ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 62

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
9 maart 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 385/2005 van de Commissie van 8 maart 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 386/2005 van de Commissie van 8 maart 2005 tot wijziging van verscheidene verordeningen ten aanzien van de codes van de gecombineerde nomenclatuur voor bepaalde soorten groenten en fruit en bepaalde verwerkte producten op basis van groenten en fruit

3

 

*

Verordening (EG) nr. 387/2005 van de Commissie van 8 maart 2005 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 831/97 tot vaststelling van handelsnormen voor avocado’s

5

 

*

Verordening (EG) nr. 388/2005 van de Commissie van 8 maart 2005 tot vaststelling van de kenmerken van de speciale module 2006 over de overgang van werk naar pensionering ingevolge Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 246/2003

7

 

*

Verordening (EG) nr. 389/2005 van de Commissie van 8 maart 2005 tot vaststelling van afwijkingen van de Verordeningen (EG) nr. 2201/96 van de Raad en (EG) nr. 800/1999 ten aanzien van bepaalde soorten suiker die zijn gebruikt in bepaalde verwerkte producten op basis van groenten en fruit die worden uitgevoerd naar andere derde landen dan Zwitserland en Liechtenstein

12

 

*

Richtlijn 2005/23/EG van de Commissie van 8 maart 2005 tot wijziging van Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden ( 1 )

14

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

2005/182/EG:Beschikking van de Raad van 5 juli 2004 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Slowakije

16

 

*

2005/183/EG:Beschikking van de Raad van 5 juli 2004 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Polen

18

 

*

2005/184/EG:Beschikking van de Raad van 5 juli 2004 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort op Cyprus

19

 

*

2005/185/EG:Beschikking van de Raad van 5 juli 2004 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in de Tsjechische Republiek

20

 

*

2005/186/EG:Beschikking van de Raad van 5 juli 2004 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Malta

21

 

 

Commissie

 

*

2005/187/EG:Aanbeveling van de Commissie van 2 maart 2005 inzake het gecoördineerde controleprogramma op het gebied van diervoeding voor het jaar 2005 krachtens Richtlijn 95/53/EG van de Raad ( 1 )

22

 

*

2005/188/EG:Beschikking van de Commissie van 19 juli 2004 waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst (Zaak nr. COMP/M.3333 — SONY/BMG) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 2815)  ( 1 )

30

 

*

2005/189/EG:Beschikking van de Commissie van 7 maart 2005 tot wijziging van het aanhangsel bij bijlage XIV bij de Toetredingsakte van 2003 wat bepaalde inrichtingen in de vleessector in Slowakije betreft (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 512)  ( 1 )

34

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2005/190/GBVB van de Raad van 7 maart 2005 inzake de geïntegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak, EUJUST LEX

37

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/1


VERORDENING (EG) Nr. 385/2005 VAN DE COMMISSIE

van 8 maart 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 9 maart 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 maart 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 8 maart 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

122,8

204

97,9

212

143,7

624

163,4

999

132,0

0707 00 05

052

144,5

068

159,6

096

128,5

204

130,8

999

140,9

0709 10 00

220

21,9

999

21,9

0709 90 70

052

160,4

204

147,1

999

153,8

0805 10 20

052

57,9

204

49,4

212

54,3

220

50,9

421

39,1

624

61,1

999

52,1

0805 50 10

052

59,4

220

22,0

624

51,0

999

44,1

0808 10 80

388

93,2

400

109,1

404

70,8

508

65,9

512

68,4

528

64,0

720

65,0

999

76,6

0808 20 50

052

196,3

388

68,7

400

93,4

512

56,2

528

55,0

999

93,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/3


VERORDENING (EG) Nr. 386/2005 VAN DE COMMISSIE

van 8 maart 2005

tot wijziging van verscheidene verordeningen ten aanzien van de codes van de gecombineerde nomenclatuur voor bepaalde soorten groenten en fruit en bepaalde verwerkte producten op basis van groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 234/79 van de Raad van 5 februari 1979 inzake de procedure voor aanpassingen van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief voor landbouwproducten (1), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1810/2004 van de Commissie van 7 september 2004 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (2) zijn in de gecombineerde nomenclatuur wijzigingen aangebracht voor bepaalde soorten groenten en fruit en bepaalde verwerkte producten op basis van groenten en fruit.

(2)

Ook bij verordeningen tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (3) uit eerdere jaren zijn in de gecombineerde nomenclatuur wijzigingen aangebracht voor bepaalde soorten groenten en fruit en bepaalde verwerkte producten op basis van groenten en fruit en niet al die wijzigingen zijn in de volgende verordeningen inzake de gemeenschappelijke marktordeningen voor groenten en fruit en verwerkte producten op basis van groenten en fruit overgenomen: Verordening (EEG) nr. 1591/87 van de Commissie van 5 juni 1987 tot vaststelling van kwaliteitsnormen voor sluitkool, spruitkool, bleekselderij, spinazie en pruimen (4), Verordening (EEG) nr. 1677/88 van de Commissie van 15 juni 1988 tot vaststelling van kwaliteitsnormen voor komkommers (5), Verordening (EG) nr. 399/94 van de Raad van 21 februari 1994 betreffende specifieke maatregelen voor krenten en rozijnen (6), Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (7), Verordening (EG) nr. 1555/96 van de Commissie van 30 juli 1996 houdende uitvoeringsbepalingen van de regeling met betrekking tot de aanvullende invoerrechten in de sector groenten en fruit (8) en Verordening (EG) nr. 1961/2001 van de Commissie van 8 oktober 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad wat de toekenning van uitvoerrestituties in de sector groenten en fruit betreft (9).

(3)

De Verordeningen (EEG) nr. 1591/87, (EEG) nr. 1677/88, (EG) nr. 399/94, (EG) nr. 3223/94, (EG) nr. 1555/96 en (EG) nr. 1961/2001 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De wijzigingen moeten van toepassing zijn met ingang van de datum waarop Verordening (EG) nr. 1810/2004 van toepassing is geworden.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer van verse groenten en fruit en het Comité van beheer voor verwerkte producten op basis van groenten en fruit,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1591/87 wordt de eerste alinea vervangen door:

„De kwaliteitsnormen voor de volgende producten zijn opgenomen in de bijlagen I, II, III en IV bij de onderhavige verordening:

sluitkool van GN-code 0704 90;

spruitkool van GN-code 0704 20 00;

bleekselderij van GN-code 0709 40 00;

spinazie van GN-code 0709 70 00.”.

Artikel 2

In artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1677/88 wordt de eerste alinea vervangen door:

„De kwaliteitsnormen voor komkommers van GN-code 0707 00 05 zijn opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening.”.

Artikel 3

In artikel 1 van Verordening (EG) nr. 399/94 wordt de eerste alinea vervangen door:

„Specifieke maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van in de Gemeenschap geproduceerde krenten en rozijnen van de GN-codes 0806 20 10 en 0806 20 30 worden vastgesteld volgens de in artikel 4 bedoelde procedure.”.

Artikel 4

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 3223/94 wordt deel A als volgt gewijzigd:

1)

In de vijfde rij van de tabel, die betrekking heeft op „Zoete sinaasappelen, verse”, worden de GN-codes „ex 0805 10 10, ex 0805 10 30 en ex 0805 10 50” vervangen door de GN-code „ex 0805 10 20”.

2)

In de tiende rij van de tabel, die betrekking heeft op „Appelen”, worden de GN-codes „ex 0808 10 20, ex 0808 10 50 en ex 0808 10 90” vervangen door de GN-code „ex 0808 10 80”.

Artikel 5

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1555/96 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de vijfde rij van de tabel, die betrekking heeft op „Sinaasappelen”, worden de GN-codes „ex 0805 10 10, ex 0805 10 30 en ex 0805 10 50” vervangen door de GN-code „ex 0805 10 20”.

2)

In de tiende rij van de tabel, die betrekking heeft op „Appelen”, worden de GN-codes „ex 0808 10 20, ex 0808 10 50 en ex 0808 10 90” vervangen door de GN-code „ex 0808 10 80”.

Artikel 6

In artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1961/2001 wordt de derde alinea als volgt gewijzigd:

1)

Het vijfde streepje wordt vervangen door:

„—

sinaasappelen van GN-code 0805 10 20;”.

2)

Het elfde en het twaalfde streepje worden vervangen door:

„—

citroenen (Citrus limon, Citrus limonum) van GN-code 0805 50 10;

lemmetjes (Citrus aurantifolia) van GN-code 0805 50 90;”.

3)

Het veertiende streepje wordt vervangen door:

„—

appelen van de GN-codes 0808 10 10 en 0808 10 80;”.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 maart 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 34 van 9.2.1979, blz. 2. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3290/94 (PB L 349 van 31.12.1994, blz. 105).

(2)  PB L 327 van 30.10.2004, blz. 1.

(3)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1989/2004 van de Commissie (PB L 344 van 20.11.2004, blz. 5).

(4)  PB L 146 van 6.6.1987, blz. 36. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 907/2004 (PB L 163 van 30.4.2004, blz. 50).

(5)  PB L 150 van 16.6.1988, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 907/2004.

(6)  PB L 54 van 25.2.1994, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2826/2000 (PB L 328 van 23.12.2000, blz. 2).

(7)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 537/2004 (PB L 86 van 24.3.2004, blz. 9).

(8)  PB L 193 van 3.8.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1844/2004 (PB L 322 van 23.10.2004, blz. 12).

(9)  PB L 268 van 9.10.2001, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 537/2004.


9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/5


VERORDENING (EG) Nr. 387/2005 VAN DE COMMISSIE

van 8 maart 2005

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 831/97 tot vaststelling van handelsnormen voor avocado’s

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 2, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De „Working Party on Standardisation of Perishable Produce and Quality Development” (Werkgroep voor normalisatie van bederfelijke voedingsmiddelen en voor kwaliteitsbevordering) van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UN/ECE) heeft onlangs norm FFV-42 betreffende het in de handel brengen en de controle op de handelskwaliteit van avocado’s gewijzigd. Duidelijkheidshalve en ter wille van de internationale transparantie moet in Verordening (EG) nr. 831/97 van de Commissie (2) rekening worden gehouden met die wijzigingen.

(2)

De rijpheid en de ontwikkeling van avocado’s kunnen worden beoordeeld aan de hand van het drogestofgehalte ervan. Om vruchten uit te sluiten die niet kunnen afrijpen, moet een minimumeis inzake het drogestofgehalte worden ingevoerd.

(3)

Om aan de vraag van sommige consumenten te voldoen, worden steeds meer kleine Hass-avocado’s in de handel gebracht. Daarom moet het minimumgewicht voor avocado’s van deze variëteit worden verlaagd.

(4)

Verordening (EG) nr. 831/97 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor verse groenten en fruit,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 831/97 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 mei 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 maart 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).

(2)  PB L 119 van 8.5.1997, blz. 13. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 907/2004 (PB L 163 van 30.4.2004, blz. 50).


BIJLAGE

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 831/97 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Titel II (Kwaliteitsvoorschriften) wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt A (Minimumeisen) wordt de tweede alinea vervangen door:

„Avocado’s moeten stevig zijn en zorgvuldig worden geplukt.”;

b)

het volgende punt A bis wordt ingevoegd:

„A bis.   Rijpheid

Avocado’s moeten worden geoogst in een zodanig ontwikkelingsstadium dat ze volledig kunnen narijpen.

Het drogestofgehalte van de vruchten, gemeten door droging tot een constant gewicht, mag niet minder bedragen dan:

21 % voor de variëteit Hass;

20 % voor de variëteiten Fuerte, Pinkerton, Reed en Edranol;

19 % voor de overige variëteiten met uitzondering van de Antilliaanse variëteiten, die een lager drogestofgehalte mogen hebben.

Rijpe vruchten mogen niet bitter smaken.”.

2)

Titel III (Sorteringsvoorschriften) wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan de tabel in de eerste alinea wordt de volgende regel toegevoegd:

„80-125 (alleen de variëteit Hass)

S (1)”;

b)

de tweede alinea wordt vervangen door:

„Avocado’s moeten ten minste 125 g per stuk wegen behalve in het geval van avocado’s van de variëteit Hass, die ten minste 80 g per stuk moeten wegen.”.


(1)  Het verschil in gewicht tussen de kleinste en de grootste vrucht in een verpakkingseenheid mag niet meer dan 25 g bedragen.


9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/7


VERORDENING (EG) Nr. 388/2005 VAN DE COMMISSIE

van 8 maart 2005

tot vaststelling van de kenmerken van de speciale module 2006 over de overgang van werk naar pensionering ingevolge Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 246/2003

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad van 9 maart 1998 betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap (1), en met name op artikel 4, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 246/2003 van de Commissie van 10 februari 2003 tot vaststelling van het programma van speciale modules voor de jaren 2004-2006 bij de steekproefenquête naar de arbeidskrachten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (2) omvat een speciale module over de overgang van werk naar pensionering.

(2)

Er is behoefte aan een alomvattende en vergelijkbare gegevensverzameling over de overgang van werk naar pensionering om de vooruitgang te volgen die wordt geboekt bij de verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen van de werkgelegenheidsstrategie van de Gemeenschap en van de open coördinatiemethode op het gebied van pensioenen, die de Europese Raad van Laken in december 2001 heeft ingevoerd. Beide processen geven de bevordering van actief ouder worden en de verlenging van het beroepsleven aan als actieprioriteiten, met name via richtsnoer 5 van de werkgelegenheidsrichtsnoeren 2003 „Vergroting van het arbeidsaanbod en bevordering van actief ouder worden”, zoals vastgesteld door de Raad op 22 juli 2003 (3), en via doelstelling 5 van het pensioenproces zoals uiteengezet in het gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie inzake doelstellingen en werkmethoden op pensioengebied, dat door de Raad van Laken van 14 en 15 december 2001 is goedgekeurd, en in het gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie over toereikende en duurzame pensioenen, dat door de Raad van Brussel van 20 en 21 maart 2003 is goedgekeurd.

(3)

Overeenkomstig Besluit nr. 1145/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 inzake communautaire stimuleringsmaatregelen op het gebied van de werkgelegenheid (4) moeten in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006 communautaire activiteiten terzake van analyse, onderzoek en samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de werkgelegenheid en de arbeidsmarkt worden uitgevoerd en is het een van de doelstellingen van deze activiteiten om de Europese werkgelegenheidsstrategie toekomstgericht verder te ontwikkelen, te volgen en te evalueren.

(4)

Het is ook nodig om de specificatie van de in punt 3 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 246/2003 beschreven steekproef te actualiseren teneinde de analysemogelijkheden van de steekproef voor de speciale module te maximaliseren.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité statistisch programma,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De gedetailleerde lijst van informatie die in 2006 in het kader van de speciale module over de overgang van werk naar pensionering moet worden verzameld, is in de bijlage opgenomen.

Artikel 2

In punt 3 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 246/2003 wordt het punt „Steekproef” vervangen door:

„Steekproef: De leeftijdsdoelgroep voor de steekproef voor deze module bestaat uit personen van 50 tot en met 69 jaar. De complete reeks variabelen van de arbeidskrachtenenquête wordt verzameld voor de substeekproef die voor de speciale module wordt gebruikt. Wanneer de steekproefeenheid het individu is, zijn geen gegevens over de overige leden van het huishouden vereist.”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 maart 2005.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 77 van 14.3.1998, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2257/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 336 van 23.12.2003, blz. 6).

(2)  PB L 34 van 11.2.2003, blz. 3.

(3)  PB L 197 van 5.8.2003, blz. 13.

(4)  PB L 170 van 29.6.2002, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).


BIJLAGE

ARBEIDSKRACHTENENQUÊTE

Kenmerken van de speciale module 2006 over de overgang van werk naar pensionering

1.

Betrokken lidstaten en regio's: Alle.

2.

De variabelen zullen als volgt worden gecodeerd:

De nummering van de variabelen van de arbeidskrachtenenquête in de kolom „Filter” (C11/14, C24 en C67/70) verwijst naar Verordening (EG) nr. 1575/2000 van de Commissie (PB L 181 van 20.7.2000, blz. 16).


Kolom

Code

Omschrijving

Filter

240

 

De betrokkene verminderde zijn/haar aantal werkuren als stap naar volledige pensionering

Iedereen van 50 tot en met 69 jaar en ((C24 = 3, 5 en (C67/70 – C11/14) > 49) of (C24 = 1, 2))

1

Ja, in het kader van een regeling voor geleidelijke pensionering/deeltijdpensioen

2

Ja, maar niet in het kader van een regeling voor geleidelijke pensionering/deeltijdpensioen

3

Neen, maar is van plan om dit binnen de volgende vijf jaar te doen

4

Neen, en is van plan om dit niet binnen de volgende vijf jaar te doen/heeft dit niet gedaan

5

Neen, en plannen voor de volgende vijf jaar zijn niet bekend of relevant

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

Blanco

Geen antwoord

241/242

 

Geplande leeftijd voor het stopzetten van alle betaald werk of werk met winstoogmerk

Iedereen van 50 tot en met 69 jaar en ((C24 = 3, 5 en (C67/70 – C11/14) > 49) of (C24 = 1, 2))

50-93

Twee cijfers

94

Geen precieze leeftijd gepland, maar het zal wel vóór 60 jaar zijn

95

precieze leeftijd gepland, maar het zal tussen 60 en 64 jaar zijn

96

Geen precieze leeftijd gepland, maar het zal met 65 jaar of later zijn, of is van plan zo lang mogelijk te werken

97

Geen precieze leeftijd gepland en weet helemaal niet wanneer het zal zijn

98

Heeft reeds alle betaald werk of werk met winstoogmerk stopgezet

99

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

Blanco

Geen antwoord

243

 

Voornaamste arbeidssituatie meteen na het beëindigen van de laatste baan of zelfstandige activiteit

Iedereen van 50 tot en met 69 jaar en C24 = 3, 5 en (C67/70 – C11/14) > 49

1

Werkloos

2

Gepensioneerd of vervroegd uitgetreden

3

Langdurig ziek of arbeidsongeschikt

4

Andere

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

Blanco

Geen antwoord

244

 

Hoofdreden voor pensionering of vervroegde uittreding

C243 = 2

1

Baan kwijt

2

Had de verplichte pensioenleeftijd bereikt

3

Eigen gezondheid of arbeidsongeschiktheid

4

Zorgverplichtingen

5

Met het werk verband houdende problemen

6

Gunstige financiële regelingen om te stoppen met werken

7

Andere voorkeur om te stoppen met werken dan de vorige codes

8

Andere

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

Blanco

Geen antwoord

245

 

Flexibelere werktijdregelingen zouden ertoe hebben bijgedragen dat de betrokkene langer aan het werk was gebleven/zouden ertoe bijdragen dat de betrokkene langer aan het werk blijft

Iedereen van 50 tot en met 69 jaar en ((C24 = 3, 5 en (C67/70 – C11/14) > 49) of (C24 = 1, 2))

1

Ja

2

Neen

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

Blanco

Geen antwoord

246

 

Meer mogelijkheden om vaardigheden bij te schaven zouden ertoe hebben bijgedragen dat de betrokkene langer aan het werk was gebleven/zouden ertoe bijdragen dat de betrokkene langer aan het werk blijft

Iedereen van 50 tot en met 69 jaar en ((C24 = 3, 5 en (C67/70 – C11/14) > 49) of (C24 = 1, 2))

1

Ja

2

Neen

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

Blanco

Geen antwoord

247

 

Betere gezondheid en/of veiligheid op het werk zouden ertoe hebben bijgedragen dat de betrokkene langer aan het werk was gebleven/zouden ertoe bijdragen dat de betrokkene langer aan het werk blijft

Iedereen van 50 tot en met 69 jaar en ((C24 = 3, 5 en (C67/70 – C11/14) > 49) of (C24 = 1, 2))

1

Ja

2

Neen

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

Blanco

Geen antwoord

248/249

 

Leeftijd waarop de betrokkene een individueel ouderdomspensioen begon te ontvangen

Iedereen van 50 tot en met 69 jaar en ((C24 = 3, 5 en (C67/70 – C11/14) > 49) of (C24 = 1, 2))

 

Twee cijfers

97

Ontvangt geen individueel ouderdomspensioen, ook al heeft hij er recht op

98

Heeft geen/nog geen recht op een individueel ouderdomspensioen

99

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

Blanco

Geen antwoord

250

 

De betrokkene ontvangt een ander individueel pensioen of een andere individuele uitkering dan ouderdomspensioen en werkloosheidsuitkering, zoals een invaliditeitspensioen, een ziekte-uitkering of een uitkering in het kader van een regeling voor vervroegde uittreding

Iedereen van 50 tot en met 69 jaar en C24 = 3, 5 en (C67/70 – C11/14) > 49

1

Ja, een invaliditeitspensioen of een ziekte-uitkering

2

Ja, een uitkering in het kader van een regeling voor vervroegde uittreding

3

Ja, een andere, niet elders genoemde individuele uitkering

4

Ja, een combinatie van de codes 1, 2 of 3

5

Neen

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

Blanco

Geen antwoord

251

 

Belangrijkste stimulans om aan het werk te blijven

Iedereen van 50 tot en met 69 jaar en C24 = 1, 2 en C248/249 < 98

1

Verhoging van de ouderdomspensioenrechten

2

Verwerving van een voldoende hoog inkomen voor het huishouden

3

Geen financiële stimulans

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

Blanco

Geen antwoord

252/253

 

Aantal jaren betaald werk of werk met winstoogmerk verricht (tijdens het beroepsleven)

Iedereen van 50 tot en met 69 jaar en ((C24 = 3, 5 en (C67/70 – C11/14) > 49) of (C24 = 1, 2))

 

Twee cijfers

99

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

Blanco

Geen antwoord

254/259

 

Wegingscoëfficiënt voor de module 2006 van de arbeidskrachtenenquête (facultatief)

Iedereen van 50 tot en met 69 jaar en ((C24 = 3, 5 en (C67/70 – C11/14) > 49) of (C24 = 1, 2))

0000-9999

De kolommen 254 tot en met 257 bevatten gehele getallen

00-99

De kolommen 258 en 259 bevatten decimalen


9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/12


VERORDENING (EG) Nr. 389/2005 VAN DE COMMISSIE

van 8 maart 2005

tot vaststelling van afwijkingen van de Verordeningen (EG) nr. 2201/96 van de Raad en (EG) nr. 800/1999 ten aanzien van bepaalde soorten suiker die zijn gebruikt in bepaalde verwerkte producten op basis van groenten en fruit die worden uitgevoerd naar andere derde landen dan Zwitserland en Liechtenstein

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector verwerkte producten op basis van groenten en fruit (1), en met name op artikel 18, lid 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De artikelen 16 en 18 van Verordening (EG) nr. 2201/96 en Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (2) zijn van toepassing op de uitvoer van bepaalde soorten suiker die zijn gebruikt in bepaalde verwerkte producten op basis van groenten en fruit.

(2)

In artikel 18, lid 6, van Verordening (EG) nr. 2201/96 is bepaald dat, in het geval van een gedifferentieerde restitutie, de restitutie wordt uitbetaald wanneer het bewijs wordt geleverd dat de producten de op het certificaat aangegeven bestemming hebben bereikt of een andere bestemming waarvoor een restitutie is vastgesteld. In dat artikel is ook bepaald dat van deze regel kan worden afgeweken behoudens nader te bepalen voorwaarden die gelijke waarborgen bieden.

(3)

Krachtens artikel 3 van Verordening (EG) nr. 800/1999 ontstaat het recht op een uitvoerrestitutie bij invoer in een bepaald derde land, wanneer voor dit derde land een gedifferentieerde restitutievoet van toepassing is. In de artikelen 14, 15 en 16 van die verordening zijn de voorwaarden voor betaling van de gedifferentieerde restitutie vastgesteld en is met name bepaald welke documenten moeten worden overgelegd als bewijs voor de aankomst van het product in het land van bestemming.

(4)

In het geval van een gedifferentieerde restitutie wordt ingevolge artikel 18, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 800/1999 op verzoek van de exporteur een deel van de restitutie, berekend aan de hand van de laagste restitutievoet, betaald zodra het bewijs is geleverd dat het product het douanegebied van de Gemeenschap heeft verlaten.

(5)

De in oktober 2004 ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (3) wordt met ingang van 1 februari 2005 op voorlopige basis toegepast ingevolge Besluit 2005/45/EG van de Raad (4) betreffende het sluiten en de voorlopige toepassing van die overeenkomst.

(6)

Ingevolge Besluit 2005/45/EG komt suiker (GS-codes 1701, 1702 en 1703) die is gebruikt bij de vervaardiging van bepaalde verwerkte landbouwproducten die naar Zwitserland en Liechtenstein worden uitgevoerd, vanaf 1 februari 2005 niet langer voor uitvoerrestituties in aanmerking.

(7)

Krachtens de bij Besluit 2005/45/EG goedgekeurde overeenkomst worden speciale bepalingen over administratieve samenwerking bij de bestrijding van onregelmatigheden en fraude op het gebied van douane en uitvoerrestituties ingevoerd.

(8)

In het licht van die bepalingen en teneinde onnodige kosten voor de marktdeelnemers in hun handelsverkeer met andere derde landen te vermijden, is het dienstig van de Verordeningen (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 800/1999 af te wijken voorzover in het geval van gedifferentieerde restituties een bewijs van invoer wordt verlangd. Het is ook dienstig om, wanneer er voor de landen van bestemming in kwestie geen uitvoerrestituties zijn vastgesteld, dit feit bij de vaststelling van de laagste restitutievoet buiten beschouwing te laten.

(9)

Aangezien de maatregelen van de bij Besluit 2005/45/EG goedgekeurde Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat vanaf 1 februari 2005 worden toegepast, moet ook deze verordening vanaf die datum van toepassing zijn.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor op basis van groenten en fruit verwerkte producten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 18, lid 6, van Verordening (EG) nr. 2201/96 en artikel 16 van Verordening (EG) nr. 800/1999 is, wanneer de differentiatie van de restitutie enkel het gevolg is van het feit dat voor Zwitserland of Liechtenstein geen restitutie is vastgesteld, voor bepaalde soorten suiker die zijn gebruikt in bepaalde verwerkte producten op basis van groenten en fruit, die onder Verordening (EG) nr. 2201/96 vallen en die zijn opgenomen in de tabellen I en II van Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, het bewijs dat de douaneformaliteiten bij invoer zijn vervuld, geen voorwaarde voor betaling van de restitutie.

Artikel 2

Bij de vaststelling van de laagste restitutievoet in de zin van artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 800/1999 wordt geen rekening gehouden met het feit dat geen uitvoerrestituties zijn vastgesteld voor de uitvoer naar Zwitserland of Liechtenstein van bepaalde soorten suiker die zijn gebruikt in bepaalde verwerkte producten op basis van groenten en fruit, die onder Verordening (EG) nr. 2201/96 vallen en die zijn opgenomen in de tabellen I en II van Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 maart 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2004 van de Commissie (PB L 64 van 2.3.2004, blz. 25).

(2)  PB L 102 van 17.4.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 671/2004 (PB L 105 van 14.4.2004, blz. 5).

(3)  PB L 23 van 26.1.2005, blz. 19.

(4)  PB L 23 van 26.1.2005, blz. 17.


9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/14


RICHTLIJN 2005/23/EG VAN DE COMMISSIE

van 8 maart 2005

tot wijziging van Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (1), en met name op artikel 22, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2001/25/EG stelt eisen inzake de minimumopleiding, diplomering en wachtdienst vast voor zeevarenden die dienst doen op zeeschepen welke onder de vlag van een lidstaat varen. Deze eisen zijn gebaseerd op de normen die zijn vastgesteld in het verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (hierna „het STCW-verdrag” genoemd) en de code inzake opleiding, diplomering en wachtdienst voor zeevarenden (hierna „de STCW-code” genoemd).

(2)

Het STCW-verdrag en de STCW-code zijn gewijzigd bij de resoluties MSC.66(68) en MSC.67(68) van de Maritieme Veiligheidscommissie (MSC) van de Internationale Maritieme Organisatie, die van kracht werden op 1 januari 1999, resolutie MSC.78(70), die van kracht werd op 1 januari 2003, en circulaires STCW.6/Circ.3 en STCW.6/Circ.5, die van kracht werden op respectievelijk 20 mei 1998 en 26 mei 2000.

(3)

Het nieuwe voorschrift V/3 van het STCW-verdrag, dat reeds was toegevoegd bij resolutie MSC.66(68), stelt verplichte minimumeisen vast inzake opleiding en diplomering voor kapiteins, officieren, gezellen en ander personeel aan boord van andere passagiersschepen dan ro-ro-passagiersschepen.

(4)

Derhalve moet Richtlijn 2001/25/EG dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor maritieme veiligheid dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad (2),

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 2001/25/EG, hoofdstuk V, wordt als volgt gewijzigd:

1)

In lid 3 van voorschrift V/2 wordt de volgende tekst toegevoegd:

„… of moeten kunnen aantonen dat zij in de vijf voorafgaande jaren het voorgeschreven bekwaamheidsniveau hebben gehaald.”.

2)

Aan het eind van het hoofdstuk wordt de volgende tekst toegevoegd:

„Voorschrift V/3

Verplichte minimumeisen inzake de opleiding en bevoegdheden van kapiteins, officieren, gezellen en ander personeel op andere passagiersschepen dan ro-ro-passagiersschepen

1)

Dit voorschrift heeft betrekking op kapiteins, officieren, gezellen en ander personeel dat dienst doet aan boord van andere passagiersschepen dan ro-ro-passagiersschepen op internationale reizen. De administraties bepalen de toepasbaarheid van deze eisen op personeel dat dienst doet op passagiersschepen op binnenlandse reizen.

2)

Alvorens hen taken aan boord van passagiersschepen worden opgedragen, hebben zeevarenden de opleiding, zoals vereist in de punten 4 tot en met 8, voltooid, in overeenstemming met hun hoedanigheid, taken en verantwoordelijkheden.

3)

Zeevarenden van wie verlangd wordt dat zij een opleiding volgen in overeenstemming met de punten 4, 7 en 8, hebben passende herhalingscursussen gevolgd, met tussenpozen van niet meer dan vijf jaar, of moeten kunnen aantonen dat zij in de vijf voorafgaande jaren het voorgeschreven bekwaamheidsniveau hebben gehaald.

4)

Personeel dat in de alarmrol wordt aangewezen om passagiers bij te staan in noodsituaties aan boord van passagiersschepen, hebben een opleiding voltooid in het beheersen van mensenmassa's, zoals omschreven in sectie A-V/3, lid 1, van de STCW-code.

5)

Kapiteins, officieren en ander personeel dat belast is met bijzondere taken en verantwoordelijkheden aan boord van passagiersschepen, hebben de opleiding, zoals omschreven in sectie A-V/3, lid 2, van de STCW-code, om daarmee vertrouwd te geraken, voltooid.

6)

Personeel dat in de passagiersruimten aan boord van passagiersschepen direct bij de dienstverlening aan passagiers betrokken is, heeft de veiligheidsopleiding, omschreven in sectie A-V/3, lid 3, van de STCW-code voltooid.

7)

Kapiteins, eerste stuurlieden en iedereen die belast is met de directe verantwoordelijkheid voor het aan en van boord gaan van passagiers hebben een goedgekeurde opleiding betreffende de veiligheid van passagiers, zoals omschreven in sectie A-V/3, lid 4, van de STCW-code voltooid.

8)

Kapiteins, eerste stuurlieden, hoofdwerktuigkundigen, tweede werktuigkundigen en iedereen die verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van passagiers in noodsituaties aan boord van passagierschepen hebben een goedgekeurde opleiding in crisisbeheer en menselijk gedrag voltooid, zoals omschreven in sectie A-V/3, lid 5, van de STCW-code.

9)

De administraties zorgen ervoor dat een schriftelijk bewijs van voltooide opleiding wordt afgegeven aan iedereen die bevoegd wordt bevonden volgens de bepalingen van dit voorschrift.”.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 29 september 2005 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 maart 2005.

Voor de Commissie

Jacques BARROT

Vice-voorzitter


(1)  PB L 136 van 18.05.2001, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/103/EG (PB L 326 van 13.12.2003, blz. 28).

(2)  PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 415/2004 van de Commissie (PB L 68 van 6.3.2004, blz. 10).


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/16


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 5 juli 2004

betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Slowakije

(2005/182/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 6,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Gezien de opmerkingen van Slowakije,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 104 van het Verdrag dienen de lidstaten buitensporige tekorten te vermijden. Dit geldt ook voor lidstaten met een derogatie, wat het geval is voor alle landen die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden.

(2)

Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren.

(3)

De buitensporigtekortprocedure van artikel 104 voorziet in een beschikking betreffende het bestaan van een buitensporig tekort en het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten bevat nadere bepalingen betreffende de toepassing van de buitensporigtekortprocedure. Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (1), bevat gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van de bepalingen van genoemd protocol.

(4)

Volgens artikel 104, lid 5, van het Verdrag moet de Commissie advies uitbrengen aan de Raad indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan. Na onderzoek van alle relevante factoren waarmee in haar verslag op grond van artikel 104, lid 3, rekening is gehouden en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig artikel 104, lid 4, kwam de Commissie in haar advies van 24 juni 2004 tot de conclusie dat er in Slowakije een buitensporig tekort bestaat.

(5)

In artikel 104, lid 6, van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, alvorens, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat.

(6)

De algehele evaluatie leidt tot de volgende conclusies. In 2003 bedroeg het overheidstekort in Slowakije 3,6 % van het BBP, wat een overschrijding is van de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het BBP. Het feit dat het overheidstekort de referentiewaarde overschreed, werd niet veroorzaakt door een buiten de macht van de Slowaakse autoriteiten vallende ongewone gebeurtenis en was evenmin het gevolg van een ernstige economische neergang in de zin van het stabiliteits- en groeipact. In 2004 zal het overheidstekort waarschijnlijk boven de 3 % van het BBP blijven. Volgens de voorjaarsprognoses 2004 van de Commissie zal het tekort in 2004 met name uitkomen op 4,1 % van het BBP, terwijl in het convergentieprogramma van Slowakije een tekort van 4,0 % van het BBP wordt verwacht. De schuldquote, die in 2003 42,8 % bedroeg, zal in 2004 waarschijnlijk onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het BBP blijven,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat er in Slowakije een buitensporig tekort bestaat.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Slowaakse Republiek.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

G. ZALM


(1)  PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 351/2002 van de Commissie (PB L 55 van 26.2.2002, blz. 23).


9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/18


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 5 juli 2004

betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Polen

(2005/183/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 6,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Gezien de opmerkingen van Polen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 104 van het Verdrag dienen de lidstaten buitensporige tekorten te vermijden. Dit geldt ook voor lidstaten met een derogatie, wat het geval is voor alle landen die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden.

(2)

Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren.

(3)

De buitensporigtekortprocedure van artikel 104 voorziet in een beschikking betreffende het bestaan van een buitensporig tekort terwijl het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten nadere bepalingen betreffende de toepassing van de buitensporigtekortprocedure bevat. Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (1), bevat gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van de bepalingen van genoemd protocol.

(4)

Krachtens artikel 104, lid 5, van het Verdrag moet de Commissie advies uitbrengen aan de Raad indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan. Na onderzoek van alle relevante factoren waarmee in haar verslag op grond van artikel 104, lid 3, rekening is gehouden en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig artikel 104, lid 4, kwam de Commissie in haar advies van 24 juni 2004 tot de conclusie dat er in Polen een buitensporig tekort bestaat.

(5)

In artikel 104, lid 6, van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, alvorens, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat.

(6)

De algehele evaluatie leidt tot de volgende conclusies. Het overheidstekort beliep in Polen in 2003 4,1 % van het BBP, wat een overschrijding is van de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het BBP. Het feit dat het overheidstekort de referentiewaarde overschreed, werd niet veroorzaakt door een ongewone gebeurtenis die buiten de macht van de Poolse autoriteiten viel en was evenmin het gevolg van een ernstige economische neergang in de zin van het stabiliteits- en groeipact. Het overheidstekort zal naar wordt verwacht in 2004 boven 3 % van het BBP blijven. Met name zal het tekort volgens de voorjaarsprognoses 2004 van de Commissie in 2004 op 6,0 % van het BBP uitkomen, terwijl in het convergentieprogramma van Polen een tekort van 5,7 % van het BBP wordt verwacht. Waarschijnlijk zal de schuldquote, die in 2003 45,4 % bedroeg, in 2004 onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het BBP blijven. De cijfers voor het overheidstekort en de overheidsschuld zullen naar boven moeten worden bijgesteld indien de open pensioenfondsen van de overheidssector worden uitgesloten ten vervolge op het besluit van Eurostat inzake de classificatie van pensioenstelsels op basis van kapitaaldekking,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat er in Polen een buitensporig tekort bestaat.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Polen.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

G. ZALM


(1)  PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 351/2002 van de Commissie (PB L 55 van 26.2.2002, blz. 23).


9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/19


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 5 juli 2004

betreffende het bestaan van een buitensporig tekort op Cyprus

(2005/184/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 6,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Gezien de opmerkingen van Cyprus,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 104 van het Verdrag dienen de lidstaten buitensporige tekorten te vermijden. Dit geldt ook voor de lidstaten met een derogatie, wat het geval is voor alle landen die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden.

(2)

Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren.

(3)

De buitensporigtekortprocedure van artikel 104 voorziet in een beschikking betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten bevat nadere bepalingen inzake de uitvoering van deze procedure. Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (1), bevat gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van de bepalingen van genoemd protocol.

(4)

Volgens artikel 104, lid 5, van het Verdrag moet de Commissie advies uitbrengen aan de Raad indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan. Na onderzoek van alle relevante factoren waarmee in haar verslag op grond van artikel 104, lid 3, rekening is gehouden en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig artikel 104, lid 4, kwam de Commissie in haar advies van 24 juni 2004 tot de conclusie dat er op Cyprus een buitensporig tekort bestaat.

(5)

In artikel 104, lid 6, van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, alvorens, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat.

(6)

De algehele evaluatie leidt tot de volgende conclusies. In 2003 is het overheidstekort op Cyprus uitgekomen op 6,3 % van het BBP, waardoor de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % werd overschreden. Deze overschrijding door het tekort van de referentiewaarde werd niet veroorzaakt door een buiten de macht van de Cypriotische autoriteiten vallende ongewone gebeurtenis en was evenmin het gevolg van een ernstige economische neergang in de zin van het stabiliteits- en groeipact. In 2004 zal het overheidstekort waarschijnlijk ook boven de 3 % van het BBP blijven. Zo wordt in de voorjaarsprognoses 2004 van de Commissie uitgegaan van een tekort van 4,6 % in 2004, terwijl in het convergentieprogramma van Cyprus wordt gerekend op een tekort van 5,2 % van het BBP. De schuldquote, die in 2003 is uitgekomen op 72,2 %, zal in 2004 vermoedelijk nog verder afwijken van de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 %,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat er op Cyprus een buitensporig tekort bestaat.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Cyprus.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

G. ZALM


(1)  PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 351/2002 van de Commissie (PB L 55 van 26.2.2002, blz. 23).


9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/20


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 5 juli 2004

betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in de Tsjechische Republiek

(2005/185/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 6,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Gezien de opmerkingen van de Tsjechische Republiek,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 104 van het Verdrag dienen de lidstaten buitensporige tekorten te vermijden. Dit geldt ook voor lidstaten met een derogatie, wat het geval is voor alle landen die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden.

(2)

Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren.

(3)

De buitensporigtekortprocedure van artikel 104 voorziet in een beschikking betreffende het bestaan van een buitensporig tekort en het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten bevat nadere bepalingen betreffende de toepassing van de buitensporigtekortprocedure. Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (1), bevat gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van de bepalingen van genoemd protocol.

(4)

Volgens artikel 104, lid 5, van het Verdrag moet de Commissie advies uitbrengen aan de Raad indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan. Na onderzoek van alle relevante factoren waarmee in haar verslag op grond van artikel 104, lid 3, rekening is gehouden en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig artikel 104, lid 4, kwam de Commissie in haar advies van 24 juni 2004 tot de conclusie dat er in de Tsjechische Republiek een buitensporig tekort bestaat.

(5)

In artikel 104, lid 6, van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, alvorens, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat.

(6)

De algehele evaluatie leidt tot de volgende conclusies. Het overheidstekort in de Tsjechische Republiek bedroeg in 2003 12,9 % van het BBP (5,9 % van het BBP wanneer geen rekening wordt gehouden met een belangrijke eenmalige transactie in verband met de tenlasteneming van staatsgaranties), wat een hoger percentage is dan de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het BBP. Het feit dat het overheidstekort de referentiewaarde overschreed, werd niet veroorzaakt door een buiten de macht van de Tsjechische autoriteiten vallende ongewone gebeurtenis en was evenmin het gevolg van een ernstige economische neergang in de zin van het stabiliteits- en groeipact. In 2004 zal het overheidstekort waarschijnlijk boven 3 % van het BBP blijven. Volgens de voorjaarsprognoses 2004 van de Commissie zal het tekort in 2004 met name uitkomen op 5,9 % van het BBP, terwijl in het convergentieprogramma van de Tsjechische Republiek een tekort van 5,3 % van het BBP wordt verwacht. De schuldquote, die in 2003 37,6 % bedroeg, zal in 2004 waarschijnlijk onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het BBP blijven,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat er in de Tsjechische Republiek een buitensporig tekort bestaat.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Tsjechische Republiek.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

G. ZALM


(1)  PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 351/2002 van de Commissie (PB L 55 van 26.2.2002, blz. 23).


9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/21


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 5 juli 2004

betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Malta

(2005/186/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 6,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Gezien de opmerkingen van Malta,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 104 van het Verdrag dienen de lidstaten buitensporige tekorten te vermijden. Dit geldt ook voor lidstaten met een derogatie, wat het geval is voor alle landen die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden.

(2)

Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren.

(3)

De buitensporigtekortprocedure van artikel 104 voorziet in een beschikking betreffende het bestaan van een buitensporig tekort en het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten bevat nadere bepalingen betreffende de toepassing van de buitensporigtekortprocedure. Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (1), bevat gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van de bepalingen van genoemd protocol.

(4)

Volgens artikel 104, lid 5, van het Verdrag moet de Commissie advies uitbrengen aan de Raad indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan. Na onderzoek van alle relevante factoren waarmee in haar verslag op grond van artikel 104, lid 3, rekening is gehouden en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig artikel 104, lid 4, kwam de Commissie in haar advies van 24 juni 2004 tot de conclusie dat er in Malta een buitensporig tekort bestaat.

(5)

In artikel 104, lid 6, van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, alvorens, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat.

(6)

De algehele evaluatie leidt tot de volgende conclusies. Het overheidstekort in Malta bedroeg in 2003 9,7 % van het BBP (waarvan 3,2 % van het BBP het gevolg was van een eenmalige maatregel), waardoor het de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % overschreed. Het feit dat het overheidstekort de referentiewaarde van 3 % van het BBP overschreed, werd niet veroorzaakt door een buiten de macht van de Maltese autoriteiten vallende ongewone gebeurtenis, en was evenmin het gevolg van een ernstige economische neergang in de zin van het stabiliteits- en groeipact. Het overheidstekort zal in 2004 wederom boven de 3 % van het BBP uitkomen. In haar voorjaarsprognoses 2004 voorspelt de Commissie met name dat het tekort in 2004 5,9 % van het BBP zal bedragen, terwijl in het convergentieprogramma van Malta het tekort wordt geraamd op 5,2 % van het BBP. De schuldquote, die in 2003 72,0 % bedroeg, zal in 2004 waarschijnlijk verder afwijken van de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 %,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat er in Malta een buitensporig tekort bestaat.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Malta.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

G. ZALM


(1)  PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 351/2002 van de Commissie (PB L 55 van 26.2.2002, blz. 23).


Commissie

9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/22


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 2 maart 2005

inzake het gecoördineerde controleprogramma op het gebied van diervoeding voor het jaar 2005 krachtens Richtlijn 95/53/EG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/187/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 95/53/EG van de Raad van 25 oktober 1995 tot vaststelling van de beginselen inzake de organisatie van de officiële controles op het gebied van diervoeding (1), en met name op artikel 22, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In 2004 hebben de lidstaten een aantal onderwerpen vastgesteld waarvoor in 2005 een gecoördineerd controleprogramma zou moeten worden uitgevoerd.

(2)

Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (2) stelt weliswaar maximale gehalten aan aflatoxine B1 in diervoeders vast, maar er zijn geen communautaire voorschriften voor andere mycotoxinen, zoals ochratoxine A, zearalenon, deoxynivalenol en fumonisinen. Met het oog op de opstelling van wetgeving zou het verzamelen van informatie over de aanwezigheid van die mycotoxinen door steekproefsgewijze bemonstering nuttige gegevens voor een beoordeling van de situatie kunnen opleveren. Vooral bepaalde voedermiddelen zoals granen en oliehoudende zaden staan bloot aan verontreiniging met mycotoxinen door de omstandigheden bij de oogst, de opslag en het vervoer. Aangezien de mycotoxineconcentratie van jaar tot jaar varieert, moeten voor alle genoemde mycotoxinen gegevens voor opeenvolgende jaren worden verzameld.

(3)

Andere antibiotica dan coccidiostatica en histomonostatica mogen slechts tot en met 31 december 2005 als toevoegingsmiddel in het voeder in de handel worden gebracht en worden gebruikt. Vroegere controles op de aanwezigheid van antibiotica en coccidiostatica in bepaalde diervoeders waarin sommige van deze stoffen niet zijn toegestaan, duiden erop dat dergelijke inbreuken nog steeds voorkomen. De frequentie van dergelijke vondsten en de gevoeligheid van de materie rechtvaardigen de voortzetting van de controles.

(4)

Er moet op worden toegezien dat de verbodsbepalingen ten aanzien van het gebruik van voedermiddelen van dierlijke oorsprong in diervoeders, zoals vastgesteld in de desbetreffende Gemeenschapswetgeving, daadwerkelijk worden toegepast.

(5)

Er moet op worden toegezien dat het gehalte aan de sporenelementen koper en zink in mengvoeders voor varkens het maximumgehalte van Verordening (EG) nr. 1334/2003 van de Commissie van 25 juli 2003 tot wijziging van de toelatingsvoorwaarden voor een aantal toevoegingsmiddelen van de groep sporenelementen in diervoeders (3) niet overschrijdt.

(6)

De in deze aanbeveling vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

BEVEELT AAN:

1.

De lidstaten wordt aanbevolen gedurende 2005 een gecoördineerd controleprogramma uit te voeren met het oog op de controle op:

a)

de concentratie van mycotoxinen (aflatoxine B1, ochratoxine A, zearalenon, deoxynivalenol en fumonisinen) in diervoeders, waarbij zij de analysemethoden aangeven; de bemonstering moet zowel steekproefsgewijs als gericht geschieden; bij gerichte bemonstering moet het bij de bemonsterde producten gaan om voedermiddelen waarvan vermoed wordt dat ze hogere mycotoxineconcentraties bevatten, zoals granen, oliehoudende zaden en vruchten, producten en bijproducten daarvan, alsmede voedermiddelen die lange tijd opgeslagen zijn geweest of over grote afstand over zee zijn aangevoerd; in het geval van aflatoxine B1 moet bijzondere aandacht worden besteed aan mengvoeders voor ander melkvee dan rundvee; voor de verslaglegging over de resultaten van de controles moet gebruik worden gemaakt van het model in bijlage I;

b)

antibiotica, coccidiostatica en/of histomonostatica, of deze nu wel of niet voor bepaalde diersoorten en -categorieën als toevoegingsmiddel in het voeder zijn toegelaten, die vaak voorkomen in niet-gemedicineerde voormengsels en mengvoeders waarin deze geneeskrachtige stoffen niet zijn toegestaan; bij de controles moet gericht naar deze geneeskrachtige stoffen in voormengsels en mengvoeders worden gezocht indien de bevoegde autoriteit denkt dat het vrij waarschijnlijk is dat er onregelmatigheden worden aangetroffen; voor de verslaglegging over de resultaten van de controles moet gebruik worden gemaakt van het model in bijlage II;

c)

de tenuitvoerlegging van verbodsbepalingen ten aanzien van de productie en het gebruik van voedermiddelen van dierlijke oorsprong, zoals uiteengezet in bijlage III;

d)

het gehalte aan koper en zink in mengvoeders voor varkens, zoals aangegeven in bijlage IV.

2.

De lidstaten wordt aanbevolen de resultaten van het onder punt 1 bedoelde gecoördineerde controleprogramma op te nemen in een afzonderlijk hoofdstuk van het jaarverslag over de controleactiviteiten, dat uiterlijk op 1 april 2006 in overeenstemming met artikel 22, lid 2, van Richtlijn 95/53/EG en overeenkomstig de laatste versie van het geharmoniseerde modelverslag moet worden ingediend.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 265 van 8.11.1995, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 234 van 1.9.2001, blz. 55).

(2)  PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/100/EG van de Commissie (PB L 285 van 1.11.2003, blz. 33).

(3)  PB L 187 van 26.7.2003, blz. 11. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2003 (PB L 317 van 2.12.2003, blz. 22).


BIJLAGE I

Concentratie van bepaalde mycotoxinen (aflatoxine B1, ochratoxine A, zearalenon, deoxynivalenol en fumonisinen) in diervoeders

Individuele resultaten van alle geteste monsters; model voor de in punt 1, onder a), bedoelde verslagen

Diervoeders

Monsterneming (steekproef of gericht)

Type en concentratie van de mycotoxinen (μg/kg voor een diervoeder met een vochtgehalte van 12 %)

Soort

Land van oorsprong

Aflatoxine B1

Ochratoxine A

Zearalenon

Deoxynivalenol

Fumonisinen (1)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De bevoegde autoriteit moet ook het volgende aangeven:

de maatregelen die worden genomen wanneer de maximale gehalten aan aflatoxine B1 worden overschreden;

de gebruikte analysemethoden;

de aantoonbaarheidsgrenzen.


(1)  De concentratie aan fumonisinen omvat het totaal van de fumonisinen B1, B2 en B3.


BIJLAGE II

Aanwezigheid van bepaalde geneeskrachtige stoffen die niet als toevoegingsmiddel in diervoeders zijn toegelaten

Sommige antibiotica, coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen kunnen legitiem als toevoegingsmiddel in voormengsels en mengvoeders voor bepaalde diersoorten en categorieën aanwezig zijn indien wordt voldaan aan de eisen van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1).

De aanwezigheid van niet-toegelaten geneeskrachtige stoffen in diervoeders vormt een inbreuk.

Op de volgende geneeskrachtige stoffen moet controle worden uitgeoefend:

1.

Geneeskrachtige stoffen die alleen voor bepaalde diersoorten of -categorieën als toevoegingsmiddel in het voeder zijn toegelaten:

 

avilamycine

 

decoquinaat

 

diclazuril

 

flavofosfolipol

 

halofuginone-hydrobromide

 

lasalocide A natrium

 

maduramicin-ammonium alfa

 

monensin-natrium

 

narasin

 

narasin — nicarbazine

 

robenidinehydrochloride

 

salinomycine-natrium

 

salinomycine-natrium.

2.

Geneeskrachtige stoffen die niet meer als toevoegingsmiddel in diervoeders zijn toegelaten:

 

amprolium

 

amprolium/ethopabaat

 

arprinocide

 

avoparcine

 

carbadox

 

dimetridazol

 

dinitolmide

 

ipronidazol

 

meticlorpindol

 

meticlorpindol/methylbenzoquaat

 

nicarbazine

 

nifursol

 

olaquindox

 

ronidazol

 

spiramycine

 

tetracyclinen

 

tylosinefosfaat

 

virginiamycine

 

zinkbacitracine

 

andere antimicrobiële stoffen.

3.

Geneeskrachtige stoffen die nooit als toevoegingsmiddel in diervoeders waren toegelaten:

 

overige stoffen

Individuele resultaten van alle niet-conforme monsters; model voor de in punt 1, onder b), bedoelde verslagen

Soort diervoeder (diersoort en categorie)

Ontdekte stof

Gevonden gehalte

Reden voor de inbreuk (2)

Genomen maatregel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De bevoegde autoriteit moet ook het volgende aangeven:

het totale aantal geteste monsters;

de namen van de onderzochte stoffen;

de gebruikte analysemethoden;

de aantoonbaarheidsgrenzen.


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Reden waarom de niet-toegelaten stof zich in het diervoeder bevindt: resultaat van een onderzoek door de bevoegde autoriteit.


BIJLAGE III

Verbodsbepalingen ten aanzien van de productie en het gebruik van voedermiddelen van dierlijke oorsprong

Onverminderd de artikelen 3 tot en met 13 en 15 van Richtlijn 95/53/EG voeren de lidstaten in 2005 een gecoördineerd controleprogramma uit om na te gaan of de verbodsbepalingen ten aanzien van de productie en het gebruik van voedermiddelen van dierlijke oorsprong in acht zijn genomen.

Met name om ervoor te zorgen dat het verbod op het vervoederen van verwerkte dierlijke eiwitten aan bepaalde dieren, zoals neergelegd in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1) daadwerkelijk wordt toegepast, voeren de lidstaten een specifiek controleprogramma op basis van gerichte controles uit. Overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 95/53/EG gaan die controleprogramma’s uit van een risicogebaseerde strategie die alle stadia van de productie omvat, alsmede alle soorten inrichtingen waar diervoeders worden vervaardigd, gehanteerd en toegediend. De lidstaten besteden bijzondere aandacht aan de vaststelling van criteria die aan een risico gerelateerd kunnen worden. Het gewicht dat aan elk criterium wordt toegekend, moet in verhouding staan tot het risico. De frequentie van de controles en het aantal in de inrichting onderzochte monsters moeten correleren met de som van de aan die inrichting toegekende gewichten.

Ter indicatie dienen de onderstaande inrichtingen en criteria bij de opstelling van een controleprogramma in aanmerking te worden genomen.

Inrichtingen

Criteria

Gewicht

Diervoederfabrieken

Diervoederfabrieken van zowel mengvoeders voor herkauwers als mengvoeders voor niet-herkauwers die toegestane verwerkte dierlijke eiwitten bevatten

Diervoederfabrieken waar eerder overtredingen zijn geconstateerd of waar die worden vermoed

Diervoederfabrieken met een grote hoeveelheid ingevoerde diervoeders met een hoog eiwitgehalte, zoals vismeel, sojameel, maïsglutenmeel en eiwitconcentraten

Diervoederfabrieken met een hoge mengvoederproductie

Risico op kruisverontreiniging als gevolg van interne operationele procedures (speciale silo’s, controle op de daadwerkelijke scheiding van de productielijnen, controle op de ingrediënten, intern laboratorium, bemonsteringsprocedures)

 

Grensinspectieposten en andere punten van binnenkomst in de Gemeenschap

Grote/kleine hoeveelheid ingevoerde diervoeders

Diervoeders met een hoog eiwitgehalte

 

Landbouwbedrijven

Zelfmengers die toegestane verwerkte dierlijke eiwitten gebruiken

Landbouwbedrijven waar herkauwers en andere diersoorten worden gehouden (risico op vermenging/verwisseling van voeder)

Landbouwbedrijven die diervoeders in bulk aanschaffen

 

Handelaren

Opslagloodsen en tussenopslag van diervoeders met een hoog eiwitgehalte

Grote hoeveelheid diervoeders in bulk verhandeld

Handelaren in mengvoeders die in het buitenland geproduceerd zijn

 

Mobiele mengvoederbereiders

Mengvoederbereiders die zowel voor herkauwers als voor niet-herkauwers produceren

Mengvoederbereiders waar eerder overtredingen zijn geconstateerd of waar die worden vermoed

Mengvoederbereiders die diervoeders met een hoog eiwitgehalte verwerken

Mengvoederbereiders met een hoge diervoederproductie

Een groot aantal landbouwbedrijven als afnemers, waaronder bedrijven met herkauwers

 

Vervoermiddelen

Voertuigen die voor het vervoer van zowel verwerkte dierlijke eiwitten als diervoeders worden gebruikt

Voertuigen waarbij eerder overtredingen zijn geconstateerd of waarbij die worden vermoed

 

Als alternatief voor deze indicatieve inrichtingen en criteria mogen de lidstaten hun eigen risicobeoordeling vóór 31 maart 2005 aan de Commissie sturen.

De bemonstering moet worden gericht op partijen of gebeurtenissen waarbij kruisverontreiniging met verboden verwerkte eiwitten het waarschijnlijkst is (eerste partij na het vervoer van diervoeders die voor deze volgende partij verboden dierlijke eiwitten bevatten, technische problemen of veranderingen in de productielijnen, veranderingen in de opslagbunkers of silo’s voor bulkmateriaal).

In 2005 moeten de lidstaten zich concentreren op de analyse van suikerbietenpulp en ingevoerde voedermiddelen.

Per jaar moeten er in een lidstaat minimaal 10 controles per 100 000 ton geproduceerd mengvoeder plaatsvinden Het minimumaantal officiële monsters per jaar in een lidstaat dient 20 per 100 000 ton geproduceerd mengvoeder te zijn. In afwachting van de goedkeuring van alternatieve methoden moet voor de analyse van de monsters de microscopische identificatie en schatting zoals beschreven in Richtlijn 2003/126/EG van de Commissie van 23 december 2003 inzake de analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de officiële controle van diervoeders (2) worden gebruikt. Iedere aanwezigheid van verboden bestanddelen van dierlijke oorsprong in diervoeders dient als overtreding van het voederverbod te worden beschouwd.

De resultaten van de controleprogramma’s moeten aan de Commissie worden meegedeeld aan de hand van onderstaande tabellen.

Overzicht van de controles betreffende het voederverbod voor diervoeder van dierlijke oorsprong (vervoederen van verboden verwerkte dierlijke eiwitten)

A.   Gedocumenteerde controles

Stadium

Aantal controles op de aanwezigheid van verwerkte dierlijke eiwitten

Aantal overtredingen die niet op grond van laboratoriumtests, maar van documentaire controles zijn vastgesteld

Invoer van voedermiddelen

 

 

Opslag van voedermiddelen

 

 

Diervoederfabrieken

 

 

Zelfmengers/mobiele mengvoederbereiders

 

 

Intermediairs

 

 

Vervoermiddelen

 

 

Bedrijven met niet-herkauwers

 

 

Bedrijven met herkauwers

 

 

Overige: ……………………

 

 


B.   Bemonstering en testen van voedermiddelen en mengvoeders op verwerkte dierlijke eiwitten

Inrichtingen

Aantal officiële monsters, getest op verwerkte dierlijke eiwitten

Aantal niet-conforme monsters

Aanwezigheid van verwerkte dierlijke eiwitten van landdieren

Aanwezigheid van verwerkte dierlijke eiwitten van vis

Voedermiddelen

Mengvoeders

Voedermiddelen

Mengvoeders

Voedermiddelen

Mengvoeders

voor herkauwers

voor niet-herkauwers

voor herkauwers

voor niet-herkauwers

voor herkauwers

voor niet-herkauwers

Bij de invoer

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Diervoederfabrieken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Intermediairs/opslag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vervoermiddelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zelfmengers/mobiele mengvoederbereiders

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Op het landbouwbedrijf

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overige: ………

 

 

 

 

 

 

 

 

 


C.   Overzicht van verboden verwerkte dierlijke eiwitten die zijn aangetroffen in voor herkauwers bedoelde diervoeders

 

Maand van bemonstering

Aard, mate en oorsprong van verontreiniging

Sancties (of andere maatregelen)

1

 

 

 

2

 

 

 

3

 

 

 

4

 

 

 

5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 214/2005 van de Commissie (PB L 37 van 10.2.2005, blz. 9).

(2)  PB L 339 van 24.12.2003, blz. 78.


BIJLAGE IV

Individuele resultaten van alle (zowel conforme als niet-conforme) monsters betreffende het gehalte aan koper en zink in mengvoeders voor varkens

Soort mengvoeder (diercategorie)

Sporenelement (koper of zink)

Aangetroffen gehalte (mg/kg volledig diervoeder)

Reden voor de overschrijding van het maximumgehalte (1)

Genomen maatregel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


(1)  Zoals geconcludeerd na een onderzoek door de bevoegde autoriteit.


9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/30


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 19 juli 2004

waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst

(Zaak nr. COMP/M.3333 — SONY/BMG)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 2815)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/188/EG)

Op 19 juli 2004 heeft de Commissie een beschikking gegeven met betrekking tot een zaak in het kader van artikel 8, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (1). Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking is beschikbaar in de oorspronkelijke taal van de zaak en in de werktalen van de Commissie op de website van DG Concurrentie op het volgende adres: http://europa.eu.int/comm/competition/index_en.html

(1)

Op 9 januari 2004 ontving de Commissie krachtens artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad (hierna de „concentratieverordening” genoemd) een aanmelding van een transactie waarbij Bertelsmann AG (hierna „Bertelsmann” genoemd) en Sony Corporation of America, die behoort tot het Sony-concern (hierna „Sony” genoemd) hun wereldwijde activiteiten inzake muziekopname (met uitzondering van Sony’s activiteiten in Japan) onderbrengen in een gezamenlijke onderneming. Deze gezamenlijke onderneming zal Sony BMG heten en actief zijn op het gebied van het scouten van talent en de ontwikkeling van artiesten (A&R genaamd (2)) en de daaruit voortvloeiende promotie en verkoop van muziekopnames. Sony BMG zal zich niet bezighouden met aanverwante activiteiten als muziekuitgeverij en de productie en distributie van geluidsdragers.

(2)

Bertelsmann is een internationaal mediabedrijf dat wereldwijd actief is op het gebied van muziekopnames en -uitgeverij, televisie, radio, het uitgeven van boeken en tijdschriften, drukdiensten, boeken- en muziekclubs. De activiteiten van Bertelsmann inzake muziekopnames zijn gebundeld in haar volle dochteronderneming Bertelsmann Music Group, „BMG”. De platenmaatschappijen van BMG omvatten onder meer Arista Records, Jive Records, Zomba en RCA.

(3)

Sony heeft wereldwijd activiteiten op het gebied van muziekopnames en –uitgeverij, industriële en consumentenelektronika, en de amusementssector. Op het gebied van muziekopnames ontplooit de onderneming haar activiteiten via Sony Music Entertainment. De platenmaatschappijen van Sony omvatten Columbia Records Group, Epic Records Group en Sony Classical.

(4)

Op 9 juli 2004 nam het Adviescomité voor concentraties op zijn 127e bijeenkomst een positief standpunt in ten aanzien van een door de Commissie voorgelegde ontwerp-beschikking waarbij de transactie werd goedgekeurd.

(5)

In een verslag van 5 juli 2004 stelde de Raadadviseur-auditeur vast dat het recht van de partijen om gehoord te worden, in acht werd genomen.

I.   DE RELEVANTE MARKTEN

Muziekopnames

(6)

De Commissie stelde vast dat de relevante productmarkt voor muziekopnames (met inbegrip van „A&R” en promotie, verkoop en op de markt brengen van muziekopnames) onderverdeeld kan worden in afzonderlijke productmarkten op basis van genre (zoals internationale pop, lokale pop, klassieke muziek) of compilaties. Met betrekking tot onderhavige zaak kan de vraag of bovenvermelde genres of categorieën afzonderlijke markten vormen, evenwel worden opengelaten, aangezien de concentratie niet zou leiden tot het ontstaan of de versterking van een machtspositie, ongeacht welke marktafbakening in aanmerking wordt genomen.

(7)

Het marktonderzoek bevestigde een aantal factoren (voorbeeld A&R, prijsbepaling, verkoop en promotie die vooral op nationaal niveau gebeuren, een sterke vraag naar lokale repertoire, en de beperkte internationale aanwezigheid van onafhankelijke platenmaatschappijen) op basis waarvan de relevante geografische markten voor muziekopnames als nationale markten kunnen worden beschouwd.

On line-muziek

(8)

De Commissie is van mening, op basis van de resultaten van haar marktonderzoek, dat on line-muziek geen deel uitmaakt van de markt voor fysieke muziekopnames, in het bijzonder wegens verschillen op het gebied van het product en de distributie van het product. Zij stelde twee afzonderlijke productmarkten voor on line-muziek vast: i) de groothandelsmarkt voor licenties voor on line-muziek en ii) de kleinhandelsmarkt voor de distributie van on line-muziek.

(9)

Wat deze zaak betreft, meent de Commissie dat zowel de groothandelsmarkt voor licenties voor on-linemuziek als de kleinhandelsmarkt voor de distributie van on line-muziek, nationale markten zijn. Dit kan in de toekomst veranderen, afhankelijk van de verdere grensoverschrijdende ontwikkelingen op het gebied van de licenties voor on-linemuziek en de muziekdistributie.

Muziekuitgeverij

(10)

Op basis van overwegingen uit het oogpunt van zowel de vraagzijde als de aanbodzijde vond de Commissie aanwijzingen voor het bestaan van afzonderlijke productmarkten voor de muziekuitgeverij naargelang de exploitatie van de verschillende categorieën van rechten (bijv. mechanische rechten, rechten van uitvoering, synchronisatierechten, drukrechten en andere rechten). De precieze omvang van de relevante productmarkt kan evenwel worden opengelaten aangezien de beoordeling uit het oogpunt van de mededinging dezelfde zou zijn ongeacht de in aanmerking genomen marktafbakening.

(11)

Het marktonderzoek heeft bevestigd dat de geografische omvang van de markt hoofdzakelijk, ondanks een aantal grensoverschrijdende elementen, nationaal van aard is, aangezien de vergoedingen voor licenties op mechanische rechten en rechten van uitvoering over het algemeen op nationale basis worden geïnd. Met betrekking tot onderhavige zaak kan de precieze omvang van de relevante geografische markt worden opengelaten aangezien de beoordeling uit mededingingsoogpunt dezelfde zou zijn ongeacht de in aanmerking genomen marktafbakening.

II.   BEOORDELING

A.   Mogelijke versterking van een collectieve machtspositie op de markten voor muziekopnames

Inleiding

(12)

Het onderzoek van de Commissie heeft niet genoeg afdoende bewijzen opgeleverd voor het bestaan van een collectieve machtspositie van de vijf grote platenmaatschappijen, de „majors” (Sony, BMG, Universal, EMI en Warner) op de markten voor muziekopnames.

(13)

Op basis van de jurisprudentie van de Europese gerechtelijke instanties, in het bijzonder het arrest Airtours, moeten de volgende elementen aanwezig zijn om te kunnen spreken van een collectieve machtspositie van marktdeelnemers: (i) een gezamenlijk akkoord over de voorwaarden van coördinatie; (ii) de mogelijkheid om erop toe te zien dat deze voorwaarden geëerbiedigd worden; (iii) het bestaan van een afschrikkingsmechanisme in geval van afwijkend gedrag; en (iv) het feit dat derden (werkelijke en potentiële concurrenten, consumenten) de verwachte voordelen die voortvloeien uit de coördinatie niet daadwerkelijk in gevaar kunnen brengen.

(14)

Om te onderzoeken of er een collectieve machtspositie van de vijf grootste platenmaatschappijen bestaat op de markten voor muziekopnames, ging de Commissie na of gedurende de voorbije drie à vier jaar in de EER-lidstaten een gecoördineerd prijsbeleid van de majors kon worden vastgesteld.

(15)

Daarvoor peilde de Commissie naar de ontwikkeling van de groothandelsprijzen voor groothandelaars en detailhandelaars van de vijf majors in elke lidstaat in de periode 1998-2003. De analyse van de Commissie was in het bijzonder toegespitst op de ontwikkeling van de gemiddelde nettogroothandelsprijzen, PPD's (vastgestelde prijs detailhandel), de verhouding bruto-/nettoprijzen alsook kortingen op factuur en retrospectieve kortingen.

(16)

Om vast te stellen of er sprake is van coördinatie van de door de majors gehanteerde groothandelsprijzen, zocht de Commissie naar parallellen in de ontwikkeling van de gemiddelde nettoprijzen (na inflatiecorrectie) van de top 100-singles van elk van de majors in de vijf grootste lidstaten (dit wordt als een representatieve steekproef beschouwd aangezien de top 100-singles goed zijn voor ongeveer 70 à 80 % van de respectieve totale muziekverkoop van de majors). Ten tweede onderzocht de Commissie of er eventueel sprake geweest is van prijscoördinatie door het gebruik van catalogusprijzen (PPD's) als oriëntatiepunt. Ten slotte ging de Commissie na of de door de platengiganten verleende kortingen op elkaar waren afgestemd en of zij voldoende doorzichtig waren om een daadwerkelijk toezicht op de concurrentiepraktijken mogelijk te maken.

Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje, Verenigd Koninkrijk (VK)

(17)

Op basis van de gemiddelde nettoprijzen ontdekte de Commissie een zekere parallel en een relatief gelijke ontwikkeling van de prijzen van de majors op de vijf grootste markten, namelijk Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje en het VK. Deze vaststellingen zijn op zich evenwel niet voldoende om te concluderen dat in het verleden sprake was van een gecoördineerde prijsstelling.

(18)

Derhalve ging de Commissie verder na of er overeenkomsten te vinden waren tussen bijkomende elementen, namelijk de catalogusprijzen en de kortingen, en of deze voldoende doorzichtig waren om genoeg bewijzen op te leveren voor het bestaan van coördinatie.

(19)

De Commissie vond een aantal aanwijzingen dat PPD's gebruikt zouden kunnen geweest zijn als orïentatiepunt om de catalogusprijzen van de majors in alle vijf lidstaten op één lijn te brengen. Voorts bracht het onderzoek aan het licht dat het niveau van de kortingen bij de verschillende majors enigszins varieerde en dat bepaalde soorten kortingen niet voldoende transparant waren om vast te stellen dat er sprake was van collusie.

(20)

Voorts onderzocht de Commissie of de markten voor muziekopnames bepaalde kenmerken vertoonden waardoor een collectieve machtspositie vergemakkelijkt zou kunnen worden. Daarvoor nam zij in het bijzonder de producthomogeniteit, de doorzichtigheid en de represaillemechanismen in aanmerking.

(21)

Wat producthomogeniteit betreft, stelde de Commissie vast dat de afzonderlijke albums een verschillende inhoud hebben, maar ook dat prijsbepaling en promotie in bepaalde mate gestandaardiseerd zijn. De heterogeniteit van de inhoud heeft echter bepaalde gevolgen voor de prijsstelling en vermindert de doorzichtigheid op de markt; dit maakt een stilzwijgende collusie moeilijker aangezien dan controle vereist is op het niveau van elk afzonderlijke album.

(22)

Wat de doorzichtigheid betreft, stelde de Commissie vast dat de publicatie van wekelijkse hitparades, de stabiliteit van de consumentenbasis en het toezicht dat de majors op de detailhandelsmarkt uitoefenen door middel van wekelijkse berichten, de transparantie op de markt vergroten en het toezicht op een gecoördineerd beleid vergemakkelijken. Uit het onderzoek bleek evenwel ook dat, om toezicht te houden op kortingen in het kader van reclamecampagnes, deze controle op het niveau van de albums moet gebeuren, hetgeen de doorzichtigheid op de markt doet verminderen en stilzwijgende collusie belemmert. Per slot van rekening heeft de Commissie er niet voldoende bewijzen van gevonden dat de majors dit gebrek aan doorzichtigheid in het verleden hebben ondervangen.

(23)

Wat de represailles betreft, ging de Commissie na of de majors vergeldingsmaatregelen konden nemen tegen een eventuele „vals spelende” platengigant, in het bijzonder door een (tijdelijke) terugkeer naar concurrentiegedrag of door de afvallige uit te sluiten van gezamenlijke ondernemingen en overeenkomsten met betrekking tot compilaties. De Commissie heeft er evenwel niet voldoende bewijzen voor gevonden dat dergelijke represaillemechanismen in het verleden toegepast of als dreiging gebruikt zouden zijn.

Nederland, Zweden, Ierland, Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, Noorwegen, Portugal, Griekenland

(24)

In de kleinere lidstaten stelde de Commissie eveneens aanzienlijke parallellen vast tussen de PPD's van de majors, die in principe gebruikt zouden kunnen zijn geweest om de prijzen op elkaar af te stemmen. Het onderzoek bracht evenwel ook in de kleinere lidstaten een aantal verschillen aan het licht op het niveau van de kortingen, alsmede een gebrek aan doorzichtigheid met betrekking tot bepaalde kortingen.

(25)

De overwegingen van de Commissie met betrekking tot producthomogeniteit, doorzichtigheid op de markt en de mogelijkheid om vergeldingsmaatregelen te nemen die hierboven zijn beschreven met betrekking tot de grotere lidstaten, gelden ook voor de kleinere lidstaten.

Conclusie

(26)

De Commissie heeft niet voldoende bewijzen gevonden voor het bestaan van een collectieve machtspositie van de vijf platengiganten op de markten voor muziekopnames in gelijk welke lidstaat van de EER.

B.   Mogelijk ontstaan van een collectieve machtspositie op de markten voor muziekopnames

(27)

De Commissie heeft zich ook de vraag gesteld of de concentratie zou leiden tot het ontstaan van een collectieve machtspositie van de platengiganten in één van de EER-lidstaten. In het licht van de bovenstaande opmerkingen, in het bijzonder inzake marktdoorzichtigheid, productheterogeniteit en represailles, meent de Commissie evenwel dat de gevolgen van een vermindering van vijf naar vier majors als gevolg van de concentratie niet voldoende groot zouden zijn om te leiden tot het ontstaan van een collectieve machtspositie van de majors op de muziekopnamemarkten.

C.   Mogelijk ontstaan van een individuele machtspositie op de markten voor muziekopnames

(28)

Derden hebben hun bezorgdheid geuit over het feit dat de gemeenschappelijke onderneming een individuele machtspositie zou kunnen verkrijgen op de muziekopnamemarkten wegens de verticale relaties van de onderneming met Bertelsmanns media-activiteiten. Er werd aangevoerd dat Bertelsmann haar positie in televisie- en radiostations zou kunnen gebruiken om concurrenten uit te sluiten en Sony BMG te bevoordelen, door deze laatste bijvoorbeeld een voorkeursbehandeling te geven of speciale tarieven te verlenen of te verhinderen dat concurrenten hun artiesten via deze kanalen promoten.

(29)

Volgens de Commissie is het onwaarschijnlijk dat de voorgenomen gemeenschappelijke onderneming een individuele machtspositie zou krijgen op de muziekopnamemarkten in Duitsland, Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk, waar Bertelsmann actief is via de TV- en radiostations RTL. De voordelen die voortvloeien uit de verticale integratie in de mediagroep van Bertelsmann (bijv. door het Pop Idol-formaat, dat volgens de deskundigen van de bedrijfstak reeds over zijn hoogtepunt heen is) zijn reeds vervat in de marktaandelen van BMG van 2003. Op basis van deze marktaandelen haalt de voorgenomen gemeenschappelijke onderneming niet het vereiste plafond om te spreken van een individuele machtspositie. Voorts heeft de Commissie er geen bewijzen voor gevonden dat de strategie van Bertelsmann om concurrenten de toegang tot haar TV-kanalen en radiostations te ontzeggen, winstgevend zou kunnen zijn.

D.   Mogelijke collectieve machtspositie op de groothandelsmarkt voor licenties voor on line-muziek

(30)

De Commissie merkt op dat de markt voor legale on line-muziek zich momenteel nog in de kinderschoenen bevindt aangezien de meeste websites voor on line-muziek pas recent hun activiteiten in de EER hebben ontplooid. Het is derhalve moeilijk om de marktposities van de grootste platenfirma's definitief vast te stellen, voornamelijk met betrekking tot de nationale markten. Bovendien lijkt de informatie over de daadwerkelijk gedownloade of gestreamde liedjes geen duidelijk beeld te geven van de marktposities van de verschillende marktdeelnemers en zijn er geen openbare gegevens van de bedrijfstak beschikbaar. Op basis van de door de Commissie ontvangen informatie kan evenwel worden geconcludeerd dat de marktpositie van de grootste platenfirma's op de groothandelsmarkt voor licenties voor on line-muziek er ongeveer gelijk uitziet als hun positie op de markten voor muziekopnames.

(31)

Aangezien de markten nog in opkomst zijn en de prijsstelling en voorwaarden in de lopende overeenkomsten verschillen vertonen, is de Commissie tot de slotsom gekomen dat er geen afdoende bewijzen zijn voor een bestaande collectieve machtspositie van de majors op de nationale markten voor licenties voor on line-muziek, noch voor het ontstaan van een collectieve machtspositie op deze markten als gevolg van de concentratie.

E.   Mogelijke individuele machtspositie op de markten voor de distributie van on line-muziek

(32)

Betrokken derden waren bezorgd over het feit dat Sony als gevolg van de transactie een individuele machtspositie op de nationale markten voor de distributie van on line-muziek zou kunnen verkrijgen via Sony Connect, haar dienst voor het downloaden van muziek. Er werd geargumenteerd dat Sony de zeggenschap over de gezamenlijke onderneming zou kunnen gebruiken om concurrenten op de downstreammarkt voor de distributie van on line-muziek uit te sluiten. Dit zou zij in het bijzonder kunnen doen door de concurrerende on line-platforms de toegang tot de uitleenverzameling van de gezamenlijke onderneming te ontzeggen, of door discriminerend gedrag ten aanzien van haar concurrenten, bijvoorbeeld op het gebied van de gebruiksregels, het tijdstip van de release van nieuwe liedjes en het trackformaat.

(33)

De Commissie merkt op dat Sony Connect zich in Europa momenteel nog in de opstartfase bevindt, na in mei 2004 in de VS te zijn gelanceerd. Zij heeft dus op dit moment geen marktaandeel. Ook hebben andere marktdeelnemers reeds een bepaalde positie op de markt ingenomen (bijv. OD2) terwijl nog anderen onlangs tot de markt zijn toegetreden of aangekondigd hebben dat zij dit binnenkort zouden doen. Voorts zou de voorgenomen gemeenschappelijke onderneming Sony BMG door het uitsluiten van concurrenten aanzienlijke inkomsten uit licenties voor de door concurrenten verkochte tracks derven, en het lijkt twijfelachtig dat een dergelijke strategie winstgevend zou zijn.

F.   Mogelijke spill-overeffecten op de muziekuitgeverij

(34)

Derden hebben hun bezorgdheid erover geuit dat de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming zou leiden tot de coördinatie van het concurrentiegedrag van de partijen op de nauw verwante markten voor de muziekuitgeverij.

(35)

Volgens de Commissie zou een eventuele coördinatie slechts in beperkte mate kunnen plaatsvinden aangezien het beheer van de rechten inzake muziekuitgeverij voornamelijk de taak is van de auteursrechtenorganisaties (ten minste wat de belangrijke mechanische reproductierechten en openbare uitvoeringsrechten betreft). De auteursrechtenorganisaties verlenen op basis van de geldende wetgeving, op niet-discriminerende voorwaarden licenties en maken met uitgevers, auteurs en componisten afspraken inzake royalties. De Commissie meent ook dat, in tegenstelling tot de vrees van een aantal derden, de concentratie er niet zal toe leiden dat de majors de auteursrechtenorganisaties terzijde schuiven aangezien er geen afdoende concrete bewijzen zijn voor een dergelijke strategie.

III.   CONCLUSIE

(36)

In de beschikking wordt geconcludeerd dat de voorgenomen concentratie niet leidt tot het ontstaan of de versterking van een individuele of collectieve machtspositie op de nationale markten voor muziekopnames, licenties voor on line-muziek, of de distributie van on line-muziek als gevolg waarvan de daadwerkelijke concurrentie aanzienlijk zou worden beperkt op de gemeenschappelijke markt of een substantieel deel daarvan. Voorts luidt de conclusie dat de transactie niet als doel of als effect heeft het coördineren van het concurrentiegedrag van Sony en Bertelsmann, de moedermaatschappijen van de gezamenlijke onderneming, op de muziekuitgeverijmarkten. Bijgevolg wordt de concentratie als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de EER-Overeenkomst verklaard, overeenkomstig artikel 2, leden 2 en 4, en artikel 8, lid 2, van de concentratieverordening en artikel 57 van de EER-Overeenkomst.


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1310/97 (PB L 180 van 9.7.1997, blz. 1).

(2)  A&R = artiest en repertoire; het equivalent van onderzoek en ontwikkeling in de muziekindustrie.


9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/34


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 7 maart 2005

tot wijziging van het aanhangsel bij bijlage XIV bij de Toetredingsakte van 2003 wat bepaalde inrichtingen in de vleessector in Slowakije betreft

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 512)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/189/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de Akte van toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (1), en met name op bijlage XIV, hoofdstuk 5, afdeling B, onder d),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XIV, hoofdstuk 5, afdeling B, onder a), bij de Toetredingsakte van 2003 bepaalt dat de structurele eisen van bijlage I bij Richtlijn 64/433/EEG van de Raad van 26 juni 1964 betreffende de gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van vers vlees (2) en van de bijlagen A en B bij Richtlijn 77/99/EEG van de Raad van 21 december 1976 inzake gezondheidsvraagstukken bij de productie en het in de handel brengen van vleesproducten en bepaalde andere producten van dierlijke oorsprong (3) tot en met 31 december 2006 onder bepaalde voorwaarden niet van toepassing zijn op de in het aanhangsel (4) bij bijlage XIV bij de Toetredingsakte vermelde inrichtingen in Slowakije.

(2)

Het aanhangsel bij bijlage XIV bij de Toetredingsakte van 2003 is gewijzigd bij Beschikking 2004/463/EG van de Commissie (5).

(3)

Volgens een officiële verklaring van de bevoegde Slowaakse autoriteit hebben drie vleesinrichtingen hun moderniseringsproces voltooid en voldoen zij nu volledig aan de communautaire wetgeving. Verder hebben twee vleesinrichtingen uit die lijst hun activiteiten stopgezet. Deze inrichtingen moeten daarom worden geschrapt uit de lijst van inrichtingen waarvoor een overgangsregeling geldt.

(4)

Drie vleesinrichtingen op de lijst van inrichtingen waarvoor een overgangsregeling geldt, hebben aanzienlijke inspanningen geleverd om te voldoen aan de in de communautaire wetgeving vastgestelde structurele voorschriften. Die inrichtingen zijn echter wegens uitzonderlijke technische moeilijkheden niet in staat hun moderniseringsproces binnen de voorgeschreven termijn af te ronden. Daarom is het gerechtvaardigd hen meer tijd toe te staan om het moderniseringsproces te voltooien.

(5)

Het aanhangsel bij bijlage XIV bij de Toetredingsakte van 2003 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. Voor de duidelijkheid moet het worden vervangen.

(6)

Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is van de in deze beschikking vastgestelde maatregelen op de hoogte gebracht,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Het aanhangsel bij bijlage XIV bij de Toetredingsakte van 2003 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 maart 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33.

(2)  PB 121 van 29.7.1964, blz. 2012/64. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 33. Richtlijn 2004/41/EG gerectificeerd in PB L 195 van 2.6.2004, blz. 12).

(3)  PB L 26 van 31.1.1977, blz. 85. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/41/EG.

(4)  PB C 227 E van 23.9.2003, blz. 1654.

(5)  PB L 156 van 30.4.2004, blz. 138. Beschikking 2004/463/EG gerectificeerd in PB L 202 van 7.6.2004, blz. 95.


BIJLAGE

„AANHANGSEL

bedoeld in hoofdstuk 5, afdeling B, van bijlage XIV (1)

Lijst van inrichtingen, met de tekortkomingen en de uiterste data voor het verhelpen van de tekortkomingen

Veterinair erkenningsnummer

Naam van de inrichting

Tekortkomingen

Datum van volledige toepassing

GA 6-2

Sered'ský MP a.s.,

Bratislavská 385,

Sered'

 

Richtlijn 64/433/EEG van de Raad:

 

Bijlage I, hoofdstuk I, punt 1, onder a), b) en g)

 

Bijlage I, hoofdstuk I, punt 11

 

Bijlage I, hoofdstuk II, punt 14, onder a)

 

Richtlijn 77/99/EEG van de Raad:

 

Bijlage A, hoofdstuk I, punt 2, onder a), b) en c)

 

Bijlage A, hoofdstuk I, punt 11

31.12.2006

PB 5-6-1

Slovryb a.s.,

Príbovce Hospodárske

stredisko Považská

Bystrica-Rybníky,

Žilinská 776/3, 017 01

Richtlijn 91/493/EEG van de Raad:

 

Bijlage, hoofdstuk III.I, punt 1

 

Bijlage, hoofdstuk III.I, punt 2, onder a), b), c), d), e) en g)

 

Bijlage, hoofdstuk III.I, punt 9

30.11.2006


Veterinair erkenningsnummer

Naam en adres van de inrichting

Sector: Vlees

Datum waarop aan de voorschriften moet zijn voldaan

Activiteit van de inrichtingen

Vers vlees, slachten, uitsnijden

Vleesproducten

Koelhuis

PE 6-10

COLAGEN SLOVAKIA, s.r.o.

Kúpeľná 193

958 04 Partizánske

X

X

 

30.4.2005

MI 6-1

Mäso ZEMPLÍN a.s.

Užhorodská č. 86

071 01 Michalovce

 

X

 

30.4.2005

MA 6-30

BERTO-Ignác Bertovič

Hlavná 1

900 66 Vysoká pri Morave

X

X

 

30.4.2005

CA 6-31

K.B.K. spol. s.r.o.

A. Hlinku 27

022 01 Čadca

 

X

 

15.2.2005”


(1)  Voor de tekst van bijlage XIV zie PB L 236 van 23.9.2003, blz. 915.


Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

9.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/37


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2005/190/GBVB VAN DE RAAD

van 7 maart 2005

inzake de geïntegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak, EUJUST LEX

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14, artikel 25, derde alinea, artikel 26 en artikel 28, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie streeft naar een veilig, stabiel, verenigd, welvarend en democratisch Irak dat een positieve bijdrage zal leveren tot de stabiliteit van de regio. De EU steunt de bevolking en de interimregering van Irak in hun inspanningen voor de economische, sociale en politieke wederopbouw van hun land in het kader van de uitvoering van Resolutie 1546 van de VN-Veiligheidsraad van 8 juni 2004.

(2)

De Europese Raad heeft op 5 november 2004 zijn voldoening uitgesproken over de gezamenlijke onderzoeksmissie voor een mogelijke geïntegreerde missie voor Irak op het gebied van politie, rechtsstaat en civiel bestuur en het rapport van de missie besproken. De Europese Raad achtte het van belang dat het strafrechtsysteem wordt versterkt, waarbij de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden geëerbiedigd worden. De Europese Raad heeft er kennis van genomen dat de Irakese autoriteiten wensen dat de EU een actievere rol gaat spelen in Irak en dat de versterking van de strafrechtelijke sector tegemoet zal komen aan de behoeften en prioriteiten van Irak.

(3)

De Europese Raad was het erover eens dat de EU middels een geïntegreerde missie een nuttige bijdrage kan leveren aan de wederopbouw en aan de geboorte van een stabiel, veilig en democratisch Irak. Zo'n missie kan onder meer nauwere samenwerking tussen de verschillende actoren in het strafrechtsysteem bevorderen, het bestuurlijk vermogen van hoge en veelbelovende functionarissen bij de politie, de rechterlijke macht en het gevangeniswezen verbeteren, en leiden tot betere vaardigheden en procedures in het strafrechtelijk onderzoek, waarbij de rechtsstaat en de mensenrechten volledig worden geëerbiedigd.

(4)

Zoals overeengekomen door de Europese Raad, heeft de Raad bij Gemeenschappelijk Optreden 2004/909/GBVB (1) besloten een team deskundigen te sturen om de dialoog met de Irakese autoriteiten voort te zetten, de eerste plannen te maken voor een mogelijke geïntegreerde missie voor politie, rechtsstaat en civiel bestuur die na de verkiezingen van start zal gaan en met name de dringende veiligheidsbehoeften van die missie te evalueren.

(5)

De Raad heeft op 21 februari 2005 besloten om, onder voorbehoud van een officiële uitnodiging van de Irakese autoriteiten, een aanvang te maken met een geïntegreerde rechtsstaatmissie voor Irak die zo spoedig mogelijk operationeel moet worden.

(6)

Het succes van de missie zal afhangen van een doeltreffend strategisch en technisch partnerschap met de Irakezen tijdens de gehele operatie, in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid en in aanvulling op de maatregelen van de Verenigde Naties.

(7)

De EU zal haar dialoog met Irak en diens buren gebruiken om de niet-aflatende regionale inzet en steun voor meer veiligheid en voor het politieke proces en het wederopbouwproces in Irak, gebaseerd op inclusiviteit, democratische beginselen, eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat, alsmede steun voor veiligheid en samenwerking in de regio te stimuleren.

(8)

EUJUST LEX zal zijn mandaat uitvoeren in een situatie die bedreigend is voor de openbare orde, de beveiliging en de veiligheid van personen en de stabiliteit van Irak, en die de doelstellingen van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid als omschreven in artikel 11 van het Verdrag zou kunnen schaden.

(9)

Overeenkomstig de richtsnoeren van de Europese Raad van Nice van 7 tot en met 9 december 2000 moet in dit gemeenschappelijk optreden de rol van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger (SG/HV), worden bepaald overeenkomstig de artikelen 18 en 26 van het Verdrag.

(10)

Volgens artikel 14, lid 1, van het Verdrag moet voor de gehele duur van de uitvoering van het gemeenschappelijk optreden een financieel referentiebedrag worden aangegeven; de indicatie van uit de Gemeenschapsbegroting te financieren bedragen illustreert de bereidheid van de wetgevende autoriteit, en is onderworpen aan de beschikbaarheid van vastleggingskredieten tijdens het betrokken begrotingsjaar. EUJUST LEX zal tevens bijdragen in natura van de lidstaten ontvangen,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Missie

1.   De Europese Unie stelt hierbij een geïntegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak in, EUJUST LEX; de missie bestaat uit een planningsfase die uiterlijk op 9 maart 2005 aanvangt en een operationele fase die uiterlijk op 1 juli 2005 aanvangt.

2.   EUJUST LEX treedt op in overeenstemming met de doelstellingen en andere bepalingen vervat in de taakstelling in artikel 2.

Artikel 2

Taakstelling

1.   EUJUST LEX moet tegemoetkomen aan de dringende behoeften van het Irakese strafrechtsysteem door opleidingen in leiding geven en strafrechtelijk onderzoek te verstrekken aan kaderfunctionarissen en middenkader. Deze opleiding heeft tot doel het vermogen van de verschillende actoren in het Irakese strafrechtsysteem te vergroten en de onderlinge coördinatie en samenwerking te verbeteren.

2.   EUJUST LEX moet een nauwere samenwerking bevorderen tussen de verschillende actoren in het Irakese strafrechtsysteem, verbetert het bestuurlijk vermogen van hoge en veelbelovende functionarissen, vooral bij de politie, de rechterlijke macht en het gevangeniswezen, en leidt tot betere vaardigheden en procedures in het strafrechtelijk onderzoek, waarbij de rechtsstaat en de mensenrechten volledig worden geëerbiedigd.

3.   De opleidingsactiviteiten vinden plaats in de EU of in de betrokken regio en EUJUST LEX beschikt over een verbindingsbureau te Bagdad.

Afhankelijk van de ontwikkeling van de veiligheidssituatie in Irak en de beschikbaarheid van een passende infrastructuur, zal de Raad onderzoeken of het mogelijk is om de opleiding in Irak te laten plaatsvinden, en indien noodzakelijk dit gemeenschappelijk optreden dienovereenkomstig wijzigen.

4.   Tijdens de gehele missie wordt er een doeltreffend strategisch en technisch partnerschap met de Irakese ambtgenoten ontwikkeld, vooral met betrekking tot het opstellen van de opleidingsprogramma's tijdens de planningsfase. Er is tevens coördinatie vereist voor de selectie, het veiligheidsonderzoek, de evaluatie, de follow-up en de coördinatie van personeel dat de opleiding volgt, zodat de Irakezen dit spoedig kunnen overnemen. Tijdens de plannings- en de operationele fase is ook nauwe coördinatie vereist tussen EUJUST LEX en de lidstaten die de opleiding verstrekken. Dit betekent dat ook de diplomatieke missies van de betrokken lidstaten in Irak bij de zaak betrokken moeten worden en dat contact moet worden genomen met lidstaten die actuele ervaring hebben met het verstrekken van voor de missie relevante opleidingen.

5.   EUJUST LEX zal veilig en onafhankelijk zijn en op zichzelf staan, maar zal een aanvulling vormen op en een meerwaarde geven aan de huidige internationale inspanningen, met name van de Verenigde Naties, en zo synergieën ontwikkelen met de huidige inspanningen van de Gemeenschap en de lidstaten. EUJUST LEX moet derhalve in contact treden met lidstaten die thans opleidingsprojecten hebben lopen.

Artikel 3

Structuur

EUJUST LEX heeft in beginsel de volgende structuur:

a)

het hoofd van de missie;

b)

een coördinatiebureau in Brussel;

c)

een verbindingsbureau in Bagdad;

d)

opleidingsfaciliteiten en opleiders die door de lidstaten worden geleverd en door EUJUST LEX worden gecoördineerd.

Deze elementen worden in het operationeel concept (CONOPS) en het operatieplan (OPLAN) uitgewerkt.

Artikel 4

Hoofd van de missie

1.   Het hoofd van de missie draagt zorg voor het dagelijks beheer en de coördinatie van de activiteiten van EUJUST LEX en is verantwoordelijk voor personeels- en tuchtzaken.

2.   Het hoofd van de missie wordt aangeworven op contractbasis bij de Commissie.

Artikel 5

Planningsfase

1.   Tijdens de voorbereidende fase van de missie wordt een planningsteam opgericht, dat bestaat uit het hoofd van de missie, dat het planningsteam leidt, en het nodige personeel voor het uitvoeren van de taken die voortvloeien uit de vastgestelde behoeften van de missie.

2.   Als prioriteit in het planningsproces zal een alomvattende risicobeoordeling worden verricht die eventueel kan worden bijgesteld.

3.   Het planningsteam stelt een OPLAN op en ontwikkelt alle nodige technische instrumenten om de missie uit te voeren, met inbegrip van de gemeenschappelijk opleidingsprogramma's, daarbij rekening houdend met de lopende opleidingsprojecten van de lidstaten. In het CONOPS en het OPLAN wordt rekening gehouden met de alomvattende risicobeoordeling. Het OPLAN bevat de gemeenschappelijke EU-opleidingsprogramma's voor de cursussen, die door het planningsteam worden opgesteld in overleg met de Irakezen en de lidstaten, inclusief de lidstaten die een voor de missie relevante opleiding verstrekken. De Raad keurt het CONOPS en het OPLAN goed.

4.   Het planningsteam werkt in nauwe coördinatie met relevante internationale actoren, met name de Verenigde Naties.

Artikel 6

Personeel

1.   Het aantal en het competentieniveau van de personeelsleden van EUJUST LEX zijn in overeenstemming met de in artikel 2 bedoelde taakstelling en met de in artikel 3 bedoelde structuur.

2.   Het personeel van EUJUST LEX wordt door de EU-lidstaten of EU-instellingen gedetacheerd. Elke lidstaat draagt de kosten in verband met het door hem gedetacheerd personeel van EUJUST LEX, met inbegrip van salarissen, ziektekosten, vergoedingen met uitzondering van dagvergoedingen, en vervoerskosten, zoals omschreven in het financieel memorandum.

3.   Internationaal personeel en lokaal personeel wordt naar gelang van de behoeften op contractbasis door EUJUST LEX aangeworven.

4.   Alle personeelsleden blijven onder het gezag staan van de daartoe geëigende EU-lidstaat of EU-instelling en vervullen hun plichten en handelen in het belang van de missie. Zowel gedurende de missie als na afloop ervan nemen zij de grootste discretie in acht wat betreft alle feiten en informatie in verband met de missie. Het personeel neemt de beveiligingsbeginselen en minimumnormen als bedoeld in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (2) in acht.

Artikel 7

Status van het personeel

1.   Waar nodig wordt over de status van het EUJUST LEX-personeel, in voorkomend geval inclusief de voorrechten, immuniteiten en overige waarborgen die nodig zijn voor de uitvoering en de soepele werking van EUJUST LEX, overeenstemming bereikt volgens de procedure van artikel 24 van het Verdrag. De SG/HV, die het voorzitterschap bijstaat, kan namens het voorzitterschap over een dergelijke overeenkomst onderhandelen.

2.   De EU-lidstaat of EU-instelling die een personeelslid heeft gedetacheerd, is verantwoordelijk voor de afhandeling van met de detachering verband houdende schade-eisen van of betreffende het personeelslid. De EU-lidstaat of EU-instelling stelt in voorkomend geval vorderingen tegen het gedetacheerd personeelslid in.

Artikel 8

Commandostructuur

1.   EUJUST LEX heeft, als crisisbeheersingsoperatie, een gemeenschappelijke commandostructuur.

2.   Het Politiek- en veiligheidscomité („PVC”) zorgt voor politieke controle en strategische aansturing.

3.   Het hoofd van de missie leidt EUJUST LEX en draagt zorg voor de coördinatie en het dagelijks beheer.

4.   Het hoofd van de missie rapporteert aan de SG/HV.

5.   De SG/HV verstrekt richtsnoeren aan het hoofd van de missie.

Artikel 9

Politieke controle en strategische aansturing

1.   Het PVC belast zich onder de verantwoordelijkheid van de Raad met de politieke controle en de strategische aansturing van de missie. In dat verband machtigt de Raad het PVC de relevante besluiten te nemen overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag. Deze machtiging omvat de bevoegdheid om op voordracht van de SG/HV een hoofd van de missie te benoemen en het CONOPS, het OPLAN en de commandostructuur te wijzigen. De beslissingsbevoegdheid met betrekking tot de doelstellingen en de beëindiging van de operatie blijven berusten bij de Raad, bijgestaan door de SG/HV.

2.   Het PVC rapporteert op geregelde tijdstippen aan de Raad.

3.   Het PVC ontvangt op geregelde tijdstippen verslagen van het hoofd van de missie over bijdragen aan en het verloop van de missie. Het PVC mag het hoofd van de missie, zo nodig, op zijn vergaderingen uitnodigen.

Artikel 10

Beveiliging

1.   Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor de veiligheid van EUJUST LEX en is, in overleg met de Dienst beveiliging van het secretariaat-generaal (SG) van de Raad, verantwoordelijk voor de naleving van de minimumbeveiligingsvereisten ten aanzien van de missie.

2.   Voor de onderdelen van de missie die in de lidstaten zullen worden uitgevoerd, neemt de gastlidstaat alle nodige en passende maatregelen om de veiligheid van deelnemers en opleiders op zijn grondgebied te waarborgen.

3.   Ten aanzien van het coördinatiebureau in Brussel worden de nodige en passende maatregelen getroffen door de Dienst beveiliging van het SG van de Raad, in samenwerking met de autoriteiten van het gastland.

4.   Wordt de opleiding in een derde staat gegeven, dan verzoekt de EU, samen met de betrokken lidstaten, de autoriteiten van de derde staat een passende regeling te treffen met het oog op de veiligheid van deelnemers en opleiders op zijn grondgebied.

5.   EUJUST LEX beschikt over een speciaal voor de missie bestemde beveiligingsbeambte die aan het hoofd van de missie rapporteert.

6.   Het hoofd van de missie overlegt met het PVC over beveiligingskwesties die te maken hebben met de inzet van de missie, overeenkomstig de door de SG/HV verstrekte richtsnoeren.

7.   Leden van EUJUST LEX volgen een verplichte, door de Dienst beveiliging van de Raad georganiseerde beveiligingsopleiding en worden medisch onderzocht voordat zij naar Irak reizen of aldaar worden ingezet.

8.   De lidstaten spannen zich in om EUJUST LEX, en met name het verbindingsbureau, beveiligde huisvesting, lichaamspantsering en gedegen bescherming binnen Irak te verschaffen.

Artikel 11

Financiële regelingen

1.   Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met de missie moet dekken bedraagt 10 000 000 EUR.

2.   De uit het in lid 1 genoemde bedrag gefinancierde uitgaven worden beheerd overeenkomstig de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Europese Unie, met als uitzondering dat eventuele prefinancieringen niet het eigendom van de Gemeenschap blijven. Indien een deel van de opleiding in derde staten wordt verstrekt, mogen onderdanen van derde staten ook inschrijven bij aanbestedingen. In dat geval mogen goederen en diensten die ten behoeve van EUJUST LEX worden verworven, ook afkomstig zijn uit derde staten.

3.   Gelet op de specifieke veiligheidssituatie in Irak geschiedt het leveren van diensten in Bagdad in het kader van de bestaande overeenkomsten die het Verenigd Koninkrijk met de in de bijlage vermelde bedrijven gesloten heeft. De uitgaven hiervoor worden tot maximum 2 340 000 EUR met middelen van EUJUST LEX betaald. Het Verenigd Koninkrijk doet, in overleg met het hoofd van de missie, de Raad op gezette tijden een verslag met adequate informatie over deze uitgaven toekomen.

4.   Het hoofd van de missie brengt over de in het kader van zijn contract ondernomen activiteiten volledig verslag uit aan de Commissie, onder wier toezicht hij staat.

5.   De financiële regelingen moeten voldoen aan de operationele vereisten van EUJUST LEX, met inbegrip van de verenigbaarheid van uitrusting.

6.   De uitgaven komen voor financiering in aanmerking vanaf de datum waarop dit gemeenschappelijk optreden in werking treedt.

7.   Uitrusting en voorraden voor het coördinatiebureau in Brussel worden gekocht en gehuurd namens de EU.

Artikel 12

Optreden van de Gemeenschap

1.   De Raad neemt nota van het voornemen van de Commissie om haar optreden te richten op de verwezenlijking van de doelstellingen van dit gemeenschappelijk optreden in alle fasen van de voorgestelde operatie, ook met het oog op de uitwerking door de Commissie van eventuele acties ten vervolge op de operatie binnen het Europees veiligheids- en defensiebeleid in het kader van communautaire programma's.

2.   De Raad merkt voorts op dat er coördinatieregelingen nodig zijn in Brussel en, in voorkomend geval, in Bagdad.

Artikel 13

Vrijgave van gerubriceerde gegevens

De SG/HV is gemachtigd om, naar gelang van de operationele behoeften van de missie en met inachtneming van de beveiligingsvoorschriften van de Raad, aan het gastland en eventueel aan de VN de beschikking te geven over gerubriceerde gegevens en documenten van de EU tot op het niveau „RESTREINT UE” die ten behoeve van de operatie zijn opgesteld. Te dien einde zullen plaatselijke regelingen worden vastgesteld.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het verstrijkt op 30 juni 2006.

Artikel 15

Bekendmaking

Dit gemeenschappelijk optreden wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Gedaan te Brussel, 7 maart 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J. KRECKÉ


(1)  Gemeenschappelijk Optreden 2004/909/GBVB van de Raad van 26 november 2004 tot oprichting van een deskundigenteam met het oog op een mogelijke geïntegreerde missie van de Europese Unie voor politie, rechtsstaat en civiel bestuur voor Irak (PB L 381 van 28.12.2004, blz. 84).

(2)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Besluit 2004/194/EG (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 48).


BIJLAGE

Lijst van de in artikel 11, lid 3, bedoelde bedrijven

Control Risks Group: mobiele beveiliging

Cottons Centre

Cottons Lane

London SE1 2QG

(Limited Company)

Frontier Medical: medische basisdiensten

Mitcheldean

GL 17 ODD

Gloucestershire

(onderdeel van Exploration Logistics Group plc)

Crown Agents for Overseas Governments & Administrations Limited: basisvoorzieningen, met inbegrip van voedsel, water, was- en schoonmaakdiensten

St Nicholas House

St Nicholas road

Sutton

Surrey SM1 1EL

Armorgroup Services Limited: zonebeveiliging

25 Buckingham gate

London

SW1E 6LD