ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 68

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
15 maart 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 420/2005 van de Commissie van 14 maart 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 421/2005 van de Commissie van 14 maart 2005 inzake de afgifte van invoervergunningen voor bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen en dergelijke) in de periode van 11 april 2005 tot en met 10 april 2006

3

 

*

Verordening (EG) nr. 422/2005 van de Commissie van 14 maart 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 94/2002 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2826/2000 van de Raad betreffende voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt

5

 

 

Verordening (EG) nr. 423/2005 van de Commissie van 14 maart 2005 tot vaststelling van de communautaire producentenprijzen en de communautaire invoerprijzen voor anjers en rozen in het kader van de toepassing van de regeling voor de invoer van bepaalde producten van de bloementeelt van oorsprong uit Jordanië

28

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad
Commissie

 

*

2005/205/EG, Euratom:Besluit van de Raad en de Commissie van 21 februari 2005 betreffende de sluiting van een protocol bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie

30

 

 

Raad

 

*

2005/206/EG:Besluit van de Raad van 28 februari 2005 betreffende de ondertekening en de voorlopige toepassing van een protocol bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie

32

Aanvullend protocol bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie

33

 

*

2005/207/EG:Aanbeveling van de Raad van 8 maart 2005 betreffende de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank

40

 

*

2005/208/EG:Besluit nr. 1/2004 van de Associatieraad EU-Bulgarije van 28 september 2004 tot wijziging van de artikelen 2 en 3 van het Aanvullend Protocol bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds, met betrekking tot de verlenging van de periode bedoeld in artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Europaovereenkomst

41

 

 

Commissie

 

*

2005/209/EG:Beschikking van de Commissie van 11 maart 2005 tot wijziging van Beschikking 2004/288/EG wat betreft de verlenging van de bij die beschikking aan Australië en Nieuw-Zeeland verleende tijdelijke toegang tot de communautaire reserves aan mond- en klauwzeerantigeen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 561)  ( 1 )

42

 

*

2005/210/EG:Beschikking van de Commissie van 11 maart 2005 tot tweede wijziging van Beschikking 2004/614/EG betreffende de toepassingsperiode van beschermende maatregelen in verband met aviaire influenza in Zuid-Afrika (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 559)  ( 1 )

43

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Besluit 2005/211/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 betreffende de invoering van enkele nieuwe functies in het Schengeninformatiesysteem, inclusief bij de bestrijding van terrorisme

44

 

*

Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen

49

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

15.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/1


VERORDENING (EG) Nr. 420/2005 VAN DE COMMISSIE

van 14 maart 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 15 maart 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 maart 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 14 maart 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

114,3

204

70,1

212

143,7

624

193,8

999

130,5

0707 00 05

052

162,2

068

170,0

096

128,5

204

70,7

999

132,9

0709 10 00

220

18,4

999

18,4

0709 90 70

052

164,1

204

98,1

999

131,1

0805 10 20

052

54,5

204

50,9

212

56,9

220

47,8

400

51,1

624

64,6

999

54,3

0805 50 10

052

69,2

220

70,4

400

67,6

999

69,1

0808 10 80

388

83,6

400

96,9

404

74,7

508

64,2

512

75,9

528

64,0

720

59,8

999

74,2

0808 20 50

052

186,2

388

69,6

400

92,6

512

54,2

528

64,9

720

42,6

999

85,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


15.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/3


VERORDENING (EG) Nr. 421/2005 VAN DE COMMISSIE

van 14 maart 2005

inzake de afgifte van invoervergunningen voor bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen en dergelijke) in de periode van 11 april 2005 tot en met 10 april 2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3285/94 van de Raad van 22 december 1994 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 518/94 (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 519/94 van de Raad van 7 maart 1994 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 1765/82, (EEG) nr. 1766/82 en (EEG) nr. 3420/83 (2),

Gelet op Verordening (EG) nr. 658/2004 van de Commissie van 7 april 2004 tot instelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde bereide en verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen en dergelijke) (3), en met name op artikel 8, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De hoeveelheden waarvoor door traditionele en nieuwe importeurs invoervergunningen zijn aangevraagd uit hoofde van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 658/2004, overschrijden de beschikbare hoeveelheden voor producten uit de Volksrepubliek China.

(2)

Daarom moet nu voor elke categorie van importeurs worden vastgesteld welk aandeel van de aangevraagde hoeveelheid op grond van de invoervergunning mag worden ingevoerd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit hoofde van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 658/2004 aangevraagde invoervergunningen zullen worden afgegeven voor de percentages van de aangevraagde hoeveelheden die zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 april 2005 en blijft van kracht tot en met 10 april 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 maart 2005.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 349 van 31.12.1994, blz. 53. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2200/2004 (PB L 374 van 22.12.2004, blz. 1).

(2)  PB L 67 van 10.3.1994, blz. 89. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 427/2003 (PB L 65 van 8.3.2003, blz. 1).

(3)  PB L 104 van 8.4.2004, blz. 67.


BIJLAGE

Oorsprong van de producten

Toegewezen percentages

Volksrepubliek China

Andere derde landen

Traditionele importeurs

(artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 658/2004)

38,204 %

Niet van toepassing

Andere importeurs

(artikel 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 658/2004)

4,725 %

Niet van toepassing


15.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/5


VERORDENING (EG) Nr. 422/2005 VAN DE COMMISSIE

van 14 maart 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 94/2002 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2826/2000 van de Raad betreffende voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2826/2000 van de Raad van 19 december 2000 betreffende voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt (1), en met name op artikel 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De criteria voor de selectie van de sectoren en producten die in aanmerking komen voor voorlichtings- en afzetbevorderingsacties op de binnenmarkt, zijn vastgesteld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2826/2000. De lijst van deze thema’s en producten is opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 94/2002 van de Commissie (2).

(2)

Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2826/2000 moet de Commissie om de twee jaar een lijst van de in artikel 3 van die verordening bedoelde thema’s en producten vaststellen.

(3)

Het marktevenwicht van zaadolie, vooral raapzaadolie, van communautaire oorsprong, en van honing en producten van de bijenteelt kan worden verbeterd aan de hand van voorlichtings- en/of generieke afzetbevorderingsacties, met name door de consument adequate en actuele informatie te verstrekken over de eigenschappen, de voedingswaarde en de smaak van die producten en over de desbetreffende normen en etiketteringsregels. Deze producten dienen derhalve in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 94/2002 te worden opgenomen.

(4)

Om de consumptie van kwaliteitsproducten in de vleessector te bevorderen, dient al het kwaliteitsvlees dat overeenkomstig een communautaire of nationale kwaliteitsregeling wordt geproduceerd, in aanmerking te komen voor afzetbevorderingsacties. Deze producten dienen derhalve in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 94/2002 te worden opgenomen.

(5)

In het belang van de duidelijkheid en de vereenvoudiging moeten de thema’s en de producten die momenteel respectievelijk onder a) en b) van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 94/2002 zijn opgevoerd, worden samengevoegd in één lijst en moeten in bijlage III bij die verordening voor elk product en thema richtsnoeren voor afzetbevordering op de binnenmarkt worden opgenomen.

(6)

In het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt prioritair belang gehecht aan de vervaardiging en consumptie van kwaliteitsproducten, zoals producten met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of een beschermde geografische aanduiding (BGA), en gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS), in de zin van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (3) en in de zin van Verordening (EEG) nr. 2082/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de specificiteitscertificering voor landbouwproducten en levensmiddelen (4), alsmede aan de vervaardiging en consumptie van producten van de biologische landbouw in de zin van Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (5). De hierboven genoemde producten moeten derhalve worden opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 94/2002, zodat zij in aanmerking komen voor alle afzetbevorderings- en voorlichtingsacties die in de afzetbevorderingsregeling voor de binnenmarkt zijn vastgesteld.

(7)

Wil men dat de afzetbevorderingsacties het gewenste effect sorteren, dan moeten voor de toe te voegen producten nieuwe richtsnoeren worden opgesteld en moeten de bestaande richtsnoeren worden herzien om rekening te houden met de ontwikkelingen in de marktsituatie en in het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en met de resultaten van de beoordeling van de meest recente afzetbevorderings- en voorlichtingacties.

(8)

Verordening (EG) nr. 94/2002 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De op de vaststelling van de onderhavige maatregelen volgende termijn waartegen aanvragen om communautaire steun voor afzetbevorderingsprogramma's moeten worden ingediend, is 31 januari. Dit betekent dat de indienende organisaties en de lidstaten weinig tijd hebben om hun voorstellen in het licht van de pas gewijzigde verordening aan te passen of voor te bereiden. Derhalve moet de onderhavige verordening na 31 januari in werking treden.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Gezamenlijk Comité van beheer „Promotie landbouwproducten”,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 94/2002 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt vervangen door de in bijlage I bij de onderhavige verordening opgenomen tekst.

2)

Bijlage III wordt vervangen door de in bijlage II bij de onderhavige verordening opgenomen tekst.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 maart 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 328 van 23.12.2000, blz. 2. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2060/2004 (PB L 357 van 2.12.2004, blz. 3).

(2)  PB L 17 van 19.1.2002, blz. 20. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1803/2004 (PB L 318 van 19.10.2004, blz. 4).

(3)  PB L 208 van 24.7.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1215/2004 van de Commissie (PB L 232 van 1.7.2004, blz. 21).

(4)  PB L 208 van 24.7.1992, blz. 9. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(5)  PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2254/2004 van de Commissie (PB L 385 van 29.12.2004, blz. 20).


BIJLAGE I

„BIJLAGE I

LIJST VAN PRODUCTEN EN THEMA'S

Verse groenten en fruit;

Verwerkte groenten en fruit;

Vezelvlas;

Levende planten en producten van de bloementeelt;

Olijfolie en tafelolijven;

Zaadolie;

Melk en zuivelproducten;

Vers, gekoeld of bevroren vlees dat is geproduceerd overeenkomstig een communautaire of een nationale kwaliteitsregeling;

Etikettering van consumptie-eieren;

Honing en producten van de bijenteelt;

v.q.p.r.d., tafelwijn met een geografische aanduiding;

Het in de landbouwregelgeving vastgestelde logo van de ultraperifere regio’s;

Beschermde oorsprongsbenamingen (BOB), beschermde geografische aanduidingen (BGA) en gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS) in de zin van de Verordeningen (EEG) nr. 2081/92 (1) en (EEG) nr. 2082/92 (2) van de Raad, en de in het kader van die regelingen geregistreerde producten;

Biologische landbouw in de zin van Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad (3), en de in het kader van die verordening geregistreerde producten.


(1)  PB L 208 van 24.7.1992, blz. 1.

(2)  PB L 208 van 24.7.1992, blz. 9.

(3)  PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1.”


BIJLAGE II

„BIJLAGE III

RICHTSNOEREN VOOR AFZETBEVORDERING OP DE BINNENMARKT

De onderstaande richtsnoeren vormen een leidraad om te bepalen welke aandachtspunten, doelgroepen en hulpmiddelen een centrale rol moeten krijgen in de afzetbevorderings- of voorlichtingsacties voor de verschillende productcategorieën.

Naast de in artikel 6, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2826/2000 bedoelde prioriteiten moeten normaliter ook de volgende beginselen in aanmerking worden genomen bij de voorbereiding van de programmavoorstellen:

in door meer dan één lidstaat ingediende programma’s moet sprake zijn van gecoördineerde strategieën, acties en aandachtspunten;

de programma’s moeten bij voorkeur meerdere jaren bestrijken, een reikwijdte hebben die groot genoeg is om een significant effect op de doelmarkten te sorteren, en kunnen zo nodig op de markten van meerdere lidstaten ten uitvoer worden gelegd;

de programma’s moeten objectieve informatie verstrekken over de intrinsieke kenmerken en/of de voedingswaarde van de producten als onderdeel van een evenwichtig dieet, over de methoden waarmee zij zijn geproduceerd en over de milieuvriendelijkheid ervan;

de programma’s moeten draaien om aandachtspunten die belangrijk zijn voor de consument, de beroepssector en/of de handelssector in verschillende lidstaten.

Verse groenten en fruit

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

Hoewel de productie van groenten en fruit in de Gemeenschap toeneemt, blijft de consumptie van deze producten in het algemeen op hetzelfde niveau.

De leeftijdsgroep tot 35 jaar, en vooral de schoolgaande jeugd, eet opvallend weinig groenten en fruit. Dit fenomeen staat haaks op het streven naar een evenwichtige voeding.

2.   DOELSTELLINGEN

Het beeld van groenten en fruit als „verse” en „natuurlijke” producten moet beter uit de verf komen en de gemiddelde leeftijd van het groenten en fruit verbruikende publiek moet worden verlaagd, met name door de consumptie bij jongeren te stimuleren.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Jonge gezinnen met ouders onder de 35 jaar.

Schoolgaande kinderen en adolescenten en hun ouders.

Centrale keukens en schoolkantines.

Artsen en voedingsdeskundigen.

4.   AANDACHTSPUNTEN

Bevordering van de „vijf porties per dag”-benadering (aanbeveling om dagelijks ten minste vijf porties groenten of fruit te eten).

De producten zijn natuurlijk en vers.

Kwaliteit (veiligheid, voedingswaarde en smaak, productiemethoden, milieubescherming, verband met de oorsprong van het product).

Eetplezier.

Evenwichtig dieet.

Gevarieerdheid en seizoengebondenheid van het aanbod aan verse producten; informatie over de smaak en het gebruik van deze producten.

Traceerbaarheid.

Toegankelijkheid en gemak bij de bereiding: verse groenten en fruit hoeven vaak niet te worden gekookt.

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Elektronische hulpmiddelen (internetsites waar de beschikbare producten worden gepresenteerd, met on linespelletjes voor kinderen).

Infolijn.

PR-contacten met de media en reclame (bijv. via gespecialiseerde journalisten, damesbladen, tijdschriften voor jongeren en kranten).

Contacten met artsen en voedingsdeskundigen.

Acties in scholen, gericht op kinderen en adolescenten, met medewerking van de lesgevers en de voor de schoolkantines verantwoordelijke personen.

Consumentenvoorlichtingsacties bij verkooppunten.

Andere hulpmiddelen (folders en brochures met informatie over producten en recepten, spelletjes voor kinderen, enz.).

Visuele media (bioscopen, gespecialiseerde televisiekanalen).

Radiospots.

Deelname aan handelsbeurzen.

6.   LOOPTIJD VAN DE PROGRAMMA'S

Twaalf tot 36 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma’s waarin de doelstellingen voor iedere fase worden omschreven.

7.   INDICATIEVE JAARLIJKSE BEGROTING VOOR DE SECTOR

4 miljoen EUR.

Verwerkte groenten en fruit

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

De sector krijgt steeds meer concurrentie uit derde landen.

Nu de vraag geleidelijk toeneemt, vooral omdat deze producten gemakkelijk door de consument kunnen worden verwerkt, is het van groot belang dat de communautaire bedrijven in staat zijn de kansen die hiermee gepaard gaan, te benutten. In dat licht is het gerechtvaardigd om steun voor voorlichtings- en afzetbevorderingsacties uit te trekken.

2.   DOELSTELLINGEN

Het product moet een jonger imago en een modernere presentatie krijgen en moet vergezeld gaan van de nodige informatie om de consumptie ervan aan te moedigen.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Huishoudens.

Centrale keukens en schoolkantines.

Artsen en voedingsdeskundigen.

4.   AANDACHTSPUNTEN

Kwaliteit (veiligheid, voedingswaarde en smaak, bereidingsmethoden).

Gebruiksgemak.

Eetplezier.

Gevarieerdheid en beschikbaarheid van het aanbod het hele jaar door.

Evenwichtig dieet.

Traceerbaarheid.

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Elektronische hulpmiddelen (internetsite).

Infolijn.

PR-contacten met de media en reclame (bijv. via gespecialiseerde journalisten, in damesbladen, kookbladen en vakbladen).

Demonstraties bij verkooppunten.

Contacten met artsen en voedingsdeskundigen.

Andere hulpmiddelen (folders en brochures over producten en recepten).

Visuele media.

Deelname aan handelsbeurzen.

6.   LOOPTIJD VAN DE PROGRAMMA'S

Twaalf tot 36 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma’s waarin de doelstellingen voor iedere fase worden omschreven.

7.   INDICATIEVE JAARLIJKSE BEGROTING VOOR DE SECTOR

2 miljoen EUR.

Vezelvlas

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

Ten gevolge van de liberalisering van de internationale handel in textiel en kleding moet het communautaire vlas de scherpe concurrentie aangaan met zeer aantrekkelijk geprijsd vlas van buiten de Gemeenschap en met andere soorten textielvezels, terwijl het textielverbruik een stagnerende trend laat zien.

2.   DOELSTELLINGEN

Bevorderen van het imago en de reputatie van het communautaire vlas en een optimaal rendement halen uit de typische eigenschappen van dit vlas.

Het verbruik van dit product bevorderen.

De consument informeren over de kenmerken van nieuwe producten die op de markt worden gebracht.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Toonaangevende mensen uit de sector (stilisten, ontwerpers, kledingfabrikanten, uitgevers).

Distributeurs.

Lesgevers en studenten van opleidingen op het gebied van textiel, mode en interieurdecoratie.

Opiniemakers.

Consumenten.

4.   AANDACHTSPUNTEN

Kwaliteit is het resultaat van de omstandigheden waarin de grondstof is geproduceerd, van het gebruik van geschikte variëteiten en van de deskundigheid van de verschillende actoren in de productieketen.

De communautaire vlassector wordt gekenmerkt door een uitgebreid productaanbod (kleding, decoratie, huishoudlinnen) en door creativiteit en innovatie.

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Elektronische hulpmiddelen (internetsites).

Vakbeurzen.

Voorlichting aan ontwerpers, kledingfabrikanten, distributeurs, uitgevers.

Voorlichting bij verkooppunten.

Contacten met de vakpers.

Didactische voorlichtingsacties in scholen die modeopleidingen, opleidingen tot textielingenieur, enz. aanbieden.

6.   LOOPTIJD VAN DE PROGRAMMA'S

Twaalf tot 36 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma’s waarin de doelstellingen voor iedere fase worden omschreven.

7.   INDICATIEVE JAARLIJKSE BEGROTING VOOR DE SECTOR

1 miljoen EUR.

Levende planten en producten van de bloementeelt

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

De sector wordt gekenmerkt door toenemende concurrentie aan de aanbodzijde tussen communautaire en niet-communautaire producten.

De beoordelingsstudies van de afzetbevorderingscampagnes in de periode 1997-2000 lijken erop te wijzen dat de afzet van communautaire producten in de Europese Unie gebaat zou zijn bij een betere organisatie en rationalisatie van de gehele keten (van producent tot distributeur) en bij een betere voorlichting van de consument over de intrinsieke eigenschappen en de gevarieerdheid van de communautaire productie.

2.   DOELSTELLINGEN

Bevordering van de afname van bloemen en planten van communautaire oorsprong.

Bevordering van het gebruik van en de kennis over milieuvriendelijke praktijken en methoden.

Versterking van het partnerschap tussen vakmensen uit meerdere lidstaten, via, onder meer, uitwisseling van de meest geavanceerde vakkennis en een betere voorlichting van alle actoren in de productieketen.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Producenten, kwekerijen, distributeurs en andere marktdeelnemers uit de sector.

Studenten en schoolkinderen.

Informatiedoorgeefluiken: journalisten, lesgevers.

Consumenten.

4.   AANDACHTSPUNTEN

Informatie over de kwaliteit en de gevarieerdheid van de communautaire producten.

Milieuvriendelijke productiemethoden.

Technieken voor een duurzamere productie.

Een optimale mengeling van bloemen en plantenvariëteiten.

Het belang van bloemen en planten voor het welzijn en de levenskwaliteit.

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Contacten met de media.

Stands met producten uit verschillende lidstaten op beurzen en tentoonstellingen.

Opleidingsacties voor vakmensen, consumenten en studenten.

Acties voor de uitwisseling van kennis over duurzamere producten.

Consumentenvoorlichtingsacties via de pers en via initiatieven zoals de publicatie van catalogi en tuinkalenders en eventueel de organisatie van „plant van de maand”-campagnes.

Toenemend gebruik van elektronische media (internet, cd-rom, enz.).

6.   LOOPTIJD VAN DE PROGRAMMA'S

Twaalf tot 36 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma’s waarin voor iedere fase een strategie en naar behoren gemotiveerde doelstellingen worden omschreven.

7.   INDICATIEVE JAARLIJKSE BEGROTING VOOR DE SECTOR

3 miljoen EUR.

Olijfolie en tafelolijven

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

Tegen de achtergrond van het stijgende aanbod aan olijfolie en tafelolijven heeft de Gemeenschap de afzetmarkten binnen en buiten de Europese Unie nodig om het evenwicht op haar markt te bewaren. De communautaire vraag naar deze producten verschilt sterk, al naar gelang van het soort markt (traditionele of relatief nieuwe consumentenmarkten).

In de lidstaten die tot de „traditionele consumentenmarkten” moeten worden gerekend (Spanje, Italië, Griekenland en Portugal), zijn de betrokken producten over het algemeen goed bekend en worden zij in aanzienlijke hoeveelheden geconsumeerd. Hoewel de vraag op dergelijke volgroeide markten wellicht nauwelijks zal toenemen, zullen deze landen, met hun aanzienlijke aandeel in de olijfolieconsumptie, van groot belang blijven voor de sector.

De consumptie per capita in de „nieuwe consumentenmarkten”, van de recent toegetreden lidstaten stijgt weliswaar, maar ligt nog steeds aanzienlijk lager dan in de Gemeenschap in haar samenstelling van vóór 1 mei 2004; in de meeste nieuwe lidstaten is de consumptie marginaal. Een groot aantal consumenten is niet op de hoogte van de positieve eigenschappen en de talrijke gebruiksmogelijkheden van olijfolie en tafelolijven. Kortom, het groeipotentieel aan de vraagzijde in deze sector is aanzienlijk.

2.   DOELSTELLINGEN

Om de consumptie op de „nieuwe consumentenmarkten” van de recent toegetreden lidstaten te verhogen, moet in de eerste plaats de marktpenetratie worden vergroot en moet het gebruik van deze producten worden bevorderd door de diverse gebruiksmogelijkheden te belichten en de nodige informatie te verstrekken.

De consumptie op de „traditionele consumentenmarkten” van de Europese Unie moet worden geconsolideerd en ontwikkeld door de consument beter voor te lichten over minder bekende aspecten en door jongeren aan te moedigen om deze producten geregeld te kopen.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Voor de inkopen verantwoordelijke personen: de leeftijdscategorie van 20 tot 40 jaar in de lidstaten die als „traditionele consumentenmarkten” worden beschouwd.

Opiniemakers (gastronomen, chef-koks, restaurants, journalisten), de massamedia en de gespecialiseerde pers (kookbladen, damesbladen, lifestylebladen en dergelijke).

Medische en paramedische pers.

Distributeurs (in de lidstaten die tot de „nieuwe consumentenmarkten” worden gerekend).

4.   AANDACHTSPUNTEN

De gastronomische en de organoleptische eigenschappen van olijfolie van eerste persing (aroma, kleur, smaak) verschillen al naar gelang van de variëteit, het gebied, de oogst, de BOB/BGA, enz. Deze verscheidenheid staat garant voor een groot scala aan culinaire mogelijkheden en voor culinair genot in al zijn facetten.

De verschillende soorten olijfolie.

Olijfolie vormt wegens de hoge voedingswaarde een belangrijk onderdeel van een gezonde en uitgebalanceerde voeding en is bovendien ook nog smakelijk.

Voorlichting over de regelgeving op het gebied van controle, kwaliteitscertificering en etikettering van olijfolie.

Informatie over alle in de Gemeenschap geregistreerde soorten olijfolie/tafelolijven met een BOB/BGA.

Tafelolijven zijn een gezond en natuurlijk product dat geschikt is als gemakkelijk hapje tussendoor en als ingrediënt in complexe gerechten.

Kenmerken van de verschillende variëteiten tafelolijven.

Specifiek voor de lidstaten die tot de „nieuwe consumentenmarkten” worden gerekend:

Olijfolie, en met name die van de eerste persing, is een natuurlijk, traditioneel en met aloude kennis vervaardigd product dat past in een moderne keuken vol verschillende smaken en dat niet alleen in de mediterrane, maar ook in de hedendaagse keuken uitstekend tot zijn recht komt.

Kookadvies.

Specifiek voor de lidstaten die tot de „traditionele consumentenmarkten” worden gerekend:

De voordelen van de aankoop van verpakte olijfolie (met een etiket waarop informatie staat vermeld waaraan de consument iets heeft).

Actualisering van het productimago met zijn lange geschiedenis en zijn uitermate belangrijke culturele dimensie.

Onverminderd artikel 2, lid 3, moet de informatie over de voedingswaarde van olijfolie en tafelolijven gebaseerd zijn op algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens en moet zij voldoen aan de vereisten van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (1), en aan specifieke regels die in dit verband gelden.

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Internet en andere elektronische hulpmiddelen (cd-rom, DVD).

Promotie bij verkooppunten (proeverijen, recepten, voorlichting).

Contacten met de pers en public relations (PR) (evenementen, deelname aan beurzen voor consumenten, enz.).

Reclame (of redactionele artikelen met reclame) in de pers (algemene pers, vrouwenbladen, kookbladen, lifestylebladen, enz.).

Acties in samenwerking met de medische en de paramedische wereld (PR).

Audiovisuele media (televisie en radio).

Deelname aan handelsbeurzen.

6.   LOOPTIJD EN REIKWIJDTE VAN DE PROGRAMMA’S

Twaalf tot 36 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma’s waarin voor iedere fase een strategie en naar behoren gemotiveerde doelstellingen worden omschreven.

Er zal voorrang worden gegeven aan programma’s die ten uitvoer worden gelegd in ten minste twee tot de „nieuwe consumentenmarkten” gerekende lidstaten.

7.   INDICATIEVE JAARLIJKSE BEGROTING VOOR DE SECTOR

4 miljoen EUR.

Zaadolie

Er zal voorrang worden gegeven aan programma's waarin raapzaadolie of de kenmerken van verschillende soorten zaadolie centraal staan.

Indicatieve jaarlijkse begroting voor de sector zaadolie:

2 miljoen EUR.

A.   Raapzaadolie

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

De raapzaadproductie komt niet in aanmerking voor specifieke steun in het hervormde gemeenschappelijk landbouwbeleid en moet op de markt worden afgestemd. Nu de graansector met een structurele overproductie te kampen heeft, kan een toenemende productie van raapzaadolie helpen om de markt van de akkerbouwgewassen in evenwicht te brengen en het verbruik van verschillende soorten plantaardige olie in de Gemeenschap te verhogen. De Gemeenschap is momenteel een netto-exporteur van raapzaadolie.

De afgelopen decennia zijn er raapzaadvariëteiten ontwikkeld die op het gebied van voedingswaarde over belangrijke eigenschappen beschikken. Dit heeft geleid tot een betere kwaliteit van het product. Er is bovendien een aantal nieuwe producten ontwikkeld, zoals koudgeperste raapzaadolie met een karakteristieke nootachtige smaak.

Internationaal onderzoek naar de voedingswaarde van raapzaadolie heeft de positieve fysiologische en voedingskenmerken van het product aangetoond. Huisartsen, voedingsdeskundigen en consumenten moeten op de hoogte worden gebracht van deze recente onderzoeksresultaten.

2.   DOELSTELLINGEN

Mensen bewuster maken van de kenmerken van raapzaadolie en de recente ontwikkeling die dit product heeft doorgemaakt.

De consumptie verhogen door de consument, de medische en de paramedische wereld voor te lichten over het gebruik en de voedingswaarde van raapzaadolie.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Huishoudens, en met name de voor de inkopen verantwoordelijke personen.

Opiniemakers (journalisten, chef-koks, medische wereld, voedingsdeskundigen).

Distributeurs.

Medische en paramedische pers.

Agrovoedingssector.

4.   AANDACHTSPUNTEN

Raapzaadolie is een product met een hoge voedingswaarde en vormt derhalve een belangrijk onderdeel van een uitgebalanceerde en gezonde voeding.

De gunstige vetzuursamenstelling van raapzaadolie.

Kookadvies.

Informatie over de evolutie van het product en de variëteiten ervan.

Onverminderd artikel 2, lid 3, moet de informatie over de voedingswaarde van raapzaadolie gebaseerd zijn op algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens en moet zij voldoen aan de vereisten van Richtlijn 2000/13/EG inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, en aan specifieke regels die in dit verband gelden.

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Promotie bij verkooppunten (proeverijen, recepten, voorlichting).

Reclame (of redactionele artikelen met reclame) in de algemene pers, kookbladen, dames- en lifestylebladen.

PR (evenementen, deelname aan voedingsbeurzen).

Acties in samenwerking met de medische en de paramedische wereld.

Acties in samenwerking met restaurants, cateringbedrijven en chef-koks.

Internet.

6.   LOOPTIJD VAN DE PROGRAMMA'S

Twaalf tot 36 maanden.

B.   Zonnebloemolie

Programma’s voor zonnebloemolie krijgen alleen voorrang indien dat op grond van de marktomstandigheden gerechtvaardigd is.

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

Het communautaire zonnebloemareaal bestrijkt meer dan 2 miljoen ha en levert jaarlijks een productie van meer dan 3,5 miljoen t zonnebloemzaad op. De in de Gemeenschap geconsumeerde zonnebloemolie wordt grotendeels geproduceerd op basis van zaad dat in de lidstaten is geteeld. Aangezien minder wordt geperst, zal de communautaire zonnebloemolieproductie in het verkoopjaar 2004/2005 evenwel teruglopen. Gezien de stijgende prijzen op de wereldmarkt en het mogelijk te kleine aanbod wordt geen voorrang gegeven aan programma's die uitsluitend zijn toegespitst op zonnebloemolie. Zonnebloemolie mag wél worden opgenomen als één van de producten in programma’s voor meerdere soorten zaadolie van communautaire oorsprong.

Zonnebloemolie is bijzonder geschikt voor bepaalde toepassingen, bijvoorbeeld om te bakken en te braden. Bovendien heeft de olie een hoog gehalte aan onverzadigde vetten en is hij rijk aan vitamine E. De campagnes hebben tot doel consumenten en handelaren/distributeurs te informeren over de gebruiksmogelijkheden, soorten en kenmerken van zonnebloemolie en over de communautaire regelgeving inzake de kwaliteit van dit product. De campagnes moeten in het teken staan van objectieve voorlichting.

2.   DOELSTELLINGEN

De consument en de handel informeren over:

de gebruiksmogelijkheden, de kenmerken en de voedingswaarde van zonnebloemolie;

de regelgeving en de normen inzake kwaliteit, de etiketteringsregels.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Huishoudens, en met name de voor de inkopen verantwoordelijke personen.

Opiniemakers (journalisten, chefkoks, medische wereld, voedingsdeskundigen).

Distributeurs.

Agrovoedingssector.

4.   AANDACHTSPUNTEN

De programma’s moeten informatie verstrekken over:

de voordelen van een juist gebruik van zonnebloemolie. Zonnebloemolie die geproduceerd is op basis van voor de productie van olie bestemd zonnebloemzaad, is in vergelijking met andere plantaardige olie rijk aan vitamine E en staat bovendien bekend om zijn lichte smaak en goede bak- en braadprestatie;

regelgeving en normen inzake de kwaliteit van zonnebloemolie;

de vetzuursamenstelling en de voedingswaarde van zonnebloemolie;

de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en de technische ontwikkeling van zonnebloemolie en andere soorten plantaardige olie.

Onverminderd artikel 2, lid 3, moet de informatie over de voedingswaarde van zonnebloemolie gebaseerd zijn op algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens en moet zij voldoen aan de vereisten van Richtlijn 2000/13/EG inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, en aan specifieke regels die in dit verband gelden.

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Verdeling van voorlichtingsmateriaal bij verkooppunten en aan de handel.

Reclame (of redactionele artikelen met reclame) in de algemene pers, de vakpers en kookbladen.

PR (evenementen, deelname aan voedingsbeurzen).

Internet.

6.   LOOPTIJD VAN DE PROGRAMMA'S

Twaalf tot 36 maanden.

Sector melk en zuivelproducten

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

Een van de voornaamste oorzaken waarom, vooral in landen met een hoge consumptie, inmiddels minder melk wordt gedronken, is de populariteit van frisdranken in het jongerensegment van de markt. Melkvervangers nemen geleidelijk de plaats in van drinkmelk. Daar staat tegenover dat de totale consumptie van zuivelproducten, uitgedrukt in melkequivalent, toeneemt.

2.   DOELSTELLINGEN

Verhoging van de consumptie van drinkmelk op markten met een groeipotentieel en behoud van het consumptieniveau op verzadigde markten.

Verhoging van de consumptie van zuivelproducten in het algemeen.

Bevordering van de consumptie van deze producten door jongeren, de toekomstige volwassen consumenten.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Consumenten in het algemeen, en in het bijzonder:

kinderen en adolescenten, met name meisjes van acht tot 13 jaar;

vrouwen van verschillende leeftijdscategorieën;

ouderen.

4.   AANDACHTSPUNTEN

Melk en zuivelproducten zijn gezonde, natuurlijke en smakelijke producten die goed passen in een moderne levensstijl.

De specifieke voedingswaarde van melk en zuivelproducten komt met name bepaalde leeftijdscategorieën ten goede.

De boodschap moet positief zijn en moet rekening houden met de specificiteit van de consumptie op de verschillende markten.

De zuivelmarkt speelt met zijn uitgebreide gamma in op de uiteenlopende behoeften van de consumenten en op de verschillende consumptieomstandigheden.

Er moet worden gewezen op de beschikbaarheid van producten zoals melk en zuivel met een lager vetgehalte, die misschien geschikter zijn voor bepaalde consumenten.

Om de consument te overtuigen van de voordelen van regelmatige consumptie van melk en zuivelproducten, moet tijdens de gehele looptijd van het programma worden gezorgd voor continuïteit in de boodschap.

Onverminderd artikel 2, lid 3, moet de informatie over de voedingswaarde van melk en zuivelproducten gebaseerd zijn op algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens en moet zij voldoen aan de vereisten van Richtlijn 2000/13/EG inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, en aan specifieke regels die in dit verband gelden.

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Elektronische hulpmiddelen.

Infolijn.

Contacten met de media en reclame (bijv. gespecialiseerde bladen, damesbladen, jongerenbladen).

Contacten met artsen en voedingsdeskundigen.

Contacten met lesgevers en scholen.

Andere hulpmiddelen (folders en brochures, spelletjes voor kinderen, enz.).

Demonstraties bij verkooppunten.

Visuele media (bioscopen, gespecialiseerde televisiekanalen).

Radiospots.

Deelname aan tentoonstellingen en beurzen.

6.   LOOPTIJD EN REIKWIJDTE VAN DE PROGRAMMA’S

Twaalf tot 36 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma’s waarin de doelstellingen voor iedere fase worden omschreven.

7.   INDICATIEVE JAARLIJKSE BEGROTING VOOR DE SECTOR

4 miljoen EUR.

Vers, gekoeld of bevroren vlees dat is geproduceerd overeenkomstig een communautaire of een nationale kwaliteitsregeling

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

Wegens de sanitaire problemen met een groot aantal belangrijke dierlijke producten is het des te meer nodig het vertrouwen van de consument in communautaire vleesproducten te versterken.

Dit impliceert dat objectieve informatie moet worden verstrekt over de communautaire en de nationale kwaliteitssystemen en de daarmee gepaard gaande controles die bovenop de algemene regelgeving over controles en voedselveiligheid moeten worden verricht. Met hun productspecificaties en aanvullende controlestructuren bieden deze regels en controles een extra garantie.

2.   DOELSTELLINGEN

Deze voorlichtingscampagnes hebben uitsluitend betrekking op producten die worden geproduceerd in het kader van communautaire kwaliteitsregelingen (BOB/BGA/GTS en biologische landbouw) en kwaliteitsregelingen die door de lidstaten zijn erkend en voldoen aan de in artikel 4 ter van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bedoelde voorschriften. Op grond van de onderhavige verordening gefinancierde voorlichtingscampagnes mogen geen steun krijgen in het kader van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

De campagnes moeten gericht zijn op de verstrekking van objectieve en exhaustieve informatie over de communautaire en de nationale kwaliteitssystemen voor vleesproducten. Consumenten, opiniemakers en distributeurs moeten worden geïnformeerd over de met die systemen gepaard gaande productspecificaties en effectieve controles.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Consumenten en consumentenverenigingen.

Voor de inkopen van huishoudens verantwoordelijke personen.

Instellingen (restaurants, ziekenhuizen, scholen, enz.).

Distributeurs en verenigingen van distributeurs.

Pers en opiniemakers.

4.   AANDACHTSPUNTEN

Kwaliteitsregelingen staan garant voor een specifieke productiemethode en voor controles die strenger zijn dan de wettelijk vereiste controles.

Kwaliteitsvleesproducten kunnen bogen op specifieke kenmerken of op een kwaliteit die de gebruikelijke commerciële normen overschrijdt.

De communautaire en de nationale kwaliteitsregelingen zijn transparant en staan garant voor de traceerbaarheid van de producten.

Via de etikettering van het vlees kan de consument vaststellen of het een kwaliteitsproduct betreft en welke de herkomst en de kenmerken ervan zijn.

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Internet.

PR met de media en reclame (wetenschappelijke en gespecialiseerde pers, vrouwenbladen en kookbladen).

Contacten met consumentenverenigingen.

Audiovisuele media.

Drukwerk (folders, brochures, enz.).

Informatie bij verkooppunten.

6.   LOOPTIJD EN REIKWIJDTE VAN DE PROGRAMMA’S

De programma’s moeten ten minste een nationaal bereik hebben of meerdere lidstaten bestrijken.

Twaalf tot 36 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma’s waarin voor iedere fase gemotiveerde doelstellingen zijn omschreven.

7.   INDICATIEVE JAARLIJKSE BEGROTING VOOR DE SECTOR

4 miljoen EUR.

Etikettering van consumptie eieren

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

Sinds 1 januari 2004 wordt op de schaal van alle voor menselijke consumptie bestemde eieren een code gestempeld ter identificatie van de producent en het houderijsysteem. Deze code bestaat uit een cijfer ter identificatie van het houderijsysteem (0 = biologische productie, 1 = vrije uitloop, 2 = volière, 3 = batterij), de ISO-code van de lidstaat waarin de productie-inrichting is gevestigd, en een identificatienummer dat door de bevoegde autoriteit aan deze inrichting is toegekend.

2.   DOELSTELLINGEN

De consument informeren over de nieuwe normen voor het merken van eieren en de betekenis van de op de eieren gestempelde code volledig uitleggen.

De voor de productie van eieren gebruikte houderijsystemen toelichten aan de hand van de op de eieren gestempelde code.

Informatie verstrekken over de bestaande traceersystemen.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Consumenten en distributeurs.

Opiniemakers.

4.   AANDACHTSPUNTEN

Informatie verspreiden over de nieuwe code die overeenkomstig Richtlijn 2002/4/EG van de Commissie (2) op de eieren wordt gestempeld, en over de kenmerken van de verschillende categorieën eieren waarnaar de code verwijst.

In de boodschap mag geen voorkeur voor een bepaalde productiemethode worden aangeven en mag geen uitspraak worden gedaan over de voedingswaarde en het effect op de gezondheid van de consumptie van eieren. Er mag geen onderscheid worden gemaakt tussen de eieren op basis van hun herkomst uit deze of gene lidstaat.

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Elektronische hulpmiddelen (websites, enz.).

Drukwerk (folders, brochures, enz.).

Voorlichting bij verkooppunten.

Reclame in de pers en in tijdschriften op het gebied van voeding, damesbladen, enz.

Contacten met de media.

6.   LOOPTIJD VAN HET PROGRAMMA

Twaalf tot 24 maanden.

7.   INDICATIEVE JAARLIJKSE BEGROTING VOOR DE SECTOR

2 miljoen EUR.

Honing en producten van de bijenteelt

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

De communautaire kwaliteitshoning en bijenteeltproducten worden nauwelijks door de Europese Unie gesubsidieerd en krijgen steeds meer te kampen met internationale concurrentie. Deze situatie wordt nog nijpender door de hoge productiekosten in de Gemeenschap.

Krachtens Richtlijn 2001/110/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake honing (3) moeten nauw met elkaar verbonden aspecten zoals de kwaliteit en de oorsprong van het product op het etiket worden vermeld. De gesubsidieerde programma’s moeten vooral betrekking hebben op communautaire honingsoorten en bijenteeltproducten waarvan de benaming is aangevuld met vermeldingen inzake de regionale, territoriale of topografische oorsprong, of inzake kwaliteitslabels die zijn gecertificeerd door de Gemeenschap (BOB/BGA/GTS, biologische landbouw) of door een lidstaat.

2.   DOELSTELLINGEN

De consument informeren over de diversiteit, de organoleptische eigenschappen en de productieomstandigheden van de communautaire bijenteeltproducten.

De consument informeren over de eigenschappen van niet-gefilterde en niet-gepasteuriseerde communautaire honing.

De consument wegwijs maken in de etikettering van communautaire honing en de producenten ertoe aanzetten hun etiketten duidelijker te maken.

De consumptie sturen in de richting van kwaliteitshoning door te wijzen op de traceerbaarheid van dit product.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Consumenten, en met name de leeftijdsgroep tussen 20 en 40 jaar.

Ouderen en kinderen.

Opiniemakers.

4.   AANDACHTSPUNTEN

Informatie over de communautaire regelgeving inzake veiligheid, hygiëne bij de productie, kwaliteitscertificering en etikettering.

Honing is een natuurlijk, traditioneel en met beproefde kennis vervaardigd product met talrijke toepassingsmogelijkheden in de moderne keuken.

De door de geografische en botanische oorsprong en door de seizoenen bepaalde grote verscheidenheid aan honingsoorten.

Advies over het gebruik en de voedingswaarde.

Het garanderen van de bestuiving is essentieel voor het behoud van de biodiversiteit.

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Reclame in gespecialiseerde bladen (gastronomie – lifestyle).

Internet, bioscopen en andere audiovisuele media (televisie, radio).

Verkooppunten.

Deelname aan tentoonstellingen en beurzen.

PR voor het grote publiek, organisatie van evenementen voor acties in restaurants en cateringbedrijven.

Voorlichting in scholen (instructies voor lesgevers en studenten van hotelscholen en horecaopleidingen).

6.   LOOPTIJD EN REIKWIJDTE VAN DE PROGRAMMA’S

Twaalf tot 36 maanden, met een voorkeur voor programma’s waarin voor iedere fase een strategie en naar behoren gemotiveerde doelstellingen worden omschreven.

7.   INDICATIEVE JAARLIJKSE BEGROTING VOOR DE SECTOR

1 miljoen EUR.

V.q.p.r.d., tafelwijn met een geografische aanduiding

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

De sector wordt gekenmerkt door een grote productie en heeft tegelijkertijd te kampen met een stagnerende, voor sommige wijnsooorten zelfs dalende consumptie, terwijl bovendien het aanbod uit derde landen toeneemt.

2.   DOELSTELLINGEN

De consumptie van communautaire wijn verhogen.

De consument informeren over het ruime aanbod en de kwaliteit van de communautaire wijn, over de omstandigheden waarin deze wordt geproduceerd en over de resultaten van wetenschappelijke studies.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Distributeurs.

Consumenten, met uitzondering van kinderen en adolescenten (zie Aanbeveling 2001/458/EG van de Raad (4))

Opiniemakers: journalisten, deskundigen op het gebied van gastronomie.

Hotelscholen en horecaopleidingen.

4.   AANDACHTSPUNTEN

In de communautaire regelgeving zijn strenge regels vastgesteld op het gebied van productie, kwaliteitsaanduidingen, etikettering en verkoop van wijn, die voor de consument de kwaliteit en de traceerbaarheid van het aangeboden product garanderen.

Het plezier te kunnen kiezen uit een ruim assortiment communautaire wijnen van verschillende oorsprong.

Informatie over de communautaire wijnteelt en de band tussen de teelt en de regionale en lokale situatie, cultuur en smaak.

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Voorlichting en PR.

Opleiding voor distributeurs en cateringbedrijven.

Contacten met de vakpers.

Andere hulpmiddelen (internetsite, folders en brochures) om de consument wegwijs te maken in het aanbod en om de consumptie in de huiselijke kring en bij feestelijke gelegenheden te bevorderen.

Stands met producten uit verschillende lidstaten op beurzen en tentoonstellingen.

6.   LOOPTIJD VAN DE PROGRAMMA'S

Twaalf tot 36 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma’s waarin de doelstellingen voor iedere fase worden omschreven.

7.   INDICATIEVE JAARLIJKSE BEGROTING VOOR DE SECTOR

3 miljoen EUR.

Producten met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of een beschermde geografische aanduiding (BGA), en gegarandeerde traditionele specialiteiten

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

De in de Verordeningen (EEG) nr. 2081/92 en (EEG) nr. 2082/92 vastgestelde regeling voor de bescherming van productbenamingen speelt een essentiële rol in de tenuitvoerlegging van de kwaliteitsaanpak van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Er moet dan ook worden geopteerd voor een voortzetting van de inspanningen om campagnes op te zetten die tot doel hebben deze producten – en de benamingen die zij dragen – bekend te maken bij iedereen die bij de productie, bereiding, afzet en consumptie ervan betrokken is.

2.   DOELSTELLINGEN

De afzetbevorderings- en voorlichtingscampagnes moeten, veeleer dan op één of een zeer beperkt aantal productbenamingen, gericht zijn op groepen van benamingen die zijn toegekend aan bepaalde productcategorieën of aan producten die in één of meer regio's van één of meer lidstaten worden geproduceerd.

De campagnes moeten tot doel hebben:

uitvoerige informatie te verstrekken over de inhoud, de werking en het communautaire karakter van de regelingen, en met name over het effect ervan op de commerciële waarde van producten met beschermde benamingen, die, zodra zij zijn geregistreerd, profiteren van de bescherming die uit deze regelingen voortvloeit;

consumenten, distributeurs en vaklui uit de voedingssector vertrouwd te maken met de communautaire logo’s voor BOB/BGA/GTS-producten;

het gebruik van de regeling aan te moedigen bij groeperingen van producenten/verwerkers die er nog niet aan deelnemen, met name door hen ertoe aan te zetten de benamingen van producten die aan de basisvoorwaarden voor registratie voldoen, te laten registreren;

producenten/verwerkers die weliswaar afkomstig zijn uit de betrokken regio's, maar nog niet aan de regelingen deelnemen, aan te moedigen in de productie van producten met geregistreerde benamingen te stappen en hen ertoe aan te zetten om met het oog daarop de specificaties en controlevoorschriften die voor de betrokken beschermde benamingen zijn vastgesteld, in acht te nemen;

de vraag naar de betrokken producten te stimuleren door consumenten en distributeurs te informeren over het bestaan, de betekenis en de voordelen van de regelingen en de desbetreffende logo's, alsmede over de voorwaarden voor de toekenning van de benamingen, de desbetreffende controles en het traceersysteem.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Producenten en verwerkers.

Distributeurs (supermarkten, groothandel, kleinhandel, cateringbedrijven, kantines, restaurants).

Consumenten en consumentenverenigingen.

Informatiedoorgeefluiken.

4.   AANDACHTSPUNTEN

Producten met beschermde benamingen hebben specifieke kenmerken die in verband staan met hun geografische oorsprong. Heeft een product een BOB, dan zijn de kwaliteit of de kenmerken ervan hoofdzakelijk of uitsluitend toe te schrijven aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat. Producten met een BGA zijn producten waarvan een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk aan de geografische oorsprong kan worden toegeschreven en waarvan de productie en/of de verwerking en/of de bereiding in het bepaalde geografische gebied plaatsvinden.

De specifieke kenmerken van GTS-producten zijn terug te voeren op een typische, traditionele productiewijze of op het gebruik van traditionele grondstoffen.

Producten met het communautaire BOB/BGA/GTS-logo worden in de hele Gemeenschap beschouwd als producten die op een door geografie en traditie bepaalde wijze zijn geproduceerd en waarop controles worden toegepast.

Andere kwaliteitsaspecten van de betrokken producten (veiligheid, voedingswaarde, smaak, traceerbaarheid).

Presentatie van bepaalde BOB/BGA/GTS-producten als voorbeelden van de commerciële meerwaarde die de registratie in het kader van de beschermingsregelingen aan producten kan geven.

De beschermingsregelingen zijn bevorderlijk voor het culturele erfgoed van de Gemeenschap, voor de diversiteit van de landbouwproductie en voor het behoud van het platteland.

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Elektronische hulpmiddelen (internetsites).

PR-contacten met de media (vakpers, damesbladen, kookbladen).

Contacten met consumentenverenigingen.

Voorlichting en demonstraties bij verkooppunten.

Audiovisuele media (bijv. televisiespots).

Drukwerk (folders, brochures, enz.).

Deelname aan handelsbeurzen.

Voorlichtings- en opleidingsseminars/acties over de werking van de communautaire regelingen inzake BOB, BGA en GTS.

6.   LOOPTIJD VAN DE PROGRAMMA'S

Twaalf tot 36 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma’s waarin voor iedere fase een strategie en duidelijk omschreven doelstellingen worden opgegeven.

7.   INDICATIEVE JAARLIJKSE BEGROTING VOOR DE SECTOR

3 miljoen EUR.

Voorlichting over het logo van de ultraperifere regio’s

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

Dit richtsnoer heeft betrekking op de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag gedefinieerde ultraperifere regio’s van de Gemeenschap. Uit de externe evaluatie blijkt dat de in 1998/1999 opgezette communautaire voorlichtingscampagne over het logo van de ultraperifere gebieden op grote belangstelling van de verschillende marktdeelnemers kon rekenen.

Een aantal producenten en verwerkers heeft de erkenning van eigen kwaliteitsproducten aangevraagd om dit logo te kunnen gebruiken.

Wegens de korte looptijd van deze eerste campagne lijkt het wenselijk om de voorlichting over de betekenis en de voordelen van het logo voort te zetten.

2.   DOELSTELLINGEN

Bekendheid geven aan het bestaan, de betekenis en de voordelen van het logo.

Producenten en verwerkers in de betrokken regio's ertoe aanzetten het logo te gebruiken.

Distributeurs en consumenten vertrouwder maken met het logo.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Plaatselijke producenten en verwerkers.

Distributeurs en consumenten.

Informatiedoorgeefluiken.

4.   AANDACHTSPUNTEN

Het product is typisch en natuurlijk.

De plaats van oorsprong van het product is een regio van de Gemeenschap.

Kwaliteit (veiligheid, voedingswaarde en smaak, productiemethode, verband met de oorsprong).

Het exotische karakter van het product.

De gevarieerdheid van het aanbod, ook buiten het seizoen.

De traceerbaarheid.

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Elektronische hulpmiddelen (internetsite, enz.).

Infolijn.

PR-contacten met de media (bijv. gespecialiseerde journalisten, damesbladen, kookbladen).

Demonstraties op verkooppunten, beurzen, enz.

Contacten met artsen en voedingsdeskundigen.

Andere hulpmiddelen (folders, brochures, recepten, enz.).

Audiovisuele media.

Reclame in de gespecialiseerde en de plaatselijke pers.

6.   LOOPTIJD VAN DE PROGRAMMA'S

Twaalf tot 36 maanden.

7.   INDICATIEVE JAARLIJKSE BEGROTING VOOR DE SECTOR

1 miljoen EUR.

Producten van de biologische landbouw

1.   ALGEMENE ANALYSE VAN DE SITUATIE

Ondanks de populariteit van biologische landbouwproducten in de steden blijft het marktaandeel van deze producten vooralsnog beperkt.

Consumenten en andere betrokken groepen weten intussen meer over de biologische landbouwproductiewijze, maar hun kennisniveau is nog steeds betrekkelijk laag.

In het Europese actieplan voor biologisch voedsel en biologische landbouw worden afzetbevorderings- en voorlichtingsacties beschouwd als instrumenten die van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling van de vraag naar biologisch voedsel.

2.   DOELSTELLINGEN

De afzetbevorderings- en voorlichtingscampagnes moeten, veeleer dan op één of een zeer beperkt aantal producten, gericht zijn op groepen producten of op de biologische landbouwmethode zoals die in één of meer regio's van één of meer lidstaten wordt toegepast.

De campagnes moeten tot doel hebben:

de consumptie van biologisch voedsel te bevorderen;

de consument vertrouwder te maken met de etikettering van biologische producten, en met name met het communautaire logo;

het publiek volledig te informeren over en bewuster te maken van de voordelen van de biologische landbouw, met name op het gebied van milieubescherming, dierenwelzijn, behoud van het platteland en de ontwikkeling van plattelandsgebieden;

het publiek volledig te informeren over de inhoud en de werking van de communautaire regelgeving over de biologische landbouw;

(verenigingen van) producenten/verwerkers/kleinhandelaren zowel als restaurants aan te moedigen om over te schakelen op biologisch produceren/biologische producten.

3.   BELANGRIJKSTE DOELGROEPEN

Consumenten in het algemeen, consumentenverenigingen en specifieke subgroepen van consumenten.

Informatiedoorgeefluiken.

Distributeurs (supermarkten, groothandel, speciaalzaken, cateringbedrijven, kantines, restaurants), levensmiddelenindustrie.

Lesgevers en scholen.

4.   AANDACHTSPUNTEN

De biologische landbouw levert natuurlijke, smakelijke producten die passen in een moderne levensstijl en die worden geproduceerd op een milieuvriendelijke en diervriendelijke manier, en is bovendien bevorderlijk voor de diversiteit van de landbouwproductie en het behoud van het platteland.

De producten worden overeenkomstig stringente regels geproduceerd en gecontroleerd en moeten onder meer volledig traceerbaar zijn zodat kan worden gegarandeerd dat zij afkomstig zijn van een landbouwbedrijf waarvoor een controlesysteem betreffende de biologische productie geldt.

Het gebruik van woorden als „ecologisch” en „biologisch” met betrekking tot levensmiddelen is wettelijk geregeld.

Het communautaire logo voor biologische producten wordt in de hele Gemeenschap begrepen en geeft aan dat de betrokken producten aan strenge communautaire productiecriteria voldoen en streng zijn gecontroleerd. Informatie over het communautaire logo mag worden aangevuld met informatie over door de lidstaten ingevoerde logo’s.

Andere kwaliteitsaspecten van de betrokken producten (veiligheid, voedingswaarde, smaak).

5.   BELANGRIJKSTE HULPMIDDELEN

Elektronische hulpmiddelen (internetsites).

Infolijn.

PR-contacten met de media (gespecialiseerde journalisten, damesbladen, kookbladen, bladen van de voedingsindustrie).

Contacten met consumentenverenigingen.

Voorlichting bij verkooppunten.

Acties in scholen.

Audiovisuele media (bijv. televisiespots).

Drukwerk (folders, brochures, enz.).

Deelname aan handelsbeurzen.

Voorlichtings- en opleidingsseminars/acties over de werking van de communautaire regelgeving inzake biologische voeding en biologische landbouw.

6.   LOOPTIJD VAN DE PROGRAMMA'S

Twaalf tot 36 maanden, met een voorkeur voor meerjarenprogramma’s waarin voor iedere fase een strategie en duidelijk omschreven doelstellingen worden opgegeven.

7.   INDICATIEVE JAARLIJKSE BEGROTING VOOR DE SECTOR

3 miljoen EUR.”


(1)  PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29.

(2)  PB L 30 van 31.1.2002, blz. 44.

(3)  PB L 10 van 12.1.2002, blz. 47.

(4)  PB L 161 van 16.6.2001, blz. 38.


15.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/28


VERORDENING (EG) Nr. 423/2005 VAN DE COMMISSIE

van 14 maart 2005

tot vaststelling van de communautaire producentenprijzen en de communautaire invoerprijzen voor anjers en rozen in het kader van de toepassing van de regeling voor de invoer van bepaalde producten van de bloementeelt van oorsprong uit Jordanië

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 4088/87 van de Raad van 21 december 1987 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toepassing van preferentiële douanerechten bij invoer van bepaalde producten van de bloementeelt van oorsprong uit Cyprus, Israël, Jordanië, Marokko alsmede de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook (1), en met name op artikel 5, lid 2, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 2, lid 2, en artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 4088/87 is bepaald dat voor eenbloemige anjers (standaard), veelbloemige anjers (tros), grootbloemige rozen en kleinbloemige rozen om de twee weken communautaire invoerprijzen en communautaire producentenprijzen worden vastgesteld die telkens voor twee weken gelden. Overeenkomstig artikel 1 ter van Verordening (EEG) nr. 700/88 van de Commissie van 17 maart 1988 houdende een aantal uitvoeringsbepalingen van de regeling inzake de invoer in de Gemeenschap van bepaalde producten van de bloementeelt van oorsprong uit Cyprus, Israël, Jordanië en Marokko alsmede de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook (2) worden deze prijzen vastgesteld voor perioden van twee weken op basis van de door de lidstaten verstrekte gewogen gegevens.

(2)

De bovengenoemde prijzen dienen onverwijld te worden vastgesteld opdat de toe te passen douanerechten kunnen worden bepaald.

(3)

Als gevolg van de toetreding van Cyprus tot de Europese Unie per 1 mei 2004 hoeft voor dat land niet langer een invoerprijs te worden vastgesteld.

(4)

Voor Israël, Marokko en de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook hoeft evenmin nog een invoerprijs te worden vastgesteld in verband met de overeenkomsten die zijn goedgekeurd bij Besluit 2003/917/EG van de Raad van 22 december 2003 inzake de sluiting van een Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Staat Israël betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en de vervanging van de Protocollen nrs. 1 en 2 bij de Associatieovereenkomst EG-Israël (3), Besluit 2003/914/EG van de Raad van 22 december 2003 betreffende de sluiting van een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko inzake de liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en de vervanging van de Protocollen nr. 1 en nr. 3 bij de Associatieovereenkomst tussen de EG en het Koninkrijk Marokko (4) en Besluit 2005/4/EG van de Raad van 22 december 2004 inzake de sluiting van een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en de vervanging van de Protocollen nrs. 1 en 2 bij de interim associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Palestijnse Autoriteit (5).

(5)

In de perioden tussen de vergaderingen van het Comité van beheer voor levende planten en producten van de bloementeelt moet de Commissie deze maatregelen vaststellen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De communautaire producentenprijzen en de communautaire invoerprijzen voor de in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 4088/87 bedoelde eenbloemige anjers (standaard), veelbloemige anjers (tros), grootbloemige rozen en kleinbloemige rozen worden in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgesteld voor de periode van 16 tot en met 29 maart 2005.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 maart 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 382 van 31.12.1987, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1300/97 (PB L 177 van 5.7.1997, blz. 1).

(2)  PB L 72 van 18.3.1988, blz. 16. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2062/97 (PB L 289 van 22.10.1997, blz. 1).

(3)  PB L 346 van 31.12.2003, blz. 65.

(4)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 117.

(5)  PB L 2 van 5.1.2005, blz. 4.


BIJLAGE

(EUR/100 stuks)

Periode: van 16 tot en met 29 maart 2005

Communautaire producentenprijzen

Eenbloemige anjers

(standaard)

Veelbloemige anjers

(tros)

Grootbloemige rozen

Kleinbloemige rozen

 

20,56

15,02

42,45

19,94

Communautaire invoerprijzen

Eenbloemige anjers

(standaard)

Veelbloemige anjers

(tros)

Grootbloemige rozen

Kleinbloemige rozen

Jordanië


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad Commissie

15.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/30


BESLUIT VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE

van 21 februari 2005

betreffende de sluiting van een protocol bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie

(2005/205/EG, Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

EN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 310 in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin, en artikel 300, lid 3, tweede alinea,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 101, tweede alinea,

Gelet op de Toetredingsakte van 2003, en met name op artikel 6, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien de instemming van het Europees Parlement (1),

Gezien de goedkeuring van de Raad overeenkomstig artikel 101 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het protocol bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, is op 21 december 2004 ondertekend namens de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, overeenkomstig Besluit nr. 2005/41/EG van de Raad (2).

(2)

Het protocol moet worden gesloten,

BESLUITEN:

Artikel 1

Het protocol bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, wordt goedgekeurd namens de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en de lidstaten.

De tekst van het protocol is aan Besluit 2005/41/EG (3) gehecht.

Artikel 2

De akten van goedkeuring, als bedoeld in artikel 13 van het protocol, worden namens de Europese Gemeenschap en haar lidstaten nedergelegd door de voorzitter van de Raad. Tegelijkertijd worden deze akten namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie nedergelegd door de voorzitter van de Commissie.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J. ASSELBORN

Voor de Commissie

De voorzitter

J. M. BARROSO


(1)  Instemming betuigd op 27 januari 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 26 van 28.1.2005, blz. 221.

(3)  PB L 26 van 28.1.2005, blz. 222.


Raad

15.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/32


BESLUIT VAN DE RAAD

van 28 februari 2005

betreffende de ondertekening en de voorlopige toepassing van een protocol bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie

(2005/206/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 310 in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin,

Gelet op de Toetredingsakte van 2003, en met name op artikel 6, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 april 2004 heeft de Raad de Commissie gemachtigd namens de Europese Gemeenschap en haar lidstaten met de Republiek Zuid-Afrika te onderhandelen over een aanvullend protocol bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds (1), in verband met de toetreding van de nieuwe lidstaten tot de Europese Unie.

(2)

Deze onderhandelingen zijn afgerond tot tevredenheid van de Commissie.

(3)

Artikel 10, lid 2, van het aanvullend protocol voorziet in de voorlopige toepassing ervan, vóór de inwerkingtreding.

(4)

Dit aanvullend protocol dient namens de Gemeenschap te worden ondertekend, onder voorbehoud van sluiting,

BESLUIT:

Artikel 1

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon of personen aan te wijzen die bevoegd is (zijn) namens de Europese Gemeenschap en haar lidstaten over te gaan tot ondertekening van het aanvullend protocol bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie.

De tekst van het aanvullend protocol is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

Het aanvullend protocol wordt voorlopig toegepast, in afwachting van de sluiting ervan.

Gedaan te Brussel, 28 februari 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

F. BODEN


(1)  PB L 127 van 29.4.2004, blz. 109.


AANVULLEND PROTOCOL

bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie

 

HET KONINKRIJK BELGIË,

 

DE TSJECHISCHE REPUBLIEK,

 

HET KONINKRIJK DENEMARKEN,

 

DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,

 

DE REPUBLIEK ESTLAND,

 

DE HELLEENSE REPUBLIEK,

 

HET KONINKRIJK SPANJE,

 

DE FRANSE REPUBLIEK,

 

IERLAND,

 

DE ITALIAANSE REPUBLIEK,

 

DE REPUBLIEK CYPRUS,

 

DE REPUBLIEK LETLAND,

 

DE REPUBLIEK LITOUWEN,

 

HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG,

 

DE REPUBLIEK HONGARIJE,

 

DE REPUBLIEK MALTA,

 

HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN,

 

DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,

 

DE REPUBLIEK POLEN,

 

DE PORTUGESE REPUBLIEK,

 

DE REPUBLIEK SLOVENIË,

 

DE SLOWAAKSE REPUBLIEK,

 

DE REPUBLIEK FINLAND,

 

HET KONINKRIJK ZWEDEN,

 

HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,

hierna „de lidstaten” genoemd, vertegenwoordigd door de Raad van de Europese Unie,

en

DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

hierna „de Gemeenschap” genoemd,

en

DE REPUBLIEK ZUID-AFRIKA,

hierna gezamenlijk de „overeenkomstsluitende partijen” genoemd,

GELET OP de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, die op 11 oktober 1999 te Pretoria is ondertekend en op 1 mei 2004 in werking is getreden,

GELET OP het Verdrag betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie (hierna het „Toetredingsverdrag” te noemen), dat op 16 april 2003 te Athene is ondertekend en op 1 mei 2004 in werking is getreden,

OVERWEGENDE dat overeenkomstig artikel 6, lid 2, van het Toetredingsverdrag van 2003 de toetreding van de nieuwe lidstaten tot de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking wordt geregeld door de sluiting van een protocol bij de overeenkomst,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

De Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek worden partij bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, die op 11 oktober 1999 te Pretoria is ondertekend, en dienen, op dezelfde wijze als de andere lidstaten van de Gemeenschap, de teksten van de overeenkomst, alsmede de bijlagen, protocollen en verklaringen die daaraan zijn gehecht, respectievelijk goed te keuren en er nota van te nemen.

HOOFDSTUK I

AANPASSINGEN VAN DE TEKST VAN DE OVEREENKOMST INZAKE HANDEL, ONTWIKKELING EN SAMENWERKING EN DE BIJLAGEN EN PROTOCOLLEN DAARBIJ

Artikel 2

Talen en aantal originelen

De tekst van artikel 108 van de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking wordt vervangen door de volgende tekst:

„Artikel 108

Deze overeenkomst is opgesteld in twee exemplaren in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal en in de officiële talen van Zuid-Afrika andere dan het Engels, namelijk het Sepedi, het Sesotho, het Setswana, het siSwati, het Tshivenda, het Xitsonga, het Afrikaans, het isiNdebele, het isiXhosa en het isiZulu, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.”

Artikel 3

Tariefcontingenten

In lijst 6 van bijlage IV bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking worden de tariefcontingenten voor „global prepared fruit” en voor „global mixed prepared fruit” verhoogd met respectievelijk 1225 ton en 340 ton.

Artikel 4

Oorsprongsregels

Protocol nr. 1 bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 16, lid 4, wordt vervangen door de volgende tekst:

„4.   Op een achteraf afgegeven EUR.1-certificaat wordt een van de volgende aantekeningen aangebracht:

ES

„EXPEDIDO A POSTERIORI”

CS

„VYSTAVENO DODATEČNĚ”

DA

„UDSTEDT EFTERFØLGENDE”

DE

„NACHTRÄGLICH AUSGESTELLT”

ET

„TAGANTJÄRELE VÄLJA ANTUD”

EL

„ΕΚΔΟΘΕΝ ΕΚ ΤΩΝ ΥΣΤΕΡΩΝ”

EN

„ISSUED RETROSPECTIVELY”

FR

„DÉLIVRÉ A POSTERIORI”

IT

„RILASCIATO A POSTERIORI”

LV

„IZSNIEGTS RETROSPEKTĪVI”

LT

„RETROSPEKTYVUSIS IŠDAVIMAS”

HU

„KIADVA VISSZAMENŐLEGES HATÁLLYAL”

MT

„MAĦRUĠ RETROSPETTIVAMENT”

NL

„AFGEGEVEN A POSTERIORI”

PL

„WYSTAWIONE RETROSPEKTYWNIE”

PT

„EMITIDO A POSTERIORI”

SL

„IZDANO NAKNADNO”

SK

„VYDANÉ DODATOČNE”

FI

„ANNETTU JÄLKIKÄTEEN”

SV

„UTFÄRDAT I EFTERHAND””

;

2)

Artikel 17, lid 2, wordt vervangen door de volgende tekst:

„2.   Op het aldus afgegeven duplicaat wordt een van de volgende aantekeningen aangebracht:

ES

„DUPLICADO”

CS

„DUPLIKÁT”

DA

„DUPLIKAT”

DE

„DUPLIKAT”

ET

„DUPLIKAAT”

EL

„ΑΝΤΙΓΡΑΦΟ”

EN

„DUPLICATE”

FR

„DUPLICATA”

IT

„DUPLICATO”

LV

„DUBLIKĀTS”

LT

„DUBLIKATAS”

HU

„MÁSODLAT”

MT

„DUPLIKAT”

NL

„DUPLICAAT”

PL

„DUPLIKAT”

PT

„SEGUNDA VIA”

SL

„DVOJNIK”

SK

„DUPLIKÁT”

FI

„KAKSOISKAPPALE”

SV

„DUPLIKAT””

;

3)

Bijlage IV wordt vervangen door de volgende tekst:

„BIJLAGE IV

FACTUURVERKLARING

Bij het opstellen van de factuurverklaring, waarvan de tekst hieronder is weergegeven, dient rekening te worden gehouden met de voetnoten. De voetnoten behoeven echter niet in de verklaring te worden overgenomen.

Spaanse versie

El exportador de los productos incluidos en el presente documento [autorización aduanera no (1).] declara que, salvo indicación en sentido contrario, estos productos gozan de un origen preferencial. … (2).

Tsjechische versie

Vývozce výrobků uvedených v tomto dokumentu (číslo povolení … (1)) prohlašuje, že kromě zřetelně označených, mají tyto výrobky preferenční původ v … (2).

Deense versie

Eksportøren af varer, der er omfattet af nærværende dokument, (toldmyndighedernes tilladelse nr. … (1)), erklærer, at varerne, medmindre andet tydeligt er angivet, har præferenceoprindelse i … (2).

Duitse versie

Der Ausführer (Ermächtigter Ausführer; Bewilligungs-Nr. … (1)) der Waren, auf die sich dieses Handelspapier bezieht, erklärt, dass diese Waren, soweit nicht anders angegeben, präferenzbegünstigte … (2) Ursprungswaren sind.

Estlandse versie

Käesoleva dokumendiga hõlmatud toodete eksportija (tolliameti kinnitus nr. … (1)) deklareerib, et need tooted on … (2) sooduspäritoluga, välja arvatud juhul kui on selgelt näidatud teisiti.

Griekse versie

Ο εξαγωγέας των προϊόντων που καλύπτονται από το παρόν έγγραφο [άδεια τελωνείου υπ'αριθ … (1)] δηλώνει ότι, εκτός εάν δηλώνεται σαφώς άλλως, τα προϊόντα αυτά είναι προτιμησιακής καταγωγής … (2).

Engelse versie

The exporter of the products covered by this document (customs authorisation No … (1)) declares that, except where otherwise clearly indicated, these products are of … (2) preferential origin.

Franse versie

L’exportateur des produits couverts par le présent document [autorisation douanière no (1)] déclare que, sauf indication claire du contraire, ces produits ont l’origine préférentielle … (2).

Italiaanse versie

L’esportatore delle merci contemplate nel presente documento [autorizzazione doganale n. … (1)] dichiara che, salvo indicazione contraria, le merci sono di origine preferenziale … (2).

Letse versie

To produktu eksportētājs, kuri ietverti šajā dokumentā (muitas atļauja Nr. … (1)), deklarē, ka, izņemot tur, kur ir citādi skaidri noteikts, šiem produktiem ir preferenciāla izcelsme no … (2).

Litouwse versie

Šiame dokumente išvardintų prekių eksportuotojas (muitinės liudijimo Nr … (1)) deklaruoja, kad, jeigu kitaip nenurodyta, tai yra … (2) preferencinės kilmės prekės.

Hongaarse versie

A jelen okmányban szereplő áruk exportőre (vámfelhatalmazási szám: … (1)) kijelentem, hogy eltérő jelzés hianyában az áruk kedvezményes … (2) származásúak.

Maltese versie

L-esportatur tal-prodotti koperti b’dan id-dokument (awtorizzazzjoni tad-dwana nru. … (1)) jiddikjara li, ħlief fejn indikat b’mod ċar li mhux hekk, dawn il-prodotti huma ta’ oriġini preferenzjali … (2).

Nederlandse versie

De exporteur van de goederen waarop dit document van toepassing is (douanevergunning nr. … (1)), verklaart dat, behoudens uitdrukkelijke andersluidende vermelding, deze goederen van preferentiële … oorsprong zijn (2).

Poolse versie

Eksporter produktów objętych tym dokumentem (upoważnienie władz celnych nr … (1)) deklaruje, że z wyjątkiem gdzie jest to wyraźnie określone, produkty te mają … (2) preferencyjne pochodzenie.

Portugese versie

O abaixo-assinado, exportador dos produtos abrangidos pelo presente documento [autorização aduaneira n.o (1)], declara que, salvo indicação expressa em contrário, estes produtos são de origem preferencial … (2).

Sloveense versie

Izvoznik blaga, zajetega s tem dokumentom (pooblastilo carinskih organov št … (1)) izjavlja, da, razen če ni drugače jasno navedeno, ima to blago preferencialno … (2) poreklo.

Slowaakse versie

Vývozca výrobkov uvedených v tomto dokumente (číslo povolenia … (1)) vyhlasuje, že okrem zreteľne označených, majú tieto výrobky preferenčný pôvod v … (2).

Finse versie

Tässä asiakirjassa mainittujen tuotteiden viejä (tullin lupa n:o … (1)) ilmoittaa, että nämä tuotteet ovat, ellei toisin ole selvästi merkitty, etuuskohteluun oikeutettuja … alkuperätuotteita (2).

Zweedse versie

Exportören av de varor som omfattas av detta dokument (tullmyndighetens tillstånd nr … (1)) försäkrar att dessa varor, om inte annat tydligt markerats, har förmånsberättigande … ursprung (2).

Zuid-Afrikaanse versies

Bagwebi ba go romela ntle ditöweletöwa töeo di akaretöwago ke tokumente ye (Nomoro ya ditöwantle ya tumelelo … (1)) ba ipolela gore ntle le moo go laeditöwego, ditöweletöwa töe ke töa go töwa (2) ka tlhago.

Moromelli wa sehlahiswa ya sireleditsweng ke tokomane ena (tumello ya thepa naheng No … (1)) e hlalosa hore, ka ntle ha eba ho hlalositswe ka tsela e nngwe ka nepo, dihlahiswa tsena ke tsa … tshimoloho e kgethilweng (2).

Moromelantle wa dikuno tse di tlhagelelang mo lokwalong le (lokwalo lwa tumelelo ya kgethiso No … (1)) o tlhomamisa gore, ntle le fa go tlhagisitsweng ka mokgwa mongwe, dikuno tse ke tsa … dinaga tse di thokegang (2).

Umtfumeli ngaphandle walemikhicito lebalwe kulomculu (ngeligunya lalokutfunyelwa ngaphandle Nombolo … (1)) lophakamisa kutsi, ngaphandle kwalapho lekuboniswe khona ngalokucacile, lemikhicito … ngeyendzabuko lebonelelwako (2).

Muvhambadzi wa zwibveledzwa mashangoni a nnda, (zwibveledzwa) zwine zwa vha zwo ambiwaho kha ili linwalo (linwalo la u nea maanda la mithelo ya zwitundwannda kana zwirumelwannda la vhu … (1)), li khou buletshedza uri, nga nnda ha musi zwo ambiwa nga inwe ndila-vho, zwibveledzwa hezwi ndi zwa … vhubwo hune ha khou funeseswa kana u takaleleswa (2).

Muxavisela-vambe wa swikumiwa leswi nga eka tsalwa leri (Xibalo xa switundziwa xa Nomboro … (1)) u boxa leswaku, handle ka laha swi kombisiweke, swikumiwa leswi i swa ntiyiso swa xilaveko xa le henhla swinene (2).

Die uitvoerder van die produkte gedek deur hierdie dokument (doeanemagtiging No … (1)) verklaar dat, uitgesonderd waar andersins duidelik aangedui, hierdie produkte van … voorkeuroorsprong (2) is.

Umthumelli-phandle wemikhiqizo ebalwe kilencwadi (inomboro … (1) egunyaza imikhiqizo ephumako) ubeka uthi, ngaphandle kobana kutjengiswe ngendlela ethileko butjhatjhalazi, lemikhiqizo ine … mwelaphi enconyiswako (2).

Umthumeli weempahla ngaphandle kwelizwe wemveliso equkwa lolu xwebhu (iirhafu zempahla zesigunyaziso Nombolo … (1)) ubhengeza ukuthi, ngaphandle kwalapho kuboniswe ngokucacileyo, ezi mveliso … zezemvelaphi eyamkelekileyo kunezinye (2).

Umthumeli wempahla ebhaliwe kulo mqulu iNombolo … yokugunyaza yentela yempahla … (1) uyamemezela ukuthi, ngaphandle kokuthi kukhonjisiwe ngokusobala, le mikhiqizo iqhamuka … endaweni ekhethekileyo (2).

 (3)

(plaats en datum)

 (4)

(handtekening van de exporteur en diens naam in blokletters)

HOOFDSTUK II

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 5

Overleg

De Republiek Zuid-Afrika verbindt zich ertoe geen claim, verzoek of beroep in te dienen, noch concessies te wijzigen of in te trekken op grond van de artikelen XXIV.6 en XXVIII van de GATT naar aanleiding van de uitbreiding van de Gemeenschap. Tot einde juli 2004 is de Gemeenschap echter eventueel bereid tot vervolgoverleg op grond van artikel 22, lid 2, van de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking.

Artikel 6

Goederen die onderweg zijn of zich in voorlopige opslag bevinden

1.   De bepalingen van de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking worden toegepast op goederen die uit Zuid-Afrika naar een van de nieuwe lidstaten of uit een van de nieuwe lidstaten naar Zuid-Afrika worden geëxporteerd, die voldoen aan de bepalingen van Protocol nr. 1 bij de overeenkomst en die op de datum van toetreding ofwel onderweg zijn of in tijdelijke opslag zijn in een douane-entrepot of een vrije zone in Zuid-Afrika of in die nieuwe lidstaat.

2.   In dergelijke gevallen wordt preferentiële behandeling verleend, mits binnen vier maanden na de datum van toetreding bij de douaneautoriteiten van het land van invoer een bewijs van oorsprong wordt ingediend dat achteraf is afgegeven door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer.

Artikel 7

Tariefcontingenten in 2004

Voor het jaar 2004 worden de verhogingen van de omvang van de huidige tariefcontingenten berekend in verhouding tot de basishoeveelheden, rekening houdend met de voor 1 mei 2004 verstreken periode.

HOOFDSTUK III

ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 8

Dit protocol is een integrerend onderdeel van de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds.

Artikel 9

1.   Dit protocol wordt door de Gemeenschap, door de Raad van de Europese Unie namens de lidstaten en door de Republiek Zuid-Afrika volgens hun eigen procedures goedgekeurd.

2.   De overeenkomstsluitende partijen stellen elkaar in kennis van de voltooiing van de in lid 1 bedoelde procedures. De akten van goedkeuring worden nedergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.

Artikel 10

1.   Dit protocol treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand volgende op de datum waarop de laatste akte van goedkeuring is nedergelegd.

2.   Dit protocol wordt voorlopig toegepast met ingang van 1 mei 2004.

Artikel 11

Dit protocol is opgesteld in twee exemplaren in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal en in de officiële talen van Zuid-Afrika andere dan het Engels, namelijk het Sepedi, het Sesotho, het Setswana, het siSwati, het Tshivenda, het Xitsonga, het Afrikaans, het isiNdebele, het isiXhosa en het isiZulu, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de lidstaten

Voor de Europese Gemeenschap

Voor de Republiek Zuid-Afrika


(1)  Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 20 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld.

(2)  Aanduiding van de oorsprong van de producten. Wanneer de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 36 van het protocol, moet de exporteur dit duidelijk aangeven op het document waarop de factuurverklaring is opgesteld door daarbij de afkorting „CM” te vermelden.

(3)  Facultatief indien deze gegevens al in het document zelf voorkomen.

(4)  Zie artikel 19, lid 5, van het protocol. Indien de exporteur niet behoeft te ondertekenen, behoeft ook diens naam niet te worden vermeld.”.


15.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/40


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 8 maart 2005

betreffende de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank

(2005/207/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 112, lid 2, onder b), en artikel 122, lid 4, en op de artikelen 11.2 en 43.3 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank,

Overwegende hetgeen volgt:

De ambtstermijn van de heer Tomasso PADOA-SCHIOPPA verstrijkt op 31 mei 2005. Er dient een lid van de directie van de Europese Centrale Bank te worden benoemd,

BEVEELT AAN:

Dat de heer Lorenzo BINI SMAGHI wordt benoemd tot lid van de directie van de Europese Centrale Bank voor een ambtstermijn van acht jaar die op 1 juni 2005 ingaat.

Na raadpleging van het Europees Parlement en de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank, wordt deze aanbeveling met het oog op een besluit voorgelegd aan de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de Europese Gemeenschap die de euro als munt hebben.

Deze aanbeveling wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Gedaan te Brussel, 8 maart 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-C. JUNCKER


15.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/41


BESLUIT Nr. 1/2004 VAN DE ASSOCIATIERAAD EU-BULGARIJE

van 28 september 2004

tot wijziging van de artikelen 2 en 3 van het Aanvullend Protocol bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds, met betrekking tot de verlenging van de periode bedoeld in artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Europaovereenkomst

(2005/208/EG)

DE ASSOCIATIERAAD,

Gelet op de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds (1) (hierna „de Europaovereenkomst” genoemd),

Gelet op het Aanvullend Protocol bij de Europaovereenkomst, en met name op artikel 4;

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De partijen hebben op 21 november 2002 een Aanvullend Protocol bij de Europaovereenkomst ondertekend.

(2)

Overeenkomstig artikel 5 is het Aanvullend Protocol voorlopig van toepassing vanaf de datum van ondertekening.

(3)

Recente wijzigingen in de Bulgaarse wetgeving hebben geleid tot een andere verdeling van functies tussen de uitvoerende instanties.

(4)

Ten behoeve van de conformiteit tussen het Aanvullend Protocol en de Bulgaarse institutionele wijzigingen, moeten de artikelen 2 en 3 van het Aanvullend Protocol worden gewijzigd door de verwijzingen naar de desbetreffende Bulgaarse instellingen aan te passen. Deze conformiteit is noodzakelijk om het Aanvullend Protocol in Bulgarije te kunnen uitvoeren.

(5)

Overeenkomstig artikel 4 kan het Aanvullend Protocol worden gewijzigd bij een besluit van de Associatieraad,

BESLUIT:

Artikel 1

De artikelen 2 en 3 van het Aanvullend Protocol bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds, met betrekking tot de verlenging van de periode bedoeld in artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Europaovereenkomst, worden vervangen door:

„Artikel 2

De Republiek Bulgarije legt de Commissie een herstructureringsprogramma en bedrijfsplannen voor die voldoen aan de in artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 genoemde vereisten en die zijn onderzocht en goedgekeurd door de Bulgaarse Commissie voor bescherming van de mededinging.

Artikel 3

De Commissie geeft in haar definitieve beoordeling aan of het herstructureringsprogramma en de bedrijfsplannen voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2. De Raad van de Europese Unie beslist of het programma en de plannen voldoen aan de voorwaarden genoemd in het bovengenoemde artikel.

De Commissie controleert namens de Gemeenschap de uitvoering van de plannen regelmatig en het Bulgaarse ministerie van Financiën doet dit namens de Republiek Bulgarije.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn goedkeuring door de Associatieraad.

Gedaan te Brussel, 28 september 2004.

Voor de Associatieraad

De voorzitter

S. PASSY


(1)  PB L 358 van 31.12.1994, blz. 3.


Commissie

15.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/42


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2005

tot wijziging van Beschikking 2004/288/EG wat betreft de verlenging van de bij die beschikking aan Australië en Nieuw-Zeeland verleende tijdelijke toegang tot de communautaire reserves aan mond- en klauwzeerantigeen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 561)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/209/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2003/85/EG van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer, tot intrekking van Richtlijn 85/511/EEG en van de Beschikkingen 89/531/EEG en 91/665/EEG, en tot wijziging van Richtlijn 92/46/EEG (1), en met name op artikel 83, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Beschikking 2004/288/EG van de Commissie van 26 maart 2004 waarbij Australië en Nieuw-Zeeland tijdelijk toegang krijgen tot de communautaire reserves aan mond- en klauwzeerantigeen (2) wordt aan die landen tot 31 december 2004 tijdelijk toegang verleend tot de communautaire antigeenvoorraden voor de aanmaak van mond- en klauwzeervaccins.

(2)

Australië heeft zich ertoe verbonden zijn voorraden van mond- en klauwzeerantigeen te vergroten en heeft aangegeven dat het voornemens is met de Gemeenschap een regeling te sluiten inzake de wederzijdse toegang tot voorraden van mond- en klauwzeerantigeen. In afwachting van deze mogelijke regeling heeft Australië verzocht om een verlenging van de tijdelijke toegang tot de communautaire reserves aan mond- en klauwzeerantigeen.

(3)

Nieuw-Zeeland heeft wegens onvoorziene vertragingen bij de aanleg van zijn eigen voorraden van dergelijk antigeen verzocht om verlenging van de tijdelijke toegang tot de communautaire reserves aan mond- en klauwzeerantigeen.

(4)

Rekening houdend met de hoeveelheid en de beschikbaarheid van de communautaire reserves aan mond- en klauwzeerantigeen kan de door Australië en Nieuw-Zeeland gevraagde verlenging worden toegestaan, zonder dat de communautaire noodregelingen daarbij onnodig in gevaar worden gebracht.

(5)

Daarom moet de gevraagde verlenging van de tijdelijke toegang van Australië en Nieuw-Zeeland tot de communautaire reserves aan mond- en klauwzeerantigeen worden toegestaan en moet Beschikking 2004/288/EG dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

In punt 1 van artikel 1 van Beschikking 2004/288/EG wordt „31 december 2004” vervangen door „31 december 2005”.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 306 van 22.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 91 van 30.3.2004, blz. 58.


15.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/43


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2005

tot tweede wijziging van Beschikking 2004/614/EG betreffende de toepassingsperiode van beschermende maatregelen in verband met aviaire influenza in Zuid-Afrika

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 559)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/210/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (1), en met name op artikel 18, lid 7,

Gelet op Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (2), en met name op artikel 22, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2004/614/EG van de Commissie van 24 augustus 2004 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza in de Republiek Zuid-Afrika (3) heeft de Commissie beschermende maatregelen getroffen in verband met aviaire influenza in koppels loopvogels in Zuid-Afrika.

(2)

De situatie inzake aviaire influenza in koppels loopvogels in Zuid-Afrika is nog niet duidelijk, aangezien de serologische tests van de Zuid-Afrikaanse bevoegde autoriteit een aantal twijfelachtige resultaten hebben opgeleverd. Niettemin lijkt de situatie onder controle te zijn en naar verwachting zal de Commissie binnenkort uitvoerige informatie ter beschikking worden gesteld.

(3)

Onder de gegeven omstandigheden is het wenselijk Beschikking 2004/614/EG nog drie maanden langer van toepassing te laten blijven. De beschikking kan evenwel vóór deze datum worden herzien indien de Zuid-Afrikaanse bevoegde autoriteit nadere informatie ter beschikking stelt.

(4)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

In artikel 7 van Beschikking 2004/614/EG wordt de datum „31 maart 2005” vervangen door „30 juni 2005”.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).

(3)  PB L 275 van 25.8.2004, blz. 20. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/892/EG (PB L 375 van 23.12.2004, blz. 30).


Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie

15.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/44


BESLUIT 2005/211/JBZ VAN DE RAAD

van 24 februari 2005

betreffende de invoering van enkele nieuwe functies in het Schengeninformatiesysteem, inclusief bij de bestrijding van terrorisme

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 30, lid 1, onder a) en b), artikel 31, onder a) en b), en artikel 34, lid 2, onder c),

Gezien het initiatief van het Koninkrijk Spanje (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Schengeninformatiesysteem (hierna „SIS” genoemd), dat is ingesteld op grond van de bepalingen van titel IV van de Overeenkomst van 1990 ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (3), hierna „Schengenuitvoeringsovereenkomst van 1990” genoemd, is een essentieel instrument voor de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis zoals dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie.

(2)

Erkend wordt dat een nieuw Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (hierna „SIS II” genoemd) moet worden ontwikkeld, met het oog op de uitbreiding van de Europese Unie en om de invoering van nieuwe functies mogelijk te maken en tevens van de laatste ontwikkelingen op het gebied van informatietechnologie te profiteren; de eerste maatregelen zijn genomen om dit nieuwe systeem te ontwikkelen.

(3)

Bepaalde aanpassingen van bestaande bepalingen en de invoering van enkele nieuwe functies kunnen reeds met betrekking tot de huidige versie van het SIS plaatsvinden, met name waar het gaat om het bieden van toegang tot sommige soorten in het SIS opgenomen gegevens aan autoriteiten, waaronder Europol en de nationale leden van Eurojust, voor wie de mogelijkheid om deze gegevens te raadplegen de correcte uitvoering van hun taken zou vergemakkelijken, het uitbreiden van de categorieën vermiste voorwerpen waarvoor signaleringen kunnen worden opgenomen en het vastleggen van verstrekkingen van persoonsgegevens. De voor dit doel vereiste technische faciliteiten dienen eerst in elke lidstaat tot stand te worden gebracht.

(4)

In de conclusies van de Europese Raad van Laken van 14 en 15 december 2001, met name de conclusies 17 (samenwerking tussen gespecialiseerde diensten voor bestrijding van terrorisme), 43 (Eurojust en politiële samenwerking met betrekking tot Europol), en in het Actieplan van 21 september 2001 ter bestrijding van terrorisme wordt melding gemaakt van de noodzaak het SIS te versterken en de mogelijkheden ervan te verbeteren.

(5)

Voorts is het zinvol bepalingen vast te stellen met betrekking tot de uitwisseling van alle aanvullende informatie via de voor dat doel aangewezen autoriteiten in de lidstaten (Supplementary Information REquest at the National Entry: verzoek om aanvullende informatie bij binnenkomst op het nationaal grondgebied), zodat die autoriteiten een gemeenschappelijke rechtsgrond binnen het bestek van de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 1990 wordt geboden en voorschriften kunnen worden vastgesteld inzake de verwijdering van door deze autoriteiten bewaarde gegevens.

(6)

De in dit besluit opgenomen bepalingen betreffende Europol creëren slechts het wettelijk kader voor de toegang tot het Schengeninformatiesysteem en laat de toekomstige aanneming van de noodzakelijke maatregelen tot vaststelling van de technische oplossing en de financiële gevolgen daarvan, onverlet.

(7)

De in dit besluit opgenomen bepalingen betreffende de nationale leden van Eurojust en hun assistenten creëren slechts het wettelijk kader voor de toegang tot het Schengeninformatiesysteem en laat de toekomstige aanneming van de noodzakelijke maatregelen tot vaststelling van de technische oplossing en de financiële gevolgen daarvan, onverlet.

(8)

De bepalingen betreffende de toegang tot het SIS door Europol en door de nationale leden van Eurojust en hun assistenten vormen slechts een eerste fase, en lopen niet vooruit op toekomstige besprekingen over de uitbreiding van deze toegangsmogelijkheid uit hoofde van andere bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 1990.

(9)

De hiertoe in de bepalingen van het Schengenaquis betreffende het Schengeninformatiesysteem aan te brengen wijzigingen bestaan uit twee delen: het onderhavige besluit en een verordening van de Raad, gebaseerd op artikel 66 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. De reden hiervoor is dat, zoals gesteld in artikel 93 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 1990, het Schengeninformatiesysteem tot doel heeft om, in overeenstemming met het bepaalde in de overeenkomst, binnen het grondgebied van de lidstaten met behulp van de via het SIS verstrekte informatie de openbare orde en veiligheid, met inbegrip van de veiligheid van de staat, en de toepassing van de bepalingen inzake het personenverkeer van die overeenkomst, te doen handhaven. Aangezien enkele van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 1990 tegelijkertijd voor beide doeleinden moeten worden toegepast, moeten die bepalingen in identieke bewoordingen door middel van op elk van de Verdragen gebaseerde parallelle instrumenten worden gewijzigd.

(10)

Dit besluit doet geen afbreuk aan de toekomstige aanneming van de noodzakelijke wetgeving waarin de juridische structuur, doelstellingen, werking en gebruik van SIS II in detail worden beschreven, zoals — maar niet uitsluitend — regels tot nadere bepaling van de in het systeem op te nemen categorieën gegevens, het doel van en de criteria voor de opneming ervan, regels betreffende de inhoud van SIS-bestanden, de koppeling en de verenigbaarheid van signaleringen en verdere regels inzake de toegang tot SIS-gegevens en de bescherming van persoonsgegevens en de controle daarop.

(11)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis die vallen onder artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten Overeenkomst inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (4).

(12)

Het Verenigd Koninkrijk neemt aan dit besluit deel, overeenkomstig artikel 5 van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht en artikel 8, lid 2, van Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (5).

(13)

Ierland neemt aan dit besluit deel, overeenkomstig artikel 5 van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht en artikel 6, lid 2, van Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (6).

(14)

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de regelingen voor de gedeeltelijke deelneming van het Verenigd Koninkrijk en Ierland aan het Schengenacquis, als bepaald in respectievelijk Besluit 2000/365/EG en Besluit 2002/192/EG.

(15)

Dit besluit is een rechtshandeling die voortbouwt op het Schengenacquis of daarmee anderszins verband houdt als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte,

BESLUIT:

Artikel 1

De bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 1990 worden als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 92 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   De lidstaten wisselen, overeenkomstig de nationale wetgeving, via de voor dat doel aangewezen autoriteiten (Sirene) alle aanvullende informatie uit die noodzakelijk is in verband met de opneming van signaleringen en voor het nemen van passende maatregelen in gevallen waarin personen van wie en voorwerpen waarvan gegevens in het Schengeninformatiesysteem zijn opgenomen, worden aangetroffen als gevolg van opvragingen in dit systeem. Deze informatie wordt alleen gebruikt voor het doel waarvoor zij verstrekt is.”.

2)

Artikel 94, lid 2, punt b), wordt vervangen door:

„b)

de in de artikelen 99 en 100 genoemde voorwerpen.”.

3)

De eerste alinea van artikel 94, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Voor personen worden hooguit onderstaande gegevens opgenomen:

a)

naam en voornamen, aliassen in voorkomend geval afzonderlijk;

b)

bijzondere onveranderlijke en objectieve fysieke kenmerken;

c)

(…);

d)

geboorteplaats en -datum;

e)

geslacht;

f)

nationaliteit;

g)

bejegeningsgegevens „gewapend”, „gewelddadig” of „ontsnapt”;

h)

reden van signalering;

i)

de te ondernemen actie;

j)

in het geval van signaleringen op grond van artikel 95: het soort strafbaar feit/strafbare feiten”.

4)

Artikel 99, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Gegevens over personen of voertuigen, vaartuigen, luchtvaartuigen en containers worden met inachtneming van het nationale recht van de signalerende lidstaat, hetzij ter fine van onopvallende, hetzij ter fine van gerichte controle overeenkomstig het bepaalde in lid 5 opgenomen.”.

5)

Artikel 99, lid 3, laatste zin, wordt vervangen door:

„De uit hoofde van dit lid signalerende lidstaat is verplicht de overige lidstaten te informeren.”.

6)

Artikel 99, lid 5, eerste zin, wordt vervangen door:

„5.   Bij de in lid 1 genoemde gerichte controles kunnen met inachtneming van de nationale wetgeving voor het bereiken van de in de leden 2 en 3 genoemde doelstellingen de personen, voertuigen, vaartuigen, luchtvaartuigen, containers of meegenomen voorwerpen worden onderzocht.”.

7)

Artikel 100, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Onderstaande categorieën van gemakkelijk identificeerbare voorwerpen worden opgenomen:

a)

gestolen, verduisterde of anderszins vermiste motorvoertuigen met een cilinderinhoud van meer dan 50 cc, vaartuigen en luchtvaartuigen;

b)

gestolen, verduisterde of anderszins vermiste aanhangers met een ledig gewicht van meer dan 750 kg, caravans, industriële uitrusting, buitenboordmotoren en containers;

c)

gestolen, verduisterde of anderszins vermiste vuurwapens;

d)

gestolen, verduisterde of anderszins vermiste blanco documenten;

e)

gestolen, verduisterde, anderszins vermiste of ongeldig gemaakte, op naam gestelde identiteitspapieren zoals paspoorten, identiteitskaarten, rijbewijzen, verblijfstitels en reisdocumenten;

f)

gestolen, verduisterde, anderszins vermiste of ongeldig gemaakte voertuigregistratiebewijzen en voertuigkentekenplaten;

g)

bankbiljetten (geregistreerde biljetten);

h)

gestolen, verduisterde of anderszins vermiste waardepapieren en betaalmiddelen zoals cheques, creditcards, obligaties, effecten en aandelen.”.

8)

Aan het einde van artikel 101, lid 1, wordt de volgende zin toegevoegd:

„De toegang tot de in het Schengeninformatiesysteem opgenomen gegevens en het recht tot directe bevraging daarvan komen evenwel ook toe aan de nationale justitiële autoriteiten, onder meer die welke verantwoordelijk zijn voor het instellen van openbare strafvervolging en van gerechtelijk onderzoek voorafgaand aan tenlastelegging, met het oog op de uitvoering van hun taken, zoals vastgesteld in de nationale wetgeving.”.

9)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 101 bis

1.   De Europese Politiedienst (Europol) heeft binnen de beperkingen van zijn mandaat en op eigen kosten recht op toegang tot en directe bevraging van in overeenstemming met artikel 95, 99 en 100 in het Schengeninformatiesysteem opgenomen gegevens.

2.   Europol mag alleen de voor de uitvoering van haar taken benodigde gegevens bevragen.

3.   Indien Europol bij een bevraging van het Schengeninformatiesysteem een signalering aantreft, stelt Europol langs de in de Europol-overeenkomst vastgestelde kanalen de signalerende lidstaat daarvan in kennis.

4.   Door een bevraging van het Schengeninformatiesysteem verkregen informatie mag alleen worden gebruikt indien de betrokken lidstaat daarvoor toestemming geeft. Indien de betrokken lidstaat het gebruik van dergelijke informatie toestaat, wordt deze volgens de bepalingen van de Europol-overeenkomst behandeld. Europol mag die informatie alleen met de toestemming van de betrokken lidstaat aan andere landen en organen meedelen.

5.   Europol mag de betrokken lidstaat om aanvullende informatie verzoeken overeenkomstig de bepalingen van de Europol-overeenkomst.

6.   Europol is ertoe gehouden:

a)

alle door hem verrichte bevragingen vast te leggen overeenkomstig het bepaalde in artikel 103;

b)

onverminderd de leden 4 en 5, de delen van het Schengeninformatiesysteem waartoe hij toegang heeft, niet te verbinden met een computersysteem voor gegevensverzameling en -verwerking dat door of bij Europol wordt gebruikt, noch de in die delen opgenomen gegevens over te dragen, en evenmin delen van het Schengeninformatiesysteem te downloaden of anderszins te kopiëren;

c)

de toegang tot in het Schengeninformatiesysteem opgenomen gegevens te beperken tot personeel van Europol waaraan specifiek toestemming daarvoor is verleend;

d)

maatregelen als bedoeld in artikel 118 te nemen en toe te passen;

e)

de uit hoofde van artikel 24 van de Europol-overeenkomst opgerichte Gemeenschappelijke Controleautoriteit gelegenheid te geven de activiteiten van Europol bij de uitoefening van zijn recht op toegang tot en bevraging van in het Schengeninformatiesysteem opgenomen gegevens te evalueren.

Artikel 101 ter

1.   De nationale leden van Eurojust en hun assistenten hebben recht op toegang tot en bevraging van in overeenstemming met de artikelen 95 en 98 in het Schengeninformatiesysteem opgenomen gegevens.

2.   De nationale leden van Eurojust en hun assistenten mogen alleen de voor de uitvoering van hun taken benodigde gegevens opvragen.

3.   Indien een nationaal lid van Eurojust bij een bevraging van het Schengeninformatiesysteem een signalering aantreft, stelt dat lid de signalerende lidstaat daarvan in kennis. Mededeling van uit deze bevraging verkregen informatie aan andere landen en organen is slechts mogelijk met toestemming van de signalerende lidstaat.

4.   Niets in dit artikel wordt uitgelegd als een inbreuk op de bepalingen van het besluit van de Raad betreffende de oprichting van Eurojust inzake gegevensbescherming en de aansprakelijkheid voor ongeoorloofde of incorrecte verwerking van deze gegevens door de nationale leden van Eurojust of hun assistenten of als een inbreuk op de bevoegdheden van het krachtens artikel 23 van voornoemd besluit opgerichte gemeenschappelijke controleorgaan.

5.   Elke door een nationaal lid van Eurojust of zijn assistent verrichte bevraging wordt vastgelegd overeenkomstig artikel 103, en elk gebruik door dat lid of zijn assistent van gegevens waartoe zij toegang hebben gekregen, wordt geregistreerd.

6.   De delen van het Schengeninformatiesysteem mogen niet worden verbonden met, en de daarin opgenomen gegevens waartoe de nationale leden of hun assistenten toegang hebben, mogen niet worden overgedragen naar een computersysteem voor gegevensverzameling en -verwerking dat door of bij Eurojust wordt gebruikt; de delen van het Schengeninformatiesysteem mogen niet gedownload worden.

7.   De toegang tot de in het Schengeninformatiesysteem opgenomen gegevens wordt beperkt tot de nationale leden en hun assistenten, en strekt zich niet uit tot het personeel van Eurojust.

8.   De in artikel 118 bedoelde maatregelen worden genomen en toegepast.”.

10)

Artikel 103 wordt vervangen door:

„Artikel 103

Elke lidstaat waarborgt dat elke verstrekking van persoonsgegevens door de bewerker in het nationale deel van het Schengeninformatiesysteem wordt vastgelegd met het oog op controle op de toelaatbaarheid van de bevraging. Vastlegging mag alleen voor dit doel geschieden en wordt ten vroegste na één jaar en uiterlijk na drie jaar verwijderd.”.

11)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 112 bis

1.   Persoonsgegevens die door de in artikel 92, lid 4, bedoelde autoriteiten naar aanleiding van de informatie-uitwisseling uit hoofde van dat lid in bestanden zijn opgeslagen, worden niet langer bewaard dan de periode die nodig is om het doel waarvoor zij werden verstrekt te verwezenlijken. Zij worden in ieder geval geschrapt uiterlijk één jaar nadat de signalering of signaleringen betreffende de betrokken persoon of het betreffende voorwerp uit het Schengeninformatiesysteem zijn verwijderd.

2.   Lid 1 laat het recht van een lidstaat onverlet om in nationale bestanden gegevens te bewaren over een specifieke signalering die door die lidstaat is verricht of over een signalering in verband waarmee vervolging is ingesteld op zijn grondgebied. De periode gedurende welke dergelijke gegevens in die bestanden mogen worden bewaard, wordt geregeld door de nationale wetgeving.”.

12)

Artikel 113, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Andere gegevens dan die bedoeld in artikel 112 worden niet langer dan tien jaar bewaard, en gegevens over voorwerpen als bedoeld in artikel 99, lid 1, niet langer dan vijf jaar.”.

13)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 113 bis

1.   Andere gegevens dan persoonsgegevens die door de in artikel 92, lid 4, bedoelde autoriteiten naar aanleiding van de informatie-uitwisseling uit hoofde van dat lid in bestanden zijn opgeslagen, worden niet langer bewaard dan de periode die nodig is om het doel waarvoor zij zijn verstrekt te verwezenlijken. Zij worden in ieder geval geschrapt uiterlijk één jaar nadat de signalering of signaleringen betreffende de betrokken persoon of het betreffende voorwerp uit het Schengeninformatiesysteem zijn verwijderd.

2.   Lid 1 laat het recht van een lidstaat onverlet om in nationale bestanden gegevens te bewaren betreffende een specifieke signalering die door de betrokken lidstaat is uitgegeven of een signalering in verband waarmee op zijn grondgebied actie is ondernomen. De periode gedurende welke dergelijke gegevens in die bestanden mogen worden bewaard, wordt geregeld door de nationale wetgeving.”.

Artikel 2

1.   De punten 1, 5 en 8 van artikel 1, van dit besluit worden van kracht 90 dagen na de bekendmaking van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   De punten 11 en 13 van artikel 1 van dit besluit worden van kracht 180 dagen na de bekendmaking van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   De punten 1, 5, 8, 11 en 3 van artikel 1 van dit besluit worden voor IJsland en Noorwegen van kracht 270 dagen na de bekendmaking van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie.

4.   De punten 2, 3, 4, 6, 7 en 9, 10 en 12 van artikel 1 van dit besluit worden van kracht met ingang van een datum die de Raad met eenparigheid van stemmen zal bepalen zodra aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan.

De Raad kan besluiten verschillende data vast te stellen voor de toepassing van:

artikel 1, punten 2, 4 en 6,

artikel 1, punt 3,

artikel 1, punt 7,

artikel 1, punt 9, nieuw artikel 101 bis,

artikel 1, punt 9, nieuw artikel 101 ter,

artikel 1, punt 12.

5.   Het in overeenstemming met lid 4 door de Raad genomen besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  PB C 160 van 4.7.2002, blz. 7.

(2)  PB C 31 E van 5.2.2004, blz. 122.

(3)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(4)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(5)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(6)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.


15.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/49


KADERBESLUIT 2005/212/JBZ VAN DE RAAD

van 24 februari 2005

inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 29, artikel 31, lid 1, onder c), en artikel 34, lid 2, onder b),

Gezien het initiatief van het Koninkrijk Denemarken (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De voornaamste drijfveer van grensoverschrijdende, georganiseerde criminaliteit is financieel gewin. Een effectieve voorkoming en bestrijding van georganiseerde criminaliteit dient daarom te worden toegespitst op de opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten van misdrijven. Dit wordt evenwel bemoeilijkt door onder meer de verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten op dat gebied.

(2)

In de conclusies van de Europese Raad van Wenen van december 1998 heeft de Europese Raad aangedrongen op versterking van het optreden van de Europese Unie tegen de internationale georganiseerde criminaliteit overeenkomstig een actieplan over de wijze waarop de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd (2).

(3)

Uit punt 50, onder b), van het Actieplan van Wenen volgt dat de nationale voorschriften betreffende de inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten van misdrijven, rekening houdend met de rechten van derden die te goeder trouw zijn, binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam verbeterd en, waar nodig, onderling aangepast moeten worden.

(4)

In punt 51 van de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 wordt gesteld dat het witwassen van geld nauw verweven is met de georganiseerde criminaliteit, dat witwassen dient te worden uitgeroeid, ongeacht waar het zich voordoet, en dat de Europese Raad vastbesloten is ervoor te zorgen dat concrete maatregelen worden genomen om opbrengsten van misdrijven op te sporen, te bevriezen, in beslag te nemen en te confisqueren. Bovendien verlangt de Europese Raad in punt 55 dat het strafrecht en het strafprocesrecht van de lidstaten inzake het witwassen van geld (bv. de opsporing, bevriezing en confiscatie van middelen) onderling worden aangepast.

(5)

Uit aanbeveling nr. 19 van het Actieplan van 2000 „Voorkoming en bestrijding van de georganiseerde criminaliteit: Een strategie van de Europese Unie voor het begin van het nieuwe millennium”, dat op 27 maart 2000 (3) door de Raad werd goedgekeurd, volgt dat er onderzoek moet worden verricht naar de mogelijke behoefte aan een instrument dat, rekening houdend met de beste in de lidstaten gehanteerde praktijken en met eerbiediging van de fundamentele rechtsbeginselen, de mogelijkheid biedt om, naar gelang van het geval, in het strafrecht, het burgerlijk recht of het fiscaal recht te voorzien in een verlichting van de bewijslast ten aanzien van de oorsprong van vermogensbestanddelen in het bezit van een persoon die is veroordeeld voor een delict dat te maken heeft met georganiseerde criminaliteit.

(6)

In artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties van 12 december 2000 tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad is met betrekking tot confiscatie en inbeslagneming bepaald dat de partijen de mogelijkheid kunnen overwegen te eisen dat een dader de rechtmatige herkomst aantoont van vermeende opbrengsten van misdaad of andere voorwerpen die vatbaar zijn voor confiscatie, voorzover een dergelijke eis verenigbaar is met de beginselen van hun nationale recht en met de aard van de gerechtelijke en andere procedures.

(7)

Alle lidstaten hebben het Verdrag van de Raad van Europa van 8 november 1990 inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven bekrachtigd. Een aantal lidstaten heeft een verklaring afgelegd uit hoofde van artikel 2 van dat Verdrag, zodat zij alleen verplicht zijn tot confiscatie van opbrengsten die verkregen zijn uit een aantal nader genoemde strafbare feiten.

(8)

In Kaderbesluit 2001/500/JBZ (4) van de Raad zijn bepalingen vastgesteld inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven. Krachtens dat kaderbesluit zijn de lidstaten bovendien verplicht ervoor te zorgen dat er geen voorbehoud wordt gemaakt of gehandhaafd bij de confiscatiebepaling in het Verdrag van de Raad van Europa, voorzover het feit strafbaar is gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan één jaar.

(9)

De bestaande instrumenten terzake hebben niet tot een voldoende effectieve grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van confiscatie geleid, aangezien de opbrengsten die verkregen zijn uit bepaalde feiten die strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf van meer dan één jaar, door sommige lidstaten nog steeds niet geconfisqueerd kunnen worden.

(10)

Het doel van dit kaderbesluit is ervoor te zorgen dat alle lidstaten effectieve regels hebben om te bepalen wanneer opbrengsten van misdrijven kunnen worden geconfisqueerd, onder meer inzake de bewijslast van de herkomst van vermogensbestanddelen in het bezit van een persoon die is veroordeeld voor een delict dat te maken heeft met georganiseerde criminaliteit. Dit besluit past in dezelfde context als het Deense voorstel voor een kaderbesluit inzake wederzijdse erkenning in de Europese Unie van beslissingen inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven alsmede de verdeling van geconfisqueerde vermogensbestanddelen, dat samen met dit ontwerp wordt ingediend.

(11)

Dit kaderbesluit laat de toepassing door de lidstaten van hun grondbeginselen betreffende het recht op een eerlijke rechtsgang, in het bijzonder het vermoeden van onschuld, de eigendomsrechten, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van drukpers en vrijheid van meningsuiting in andere media, onverlet,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit kaderbesluit wordt verstaan onder:

opbrengsten: elk economisch voordeel dat uit strafbare feiten is verkregen. Dit kunnen alle voorwerpen zijn zoals gedefinieerd in het volgende streepje;

voorwerpen: goederen van enigerlei aard, lichamelijk of onlichamelijk, roerend of onroerend, alsmede rechtsbescheiden waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van die goederen blijken;

hulpmiddelen: alle voorwerpen die op enigerlei wijze, geheel of gedeeltelijk, zijn gebruikt of zijn bestemd om te worden gebruikt om één of meer strafbare feiten te begaan;

confiscatie: een straf of maatregel opgelegd door een rechter na een procedure in verband met één of meer strafbare feiten, welke straf of maatregel leidt tot het blijvend ontnemen van de beschikkingsbevoegdheid over voorwerpen;

rechtspersoon: lichaam dat deze hoedanigheid krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met uitzondering van staten of andere publiekrechtelijke lichamen bij de uitoefening van hun openbare macht, alsmede met uitzondering van publiekrechtelijke internationale organisaties.

Artikel 2

Confiscatie

1.   Elke lidstaat neemt de maatregelen die nodig zijn om gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk te maken van hulpmiddelen en opbrengsten die verkregen zijn uit feiten waarop een vrijheidsstraf van meer dan één jaar is gesteld, of van voorwerpen waarvan de waarde overeenkomt met die van de opbrengsten.

2.   Ten aanzien van belastingmisdrijven kunnen de lidstaten andere procedures dan de strafprocedure toepassen om de opbrengsten van het misdrijf te ontnemen aan de dader.

Artikel 3

Ruimere confiscatiemogelijkheden

1.   Elke lidstaat neemt ten minste de nodige maatregelen om onder de in lid 2 bedoelde omstandigheden gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk te maken van voorwerpen die toebehoren aan een persoon die schuldig wordt bevonden aan een strafbaar feit,

a)

gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals gedefinieerd in Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van 21 december 1998 inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie (5), wanneer het strafbare feit valt onder:

Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad van 29 mei 2000 tot versterking, door middel van strafrechtelijke en andere sancties, van de bescherming tegen valsemunterij in verband met het in omloop brengen van de euro (6),

Kaderbesluit 2002/946/JBZ van de Raad van 28 november 2002 tot versterking van het strafrechtelijke kader voor de bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (7),

Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel (8),

Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel (9),

Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (10),

Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (11),

b)

dat onder Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (12) valt,

op voorwaarde dat het strafbare feit volgens de bovengenoemde kaderbesluiten,

met betrekking tot andere delicten dan het witwassen van geld strafbaar is gesteld met een maximale gevangenisstraf van ten minste 5 tot 10 jaar,

met betrekking tot het witwassen van geld strafbaar is gesteld met een maximale gevangenisstraf van ten minste 4 jaar

en het strafbare feit van dien aard is dat het financieel gewin kan opleveren.

2.   Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om confiscatie uit hoofde van dit artikel ten minste mogelijk te maken:

a)

indien een nationale rechter er op grond van specifieke feiten geheel van overtuigd is dat de bedoelde voorwerpen uit criminele activiteiten van de schuldig bevonden persoon zijn verkregen tijdens een periode vóór de veroordeling voor het in lid 1 bedoelde strafbare feit die door de rechter gelet op de specifieke omstandigheden van het geval redelijk wordt geacht of,

b)

indien een nationale rechter er op grond van specifieke feiten geheel van overtuigd is dat de bedoelde voorwerpen uit soortgelijke criminele activiteiten van de schuldig bevonden persoon zijn verkregen tijdens een periode vóór de veroordeling voor het in lid 1 bedoelde strafbare feit die door de rechter gelet op de specifieke omstandigheden van het geval redelijk wordt geacht, of,

c)

indien is komen vast te staan dat de waarde van de voorwerpen niet in verhouding staat tot het legale inkomen van de schuldig bevonden persoon en een nationale rechter er op grond van specifieke feiten geheel van overtuigd is dat de bedoelde voorwerpen uit de criminele activiteit van die schuldig bevonden persoon zijn verkregen.

3.   Elke lidstaat kan bovendien overwegen de nodige maatregelen te nemen om onder de in de leden 1 en 2 genoemde voorwaarden gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk te maken van voorwerpen die zijn verkregen door personen in de naaste omgeving van de betrokkene, en van voorwerpen die zijn overgedragen aan een rechtspersoon waarop de betrokkene, alleen of met personen in zijn naaste omgeving, een overwegende invloed uitoefent. Hetzelfde is van toepassing wanneer de betrokkene een aanzienlijk deel van de inkomsten van de rechtspersoon ontvangt.

4.   De lidstaten kunnen andere procedures dan de strafprocedure toepassen om de voorwerpen in kwestie te ontnemen aan de dader.

Artikel 4

Rechtsmiddelen

Elke lidstaat neemt de maatregelen die nodig zijn om te bewerkstelligen dat de personen die worden getroffen door de in de artikelen 2 en 3 bedoelde maatregelen, beschikken over doeltreffende rechtsmiddelen om hun rechten te beschermen.

Artikel 5

Waarborgen

Dit kaderbesluit laat de verplichting om de grondrechten en de fundamentele beginselen, met inbegrip van met name het vermoeden van onschuld, zoals vervat in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te eerbiedigen, onverlet.

Artikel 6

Omzetting

1.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om uiterlijk 15 maart 2007 aan dit kaderbesluit te voldoen.

2.   De lidstaten delen het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie uiterlijk op die datum de tekst mee van de bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationale recht omzetten. De Raad gaat op basis van een verslag dat aan de hand van deze gegevens is opgesteld en van een schriftelijk verslag van de Commissie voor 15 juni 2007 na in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben getroffen om dit kaderbesluit na te leven.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  PB C 184 van 2.8.2002, blz. 3.

(2)  PB C 19 van 23.1.1999, blz. 1.

(3)  PB C 124 van 3.5.2000, blz. 1.

(4)  PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1.

(5)  PB L 351 van 29.12.1998, blz. 1.

(6)  PB L 140 van 14.6.2000, blz. 1.

(7)  PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1.

(8)  PB L 203 van 1.8.2002, blz. 1.

(9)  PB L 328 van 5.12.2002, blz. 1.

(10)  PB L 13 van 20.1.2004, blz. 44.

(11)  PB L 335 van 11.11.2004, blz. 8.

(12)  PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3.