenten en kleurstoffen
In het product mogen alleen pigmenten en kleurstoffen worden gebruikt die zijn toegestaan bij Richtlijn 76/768/EEG, zoals gewijzigd, of bij Richtlijn 94/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1994 inzake kleurstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt (5), zoals gewijzigd, of die geen milieueigenschappen hebben waardoor zij overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG, zoals gewijzigd, als R50-53 of R51-53 worden ingedeeld.
Beoordeling en controle: Aan de bevoegde instantie dient een verklaring te worden verstrekt dat aan dit criterium is voldaan, samen met een lijst van alle gebruikte pigmenten en kleurstoffen.
6. Geurstoffen
a) |
Het product mag geen geurstoffen met nitromuskus- of polycyclische muskusverbindingen bevatten (zie criterium 3, onder a)). |
b) |
Als geurstof aan het product toegevoegde ingrediënten moeten volgens de richtsnoeren van de International Fragrance Association zijn vervaardigd en/of behandeld. |
c) |
Handafwasmiddelen voor professioneel gebruik mogen geen geurstoffen bevatten. |
Beoordeling en controle: Aan de bevoegde instantie dient een verklaring te worden verstrekt dat aan elk onderdeel van dit criterium is voldaan.
7. Sensibiliserende stoffen
Het product mag niet overeenkomstig Richtlijn 1999/45/EG zijn ingedeeld als R42 (kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing) en/of R43 (kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid).
De concentratie van stoffen of ingrediënten die overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG of Richtlijn 1999/45/EG als R42 (kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing) of R43 (kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid) zijn ingedeeld, mag ten hoogste 0,1 % (g/g) van het eindproduct bedragen.
Beoordeling en controle: Aan de bevoegde instantie dient voor elk als R42 of R43 ingedeeld ingrediënt de exacte concentratie te worden meegedeeld en het veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt.
8. Schadelijke of bijtende eigenschappen
Het product mag niet zijn ingedeeld als schadelijk (Xn) of bijtend (C) overeenkomstig Richtlijn 1999/45/EG.
Beoordeling en controle: Voor elke als onderdeel van de formulering of als bestanddeel van een preparaat in de formulering gebruikte stof die is ingedeeld als schadelijk (Xn) of bijtend (C), dient aan de bevoegde instantie de exacte concentratie te worden meegedeeld en het veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt.
9. Verpakking
a) |
De primaire verpakking, behalve de dop, dient een volumetrische verpakkingscoëfficiënt (VVC) van ten hoogste 1,9 te hebben. Dit criterium geldt niet als de primaire verpakking voor ten minste 50 % uit gerecycleerd materiaal bestaat. De VVC moet gelijk zijn aan het volume van het kleinste rechthoekige lichaam (een rechthoekig parallellepipedum) dat de verpakking kan bevatten, gedeeld door het volume van het product in de verpakking. |
b) |
Indien de primaire verpakking van gerecycleerd materiaal is en dit op de verpakking is vermeld, dient deze vermelding in overeenstemming te zijn met ISO-norm 14021 (betreffende milieuetiketteringen en ‐verklaringen — eigen claims (milieuetikettering type II)). |
c) |
De onderdelen van de primaire verpakking moeten gemakkelijk kunnen worden gescheiden in onderdelen van één materiaal. |
d) |
De kunststoffen waaruit de fles zelf bestaat, dienen te zijn gemerkt overeenkomstig Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (6) of de delen 1 en 2 van DIN 6120 juncto deel 1 van DIN 7728. |
Beoordeling en controle: De gegevens op de verpakking, en/of — voorzover van toepassing — een monster ervan, dienen aan de bevoegde instantie te worden verstrekt, samen met een verklaring dat aan elk deel van dit criterium is voldaan.
GEBRUIKSGESCHIKTHEID
10. Gebruiksgeschiktheid
Het product dient geschikt voor gebruik te zijn en in de behoeften van de consument te voorzien.
Het product moet ten minste even goed reinigen als een door een bevoegde instantie goedgekeurd veelgebruikt merkproduct of merkloos referentieproduct (aanhangsel III), en beter dan zuiver water.
Het product dient ten minste evenveel reinigen als een door een bevoegde instantie goedgekeurd veelgebruikt merkproduct of merkloos referentieproduct.
Beoordeling en controle: Het reinigend vermogen en de efficiëntie dienen te worden getest met een geschikte laboratoriumtest binnen gespecificeerde parameters zoals omschreven in aanhangsel III.
INFORMATIE VOOR DE CONSUMENT
11. Gebruiksaanwijzing
Op de verpakking van het product dient de volgende informatie te staan.
a) |
„Gebruik geen stromend water, maar dompel de vaat in het sop. Gebruik de aanbevolen dosering. Zo wast u zo efficiënt mogelijk af, bespaart u water en energie en beschermt u het milieu. U wast het beste af met niet te veel schuim” (of een vergelijkbare tekst); |
b) |
de onderstaande informatie, voldoende groot en tegen een zichtbare achtergrond. De pictogrammen zijn niet verplicht. waarbij x, y, z en w door de aanvrager of de fabrikant zijn gespecificeerd. In dit pictogram moet de milliliter als eenheid worden gebruikt. Tussen haakjes wordt een tweede gangbare eenheid vermeld, bijvoorbeeld (zoals in het pictogram) theelepels. Als de verpakking echter een efficiënt en handig doseersysteem heeft waarmee een even betrouwbare dosering kan worden verkregen, mag een andere eenheid (zoals dopjes of straaltjes) worden gebruikt. |
c) |
Bij voorkeur wordt ook het geschatte aantal afwasbeurten per fles vermeld, maar dit is niet verplicht. Dit aantal is gelijk aan de hoeveelheid product in een fles gedeeld door de aanbevolen dosering voor 5 l afwaswater bij vuil vaatwerk (zie pictogram). |
d) |
Verordening (EG) nr. 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende detergentia is van toepassing. |
e) |
„Meer informatie vindt u op de website voor de EU-milieukeur: http://europa.eu.int/ecolabel” (of een vergelijkbare tekst). |
Beoordeling en controle: Aan de bevoegde instantie dient een monster van de productverpakking (met etiket) te worden verstrekt, samen met een verklaring dat aan elk onderdeel van dit criterium is voldaan.
12. Informatie op de milieukeur
Het tweede kader van de milieukeur bevat de volgende tekst:
— |
minder verstoring van het waterleven, |
— |
minder gebruik van gevaarlijke stoffen, |
— |
duidelijke gebruiksaanwijzing. |
(1) PB L 104 van 8.4.2004, blz. 1.
(2) PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.
(3) PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.
(4) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169.
Aanhangsel I
DID-LIJST
Voor de in deel A van de DID-lijst opgenomen ingrediënten moeten de in de lijst vermelde waarden voor toxiciteit en afbreekbaarheid worden gebruikt om te bepalen of aan de milieucriteria wordt voldaan.
Voor ingrediënten die niet in deel A van de DID-lijst zijn opgenomen, moeten de waarden voor toxiciteit en afbreekbaarheid volgens de procedure in deel B worden bepaald.
Databank voor ingrediënten van detergenten
Versie 30.6.2004
Deel A — Lijst van ingrediënten
|
Acute toxiciteit |
Chronische toxiciteit |
Afbraak |
|||||||
DID-nr. |
Ingrediënt |
LC50/EC50 |
SFacuut |
TFacuut |
NOEC (1) |
SFchronisch (1) |
TFchronisch |
DF |
Aëroob |
Anaëroob |
|
Anionische oppervlakteactieve stoffen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1 |
Lineaire alkylbenzeensulfonaten 11,5-11,8 (LAS) |
4,1 |
1 000 |
0,0041 |
0,69 |
10 |
0,069 |
0,05 |
R |
N |
2 |
LAS-(C10-13-alkyl)-triethanolaminezout |
4,2 |
1 000 |
0,0042 |
3,4 |
100 |
0,034 |
0,05 |
R |
O |
3 |
C14-17-Alkylsulfonaat |
6,7 |
5 000 |
0,00134 |
0,44 |
10 |
0,044 |
0,05 |
R |
N |
4 |
C8-10-Alkylsulfaat |
132 |
5 000 |
0,0264 |
|
|
0,0264 |
0,05 |
R |
Y |
5 |
C12-14-Alkylsulfaat (AS) |
2,8 |
1 000 |
0,0028 |
2 |
100 |
0,02 |
0,05 |
R |
Y |
6 |
C12-18-Alkylsulfaat (AS) (3) |
|
|
0,0149 |
|
|
0,027 |
0,05 |
R |
Y |
7 |
C16-18-Vetalcoholsulfaat (FAS) |
27 |
1 000 |
0,027 |
1,7 |
50 |
0,034 |
0,05 |
R |
Y |
8 |
C12-15-Alkyl-(1-3 EO)-sulfaat |
4,6 |
1 000 |
0,0046 |
0,1 |
10 |
0,01 |
0,05 |
R |
Y |
9 |
C16-18-Alkyl-(3-4 EO)-sulfaat |
0,57 |
10 000 |
0,000057 |
|
|
0,000057 |
0,05 |
R |
Y |
10 |
Dialkylsulfosuccinaat |
15,7 |
1 000 |
0,0157 |
|
|
0,0157 |
0,5 |
I |
N |
11 |
C12-14-Sulfovetzuurmethylester |
9 |
10 000 |
0,0009 |
0,23 |
50 |
0,0046 |
0,05 |
R |
N |
12 |
C16-18-Sulfovetzuurmethylester |
0,51 |
5 000 |
0,000102 |
0,2 |
50 |
0,004 |
0,05 |
R |
N |
13 |
C14-16-alfa-Olefinesulfonaat |
3,3 |
10 000 |
0,00033 |
|
|
0,00033 |
0,05 |
R |
N |
14 |
C14-18-alfa-Olefinesulfonaat |
0,5 |
5 000 |
0,0001 |
|
|
0,0001 |
0,05 |
R |
N |
15 |
Zeep, C>12-22 |
22 |
1 000 |
0,022 |
10 |
100 |
0,1 |
0,05 |
R |
Y |
16 |
Lauroylsarcosinaat |
56 |
10 000 |
0,0056 |
|
|
0,0056 |
0,05 |
R |
Y |
17 |
C9-11 2-10 EO gecarboxymethyleerd, natriumzout of zuur |
100 |
10 000 |
0,01 |
|
|
0,01 |
0,05 |
R |
O |
18 |
C12-18 2-10 EO gecarboxymethyleerd, natriumzout of zuur |
8,8 |
1 000 |
0,0088 |
5 |
100 |
0,05 |
0,05 |
R |
O |
19 |
C12-18-Alkylfosfaatesters |
38 |
1 000 |
0,038 |
|
|
0,038 |
0,05 |
R |
N |
|
Niet-ionische oppervlakteactieve stoffen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
20 |
C8-Alkyl-(1-5 EO) |
7,8 |
1 000 |
0,0078 |
|
|
0,0078 |
0,05 |
R |
Y |
21 |
C9-11-Alkyl-(> 3-6 EO, voornamelijk lineair) |
5,6 |
1 000 |
0,0056 |
|
|
0,0056 |
0,05 |
R |
Y |
22 |
C9-11-Alkyl-(> 6-10 EO, voornamelijk lineair) |
5 |
1 000 |
0,005 |
|
|
0,005 |
0,05 |
R |
Y |
23 |
C9-11-Alkyl-(5-11 EO, meervoudig vertakt) |
1 |
1 000 |
0,001 |
|
|
0,001 |
0,05 |
R |
O |
24 |
C10-Alkyl-(5-11 EO, meervoudig vertakt) (trimeerpropenoxoalcohol) |
1 |
1 000 |
0,001 |
|
|
0,001 |
0,05 |
R |
Y |
25 |
C12-15-Alkyl-(>2-6 EO, voornamelijk lineair) |
0,43 |
1 000 |
0,00043 |
0,18 |
50 |
0,0036 |
0,05 |
R |
Y |
26 |
C12-14-Alkyl-(5-8 EO)-(1 t-BuO) (eindgefunctionaliseerd) |
0,23 |
1 000 |
0,00023 |
0,18 |
100 |
0,0018 |
0,05 |
R |
O |
27 |
C12-15-Alkyl-(3-12 EO, meervoudig vertakt) |
1 |
1 000 |
0,001 |
3,2 |
100 |
0,032 |
0,05 |
R |
O |
28 |
C12-15 (gemiddeld < 14)-Alkyl-(> 6-9 EO) |
0,63 |
1 000 |
0,00063 |
0,24 |
10 |
0,024 |
0,05 |
R |
Y |
29 |
C12-15 (gemiddeld > 14)-Alkyl-(> 6-9 EO) |
0,4 |
1 000 |
0,0004 |
0,17 |
10 |
0,017 |
0,05 |
R |
Y |
30 |
C12-15-Alkyl-(>9-12 EO) |
1,1 |
1 000 |
0,0011 |
|
|
0,017 |
0,05 |
R |
Y |
31 |
C12-15-Alkyl-(>12-20 EO) |
0,7 |
1 000 |
0,0007 |
|
|
0,0007 |
0,05 |
R |
O |
32 |
C12-15-Alkyl-(>20-30 EO) |
13 |
1 000 |
0,013 |
10 |
100 |
0,1 |
0,05 |
R |
O |
33 |
C12-15-Alkyl-(>30 EO) |
130 |
1 000 |
0,13 |
|
|
0,13 |
0,5 |
I |
O |
34 |
C12-18-Alkyl-(0-3 EO) |
0,3 |
1 000 |
0,0003 |
|
|
0,0003 |
0,05 |
R |
Y |
35 |
C12-18-Alkyl-(5-10 EO) |
1 |
1 000 |
0,001 |
0,35 |
100 |
0,0035 |
0,05 |
R |
O |
36 |
C12-18-Alkyl-(>10-20 EO) |
1 |
1 000 |
0,001 |
|
|
0,0035 |
0,05 |
R |
O |
37 |
C16-18-Alkyl-(2-8 EO) |
3,2 |
1 000 |
0,0032 |
0,4 |
100 |
0,004 |
0,05 |
R |
Y |
38 |
C16-18-Alkyl-(>9-18 EO) |
0,72 |
1 000 |
0,00072 |
0,32 |
10 |
0,032 |
0,05 |
R |
Y |
39 |
C16-18-Alkyl-(20-30 EO) |
4,1 |
1 000 |
0,0041 |
|
|
0,0041 |
0,05 |
R |
Y |
40 |
C16-18-Alkyl-(>30 EO) |
30 |
1 000 |
0,03 |
|
|
0,03 |
0,5 |
I |
Y |
41 |
C12-15-Alkyl-(2-6 EO)-(2-6 PO) |
0,78 |
1 000 |
0,00078 |
0,36 |
100 |
0,0036 |
0,05 |
R |
O |
42 |
C10-16-Alkyl-(0-3 PO)-(6-7 EO) |
3,2 |
5 000 |
0,00064 |
1 |
100 |
0,01 |
0,05 |
R |
O |
43 |
Glycerine (1-5 EO)-cocoaat |
16 |
1 000 |
0,016 |
6,3 |
100 |
0,063 |
0,05 |
R |
Y |
44 |
Glycerine-(6-17 EO)-cocoaat |
100 |
1 000 |
0,1 |
|
|
0,1 |
0,05 |
R |
Y |
45 |
C12-14-Glucosamide |
13 |
1 000 |
0,013 |
4,3 |
50 |
0,086 |
0,05 |
R |
Y |
46 |
C16-18-Glucosamide |
1 |
1 000 |
0,001 |
0,33 |
50 |
0,0066 |
0,05 |
R |
Y |
47 |
C8-10-Alkylpolyglycoside |
28 |
1 000 |
0,028 |
5,7 |
100 |
0,057 |
0,05 |
R |
Y |
48 |
C8-12-Alkylpolyglycoside, vertakt |
480 |
1 000 |
0,48 |
100 |
100 |
1 |
0,05 |
R |
N |
49 |
(C8-16 of C12-14)-Alkylpolyglycoside |
5,3 |
1 000 |
0,0053 |
1 |
10 |
0,1 |
0,05 |
R |
Y |
50 |
Kokosvetzuurmonoethanolamide |
9,5 |
1 000 |
0,0095 |
1 |
100 |
0,01 |
0,05 |
R |
Y |
51 |
Kokosvetzuurmonoethanolamide-(4-5 EO) |
17 |
10 000 |
0,0017 |
|
|
0,0017 |
0,05 |
R |
Y |
52 |
Kokosvetzuurdiethanolamide |
2 |
1 000 |
0,002 |
0,3 |
100 |
0,003 |
0,05 |
R |
O |
53 |
PEG-4-koolzaadamide |
7 |
5 000 |
0,0014 |
|
|
0,0014 |
0,05 |
R |
Y |
|
Amfotere oppervlakteactieve stoffen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
60 |
C12-15-Alkyldimethylbetaïne |
1,7 |
1 000 |
0,0017 |
0,1 |
100 |
0,001 |
0,05 |
R |
O |
61 |
C12-18-Alkylamidopropylbetaïne |
1,8 |
1 000 |
0,0018 |
0,09 |
100 |
0,0009 |
0,05 |
R |
Y |
62 |
C12-18-Alkylamineoxide |
0,3 |
1 000 |
0,0003 |
|
|
0,0003 |
0,05 |
R |
Y |
|
Kationische oppervlakteactieve stoffen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
70 |
Alkyltrimethylammoniumzouten |
0,1 |
1 000 |
0,0001 |
0,046 |
100 |
0,00046 |
0,5 |
I |
O |
71 |
Alkylesterammoniumzouten |
2,9 |
1 000 |
0,0029 |
1 |
10 |
0,1 |
0,05 |
R |
Y |
|
Conserveringsmiddelen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
80 |
1,2-Benzisothiazool-3-on |
0,15 |
1 000 |
0,00015 |
|
|
0,00015 |
0,5 |
I |
N |
81 |
Benzylalcohol |
360 |
1 000 |
0,36 |
|
|
0,36 |
0,05 |
R |
Y |
82 |
5-Broom-5-nitro-1,3-dioxaan |
0,4 |
5 000 |
0,00008 |
|
|
0,00008 |
1 |
P |
O |
83 |
2-Broom-2-nitropropaan-1,3-diol |
0,78 |
1 000 |
0,00078 |
0,2 |
100 |
0,002 |
0,5 |
I |
O |
84 |
Chlooraceetamide |
55,6 |
10 000 |
0,00556 |
|
|
0,00556 |
1 |
O |
O |
85 |
Diazolinidylureum |
35 |
5 000 |
0,007 |
|
|
0,007 |
1 |
P |
O |
86 |
Formaldehyd |
2 |
1 000 |
0,002 |
|
|
0,002 |
0,05 |
R |
O |
87 |
Glutaaraldehyd |
0,31 |
1 000 |
0,00031 |
|
|
0,00031 |
0,05 |
R |
O |
88 |
Guanidine, hexamethyleen-, homopolymeer |
0,18 |
1 000 |
0,00018 |
0,024 |
100 |
0,00024 |
1 |
P |
O |
89 |
CMI + MIT in 3:1-mengsel (4) |
0,0067 |
1 000 |
0,0000067 |
0,0057 |
50 |
0,000114 |
0,5 |
I |
O |
90 |
2-Methyl-2H-isothiazool-3-on (MIT) |
0,06 |
1 000 |
0,00006 |
|
|
0,00006 |
0,5 |
I |
O |
91 |
Methyldibroomglutaronitril |
0,15 |
1 000 |
0,00015 |
|
|
0,00015 |
0,05 |
R |
O |
92 |
e-Ftaalimidoperoxyhexaanzuur |
0,59 |
5 000 |
0,000118 |
|
|
0,000118 |
1 |
P |
O |
93 |
Methyl-, ethyl- en propylparaben |
15,4 |
5 000 |
0,00308 |
|
|
0,00308 |
0,05 |
R |
N |
94 |
o-Fenylfenol |
0,92 |
1 000 |
0,00092 |
|
|
0,00092 |
0,05 |
R |
O |
95 |
Natriumbenzoaat |
128 |
1 000 |
0,128 |
|
|
0,128 |
0,05 |
R |
Y |
96 |
Natriumhydroxymethylglycinaat |
36,5 |
5 000 |
0,0073 |
|
|
0,0073 |
1 |
O |
O |
97 |
Natriumnitriet |
87 |
10 000 |
0,0087 |
|
|
0,0087 |
1 |
NVT |
NVT |
98 |
Triclosan |
0,0014 |
1 000 |
0,0000014 |
|
|
0,0000014 |
0,5 |
I |
O |
|
Andere ingrediënten |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
110 |
Silicium |
250 |
1 000 |
0,25 |
|
|
0,25 |
1 |
P |
N |
111 |
Paraffine |
1 000 |
10 000 |
0,1 |
|
|
0,1 |
1 |
P |
O |
112 |
Glycerol |
4400 |
5 000 |
0,88 |
|
|
0,88 |
0,05 |
R |
Y |
113 |
Fosfaat, als STPP |
1 000 |
1 000 |
1 |
|
|
1 |
0,15 |
NVT |
NVT |
114 |
Zeoliet (onoplosbaar, anorganisch) |
1 000 |
1 000 |
1 |
175 |
50 |
3,5 |
1 |
NVT |
NVT |
115 |
Citraat en citroenzuur |
825 |
1 000 |
0,825 |
80 |
50 |
1,6 |
0,05 |
R |
Y |
116 |
Polycarboxylaten |
200 |
1 000 |
0,2 |
106 |
10 |
10,6 |
1 |
P |
N |
117 |
Nitrilotriacetaat (NTA) |
494 |
1 000 |
0,494 |
64 |
50 |
1,28 |
0,5 |
I |
O |
118 |
EDTA |
121 |
1 000 |
0,121 |
22 |
50 |
0,44 |
0,5 |
I |
N |
119 |
Fosfonaten |
650 |
1 000 |
0,65 |
25 |
50 |
0,5 |
1 |
P |
N |
120 |
EDDS |
320 |
1 000 |
0,32 |
32 |
50 |
0,64 |
0,05 |
R |
N |
121 |
Klei (onoplosbaar, anorganisch) |
1 000 |
1 000 |
1 |
|
|
1 |
1 |
NVT |
NVT |
122 |
Carbonaten |
250 |
1 000 |
0,25 |
|
|
0,25 |
0,15 |
NVT |
NVT |
123 |
Vetzuren, C≥ 14 |
3,7 |
5 000 |
0,00074 |
|
|
0,00074 |
0,05 |
R |
Y |
124 |
Silicaten |
250 |
1 000 |
0,25 |
|
|
0,25 |
1 |
NVT |
NVT |
125 |
Polyasparaginezuur, Na-zout |
410 |
1 000 |
0,41 |
|
|
0,41 |
0,05 |
R |
N |
126 |
Perboraten (als boor) |
14 |
1 000 |
0,014 |
|
|
0,014 |
1 |
NVT |
NVT |
127 |
Percarbonaat (zie carbonaat) |
250 |
1 000 |
0,25 |
|
|
0,25 |
0,15 |
NVT |
NVT |
128 |
Tetraacetylethyleendiamine (TAED) |
250 |
1 000 |
0,25 |
500 |
100 |
5 |
0,05 |
R |
O |
129 |
C1-4-Alcoholen |
1 000 |
1 000 |
1 |
|
|
1 |
0,05 |
R |
Y |
130 |
Mono-, di- en triethanolamine |
90 |
1 000 |
0,09 |
0,78 |
100 |
0,0078 |
0,05 |
R |
Y |
131 |
Polyvinylpyrrolidon (PVP) |
1 000 |
1 000 |
1 |
|
|
1 |
0,5 |
I |
N |
132 |
Carboxymethylcellulose (CMC) |
250 |
5 000 |
0,05 |
|
|
0,05 |
0,5 |
I |
N |
133 |
Natrium- en magnesiumsulfaat |
1 000 |
1 000 |
1 |
100 |
100 |
1 |
1 |
NVT |
NVT |
134 |
Calcium- en natriumchloride |
1 000 |
1 000 |
1 |
100 |
100 |
1 |
1 |
NVT |
NVT |
135 |
Ureum |
1 000 |
5 000 |
0,2 |
|
|
0,2 |
1 |
NVT |
NVT |
136 |
Siliciumdioxide, kwarts (onoplosbaar, anorganisch) |
1 000 |
1 000 |
1 |
|
|
1 |
1 |
NVT |
NVT |
137 |
Polyethyleenglycol, MW>4000 |
1 000 |
10 000 |
0,1 |
|
|
0,1 |
1 |
P |
N |
138 |
Polyethyleenglycol, MW<4000 |
1 000 |
10 000 |
0,1 |
|
|
0,1 |
1 |
P |
O |
139 |
Cumeen-, xyleen- en tolueensulfonaten |
66 |
10 000 |
0,0066 |
|
|
0,0066 |
0,5 |
I |
N |
140 |
Natrium-, magnesium- en kaliumhydroxide |
30 |
1 000 |
0,03 |
|
|
0,03 |
0,05 |
NVT |
NVT |
141 |
Enzymen/eiwitten |
25 |
5 000 |
0,005 |
|
|
0,005 |
0,05 |
R |
Y |
142 |
Geurstof, niet elders genoemd (2) |
2 |
1 000 |
0,002 |
|
|
0,002 |
0,5 |
I |
N |
143 |
Pigment, niet elders genoemd (2) |
10 |
1 000 |
0,01 |
|
|
0,01 |
1 |
P |
N |
144 |
Zetmeel |
100 |
1 000 |
0,1 |
|
|
0,1 |
0,05 |
R |
Y |
145 |
Anionisch polyester |
655 |
1 000 |
0,655 |
|
|
0,655 |
1 |
P |
N |
146 |
PVNO/PVPI |
530 |
1 000 |
0,53 |
|
|
0,53 |
1 |
P |
N |
147 |
Zinkftalocyaninesulfonaat |
0,2 |
1 000 |
0,0002 |
0,16 |
100 |
0,0016 |
1 |
P |
N |
148 |
Iminodisuccinaat |
81 |
1 000 |
0,081 |
17 |
100 |
0,17 |
0,05 |
R |
N |
149 |
FWA 1 |
11 |
1 000 |
0,011 |
10 |
100 |
0,1 |
1 |
P |
N |
150 |
FWA 5 |
10 |
1 000 |
0,01 |
1 |
10 |
0,1 |
1 |
P |
N |
151 |
1-Decanol |
2,3 |
5 000 |
0,00046 |
|
|
0,00046 |
0,05 |
R |
O |
152 |
Methyllauraat |
1 360 |
10 000 |
0,136 |
|
|
0,136 |
0,05 |
R |
O |
153 |
Mierenzuur (Ca-zout) |
100 |
1 000 |
0,1 |
|
|
0,1 |
0,05 |
R |
Y |
154 |
Adipinezuur |
31 |
1 000 |
0,031 |
|
|
0,031 |
0,05 |
R |
O |
155 |
Maleïnezuur |
106 |
1 000 |
0,106 |
|
|
0,106 |
0,05 |
R |
Y |
156 |
Appelzuur |
106 |
1 000 |
0,106 |
|
|
0,106 |
0,05 |
R |
O |
157 |
Wijnsteenzuur |
200 |
10 000 |
0,02 |
|
|
0,02 |
0,05 |
R |
O |
158 |
Fosforzuur |
138 |
1 000 |
0,138 |
|
|
0,138 |
0,15 |
NVT |
NVT |
159 |
Oxaalzuur |
128 |
5 000 |
0,0256 |
|
|
0,0256 |
0,05 |
R |
O |
160 |
Azijnzuur |
30 |
1 000 |
0,03 |
|
|
0,03 |
0,05 |
R |
Y |
161 |
Melkzuur |
130 |
1 000 |
0,13 |
|
|
0,13 |
0,05 |
R |
Y |
162 |
Sulfaminezuur |
75 |
1 000 |
0,075 |
|
|
0,075 |
1 |
NVT |
NVT |
163 |
Salicylzuur |
46 |
1 000 |
0,046 |
|
|
0,046 |
0,15 |
R |
O |
164 |
Glycolzuur |
141 |
5 000 |
0,0282 |
|
|
0,0282 |
0,05 |
R |
O |
165 |
Glutaarzuur |
208 |
5 000 |
0,0416 |
|
|
0,0416 |
0,05 |
R |
O |
166 |
Malonzuur |
95 |
5 000 |
0,019 |
|
|
0,019 |
0,05 |
R |
O |
167 |
Ethyleenglycol |
6 500 |
1 000 |
6,5 |
|
|
6,5 |
0,05 |
R |
Y |
168 |
Ethyleenglycolmonobutylether |
747 |
5 000 |
0,1494 |
|
|
0,1494 |
0,05 |
R |
O |
169 |
Diethyleenglycol |
4 400 |
10 000 |
0,44 |
|
|
0,44 |
0,15 |
I |
Y |
170 |
Diethyleenglycolmonomethylether |
500 |
1 000 |
0,5 |
|
|
0,5 |
0,5 |
I |
O |
171 |
Diethyleenglycolmonoethylether |
3 940 |
5 000 |
0,788 |
|
|
0,788 |
0,05 |
R |
O |
172 |
Diethyleenglycolmonobutylether |
1 254 |
1 000 |
1,254 |
|
|
1,254 |
0,05 |
R |
O |
173 |
Diethyleenglycoldimethylether |
2 000 |
10 000 |
0,2 |
|
|
0,2 |
0,5 |
I |
O |
174 |
Propyleenglycol |
32 000 |
1 000 |
32 |
|
|
32 |
0,15 |
R |
Y |
175 |
Propyleenglycolmonomethylether |
12 700 |
5 000 |
2,54 |
|
|
2,54 |
0,05 |
R |
O |
176 |
Propyleenglycolmonobutylether |
748 |
5 000 |
0,1496 |
|
|
0,1496 |
0,05 |
R |
O |
177 |
Dipropyleenglycol |
1 625 |
10 000 |
0,1625 |
|
|
0,1625 |
0,05 |
R |
O |
178 |
Dipropyleenglycolmonomethylether |
1 919 |
5 000 |
0,3838 |
|
|
0,3838 |
0,05 |
R |
O |
179 |
Dipropyleenglycolmonobutylether |
841 |
5 000 |
0,1682 |
|
|
0,1682 |
0,05 |
R |
O |
180 |
Dipropyleenglycoldimethylether |
1 000 |
5 000 |
0,2 |
|
|
0,2 |
0,5 |
I |
O |
181 |
Triethyleenglycol |
4 400 |
1 000 |
4,4 |
|
|
4,4 |
0,5 |
I |
O |
182 |
Tallolie |
1,8 |
1 000 |
0,0018 |
|
|
0,0018 |
0,5 |
I |
O |
183 |
Ethyleen-bis-stearamiden |
140 |
5 000 |
0,028 |
|
|
0,028 |
0,5 |
I |
O |
184 |
Natriumgluconaat |
10 000 |
10 000 |
1 |
|
|
1 |
0,05 |
R |
O |
185 |
Glycoldistearaat |
100 |
5 000 |
0,02 |
|
|
0,02 |
0,5 |
I |
O |
186 |
Hydroxylethylcellulose |
209 |
5 000 |
0,0418 |
|
|
0,0418 |
1 |
P |
O |
187 |
Hydroxypropylmethylcellulose |
188 |
5 000 |
0,0376 |
|
|
0,0376 |
1 |
P |
O |
188 |
1-Methyl-2-pyrrolidon |
500 |
1 000 |
0,5 |
|
|
0,5 |
0,05 |
R |
O |
189 |
Xanthaangom |
490 |
1 000 |
0,49 |
|
|
0,49 |
0,05 |
R |
O |
190 |
Trimethylpentaandiolmonoisobutyraat |
18 |
1 000 |
0,018 |
3,3 |
100 |
0,033 |
0,05 |
R |
O |
191 |
Benzotriazool |
29 |
1 000 |
0,029 |
|
|
0,029 |
1 |
P |
O |
192 |
Piperidinolpropaantricarboxylaatzout |
100 |
1 000 |
0,1 |
120 |
100 |
1,2 |
0,5 |
I |
O |
193 |
Diethylaminopropyl-DAS |
120 |
1 000 |
0,12 |
120 |
100 |
1,2 |
1 |
P |
O |
194 |
Methylbenzamide-DAS |
120 |
1 000 |
0,12 |
120 |
100 |
1,2 |
0,5 |
I |
O |
195 |
Pentaerytritol-tetrakisfenolpropionaat |
38 |
1 000 |
0,038 |
|
|
0,038 |
1 |
P |
O |
196 |
Blokpolymeren |
100 |
5 000 |
0,02 |
|
|
0,02 |
1 |
P |
N |
197 |
Denatoniumbenzoaat |
13 |
5 000 |
0,0026 |
|
|
0,0026 |
1 |
O |
O |
198 |
Succinaat |
374 |
10 000 |
0,0374 |
|
|
0,0374 |
0,05 |
R |
O |
199 |
Polyasparaginezuur |
528 |
1 000 |
0,528 |
|
|
0,528 |
0,05 |
R |
N |
Onoplosbaar, anorganisch Anorganisch ingrediënt, zeer weinig of niet oplosbaar in water. |
||||||||||
Deel B — Kritisch verdunningsvolume
Het kritische verdunningsvolume wordt berekend als:
|
KVV = 1000 × Σdosering(i) × DF(i)/TF(i) |
|
Dosering(i) = dosering van ingrediënt i, in g/afwasbeurt of soms in g/100 g product, |
|
DF(i) = afbraakfactor voor ingrediënt i, |
|
TF(i)= toxiciteitsfactor voor ingrediënt i. |
PROCEDURE TER BEPALING VAN DE PARAMETERWAARDEN VOOR INGREDIËNTEN DIE NIET IN DE DID-LIJST STAAN
In principe moeten voor alle ingrediënten in de DID-lijst de parameterwaarden in de lijst worden gebruikt. Voor geurstoffen en pigmenten wordt een uitzondering gemaakt en worden ook aanvullende testresultaten aanvaard (zie voetnoot in deel A).
Voor ingrediënten die niet in de DID-lijst staan, geldt de volgende procedure:
Aquatische toxiciteit
Voor de Europese milieukeur wordt KVV berekend op basis van de factoren voor chronische toxiciteit en chronische veiligheid. Als hiervoor geen testgegevens beschikbaar zijn, dienen de factoren voor de acute toxiciteit en veiligheid te worden gebruikt.
Factor voor de chronische toxiciteit (TFchronisch)
— |
Bereken de mediaan binnen elk trofisch niveau (vis, schaaldieren of wieren) met gevalideerde testresultaten voor de chronische toxiciteit. Als er binnen een trofisch niveau voor een soort meerdere testgegevens zijn, wordt eerst de mediaan voor die soort berekend, die dan voor de berekening van de mediaan voor het trofische niveau wordt gebruikt. |
— |
TFchronisch is de laagste mediaan voor de berekende trofische niveaus. |
— |
TFchronisch dient te worden gebruikt bij de berekening van het kritische verdunningsvolume. |
Factor voor de acute toxiciteit (TFacuut)
— |
Bereken de mediaan binnen elk trofisch niveau (vis, schaaldieren en wieren) met gevalideerde testresultaten voor de acute toxiciteit. Als er binnen een trofisch niveau voor een soort meerdere testgegevens zijn, wordt eerst de mediaan voor die soort berekend, die dan voor de berekening van de mediaan voor het trofische niveau wordt gebruikt. |
— |
TFacuut is de laagste mediaan voor de trofische niveaus. |
— |
TFacuut dient te worden gebruikt bij de berekening van het kritische verdunningsvolume. |
Veiligheidsfactor
De veiligheidsfactor (SF) hangt af van het aantal geteste trofische niveaus en van de beschikbaarheid van chronische testresultaten. SF wordt als volgt bepaald:
Gegevens |
Veiligheidsfactor (SF) |
Toxiciteitsfactor (TF) |
Eén kortetermijn-L(E)C50 |
10 000 |
toxiciteit/10 000 |
Twee kortetermijn-L(E)C50's voor soorten van twee trofische niveaus (vissen en/of schaaldieren en/of wieren) |
5 000 |
toxiciteit/5 000 |
Ten minste één kortetermijn-L(E)C50 voor elk van de drie trofische niveaus van het basispakket |
1 000 |
toxiciteit/1 000 |
Eén langetermijn-NOEC (vis of schaaldieren) |
100 |
toxiciteit/100 |
Twee langetermijn-NOEC's voor soorten van twee trofische niveaus (vissen en/of schaaldieren en/of wieren) |
50 |
toxiciteit/50 |
Langetermijn-NOEC voor ten minste drie soorten (doorgaans vis, schaaldieren en wieren) van drie trofische niveaus |
10 |
toxiciteit/10 |
— |
Het basispakket voor tests op de toxiciteit van stoffen voor waterorganismen bestaat uit acute tests op vissen, dafnia's en wieren. |
Afbraakfactor
De afbraakfactor is als volgt gedefinieerd:
Tabel 1 - Afbraakfactor (DF)
|
DF |
Gemakkelijk biologisch afbreekbaar (5) |
0,05 |
Gemakkelijk biologisch afbreekbaar (6) |
0,15 |
Inherent biologisch afbreekbaar |
0,5 |
Persistent |
1 |
Anaërobe biologische afbreekbaarheid
Het ingrediënt moet in een van de volgende klassen worden ingedeeld:
Klasse |
Label |
Niet anaëroob biologisch afbreekbaar (getest en niet biologisch afbreekbaar bevonden) |
N |
Anaëroob biologisch afbreekbaar (getest en biologisch afbreekbaar bevonden of niet getest maar aangetoond via analogie enz.) |
Y |
Niet getest op anaërobe biologische afbreekbaarheid |
O |
Aërobe biologische afbreekbaarheid
Het ingrediënt moet in een van de volgende klassen worden ingedeeld:
Klasse |
Label |
Gemakkelijk biologisch afbreekbaar |
R |
Inherent biologisch afbreekbaar, maar niet gemakkelijk biologisch afbreekbaar |
I |
Persistent |
P |
Niet getest op aërobe biologische afbreekbaarheid |
O |
Onoplosbare anorganische ingrediënten
Als een anorganisch ingrediënt zeer weinig of niet oplosbaar is in water, moet dat in het ingediende dossier worden vermeld.
(1) Deze kolommen zijn leeg als geen aanvaardbare gegevens over de chronische toxiciteit zijn gevonden. TFchronisch wordt dan gedefinieerd als gelijk aan TFacuut.
(2) In principe moeten aanvragers de gegevens in de lijst gebruiken. Geurstoffen en pigmenten zijn uitzonderingen. Als de aanvrager toxiciteitsgegevens indient, worden die gebruikt om de TF te berekenen en de afbreekbaarheid te bepalen. Anders worden de waarden in de lijst gebruikt.
(#) |
Wegens een gebrek aan toxiciteitsgegevens is TF berekend als het gemiddelde van de waarden voor C12-14-alkylsulfaat (AS) en C16-18-alkylsulfaat (AS). |
(§) |
5-Chloor-2-methyl-4-isothiazoline-3-on en 2-methyl-4-isothiazoline-3-on in 3: 1-mengsel. |
(5) Alle oppervlakteactieve stoffen of andere ingrediënten die bestaan uit een reeks homologe verbindingen en voldoen aan het eindafbraakcriterium van de test worden in deze klasse opgenomen, ongeacht of ze aan het tiendagenvenstercriterium voldoen.
(6) Niet voldaan aan het tiendagenvenstercriterium.
De DF voor anorganische ingrediënten wordt bepaald volgens de waargenomen afbraaksnelheid: DF is 0,05 bij afbraak binnen vijf dagen, 0,15 bij afbraak binnen 15 dagen en 0,5 bij afbraak binnen 50 dagen.
Aanhangsel II
Documentatie van anaërobe biologische afbreekbaarheid
Voor ingrediënten die niet in de DID-lijst staan, kan de anaërobe biologische afbreekbaarheid als volgt worden gedocumenteerd.
Redelijke extrapolatie. Extrapoleer de testresultaten voor de ultieme anaërobe afbreekbaarheid voor één oppervlakteactieve stof naar structureel verwante stoffen. Als in de DID-lijst (aanhangsel I) staat dat een oppervlakteactieve stof of groep homologe stoffen anaëroob biologisch afbreekbaar is, mag ervan worden uitgegaan dat soortgelijke oppervlakteactieve stoffen dat ook zijn (bijvoorbeeld: daar C12-15-alkyl-(1-3 EO)-sulfaat, DID-nr. 8, anaëroob biologisch afbreekbaar is, mag ervan worden uitgegaan dat C12-15-alkyl-(6 EO)-sulfaat dat ook is). Als met een geschikte test is aangetoond dat een oppervlakteactieve stof anaëroob biologisch afbreekbaar is, mag ervan worden uitgegaan dat soortgelijke oppervlakteactieve stoffen dat ook zijn (zo mogen literatuurgegevens waaruit blijkt dat oppervlakteactieve alkylesterammoniumzouten anaëroob biologisch afbreekbaar zijn, worden gebruikt om te staven dat ook andere quaternaire ammoniumzouten met esterbindingen in de alkylketens dat zijn).
Screeningtest op anaërobe afbreekbaarheid. Als nieuwe tests nodig zijn, wordt een screeningtest uitgevoerd overeenkomstig OESO 311, ISO 11734, Ecetoc nr. 28 (juni 1988) of een equivalente methode.
Afbraaktest bij lage dosering. Als nieuwe tests nodig zijn of als er bij de screeningtest problemen optreden (zoals remming wegens toxiciteit van de teststof), wordt de test herhaald bij een lage dosering van de oppervlakteactieve stof, waarbij de afbraak wordt gevolgd met 14C-metingen of chemische analyses. Deze tests kunnen worden uitgevoerd volgens OESO 308 (24 april 2002) of een equivalente methode, waarbij de anaërobie strikt wordt gehandhaafd. De tests en de interpretatie van de testresultaten dienen door een onafhankelijke deskundige te worden uitgevoerd.
Aanhangsel III
Schema voor prestatietests
Prestatietests dienen om het reinigende vermogen en de capaciteit van het testproduct te vergelijken met die van een referentieproduct. Er zijn allerlei testprocedures mogelijk, mits de onderstaande eisen in acht worden genomen. In de test kan het afwassen met de hand of mechanisch worden uitgevoerd. In de test kan al dan niet het afwassen van servies (borden, schotels) worden opgenomen.
AANTAL TESTS
Het test- en het referentieproduct worden in vijf testronden met elkaar vergeleken. Elke ronde bestaat dus uit twee subtests: een voor het test- en een voor het referentieproduct. Naast deze tien subtests wordt ten minste één test uitgevoerd zonder handafwasmiddel (watertest). Hieruit moet blijken dat het testproduct beter reinigt dan zuiver water.
WATER
— |
In alle subtests wordt hetzelfde volume water gebruikt. Dit wordt bepaald in liter, tot op een deciliter nauwkeurig. |
— |
De hardheid van het water, uitgedrukt in OdH, en de verhouding calcium-magnesium moeten bekend zijn. |
— |
De watertemperatuur moet in alle subtests gelijk zijn. Zij wordt bij aanvang gemeten en in de hele test constant gehouden. Wel mag zij tijdens de test dalen als voor alle subtests dezelfde daling gedocumenteerd wordt. |
TEST- EN REFERENTIEPRODUCT
— |
Het referentieproduct kan een veelgebruikt merkproduct of een merkloze formulering zijn. |
— |
Als een veelgebruikt merkproduct wordt gebruikt, dient dit een van de drie of vier meest verkochte producten te zijn in een regio waar het product met de milieukeur in de handel komt. Het referentieproduct moet door de bevoegde instantie worden goedgekeurd en de handelsnaam dient openbaar te zijn. |
— |
Als een merkloos referentieproduct wordt gebruikt, moet dit een samenstelling hebben die representatief is voor de in de handel verkrijgbare producten. Het moet door de bevoegde instantie worden goedgekeurd en de exacte formulering dient gratis verkrijgbaar te zijn. |
— |
Bij alle tests wordt de aanbevolen hoeveelheid test- en referentieproduct gebruikt, aangepast aan het gebruikte volume water en tot op een tiende gram nauwkeurig gewogen. Als voor het referentieproduct geen aanbevolen dosering is opgegeven, moet dezelfde dosering als voor het testproduct worden gebruikt. |
— |
Als een doseringsinterval is opgegeven, wordt de laagste aanbevolen dosering gebruikt. |
— |
Het product moet volledig in het water worden opgelost. |
VUIL
— |
Er dient ten minste één soort voornamelijk uit vers dierlijk en plantaardig vet bestaand vuil te worden gebruikt. |
— |
Bij alle subtests moet hetzelfde vuil worden gebruikt. |
— |
De oorsprong of chemische samenstelling ervan (olijfolie, rundvet enz.) moet nauwkeurig worden beschreven. |
— |
Het vuil dient homogeen te zijn en een gelijkmatige consistentie te hebben. |
— |
Al het vuil voor de hele test moet in één keer worden bereid. |
— |
Bij alle subtests wordt dezelfde hoeveelheid vuil, tot op een tiende gram nauwkeurig gewogen, op de afwas aangebracht of aan het afwaswater toegevoegd. |
TESTPROCEDURE
— |
De testpersonen mogen niet weten welk product het test- en welk het referentieproduct is. |
— |
De elementen en stappen van elke subtest worden vooraf bepaald en zijn voor alle subtests gelijk. |
— |
De temperatuur en vochtigheid in de ruimte worden gemeten en in alle subtests constant gehouden. |
— |
Vooraf wordt een vaste procedure voor het aanbrengen van het vuil vastgesteld die voldoende tijd laat voor het drogen. |
— |
Vooraf wordt een vaste procedure voor met de hand afwassen of machinale vuilverwijdering vastgesteld. |
— |
Er moeten ten minste vijf subtests worden uitgevoerd met zowel het test- als het referentieproduct en ten minste één test met water zonder afwasmiddel. |
BEOORDELING VAN DE CAPACITEIT
— |
De testresultaten moeten een maat voor de capaciteit opleveren. Deze wordt uitgedrukt in gram verwijderd vuil per 5 l water voordat een vooraf bepaald verzadigingspunt is bereikt. Het verzadigingspunt kan bijvoorbeeld worden bepaald als het moment waarop geen reiniging meer wordt waargenomen, vuil aan het wateroppervlak gaat drijven, het schuim het water niet meer helemaal bedekt of er geen schuim meer te zien is. |
BEOORDELING VAN DE PROPERHEID
— |
De testresultaten moeten een maat voor de properheid opleveren. Deze kan visueel, optisch of met een andere methode worden gemeten. De meetmethode en de eventuele waarderingscodes moeten vooraf worden vastgesteld. |
VERGELIJKING
— |
Een testronde is positief als de capaciteit en de properheid voor het testproduct ten minste even goed zijn als die voor het referentieproduct. |
— |
Het testproduct wordt geacht te voldoen aan de prestatie-eisen als ten minste 80 % van de testronden positief zijn. De aanvrager mag ook statistisch aantonen (eenzijdig betrouwbaarheidsinterval van 95 %) dat het testproduct in ten minste 80 % van de testronden ten minste even goed is als het referentieproduct. |
— |
Ook moet worden aangetoond dat het testproduct een schonere afwas oplevert dan zuiver water. |
DOCUMENTATIE
Van alle tests wordt een verslag opgesteld dat de volgende punten omvat:
— |
beschrijving van de wijze waarop de identiteit van het test- en het referentieproduct voor de testpersonen verborgen is gehouden; |
— |
specificatie van de temperatuur en de vochtigheid in de testruimte en beschrijving van de manier waarop deze factoren tijdens alle subtests constant zijn gehouden; |
— |
beschrijving van de samenstelling van het vuil en van de procedure om het homogeen en gelijkmatig consistent te houden; |
— |
specificatie van de hardheid van het water, de manier waarop deze werd bereikt, en de verhouding calcium-magnesium; |
— |
specificatie van de voor de subtests gebruikte hoeveelheid water en van de manier waarop het op de juiste temperatuur werd gehouden; |
— |
specificatie van het gewicht van het handafwasmiddel in elke subtest en beschrijving van de procedure om het in het water op te lossen; |
— |
beschrijving van de procedure om het vuil op de afwas aan te brengen of aan het afwaswater toe te voegen; |
— |
opgave van het gewicht van het vuil in elke subtest; |
— |
beschrijving van de andere elementen en stappen in elke subtest; |
— |
beschrijving van de methode waarmee de capaciteit en de properheid zijn gemeten; |
— |
ruwe gegevens voor de capaciteit en de properheid voor alle testronden; |
— |
eindresultaten, ook voor de watertest zonder afwasmiddel, met eventueel een statistische analyse van de gegevens. |
Beschikbare tests
De IKW-test „Recommendation for the Quality Assessment of the Cleaning Performance of Hand Dishwashing Detergents” (Nitsch, C. & G. Hüttmann, SÖFW-Journal, 128, Jahrgang 5, 2002) en de Chelab-test „Washing up liquid detergents: Assessment of comparative soil removal performance” (interne Chelab-methode 0357) voldoen aan de eisen mits ook de properheid wordt getest.
De test van de Deense dienst voor consumenteninformatie „Undersøgelse af håndopvaskemidler med FI smuds” (Forbrugerstyrelsen, 2003) voldoet aan de eisen mits ook de capaciteit wordt getest.
De test van CTTN-IREN „Washing efficiency and foaming power with soils/Dish Washing Test” (CTTN-IREN, BP41, 69131 Ecully, Frankrijk) voldoet aan de eisen mits het in dit kader voorgeschreven aantal tests wordt uitgevoerd.
4.5.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 115/35 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 11 april 2005
tot vaststelling van milieucriteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan draagbare computers
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 1027)
(Voor de EER relevante tekst)
(2005/343/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren (1), en met name op artikel 6, lid 1, tweede alinea,
Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op grond van Verordening (EG) nr. 1980/2000 kan de communautaire milieukeur worden toegekend aan een product waarvan de eigenschappen werkelijk kunnen bijdragen tot verbeteringen van essentiële milieuaspecten. |
(2) |
Verordening (EG) nr. 1980/2000 bepaalt dat per productgroep specifieke criteria voor de milieukeur worden vastgesteld, die op basis van de door het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie geformuleerde criteria worden opgesteld. |
(3) |
In die verordening wordt tevens bepaald dat de herziening van de milieukeurcriteria en van de met die criteria verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht tijdig vóór het eind van de geldigheidsduur van de voor de desbetreffende productgroep gespecificeerde criteria moet plaatsvinden. |
(4) |
Teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen op de markt, is het wenselijk de milieucriteria die zijn vastgesteld bij Beschikking 2001/687/EG van de Commissie van 28 augustus 2001 tot instelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor draagbare computers (2), te herzien. |
(5) |
Omdat bovendien moet worden bepaald dat apparaten voorzien van een schermtoetsenbord in de productgroep moeten worden opgenomen en dat producten die niet in de eerste plaats bedoeld zijn om als computer te worden gebruikt, ervan moeten worden uitgesloten, is het noodzakelijk de in die beschikking vastgestelde definitie van de productgroep te wijzigen. |
(6) |
Duidelijkheidshalve moet Beschikking 2001/687/EG daarom worden vervangen. |
(7) |
De herziene milieucriteria en eisen inzake beoordeling en toezicht moeten geldig blijven gedurende een periode van vier jaar. |
(8) |
Het is wenselijk te voorzien in een overgangsperiode van maximaal twaalf maanden voor fabrikanten die voor hun producten de milieukeur hebben gekregen vóór de datum van kennisgeving van deze beschikking, of die vóór die datum de milieukeur hebben aangevraagd, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten aan de herziene criteria en eisen aan te passen. |
(9) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1980/2000 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De productgroep „draagbare computers” omvat alle computers die kunnen worden gebruikt op diverse plaatsen, die bestaan uit een systeemeenheid, beeldscherm en toetsenbord gecombineerd in één kast, die bestemd zijn om gemakkelijk te worden vervoerd tussen plaatsen en die kunnen worden gebruikt met een interne batterij.
Tot deze productgroep behoren ook apparaten voorzien van een schermtoetsenbord.
Producten die niet in de eerste plaats bedoeld zijn om als computer te worden gebruikt, behoren niet tot deze productgroep.
Artikel 2
Voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor draagbare computers in het kader van Verordening (EG) nr. 1980/2000 dient een toestel onder de productgroep „draagbare computers” te vallen en te voldoen aan de in de bijlage bij deze beschikking beschreven milieucriteria.
Artikel 3
De milieucriteria voor de productgroep „draagbare computers”, alsmede de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht blijven geldig tot en met 30 april 2009.
Artikel 4
Het voor administratieve doeleinden aan de productgroep „draagbare computers” toegekende codenummer is 018.
Artikel 5
Beschikking 2001/687/EG wordt ingetrokken.
Artikel 6
Milieukeuren die vóór de datum van kennisgeving van deze beschikking zijn toegekend aan producten die tot de productgroep „draagbare computers” behoren, mogen tot en met 31 maart 2006 verder worden gebruikt.
Indien vóór de datum van kennisgeving van deze beschikking aanvragen zijn ingediend om toekenning van de milieukeur aan producten die tot de productgroep „draagbare computers” behoren, kan aan die producten de milieukeur worden toegekend overeenkomstig de in Beschikking 2001/687/EG vastgestelde voorwaarden. In deze gevallen mag de milieukeur tot en met 31 maart 2006 worden gebruikt.
Artikel 7
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 11 april 2005.
Voor de Commissie
Stavros DIMAS
Lid van de Commissie
(1) PB L 237 van 21.9.2000, blz. 1.
(2) PB L 242 van 12.9.2001, blz. 11.
BIJLAGE
KADER
Om in aanmerking te komen voor de milieukeur moet een draagbare computer (hierna „het product” genoemd) vallen binnen de productgroep zoals gedefinieerd in artikel 1, en moet hij voldoen aan de criteria van deze bijlage, alsook aan de tests die op aanvraag worden uitgevoerd zoals aangegeven in de criteria. Het testen dient te gebeuren door laboratoria die voldoen aan de algemene eisen geformuleerd in norm EN ISO 17025. In voorkomend geval mogen andere beproevingsmethoden worden gebruikt indien de gelijkwaardigheid daarvan door de bevoegde instantie die de aanvraag onderzoekt, wordt erkend. Waar geen tests worden genoemd, of waar deze worden genoemd met het oog op controle of toezicht, dienen de bevoegde instanties, afhankelijk van het geval, zich te verlaten op de door de aanvrager verstrekte verklaringen en documentatie en/of op onafhankelijke verificaties.
De bevoegde instanties wordt aanbevolen om bij de beoordeling van aanvragen en het toezicht op de overeenstemming met de in deze bijlage genoemde criteria rekening te houden met de implementatie van erkende milieubeheerssystemen zoals EMAS of ISO 14001. (Noot: Het is niet verplicht dergelijke beheerssystemen toe te passen.)
MILIEUCRITERIA
1. Energiebesparing
De draagbare computer moet een gemakkelijk te bereiken aan-uit-schakelaar hebben.
De draagbare computer moet de ACPI (1) S3-slaaptoestand (sleep state) (suspend to RAM) ondersteunen om een beperking van het energieverbruik tot maximaal 3 W mogelijk te maken. De computer moet deze toestand kunnen verlaten als reactie op een commando van:
— |
een modem; |
— |
een netwerkverbinding, dan wel |
— |
een toetsenbord of een muis. |
De computer moet standaard na ten hoogste 15 min. inactiviteit op de ACPI S3‐slaaptoestand overschakelen. De fabrikant moet deze voorziening activeren.
De draagbare computer mag in de uit-toestand (off-mode) niet meer vermogen opnemen dan 2 W wanneer de batterij volledig geladen is en de voeding verbonden is met het elektriciteitsnet. In deze context is de uit-toestand de toestand die wordt geïnitieerd door het commando om de computer af te sluiten.
De voeding van de draagbare computer mag niet meer vermogen opnemen dan 0,75 W wanneer zij met het elektriciteitsnet maar niet met de computer is verbonden.
De aanvrager dient de bevoegde instantie een rapport te verstrekken waarin wordt bevestigd dat het niveau van het opgenomen vermogen zowel in de ACPI S3-toestand als in de uit‐toestand gemeten is met gebruikmaking van de procedure in het huidige computerconvenant van Energy Star (2) . In het rapport moet het in beide toestanden gemeten opgenomen vermogen worden aangegeven. De aanvrager dient in een verklaring te bevestigen dat aan de eis betreffende het opgenomen vermogen is voldaan.
2. Verlenging van de levensduur
De verkrijgbaarheid van compatibele batterijen en voedingen en van het toetsenbord en onderdelen daarvan moet gedurende drie jaar vanaf het stopzetten van de productie worden gegarandeerd. Bovendien moet de draagbare computer aan de volgende criteria beantwoorden:
— |
de computer moet zo zijn ontworpen dat het geheugen gemakkelijk te bereiken is en kan worden vervangen; |
— |
de computer moet zo zijn ontworpen dat de harde schijf en, indien beschikbaar, het CD-station of het DVD-station kunnen worden vervangen. |
De aanvrager dient in een verklaring aan de bevoegde instantie te bevestigen dat het product aan deze eisen voldoet.
3. Kwikgehalte van het beeldscherm
De achtergrondverlichting van het platte beeldscherm mag gemiddeld niet meer dan 3 mg kwik per lamp bevatten. Het beeldscherm van een personal data assistant (PDA) mag geen kwik bevatten.
De aanvrager dient in een verklaring aan de bevoegde instantie te bevestigen dat het product aan deze eisen voldoet.
4. Geluid
Het „Declared A-weighted Sound Power Level” (re lpW) (opgegeven A‐gewogen geluidsvermogensniveau) van de draagbare computer mag, overeenkomstig punt 3.2.5. van ISO 9296, niet meer bedragen dan:
— |
3,5 B(A) in de niet-actieve toestand (idle operating mode) (equivalent aan 35 dB(A)); |
— |
4,0 B(A) bij het toegang nemen tot een harde schijf (equivalent aan 40 dB(A)). |
De aanvrager dient de bevoegde instantie een rapport te verstrekken, opgesteld door een volgens ISO 17025 geaccrediteerd onafhankelijk testlaboratorium, waarin wordt bevestigd dat de geluidsemissieniveaus zijn gemeten in overeenstemming met ISO 7779 en in overeenstemming met ISO 9296 zijn verklaard. In het rapport dienen de gemeten geluidsemissieniveaus zowel in de niet-actieve toestand als bij het toegang nemen tot een schijfstation te worden vermeld en in overeenstemming te worden verklaard met punt 3.2.5. van ISO 9296.
5. Elektromagnetische emissies
De draagbare computer moet voldoen aan de eisen van EN 50279, categorie A.
De aanvrager dient de bevoegde instantie een rapport te verstrekken waaruit blijkt dat de emissies van het product aan de eisen voldoen.
6. Terugname, recycling en gevaarlijke stoffen
De fabrikant moet de kosteloze terugname garanderen van het product met het oog op renovatie of recycling, alsmede van elk onderdeel dat wordt vervangen, met uitzondering van door de gebruikers besmette componenten (bijvoorbeeld bij medische of nucleaire toepassingen). Bovendien moet het product aan de volgende criteria beantwoorden:
a) |
het moet door één gekwalificeerde persoon alleen kunnen worden gedemonteerd; |
b) |
de fabrikant moet nagaan of het toestel demonteerbaar is en een demontagerapport leveren dat op verzoek voor derden beschikbaar wordt gesteld. Dit rapport moet onder meer bevestigen dat:
|
c) |
gevaarlijke materialen moeten kunnen worden afgezonderd; |
d) |
90 % (in gewicht) van de plastic en metalen materialen in behuizing en chassis moet technisch recycleerbaar zijn; |
e) |
eventueel vereiste labels moeten gemakkelijk te verwijderen zijn of geïntegreerd zijn; |
f) |
plastic onderdelen:
|
g) |
plastic onderdelen mogen geen vlamvertragende stoffen op basis van polybroombifenylen (PBB’s) of polybroomdifenylethers (PBDE’s), zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), bevatten. Voor deze vereiste moet rekening worden gehouden met latere aanpassingen en wijzigingen die met betrekking tot het gebruik van deca-BDE in die richtlijn worden aangebracht. Plastic onderdelen mogen geen vlamvertragende stoffen op basis van chloorparaffine bevatten met een ketenlengte van 10-17 koolstofatomen en een chloorgehalte van meer dan 50 gewichtsprocenten (CAS nr. 85535-84-8 en CAS nr. 85535-85-9). De aanvrager dient in een verklaring aan de bevoegde instantie te bevestigen dat aan deze eis is voldaan; |
h) |
plastic onderdelen die zwaarder zijn dan 25 g mogen geen vlamvertragende stoffen of preparaten bevatten waaraan op het tijdstip van de aanvraag van de milieukeur een van de volgende waarschuwingszinnen is toegekend:
|
i) |
plastic onderdelen moeten conform ISO 11469:2000 zijn voorzien van een permanent merkteken ter identificatie van het materiaal. Dit criterium geldt niet voor geëxtrudeerde plastic materialen en de lichtgeleider van platte beeldschermen; |
j) |
batterijen mogen maximaal 0,0001 gewichtsprocent kwik, 0,001 gewichtsprocent cadmium of 0,01 gewichtsprocent lood bevatten. |
De aanvrager dient in een verklaring te bevestigen dat het product aan deze eisen voldoet en dient de bevoegde instantie die de aanvraag onderzoekt, een afschrift van het demontagerapport te verstrekken.
Met betrekking tot criterium 6, onder h), mag aan de eventueel gebruikte vlamvertragende stoffen geen van de bovenvermelde waarschuwingszinnen zijn toegekend en zij mogen evenmin zijn opgenomen in bijlage 1 bij Richtlijn 67/548/EEG of de latere wijzigingen daarop inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen. Deze eis is niet van toepassing op vlamvertragers die bij het aanbrengen een chemische verandering ondergaan waardoor zij niet langer onder een van bovengenoemde waarschuwingszinnen vallen, voorzover minder dan 0,1 % van de vlamvertragende stof in het behandelde onderdeel aanwezig blijft in de vorm die zij vóór het aanbrengen had. Eventuele vlamvertragers die in plastic onderdelen van meer dan 25 g worden gebruikt, moeten in de documentatie bij de aanvraag worden gespecificeerd aan de hand van hun naam en CAS-nummer.
7. Gebruiksaanwijzing
Het product moet worden verkocht met relevante informatie voor de gebruiker, waarin adviezen worden gegeven over een milieuverantwoord gebruik ervan, en met name:
a) |
aanbevelingen voor het gebruik van de energiebeheersmogelijkheden, onder meer de vermelding dat het uitschakelen van deze voorzieningen tot een hoger energieverbruik kan leiden, waardoor de gebruikskosten kunnen toenemen; |
b) |
de vermelding dat de van het elektriciteitsnet betrokken energie tot nul kan worden verminderd als de voeding wordt losgekoppeld of de wandcontactdoos wordt uitgeschakeld; |
c) |
informatie over de garantie en de beschikbaarheid van reserveonderdelen. Wanneer de gebruiker bepaalde onderdelen beter kan upgraden of vervangen, moet informatie over de te volgen procedures worden gegeven; |
d) |
informatie over het feit dat het product zodanig is ontworpen dat onderdelen opnieuw kunnen worden gebruikt of kunnen worden gerecycleerd en niet mogen worden weggegooid; |
e) |
advies over de manier waarop de gebruiker van het terugnameaanbod van de fabrikant gebruik kan maken; |
f) |
informatie over hoe passend gebruik kan worden gemaakt van WLAN-kaarten om aldus veiligheidsrisico’s tot een minimum te beperken; |
g) |
de vermelding dat het product de communautaire milieukeur heeft gekregen, met een korte verklaring wat dit inhoudt, en de vermelding dat meer informatie over de milieukeur te vinden is op het websiteadres (http://europa.eu.int/ecolabel). |
De aanvrager dient in een verklaring te bevestigen dat het product aan deze eisen voldoet. Hij dient de bevoegde instantie die de aanvraag onderzoekt, een afschrift van de gebruiksaanwijzing te verstrekken.
8. Verpakking
De verpakking moet aan de volgende eisen voldoen:
a) |
alle verpakkingsonderdelen moeten met de hand gemakkelijk kunnen worden gescheiden in afzonderlijke materialen om recycling te vergemakkelijken; |
b) |
indien kartonnen verpakking wordt gebruikt, moet deze voor ten minste 80 % uit gerecycleerd materiaal bestaan. |
Beoordeling en controle: De aanvrager dient in een verklaring te bevestigen dat aan de eisen is voldaan en dient de bevoegde instantie die de milieukeur toekent, samen met de aanvraag één of meer monsters van de verpakking te verstrekken.
9. Informatie op de milieukeur
Kader 2 van de milieukeur dient de volgende tekst te bevatten:
— |
verlaagd energieverbruik; |
— |
ontworpen om recycling te vergemakkelijken; |
— |
verlaagd geluidsniveau. |
De aanvrager dient in een verklaring te bevestigen dat het product aan deze eisen voldoet en dient de bevoegde instantie een afschrift van de milieukeur te verstrekken zoals deze te vinden is op de verpakking en/of het product en/of begeleidende documentatie.
(1) Advanced Configuration and Power Interface (ACPI).
(2) Zoals gedefinieerd door het Amerikaanse Environmental Protection Agency, http://www.energystar.gov/index.cfm?c=computers.pr_crit_computers.
4.5.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 115/42 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 23 maart 2005
tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan allesreinigers en sanitairreinigers
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 1028)
(Voor de EER relevante tekst)
(2005/344/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren (1), en met name op artikel 6, lid 1, tweede alinea,
Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Ingevolge Verordening (EG) nr. 1980/2000 kan de communautaire milieukeur worden toegekend aan producten waarvan de eigenschappen substantieel kunnen bijdragen tot verbeteringen van essentiële milieuaspecten. |
(2) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 1980/2000 moeten per productgroep specifieke criteria voor de milieukeur worden vastgesteld op basis van door het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie opgestelde criteria. |
(3) |
Ook moet de herziening van de criteria voor de milieukeur en van de eisen inzake beoordeling en controle op de naleving van de criteria tijdig vóór het eind van de geldigheidsperiode van de criteria voor de desbetreffende productgroep plaatsvinden. |
(4) |
Gezien de wetenschappelijke en marktontwikkelingen is het wenselijk de milieucriteria van Beschikking 2001/523/EG van de Commissie van 27 juni 2001 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan allesreinigers en sanitairreinigers (2) te herzien. |
(5) |
Daarnaast moet de definitie van de productgroep in die beschikking worden gewijzigd om duidelijk te maken dat producten voor de normale reiniging van ruiten worden beschouwd als allesreinigers en niet als producten voor specifiekere reinigingstoepassingen. |
(6) |
Voor de duidelijkheid moet Beschikking 2001/523/EG worden vervangen. |
(7) |
De herziene milieucriteria moeten gelden voor een periode van vier jaar. |
(8) |
Het is wenselijk te voorzien in een overgangsperiode van maximaal twaalf maanden voor fabrikanten die voor hun producten de milieukeur hebben gekregen vóór de datum van kennisgeving van deze beschikking of die vóór die datum de milieukeur hebben aangevraagd, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten aan de nieuwe criteria en eisen aan te passen. |
(9) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1980/2000 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De productgroep „allesreinigers en sanitairreinigers” omvat de volgende subgroepen:
a) |
allesreinigers: detergenten die bestemd zijn voor de normale reiniging van vloeren, wanden, plafonds, ruiten en andere vaste oppervlakken en die vóór gebruik in water worden opgelost of met water worden verdund; allesreinigers bevatten ten hoogste 90 % (g/g) water; |
b) |
ruitenreinigers: specifieke allesreinigers die bestemd zijn voor de normale reiniging van ruiten, die vóór gebruik met water worden verdund of onverdund worden gebruikt; ruitenreinigers bevatten ten hoogste 95% (g/g) water; |
c) |
sanitairreinigers: detergenten die bestemd zijn voor de normale verwijdering (ook door schuren) van vuil en/of aanslag in sanitaire ruimtes, zoals wasruimtes, badkamers, douches, toiletten en keukens; sanitairreinigers bevatten ten hoogste 90% (g/g) water. |
De volgende producten behoren niet tot de subgroep onder c) in de eerste alinea:
a) |
producten die automatisch bij het doorspoelen van het toilet worden gebruikt, zoals „zelfdoserende” producten, waaronder toiletblokken; |
b) |
producten die in de stortbak van een toilet worden gebruikt; |
c) |
producten die als enige reinigende werking de verwijdering van calciumcarbonaat hebben (ontkalkers); |
d) |
desinfectiemiddelen. |
Producten voor specifiekere reinigingstoepassingen, zoals ovenreinigers, vloerstrippers, polish en ontstoppingsmiddelen, behoren niet tot de productgroep.
De productgroep omvat producten voor professioneel en voor privé-gebruik.
Artikel 2
Voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor allesreinigers en sanitairreinigers uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1980/2000 dient een reinigingsmiddel onder de productgroep „allesreinigers en sanitairreinigers” te vallen en aan de in de bijlage bij deze beschikking beschreven milieucriteria te voldoen.
Artikel 3
De milieucriteria voor de productgroep „allesreinigers en sanitairreinigers” en de desbetreffende eisen inzake beoordeling en controle gelden tot 31 december 2008.
Artikel 4
Voor administratieve doeleinden wordt aan de productgroep „allesreinigers en sanitairreinigers” het codenummer 020 toegekend.
Artikel 5
Beschikking 2001/523/EG wordt ingetrokken.
Artikel 6
Milieukeuren die vóór de datum van kennisgeving van deze beschikking aan producten van de productgroep „allesreinigers en sanitairreinigers” zijn toegekend, mogen worden gebruikt tot 31 maart 2006.
Voor producten van de productgroep „allesreinigers en sanitairreinigers” waarvoor een milieukeur is aangevraagd vóór de datum van kennisgeving van deze beschikking, kan de milieukeur worden toegekend volgens de voorwaarden van Beschikking 2001/523/EG. De milieukeur mag dan worden gebruikt tot 31 maart 2006.
Artikel 7
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 23 maart 2005.
Voor de Commissie
Stavros DIMAS
Lid van de Commissie
(1) PB L 237 van 21.9.2000, blz. 1.
(2) PB L 189 van 11.7.2001, blz. 25.
BIJLAGE
KADER
Allesreinigers of sanitairreinigers (hierna „product” genoemd) komen voor de milieukeur in aanmerking als ze tot de in artikel 1 omschreven productgroep behoren en aan de criteria in deze bijlage voldoen.
Doel van de criteria
Deze criteria zijn erop gericht:
— |
de milieugevolgen te reduceren door de hoeveelheid schadelijke ingrediënten, de gebruikte hoeveelheid detergenten en de hoeveelheid verpakkingsafval te beperken; |
— |
de risico's van het gebruik van gevaarlijke stoffen voor het milieu en de gezondheid van de mens te beperken of te voorkomen; |
— |
de consument zo voor te lichten dat hij het product efficiënt en met minimale milieugevolgen kan gebruiken. |
De criteria zijn zo vastgesteld dat wordt bevorderd dat allesreinigers en sanitairreinigers met weinig milieugevolgen de milieukeur krijgen.
Eisen inzake beoordeling en controle
Bij elk criterium worden de specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.
Naast de voor elk criterium vermelde testmethoden kunnen ook andere methoden worden gebruikt, mits de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, deze methoden gelijkwaardig acht.
De tests worden zo mogelijk uitgevoerd door laboratoria die aan de algemene eisen van EN ISO 17025 of aan gelijkwaardige eisen voldoen.
Als geen tests zijn genoemd, of voor controle of toezicht zijn genoemd, gaan de bevoegde instanties af op de door de aanvrager verstrekte verklaringen en documentatie en/of op onafhankelijke controles.
De bevoegde instanties kunnen documentatie verlangen en onafhankelijke controles uitvoeren.
Verklaringen, documenten, analyseverslagen of andere gegevens die moeten worden ingediend om te staven dat aan de criteria is voldaan, kunnen naar gelang van het geval worden opgesteld door de aanvrager, zijn leveranciers, zijn onderleveranciers enz.
De term „ingrediënten” omvat zowel stoffen als preparaten.
Aanhangsel I bevat de nieuwe herziene databank voor ingrediënten van detergenten (DID-lijst), versie 30 juni 2004, waarin de meest gebruikte ingrediënten zijn opgenomen. Deel A van de DID-lijst wordt gebruikt voor de berekening van KVVtox en de beoordeling van de biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen.
Eventueel kan de aanvrager ook latere versies van de DID-lijst gebruiken, zodra deze beschikbaar zijn.
Voor ingrediënten die niet in deel A van de DID-lijst staan, past de aanvrager op eigen verantwoordelijkheid de procedure in deel B van aanhangsel I toe.
Voor ingrediënten die niet in de DID-lijst staan, kan de aanvrager de vereiste documentatie van de anaërobe afbreekbaarheid opstellen via de procedure in aanhangsel II.
De bevoegde instanties wordt aangeraden bij de beoordeling van aanvragen en het toezicht op de inachtneming van de criteria in deze bijlage rekening te houden met de toepassing van erkende milieuzorgsystemen, zoals EMAS of ISO 14001 (toepassing van dergelijke milieuzorgsystemen is echter niet verplicht).
FUNCTIONELE EENHEID
Voor allesreinigers is de in onderstaande criteria gebruikte functionele eenheid de door de fabrikant aanbevolen dosering van het product, in gram, voor 1 l sop (schoonmaakwater).
Voor ruitenreinigers en sanitairreinigers wordt geen functionele eenheid gedefinieerd (de criteria worden berekend per 100 g product).
MILIEUCRITERIA
1. Toxiciteit voor waterorganismen
Voor elk ingrediënt (i) wordt het kritische verdunningsvolume voor de toxiciteit (KVVtox) berekend als:
waarbij gewicht (i) = het gewicht van het ingrediënt (in gram) per functionele eenheid (allesreinigers) of per 100 g product (sanitairreinigers), DF (i) = de afbraakfactor, en TFchronisch (i) = de toxiciteitsfactor van het ingrediënt (in milligram/liter).
De waarden van DF en TFchronisch staan in deel A van de DID-lijst (aanhangsel I). Als een ingrediënt niet in de DID-lijst staat, bepaalt de aanvrager de waarden volgens de procedure in deel B van de DID-lijst (aanhangsel I). Het KVVtox van het product is gelijk aan de som van de KVVtox-waarden van alle ingrediënten.
Voor allesreinigers mag het KVVtox niet groter zijn dan 20 000 l/functionele eenheid.
Voor sanitairreinigers mag het KVVtox niet groter zijn dan 100 000 l/100 g product.
Voor ruitenreinigers mag het KVVtox niet groter zijn dan 5 000 l/100 g product.
Beoordeling en controle: De exacte formulering van het product en de KVVtox-berekeningen waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan, dienen aan de bevoegde instantie te worden verstrekt.
2. Biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen
a) Gemakkelijke biologische afbreekbaarheid (aëroob)
Elke oppervlakteactieve stof in het product dient gemakkelijk biologisch afbreekbaar te zijn.
Beoordeling en controle: De exacte formulering van het product en een beschrijving van de functie van elk ingrediënt moeten aan de bevoegde instantie worden verstrekt. Deel A van de DID-lijst (aanhangsel I) vermeldt, of een specifieke oppervlakteactieve stof al dan niet aëroob biologisch afbreekbaar is (oppervlakteactieve stoffen met „R” in de kolom voor aërobe biologische afbreekbaarheid zijn gemakkelijk biologisch afbreekbaar). Voor oppervlakteactieve stoffen die niet in deel A van de DID-lijst staan, moeten relevante gegevens uit de literatuur of andere bronnen, dan wel relevante testresultaten worden verstrekt waaruit blijkt dat zij aëroob biologisch afbreekbaar zijn. De tests voor gemakkelijke biologische afbreekbaarheid moeten in overeenstemming zijn met Verordening (EG) nr. 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende detergentia (1). Oppervlakteactieve stoffen worden geacht gemakkelijk biologisch afbreekbaar te zijn als de biologische afbraak (mineralisatie) gemeten volgens een van de volgende vijf tests na 28 dagen ten minste 60 % bedraagt: CO2-headspacetest (OESO 310), CO2-ontwikkelingstest (gewijzigde Sturm-test) (OESO 301B; bijlage V, methode C.4-C, bij Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (2)), geslotenflestest (OESO 301D; bijlage V, methode C.4-E, bij Richtlijn 67/548/EEG), manometrische respirometrie (OESO 301F; bijlage V, methode C.4-D, bij Richtlijn 67/548/EEG), MITI-(I)-test (OESO 301C; bijlage V, methode C.4-F, bij Richtlijn 67/548/EEG) of de equivalente ISO-tests. Naar gelang van de fysieke kenmerken van de oppervlakteactieve stof kan bij een biologische afbreekbaarheid van ten minste 70 % in 28 dagen een van de volgende tests worden gebruikt om te bevestigen dat de stof gemakkelijk biologisch afbreekbaar is: afvlakkingstest voor opgeloste organische koolstof (DOC) (OESO 301A; bijlage V, methode C.4-A, bij Richtlijn 67/548/EEG), gewijzigde OESO-screeningtest voor DOC-afvlakking (OESO 301E; bijlage V, methode C.4-B, bij Richtlijn 67/548/EEG) of de equivalente ISO-tests. Als een op DOC-metingen gebaseerde testmethode wordt gebruikt, moet worden aangetoond dat de methode toepasselijk is, daar een dergelijke methode in plaats van biologische afbreekbaarheid ook verwijdering kan meten. In tests op aërobe biologische afbreekbaarheid vindt geen aanpassing vooraf plaats. Het beginsel van het tiendagenvenster is niet van toepassing.
b) Anaërobe biologische afbreekbaarheid
Elke oppervlakteactieve stof in het product moet biologisch afbreekbaar zijn in anaërobe omstandigheden.
Beoordeling en controle: De exacte formulering van het product en een beschrijving van de functie van elk ingrediënt worden aan de bevoegde instantie verstrekt. Deel A van de DID-lijst (aanhangsel I) vermeldt of een specifieke oppervlakteactieve stof anaëroob al dan niet biologisch afbreekbaar is (oppervlakteactieve stoffen met „Y” in de kolom voor anaërobe biologische afbreekbaarheid zijn biologisch afbreekbaar onder anaërobe omstandigheden). Voor oppervlakteactieve stoffen die niet in deel A van de DID-lijst staan, moeten relevante gegevens uit de literatuur of andere bronnen, dan wel relevante testresultaten worden verstrekt, waaruit blijkt dat zij anaëroob biologisch afbreekbaar zijn. De referentietest voor anaërobe afbreekbaarheid is OESO 311, ISO 11734, Ecetoc nr. 28 (juni 1988) of een equivalente methode, waarbij de uiteindelijke afbraak in anaërobe omstandigheden minimaal 60 % moet bedragen. Om te staven dat in anaërobe omstandigheden uiteindelijk 60 % wordt afgebroken, mogen ook testmethoden worden gebruikt waarbij de omstandigheden in een passend anaëroob milieu worden gesimuleerd (zie aanhangsel II).
3. Gevaarlijke of toxische stoffen of preparaten
a) Het product mag geen van de volgende ingrediënten bevatten, noch als onderdeel van de formulering, noch als bestanddeel van een in de formulering gebruikt preparaat
— |
Alkylfenolethoxylaten (APEO's) en derivaten daarvan. |
— |
EDTA (ethyleendiaminetetraazijnzuur) en zouten daarvan. |
— |
NTA (nitrilotriacetaat). |
— |
Nitromuskusverbindingen en polycyclische muskusverbindingen, zoals:
|
Beoordeling en controle: De aanvrager dient een verklaring te verstrekken, eventueel gestaafd met verklaringen van de fabrikanten van de ingrediënten, dat het product de genoemde stoffen niet bevat.
b) Quaternaire ammoniumzouten die niet gemakkelijk biologisch afbreekbaar zijn mogen niet worden gebruikt, noch als onderdeel van de formulering, noch als bestanddeel van een preparaat in de formulering
Beoordeling en controle: De aanvrager dient documentatie te verstrekken waaruit de biologische afbreekbaarheid van de gebruikte quaternaire ammoniumzouten blijkt.
c) Het product mag geen enkel ingrediënt (stof of preparaat) bevatten dat is ingedeeld in één of meer van de volgende risicocategorieën overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG, zoals gewijzigd, of Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) , zoals gewijzigd
|
R31 (vormt vergiftige gassen in contact met zuren), |
|
R40 (carcinogene effecten zijn niet uitgesloten), |
|
R45 (kan kanker veroorzaken), |
|
R46 (kan erfelijke genetische schade veroorzaken), |
|
R49 (kan kanker veroorzaken bij inademing), |
|
R68 (onherstelbare effecten zijn niet uitgesloten), |
|
R50 + 53 (zeer vergiftig voor in het water levende organismen; kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken), |
|
R51 + 53 (vergiftig voor in het water levende organismen; kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken), |
|
R59 (gevaarlijk voor de ozonlaag), |
|
R60 (kan de vruchtbaarheid schaden), |
|
R61 (kan het ongeboren kind schaden), |
|
R62 (mogelijk gevaar voor verminderde vruchtbaarheid), |
|
R63 (mogelijk gevaar voor beschadiging van het ongeboren kind), |
|
R64 (kan schadelijk zijn via de borstvoeding). |
Er gelden specifieke eisen voor biociden als onderdeel van de formulering of als bestanddeel van een preparaat in de formulering (zie onderstaand criterium voor biociden).
Bovenstaande eisen gelden voor elk ingrediënt (stof of preparaat) dat meer dan 0,01 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt. Hieronder valt ook elk ingrediënt van een preparaat in de formulering dat meer dan 0,01 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt.
Beoordeling en controle: Voor elk ingrediënt (stof of preparaat) dient een veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt. De aanvrager dient ook een verklaring van de fabrikant van de ingrediënten te verstrekken dat aan dit criterium is voldaan.
4. Biociden
a) |
Het product mag alleen biociden bevatten met het oog op de houdbaarheid van het product en in de daarvoor geschikte dosering. Dit geldt niet voor oppervlakteactieve stoffen, die ook biocide-eigenschappen kunnen hebben. Beoordeling en controle: Voor elk toegevoegd conserveringsmiddel dient een veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt, samen met nauwkeurige informatie over de concentratie ervan in het product. De fabrikant of leverancier van het conserveringsmiddel moet informatie verstrekken over de dosering die nodig is voor een goede houdbaarheid van het product. |
b) |
Het is verboden op de verpakking of door enige andere mededeling te beweren of te suggereren dat het product een antimicrobiële werking heeft. Beoordeling en controle: De op elke soort verpakking gebruikte tekst en opmaak en/of een voorbeeld van elke soort verpakking dienen aan de bevoegde instantie te worden verstrekt. Biociden die overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG, zoals gewijzigd, of Richtlijn 1999/45/EG zijn ingedeeld als R50-53 of R51-53, mogen met het oog op de houdbaarheid van het product worden gebruikt als onderdeel van de formulering of als bestanddeel van een preparaat in de formulering, mits zij niet potentieel bioaccumulerend zijn. In deze context wordt een biocide als potentieel bioaccumulerend beschouwd als log Pow (octanol/water-verdelingscoëfficiënt) ≥ 3,0 (tenzij de experimenteel bepaalde BCF ≤ 100). De concentratie van biociden in het eindproduct mag niet meer bedragen dan de maximaal toelaatbare concentratie in Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (4), zoals gewijzigd. Beoordeling en controle: Voor elk biocide dient een veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt, samen met gegevens over de concentratie ervan in het eindproduct. |
5. Pigmenten en kleurstoffen
In het product mogen alleen pigmenten en kleurstoffen worden gebruikt die zijn toegestaan bij Richtlijn 76/768/EEG, zoals gewijzigd, of bij Richtlijn 94/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1994 inzake kleurstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt (5), zoals gewijzigd, of die geen milieueigenschappen hebben waardoor zij overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG, zoals gewijzigd, als R50-53 of R51-53 worden ingedeeld.
Beoordeling en controle: Aan de bevoegde instantie dient een verklaring te worden verstrekt dat aan dit criterium is voldaan, samen met een lijst van alle gebruikte pigmenten en kleurstoffen.
6. Geurstoffen
a) |
Het product mag geen geurstoffen met nitromuskus- of polycyclische muskusverbindingen bevatten (zie criterium 3, onder a)). |
b) |
Als geurstof aan het product toegevoegde ingrediënten moeten volgens de richtsnoeren van de International Fragrance Association zijn vervaardigd en/of behandeld. Beoordeling en controle: Aan de bevoegde instantie dient een verklaring te worden verstrekt dat aan elk onderdeel van dit criterium is voldaan. |
7. Sensibiliserende stoffen
Het product mag niet overeenkomstig Richtlijn 1999/45/EG, zoals gewijzigd, zijn ingedeeld als R42 (kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing) en/of R43 (kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid).
De concentratie van stoffen of ingrediënten die overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG of Richtlijn 1999/45/EG als R42 (kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing) of R43 (kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid) zijn ingedeeld, mag ten hoogste 0,1 % (g/g) van het eindproduct bedragen.
Beoordeling en controle: Aan de bevoegde instantie dient voor elk als R42 of R43 ingedeeld ingrediënt de exacte concentratie te worden meegedeeld en het veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt.
8. Vluchtige organische stoffen
Het product mag ten hoogste 10 % (g/g) vluchtige organische stoffen met een kookpunt onder 150 oC bevatten.
Beoordeling en controle: De aanvrager dient voor elk organisch oplosmiddel het veiligheidsinformatieblad te verstrekken, alsmede de berekening van het totale gehalte aan vluchtige organische stoffen met een kookpunt onder 150 oC.
9. Fosfor
Het totale gehalte aan elementair fosfor in het product moet worden berekend per functionele eenheid (allesreinigers) of per 100 g product (sanitairreinigers), waarbij alle fosforhoudende ingrediënten (zoals fosfaten en fosfonaten) in aanmerking worden genomen.
Voor allesreinigers mag het totale fosforgehalte (P) ten hoogste 0,02 g/functionele eenheid bedragen.
Voor sanitairreinigers mag het totale fosforgehalte (P) ten hoogste 1,0 g/100 g product bedragen.
De ingrediënten van ruitenreinigers mogen geen fosfor bevatten.
Beoordeling en controle: De exacte formulering van het product en de berekeningen waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan, dienen aan de bevoegde instantie te worden verstrekt.
10. Verpakking
a) |
Er mogen geen verstuivers met drijfgassen worden gebruikt. |
b) |
De kunststoffen waaruit de fles zelf bestaat, dienen te zijn gemerkt overeenkomstig Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (6) of de delen 1 en 2 van DIN 6120 juncto deel 1 van DIN 7728. |
c) |
Indien de primaire verpakking van gerecycleerd materiaal is en dit op de verpakking is vermeld, dient deze vermelding in overeenstemming te zijn met ISO-norm 14021 betreffende milieuetiketteringen en ‐verklaringen — eigen claims (milieuetikettering type II). |
d) |
De onderdelen van de primaire verpakking moeten gemakkelijk kunnen worden gescheiden in onderdelen van één materiaal. Beoordeling en controle: De gegevens op de verpakking, en/of — voorzover van toepassing — een monster ervan, dienen aan de bevoegde instantie te worden verstrekt, samen met een verklaring dat aan elk deel van dit criterium is voldaan. |
GEBRUIKSGESCHIKTHEID
11. Gebruiksgeschiktheid
Het product dient geschikt voor gebruik te zijn en in de behoeften van de consument te voorzien.
Het product moet ten minste even goed reinigen als een door een bevoegde instantie goedgekeurd veelgebruikt merkproduct of merkloos referentieproduct (aanhangsel III), en beter dan zuiver water.
Voor allesreinigers en keukenreinigers volstaat documentatie van de vetverwijdering. Voor sanitairreinigers en ruitenreinigers dient zowel calcium- als vetverwijdering gedocumenteerd te worden.
Beoordeling en controle: De prestaties van het product dienen te worden getest aan de hand van:
— |
een geschikte en verantwoorde laboratoriumtest, of |
— |
een geschikte en verantwoorde consumententest. |
Voor de uitvoering en het verslag van beide tests gelden de parameters zoals omschreven in aanhangsel III.
INFORMATIE VOOR DE CONSUMENT
12. Gebruiksaanwijzing
a) Dosering
Op de verpakking van allesreinigers dient nauwkeurig de aanbevolen dosering te worden vermeld, voldoende groot en tegen een zichtbare achtergrond. Het gebruik van een pictogram (zoals een emmer van 5 l en het aantal dopjes met ml) verdient aanbeveling, maar is niet verplicht.
Op de verpakking van geconcentreerde sanitairreinigers dient duidelijk te worden vermeld dat vergeleken met normale (verdunde) producten slechts een kleine hoeveelheid product nodig is.
Op de verpakking moet de volgende (of een vergelijkbare) tekst worden aangebracht:
„Een juiste dosis bespaart kosten en brengt het milieu minder schade toe.”
b) Veiligheidsadvies
Op het product dient het volgende (of een vergelijkbaar) veiligheidsadvies te worden aangebracht (zowel als tekst als met een pictogram):
„Buiten bereik van kinderen houden”
„Niet mengen met andere reinigingsmiddelen”
„Spray niet inademen” (alleen voor producten die in spuitbussen zijn verpakt).
c) Informatie over ingrediënten en etikettering
De informatie over ingrediënten en de etikettering dient in overeenstemming te zijn met Verordening (EG) nr. 648/2004.
d) Informatie over de milieukeur
Op de verpakking dient de volgende (of een vergelijkbare) tekst te worden aangebracht:
„Meer informatie vindt u op de website voor de EU-milieukeur: http://europa.eu.int/ecolabel.”
Beoordeling en controle: Aan de bevoegde instantie dient een monster van de productverpakking (met etiket) te worden verstrekt, samen met een verklaring dat aan elk onderdeel van dit criterium is voldaan.
13. Informatie op de milieukeur
Het tweede kader van de milieukeur bevat de volgende tekst:
— |
minder verstoring van het waterleven, |
— |
minder gebruik van gevaarlijke stoffen, |
— |
duidelijke gebruiksaanwijzing. |
14. Beroepsopleiding
Voor detergenten voor professioneel gebruik dient de producent, de distributeur of een derde een opleiding of opleidingsmateriaal voor schoonmaakpersoneel aan te bieden met stapsgewijze instructies voor de juiste wijze van verdunning, gebruik en afvoer van het product en voor het gebruik van de apparatuur.
Beoordeling en controle: Aan de bevoegde instantie dient een exemplaar van het opleidingsmateriaal met stapsgewijze instructies voor de juiste wijze van verdunning, gebruik en afvoer van het product en voor het gebruik van de apparatuur te worden verstrekt, alsmede een beschrijving van de opleidingen.
(1) PB L 104 van 8.4.2004, blz. 13.
(2) Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 196 van 16.8.1967, blz. 1).
(3) Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1).
(4) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169.
Aanhangsel I
DID-LIJST
Voor de in deel A van de DID-lijst opgenomen ingrediënten moeten de in de lijst vermelde waarden voor toxiciteit en afbreekbaarheid worden gebruikt om te bepalen of aan de milieucriteria wordt voldaan.
Voor ingrediënten die niet in deel A van de DID-lijst zijn opgenomen, moeten de waarden voor toxiciteit en afbreekbaarheid volgens de procedure in deel B worden bepaald.
Databank voor ingrediënten van detergenten
Versie 30 juli 2004
Deel A. Lijst van ingrediënten
|
|
Acute toxiciteit |
|
Chronische toxiciteit |
|
Afbraak |
||||
DID-nr. |
Ingrediënt |
LC50/EC50 |
SFacuut |
TFacuut |
NOEC (1) |
SFchronisch (1) |
TFchronisch |
DF |
Aëroob |
Anaëroob |
|
Anionische oppervlakteactieve stoffen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1 |
Lineaire alkylbenzeensulfonaten 11,5-11,8 (LAS) |
4,1 |
1 000 |
0,0041 |
0,69 |
10 |
0,069 |
0,05 |
R |
N |
2 |
LAS-(C10-13-alkyl)-triethanolaminezout |
4,2 |
1 000 |
0,0042 |
3,4 |
100 |
0,034 |
0,05 |
R |
O |
3 |
C14-17-Alkylsulfonaat |
6,7 |
5 000 |
0,00134 |
0,44 |
10 |
0,044 |
0,05 |
R |
N |
4 |
C8-10-Alkylsulfaat |
132 |
5 000 |
0,0264 |
|
|
0,0264 |
0,05 |
R |
Y |
5 |
C12-14-Alkylsulfaat (AS) |
2,8 |
1 000 |
0,0028 |
2 |
100 |
0,02 |
0,05 |
R |
Y |
6 |
C12-18-Alkylsulfaat (AS) (3) |
|
|
0,0149 |
|
|
0,027 |
0,05 |
R |
Y |
7 |
C16-18-Vetalcoholsulfaat (FAS) |
27 |
1 000 |
0,027 |
1,7 |
50 |
0,034 |
0,05 |
R |
Y |
8 |
C12-15-Alkyl-(1-3 EO)-sulfaat |
4,6 |
1 000 |
0,0046 |
0,1 |
10 |
0,01 |
0,05 |
R |
Y |
9 |
C16-18-Alkyl-(3-4 EO)-sulfaat |
0,57 |
10 000 |
0,000057 |
|
|
0,000057 |
0,05 |
R |
Y |
10 |
Dialkylsulfosuccinaat |
15,7 |
1 000 |
0,0157 |
|
|
0,0157 |
0,5 |
I |
N |
11 |
C12-14-Sulfovetzuurmethylester |
9 |
10 000 |
0,0009 |
0,23 |
50 |
0,0046 |
0,05 |
R |
N |
12 |
C16-18-Sulfovetzuurmethylester |
0,51 |
5 000 |
0,000102 |
0,2 |
50 |
0,004 |
0,05 |
R |
N |
13 |
C14-16-alfa-Olefinesulfonaat |
3,3 |
10 000 |
0,00033 |
|
|
0,00033 |
0,05 |
R |
N |
14 |
C14-18-alfa-Olefinesulfonaat |
0,5 |
5 000 |
0,0001 |
|
|
0,0001 |
0,05 |
R |
N |
15 |
Zeep, C> 12-22 |
22 |
1 000 |
0,022 |
10 |
100 |
0,1 |
0,05 |
R |
Y |
16 |
Lauroylsarcosinaat |
56 |
10 000 |
0,0056 |
|
|
0,0056 |
0,05 |
R |
Y |
17 |
C9-11 2-10 EO gecarboxymethyleerd, natriumzout of zuur |
100 |
10 000 |
0,01 |
|
|
0,01 |
0,05 |
R |
O |
18 |
C12-18 2-10 EO gecarboxymethyleerd, natriumzout of zuur |
|
1 000 |
0,0088 |
5 |
100 |
0,05 |
0,05 |
R |
O |
19 |
C12-18-Alkylfosfaatesters |
|
1 000 |
0,038 |
|
|
0,038 |
0,05 |
R |
N |
|
Niet-ionische oppervlakteactieve stoffen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
20 |
C8-Alkyl-(1-5 EO) |
7,8 |
1 000 |
0,0078 |
|
|
0,0078 |
0,05 |
R |
Y |
21 |
C9-11-Alkyl-(> 3-6 EO, voornamelijk lineair) |
5,6 |
1 000 |
0,0056 |
|
|
0,0056 |
0,05 |
R |
Y |
22 |
C9-11-Alkyl-(> 6-10 EO, voornamelijk lineair) |
5 |
1 000 |
0,005 |
|
|
0,005 |
0,05 |
R |
Y |
23 |
C9-11-Alkyl-(5-11 EO, meervoudig vertakt) |
1 |
1 000 |
0,001 |
|
|
0,001 |
0,05 |
R |
O |
24 |
C10-Alkyl-(5-11 EO, meervoudig vertakt) (trimeerpropenoxoalcohol) |
1 |
1 000 |
0,001 |
|
|
0,001 |
0,05 |
R |
Y |
25 |
C12-15-Alkyl-(>2-6 EO, voornamelijk lineair) |
0,43 |
1 000 |
0,00043 |
0,18 |
50 |
0,0036 |
0,05 |
R |
Y |
26 |
C12-14-Alkyl-(5-8 EO)-(1 t-BuO) (eindgefunctionaliseerd) |
0,23 |
1 000 |
0,00023 |
0,18 |
100 |
0,0018 |
0,05 |
R |
O |
27 |
C12-15-Alkyl-(3-12 EO, meervoudig vertakt) |
1 |
1 000 |
0,001 |
3,2 |
100 |
0,032 |
0,05 |
R |
O |
28 |
C12-15 (gemiddeld < 14)-Alkyl-(> 6-9 EO) |
0,63 |
1 000 |
0,00063 |
0,24 |
10 |
0,024 |
0,05 |
R |
Y |
29 |
C12-15 (gemiddeld > 14)-Alkyl-(> 6-9 EO) |
0,4 |
1 000 |
0,0004 |
0,17 |
10 |
0,017 |
0,05 |
R |
Y |
30 |
C12-15-Alkyl-(> 9-12 EO) |
1,1 |
1 000 |
0,0011 |
|
|
0,017 |
0,05 |
R |
Y |
31 |
C12-15-Alkyl-(> 12-20 EO) |
0,7 |
1 000 |
0,0007 |
|
|
0,0007 |
0,05 |
R |
O |
32 |
C12-15-Alkyl-(> 20-30 EO) |
13 |
1 000 |
0,013 |
10 |
100 |
0,1 |
0,05 |
R |
O |
33 |
C12-15-Alkyl-(> 30 EO) |
130 |
1 000 |
0,13 |
|
|
0,13 |
0,5 |
I |
O |
34 |
C12-18-Alkyl-(0-3 EO) |
0,3 |
1 000 |
0,0003 |
|
|
0,0003 |
0,05 |
R |
Y |
35 |
C12-18-Alkyl-(5-10 EO) |
1 |
1 000 |
0,001 |
0,35 |
100 |
0,0035 |
0,05 |
R |
O |
36 |
C12-18-Alkyl-(> 10-20 EO) |
1 |
1 000 |
0,001 |
|
|
0,0035 |
0,05 |
R |
O |
37 |
C16-18-Alkyl-(2-8 EO) |
3,2 |
1 000 |
0,0032 |
0,4 |
100 |
0,004 |
0,05 |
R |
Y |
38 |
C16-18-Alkyl-(> 9-18 EO) |
0,72 |
1 000 |
0,00072 |
0,32 |
10 |
0,032 |
0,05 |
R |
Y |
39 |
C16-18-Alkyl-(20-30 EO) |
4,1 |
1 000 |
0,0041 |
|
|
0,0041 |
0,05 |
R |
Y |
40 |
C16-18-Alkyl-(> 30 EO) |
30 |
1 000 |
0,03 |
|
|
0,03 |
0,5 |
I |
Y |
41 |
C12-15-Alkyl-(2-6 EO)-(2-6 PO) |
0,78 |
1 000 |
0,00078 |
0,36 |
100 |
0,0036 |
0,05 |
R |
O |
42 |
C10-16-Alkyl-(0-3 PO)-(6-7 EO) |
3,2 |
5 000 |
0,00064 |
1 |
100 |
0,01 |
0,05 |
R |
O |
43 |
Glycerine (1-5 EO)-cocoaat |
16 |
1 000 |
0,016 |
6,3 |
100 |
0,063 |
0,05 |
R |
Y |
44 |
Glycerine-(6-17 EO)-cocoaat |
100 |
1 000 |
0,1 |
|
|
0,1 |
0,05 |
R |
Y |
45 |
C12-14-Glucosamide |
13 |
1 000 |
0,013 |
4,3 |
50 |
0,086 |
0,05 |
R |
Y |
46 |
C16-18-Glucosamide |
1 |
1 000 |
0,001 |
0,33 |
50 |
0,0066 |
0,05 |
R |
Y |
47 |
C8-10-Alkylpolyglycoside |
28 |
1 000 |
0,028 |
5,7 |
100 |
0,057 |
0,05 |
R |
Y |
48 |
C8-12-Alkylpolyglycoside, vertakt |
480 |
1 000 |
0,48 |
100 |
100 |
1 |
0,05 |
R |
N |
49 |
(C8-16 of C12-14)-Alkylpolyglycoside |
5,3 |
1 000 |
0,0053 |
1 |
10 |
0,1 |
0,05 |
R |
Y |
50 |
Kokosvetzuurmonoethanolamide |
9,5 |
1 000 |
0,0095 |
1 |
100 |
0,01 |
0,05 |
R |
Y |
51 |
Kokosvetzuurmonoethanolamide-(4-5 EO) |
17 |
10 000 |
0,0017 |
|
|
0,0017 |
0,05 |
R |
Y |
52 |
Kokosvetzuurdiethanolamide |
2 |
1 000 |
0,002 |
0,3 |
100 |
0,003 |
0,05 |
R |
O |
53 |
PEG-4-koolzaadamide |
7 |
5 000 |
0,0014 |
|
|
0,0014 |
0,05 |
R |
Y |
|
Amfotere oppervlakteactieve stoffen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
60 |
C12-15-Alkyldimethylbetaïne |
1,7 |
1 000 |
0,0017 |
0,1 |
100 |
0,001 |
0,05 |
R |
O |
61 |
C12-18-Alkylamidopropylbetaïne |
1,8 |
1 000 |
0,0018 |
0,09 |
100 |
0,0009 |
0,05 |
R |
Y |
62 |
C12-18-Alkylamineoxide |
0,3 |
1 000 |
0,0003 |
|
|
0,0003 |
0,05 |
R |
Y |
|
Kationische oppervlakteactieve stoffen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
70 |
Alkyltrimethylammoniumzouten |
0,1 |
1 000 |
0,0001 |
0,046 |
100 |
0,00046 |
0,5 |
I |
O |
71 |
Alkylesterammoniumzouten |
2,9 |
1 000 |
0,0029 |
1 |
10 |
0,1 |
0,05 |
R |
Y |
|
Conserveringsmiddelen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
80 |
1,2-Benzisothiazool-3-on |
0,15 |
1 000 |
0,00015 |
|
|
0,00015 |
0,5 |
I |
N |
81 |
Benzylalcohol |
360 |
1 000 |
0,36 |
|
|
0,36 |
0,05 |
R |
Y |
82 |
5-Broom-5-nitro-1,3-dioxaan |
0,4 |
5 000 |
0,00008 |
|
|
0,00008 |
1 |
P |
O |
83 |
2-Broom-2-nitropropaan-1,3-diol |
0,78 |
1 000 |
0,00078 |
0,2 |
100 |
0,002 |
0,5 |
I |
O |
84 |
Chlooraceetamide |
55,6 |
10 000 |
0,00556 |
|
|
0,00556 |
1 |
O |
O |
85 |
Diazolinidylureum |
35 |
5 000 |
0,007 |
|
|
0,007 |
1 |
P |
O |
86 |
Formaldehyd |
2 |
1 000 |
0,002 |
|
|
0,002 |
0,05 |
R |
O |
87 |
Glutaaraldehyd |
0,31 |
1 000 |
0,00031 |
|
|
0,00031 |
0,05 |
R |
O |
88 |
Guanidine, hexamethyleen-, homopolymeer |
0,18 |
1 000 |
0,00018 |
0,024 |
100 |
0,00024 |
1 |
P |
O |
89 |
CMI + MIT in 3:1-mengsel (4) |
0,0067 |
1 000 |
0,0000067 |
0,0057 |
50 |
0,000114 |
0,5 |
I |
O |
90 |
2-Methyl-2H-isothiazool-3-on (MIT) |
0,06 |
1 000 |
0,00006 |
|
|
0,00006 |
0,5 |
I |
O |
91 |
Methyldibroomglutaronitril |
0,15 |
1 000 |
0,00015 |
|
|
0,00015 |
0,05 |
R |
O |
92 |
e-Ftaalimidoperoxyhexaanzuur |
0,59 |
5 000 |
0,000118 |
|
|
0,000118 |
1 |
P |
O |
93 |
Methyl-, ethyl- en propylparaben |
15,4 |
5 000 |
0,00308 |
|
|
0,00308 |
0,05 |
R |
N |
94 |
o-Fenylfenol |
0,92 |
1 000 |
0,00092 |
|
|
0,00092 |
0,05 |
R |
O |
95 |
Natriumbenzoaat |
128 |
1 000 |
0,128 |
|
|
0,128 |
0,05 |
R |
Y |
96 |
Natriumhydroxymethylglycinaat |
36,5 |
5 000 |
0,0073 |
|
|
0,0073 |
1 |
O |
O |
97 |
Natriumnitriet |
87 |
10 000 |
0,0087 |
|
|
0,0087 |
1 |
NVT |
NVT |
98 |
Triclosan |
0,0014 |
1 000 |
0,0000014 |
|
|
0,0000014 |
0,5 |
I |
O |
|
Andere ingrediënten |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
110 |
Silicium |
250 |
1 000 |
0,25 |
|
|
0,25 |
1 |
P |
N |
111 |
Paraffine |
1 000 |
10 000 |
0,1 |
|
|
0,1 |
1 |
P |
O |
112 |
Glycerol |
4 400 |
5 000 |
0,88 |
|
|
0,88 |
0,05 |
R |
Y |
113 |
Fosfaat, als STPP |
1 000 |
1 000 |
1 |
|
|
1 |
0,15 |
NVT |
NVT |
114 |
Zeoliet (onoplosbaar, anorganisch) |
1 000 |
1 000 |
1 |
175 |
50 |
3,5 |
1 |
NVT |
NVT |
115 |
Citraat en citroenzuur |
825 |
1 000 |
0,825 |
80 |
50 |
1,6 |
0,05 |
R |
Y |
116 |
Polycarboxylaten |
200 |
1 000 |
0,2 |
106 |
10 |
10,6 |
1 |
P |
N |
117 |
Nitrilotriacetaat (NTA) |
494 |
1 000 |
0,494 |
64 |
50 |
1,28 |
0,5 |
I |
O |
118 |
EDTA |
121 |
1 000 |
0,121 |
22 |
50 |
0,44 |
0,5 |
I |
N |
119 |
Fosfonaten |
650 |
1 000 |
0,65 |
25 |
50 |
0,5 |
1 |
P |
N |
120 |
EDDS |
320 |
1 000 |
0,32 |
32 |
50 |
0,64 |
0,05 |
R |
N |
121 |
Klei (onoplosbaar, anorganisch) |
1 000 |
1 000 |
1 |
|
|
1 |
1 |
NVT |
NVT |
122 |
Carbonaten |
250 |
1 000 |
0,25 |
|
|
0,25 |
0,15 |
NVT |
NVT |
123 |
Vetzuren, C≥ 14 |
3,7 |
5 000 |
0,00074 |
|
|
0,00074 |
0,05 |
R |
Y |
124 |
Silicaten |
250 |
1 000 |
0,25 |
|
|
0,25 |
1 |
NVT |
NVT |
125 |
Polyasparaginezuur, Na-zout |
410 |
1 000 |
0,41 |
|
|
0,41 |
0,05 |
R |
N |
126 |
Perboraten (als boor) |
14 |
1 000 |
0,014 |
|
|
0,014 |
1 |
NVT |
NVT |
127 |
Percarbonaat (zie carbonaat) |
250 |
1 000 |
0,25 |
|
|
0,25 |
0,15 |
NVT |
NVT |
128 |
Tetraacetylethyleendiamine (TAED) |
250 |
1 000 |
0,25 |
500 |
100 |
5 |
0,05 |
R |
O |
129 |
C1-4-Alcoholen |
1 000 |
1 000 |
1 |
|
|
1 |
0,05 |
R |
Y |
130 |
Mono-, di- en triethanolamine |
90 |
1 000 |
0,09 |
0,78 |
100 |
0,0078 |
0,05 |
R |
Y |
131 |
Polyvinylpyrrolidon (PVP) |
1 000 |
1 000 |
1 |
|
|
1 |
0,5 |
I |
N |
132 |
Carboxymethylcellulose (CMC) |
250 |
5 000 |
0,05 |
|
|
0,05 |
0,5 |
I |
N |
133 |
Natrium- en magnesiumsulfaat |
1 000 |
1 000 |
1 |
100 |
100 |
1 |
1 |
NVT |
NVT |
134 |
Calcium- en natriumchloride |
1 000 |
1 000 |
1 |
100 |
100 |
1 |
1 |
NVT |
NVT |
135 |
Ureum |
1 000 |
5 000 |
0,2 |
|
|
0,2 |
1 |
NVT |
NVT |
136 |
Siliciumdioxide, kwarts (onoplosbaar, anorganisch) |
1 000 |
1 000 |
1 |
|
|
1 |
1 |
NVT |
NVT |
137 |
Polyethyleenglycol, MW>4000 |
1 000 |
10 000 |
0,1 |
|
|
0,1 |
1 |
P |
N |
138 |
Polyethyleenglycol, MW<4000 |
1 000 |
10 000 |
0,1 |
|
|
0,1 |
1 |
P |
O |
139 |
Cumeen-, xyleen- en tolueensulfonaten |
66 |
10 000 |
0,0066 |
|
|
0,0066 |
0,5 |
I |
N |
140 |
Natrium-, magnesium- en kaliumhydroxide |
30 |
1 000 |
0,03 |
|
|
0,03 |
0,05 |
NVT |
NVT |
141 |
Enzymen/eiwitten |
25 |
5 000 |
0,005 |
|
|
0,005 |
0,05 |
R |
Y |
142 |
Geurstof, niet elders genoemd (2) |
2 |
1 000 |
0,002 |
|
|
0,002 |
0,5 |
I |
N |
143 |
Pigment, niet elders genoemd (2) |
10 |
1 000 |
0,01 |
|
|
0,01 |
1 |
P |
N |
144 |
Zetmeel |
100 |
1 000 |
0,1 |
|
|
0,1 |
0,05 |
R |
Y |
145 |
Anionisch polyester |
655 |
1 000 |
0,655 |
|
|
0,655 |
1 |
P |
N |
146 |
PVNO/PVPI |
530 |
1 000 |
0,53 |
|
|
0,53 |
1 |
P |
N |
147 |
Zinkftalocyaninesulfonaat |
0,2 |
1 000 |
0,0002 |
0,16 |
100 |
0,0016 |
1 |
P |
N |
148 |
Iminodisuccinaat |
81 |
1 000 |
0,081 |
17 |
100 |
0,17 |
0,05 |
R |
N |
149 |
FWA 1 |
11 |
1 000 |
0,011 |
10 |
100 |
0,1 |
1 |
P |
N |
150 |
FWA 5 |
10 |
1 000 |
0,01 |
1 |
10 |
0,1 |
1 |
P |
N |
151 |
1-Decanol |
2,3 |
5 000 |
0,00046 |
|
|
0,00046 |
0,05 |
R |
O |
152 |
Methyllauraat |
1 360 |
10 000 |
0,136 |
|
|
0,136 |
0,05 |
R |
O |
153 |
Mierenzuur (Ca-zout) |
100 |
1 000 |
0,1 |
|
|
0,1 |
0,05 |
R |
Y |
154 |
Adipinezuur |
31 |
1 000 |
0,031 |
|
|
0,031 |
0,05 |
R |
O |
155 |
Maleïnezuur |
106 |
1 000 |
0,106 |
|
|
0,106 |
0,05 |
R |
Y |
156 |
Appelzuur |
106 |
1 000 |
0,106 |
|
|
0,106 |
0,05 |
R |
O |
157 |
Wijnsteenzuur |
200 |
10 000 |
0,02 |
|
|
0,02 |
0,05 |
R |
O |
158 |
Fosforzuur |
138 |
1 000 |
0,138 |
|
|
0,138 |
0,15 |
NVT |
NVT |
159 |
Oxaalzuur |
128 |
5 000 |
0,0256 |
|
|
0,0256 |
0,05 |
R |
O |
160 |
Azijnzuur |
30 |
1 000 |
0,03 |
|
|
0,03 |
0,05 |
R |
Y |
161 |
Melkzuur |
130 |
1 000 |
0,13 |
|
|
0,13 |
0,05 |
R |
Y |
162 |
Sulfaminezuur |
75 |
1 000 |
0,075 |
|
|
0,075 |
1 |
NVT |
NVT |
163 |
Salicylzuur |
46 |
1 000 |
0,046 |
|
|
0,046 |
0,15 |
R |
O |
164 |
Glycolzuur |
141 |
5 000 |
0,0282 |
|
|
0,0282 |
0,05 |
R |
O |
165 |
Glutaarzuur |
208 |
5 000 |
0,0416 |
|
|
0,0416 |
0,05 |
R |
O |
166 |
Malonzuur |
95 |
5 000 |
0,019 |
|
|
0,019 |
0,05 |
R |
O |
167 |
Ethyleenglycol |
6500 |
1 000 |
6,5 |
|
|
6,5 |
0,05 |
R |
Y |
168 |
Ethyleenglycolmonobutylether |
747 |
5 000 |
0,1494 |
|
|
0,1494 |
0,05 |
R |
O |
169 |
Diethyleenglycol |
4 400 |
10 000 |
0,44 |
|
|
0,44 |
0,15 |
I |
Y |
170 |
Diethyleenglycolmonomethylether |
500 |
1 000 |
0,5 |
|
|
0,5 |
0,5 |
I |
O |
171 |
Diethyleenglycolmonoethylether |
3 940 |
5 000 |
0,788 |
|
|
0,788 |
0,05 |
R |
O |
172 |
Diethyleenglycolmonobutylether |
1 254 |
1 000 |
1,254 |
|
|
1,254 |
0,05 |
R |
O |
173 |
Diethyleenglycoldimethylether |
2 000 |
10 000 |
0,2 |
|
|
0,2 |
0,5 |
I |
O |
174 |
Propyleenglycol |
32 000 |
1 000 |
32 |
|
|
32 |
0,15 |
R |
Y |
175 |
Propyleenglycolmonomethylether |
12 700 |
5 000 |
2,54 |
|
|
2,54 |
0,05 |
R |
O |
176 |
Propyleenglycolmonobutylether |
748 |
5 000 |
0,1496 |
|
|
0,1496 |
0,05 |
R |
O |
177 |
Dipropyleenglycol |
1 625 |
10 000 |
0,1625 |
|
|
0,1625 |
0,05 |
R |
O |
178 |
Dipropyleenglycolmonomethylether |
1 919 |
5 000 |
0,3838 |
|
|
0,3838 |
0,05 |
R |
O |
179 |
Dipropyleenglycolmonobutylether |
841 |
5 000 |
0,1682 |
|
|
0,1682 |
0,05 |
R |
O |
180 |
Dipropyleenglycoldimethylether |
1 000 |
5 000 |
0,2 |
|
|
0,2 |
0,5 |
I |
O |
181 |
Triethyleenglycol |
4 400 |
1 000 |
4,4 |
|
|
4,4 |
0,5 |
I |
O |
182 |
Tallolie |
1,8 |
1 000 |
0,0018 |
|
|
0,0018 |
0,5 |
I |
O |
183 |
Ethyleen-bis-stearamiden |
140 |
5 000 |
0,028 |
|
|
0,028 |
0,5 |
I |
O |
184 |
Natriumgluconaat |
10 000 |
10 000 |
1 |
|
|
1 |
0,05 |
R |
O |
185 |
Glycoldistearaat |
100 |
5 000 |
0,02 |
|
|
0,02 |
0,5 |
I |
O |
186 |
Hydroxylethylcellulose |
209 |
5 000 |
0,0418 |
|
|
0,0418 |
1 |
P |
O |
187 |
Hydroxypropylmethylcellulose |
188 |
5 000 |
0,0376 |
|
|
0,0376 |
1 |
P |
O |
188 |
1-Methyl-2-pyrrolidon |
500 |
1 000 |
0,5 |
|
|
0,5 |
0,05 |
R |
O |
189 |
Xanthaangom |
490 |
1 000 |
0,49 |
|
|
0,49 |
0,05 |
R |
O |
190 |
Trimethylpentaandiolmonoisobutyraat |
18 |
1 000 |
0,018 |
3,3 |
100 |
0,033 |
0,05 |
R |
O |
191 |
Benzotriazool |
29 |
1 000 |
0,029 |
|
|
0,029 |
1 |
P |
O |
192 |
Piperidinolpropaantricarboxylaatzout |
100 |
1 000 |
0,1 |
120 |
100 |
1,2 |
0,5 |
I |
O |
193 |
Diethylaminopropyl-DAS |
120 |
1 000 |
0,12 |
120 |
100 |
1,2 |
1 |
P |
O |
194 |
Methylbenzamide-DAS |
120 |
1 000 |
0,12 |
120 |
100 |
1,2 |
0,5 |
I |
O |
195 |
Pentaerytritol-tetrakis-fenolpropionaat |
38 |
1 000 |
0,038 |
|
|
0,038 |
1 |
P |
O |
196 |
Blokpolymeren |
100 |
5 000 |
0,02 |
|
|
0,02 |
1 |
P |
N |
197 |
Denatoniumbenzoaat |
13 |
5 000 |
0,0026 |
|
|
0,0026 |
1 |
O |
O |
198 |
Succinaat |
374 |
10 000 |
0,0374 |
|
|
0,0374 |
0,05 |
R |
O |
199 |
Polyasparaginezuur |
528 |
1 000 |
0,528 |
|
|
0,528 |
0,05 |
R |
N |
Onoplosbaar, anorganisch Anorganisch ingrediënt, zeer weinig of niet oplosbaar in water. |
||||||||||
Deel B. Kritisch verdunningsvolume
Het kritische verdunningsvolume wordt berekend als:
KVV = 1000 × Σdosering(i) × DF(i)/TF(i)
Dosering(i) = dosering van ingrediënt i, in g/schoonmaakbeurt of soms in g/100 g product,
DF(i) = afbraakfactor voor ingrediënt i,
TF(i) = toxiciteitsfactor voor ingrediënt i.
PROCEDURE TER BEPALING VAN DE PARAMETERWAARDEN VOOR INGREDIËNTEN DIE NIET IN DE DID-LIJST STAAN
In principe moeten voor alle ingrediënten in de DID-lijst de parameterwaarden in de lijst worden gebruikt. Voor geurstoffen en pigmenten wordt een uitzondering gemaakt en worden ook aanvullende testresultaten aanvaard (zie voetnoot in deel A).
Voor ingrediënten die niet in de DID-lijst staan, geldt de volgende procedure
Aquatische toxiciteit
Voor de Europese milieukeur wordt KVV berekend op basis van de factoren voor chronische toxiciteit en chronische veiligheid. Als hiervoor geen testgegevens beschikbaar zijn, dienen de factoren voor de acute toxiciteit en veiligheid te worden gebruikt.
Factor voor de chronische toxiciteit (TFchronisch)
— |
Bereken de mediaan binnen elk trofisch niveau (vis, schaaldieren of wieren) met gevalideerde testresultaten voor de chronische toxiciteit. Als er binnen een trofisch niveau voor een soort meerdere testgegevens zijn, wordt eerst de mediaan voor die soort berekend, die dan voor de berekening van de mediaan voor het trofische niveau wordt gebruikt. |
— |
TFchronisch is de laagste mediaan van de berekende trofische niveaus. |
— |
TFchronisch dient te worden gebruikt bij de berekening van het kritische verdunningsvolume. |
Factor voor de acute toxiciteit (TFacuut)
— |
Bereken de mediaan binnen elk trofisch niveau (vis, schaaldieren of wieren) met gevalideerde testresultaten voor de acute toxiciteit. Als er binnen een trofisch niveau voor een soort meerdere testgegevens zijn, wordt eerst de mediaan voor die soort berekend, die dan voor de berekening van de mediaan voor het trofische niveau wordt gebruikt. |
— |
TFacuut is de laagste mediaan van de trofische niveaus. |
— |
TFacuut dient te worden gebruikt bij de berekening van het kritisch verdunningsvolume. |
Veiligheidsfactor
De veiligheidsfactor (SF) hangt af van het aantal geteste trofische niveaus en van de beschikbaarheid van chronische testresultaten. SF wordt als volgt bepaald:
Gegevens |
Veiligheidsfactor (SF) |
Toxiciteitsfactor (TF) |
Eén kortetermijn-L(E)C50 |
10 000 |
Toxiciteit/10000 |
Twee kortetermijn-L(E)C50's voor soorten van twee trofische niveaus (vissen en/of schaaldieren en/of wieren) |
5 000 |
Toxiciteit/5000 |
Ten minste één kortetermijn-L(E)C50 voor elk van de drie trofische niveaus van het basispakket |
1 000 |
Toxiciteit/1000 |
Eén langetermijn-NOEC (vis of schaaldieren) |
100 |
Toxiciteit/100 |
Twee langetermijn-NOEC's voor soorten van twee trofische niveaus (vissen en/of schaaldieren en/of wieren) |
50 |
Toxiciteit/50 |
Langetermijn-NOEC voor ten minste drie soorten (doorgaans vis, schaaldieren en wieren) van drie trofische niveaus |
10 |
Toxiciteit/10 |
Het basispakket voor tests op toxiciteit van stoffen voor waterorganismen bestaat uit acute tests op vissen, dafnia’s en wieren.
Afbraakfactor
De afbraakfactor is als volgt gedefinieerd:
Tabel 1
Afbraakfactor (DF)
|
DF |
Gemakkelijk biologisch afbreekbaar (5) |
0,05 |
Gemakkelijk biologisch afbreekbaar (6) |
0,15 |
Inherent biologisch afbreekbaar |
0,5 |
Persistent |
1 |
Anaërobe biologische afbreekbaarheid
Het ingrediënt moet in een van de volgende klassen worden ingedeeld:
Klasse |
Label |
Niet anaëroob biologisch afbreekbaar (getest en niet biologisch afbreekbaar bevonden) |
N |
Anaëroob biologisch afbreekbaar (getest en biologisch afbreekbaar bevonden of niet getest maar aangetoond via analogie enz.) |
Y |
Niet getest op anaërobe biologische afbreekbaarheid |
O |
Aërobe biologische afbreekbaarheid
Het ingrediënt moet in een van de volgende klassen worden ingedeeld:
Klasse |
Label |
Gemakkelijk biologisch afbreekbaar |
R |
Inherent biologisch afbreekbaar, maar niet gemakkelijk biologisch afbreekbaar |
I |
Persistent |
P |
Niet getest op aërobe biologische afbreekbaarheid |
O |
Onoplosbare anorganische ingrediënten
Als een anorganisch ingrediënt zeer weinig of niet oplosbaar is in water, moet dat in het ingediende dossier worden vermeld.
(1) Deze kolommen zijn leeg als geen aanvaardbare gegevens over de chronische toxiciteit zijn gevonden. TFchronisch wordt dan gedefinieerd als gelijk aan TFacuut.
(2) In principe moeten aanvragers de gegevens in de lijst gebruiken. Geurstoffen en pigmenten zijn uitzonderingen. Als de aanvrager toxiciteitsgegevens indient, worden die gebruikt om de TF te berekenen en de afbreekbaarheid te bepalen. Anders worden de waarden in de lijst gebruikt.
(#) |
Wegens een gebrek aan toxiciteitsgegevens is TF berekend als het gemiddelde van de waarden voor C12-14-alkylsulfaat (AS) en C16-18-alkylsulfaat (AS). |
(§) |
5-Chloor-2-methyl-4-isothiazoline-3-on en 2-methyl-4-isothiazoline-3-on in 3: 1-mengsel. |
(5) Alle oppervlakteactieve stoffen of andere ingrediënten die bestaan uit een reeks homologe verbindingen en voldoen aan het eindafbraakcriterium van de test, worden in deze klasse opgenomen, ongeacht of ze aan het tiendagenvenstercriterium voldoen.
(6) Niet voldaan aan het tiendagenvenstercriterium.
De DF voor anorganische ingrediënten wordt bepaald volgens de waargenomen afbraaksnelheid: DF is 0,05 bij afbraak binnen vijf dagen, 0,15 bij afbraak binnen 15 dagen en 0,5 bij afbraak binnen 50 dagen.
Aanhangsel II
DOCUMENTATIE VAN ANAËROBE BIOLOGISCHE AFBREEKBAARHEID
Voor ingrediënten die niet in de DID-lijst staan, kan de anaërobe biologische afbreekbaarheid als volgt worden gedocumenteerd.
Redelijke extrapolatie. Extrapoleer de testresultaten voor de ultieme anaërobe afbreekbaarheid voor één oppervlakteactieve stof naar structureel verwante stoffen. Als in de DID-lijst (aanhangsel I) staat dat een oppervlakteactieve stof of groep homologe stoffen anaëroob biologisch afbreekbaar is, mag ervan worden uitgegaan dat soortgelijke oppervlakteactieve stoffen dat ook zijn (bijvoorbeeld: daar C12-15-alkyl-(1-3 EO)-sulfaat, DID-nr. 8, anaëroob biologisch afbreekbaar is, mag ervan worden uitgegaan dat C12-15-alkyl-(6 EO)-sulfaat dat ook is). Als met een geschikte test is aangetoond dat een oppervlakteactieve stof anaëroob biologisch afbreekbaar is, mag ervan worden uitgegaan dat soortgelijke oppervlakteactieve stoffen dat ook zijn (zo mogen literatuurgegevens waaruit blijkt dat oppervlakteactieve alkylesterammoniumzouten anaëroob biologisch afbreekbaar zijn, worden gebruikt om te staven dat ook andere quaternaire ammoniumzouten met esterbindingen in de alkylketens dat zijn).
Screeningtest op anaërobe afbreekbaarheid. Als nieuwe tests nodig zijn, wordt een screeningtest uitgevoerd overeenkomstig OESO 311, ISO 11734, Ecetoc nr. 28 (juni 1988) of een equivalente methode.
Afbraaktest bij lage dosering. Als nieuwe tests nodig zijn of als er bij de screeningtest problemen optreden (zoals remming wegens toxiciteit van de teststof), wordt de test herhaald bij een lage dosering van de oppervlakteactieve stof, waarbij de afbraak wordt gevolgd met 14C-metingen of chemische analyses. Deze tests kunnen worden uitgevoerd volgens OESO 308 (24 april 2002) of een equivalente methode, waarbij de anaërobie strikt wordt gehandhaafd. De tests en de interpretatie van de testresultaten dienen door een onafhankelijke deskundige te worden uitgevoerd.
Aanhangsel III
SCHEMA VOOR PRESTATIETESTS
De prestaties kunnen worden getest met een laboratorium- of een consumententest. De voorwaarden voor beide soorten tests zijn hieronder beschreven.
1. Laboratoriumtests
Bij de laboratoriumtest moet worden nagegaan of het testproduct ten minste even goed reinigt als een vergelijkbaar referentieproduct en beter dan zuiver water en of het product de oppervlakken waarvoor het bestemd is, niet beschadigt.
Algemene eisen
— |
Het test- en het referentieproduct moeten van dezelfde productcategorie zijn. |
— |
Het referentieproduct kan een veelgebruikt merkproduct of een merkloze formulering zijn. |
— |
Als een veelgebruikt merkproduct wordt gebruikt, dient dit een van de drie of vier meest verkochte producten te zijn in een regio waar het product met de milieukeur in de handel komt. Het moet door de bevoegde instantie worden goedgekeurd en de handelsnaam dient openbaar te zijn. |
— |
Als een merkloos referentieproduct wordt gebruikt, moet dit een samenstelling hebben die representatief is voor de in de handel verkrijgbare producten. Het moet door de bevoegde instantie worden goedgekeurd en de exacte formulering dient gratis verkrijgbaar te zijn. |
— |
Bij de test wordt de aanbevolen dosering voor normaal vuil of normaal gebruik gebruikt. Als voor het referentieproduct geen aanbevolen dosering is opgegeven, moet dezelfde dosering als voor het testproduct worden gebruikt. |
— |
Als een doseringsinterval is opgegeven, wordt de laagste aanbevolen dosering gebruikt. |
— |
Het vuilmengsel moet in overeenstemming met het gebruik van het product zijn, homogeen zijn en, als het kunstmatig bereid is, uit welomschreven stoffen bestaan. Al het vuil voor de hele test moet in één keer worden bereid. |
— |
Voor allesreinigers en keukenreinigers volstaat het de vetverwijdering te documenteren. Voor sanitairreinigers en ruitenreinigers moeten zowel de calcium- als de vetverwijdering worden gedocumenteerd. |
— |
Bij de reinigingsprocedure moet van realistische gebruiksomstandigheden worden uitgegaan en zij kan manueel of machinaal worden uitgevoerd. |
Testeisen
— |
Om de properheid te beoordelen moet een aantal tests worden uitgevoerd en het testproduct met het referentieproduct worden vergeleken. |
— |
Voor elk product moeten ten minste vijf parallelle tests worden uitgevoerd (zie documentatie-eisen). Daarnaast moet een test worden uitgevoerd met zuiver water (zonder enig reinigingsmiddel). |
— |
De hoeveelheid op platen of een ander substraat aangebracht vuil moet tot op een tiende gram nauwkeurig worden gewogen en dient voor elke plaat of elk substraatdeel gelijk te zijn. |
— |
De testvolgorde voor beide producten moet gerandomiseerd worden. |
— |
De testresultaten moeten een maat opleveren voor de properheid (vet- en calciumverwijdering), naar gelang van het geteste product. De properheid kan visueel, fotometrisch (bijvoorbeeld aan de hand van de reflectantie), gravimetrisch of met een andere relevante methode worden gemeten. De meetmethode en de eventuele waarderingscodes moeten vooraf worden vastgesteld. |
— |
Vet- en calciumverwijdering kunnen tegelijk of apart worden getest. |
Documentatie-eisen
Bij de bevoegde instantie dient een uitvoerig testverslag te worden ingediend dat de volgende punten omvat:
— |
gebruikte doseringen voor test- en referentieproduct; |
— |
gemeenschappelijke toepassingsgebieden voor test- en referentieproduct; |
— |
motivering van de keuze van het referentieproduct wat marktpositie en functie betreft; |
— |
soorten bij de test gebruikte oppervlakken, met hun relevantie, en de zachtheid van de producten voor deze oppervlakken; |
— |
beschrijving van de samenstelling van het voor de test gebruikte vuil, met motivering van de geschiktheid ervan voor het testen van de gebruiksgeschiktheid; |
— |
beschrijving van de procedures voor het aanbrengen van het vuil, het reinigen en het meten van de reinigingsprestaties; |
— |
procedures voor berekening en statistische vergelijking; |
— |
alle voor de tests en berekeningen gebruikte ruwe gegevens; |
— |
het testproduct wordt geacht aan de prestatie-eisen te voldoen als de uitslag positief is in 100 % van de testronden. Bij een minder dan 100 % positieve uitslag moeten vijf nieuwe parallelle tests worden uitgevoerd. Van deze tien parallelle tests moet 80 % positief zijn. Als meer dan tien parallelle tests worden uitgevoerd, kan de aanvrager ook statistisch aantonen (eenzijdig betrouwbaarheidsinterval van 95 %) dat het testproduct in ten minste 80 % van de testronden ten minste even goed is als het referentieproduct; |
— |
de wijze waarop is aangetoond dat het testproduct beter presteert dan zuiver water. |
NB
De CTTN-IREN-test „Washing of tiled floor and grease removal on kitchen surface” voldoet aan de eisen voor allesreinigers mits het aantal tests wordt verhoogd, in alle subtests dezelfde hoeveelheid vuil wordt gebruikt en ook de zachtheid van de producten voor de oppervlakken wordt getest. De methode „Sådan er universalrengøringsmidlerne testet” (2004) van de Deense dienst voor consumenteninformatie voldoet aan de eisen voor allesreinigers mits het aantal tests voor elk product wordt verhoogd
(www.forbrug.dk/test/testbasen/rengoering/universalrengoerings/saadan-er-de-testet/).
De IKW-test „Empfehlung zur Qualitätsbewertung für Badezimmerreiniger” (SÖFW-Journal, 129, Jahrgang 3, 2003) voldoet aan de eisen voor badkamerreinigers. De IKW-test „Recommendations for the quality assessment of acidic toilet cleaners” (SÖFW-Journal, 126, 11-2000) voldoet aan de eisen voor sanitairreinigers. De methode „Sådan er toiletrensemidlerne testet” (2004) van de Deense dienst voor consumenteninformatie voldoet aan de eisen voor sanitairreinigers
(www.forbrug.dk/test/testbasen/rengoering/toiletrensemidler/saadan-er-de-testet/).
De Chelab-test „Detergents for hard surfaces: washing efficiency” (interne Chelab-methode 0578) voldoet aan de eisen voor allesreinigers mits ook een test met zuiver water (zonder reinigingsmiddel) wordt uitgevoerd (www.chelab.it/).
2. Consumententest
Bij de consumententest moet worden nagegaan of het testproduct ten minste even goed reinigt als een vergelijkbaar referentieproduct en of het product de oppervlakken waarvoor het bestemd is, niet beschadigt.
Algemene eisen
— |
Voor tests van consumentenproducten moeten reacties worden verzameld van minimaal 20 personen, aselect gekozen in de verkoopregio, die het referentieproduct regelmatig gebruiken. |
— |
Voor tests van producten voor professioneel gebruik moeten reacties worden verzameld van minimaal vijf beroepsgebruikers, aselect gekozen in de verkoopregio, die het referentieproduct regelmatig gebruiken. |
— |
Het test- en het referentieproduct dienen van dezelfde productcategorie te zijn. Als referentieproduct dienen de producten te worden gebruikt die de testpersonen gewoonlijk gebruiken. |
— |
Bij de test moet de door de fabrikant aanbevolen dosering worden gebruikt. |
— |
De test moet uitgevoerd worden op de soorten oppervlakken die met het etiket overeenstemmen. |
— |
De testperiode moet lang genoeg zijn om het testproduct ten minste vijfmaal te kunnen toepassen. |
Testeisen
— |
De doeltreffendheid van allesreinigers moet worden beoordeeld aan de hand van de volgende eigenschappen:
|
— |
De doeltreffendheid van sanitairreinigers moet worden beoordeeld aan de hand van de volgende eigenschappen:
|
— |
De testpersonen moeten de vraag beantwoorden: „Hoe doeltreffend vindt u het testproduct vergeleken met het product dat u meestal gebruikt?” (of een soortgelijke vraag). Er moeten ten minste drie antwoordmogelijkheden zijn, zoals „minder goed”, „even goed” en „beter”. |
— |
De uitslag is positief als ten minste 80 % van de testpersonen het testproduct als even goed als, of beter dan, het referentieproduct beoordeelt. |
Documentatie-eisen
Bij de bevoegde instantie moet een uitvoerig testverslag worden ingediend dat de volgende punten omvat:
— |
de selectie van de testpersonen; |
— |
door de testpersonen gegeven informatie en een overzicht van het testverloop; |
— |
informatie over de soorten oppervlakken waarop het product is getest; |
— |
de volgende gegevens voor iedere testpersoon, bijvoorbeeld als antwoorden op een vragenlijst:
|
— |
berekeningen en documentatie waaruit blijkt dat ten minste 80 % van de testpersonen het product als even goed als, of beter dan, het referentieproduct beoordeelt. |