ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 44

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
15 februari 2005


Inhoud

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Europees Parlement

 

*

Reglement 16de druk juli 2004

1

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Europees Parlement

15.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 44/1


REGLEMENT

16de druk

juli 2004

Inleidende opmerking:

Iedere bepaling in dit Reglement waarin naar een persoon van het mannelijk geslacht wordt verwezen, geldt eveneens voor personen van het vrouwelijk geslacht en vice versa, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

De cursief gedrukte teksten zijn interpretaties (cf. artikel 201).

INHOUD

TITEL I

LEDEN, ORGANEN VAN HET PARLEMENT EN FRACTIES

HOOFDSTUK 1

LEDEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Artikel 1

Europees Parlement

Artikel 2

Ongebonden mandaat

Artikel 3

Onderzoek van de geloofsbrieven

Artikel 4

Duur van het mandaat

Artikel 5

Voorrechten en immuniteiten

Artikel 6

Opheffing van de immuniteit

Artikel 7

Immuniteitsprocedures

Artikel 8

Kosten en vergoedingen

Artikel 9

Gedragsregels

Artikel 10

Interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

HOOFDSTUK 2

AMBTSDRAGERS IN HET PARLEMENT

Artikel 11

Oudste lid in jaren

Artikel 12

Voordracht van kandidaten en algemene bepalingen

Artikel 13

Verkiezing van de Voorzitter — Openingstoespraak

Artikel 14

Verkiezing van de ondervoorzitters

Artikel 15

Verkiezing van de quaestoren

Artikel 16

Ambtstermijn

Artikel 17

Vacatures

Artikel 18

Voortijdige ambtsontheffing

HOOFDSTUK 3

ORGANEN EN TAKEN

Artikel 19

Taken van de Voorzitter

Artikel 20

Taken van de ondervoorzitters

Artikel 21

Samenstelling van het Bureau

Artikel 22

Taken van het Bureau

Artikel 23

Samenstelling van de Conferentie van voorzitters

Artikel 24

Taken van de Conferentie van voorzitters

Artikel 25

Taken van de quaestoren

Artikel 26

Conferentie van commissievoorzitters

Artikel 27

Conferentie van delegatievoorzitters

Artikel 28

Informatieplicht van het Bureau en de Conferentie van voorzitters

HOOFDSTUK 4

FRACTIES

Artikel 29

Oprichting van fracties

Artikel 30

Activiteiten en rechtspositie van de fracties

Artikel 31

Niet-ingeschrevenen

Artikel 32

Toewijzing van plaatsen in de vergaderzaal

TITEL II

WETGEVING, BEGROTING EN OVERIGE PROCEDURES

HOOFDSTUK 1

WETGEVINGSPROCEDURES — ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 33

Wetgevings- en werkprogramma van de Commissie

Artikel 34

Verificatie van de eerbiediging van de grondrechten, de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, de rechtsstaat en de financiële gevolgen

Artikel 35

Controle rechtsgrondslag

Artikel 36

Toetsing van de financiële verenigbaarheid

Artikel 37

Informatieverstrekking aan het Parlement en toegang van het Parlement tot documenten

Artikel 38

Vertegenwoordiging van het Parlement op zittingen van de Raad

Artikel 39

Initiatief krachtens artikel 192 van het EG-Verdrag

Artikel 40

Behandeling van wetgevingsdocumenten

Artikel 41

Raadpleging inzake initiatieven van een lidstaat

HOOFDSTUK 2

PROCEDURES IN DE COMMISSIES

Artikel 42

Wetgevingsverslagen

Artikel 43

Vereenvoudigde procedure

Artikel 44

Verslagen van niet-wetgevende aard

Artikel 45

Initiatiefverslagen

Artikel 46

Adviezen van commissies

Artikel 47

Nauwere samenwerking tussen commissies

Artikel 48

Modaliteiten voor de opstelling van verslagen

HOOFDSTUK 3

EERSTE LEZING

Behandeling in de commissie

Artikel 49

Wijziging van een voorstel van de Commissie

Artikel 50

Standpunt van de Commissie en van de Raad inzake amendementen

Behandeling ter plenaire vergadering

Artikel 51

Beëindiging van de eerste lezing

Artikel 52

Verwerping van een voorstel van de Commissie

Artikel 53

Aanneming van amendementen op een voorstel van de Commissie

Gegeven uitvoering

Artikel 54

Aan het advies van het Parlement gegeven uitvoering

Artikel 55

Hernieuwde voorlegging aan het Parlement

Artikel 56

Procedure van overleg als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 1975

HOOFDSTUK 4

TWEEDE LEZING

Behandeling in de commissie

Artikel 57

Mededeling van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad

Artikel 58

Verlenging van de termijnen

Artikel 59

Verwijzing naar en procedure in de bevoegde commissie

Behandeling ter plenaire vergadering

Artikel 60

Beëindiging van de tweede lezing

Artikel 61

Verwerping van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad

Artikel 62

Amendementen op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad

HOOFDSTUK 5

DERDE LEZING

Bemiddeling

Artikel 63

Bijeenroepen van het bemiddelingscomité

Artikel 64

Delegatie in het bemiddelingscomité

Behandeling ter plenaire vergadering

Artikel 65

Gemeenschappelijke ontwerptekst

HOOFDSTUK 6

BEËINDIGING VAN DE WETGEVINGSPROCEDURE

Artikel 66

Goedkeuring in eerste lezing

Artikel 67

Goedkeuring in tweede lezing

Artikel 68

Ondertekening van aangenomen besluiten

HOOFDSTUK 7

BEGROTINGSPROCEDURES

Artikel 69

Algemene begroting

Artikel 70

Verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting

Artikel 71

Overige kwijtingsprocedures

Artikel 72

Controle van het Parlement op de uitvoering van de begroting

HOOFDSTUK 8

INTERNE BEGROTINGSPROCEDURES

Artikel 73

Raming van het Parlement

Artikel 74

Bevoegdheden inzake het aangaan van betalingsverplichtingen en verstrekking van betalingsopdrachten

HOOFDSTUK 9

INSTEMMINGSPROCEDURE

Artikel 75

Instemmingsprocedure

HOOFDSTUK 10

NAUWERE SAMENWERKING

Artikel 76

Procedures binnen het Parlement

HOOFDSTUK 11

OVERIGE PROCEDURES

Artikel 77

Procedure voor het uitbrengen van advies in de zin van artikel 122 van het EG-Verdrag

Artikel 78

Procedures met betrekking tot de dialoog tussen de sociale partners

Artikel 79

Procedures met betrekking tot onderzoek van vrijwillige overeenkomsten

Artikel 80

Codificatie

Artikel 81

Uitvoeringsbepalingen

HOOFDSTUK 12

VERDRAGEN EN INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

Artikel 82

Toetredingsverdragen

Artikel 83

Internationale overeenkomsten

Artikel 84

Procedures, uit hoofde van artikel 300 van het EG-Verdrag, voor voorlopige toepassing of opschorting van internationale akkoorden, of voor het bepalen van de standpunten die namens de Gemeenschap worden ingenomen in een lichaam dat is opgericht bij een internationaal akkoord

HOOFDSTUK 13

EXTERNE VERTEGENWOORDIGING VAN DE UNIE EN GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID

Artikel 85

Benoeming van de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

Artikel 86

Benoeming van speciale vertegenwoordigers voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

Artikel 87

Verklaringen van de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en andere speciale vertegenwoordigers

Artikel 88

Internationale vertegenwoordiging

Artikel 89

Raadpleging van en informatieverstrekking aan het Parlement in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

Artikel 90

Aanbevelingen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

Artikel 91

Schending van de mensenrechten

HOOFDSTUK 14

POLITIËLE EN JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN

Artikel 92

Raadpleging van en informatieverstrekking aan het Parlement op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

Artikel 93

Raadpleging van het Parlement op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

Artikel 94

Aanbevelingen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

HOOFDSTUK 15

SCHENDING VAN DE FUNDAMENTELE BEGINSELEN DOOR EEN LIDSTAAT

Artikel 95

Constatering van een schending

TITEL III

TRANSPARANTIE VAN DE WERKZAAMHEDEN

Artikel 96

Transparantie van de werkzaamheden van het Parlement

Artikel 97

Toegang van het publiek tot documenten

TITEL IV

BETREKKINGEN MET DE ANDERE INSTELLINGEN

HOOFDSTUK 1

BENOEMINGEN

Artikel 98

Verkiezing van de voorzitter van de Commissie

Artikel 99

Verkiezing van de Commissie

Artikel 100

Motie van afkeuring jegens de Commissie

Artikel 101

Benoeming van de leden van de Rekenkamer

Artikel 102

Benoeming van de directieleden van de Europese Centrale Bank

HOOFDSTUK 2

VERKLARINGEN

Artikel 103

Verklaringen van Commissie, Raad en Europese Raad

Artikel 104

Toelichting door de Commissie van haar besluiten

Artikel 105

Verklaringen van de Rekenkamer

Artikel 106

Verklaringen van de Europese Centrale Bank

Artikel 107

Aanbeveling betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid

HOOFDSTUK 3

VRAGEN AAN DE RAAD, DE COMMISSIE EN DE EUROPESE CENTRALE BANK

Artikel 108

Vragen voor mondeling antwoord met debat

Artikel 109

Vragenuur

Artikel 110

Schriftelijk te beantwoorden vragen

Artikel 111

Schriftelijk te beantwoorden vragen aan de Europese Centrale Bank

HOOFDSTUK 4

VERSLAGEN VAN ANDERE INSTELLINGEN

Artikel 112

Jaarverslagen en andersoortige verslagen van andere instellingen

HOOFDSTUK 5

RESOLUTIES EN AANBEVELINGEN

Artikel 113

Ontwerpresoluties

Artikel 114

Aanbevelingen aan de Raad

Artikel 115

Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat

Artikel 116

Schriftelijke verklaringen

Artikel 117

Raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Artikel 118

Raadpleging van het Comité van de regio's

Artikel 119

Verzoeken aan Europese agentschappen

HOOFDSTUK 6

INTERINSTITUTIONELE AKKOORDEN

Artikel 120

Interinstitutionele akkoorden

HOOFDSTUK 7

AANHANGIGMAKING BIJ HET HOF VAN JUSTITIE

Artikel 121

Beroep bij het Hof van Justitie

Artikel 122

Gevolgen van een verzuim van de Raad om na goedkeuring van zijn gemeenschappelijk standpunt een besluit te nemen in het kader van de samenwerkingsprocedure

TITEL V

BETREKKINGEN MET DE NATIONALE PARLEMENTEN

Artikel 123

Informatie-uitwisseling, wederzijdse contacten en faciliteiten

Artikel 124

Conferentie van in communautaire aangelegenheden gespecialiseerde organen (COSAC)

Artikel 125

Conferentie van parlementen

TITEL VI

ZITTINGEN

HOOFDSTUK 1

ZITTINGEN VAN HET PARLEMENT

Artikel 126

Zittingsperioden, zittingen, vergaderperioden, plenaire vergaderingen

Artikel 127

Bijeenroeping van het Parlement

Artikel 128

Plaats der vergaderingen

Artikel 129

Deelneming aan vergaderingen

HOOFDSTUK 2

REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN VAN HET PARLEMENT

Artikel 130

Ontwerpagenda

Artikel 131

Procedure ter plenaire vergadering zonder amendementen en zonder debat

Artikel 132

Aanneming en wijziging van de agenda

Artikel 133

Buitengewoon debat

Artikel 134

Urgentverklaring

Artikel 135

Gecombineerde behandeling

Artikel 136

Termijnen

HOOFDSTUK 3

ALGEMENE REGELS VOOR HET VERLOOP VAN DE VERGADERINGEN

Artikel 137

Toegang tot de vergaderzaal

Artikel 138

Gebruik van talen

Artikel 139

Overgangsbepaling

Artikel 140

Ronddeling van documenten

Artikel 141

Verlening van het woord en onderwerp van de uiteenzetting

Artikel 142

Verdeling van de spreektijd

Artikel 143

Sprekerslijst

Artikel 144

Spreektijd van één minuut

Artikel 145

Persoonlijke feiten

Artikel 146

Handhaving van de orde in de vergadering

Artikel 147

Uitsluiting van leden

Artikel 148

Ordeverstoring

HOOFDSTUK 4

QUORUM EN STEMMINGEN

Artikel 149

Quorum

Artikel 150

Indiening en toelichting van amendementen

Artikel 151

Ontvankelijkheid van amendementen

Artikel 152

Stemprocedure

Artikel 153

Staking van stemmen

Artikel 154

Uitgangspunten bij de stemming

Artikel 155

Volgorde van de stemming over amendementen

Artikel 156

Behandeling in de commissie van voor de plenaire vergadering ingediende amendementen

Artikel 157

Stemming in onderdelen

Artikel 158

Stemrecht

Artikel 159

Stemming

Artikel 160

Hoofdelijke stemming

Artikel 161

Elektronische stemming

Artikel 162

Geheime stemming

Artikel 163

Stemverklaringen

Artikel 164

Betwisting van de stemming

HOOFDSTUK 5

MOTIES VAN ORDE

Artikel 165

Voorstellen van orde

Artikel 166

Beroep op het Reglement

Artikel 167

Prealabele kwestie

Artikel 168

Terugverwijzing naar een commissie

Artikel 169

Sluiting van de beraadslaging

Artikel 170

Uitstel van de beraadslaging en van de stemming

Artikel 171

Schorsing of sluiting van de vergadering

HOOFDSTUK 6

PUBLICATIE VAN DE WERKZAAMHEDEN

Artikel 172

Notulen (1)

Artikel 173

Volledig verslag

TITEL VII

COMMISSIES EN DELEGATIES

HOOFDSTUK 1

COMMISSIES — INSTELLING EN TAKEN

Artikel 174

Instelling van de vaste commissies

Artikel 175

Instelling van tijdelijke commissies

Artikel 176

Enquêtecommissies

Artikel 177

Samenstelling van de commissies

Artikel 178

Plaatsvervangers

Artikel 179

Taken van de commissies

Artikel 180

Commissie belast met het onderzoek van de geloofsbrieven

Artikel 181

Subcommissies

Artikel 182

Bureau van de commissies

HOOFDSTUK 2

COMMISSIES — WERKWIJZE

Artikel 183

Commissievergaderingen

Artikel 184

Notulen van de commissievergaderingen

Artikel 185

Stemming in de commissie

Artikel 186

Bepalingen betreffende de plenaire vergadering die ook van toepassing zijn op de commissievergaderingen

Artikel 187

Vragenuur in de commissies

HOOFDSTUK 3

INTERPARLEMENTAIRE DELEGATIES

Artikel 188

Instelling en taken van interparlementaire delegaties

Artikel 189

Samenwerking met de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa

Artikel 190

Gemengde parlementaire commissies

TITEL VIII

VERZOEKSCHRIFTEN

Artikel 191

Petitierecht

Artikel 192

Behandeling van verzoekschriften

Artikel 193

Bekendmaking van gegevens betreffende verzoekschriften

TITEL IX

OMBUDSMAN

Artikel 194

Benoeming van de ombudsman

Artikel 195

Werkzaamheden van de ombudsman

Artikel 196

Ontheffing van de ombudsman van zijn ambt

TITEL X

SECRETARIAAT-GENERAAL VAN HET PARLEMENT

Artikel 197

Secretariaat-generaal

TITEL XI

BEVOEGDHEDEN MET BETREKKING TOT POLITIEKE PARTIJEN OP EUROPEES NIVEAU

Artikel 198

Bevoegdheden van de Voorzitter

Artikel 199

Bevoegdheden van het Bureau

Artikel 200

Bevoegdheden van de bevoegde commissie en van het Parlement in plenaire vergadering bijeen

TITEL XII

TOEPASSING EN WIJZIGING VAN HET REGLEMENT

Artikel 201

Toepassing van het Reglement

Artikel 202

Wijziging van het Reglement

TITEL XIII

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 203

Onafgedane zaken

Artikel 204

Indeling van de bijlagen

BIJLAGE I

Bepalingen ter uitvoering van artikel 9, lid 1 — Transparantie inzake de financiële belangen van de leden

BIJLAGE II

Regeling van het vragenuur overeenkomstig artikel 109

BIJLAGE III

Richtlijnen en algemene criteria voor de keuze van de onderwerpen voor het debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat, als bedoeld in artikel 115

BIJLAGE IV

Uitvoeringsvoorschriften voor de behandeling van de algemene begroting van de Europese Unie en de aanvullende begrotingen

BIJLAGE V

Procedure voor de behandeling en aanneming van de besluiten inzake de verlening van kwijting

BIJLAGE VI

Bevoegdheden van de parlementaire commissies

BIJLAGE VII

Vertrouwelijke en gevoelige documenten en gegevens

BIJLAGE VIII

Wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement

BIJLAGE IX

Bepalingen ter uitvoering van artikel 9, lid 2 — Belangengroepen bij het Europees Parlement

BIJLAGE X

Uitoefening van de werkzaamheden van de ombudsman

BIJLAGE XI

Bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit die schadelijk is voor de belangen van de Gemeenschappen

BIJLAGE XII

Uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden

BIJLAGE XIII

Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie

BIJLAGE XIV

Wetgevings- en werkprogramma van de Commissie

BIJLAGE XV

Lijst van documenten die rechtstreeks via het documentenregister van het Parlement toegankelijk zijn

BIJLAGE XVI

Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten

TITEL I

LEDEN, ORGANEN VAN HET PARLEMENT EN FRACTIES

HOOFDSTUK 1

LEDEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Artikel 1

Europees Parlement

1.   Het Europees Parlement is de op grond van de Verdragen, de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen en de ter uitvoering van de Verdragen uitgevaardigde nationale wetten gekozen Vergadering.

2.   De voor het Europees Parlement gekozen vertegenwoordigers worden aangeduid als

 

„Diputados al Parlamento Europeo” in de Spaanse taal,

 

„Poslanci Evropského parlamentu” in de Tsjechische taal,

 

„Medlemmer af Europa-Parlamentet” in de Deense taal,

 

„Mitglieder des Europäischen Parlaments” in de Duitse taal,

 

„Euroopa Parlamendi liikmed” in de Estische taal,

 

„Βoυλευτές τoυ Ευρωπαϊκoύ Κoιvoβoυλίoυ” in de Griekse taal,

 

„Members of the European Parliament” in de Engelse taal,

 

„Députés au Parlement européen” in de Franse taal,

 

„Deputati al Parlamento europeo” in de Italiaanse taal,

 

„Eiropas Parlamenta deputāti” in de Letse taal,

 

„Europos Parlamento nariai” in de Litouwse taal,

 

„Európai Parlamenti Képviselők” in de Hongaarse taal,

 

„Membru tal-Parlament Ewropew” in de Maltese taal,

 

„Leden van het Europees Parlement” in de Nederlandse taal,

 

„Posłowie do Parlamentu Europejskiego” in de Poolse taal,

 

„Deputados ao Parlamento europeu” in de Portugese taal,

 

„Poslanci Európskeho parlamentu” in de Slovaakse taal,

 

„Poslanci Evropskega parlamenta” in de Sloveense taal,

 

„Euroopan parlamentin jäsenet” in de Finse taal,

 

„Ledamöter av Europaparlamentet” in de Zweedse taal.

Artikel 2

Ongebonden mandaat

De leden van het Europees Parlement oefenen hun mandaat vrij uit. Zij mogen niet gebonden zijn door instructies en geen bindend mandaat aanvaarden.

Artikel 3

Onderzoek van de geloofsbrieven

1.   Aan de hand van een verslag van de bevoegde commissie gaat het Parlement onverwijld over tot onderzoek van de geloofsbrieven en beslist het over de geldigheid van het mandaat van elk der nieuwgekozen leden, alsmede over eventuele bezwaren, ingebracht overeenkomstig het bepaalde in de Akte van 20 september 1976, met uitzondering van die welke gebaseerd zijn op de nationale kieswetten.

2.   Het verslag van de bevoegde commissie stoelt op de officiële bekendmaking door elke lidstaat van de volledige verkiezingsuitslag, onder vermelding van de namen van de gekozen kandidaten en van die van hun eventuele vervangers in de uit de verkiezingsuitslag blijkende volgorde.

Het mandaat van een lid kan slechts geldig worden verklaard indien de uit artikel 7 van de Akte van 20 september 1976 alsmede bijlage I van het Reglement voortvloeiende schriftelijke verklaringen zijn opgesteld.

Het Parlement kan zich op grond van een verslag van zijn bevoegde commissie op elk tijdstip uitspreken over eventuele bezwaren omtrent de geldigheid van het mandaat van een lid.

3.   Indien de benoeming van een lid voortvloeit uit het feit dat kandidaten van dezelfde lijst afzien van benoeming, ziet de bevoegde commissie erop toe dat niet-aanvaarding van het mandaat strookt met de letter en de geest van de Akte van 20 september 1976 en met artikel 4, lid 3 van het Reglement.

4.   De bevoegde commissie ziet erop toe dat alle voor de uitoefening van het mandaat van een lid of voor de volgorde der vervangers relevante gegevens onverwijld door de autoriteiten van de lidstaten of de Unie ter kennis van het Parlement worden gebracht en dat in geval van een benoeming daarbij de datum waarop de benoeming van kracht wordt, wordt vermeld.

Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ten aanzien van een lid een procedure openen op grond waarvan het mandaat van dit lid vervallen zou kunnen worden verklaard, verzoekt de Voorzitter deze autoriteiten hem regelmatig op de hoogte te stellen van de voortgang van de procedure. Hij verwijst de aangelegenheid naar de bevoegde commissie, op voorstel waarvan het Parlement zich over de aangelegenheid kan uitspreken.

5.   Zolang de geloofsbrieven van een lid nog niet zijn onderzocht of over ingebrachte bezwaren nog niet is beslist, neemt betrokkene met volledige rechten zitting in het Parlement en zijn organen.

6.   Aan het begin van iedere zittingsperiode verzoekt de Voorzitter de bevoegde instanties van de lidstaten het Parlement alle inlichtingen te verschaffen die nodig zijn voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 4

Duur van het mandaat

1.   Het mandaat begint en eindigt overeenkomstig het bepaalde in de Akte van 20 september 1976. Het eindigt ook bij overlijden of bij ontslagneming.

2.   Ieder lid blijft in functie tot aan de opening van de eerste vergadering van het Parlement na de verkiezingen.

3.   Elk demissionair lid deelt de Voorzitter zijn ontslagneming alsook de datum van ingang daarvan mede. Deze datum moet binnen een termijn van drie maanden na de mededeling vallen. Van deze mededeling wordt in aanwezigheid van de secretaris-generaal of zijn vertegenwoordiger een proces-verbaal opgemaakt, dat door laatstgenoemde alsmede door het betrokken lid ondertekend wordt en onverwijld wordt voorgelegd aan de bevoegde commissie, die het op de agenda voor haar eerste vergadering volgend op de ontvangst van dit document plaatst.

Indien de bevoegde commissie van oordeel is dat de ontslagneming niet strookt met de letter en de geest van de Akte van 20 september 1976, deelt zij dat aan het Parlement mede, zodat het kan besluiten al dan niet te constateren dat de zetel vacant is.

Is dat niet het geval, dan wordt geconstateerd dat de zetel vacant is met ingang van de datum die door het demissionaire lid in het proces-verbaal van ontslagneming is aangegeven. Er wordt hierover niet door het Parlement gestemd.

Voor uitzonderlijke omstandigheden, met name wanneer één of meerdere vergaderperioden plaatsvinden tussen de data waarop de ontslagneming ingaat en de eerste vergadering van de bevoegde commissie, waardoor de fractie waarbij het demissionaire lid is aangesloten de mogelijkheid wordt ontnomen het desbetreffende lid gedurende genoemde vergaderperioden te vervangen omdat niet is geconstateerd dat de zetel vacant is, wordt een vereenvoudigde procedure ingesteld. Krachtens deze procedure wordt de voor deze aangelegenheden verantwoordelijke rapporteur van de bevoegde commissie opdracht gegeven elke naar behoren ingediende ontslagneming onverwijld te bestuderen en de kwestie aan de voorzitter van de bevoegde commissie voor te leggen, mocht enige voor een fractie nadelige vorm van vertraging optreden, opdat deze overeenkomstig het bepaalde in lid 3:

ofwel de Voorzitter van het Parlement namens deze commissie ervan in kennis stelt dat kan worden geconstateerd dat de zetel vacant is,

ofwel een buitengewone vergadering van diens commissie bijeenroept teneinde de door de rapporteur naar voren gebrachte moeilijkheden te bestuderen.

4.   Onverenigbaarheden die voortvloeien uit de nationale wetgevingen worden ter kennis gebracht van het Parlement, dat hiervan akte neemt.

Wanneer door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de Unie dan wel door het betrokken lid aan de Voorzitter mededeling wordt gedaan van een benoeming in een functie die onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement, deelt de Voorzitter dat mede aan het Parlement, dat constateert dat de zetel vacant is.

5.   De autoriteiten van de lidstaten of de Unie stellen de Voorzitter in kennis van elke taak die zij een lid willen toevertrouwen. De Voorzitter legt de bevoegde commissie de vraag voor of de beoogde taak strookt met de letter en de geest van de Akte van 20 september 1976. De Voorzitter stelt het Parlement, het betrokken lid en de betrokken autoriteiten in kennis van de conclusies van deze commissie.

6.   Als datum voor het einde van een mandaat en de aanvang van een vacature moet worden beschouwd

bij ontslagneming: de datum waarop het Parlement heeft geconstateerd dat de zetel vacant is overeenkomstig het proces-verbaal van ontslagneming,

bij benoeming in functies die onverenigbaar zijn met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement, hetzij op grond van de nationale kieswet, hetzij op grond van artikel 7 van de Akte van 20 september 1976: de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de Unie dan wel de door het betrokken lid medegedeelde datum.

7.   Ingeval het Parlement constateert dat een zetel vacant is, brengt het de betrokken lidstaat ervan op de hoogte.

8.   Betwistingen met betrekking tot de geldigheid van het mandaat van een lid wiens geloofsbrieven zijn onderzocht, worden verwezen naar de bevoegde commissie, die onverwijld, doch uiterlijk bij het begin van de eerstvolgende vergaderperiode verslag uitbrengt aan het Parlement.

9.   Ingeval bij het aanvaarden of het afzien van het mandaat kennelijk sprake is geweest van feitelijke onjuistheden of van wilsgebrek behoudt het Parlement zich het recht voor het desbetreffende mandaat ongeldig te verklaren, c.q. te weigeren te constateren dat de zetel vacant is.

Artikel 5

Voorrechten en immuniteiten

1.   De leden genieten voorrechten en immuniteiten overeenkomstig het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen.

2.   Het laissez-passer waarmede het lid zich vrij in de lidstaten kan bewegen, wordt hem verstrekt door de Voorzitter, zodra deze van diens verkiezing in kennis is gesteld.

3.   De leden hebben recht op inzage van alle stukken die in het bezit zijn van het Parlement of van een commissie. De inzage van persoonlijke stukken en afrekeningen is voorbehouden aan het betrokken lid. Uitzonderingen op dit beginsel voor de omgang met documenten waarvan de toegang voor het publiek kan worden geweigerd op grond van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (2), zijn in bijlage VII bij dit Reglement geregeld.

Artikel 6

Opheffing van de immuniteit

1.   Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot voorrechten en immuniteiten streeft het Parlement in de eerste plaats naar handhaving van zijn integriteit als democratische wetgevende vergadering en naar waarborging van de onafhankelijkheid van zijn leden bij de uitvoering van hun taken.

2.   Ieder door een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat tot de Voorzitter gericht verzoek om opheffing van de immuniteit van een lid, wordt ter vergadering medegedeeld en verwezen naar de bevoegde commissie.

3.   Ieder door een lid of voormalig lid tot de Voorzitter gericht verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten wordt ter plenaire vergadering medegedeeld en verwezen naar de bevoegde commissie.

Het lid of voormalig lid kan worden vertegenwoordigd door een ander lid. Het verzoek kan niet door een ander lid worden gedaan zonder toestemming van het betrokken lid.

4.   Indien een lid wordt gearresteerd of van zijn bewegingsvrijheid wordt beroofd en daarbij sprake is van een vermeende schending van zijn voorrechten en immuniteiten, kan de Voorzitter in dringende gevallen, na raadpleging van de voorzitter en rapporteur van de bevoegde commissie, het initiatief nemen om de voorrechten en immuniteiten van het betrokken lid te bevestigen. De Voorzitter stelt de commissie en het Parlement van zijn maatregel in kennis.

Artikel 7

Immuniteitsprocedures

1.   De bevoegde commissie onderzoekt de verzoeken om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de immuniteit en voorrechten onverwijld in volgorde van binnenkomst.

2.   De commissie stelt een ontwerpbesluit op dat zich beperkt tot de aanbeveling het verzoek om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de immuniteit en voorrechten aan te nemen of te verwerpen.

3.   De commissie kan de betrokken autoriteit om informatie of opheldering verzoeken die zij nodig acht om zich een oordeel te vormen over de wenselijkheid van opheffing of verdediging van de immuniteit. Het betrokken lid krijgt de gelegenheid te worden gehoord en kan alle documenten of andere schriftelijke bewijsstukken overleggen die het voor het vormen van bovengenoemd oordeel nodig acht. Het kan zich doen vertegenwoordigen door een ander lid.

4.   Indien het verzoek om opheffing op verscheidene punten van beschuldiging berust, kan elk van deze punten in een apart besluit worden behandeld. Het verslag van de commissie kan bij wijze van uitzondering het voorstel bevatten dat de opheffing van de immuniteit uitsluitend betrekking heeft op de strafrechtelijke vervolging, zonder dat het lid, zolang geen definitief vonnis is geveld, kan worden aangehouden of gevangengezet of tegen hem enige andere maatregel kan worden genomen die de uitoefening van zijn mandaat in de weg staat.

5.   Wanneer een lid wordt verplicht als getuige of deskundige te verschijnen, is een verzoek om opheffing van de immuniteit niet noodzakelijk, mits

het lid niet wordt verplicht om op een zodanig tijdstip te verschijnen dat de uitvoering van zijn parlementaire werkzaamheden wordt belemmerd of bemoeilijkt, of mits het lid een verklaring schriftelijk of in een andere vorm kan afleggen, zodat de vervulling van zijn parlementaire verplichtingen niet wordt bemoeilijkt;

het lid niet wordt verplicht verklaringen af te leggen over onderwerpen waarover het op grond van zijn functie vertrouwelijke informatie heeft verkregen, die het meent niet openbaar te moeten maken.

6.   In geval van verdediging van een voorrecht of de immuniteit geeft de commissie aan of de omstandigheden een bestuursrechtelijke of andersoortige beperking vormen van de bewegingsvrijheid van de leden op hun reizen naar en van de plaats van bijeenkomst van het Parlement, dan wel een mening die is uitgedrukt of een stem die is uitgebracht tijdens de uitoefening van hun ambt, ofwel onder bepaalde aspecten vallen van artikel 10 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten die niet onder het nationale recht vallen; zij stelt een voorstel op om de betrokken autoriteit te verzoeken de nodige conclusies te trekken.

7.   De commissie kan een met redenen omkleed advies uitbrengen over de bevoegdheid terzake van de desbetreffende autoriteit en over de ontvankelijkheid van het verzoek, maar spreekt zich in geen geval uit over de vraag of het betrokken lid wegens de meningen of handelingen die het worden verweten, strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt.

8.   Zodra het verslag van de commissie bij het Parlement is ingediend, wordt het als eerste punt op de agenda van de eerstvolgende vergadering geplaatst. Amendementen op het (de) ontwerpbesluit(en) zijn niet ontvankelijk.

Het debat heeft slechts betrekking op de argumenten vóór en tegen elk van de ontwerpbesluiten inzake opheffing of handhaving van de immuniteit, dan wel verdediging van een voorrecht of de immuniteit.

Onverminderd het bepaalde in artikel 145 wordt tijdens het debat niet het woord gevoerd door het lid om wiens voorrechten of immuniteiten het bij de zaak in kwestie gaat.

Het (De) in het verslag vervatte ontwerpbesluit(en) wordt (worden) tijdens de eerstvolgende stemming na het debat in stemming gebracht.

Na de behandeling door het Parlement vindt over elk van de in het verslag vervatte ontwerpbesluiten een aparte stemming plaats. Bij verwerping van een ontwerpbesluit wordt het tegengestelde besluit geacht te zijn aangenomen.

9.   De Voorzitter stelt onmiddellijk het lid in kwestie en de bevoegde autoriteit van de lidstaat die hierbij betrokken is, van het besluit van het Parlement in kennis met het verzoek om de Voorzitter in kennis te stellen van alle ontwikkelingen in de desbetreffende zaak en van de gerechtelijke besluiten die dientengevolge zijn genomen. Zodra de Voorzitter deze inlichtingen ontvangt, deelt hij deze aan het Parlement mede in de door hem meest geschikt geachte vorm, zo nodig na raadpleging van de bevoegde commissie.

10.   Indien de Voorzitter gebruikmaakt van zijn bevoegdheden krachtens artikel 6, lid 4, neemt de bevoegde commissie kennis van het initiatief van de Voorzitter op de eerstvolgende vergadering. Indien de commissie zulks noodzakelijk acht, kan zij een verslag opstellen dat aan het Parlement wordt voorgelegd.

11.   De commissie behandelt de zaak en de ontvangen documenten met de grootste vertrouwelijkheid.

12.   De commissie kan na raadpleging van de lidstaten een indicatieve lijst van autoriteiten van de lidstaten opstellen die bevoegd zijn tot indiening van een verzoek om opheffing van de immuniteit van een lid.

13.   Elk door een bevoegde autoriteit ingediend verzoek om informatie over de reikwijdte van de voorrechten en immuniteiten van de leden wordt behandeld volgens bovenstaande bepalingen.

Artikel 8

Kosten en vergoedingen

Het Bureau regelt de kosten en vergoedingen van de leden.

Artikel 9

Gedragsregels

1.   Het Parlement kan gedragsregels voor zijn leden vaststellen. Zij worden overeenkomstig artikel 202, lid 2 vastgesteld en als bijlage bij dit Reglement gevoegd (3).

Deze gedragsregels kunnen op generlei wijze afbreuk doen aan de uitoefening van het mandaat en van daarmee samenhangende politieke of andere activiteiten of deze beperken.

2.   De quaestoren zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van een op naam gesteld laissez-passer, dat maximaal één jaar geldig is, aan personen die ten behoeve van zichzelf of van derden frequent toegang tot de gebouwen van het Parlement wensen met het oog op de informatieverstrekking aan de leden in het kader van hun parlementair mandaat.

Als tegenprestatie dienen deze personen:

de in een bijlage bij het Reglement (4) opgenomen gedragscode na te leven;

zich in te schrijven in een register dat door de quaestoren wordt bijgehouden.

Dit register wordt op verzoek ter beschikking van het publiek gesteld in alle vergaderplaatsen van het Parlement en — in de door de quaestoren vastgestelde vorm — bij zijn voorlichtingsbureaus in de lidstaten.

De bepalingen ter uitvoering van dit lid worden in een bijlage bij het Reglement (5) vastgesteld.

3.   De gedragsregels, rechten en voorrechten van de oud-leden worden vastgesteld bij besluit van het Bureau. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de behandeling van oud-leden.

Artikel 10

Interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

De in het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) vervatte gemeenschappelijke regeling houdende maatregelen ter bevordering van een goed verloop van de onderzoeken van het Bureau is binnen het Parlement van toepassing, overeenkomstig het besluit van het Parlement, dat als bijlage (6) in het Reglement is opgenomen.

HOOFDSTUK 2

AMBTSDRAGERS IN HET PARLEMENT

Artikel 11

Oudste lid in jaren

1.   In de vergadering, als bedoeld in artikel 127, lid 2, alsmede in elke andere vergadering die gewijd is aan de verkiezing van de Voorzitter en van het Bureau, neemt het oudste lid in jaren van de aanwezige leden het ambt van voorzitter waar, totdat de Voorzitter voor gekozen is verklaard.

2.   Alleen beraadslagingen die betrekking hebben op de verkiezing van de Voorzitter of het onderzoek van de geloofsbrieven kunnen plaatsvinden onder voorzitterschap van het oudste lid in jaren.

Wanneer een kwestie in verband met het onderzoek van de geloofsbrieven wordt opgeworpen onder voorzitterschap van het oudste lid in jaren, verwijst deze de kwestie naar de commissie belast met het onderzoek van de geloofsbrieven.

Artikel 12

Voordracht van kandidaten en algemene bepalingen

1.   De Voorzitter, de ondervoorzitters en de quaestoren worden bij geheime stemming gekozen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 162. Voordrachten geschieden met instemming van de betrokkenen, en wel door een fractie of ten minste zevenendertig leden. Wanneer het aantal voorgedragen kandidaten niet groter is dan het aantal te vervullen zetels, kunnen zij bij acclamatie worden gekozen.

2.   Bij de verkiezing van de Voorzitter, de ondervoorzitters en de quaestoren dient over het geheel genomen rekening te worden gehouden met een rechtvaardige vertegenwoordiging van de lidstaten en van de politieke richtingen.

Artikel 13

Verkiezing van de Voorzitter — Openingstoespraak

1.   Eerst wordt overgegaan tot de verkiezing van de Voorzitter. De voordrachten moeten, vóór iedere stemming, worden medegedeeld aan het oudste lid in jaren, dat daarvan kennis geeft aan het Parlement. Indien na drie stemmingen geen kandidaat de volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen heeft behaald, kunnen bij de vierde stemming alleen kandidaat zijn de twee leden die bij de derde stemming het grootste aantal stemmen hebben behaald. Bij staking van stemmen wordt de in jaren oudste kandidaat voor gekozen verklaard.

2.   Zodra de Voorzitter is gekozen, draagt het oudste lid in jaren het voorzitterschap over. Alleen de gekozen Voorzitter kan een openingstoespraak houden.

Artikel 14

Verkiezing van de ondervoorzitters

1.   Vervolgens wordt overgegaan tot de verkiezing van de ondervoorzitters, en wel op één stembriefje. Bij de eerste stemming zijn, tot een maximum aantal van veertien en in de volgorde van het aantal behaalde stemmen, diegenen gekozen die de volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen hebben behaald. Indien het aantal aldus gekozen kandidaten kleiner is dan het aantal te vervullen zetels, wordt op dezelfde wijze overgegaan tot een tweede stemming voor de nog openstaande zetels. Indien een derde stemming nodig is, geschiedt de verkiezing bij relatieve meerderheid voor de nog te vervullen zetels. Bij staking van stemmen worden de in jaren oudste kandidaten voor gekozen verklaard.

Ofschoon bij de verkiezing van de ondervoorzitters anders dan in artikel 13, lid 1 niet uitdrukkelijk gewag wordt gemaakt van de voordracht van nieuwe kandidaten tussen de verschillende stemmingen, is zulks rechtmatig wegens de soevereiniteit van het Parlement, dat over iedere mogelijke kandidaat moet kunnen beslissen, te meer daar zonder deze mogelijkheid afbreuk zou kunnen worden gedaan aan het goede verloop van de verkiezing.

2.   Behoudens het bepaalde in artikel 17, lid 1 wordt de rangorde der ondervoorzitters bepaald door de volgorde waarin zij zijn gekozen, en, bij staking van stemmen, door hun leeftijd.

Wanneer de verkiezing niet bij geheime stemming geschiedt, stemt de rangorde overeen met de volgorde waarin de namen door de Voorzitter worden afgeroepen.

Artikel 15

Verkiezing van de quaestoren

Na de verkiezing van de ondervoorzitters gaat het Parlement over tot de verkiezing van vijf quaestoren.

Zij worden op dezelfde wijze gekozen als de ondervoorzitters.

Artikel 16

Ambtstermijn

1.   De ambtstermijn van de Voorzitter, ondervoorzitters en quaestoren bedraagt twee en een half jaar.

Wanneer een lid van fractie verandert, behoudt het voor de resterende duur van zijn ambtstermijn van twee en een half jaar zijn eventuele zetel in het Bureau of College van quaestoren.

2.   Indien vóór het verstrijken van deze termijn in een vacature moet worden voorzien, vervult het hiervoor gekozen lid deze functie slechts voor de resterende duur van de ambtstermijn van zijn voorganger.

Artikel 17

Vacatures

1.   Indien de Voorzitter, een ondervoorzitter of een quaestor moet worden vervangen, wordt overeenkomstig de bovenstaande bepalingen overgegaan tot de verkiezing van zijn opvolger.

De nieuwe ondervoorzitter neemt de rangorde van zijn voorganger over.

2.   Valt het ambt van de Voorzitter open, dan wordt het waargenomen door de eerste ondervoorzitter tot de verkiezing van de nieuwe Voorzitter.

Artikel 18

Voortijdige ambtsontheffing

De Conferentie van voorzitters kan met een meerderheid van drie vijfde van de uitgebrachte stemmen, die ten minste drie fracties vertegenwoordigt, het Parlement een voorstel doen tot ontheffing van de betrokken ambtsdrager van het ambt van Voorzitter van het Parlement, ondervoorzitter van het Parlement, quaestor, voorzitter of ondervoorzitter van een commissie, voorzitter of ondervoorzitter van een interparlementaire delegatie, dan wel van enig ander ambt waarvan de drager binnen het Parlement is gekozen, indien de Conferentie van voorzitters van mening is dat het lid in kwestie op ernstige wijze tekortgeschoten is. Een dergelijk voorstel moet door het Parlement worden aangenomen met een twee derde meerderheid van de uitgebrachte stemmen die de meerderheid van de leden van het Parlement vertegenwoordigt.

HOOFDSTUK 3

ORGANEN EN TAKEN

Artikel 19

Taken van de Voorzitter

1.   De Voorzitter geeft overeenkomstig de bepalingen van het Reglement leiding aan alle werkzaamheden van het Parlement en zijn organen. Hij beschikt over alle bevoegdheden om de beraadslagingen van het Parlement te leiden en voor het goede verloop ervan zorg te dragen.

Tot de bevoegdheden van de Voorzitter om voor het goede verloop van de beraadslagingen zorg te dragen, behoort ook de bevoegdheid teksten in stemming te brengen in een andere volgorde dan die in het document waarover wordt gestemd. Naar analogie van het bepaalde in artikel 155, lid 7, kan de Voorzitter de instemming van het Parlement vragen alvorens daartoe over te gaan.

2.   De Voorzitter opent, schorst en sluit de vergaderingen. Hij beslist over de ontvankelijkheid van amendementen, over vragen aan de Raad en de Commissie alsmede over de conformiteit van verslagen met de bepalingen van het Reglement. Hij zorgt voor de naleving van het Reglement, handhaaft de orde, verleent het woord, verklaart de beraadslagingen voor gesloten, brengt de voorstellen in stemming en maakt de uitslag van de stemmingen bekend. Hij doet de commissies de mededelingen die deze aangaan.

3.   De Voorzitter mag bij een beraadslaging alleen het woord voeren om de stand van zaken vast te stellen en de spreker tot het onderwerp terug te brengen; indien hij zelf aan de beraadslagingen wil deelnemen, verlaat hij de voorzitterszetel en neemt deze niet weder in voordat de beraadslaging over het onderwerp is geëindigd.

4.   In zijn internationale betrekkingen, bij plechtigheden en bij administratieve, juridische en financiële handelingen vertegenwoordigt de Voorzitter het Parlement; hij kan deze bevoegdheid delegeren.

Artikel 20

Taken van de ondervoorzitters

1.   De Voorzitter wordt bij afwezigheid of verhindering of indien hij overeenkomstig artikel 19, lid 3 aan de beraadslagingen wil deelnemen, vervangen door één van de ondervoorzitters, met inachtneming van het bepaalde in artikel 14, lid 2.

2.   Daarnaast vervullen de ondervoorzitters de hun overeenkomstig de artikelen 22, 24, lid 3, en 64, lid 3 opgelegde taken.

3.   De Voorzitter kan taken aan de ondervoorzitters delegeren, zoals vertegenwoordiging van het Parlement bij bepaalde plechtigheden of handelingen. Met name kan de Voorzitter een ondervoorzitter aanwijzen ter vervulling van de taken die overeenkomstig de artikelen 109, lid 3 en 110, lid 2 aan de Voorzitter zijn opgelegd.

Artikel 21

Samenstelling van het Bureau

1.   Het Bureau bestaat uit de Voorzitter en de veertien ondervoorzitters van het Parlement.

2.   De quaestoren zijn lid van het Bureau met raadgevende stem.

3.   Bij staking van stemmen in het Bureau geeft de stem van de Voorzitter de doorslag.

Artikel 22

Taken van het Bureau

1.   Het Bureau vervult de het door het Reglement opgedragen taken.

2.   Het Bureau neemt besluiten van financiële, organisatorische en administratieve aard over aangelegenheden die de leden, de interne organisatie van het Parlement, zijn secretariaat en zijn organen betreffen.

3.   Het Bureau neemt besluiten inzake het verloop der vergaderingen.

4.   Het Bureau stelt de in artikel 31 bedoelde bepalingen vast betreffende de niet-ingeschrevenen.

5.   Het Bureau stelt het organigram van het secretariaat-generaal op, alsmede de regelingen betreffende de administratieve en financiële positie van de ambtenaren en andere personeelsleden.

6.   Het Bureau stelt het voorontwerp van raming van het Parlement op.

7.   Het Bureau stelt overeenkomstig artikel 25 de richtlijnen voor de quaestoren vast.

8.   Het Bureau is het bevoegde orgaan voor het verlenen van toestemming voor het houden van commissievergaderingen buiten de gewone vergaderplaatsen, hoorzittingen en studie- en informatiereizen.

Als voor dergelijke vergaderingen of bijeenkomsten toestemming wordt verleend, wordt de daarvoor geldende talenregeling vastgesteld op basis van de door de leden en plaatsvervangers van de betreffende commissie gebruikte en verlangde officiële talen.

Bij delegaties wordt op dezelfde wijze te werk gegaan mits de betrokken leden en plaatsvervangers hiermee akkoord gaan.

9.   Het Bureau benoemt de secretaris-generaal overeenkomstig artikel 197.

10.   Het Bureau stelt de uitvoeringsbepalingen vast van Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau (7) en vervult in het kader van de tenuitvoerlegging van deze verordening de taken die volgens het Reglement toekomen aan het Bureau.

11.   De Voorzitter en/of het Bureau kunnen aan een of meer leden van het Bureau algemene of specifieke taken die tot de bevoegdheden van de Voorzitter en/of het Bureau behoren, opdragen. Tegelijkertijd wordt bepaald op welke wijze deze taken moeten worden uitgevoerd.

12.   Bij nieuwe verkiezingen voor het Parlement blijft het aftredende Bureau aan tot de eerste vergadering van het nieuwgekozen Parlement.

Artikel 23

Samenstelling van de Conferentie van voorzitters

1.   De Conferentie van voorzitters bestaat uit de Voorzitter van het Parlement en de fractievoorzitters. Een fractievoorzitter kan zich laten vertegenwoordigen door een lid van zijn fractie.

2.   De niet-ingeschrevenen vaardigen twee van hen af naar de vergaderingen van de Conferentie van voorzitters, waaraan zij zonder stemrecht deelnemen.

3.   De Conferentie van voorzitters tracht consensus te bereiken in zaken die aan haar zijn voorgelegd.

Wanneer geen consensus kan worden bereikt, vindt stemming plaats waarbij de stemmen worden gewogen naar gelang van de sterkte van elke fractie.

Artikel 24

Taken van de Conferentie van voorzitters

1.   De Conferentie van voorzitters vervult de haar door het Reglement opgedragen taken.

2.   De Conferentie van voorzitters beslist over de organisatie van de werkzaamheden van het Parlement en vraagstukken betreffende het wetgevingsprogramma.

3.   De Conferentie van voorzitters is verantwoordelijk voor vraagstukken betreffende de betrekkingen met de andere instellingen en organen van de Europese Unie en met de nationale parlementen van de lidstaten. Het Bureau wijst twee ondervoorzitters aan die worden belast met het onderhouden van de betrekkingen met de nationale parlementen; zij brengen hierover regelmatig verslag uit aan de Conferentie van voorzitters.

4.   De Conferentie van voorzitters is verantwoordelijk voor vraagstukken betreffende de betrekkingen met niet tot de Europese Unie behorende landen, instellingen en organisaties.

5.   De Conferentie van voorzitters stelt de ontwerpagenda voor de vergaderperioden op.

6.   De Conferentie van voorzitters is verantwoordelijk voor samenstelling en bevoegdheden van de commissies, enquêtecommissies, gemengde parlementaire commissies en vaste en tijdelijke delegaties.

7.   De Conferentie van voorzitters beslist over de toewijzing van de plaatsen in de vergaderzaal, overeenkomstig artikel 32.

8.   De Conferentie van voorzitters is verantwoordelijk voor het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen.

9.   De Conferentie van voorzitters doet het Bureau voorstellen met betrekking tot administratieve en budgettaire vraagstukken van de fracties.

Artikel 25

Taken van de quaestoren

De quaestoren vervullen, overeenkomstig door het Bureau vastgestelde richtlijnen, administratieve en financiële taken die rechtstreeks betrekking hebben op de leden.

Artikel 26

Conferentie van commissievoorzitters

1.   De Conferentie van commissievoorzitters bestaat uit de voorzitters van alle vaste en tijdelijke commissies en kiest haar voorzitter.

2.   De Conferentie van commissievoorzitters kan de Conferentie van voorzitters aanbevelingen doen voor de commissiewerkzaamheden en de opstelling van de agenda voor de vergaderperioden.

3.   Het Bureau en de Conferentie van voorzitters kunnen bepaalde taken overdragen aan de Conferentie van commissievoorzitters.

Artikel 27

Conferentie van delegatievoorzitters

1.   De Conferentie van delegatievoorzitters bestaat uit de voorzitters van alle vaste interparlementaire delegaties en kiest haar voorzitter.

2.   De Conferentie van delegatievoorzitters kan de Conferentie van voorzitters aanbevelingen doen voor de delegatiewerkzaamheden.

3.   Het Bureau en de Conferentie van voorzitters kunnen bepaalde taken overdragen aan de Conferentie van delegatievoorzitters.

Artikel 28

Informatieplicht van het Bureau en de Conferentie van voorzitters

1.   De notulen van het Bureau en de Conferentie van voorzitters worden in de officiële talen vertaald, vermenigvuldigd en rondgedeeld aan alle leden en zijn toegankelijk voor het publiek, tenzij het Bureau of de Conferentie van voorzitters bij uitzondering, wanneer het vertrouwelijke aangelegenheden betreft, in de zin van artikel 4, leden 1 t/m 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, ten aanzien van bepaalde punten van de notulen anders beslist.

2.   Ieder lid kan vragen stellen over de werkzaamheden van het Bureau, de Conferentie van voorzitters en de quaestoren. Dergelijke vragen moeten schriftelijk worden ingediend bij de Voorzitter; zij worden, met de antwoorden, binnen een termijn van 30 dagen na de indiening ervan in het Bulletin van het Parlement gepubliceerd.

HOOFDSTUK 4

FRACTIES

Artikel 29

Oprichting van fracties

1.   De leden kunnen fracties oprichten naar politieke gezindheid.

Normaal gesproken behoeft het Parlement de politieke verwantschap van leden van een fractie niet te beoordelen. De leden die overeenkomstig dit artikel een fractie oprichten, accepteren per definitie dat er sprake is van onderlinge politieke verwantschap. Alleen indien de leden zulks ontkennen, dient het Parlement na te gaan of de fractie is opgericht in overeenstemming met het Reglement.

2.   Een fractie bestaat uit gekozen leden uit ten minste een vijfde van de lidstaten. Het voor de oprichting van een fractie vereiste aantal leden bedraagt ten minste negentien.

3.   Een lid kan slechts tot één fractie behoren.

4.   De oprichting van een fractie moet in een verklaring aan de Voorzitter worden meegedeeld. In deze verklaring moeten de naam van de fractie, de namen van haar leden en de samenstelling van haar bureau worden vermeld.

5.   De verklaring van de oprichting van een fractie wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 30

Activiteiten en rechtspositie van de fracties

1.   De fracties oefenen hun functie uit in het kader van de activiteiten van de Unie, met inbegrip van de taken waarmee zij uit hoofde van het Reglement zijn belast. De fracties beschikken, in het kader van het organigram van het Secretariaat-generaal, over een secretariaat, administratieve faciliteiten en kredieten die in de begroting van het Parlement zijn opgenomen.

2.   Het Bureau stelt de regelingen vast inzake de terbeschikkingstelling en de uitvoering van deze faciliteiten en kredieten, respectievelijk de controle erop, alsmede de bijbehorende delegaties van de bevoegdheden tot uitvoering van de begroting.

3.   Deze regelingen bevatten voorschriften inzake de administratieve en financiële consequenties van de ontbinding van een fractie.

Artikel 31

Niet-ingeschrevenen

1.   Leden die niet tot een fractie behoren, staat een secretariaat ter beschikking. Nadere bijzonderheden worden door het Bureau, op voorstel van de secretaris-generaal, geregeld.

2.   Rechtspositie en parlementaire rechten van deze leden worden door het Bureau geregeld.

3.   Het Bureau stelt eveneens de regelingen vast inzake de terbeschikkingstelling en uitvoering van en de controle op in de begroting van het Parlement opgenomen kredieten ter dekking van secretariaatsuitgaven en administratieve faciliteiten van niet-ingeschrevenen.

Artikel 32

Toewijzing van plaatsen in de vergaderzaal

De Conferentie van voorzitters beslist over de toewijzing van de plaatsen in de vergaderzaal aan de fracties, de niet-ingeschrevenen en de instellingen van de Europese Unie.

TITEL II

WETGEVING, BEGROTING EN OVERIGE PROCEDURES

HOOFDSTUK 1

WETGEVINGSPROCEDURES — ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 33

Wetgevings- en werkprogramma van de Commissie

1.   Het Parlement stelt samen met de Commissie en de Raad de planning van de wetgevende werkzaamheden van de Europese Unie vast.

Het Parlement en de Commissie werken samen bij de voorbereiding van het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie volgens een tijdschema en regels die door beide instellingen zijn overeengekomen en die zijn opgenomen als bijlage (8).

2.   In geval van dringende en onvoorziene omstandigheden kan een instelling op eigen initiatief een wetgevende maatregel voorstellen, overeenkomstig de in de Verdragen vastgelegde procedures en in aanvulling op de in het programma van de wetgevende werkzaamheden voorgestelde maatregelen.

3.   De Voorzitter doet de door het Parlement aangenomen resolutie toekomen aan de andere instellingen die deelnemen aan de wetgevingsprocedures van de Europese Unie, alsmede aan de parlementen van de lidstaten.

De Voorzitter verzoekt de Raad advies uit te brengen over het jaarlijks programma van de wetgevende werkzaamheden van de Commissie, alsook over de resolutie van het Parlement.

4.   Indien een instelling het vastgestelde tijdschema niet in acht kan nemen, stelt het de andere instellingen in kennis van de redenen voor de vertraging en stelt zij een nieuw tijdschema voor.

Artikel 34

Verificatie van de eerbiediging van de grondrechten, de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, de rechtsstaat en de financiële gevolgen

Het Parlement besteedt bij de behandeling van een wetgevingsvoorstel met name aandacht aan de eerbiediging van de grondrechten en in het bijzonder aan de conformiteit van de wetgeving met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en de rechtsstaat. In geval van een voorstel met financiële gevolgen gaat het Parlement bovendien na of in voldoende financiële middelen is voorzien.

Artikel 35

Controle rechtsgrondslag

1.   Ten aanzien van alle voorstellen van de Commissie en andere documenten van wetgevende aard controleert de bevoegde commissie eerst de rechtsgrondslag.

2.   Indien de bevoegde commissie de geldigheid of de juistheid van de rechtsgrondslag betwist — dit geldt ook voor de toetsing overeenkomstig artikel 5 van het EG-Verdrag —, verzoekt zij de voor juridische zaken bevoegde commissie om advies.

3.   De voor juridische zaken bevoegde commissie kan ook op eigen initiatief vraagstukken betreffende de rechtsgrondslag van door de Commissie ingediende voorstellen in behandeling nemen. In dergelijke gevallen stelt zij de bevoegde commissie naar behoren daarvan in kennis.

4.   Indien de voor juridische zaken bevoegde commissie besluit de geldigheid of de juistheid van de rechtsgrondslag te betwisten, deelt zij haar conclusies mee aan het Parlement. Het Parlement stemt hierover alvorens over te gaan tot stemming over de inhoud van het voorstel zelf.

5.   Amendementen tot wijziging van de rechtsgrondslag die ter plenaire vergadering worden ingediend, zonder dat de commissie ten principale of de voor juridische zaken bevoegde commissie de geldigheid of juistheid van de rechtsgrondslag betwist, zijn niet ontvankelijk.

6.   Indien de Commissie haar voorstel niet wenst te wijzigen om het in overeenstemming te brengen met de door het Parlement goedgekeurde rechtsgrondslag, kan de rapporteur of de voorzitter van de voor juridische zaken bevoegde commissie of van de bevoegde commissie voorstellen de stemming over de inhoud van het voorstel uit te stellen tot een volgende vergadering.

Artikel 36

Toetsing van de financiële verenigbaarheid

1.   Elk voorstel van de Commissie of elk ander document van wetgevende aard wordt door de bevoegde commissie, onverminderd het bepaalde in artikel 40, getoetst op verenigbaarheid met de financiële vooruitzichten.

2.   Indien de bevoegde commissie het bedrag van de voor het desbetreffende besluit toegewezen middelen wijzigt, verzoekt zij de voor begrotingszaken bevoegde commissie om advies.

3.   De voor begrotingszaken bevoegde commissie kan ook op eigen initiatief door de Commissie ingediende voorstellen op financiële verenigbaarheid toetsen. In dat geval stelt zij de bevoegde commissie hiervan naar behoren in kennis.

4.   Indien de voor begrotingszaken bevoegde commissie besluit de financiële verenigbaarheid van het voorstel te betwisten, deelt zij haar conclusies mede aan het Parlement, dat deze in stemming brengt.

5.   Het Parlement kan een wetsbesluit dat niet verenigbaar is verklaard, aannemen onder voorbehoud van de besluiten van de begrotingsautoriteit.

Artikel 37

Informatieverstrekking aan het Parlement en toegang van het Parlement tot documenten

1.   Gedurende de gehele wetgevingsprocedure verlangen het Parlement en zijn commissies onder dezelfde voorwaarden als de Raad en zijn werkgroepen toegang tot alle documenten die verband houden met de voorstellen van de Commissie.

2.   Tijdens de behandeling van een specifiek voorstel van de Commissie verzoekt de bevoegde commissie de Commissie en de Raad haar op de hoogte te houden van de voortgang bij de behandeling van dit voorstel in de Raad en zijn werkgroepen, in het bijzonder van eventuele compromissen waardoor het oorspronkelijk voorstel van de Commissie ingrijpend zou worden gewijzigd, of van het voornemen van de Commissie haar voorstel in te trekken.

Artikel 38

Vertegenwoordiging van het Parlement op zittingen van de Raad

Wanneer de Raad het Parlement uitnodigt tot deelneming aan een zitting van de Raad waarbij deze als wetgever optreedt, verzoekt de Voorzitter de voorzitter of rapporteur van de bevoegde commissie of een ander door de bevoegde commissie aangewezen lid het Parlement aldaar te vertegenwoordigen.

Artikel 39

Initiatief krachtens artikel 192 van het EG-Verdrag

1.   Overeenkomstig artikel 192, tweede alinea van het EG-Verdrag kan het Parlement door het aannemen van een resolutie op basis van een initiatiefverslag van de bevoegde commissie de Commissie verzoeken het Parlement passende voorstellen ter vaststelling van nieuwe of tot wijziging van bestaande besluiten voor te leggen. De resolutie wordt aangenomen met de meerderheid van de leden van het Parlement. Tegelijkertijd kan het Parlement een termijn vaststellen voor de indiening van het voorstel.

2.   Alvorens de procedure van artikel 45 op gang te brengen, vergewist de bevoegde commissie zich ervan dat een dergelijk voorstel om één van de volgende redenen niet in voorbereiding is:

a)

een dergelijk voorstel is niet opgenomen in het jaarlijks programma van de wetgevende werkzaamheden;

b)

de voorbereidingen voor de opstelling van een dergelijk voorstel zijn niet begonnen of hebben te veel vertraging opgelopen;

c)

de Commissie heeft niet positief gereageerd op eerdere verzoeken van de zijde van de bevoegde commissie of vervat in door het Parlement met de meerderheid van de uitgebrachte stemmen aangenomen resoluties.

3.   De resolutie van het Parlement vermeldt wat de rechtsgrondslag moet zijn en gaat vergezeld van gedetailleerde aanbevelingen betreffende de inhoud van het verlangde voorstel, dat in overeenstemming moet zijn met de grondrechten en het subsidiariteitsbeginsel.

4.   Indien het verlangde voorstel financiële gevolgen heeft, wordt door het Parlement aangegeven hoe voldoende financiële dekking kan worden gevonden.

5.   De bevoegde commissie ziet toe op de voortgang van de voorbereiding van elk wetgevingsvoorstel dat wordt uitgewerkt op verzoek van het Parlement zelf.

Artikel 40

Behandeling van wetgevingsdocumenten

1.   Voorstellen van de Commissie en andere documenten van wetgevende aard worden door de Voorzitter ter behandeling naar de bevoegde commissie verwezen.

Bij twijfel kan de Voorzitter artikel 179, lid 2 toepassen vóór kennisgeving van de verwijzing naar de bevoegde commissie ter plenaire vergadering.

Indien een voorstel is opgenomen in het jaarlijks programma van de wetgevende werkzaamheden kan de bevoegde commissie besluiten een rapporteur te benoemen teneinde de opstelling van het voorstel te volgen.

Raadplegingen door de Raad of verzoeken om advies van de zijde van de Commissie worden door de Voorzitter verwezen naar de commissie die bevoegd is voor de behandeling van het bedoelde voorstel.

De in de artikelen 34 t/m 37, 49 t/m 56 en 66 vervatte bepalingen voor de eerste lezing zijn van toepassing op wetgevingsvoorstellen, ongeacht of daarvoor één, twee of drie lezingen vereist zijn.

2.   Gemeenschappelijke standpunten van de Raad worden ter behandeling verwezen naar de in eerste lezing bevoegde commissie.

De in de artikelen 57 t/m 62 en 67 vervatte bepalingen voor de tweede lezing zijn van toepassing op gemeenschappelijke standpunten.

3.   Tijdens de procedure van bemiddeling tussen Parlement en Raad na de tweede lezing vindt geen terugverwijzing naar een commissie plaats.

De in de artikelen 63 t/m 65 vervatte bepalingen voor de derde lezing zijn van toepassing op de bemiddelingsprocedure.

4.   De artikelen 42, 43, 46, 51, leden 1 en 3, 52, 53 en 168 zijn niet van toepassing op de tweede en derde lezing.

5.   In geval van tegenstrijdigheid tussen een bepaling van het Reglement inzake de tweede en derde lezing en enige andere bepaling van het Reglement heeft de bepaling inzake de tweede en derde lezing voorrang.

Artikel 41

Raadpleging inzake initiatieven van een lidstaat

1.   Initiatieven van een lidstaat overeenkomstig artikel 67, lid 1 van het EG-Verdrag of artikel 34, lid 2, en artikel 42 van het EU-Verdrag worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in onderhavig artikel en de artikelen 34 t/m 37, 40 en 51 van het Reglement.

2.   De bevoegde commissie kan een vertegenwoordiger van de betrokken lidstaat verzoeken het initiatief voor de commissie toe te lichten. Hij kan vergezeld worden door de voorzitter van de Raad.

3.   Alvorens de bevoegde commissie tot stemming overgaat, vraagt zij de Commissie of zij een standpunt inzake het initiatief heeft bepaald en, zo ja, verzoekt zij haar dit standpunt aan de commissie kenbaar te maken.

4.   Wanneer twee of meerdere voorstellen (van de Commissie en/of de lidstaten) met eenzelfde wetgevingsoogmerk gelijktijdig of binnen een kort tijdsbestek aan het Parlement worden voorgelegd, behandelt het Parlement deze teksten in één enkel verslag. In haar verslag geeft de bevoegde commissie aan op welke tekst zij amendementen heeft ingediend en in de wetgevingsresolutie verwijst zij naar alle andere teksten.

5.   De in artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag genoemde termijn gaat in wanneer ter plenaire vergadering kennis wordt gegeven van de ontvangst, in de officiële talen, van het initiatief en de bijbehorende toelichting waarin wordt bevestigd dat het initiatief in overeenstemming is met het aan het EG-Verdrag gehechte Protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

HOOFDSTUK 2

PROCEDURES IN DE COMMISSIES

Artikel 42

Wetgevingsverslagen

1.   De voorzitter van de commissie waarnaar het voorstel van de Commissie is verwezen, doet aan zijn commissie een voorstel inzake de te volgen procedure.

2.   Nadat het besluit over de te volgen procedure is genomen en indien artikel 43 niet van toepassing is, benoemt de commissie een van haar leden of een van de vaste plaatsvervangers tot rapporteur voor het voorstel van de Commissie, voor zover dit niet reeds is geschied naar aanleiding van het krachtens artikel 33 overeengekomen jaarlijks programma van wetgevende werkzaamheden.

3.   Het verslag van de commissie omvat:

a)

eventuele ontwerpamendementen op het voorstel, die desgewenst vergezeld kunnen gaan van korte motiveringen. Deze motiveringen vallen onder de verantwoordelijkheid van de rapporteur en worden niet in stemming gebracht;

b)

een ontwerpwetgevingsresolutie overeenkomstig artikel 51, lid 2;

c)

eventueel een toelichting, met inbegrip van een financieel memorandum, waarin de omvang van de eventuele financiële gevolgen van het verslag en de verenigbaarheid ervan met de financiële vooruitzichten worden aangegeven.

Artikel 43

Vereenvoudigde procedure

1.   Na een eerste beraadslaging over een wetgevingsvoorstel kan de voorzitter voorstellen het voorstel zonder amendementen goed te keuren. Tenzij ten minste een tiende van de commissieleden daartegen bezwaar maakt, legt de voorzitter het Parlement een verslag voor ter goedkeuring van het voorstel. Artikel 131, lid 1, tweede alinea, lid 2 en lid 4 zijn van toepassing.

2.   Als alternatief kan de voorzitter voorstellen dat hij of de rapporteur een aantal amendementen formuleert waarin de beraadslaging in de commissie tot uitdrukking komt. Indien de commissie hiermee instemt, worden deze amendementen aan de leden van de commissie toegezonden. Tenzij binnen een termijn van ten minste 21 dagen na verzending ten minste een tiende van de leden van de commissie bezwaar maakt, wordt het verslag geacht door de commissie te zijn goedgekeurd. In dat geval worden de ontwerpwetgevingsresolutie en de amendementen overeenkomstig artikel 131, lid 1, tweede alinea, lid 2 en lid 4 aan het Parlement voorgelegd voor behandeling zonder debat.

3.   Indien door ten minste een tiende van de commissieleden bezwaar wordt gemaakt, worden de amendementen op de volgende commissievergadering in stemming gebracht.

4.   Lid 1, eerste en tweede zin, lid 2, eerste, tweede en derde zin, en lid 3 zijn mutatis mutandis van toepassing op de adviezen van de commissies in de zin van artikel 46.

Artikel 44

Verslagen van niet-wetgevende aard

1.   Als een commissie een verslag van niet-wetgevende aard opstelt, benoemt zij een van haar leden of een van de vaste plaatsvervangers tot rapporteur.

2.   De rapporteur heeft tot taak het verslag van de commissie op te stellen en namens deze aan het Parlement voor te leggen.

3.   Het verslag van de commissie omvat:

a)

een ontwerpresolutie;

b)

een toelichting, met inbegrip van een financieel memorandum, waarin de omvang van de eventuele financiële gevolgen van het verslag en de verenigbaarheid ervan met de financiële vooruitzichten worden aangegeven;

c)

de tekst van eventuele ontwerpresoluties die hierin overeenkomstig artikel 113, lid 4 moet worden opgenomen.

Artikel 45

Initiatiefverslagen

1.   Wanneer een commissie, zonder dat haar overeenkomstig artikel 179, lid 1 een raadpleging of een verzoek om advies ter behandeling is voorgelegd, voornemens is over een onder haar bevoegdheid vallend onderwerp verslag uit te brengen en hierover aan het Parlement een ontwerpresolutie voor te leggen, heeft zij daarvoor de toestemming van de Conferentie van voorzitters nodig. Een weigering van deze toestemming moet steeds met redenen worden omkleed.

2.   Het bepaalde in dit artikel is mutatis mutandis van toepassing in de gevallen waarin de Verdragen het Parlement het recht van initiatief toekennen.

In dergelijke gevallen neemt de Conferentie van voorzitters binnen twee maanden een besluit.

Artikel 46

Adviezen van commissies

1.   Indien de aanvankelijk met de behandeling van een vraagstuk belaste commissie het advies van een andere commissie uit eigen beweging haar advies wenst uit te brengen ten aanzien van het verslag van een aanvankelijk met de behandeling van een vraagstuk belaste commissie, kunnen deze commissies de Voorzitter van het Parlement verzoeken overeenkomstig artikel 179, lid 3 een commissie als ten principale bevoegde commissie en de andere als medeadviserende commissie aan te wijzen.

2.   In het geval van documenten van wetgevende aard in de zin van artikel 40, lid 1, bevat het advies ontwerpamendementen op de aan de commissie voorgelegde tekst, die desgewenst vergezeld kunnen gaan van korte motiveringen. Deze motiveringen vallen onder de verantwoordelijkheid van de rapporteur voor advies en worden niet in stemming gebracht. Zo nodig kan de commissie het advies als geheel in het kort schriftelijk motiveren.

In het geval van niet-wetgevingsteksten bevat het advies suggesties voor delen van de ontwerpresolutie van de ten principale bevoegde commissie.

De ten principale bevoegde commissie brengt deze ontwerpamendementen of suggesties in stemming.

In een advies worden uitsluitend zaken behandeld die onder de bevoegdheid van de medeadviserende commissie vallen.

3.   De ten principale bevoegde commissie stelt een termijn vast waarbinnen de medeadviserende commissie advies moet uitbrengen, wil het door de ten principale bevoegde commissie in aanmerking worden genomen. Alle wijzigingen op het aangekondigde tijdschema worden onverwijld door de ten principale bevoegde commissie aan de medeadviserende commissie(s) medegedeeld. De ten principale bevoegde commissie trekt haar slotconclusies eerst nadat deze termijn is verstreken.

4.   Alle aangenomen adviezen worden als bijlage bij het verslag van de ten principale bevoegde commissie gevoegd.

5.   De commissie ten principale is de enige commissie die ter plenaire vergadering amendementen kan indienen.

6.   De voorzitter en de rapporteur van de medeadviserende commissie worden uitgenodigd met raadgevende stem deel te nemen aan de vergaderingen van de ten principale bevoegde commissie, voorzover deze op het gemeenschappelijk vraagstuk betrekking hebben.

Artikel 47

Nauwere samenwerking tussen commissies

Indien de Conferentie van voorzitters van mening is dat een vraagstuk bijna in gelijke mate onder de bevoegdheid van twee commissies valt, of indien verschillende gedeelten van het vraagstuk onder de bevoegdheid van twee verschillende commissies vallen, is artikel 46 van toepassing met de volgende aanvullende bepalingen:

de twee commissies stellen het tijdschema in onderling overleg vast;

de rapporteur en de rapporteur voor advies trachten het onderling eens te worden over de aan hun commissies voor te stellen teksten en over hun standpunt ten aanzien van amendementen;

de ten principale bevoegde commissie neemt de amendementen van de medeadviserende commissie zonder stemming over voorzover deze betrekking hebben op vraagstukken die naar de mening van de voorzitter van de ten principale bevoegde commissie op grond van bijlage VI en na raadpleging van de voorzitter van de medeadviserende commissie onder de bevoegdheid van de medeadviserende commissie vallen, en voorzover deze niet in strijd zijn met andere delen van het verslag.

De tekst van dit artikel stelt geen enkele limiet aan het toepassingsgebied ervan. De verzoeken om nauwere samenwerking tussen parlementaire commissies ter zake van niet-wetgevingsverslagen op grond van artikel 45, lid 1, en artikel 112, leden 1 en 2, zijn ontvankelijk.

Artikel 48

Modaliteiten voor de opstelling van verslagen

1.   De toelichting wordt onder de verantwoordelijkheid van de rapporteur opgesteld en wordt niet in stemming gebracht. Wel moet de toelichting in overeenstemming zijn met de goedgekeurde ontwerpresolutie en met de eventueel door de commissie voorgestelde amendementen. Indien dit niet het geval is, kan de voorzitter van de commissie de toelichting schrappen.

2.   Het verslag vermeldt de uitslag van de stemming over het verslag in zijn geheel. Voorts wordt, indien op het ogenblik van de stemming ten minste een derde van de aanwezige leden daarom verzoekt, in het verslag vermeld hoe elk der leden heeft gestemd.

3.   Wanneer in de commissie geen eenstemmigheid heerst, worden in het verslag ook de minderheidsstandpunten weergegeven. Minderheidsstandpunten worden bij de stemming over de gehele tekst kenbaar gemaakt en kunnen op verzoek van de auteurs worden verwoord in een schriftelijke verklaring van ten hoogste 200 woorden, die bij de toelichting wordt gevoegd.

De voorzitter beslecht de geschillen waartoe de toepassing van deze bepalingen zou kunnen leiden.

4.   Een commissie kan, op voorstel van haar bureau, een termijn vaststellen waarbinnen haar rapporteur zijn ontwerpverslag aan haar dient voor te leggen. Deze termijn kan worden verlengd of er kan een nieuwe rapporteur worden benoemd.

5.   Wanneer de termijn is verstreken, kan de commissie haar voorzitter opdragen te verzoeken om de aangelegenheid met de behandeling waarvan zij is belast, op de agenda van een van de volgende vergaderingen van het Parlement in te schrijven. In dat geval kan aan de hand van een mondeling verslag van de betrokken commissie worden beraadslaagd.

HOOFDSTUK 3

EERSTE LEZING

Behandeling in de commissie

Artikel 49

Wijziging van een voorstel van de Commissie

1.   Indien de Commissie het Parlement mededeelt of indien de bevoegde commissie anderszins verneemt dat de Commissie voornemens is haar voorstel te wijzigen, stelt de bevoegde commissie de behandeling van de zaak uit totdat zij het nieuwe voorstel of de door de Commissie aangebrachte wijzigingen heeft ontvangen.

2.   Indien de Raad het voorstel van de Commissie ingrijpend wijzigt, zijn de bepalingen van artikel 55 van toepassing.

Artikel 50

Standpunt van de Commissie en van de Raad inzake amendementen

1.   Alvorens de bevoegde commissie overgaat tot de eindstemming over een voorstel van de Commissie verzoekt zij de Commissie haar standpunt kenbaar te maken inzake alle amendementen op dat voorstel die door de bevoegde commissie zijn goedgekeurd, en verzoekt zij de Raad om commentaar.

2.   Indien het de Commissie niet mogelijk is haar standpunt kenbaar te maken of wanneer de Commissie verklaart dat zij niet bereid is alle door de commissie goedgekeurde amendementen te aanvaarden, kan de bevoegde commissie de eindstemming uitstellen.

3.   Het standpunt van de Commissie wordt eventueel in het verslag opgenomen.

Behandeling ter plenaire vergadering

Artikel 51

Beëindiging van de eerste lezing

1.   Het Parlement behandelt het wetgevingsvoorstel aan de hand van het door de bevoegde commissie overeenkomstig artikel 42 opgestelde verslag.

2.   Het Parlement stemt allereerst over de amendementen op het voorstel waarop het verslag van de bevoegde commissie betrekking heeft, vervolgens over het eventueel gewijzigde voorstel, daarna over de amendementen op de ontwerpwetgevingsresolutie en ten slotte over de ontwerpwetgevingsresolutie in haar geheel, welke uitsluitend een verklaring dat het Parlement het voorstel van de Commissie goedkeurt, verwerpt of hierop wijzigingen voorstelt, alsmede verzoeken van procedurele aard bevat.

De raadplegingsprocedure is beëindigd als de ontwerpwetgevingsresolutie wordt aangenomen. Indien het Parlement de ontwerpwetgevingsresolutie niet aanneemt, wordt het voorstel naar de bevoegde commissie terugverwezen.

Een in het kader van de wetgevingsprocedure ingediend verslag dient conform het bepaalde in de artikelen 35, 40 en 42 te zijn. De indiening van een resolutie van niet-wetgevende aard door een commissie dient te geschieden in het kader van een specifieke aanhangigmaking als bepaald in de artikelen 45 of 179.

3.   De tekst van het voorstel in de door het Parlement goedgekeurde versie en de desbetreffende resolutie worden door de Voorzitter als advies van het Parlement aan de Raad en de Commissie toegezonden.

Artikel 52

Verwerping van een voorstel van de Commissie

1.   Indien een voorstel van de Commissie niet de meerderheid van de uitgebrachte stemmen verkrijgt, verzoekt de Voorzitter de Commissie, alvorens het Parlement over de ontwerpwetgevingsresolutie stemt, haar voorstel in te trekken.

2.   Doet de Commissie dat, dan stelt de Voorzitter vast dat voortzetting van de raadplegingsprocedure met betrekking tot dit voorstel overbodig is geworden en stelt hij de Raad hiervan in kennis.

3.   Indien de Commissie haar voorstel niet intrekt, verwijst het Parlement de zaak terug naar de bevoegde commissie zonder over de ontwerpwetgevingsresolutie te stemmen.

In dit geval brengt deze commissie binnen een door het Parlement vastgestelde termijn van ten hoogste twee maanden mondeling of schriftelijk aan het Parlement verslag uit.

4.   Indien de bevoegde commissie de termijn niet kan respecteren, dient zij om terugverwijzing naar de commissie te verzoeken op grond van artikel 168, lid 1. Indien noodzakelijk, kan het Parlement een nieuwe termijn stellen op grond van artikel 168, lid 5. Wordt het verzoek van de commissie niet ingewilligd, dan gaat het Parlement over tot stemming over de ontwerpwetgevingsresolutie.

Artikel 53

Aanneming van amendementen op een voorstel van de Commissie

1.   Wanneer het voorstel van de Commissie in zijn geheel, doch met amendementen, wordt goedgekeurd, wordt de stemming over de ontwerpwetgevingsresolutie uitgesteld totdat de Commissie haar standpunt ten aanzien van elk van de amendementen van het Parlement kenbaar heeft gemaakt.

Indien het de Commissie, nadat het Parlement over haar voorstel heeft gestemd, niet mogelijk is haar standpunt kenbaar te maken, deelt zij de Voorzitter of de bevoegde commissie het tijdstip mede waarop dit haar wel mogelijk zal zijn; het voorstel zal dan op de ontwerpagenda van de eerstvolgende vergaderperiode na dit tijdstip worden ingeschreven.

2.   Wanneer de Commissie aankondigt dat zij niet voornemens is alle amendementen van het Parlement over te nemen, dient de rapporteur of subsidiair de voorzitter van de bevoegde commissie bij het Parlement een formeel voorstel in over de wenselijkheid om over de ontwerpwetgevingsresolutie te stemmen. Alvorens dit voorstel te doen, kan de rapporteur of de voorzitter van de bevoegde commissie de Voorzitter verzoeken de beraadslaging te onderbreken.

Indien het Parlement besluit de stemming uit te stellen, wordt de zaak geacht voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde commissie te zijn terugverwezen.

In dat geval brengt deze commissie binnen een door het Parlement vastgestelde termijn van ten hoogste twee maanden mondeling of schriftelijk opnieuw aan het Parlement verslag uit.

Indien de bevoegde commissie de termijn niet kan respecteren, wordt de procedure als bedoeld in artikel 52, lid 4 toegepast.

In dit stadium zijn slechts amendementen ontvankelijk die door de bevoegde commissie worden ingediend en die een compromis met de Commissie beogen te bereiken.

3.   De toepassing van lid 2 sluit echter niet uit dat elk ander lid ingevolge artikel 168 een verzoek om terugverwijzing kan doen.

Een commissie waarnaar een zaak op grond van lid 2 is terugverwezen, is gehouden, volgens de aan deze terugverwijzing verbonden voorwaarden, binnen de gestelde termijn verslag uit te brengen en zo nodig amendementen in te dienen die een compromis met de Commissie beogen te bereiken, zonder dat zij echter de reeds door het Parlement aangenomen bepalingen opnieuw in hun geheel hoeft te behandelen.

Vanwege het opschortend effect van de terugverwijzing heeft zij echter wat dit betreft de grootst mogelijke vrijheid, en wanneer zij zulks voor het bereiken van een compromis noodzakelijk acht, kan zij voorstellen terug te komen op bepalingen die bij een stemming ter plenaire vergadering reeds zijn goedgekeurd.

Aangezien alleen compromisamendementen van de commissie ontvankelijk zijn en de soevereiniteit van het Parlement niet mag worden aangetast, dient in dat geval het in lid 2 bedoelde verslag duidelijk aan te geven welke eerder goedgekeurde bepalingen in geval van aanneming van het voorgestelde amendement of de voorgestelde amendementen, moeten komen te vervallen.

Gegeven uitvoering

Artikel 54

Aan het advies van het Parlement gegeven uitvoering

1.   In de periode na de aanneming door het Parlement van zijn advies inzake een voorstel van de Commissie volgen de voorzitter en de rapporteur van de bevoegde commissie het verloop van de procedure die leidt tot de goedkeuring van dit voorstel, teneinde er met name op toe te zien dat de toezeggingen die de Raad of de Commissie met betrekking tot de amendementen aan het Parlement hebben gedaan, naar behoren in acht worden genomen.

2.   De bevoegde commissie kan de Commissie en de Raad verzoeken de zaak met haar te bespreken.

3.   De bevoegde commissie kan, indien zij dit noodzakelijk acht, op elk moment van de in dit artikel bedoelde procedure een ontwerpresolutie indienen waarin het Parlement wordt aanbevolen:

de Commissie te verzoeken haar voorstel in te trekken, of

de Commissie of de Raad te verzoeken het voorstel overeenkomstig artikel 55 opnieuw aan het Parlement voor te leggen, dan wel de Commissie te verzoeken een nieuw voorstel in te dienen, of

te besluiten elke andere stap te ondernemen die het noodzakelijk acht.

Deze ontwerpresolutie wordt ingeschreven op de ontwerpagenda van de vergaderperiode volgend op het besluit van de commissie.

Artikel 55

Hernieuwde voorlegging aan het Parlement

1.   Op verzoek van de bevoegde commissie verzoekt de Voorzitter de Commissie haar voorstel opnieuw aan het Parlement voor te leggen:

indien de Commissie haar oorspronkelijke voorstel intrekt nadat het Parlement zijn standpunt heeft vastgesteld, teneinde dit te vervangen door een andere tekst, behalve wanneer dit gebeurt om hierin de amendementen van het Parlement op te nemen, of

indien de Commissie ingrijpende wijzigingen aanbrengt of voornemens is aan te brengen in het oorspronkelijke voorstel ter zake waarvan het Parlement een standpunt heeft vastgesteld, behalve wanneer dit gebeurt om hierin de amendementen van het Parlement op te nemen, of

indien de aard van het probleem waarop het voorstel betrekking heeft in de loop van de tijd of door gewijzigde omstandigheden, ingrijpend is gewijzigd, of

indien nieuwe verkiezingen hebben plaatsgevonden sinds het Parlement zijn standpunt heeft vastgesteld en indien de Conferentie van voorzitters zulks wenselijk acht.

2.   Op verzoek van de bevoegde commissie verzoekt het Parlement de Raad een door de Commissie overeenkomstig artikel 251 van het EG-Verdrag ingediend voorstel opnieuw aan het Parlement voor te leggen indien de Raad voornemens is de rechtsgrondslag van het voorstel te wijzigen met als gevolg dat de procedure van artikel 251 van het EG-Verdrag niet langer van toepassing is.

3.   Op verzoek van de bevoegde commissie verzoekt de Voorzitter de Raad het Parlement opnieuw te raadplegen onder dezelfde omstandigheden en onder dezelfde voorwaarden als die welke bedoeld zijn in lid 1, of indien de Raad ingrijpende wijzigingen aanbrengt of voornemens is aan te brengen in het oorspronkelijke voorstel ter zake waarvan het Parlement advies heeft uitgebracht, behalve wanneer dit gebeurt om hierin de amendementen van het Parlement op te nemen.

4.   De Voorzitter verzoekt tevens om hernieuwde voorlegging van een voorstel voor een besluit in de in dit artikel genoemde gevallen, indien het Parlement hiertoe besluit op voorstel van een fractie of ten minste zevenendertig leden.

Artikel 56

Procedure van overleg als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 1975

1.   Voor bepaalde belangrijke communautaire besluiten kan het Parlement bij het uitbrengen van zijn advies met actieve medewerking van de Commissie een procedure van overleg met de Raad op gang brengen, wanneer deze voornemens is af te wijken van het advies van het Parlement.

2.   Deze procedure wordt op gang gebracht door het Parlement, op eigen initiatief of op initiatief van de Raad.

3.   Voor de samenstelling en werkwijze van de delegatie in het comité van overleg en voor de rapportage van de resultaten aan het Parlement is het bepaalde in artikel 64 van toepassing.

4.   Over de resultaten van het overleg brengt de bevoegde commissie een verslag uit dat ter beraadslaging en goedkeuring aan het Parlement wordt voorgelegd.

HOOFDSTUK 4

TWEEDE LEZING

Behandeling in de commissie

Artikel 57

Mededeling van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad

1.   Mededeling van het gemeenschappelijk standpunt in de zin van de artikelen 251 en 252 van het EG-Verdrag vindt plaats wanneer de Voorzitter dit standpunt ter plenaire vergadering bekendmaakt. De Voorzitter doet deze bekendmaking na ontvangst van de stukken met het gemeenschappelijk standpunt zelf, alle verklaringen die bij de vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt in de notulen van de Raad zijn opgenomen, een uiteenzetting van de redenen die de Raad hebben geleid tot het vaststellen van dit gemeenschappelijk standpunt, alsmede het standpunt van de Commissie, een en ander vertaald in de officiële talen van de Europese Unie De Voorzitter doet deze bekendmaking tijdens de eerstvolgende vergaderperiode na de ontvangst van de genoemde documenten.

Alvorens tot de bekendmaking over te gaan, vergewist de Voorzitter zich ervan, in overleg met de voorzitter van de bevoegde commissie en/of de rapporteur, dat de hem toegezonden tekst inderdaad het karakter draagt van een gemeenschappelijk standpunt en dat de in artikel 55 genoemde omstandigheden niet langer bestaan. In het tegenovergestelde geval zoekt de Voorzitter, in overleg met de bevoegde commissie en zo mogelijk in overeenstemming met de Raad, een passende oplossing.

2.   Een lijst van deze mededelingen wordt met vermelding van de bevoegde commissie in de notulen van de vergaderingen van het Parlement gepubliceerd.

Artikel 58

Verlenging van de termijnen

1.   Naar aanleiding van een verzoek van de voorzitter van de bevoegde commissie betreffende de voor de tweede lezing geldende termijnen dan wel naar aanleiding van een verzoek van de delegatie van het Parlement in het bemiddelingscomité betreffende de voor de bemiddeling geldende termijnen, verlengt de Voorzitter de termijnen in kwestie overeenkomstig artikel 251, lid 7 van het EG-Verdrag.

Voor eventuele verlenging van de termijnen uit hoofde van artikel 252, onder g) van het EG-Verdrag of artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag verzoekt de Voorzitter de Raad om instemming.

2.   Van een verlenging van de termijnen overeenkomstig artikel 251, lid 7 van het EG-Verdrag op initiatief van het Parlement dan wel van de Raad, wordt het Parlement door de Voorzitter in kennis gesteld.

3.   De Voorzitter kan, na raadpleging van de voorzitter van de bevoegde commissie, gehoor geven aan een verzoek van de Raad om verlenging van termijnen overeenkomstig artikel 252, onder g) van het EG-Verdrag.

Artikel 59

Verwijzing naar en procedure in de bevoegde commissie

1.   Op de dag van mededeling aan het Parlement overeenkomstig artikel 57, lid 1 wordt het gemeenschappelijk standpunt geacht te zijn verwezen naar de in eerste lezing ten principale bevoegde en medeadviserende commissies.

2.   Het gemeenschappelijk standpunt wordt als eerste punt op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de ten principale bevoegde commissie na de dag van mededeling geplaatst. De Raad kan worden verzocht het gemeenschappelijk standpunt toe te lichten.

3.   Tenzij anders wordt beslist, is de rapporteur voor de eerste lezing tevens rapporteur voor de tweede lezing.

4.   De bepalingen in artikel 62, leden 2, 3 en 5 inzake de tweede lezing door het Parlement zijn van toepassing op de behandeling in de bevoegde commissie; alleen gewone leden van die commissie of hun vaste plaatsvervangers kunnen voorstellen tot verwerping en amendementen indienen. De commissie besluit met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

5.   De commissie kan, alvorens tot stemming over te gaan, de voorzitter en rapporteur verzoeken de in de commissie ingediende amendementen met de voorzitter van de Raad of diens vertegenwoordiger en met de aanwezige bevoegde commissaris te bespreken. De rapporteur kan vervolgens compromisamendementen indienen.

6.   De bevoegde commissie legt een aanbeveling voor de tweede lezing voor tot goedkeuring, wijziging of verwerping van het door de Raad vastgestelde gemeenschappelijk standpunt. Deze aanbeveling bevat een korte motivering van het voorgestelde besluit.

Behandeling ter plenaire vergadering

Artikel 60

Beëindiging van de tweede lezing

1.   Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad en de eventuele aanbeveling voor de tweede lezing van de bevoegde commissie worden ingeschreven op de ontwerpagenda van de vergaderperiode waarvan de woensdag voorafgaat aan en het dichtst ligt bij de datum waarop de termijn van drie of, in geval van verlenging overeenkomstig artikel 58, vier maanden verstrijkt, tenzij het punt reeds in een eerdere vergaderperiode is behandeld.

Aangezien de door de parlementaire commissies ingediende aanbevelingen voor de tweede lezing teksten zijn die gelijkgesteld kunnen worden met een toelichting waarin de parlementaire commissie haar standpunt met betrekking tot het gemeenschappelijk standpunt van de Raad motiveert, wordt er over deze teksten niet gestemd.

2.   De tweede lezing is beëindigd wanneer het Parlement binnen de in de artikelen 251 en 252 van het EG-Verdrag vastgestelde termijnen en overeenkomstig de bepalingen daarvan het gemeenschappelijk standpunt goedkeurt, verwerpt of wijzigt.

Artikel 61

Verwerping van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad

1.   De bevoegde commissie, een fractie of ten minste zevenendertig leden kunnen binnen een door de Voorzitter vastgestelde termijn, schriftelijk een voorstel tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad indienen. Voor aanneming van een dergelijk voorstel zijn de stemmen van de meerderheid van de leden van het Parlement vereist. Een voorstel tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt wordt vóór eventuele amendementen in stemming gebracht.

2.   Het Parlement kan, ook al heeft het een dergelijk voorstel verworpen, na de stemming over de amendementen en na overeenkomstig artikel 62, lid 5 het standpunt van de Commissie gehoord te hebben, op aanbeveling van de rapporteur een nieuw voorstel tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt in behandeling nemen.

3.   Indien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad wordt verworpen, maakt de Voorzitter ter plenaire vergadering bekend dat de wetgevingsprocedure is beëindigd.

4.   Indien het Parlement een voorstel verwerpt volgens de bepalingen van artikel 252 van het EG-Verdrag, verzoekt de Voorzitter de Commissie, in afwijking van lid 3, haar voorstel in te trekken. Indien de Commissie zulks doet, maakt de Voorzitter ter plenaire vergadering bekend dat de wetgevingsprocedure is beëindigd.

Artikel 62

Amendementen op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad

1.   De ten principale bevoegde commissie, een fractie of ten minste zevenendertig leden kunnen amendementen op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad indienen ter behandeling ter plenaire vergadering.

2.   Een amendement op het gemeenschappelijk standpunt is slechts ontvankelijk als het voldoet aan het bepaalde in de artikelen 150 en 151 en ten doel heeft:

a)

het door het Parlement in eerste lezing aangenomen standpunt geheel of gedeeltelijk te herstellen; dan wel

b)

een compromis tot stand te brengen tussen de Raad en het Parlement; dan wel

c)

een tekstgedeelte van het gemeenschappelijk standpunt te wijzigen, dat in het voor de eerste lezing ingediende voorstel niet of met andere inhoud voorkwam en dat geen ingrijpende wijziging betekent in de zin van artikel 55

d)

rekening te houden met een feit c.q. een nieuwe juridische situatie die zich sinds de eerste lezing heeft voorgedaan.

Tegen het besluit van de Voorzitter om een amendement al dan niet ontvankelijk te verklaren is geen beroep mogelijk

3.   Indien er sinds de eerste lezing nieuwe verkiezingen hebben plaatsgevonden, maar er geen beroep is gedaan op artikel 55, kan de Voorzitter besluiten dat de in lid 2 bedoelde beperkingen inzake de ontvankelijkheid niet van toepassing zijn.

4.   Een amendement kan slechts worden aangenomen met een meerderheid van de leden van het Parlement.

5.   Alvorens tot stemming over de amendementen over te gaan, kan de Voorzitter de Commissie verzoeken haar standpunt kenbaar te maken en kan hij de Raad om commentaar verzoeken.

HOOFDSTUK 5

DERDE LEZING

Bemiddeling

Artikel 63

Bijeenroepen van het bemiddelingscomité

Indien de Raad aan het Parlement mededeelt niet akkoord te kunnen gaan met alle amendementen van het Parlement op het gemeenschappelijk standpunt, stelt de Voorzitter, samen met de Raad, een tijd en plaats vast voor een eerste bijeenkomst van het bemiddelingscomité. De in artikel 251, lid 5 van het EG-Verdrag vastgestelde uiterste termijn van zes weken, respectievelijk acht weken ingeval van verlenging, loopt vanaf de datum van de eerste bijeenkomst van het comité.

Artikel 64

Delegatie in het bemiddelingscomité

1.   De delegatie van het Parlement in het bemiddelingscomité bestaat uit eenzelfde aantal leden als de delegatie van de Raad.

2.   De politieke samenstelling van de delegatie is in overeenstemming met de verdeling van de leden van het Parlement over de verschillende fracties. De Conferentie van voorzitters stelt het exacte aantal per fractie te delegeren leden vast.

3.   De leden van de delegatie worden voor elke afzonderlijke bemiddelingskwestie benoemd door de fracties, bij voorkeur uit de leden van de betrokken commissies, behalve drie leden die als vaste leden van de opeenvolgende delegaties worden benoemd voor een periode van twaalf maanden. De drie vaste leden worden door de fracties uit de ondervoorzitters gekozen en vertegenwoordigen ten minste twee verschillende fracties. De voorzitter en de rapporteur van de bevoegde commissie maken in elk geval deel uit van de delegatie.

4.   De in de delegatie vertegenwoordigde fracties benoemen plaatsvervangers.

5.   Niet in de delegatie vertegenwoordigde fracties en niet-ingeschreven leden kunnen elk één vertegenwoordiger sturen naar elke interne voorbereidende vergadering van de delegatie.

6.   De delegatie wordt voorgezeten door de Voorzitter of door een van de drie vaste leden.

7.   De delegatie besluit met meerderheid van haar leden. De beraadslagingen in de delegatie zijn niet openbaar.

De Conferentie van voorzitters stelt verdere procedurele richtlijnen vast voor de werkzaamheden van de delegatie in het bemiddelingscomité.

8.   Over de resultaten van de bemiddeling wordt door de delegatie verslag aan het Parlement uitgebracht.

Behandeling ter plenaire vergadering

Artikel 65

Gemeenschappelijke ontwerptekst

1.   Indien in het bemiddelingscomité overeenstemming wordt bereikt over een gemeenschappelijke ontwerptekst, wordt deze kwestie binnen zes weken of, bij verlenging, acht weken na de datum van goedkeuring van deze tekst door het bemiddelingscomité op de agenda van een binnen zes weken te houden plenaire vergadering geplaatst.

2.   De voorzitter of een ander daartoe aangewezen lid van de delegatie in het bemiddelingscomité legt een verklaring af over de gemeenschappelijke ontwerptekst, die vergezeld gaat van een verslag.

3.   Op de gemeenschappelijke ontwerptekst kunnen geen amendementen worden ingediend.

4.   De gemeenschappelijke ontwerptekst wordt in zijn geheel in één keer in stemming gebracht. Deze wordt goedgekeurd met de meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

5.   Indien in het bemiddelingscomité geen overeenstemming wordt bereikt over de gemeenschappelijke ontwerptekst, legt de voorzitter of een ander daartoe aangewezen lid van de delegatie in het bemiddelingscomité een verklaring af. Deze verklaring wordt gevolgd door een debat.

HOOFDSTUK 6

BEËINDIGING VAN DE WETGEVINGSPROCEDURE

Artikel 66

Goedkeuring in eerste lezing

1.   Indien de Raad overeenkomstig artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag het Parlement ervan in kennis stelt dat hij de amendementen van het Parlement heeft goedgekeurd, zonder het Commissievoorstel anderszins te wijzigen, of indien geen van beide instellingen het voorstel van de Commissie heeft gewijzigd, deelt de Voorzitter ter plenaire vergadering mede dat het voorstel definitief is vastgesteld.

2.   Alvorens deze mededeling te doen, vergewist de Voorzitter zich ervan dat de eventueel door de Raad in het voorstel aangebrachte technische aanpassingen niet van invloed zijn op de inhoud van het voorstel. In geval van twijfel raadpleegt hij de bevoegde commissie. Indien er wijzigingen zijn aangebracht die geacht worden van inhoudelijke aard te zijn, deelt de Voorzitter de Raad mede dat het Parlement zal overgaan tot een tweede lezing, zodra aan de in artikel 57 bedoelde voorwaarden is voldaan.

3.   Na de mededeling als bedoeld in lid 1 ondertekenen de Voorzitter en de voorzitter van de Raad beiden het voorgestelde besluit en dragen overeenkomstig artikel 68 zorg voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 67

Goedkeuring in tweede lezing

Indien overeenkomstig de artikelen 61 en 62 geen voorstel tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt of geen amendementen op het gemeenschappelijk standpunt worden aangenomen binnen de voor indiening van en stemming over amendementen en voorstellen tot wijziging of verwerping vastgestelde termijnen, deelt de Voorzitter ter plenaire vergadering mede dat het voorgestelde besluit definitief is aangenomen. De Voorzitter en de voorzitter van de Raad ondertekenen beiden het voorgestelde besluit en dragen overeenkomstig artikel 68 zorg voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 68

Ondertekening van aangenomen besluiten

1.   De tekst van de gezamenlijk door het Parlement en de Raad aangenomen besluiten worden door de Voorzitter en de secretaris-generaal ondertekend, nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd.

2.   Besluiten die door het Parlement en de Raad in het kader van de in artikel 251 van het EG-Verdrag bedoelde procedure gezamenlijk worden vastgesteld, bevatten de aanduiding van het soort besluit, gevolgd door het volgnummer, de datum van aanneming en een aanduiding van het betreffende onderwerp.

3.   Besluiten die door het Parlement en de Raad gezamenlijk worden vastgesteld, bevatten de volgende formuleringen en gegevens:

a)

„Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie”;

b)

aanduiding van de bepalingen krachtens welke het besluit wordt vastgesteld, voorafgegaan door de woorden „Gelet op”;

c)

vermelding van voorstellen die zijn ingediend en van adviezen en raadplegingen waarom is verzocht;

d)

motivering van het besluit, beginnend met het woord „Overwegende”;

e)

een formule zoals „hebben de volgende verordening, richtlijn, beschikking of het volgende besluit vastgesteld”, gevolgd door de tekst van het besluit;

4.   Besluiten worden ingedeeld in artikelen, die samen hoofdstukken en afdelingen kunnen vormen.

5.   Het laatste artikel van een besluit bepaalt de datum van inwerkingtreding, ingeval deze eerder of later valt dan de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking.

6.   Het laatste artikel van een besluit wordt gevolgd door:

de volgens de desbetreffende bepalingen van het Verdrag toepasselijke formulering inzake de tenuitvoerlegging;

de formule „Gedaan te …” waarbij de datum die is waarop het besluit is vastgesteld;

de formule „Voor het Europees Parlement De Voorzitter”, „Voor de Raad De Voorzitter”, gevolgd door de naam van de Voorzitter van het Europees Parlement en de naam van de Voorzitter van de Raad die op het ogenblik van de aanneming van het besluit in functie is;

7.   Bovenbedoelde besluiten worden door de secretarissen-generaal van het Parlement en de Raad gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HOOFDSTUK 7

BEGROTINGSPROCEDURES

Artikel 69

Algemene begroting

Voor de behandeling van de algemene begroting van de Europese Unie en de aanvullende begrotingen worden bij wege van resolutie van het Parlement uitvoeringsvoorschriften vastgesteld, die met de financiële bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen in overeenstemming dienen te zijn; deze worden als bijlage (9) bij dit Reglement gevoegd.

Artikel 70

Verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting

De bepalingen inzake de procedure voor de totstandkoming van het besluit inzake de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting, overeenkomstig de financiële bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en het Financieel Reglement, zijn als bijlage (10) bij dit Reglement gevoegd. Deze bijlage wordt overeenkomstig artikel 202, lid 2 van dit Reglement goedgekeurd.

Artikel 71

Overige kwijtingsprocedures

De bepalingen inzake de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting zijn eveneens van toepassing op:

de procedure voor de verlening van kwijting aan de Voorzitter van het Europees Parlement voor de uitvoering van de begroting van het Europees Parlement;

de procedure voor de verlening van kwijting aan de personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de begrotingen van de overige instellingen en organen van de Europese Unie, zoals de Raad (voor wat betreft zijn uitvoerende activiteiten), het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's;

de procedure voor de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting van het Europees Ontwikkelingsfonds;

de procedure voor de verlening van kwijting aan de voor het financieel beheer verantwoordelijke organen van juridisch zelfstandige entiteiten die communautaire taken uitvoeren, voorzover de voor hun werkzaamheden geldende wettelijke bepalingen voorzien in kwijtingverlening door het Parlement.

Artikel 72

Controle van het Parlement op de uitvoering van de begroting

1.   Het Parlement controleert de uitvoering van de lopende begroting. Het wijst deze taak toe aan de ter zake van begroting en begrotingscontrole bevoegde commissies en aan de andere betrokken commissies.

2.   Het behandelt elk jaar, en wel vóór de eerste lezing van de ontwerpbegroting voor het volgende begrotingsjaar, de problemen in verband met de uitvoering van de lopende begroting, in voorkomend geval op basis van een door de bevoegde commissie ingediende ontwerpresolutie.

HOOFDSTUK 8

INTERNE BEGROTINGSPROCEDURES

Artikel 73

Raming van het Parlement

1.   Het Bureau stelt het voorontwerp van raming op aan de hand van een door de secretaris-generaal voorbereid verslag.

2.   De Voorzitter zendt dit voorontwerp toe aan de bevoegde commissie, die de ontwerpraming opstelt en aan het Parlement verslag uitbrengt.

3.   De Voorzitter stelt een termijn vast voor de indiening van amendementen op de ontwerpraming.

De bevoegde commissie brengt over deze amendementen advies uit.

4.   Het Parlement stelt de raming vast.

5.   De Voorzitter zendt de raming toe aan Commissie en Raad.

6.   Aanvullende ramingen worden behandeld volgens de in dit artikel neergelegde procedure.

7.   De toepassingsbepalingen betreffende de procedure voor de vaststelling van de raming van het Parlement worden vastgesteld bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen en als bijlage bij dit Reglement (11) gevoegd.

Artikel 74

Bevoegdheden inzake het aangaan van betalingsverplichtingen en verstrekking van betalingsopdrachten

1.   Overeenkomstig het intern financieel reglement, dat door het Bureau wordt vastgesteld na raadpleging van de bevoegde commissie, worden door de Voorzitter of in diens opdracht de betalingsverplichtingen aangegaan en de uitgaven betaalbaar gesteld.

2.   De Voorzitter zendt het ontwerp voor de afsluiting van de rekeningen aan de bevoegde commissie toe.

3.   Het Parlement stelt na kennisneming van het verslag van zijn bevoegde commissie de rekeningen vast en beslist over de kwijting.

HOOFDSTUK 9

INSTEMMINGSPROCEDURE

Artikel 75

Instemmingsprocedure

1.   Wanneer het Parlement om instemming met een voorgesteld besluit wordt verzocht, neemt het een besluit op basis van een aanbeveling van de bevoegde commissie strekkende tot goedkeuring of verwerping ervan.

Het Parlement spreekt zich in één enkele stemming uit over het besluit, waarvoor uit hoofde van het EG- of EU-Verdrag de instemming van het Parlement vereist is. Er kunnen geen amendementen worden ingediend. Voor het verlenen van instemming is de meerderheid vereist, als vermeld in het artikel van het EG- of EU-Verdrag dat de rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit vormt.

2.   Voor toetredingsverdragen, internationale overeenkomsten en constateringen van ernstige en voortdurende schending door een lidstaat van de beginselen welke de lidstaten gemeen hebben, zijn respectievelijk de artikelen 82, 83 en 95 van toepassing. Op nauwere samenwerking op een terrein dat onder de procedure van artikel 251 van het EG-Verdrag valt, is artikel 76 van het Reglement van toepassing.

3.   Wanneer voor een wetgevingsvoorstel de instemming van het Parlement vereist is, kan de bevoegde commissie in het belang van een positieve afloop van de procedure besluiten het Parlement een interimverslag over het Commissievoorstel voor te leggen met een ontwerpresolutie met aanbevelingen tot wijziging of tenuitvoerlegging van het desbetreffende voorstel.

Wanneer het Parlement ten minste één aanbeveling goedkeurt, verzoekt de Voorzitter om verder overleg met de Raad.

De bevoegde commissie doet haar uiteindelijke aanbeveling betreffende de instemming van het Parlement in het licht van de resultaten van het overleg met de Raad.

HOOFDSTUK 10

NAUWERE SAMENWERKING

Artikel 76

Procedures binnen het Parlement

1.   Verzoeken van de lidstaten of voorstellen van de Commissie voor nauwere samenwerking tussen lidstaten alsmede raadplegingen van het Parlement overeenkomstig artikel 40 A, lid 2 van het EU-Verdrag worden door de Voorzitter ter behandeling naar de bevoegde commissie verwezen. De artikelen 35, 36, 37, 40, 49 t/m 56 en 75 van het Reglement zijn eventueel van toepassing.

2.   De bevoegde commissie vergewist zich van de verenigbaarheid daarvan met artikel 11 van het EG-Verdrag en de artikelen 27 A, 27 B, 40, 43, 44 en 44 A van het EU-Verdrag.

3.   Besluiten die nadien in het kader van nauwere samenwerking, zodra deze is aangegaan, worden voorgesteld, worden door het Parlement volgens dezelfde procedures behandeld als wanneer er geen sprake is van nauwere samenwerking.

HOOFDSTUK 11

OVERIGE PROCEDURES

Artikel 77

Procedure voor het uitbrengen van advies in de zin van artikel 122 van het EG-Verdrag

1.   Wordt het Parlement verzocht over de aanbevelingen van de Raad overeenkomstig artikel 122, lid 2 van het EG-Verdrag advies uit te brengen, dan beraadslaagt het, nadat deze ter plenaire vergadering door de Raad zijn voorgelegd, op basis van een door zijn bevoegde commissie mondeling of schriftelijk ingediend voorstel tot aanneming of verwerping van de aanbevelingen waarover het wordt geraadpleegd.

2.   Het Parlement stemt vervolgens en bloc over deze aanbevelingen; er kunnen geen amendementen worden ingediend.

Artikel 78

Procedures met betrekking tot de dialoog tussen de sociale partners

1.   De door de Commissie overeenkomstig artikel 138 van het EG-Verdrag opgestelde documenten, de door de sociale partners overeenkomstig artikel 139, lid 1 van het EG-Verdrag gesloten overeenkomsten en de door de Commissie overeenkomstig artikel 139, lid 2 van het EG-Verdrag ingediende voorstellen worden door de Voorzitter ter behandeling naar de bevoegde commissie verwezen.

2.   Wanneer de sociale partners de Commissie in kennis stellen van hun wens het in artikel 139 van het EG-Verdrag bedoelde proces in te leiden, kan de bevoegde commissie een verslag opstellen over de inhoudelijke kant van de betreffende zaak.

3.   Wanneer de sociale partners een overeenkomst hebben bereikt en gezamenlijk hebben verzocht de overeenkomst ten uitvoer te leggen bij besluit van de Raad op voorstel van de Commissie overeenkomstig artikel 139, lid 2 van het EG-Verdrag, dient de bevoegde commissie een ontwerpresolutie in waarin wordt aanbevolen het verzoek al dan niet in te willigen.

Artikel 79

Procedures met betrekking tot onderzoek van vrijwillige overeenkomsten

1.   Wanneer de Commissie het Parlement in kennis stelt van haar voornemen te onderzoeken of vrijwillige overeenkomsten als alternatief voor wetgeving mogelijk zijn, kan de bevoegde commissie overeenkomstig artikel 45 een verslag opstellen over de inhoudelijke kant van de betreffende zaak.

2.   Wanneer de Commissie aankondigt voornemens te zijn een vrijwillige overeenkomst te sluiten, kan de bevoegde commissie een ontwerpresolutie indienen, waarin zij aanneming of verwerping van het voorstel aanbeveelt en de dienovereenkomstige voorwaarden uiteenzet.

Artikel 80

Codificatie

1.   Wanneer een voorstel van de Commissie houdende officiële codificatie van de communautaire wetgeving aan het Parlement wordt voorgelegd, wordt het verwezen naar de voor juridische zaken bevoegde commissie. Wanneer blijkt dat met het voorstel geen inhoudelijke wijziging wordt aangebracht in de bestaande communautaire wetgeving, is de procedure overeenkomstig artikel 43 van toepassing.

2.   De voorzitter van de ten principale bevoegde commissie of de door deze commissie benoemde rapporteur kan deelnemen aan de behandeling en uitwerking van het voorstel inzake codificatie. De terzake bevoegde commissie brengt in voorkomend geval vooraf advies uit.

3.   In afwijking van het in artikel 43, lid 3 bepaalde mag de vereenvoudigde procedure over een voorstel tot officiële codificatie niet worden gevolgd, indien hiertegen bezwaar wordt gemaakt door de meerderheid van de leden van de voor juridische zaken bevoegde commissie of van de terzake bevoegde commissie.

Artikel 81

Uitvoeringsbepalingen

1.   Indien de Commissie het Parlement een ontwerpuitvoeringsmaatregel voorlegt, verwijst de Voorzitter het desbetreffende document naar de commissie die bevoegd was voor het besluit waarvan de uitvoeringsmaatregelen zijn afgeleid.

2.   Het Parlement kan, op voorstel van de bevoegde commissie, binnen een maand (of drie maanden voor maatregelen betreffende financiële diensten) na de datum van ontvangst van de ontwerpuitvoeringsmaatregel een resolutie aannemen waarin bezwaar tegen de maatregel wordt gemaakt, met name indien deze de uitvoeringsbevoegdheden waarin de basiswetgeving voorziet, overschrijdt. Wanneer er vóór het verstrijken van deze termijn geen vergaderperiode plaatsvindt, of in urgente gevallen, wordt de beslissingsbevoegdheid geacht te zijn overgedragen aan de bevoegde commissie. Dit geschiedt bij schrijven van de commissievoorzitter aan het verantwoordelijke lid van de Commissie; alle leden van het Parlement worden hiervan in kennis gesteld. Indien het Parlement bezwaar maakt tegen de maatregel, verzoekt de Voorzitter de Commissie de maatregel in te trekken of te wijzigen, dan wel volgens de toepasselijke wetgevingsprocedure een voorstel in te dienen.

HOOFDSTUK 12

VERDRAGEN EN INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

Artikel 82

Toetredingsverdragen

1.   Ieder verzoek van een Europese staat om lid te worden van de Europese Unie wordt voor behandeling verwezen naar de bevoegde commissie.

2.   Het Parlement kan op voorstel van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste zevenendertig leden besluiten de Commissie en de Raad te verzoeken deel te nemen aan een debat alvorens de onderhandelingen met de staat die om toetreding heeft verzocht, een aanvang nemen.

3.   Tijdens de onderhandelingen houden de Commissie en de Raad de bevoegde commissie regelmatig en volledig op de hoogte van de voortgang van de onderhandelingen, zo nodig op basis van vertrouwelijkheid.

4.   In elk stadium van de onderhandelingen kan het Parlement op basis van een verslag van zijn bevoegde commissie aanbevelingen aannemen met het verzoek deze vóór de sluiting van een verdrag inzake de toetreding van een staat die om toetreding tot de Europese Unie heeft verzocht, in aanmerking te nemen. Voor dergelijke aanbevelingen is dezelfde meerderheid vereist als voor het verlenen van instemming.

5.   Wanneer de onderhandelingen zijn voltooid, maar nog vóór de ondertekening van een overeenkomst, wordt de ontwerpovereenkomst voorgelegd aan het Parlement, dat zijn instemming moet verlenen.

6.   Het besluit van het Parlement inzake het verlenen van instemming met een verzoek van een Europese staat lid te worden van de Europese Unie, wordt met meerderheid van zijn leden genomen op basis van een verslag van de bevoegde commissie.

Artikel 83

Internationale overeenkomsten

1.   Wanneer het voornemen bestaat onderhandelingen aan te knopen over de sluiting, hernieuwing of wijziging van een internationale overeenkomst, met inbegrip van overeenkomsten op specifieke gebieden zoals monetaire zaken of handel, draagt de bevoegde commissie er zorg voor dat de Commissie het Parlement volledig inlicht over haar aanbevelingen voor een onderhandelingsmandaat, zo nodig op basis van vertrouwelijkheid.

2.   Het Parlement kan op voorstel van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste zevenendertig leden de Raad verzoeken geen toestemming te verlenen voor het aanknopen van de onderhandelingen zolang het zich niet op basis van een verslag van de bevoegde commissie heeft uitgesproken over het voorgestelde onderhandelingsmandaat.

3.   Op het tijdstip waarop beoogd is de onderhandelingen te openen, wendt de bevoegde commissie zich tot de Commissie om zich op de hoogte te stellen van de gekozen rechtsgrondslag voor de sluiting van de internationale overeenkomsten als bedoeld in lid 1. De bevoegde commissie controleert de gekozen rechtsgrondslag overeenkomstig artikel 35. Indien de Commissie nalaat de rechtsgrondslag aan te geven of indien er sprake is van twijfel over de juistheid daarvan, is artikel 35 van toepassing.

4.   Tijdens de onderhandelingen houden de Commissie en de Raad de bevoegde commissie regelmatig en volledig op de hoogte van de voortgang van de onderhandelingen, zo nodig op basis van vertrouwelijkheid.

5.   In elk stadium van de onderhandelingen kan het Parlement op basis van een verslag van zijn bevoegde commissie, en na behandeling van elk overeenkomstig artikel 114 ingediend voorstel ter zake, aanbevelingen aannemen met het verzoek deze vóór de sluiting van de betreffende internationale overeenkomst in aanmerking te nemen.

6.   Wanneer de onderhandelingen zijn voltooid, maar nog vóór de ondertekening van een overeenkomst, wordt de ontwerpovereenkomst voor advies of ter instemming aan het Parlement voorgelegd. Voor de procedure van instemming is artikel 75 van toepassing.

7.   Het advies van het Parlement of zijn besluit inzake het verlenen van instemming met de sluiting, hernieuwing of wijziging van een door de Europese Gemeenschap gesloten internationale overeenkomst of financieel protocol, wordt uitgebracht, respectievelijk genomen, met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen aan de hand van één enkele stemming, zonder dat amendementen op de tekst van de overeenkomst of van het protocol kunnen worden ingediend.

8.   Wanneer het advies van het Parlement negatief is, verzoekt de Voorzitter de Raad de betrokken overeenkomst niet te sluiten.

9.   Wanneer het Parlement besluit geen instemming te verlenen voor een internationale overeenkomst, stelt de Voorzitter de Raad ervan op de hoogte dat de betreffende overeenkomst niet kan worden gesloten.

Artikel 84

Procedures, uit hoofde van artikel 300 van het EG-Verdrag, voor voorlopige toepassing of opschorting van internationale akkoorden, of voor het bepalen van de standpunten die namens de Gemeenschap worden ingenomen in een lichaam dat is opgericht bij een internationaal akkoord

Wanneer de Commissie en/of de Raad verplicht is/zijn het Parlement onverwijld en volledig te informeren overeenkomstig artikel 300, lid 2 van het EG-Verdrag, wordt ter plenaire vergadering een verklaring afgelegd en een debat gehouden. Het Parlement kan aanbevelingen doen overeenkomstig artikel 83 of 90 van het Reglement.

HOOFDSTUK 13

EXTERNE VERTEGENWOORDIGING VAN DE UNIE EN GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID

Artikel 85

Benoeming van de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

1.   Vóór de benoeming van de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, verzoekt de Voorzitter de fungerend voorzitter van de Raad voor het Parlement een verklaring af te leggen overeenkomstig artikel 21 van het EU-Verdrag. De Voorzitter verzoekt tevens de voorzitter van de Commissie een verklaring af te leggen.

2.   Bij de benoeming van de nieuwe hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, overeenkomstig artikel 207, lid 2 van het EG-Verdrag, en alvorens deze zijn ambt officieel aanvaardt, verzoekt de Voorzitter de hoge vertegenwoordiger een verklaring af te leggen voor en vragen te beantwoorden van de bevoegde commissie.

3.   Het Parlement kan een aanbeveling doen naar aanleiding van de verklaring en antwoorden als bedoeld in de leden 1 en 2, alsook op initiatief van de bevoegde commissie, dan wel overeenkomstig artikel 114.

Artikel 86

Benoeming van speciale vertegenwoordigers voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

1.   Indien de Raad voornemens is een speciale vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 18, lid 5 van het EU-Verdrag te benoemen, verzoekt de Voorzitter, op verzoek van de bevoegde commissie, de Raad een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden over het mandaat, de doelstellingen en andere relevante zaken die verband houden met de taak en rol van de speciale vertegenwoordiger.

2.   Zodra de speciale vertegenwoordiger is benoemd, maar alvorens deze zijn functie aanvaardt, kan hij worden verzocht in de bevoegde commissie een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden.

3.   Binnen drie maanden na de hoorzitting kan de bevoegde commissie overeenkomstig artikel 114 een aanbeveling voorstellen die rechtstreeks betrekking heeft op de afgelegde verklaring en gegeven antwoorden.

4.   De speciale vertegenwoordiger wordt verzocht het Parlement volledig en regelmatig op de hoogte te houden van de praktische uitvoering van zijn mandaat.

Artikel 87

Verklaringen van de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en andere speciale vertegenwoordigers

1.   De hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wordt verzocht ten minste vier keer per jaar voor het Parlement een verklaring af te leggen. Artikel 103 is van toepassing.

2.   De hoge vertegenwoordiger wordt ten minste vier maal per jaar verzocht vergaderingen van de bevoegde commissie bij te wonen, een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden. De hoge vertegenwoordiger kan ook bij andere gelegenheden worden uitgenodigd, wanneer de commissie zulks nodig acht of op eigen initiatief.

3.   Wanneer de Raad een speciale vertegenwoordiger met een mandaat voor specifieke beleidsvraagstukken heeft benoemd, kan hij op initiatief van het Parlement dan wel op eigen initiatief worden verzocht in de bevoegde commissie een verklaring af te leggen.

Artikel 88

Internationale vertegenwoordiging

1.   Bij de benoeming van een hoofd van een externe delegatie van de Commissie kan de kandidaat worden verzocht te verschijnen voor het bevoegde orgaan van het Parlement om een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden.

2.   Binnen drie maanden na de in lid 1 bedoelde hoorzitting kan de bevoegde commissie een resolutie goedkeuren dan wel een aanbeveling doen die rechtstreeks betrekking heeft op de afgelegde verklaring en gegeven antwoorden.

Artikel 89

Raadpleging van en informatieverstrekking aan het Parlement in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

1.   Wanneer het Parlement overeenkomstig artikel 21 van het EU-Verdrag wordt geraadpleegd, wordt de zaak verwezen naar de bevoegde commissie, die overeenkomstig artikel 90 van het Reglement aanbevelingen kan doen.

2.   De betrokken commissies stellen alles in het werk om ervoor te zorgen dat de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de Raad en de Commissie hen regelmatig en tijdig op de hoogte stellen van de ontwikkeling en de toepassing van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, van de geraamde kosten telkens wanneer een besluit met financiële gevolgen op het gebied van het GBVB wordt genomen, en van andere financiële overwegingen die verband houden met de uitvoering van GBVB-acties. Op verzoek van de Commissie, de Raad of de hoge vertegenwoordiger kan een commissie bij wijze van uitzondering besluiten met gesloten deuren te beraadslagen.

3.   Jaarlijks wordt een debat gehouden over het door de Raad opgestelde document met de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen op het gebied van het GBVB, met inbegrip van de financiële gevolgen ervan voor de begroting van de Europese Unie. De procedures van artikel 103 zijn van toepassing.

(Zie eveneens de interpretatie onder artikel 114.)

4.   De Raad en/of de hoge vertegenwoordiger alsmede de Commissie worden uitgenodigd voor elk plenair debat over aspecten van het buitenlands, veiligheids- of defensiebeleid.

Artikel 90

Aanbevelingen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

1.   De ter zake van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid bevoegde commissie kan, met toestemming van de Conferentie van voorzitters of op grond van een ontwerp in de zin van artikel 114, aanbevelingen aan de Raad uitwerken op de beleidsterreinen waarvoor zij bevoegd is.

2.   In spoedeisende gevallen kan de in het eerste lid bedoelde toestemming worden verleend door de Voorzitter, welke eveneens toestemming kan verlenen voor een spoedvergadering van de betrokken commissie.

3.   Tijdens het proces ter goedkeuring van deze aanbevelingen, die in schriftelijke vorm in stemming worden gebracht, is artikel 138 niet van toepassing en kunnen mondelinge amendementen worden ingediend.

Niet-toepassing van artikel 138 is uitsluitend in commissievergaderingen en in geval van urgentie mogelijk. Tijdens niet dringend verklaarde commissievergaderingen en tijdens plenaire vergaderingen kan niet worden afgeweken van het bepaalde in artikel 138.

De bepaling dat mondelinge amendementen kunnen worden ingediend houdt in dat er geen bezwaar kan worden gemaakt tegen het in stemming brengen van mondelinge amendementen tijdens commissievergaderingen.

4.   De aldus tot stand gekomen aanbevelingen worden ingeschreven op de agenda van de eerste vergaderperiode volgend op de indiening ervan. In spoedeisende gevallen kunnen bij besluit van de Voorzitter aanbevelingen worden ingeschreven op de agenda van een lopende vergaderperiode. De aanbevelingen worden geacht te zijn aangenomen tenzij vóór het begin van de vergaderperiode ten minste zevenendertig leden schriftelijk hiertegen bezwaar hebben gemaakt; in dat geval worden een debat en stemming over de aanbevelingen van de commissie als agendapunten opgenomen op de agenda voor dezelfde vergaderperiode. Een fractie of ten minste zevenendertig leden kunnen amendementen indienen.

Artikel 91

Schending van de mensenrechten

Tijdens elke vergaderperiode kunnen de bevoegde commissies zonder toestemming volgens de procedure als bepaald in artikel 90, lid 4 elk een ontwerpresolutie indienen over gevallen van schending van de mensenrechten.

HOOFDSTUK 14

POLITIËLE EN JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN

Artikel 92

Raadpleging van en informatieverstrekking aan het Parlement op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

1.   De bevoegde commissie ziet erop toe dat het Parlement volledig en regelmatig wordt geïnformeerd over de activiteiten betreffende deze samenwerking en dat zijn adviezen naar behoren in aanmerking worden genomen wanneer de Raad gemeenschappelijke standpunten vaststelt waarin, overeenkomstig artikel 34, lid 2, onder a) van het EU-Verdrag, de aanpak van de Unie ten aanzien van een bepaalde aangelegenheid wordt omschreven.

2.   Op verzoek van de Commissie of de Raad kan een commissie bij wijze van uitzondering besluiten met gesloten deuren te beraadslagen.

3.   Voor het debat als bedoeld in artikel 39, lid 3 van het EU-Verdrag gelden de bepalingen van artikel 103, leden 2, 3 en 4 van het Reglement.

Artikel 93

Raadpleging van het Parlement op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

Raadpleging van het Parlement uit hoofde van artikel 34, lid 2, onder b), c) en d) van het EU-Verdrag vindt plaats overeenkomstig de artikelen 34 t/m 37, 40, 41 en 51 van het Reglement.

In voorkomend geval wordt de behandeling van het voorstel ten laatste ingeschreven op de agenda van de plenaire vergadering die onmiddellijk voorafgaat aan de datum waarop de overeenkomstig artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag vastgestelde termijn verstrijkt.

Bij raadpleging van het Parlement over het ontwerpbesluit van de Raad tot benoeming van de directeur en de raad van bestuur van Europol is artikel 101 van het Reglement mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 94

Aanbevelingen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

1.   De voor de diverse aspecten van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken bevoegde commissie kan, met toestemming van de Conferentie van voorzitters of op grond van een ontwerp in de zin van artikel 114, aanbevelingen aan de Raad uitwerken op de terreinen die onder Titel VI van het EU-Verdrag vallen.

2.   In spoedeisende gevallen kan de in lid 1 bedoelde toestemming worden verleend door de Voorzitter, welke eveneens toestemming kan verlenen voor een spoedvergadering van de betrokken commissie.

3.   De aldus tot stand gekomen aanbevelingen worden ingeschreven op de agenda van de eerste vergaderperiode volgende op de indiening ervan. Artikel 90, lid 4 is mutatis mutandis van toepassing.

(Zie eveneens de interpretatie onder artikel 114.)

HOOFDSTUK 15

SCHENDING VAN DE FUNDAMENTELE BEGINSELEN DOOR EEN LIDSTAAT

Artikel 95

Constatering van een schending

1.   Op basis van een speciaal verslag van de bevoegde commissie overeenkomstig artikel 45 kan het Parlement:

a)

stemmen over een met redenen omkleed voorstel waarin de Raad verzocht wordt op te treden overeenkomstig artikel 7, lid 1 van het EU-Verdrag;

b)

stemmen over een voorstel waarin de Commissie of de lidstaten verzocht wordt om indiening van een voorstel overeenkomstig artikel 7, lid 2 van het EU-Verdrag;

c)

stemmen over een voorstel waarin de Raad verzocht wordt een besluit te nemen overeenkomstig artikel 7, lid 3 dan wel naderhand overeenkomstig artikel 7, lid 4 van het EU-Verdrag.

2.   Van alle verzoeken van de Raad om instemming met een krachtens artikel 7, leden 1 en 2 van het EU-Verdrag ingediend voorstel, tezamen met de door de lidstaat ingediende opmerkingen, wordt het Parlement mededeling gedaan. Het Parlement besluit op voorstel van de bevoegde commissie, uitgezonderd in dringende en gerechtvaardigde omstandigheden.

3.   Voor de besluiten als bedoeld in de leden 1 en 2 is een twee derde meerderheid van de uitgebrachte stemmen vereist die de meerderheid van de leden van het Parlement vertegenwoordigt.

4.   De bevoegde commissie kan een begeleidende ontwerpresolutie indienen wanneer het Parlement om instemming overeenkomstig lid 2 wordt verzocht. In de ontwerpresolutie wordt het standpunt van het Parlement inzake een ernstige schending door een lidstaat, inzake passende sancties en inzake wijziging of intrekking van die sancties uiteengezet.

5.   De bevoegde commissie ziet erop toe dat het Parlement volledig op de hoogte wordt gehouden van en zo nodig wordt geraadpleegd over alle follow-up-maatregelen naar aanleiding van zijn overeenkomstig lid 3 verleende instemming. De Raad wordt verzocht eventuele ontwikkelingen toe te lichten. Aan de hand van een met toestemming van de Conferentie van voorzitters te formuleren voorstel van de bevoegde commissie kan het Parlement aanbevelingen aan de Raad aannemen.

TITEL III

TRANSPARANTIE VAN DE WERKZAAMHEDEN

Artikel 96

Transparantie van de werkzaamheden van het Parlement

1.   Het Parlement zorgt voor een optimale transparantie van zijn werkzaamheden, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 1, 3, tweede alinea, 28, lid 1 en 41, lid 1 van het EU-Verdrag, artikel 255 van het EG-Verdrag en artikel 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

2.   De beraadslagingen van het Parlement zijn openbaar.

3.   De vergaderingen van de commissies van het Parlement zijn normaliter openbaar. De commissies kunnen echter, uiterlijk bij de aanneming van de agenda, besluiten de agenda voor een bepaalde vergadering op te splitsen in agendapunten voor openbare en agendapunten voor niet-openbare behandeling. Wanneer een vergadering met gesloten deuren plaatsvindt, kan de commissie de documenten en de notulen van de vergadering toch toegankelijk maken voor het publiek, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4, leden 1 t/m 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001.

4.   De behandeling door de ter zake bevoegde commissie van verzoeken met betrekking tot de immuniteitsprocedures overeenkomstig artikel 7 van het Reglement vindt altijd met gesloten deuren plaats.

Artikel 97

Toegang van het publiek tot documenten

1.   Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft overeenkomstig artikel 255 van het EG-Verdrag een recht van toegang tot documenten van het Parlement, volgens de beginselen en onder de voorwaarden en beperkingen als vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad en overeenkomstig de specifieke bepalingen van het Reglement.

Voorzover mogelijk wordt op dezelfde wijze toegang tot documenten van het Parlement verleend aan andere natuurlijke of rechtspersonen.

Verordening (EG) nr. 1049/2001 wordt ter informatie tegelijkertijd met het Reglement gepubliceerd.

2.   Voor de doeleinden van toegang tot documenten wordt onder „documenten van het Parlement” verstaan iedere inhoud in de zin van artikel 3, onder a) van Verordening (EG) nr. 1049/2001 die is opgesteld of ontvangen door ambtsdragers van het Parlement in de zin van titel I, hoofdstuk 2, organen van het Parlement, commissies en interparlementaire delegaties alsmede het secretariaat van het Parlement.

Documenten opgesteld door individuele leden of fracties zijn voor de doeleinden van toegang tot documenten, documenten van het Parlement wanneer zij zijn ingediend overeenkomstig het Reglement.

Het Bureau stelt regels vast om te verzekeren dat alle documenten van het Parlement worden geregistreerd.

3.   Het Parlement zet een register op van de documenten van het Parlement. Wetgevings- en andere documenten zoals vermeld in een bijlage (12) bij dit Reglement worden rechtstreeks toegankelijk gemaakt via het register van het Parlement overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001. Referenties naar andere documenten van het Parlement worden voorzover mogelijk in het register opgenomen.

De categorieën documenten die rechtstreeks voor het publiek toegankelijk zijn, worden opgenomen in een lijst die door het Parlement wordt aangenomen en als bijlage (13) bij het Reglement wordt gevoegd. Deze lijst beperkt niet het recht van toegang tot documenten die niet onder de opgesomde categorieën vallen.

Documenten van het Parlement die niet rechtstreeks via het register toegankelijk zijn, worden op schriftelijk verzoek beschikbaar gesteld.

Het Bureau kan ten aanzien van de toegang regels vaststellen, in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1049/2001, die in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.

4.   Het Bureau wijst de diensten aan die belast worden met de behandeling van initiële verzoeken (artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1049/2001), en neemt besluiten over confirmatieve verzoeken (artikel 8 van deze verordening) en verzoeken om toegang tot gevoelige documenten (artikel 9 van deze verordening).

5.   De Conferentie van voorzitters benoemt de vertegenwoordigers van het Parlement in het overeenkomstig artikel 15, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 op te richten interinstitutioneel comité.

6.   Een van de ondervoorzitters is verantwoordelijk voor het toezicht op de behandeling van verzoeken om toegang tot documenten.

7.   De bevoegde commissie van het Parlement stelt op basis van informatie verstrekt door het Bureau en andere bronnen het in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 genoemde jaarlijks verslag op en legt dit voor aan de plenaire vergadering.

De bevoegde commissie behandelt en evalueert eveneens de door de overige instellingen en agentschappen overeenkomstig artikel 17 van genoemde verordening opgestelde verslagen.

TITEL IV

BETREKKINGEN MET DE ANDERE INSTELLINGEN

HOOFDSTUK 1

BENOEMINGEN

Artikel 98

Verkiezing van de voorzitter van de Commissie

1.   Wanneer de Raad het eens is geworden over de voordracht van een kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie, verzoekt de Voorzitter de voorgedragen kandidaat een verklaring af te leggen voor het Parlement en zijn beleidslijnen uiteen te zetten. De verklaring wordt gevolgd door een debat.

De Raad wordt uitgenodigd aan het debat deel te nemen.

2.   Het Parlement keurt de voordracht goed of verwerpt deze bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

Er wordt geheim gestemd.

3.   Wanneer de voorgedragen kandidaat gekozen wordt, deelt de Voorzitter dit mede aan de voorzitter van de Europese Raad en verzoekt deze alsmede de gekozen voorzitter van de Commissie om in onderling overleg de kandidaten voor te dragen voor de verschillende commissarisposten.

4.   Indien het Parlement de voordracht verwerpt, verzoekt de Voorzitter de Raad een nieuwe kandidaat voor te dragen.

Artikel 99

Verkiezing van de Commissie

1.   De Voorzitter verzoekt, na overleg met de gekozen voorzitter van de Commissie, de door de gekozen voorzitter van de Commissie en de Raad voor de verschillende commissarisposten voorgedragen kandidaten te verschijnen voor de voor hun vermoedelijke werkgebied bevoegde commissies. Deze hoorzittingen zijn openbaar.

2.   Elke commissie verzoekt de voorgedragen kandidaat een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden.

3.   De gekozen voorzitter stelt het college van commissarissen voor en licht het Commissieprogramma toe tijdens een vergadering van het Parlement waarvoor alle leden van de Raad zijn uitgenodigd. De verklaring wordt gevolgd door een debat.

4.   Tot besluit van het debat kunnen fracties of ten minste zevenendertig leden een ontwerpresolutie indienen. Artikel 103, leden 3, 4 en 5 is van toepassing.

Na de stemming over de ontwerpresolutie kiest het Parlement de Commissie, dan wel wijst het deze af, zulks bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

Er wordt hoofdelijk gestemd.

Het Parlement kan de stemming uitstellen tot de volgende vergadering.

5.   De Voorzitter deelt de Raad de verkiezing of afwijzing van de Commissie mede.

6.   Bij wijziging van de toewijzing van de portefeuilles in de Commissie tijdens het mandaat worden de commissarissen verzocht te verschijnen voor de voor hun werkgebied bevoegde commissies.

Artikel 100

Motie van afkeuring jegens de Commissie

1.   Een tiende van de leden van het Parlement kan bij de Voorzitter een motie van afkeuring indienen, gericht tegen de Commissie.

2.   De motie van afkeuring moet het opschrift „motie van afkeuring” dragen en met redenen zijn omkleed. Zij wordt toegezonden aan de Commissie.

3.   De Voorzitter doet de leden onverwijld mededeling van de indiening van de motie.

4.   Het debat over de afkeuring vindt niet eerder plaats dan 24 uur na kennisgeving van de indiening van een motie van afkeuring aan de leden.

5.   De stemming over de motie is hoofdelijk en vindt niet eerder dan 48 uur na de opening van het debat plaats.

6.   Het debat en de stemming vinden uiterlijk tijdens de vergaderperiode die volgt op de indiening van de motie plaats.

7.   De motie wordt aangenomen met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen en de meerderheid van de leden van het Parlement. De uitslag van de stemming wordt ter kennis gebracht van de voorzitter van de Raad en van de voorzitter van de Commissie.

Artikel 101

Benoeming van de leden van de Rekenkamer

1.   De voor benoeming tot lid van de Rekenkamer voorgedragen kandidaten wordt verzocht voor de bevoegde commissie een verklaring af te leggen en vragen van de leden te beantwoorden. De commissie stemt bij geheime stemming over elke voordracht apart.

2.   De bevoegde commissie doet het Parlement een aanbeveling inzake de benoeming van de voorgedragen kandidaten in de vorm van een verslag dat voor elke voordracht een apart ontwerpbesluit bevat.

3.   De stemming ter plenaire vergadering vindt plaats binnen twee maanden na ontvangst van de voordracht, tenzij het Parlement op verzoek van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste zevenendertig leden anders besluit. Het Parlement stemt bij geheime stemming over elke voordracht apart en besluit bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

4.   Indien het Parlement een negatief advies over een individuele voordracht uitbrengt, verzoekt de Voorzitter de Raad de voordracht in te trekken en het Parlement een nieuwe voordracht voor te leggen.

Artikel 102

Benoeming van de directieleden van de Europese Centrale Bank

1.   De voor benoeming tot president van de Europese Centrale Bank voorgedragen kandidaat wordt verzocht voor de bevoegde commissie een verklaring af te leggen en vragen van de leden te beantwoorden.

2.   De bevoegde commissie doet het Parlement een aanbeveling inzake de goedkeuring dan wel afwijzing van de voorgedragen kandidaat.

3.   De stemming vindt plaats binnen twee maanden na ontvangst van de voordracht, tenzij het Parlement op verzoek van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste zevenendertig leden anders besluit.

4.   Indien het Parlement een negatief advies uitbrengt, verzoekt de Voorzitter de Raad zijn voordracht in te trekken en het Parlement een nieuwe voordracht voor te leggen.

5.   Dezelfde procedure is van toepassing op kandidaten voor het vice-presidentschap en voor de functie van directielid van de Europese Centrale Bank.

HOOFDSTUK 2

VERKLARINGEN

Artikel 103

Verklaringen van Commissie, Raad en Europese Raad

1.   De leden van de Commissie, de Raad en de Europese Raad kunnen de Voorzitter te allen tijde verzoeken hun het woord te verlenen voor een verklaring. De Voorzitter besluit wanneer deze verklaring kan worden afgelegd en of een dergelijke verklaring wordt gevolgd door een uitvoerig debat, dan wel of de leden gedurende dertig minuten beknopte en nauwkeurig geformuleerde vragen kunnen stellen.

2.   Indien een verklaring met debat op de agenda wordt opgenomen, besluit het Parlement al dan niet een resolutie aan te nemen tot besluit van het debat; dit kan echter niet wanneer in dezelfde of de volgende vergaderperiode een verslag over hetzelfde onderwerp wordt behandeld, tenzij de Voorzitter om uitzonderlijke redenen een ander voorstel doet. Indien het Parlement besluit een resolutie aan te nemen tot besluit van het debat, kunnen een commissie, fractie of ten minste zevenendertig leden een ontwerpresolutie indienen.

3.   De ontwerpresoluties worden nog dezelfde dag in stemming gebracht. Over eventuele uitzonderingen op deze regel beslist de Voorzitter. Stemverklaringen zijn toegestaan.

4.   Gezamenlijke ontwerpresoluties vervangen de eerder door de ondertekenaars ingediende ontwerpresoluties, maar niet die welke door andere commissies, fracties of leden zijn ingediend.

5.   Wanneer een ontwerpresolutie wordt aangenomen, kunnen geen andere ontwerpresoluties meer in stemming worden gebracht, tenzij de Voorzitter bij uitzondering anders beslist.

Artikel 104

Toelichting door de Commissie van haar besluiten

De Voorzitter kan, na raadpleging van de Conferentie van voorzitters, de voorzitter van de Commissie, de voor de betrekkingen met het Parlement verantwoordelijke commissaris, of, na overleg, een andere commissaris, verzoeken na elke vergadering van de Commissie voor het Parlement een verklaring af te leggen waarin de belangrijkste besluiten worden toegelicht. Deze verklaring wordt gevolgd door een debat van ten minste dertig minuten, tijdens hetwelk de leden beknopte en nauwkeurig geformuleerde vragen kunnen stellen.

Artikel 105

Verklaringen van de Rekenkamer

1.   De voorzitter van de Rekenkamer kan in het kader van de kwijtingsprocedure of van activiteiten van het Parlement in verband met de begrotingscontrole, verzocht worden het woord te voeren om de opmerkingen in het jaarverslag, in speciale verslagen of in adviezen van de Rekenkamer, alsook om het werkprogramma van de Rekenkamer toe te lichten.

2.   Het Parlement kan besluiten tot een apart debat, waaraan wordt deelgenomen door de Commissie en de Raad, over iedere kwestie die in deze verklaringen aan de orde is gekomen, in het bijzonder wanneer onregelmatigheden zijn geconstateerd in het financieel beheer.

Artikel 106

Verklaringen van de Europese Centrale Bank

1.   De president van de Europese Centrale Bank licht het jaarverslag van de ECB over de werkzaamheden van het Europees Stelsel van Centrale Banken en het monetair beleid in het afgelopen en lopende jaar in het Parlement toe.

2.   Na deze toelichting volgt een algemeen debat.

3.   De president van de Europese Centrale Bank wordt verzocht ten minste viermaal per jaar vergaderingen van de bevoegde commissie bij te wonen om een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden.

4.   De president, vice-president en overige leden van de directie van de Europese Centrale Bank wonen op verzoek van het Parlement of op eigen verzoek extra vergaderingen bij.

5.   Van vergaderingen als bedoeld in de leden 3 en 4 wordt een volledig verslag in de officiële talen opgesteld.

Artikel 107

Aanbeveling betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid

1.   De aanbeveling van de Commissie betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Gemeenschap wordt verwezen naar de bevoegde commissie, die hierover verslag uitbrengt aan het Parlement.

2.   De Raad wordt verzocht het Parlement in kennis te stellen van de inhoud van zijn aanbeveling en van het standpunt van de Europese Raad.

HOOFDSTUK 3

VRAGEN AAN DE RAAD, DE COMMISSIE EN DE EUROPESE CENTRALE BANK

Artikel 108

Vragen voor mondeling antwoord met debat

1.   Een commissie, fractie of ten minste zevenendertig leden kunnen de Raad of de Commissie vragen stellen met het verzoek deze op de agenda van het Parlement in te schrijven.

De vragen worden schriftelijk ingediend bij de Voorzitter, die deze onverwijld aan de Conferentie van voorzitters voorlegt.

De Conferentie van voorzitters beslist of en in welke volgorde deze vragen op de agenda worden ingeschreven. Vragen die binnen drie maanden na indiening niet op de agenda van het Parlement zijn ingeschreven, komen te vervallen.

2.   Een vraag aan de Commissie moet ten minste één week, een vraag aan de Raad ten minste drie weken vóór de vergadering waarin zij moet worden behandeld, aan de betrokken instelling zijn toegezonden.

3.   De in lid 2 vermelde termijn is echter niet van toepassing op de in de artikelen 17 en 34 van het EU-Verdrag bedoelde aangelegenheden. De Raad antwoordt binnen de termijn die nodig is om het Parlement op passende wijze op de hoogte te houden.

4.   Een van de vraagstellers beschikt over vijf minuten om de vraag toe te lichten. Een lid van de betrokken instelling geeft antwoord.

De vraagsteller heeft het recht genoemde spreektijd volledig te benutten.

5.   Voor het overige is artikel 103, leden 2 t/m 5 dienovereenkomstig van toepassing.

Artikel 109

Vragenuur

1.   Tijdens iedere vergaderperiode wordt een vragenuur voor vragen aan de Raad en de Commissie gehouden, en wel op door het Parlement op voorstel van de Conferentie van voorzitters vast te stellen tijdstippen. Daarbij kan tijd worden uitgetrokken voor vragen aan de voorzitter en de onderscheiden leden van de Commissie.

2.   Tijdens een vergaderperiode kan een lid slechts één vraag stellen aan de Raad en de Commissie.

3.   De vragen worden schriftelijk ingediend bij de Voorzitter, die beslist over de ontvankelijkheid en de volgorde waarin zij worden behandeld. Deze beslissing wordt onverwijld aan de respectieve vraagstellers medegedeeld.

4.   Het vragenuur wordt nader geregeld bij richtlijnen (14).

Artikel 110

Schriftelijk te beantwoorden vragen

1.   Ieder lid kan de Raad of de Commissie schriftelijk te beantwoorden vragen stellen. Voor de inhoud van de vragen zijn uitsluitend de vraagstellers verantwoordelijk.

2.   De vragen worden schriftelijk ingediend bij de Voorzitter, die ze aan de betrokken instelling doet toekomen.

3.   Kan een vraag niet binnen de gestelde termijn worden beantwoord, dan wordt zij op verzoek van de steller ervan op de agenda van de volgende vergadering van de bevoegde commissie geplaatst. Artikel 109 is dienovereenkomstig van toepassing.

4.   Vragen die een onmiddellijke beantwoording maar geen grondig onderzoek vergen (vragen met voorrang), worden binnen drie weken na toezending aan de betrokken instelling beantwoord. Ieder lid kan één keer per maand een dergelijke vraag met voorrang stellen.

De overige vragen (vragen zonder voorrang) worden binnen zes weken na toezending aan de betrokken instelling beantwoord.

De leden geven aan om welke soort vraag het gaat. De Voorzitter beslist ter zake.

5.   De vragen worden met de antwoorden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 111

Schriftelijk te beantwoorden vragen aan de Europese Centrale Bank

1.   Ieder lid kan de Europese Centrale Bank schriftelijk te beantwoorden vragen stellen.

2.   De vragen worden schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de bevoegde commissie, die deze doet toekomen aan de Europese Centrale Bank.

3.   De vragen worden met de antwoorden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

4.   Wordt een vraag niet binnen de gestelde termijn beantwoord, dan wordt zij op verzoek van de vraagsteller op de agenda van de volgende vergadering van de bevoegde commissie met de president van de Europese Centrale Bank geplaatst.

HOOFDSTUK 4

VERSLAGEN VAN ANDERE INSTELLINGEN

Artikel 112

Jaarverslagen en andersoortige verslagen van andere instellingen

1.   Jaarverslagen en andersoortige verslagen van andere instellingen ten aanzien waarvan de Verdragen in raadpleging van het Europees Parlement voorzien of ten aanzien waarvan op grond van andere wettelijke bepalingen een advies van het Parlement vereist is, worden behandeld op basis van een verslag dat wordt voorgelegd aan de plenaire vergadering.

2.   Niet onder lid 1 vallende jaarverslagen en andersoortige verslagen van andere instellingen worden naar de bevoegde commissie verwezen, die vervolgens kan voorstellen een verslag op te stellen overeenkomstig artikel 45.

HOOFDSTUK 5

RESOLUTIES EN AANBEVELINGEN

Artikel 113

Ontwerpresoluties

1.   Ieder lid kan een ontwerpresolutie indienen over een onderwerp dat binnen het kader van de werkzaamheden van de Europese Unie valt.

Een dergelijke ontwerpresolutie omvat maximaal 200 woorden.

2.   De bevoegde commissie besluit over de procedure.

Zij kan de ontwerpresolutie combineren met andere ontwerpresoluties of verslagen.

Zij kan besluiten een advies, eventueel in briefvorm, op te stellen.

Zij kan besluiten een verslag op te stellen overeenkomstig artikel 45.

3.   De indiener van een ontwerpresolutie wordt van de besluiten van de commissie en de Conferentie van voorzitters op de hoogte gesteld.

4.   De tekst van de ingediende ontwerpresolutie wordt opgenomen in het verslag.

5.   Adviezen in de vorm van een brief aan andere instellingen van de Europese Unie worden door de Voorzitter verzonden.

6.   Een ontwerpresolutie, ingediend krachtens artikel 103, lid 2, artikel 108, lid 5 of artikel 115, lid 2 kan door de indiener(s) ervan vóór de eindstemming worden ingetrokken.

7.   Een ontwerpresolutie ingediend krachtens lid 1 kan door de indiener(s) of de eerste ondertekenaar ervan worden ingetrokken voordat de bevoegde commissie krachtens lid 2 heeft besloten hierover een verslag op te stellen.

Zodra de ontwerpresolutie als zodanig door de commissie is overgenomen, kan alleen zij deze, tot de opening van de eindstemming, intrekken.

8.   Een ingetrokken ontwerpresolutie kan onmiddellijk worden overgenomen en opnieuw worden ingediend door een fractie, een commissie dan wel hetzelfde aantal leden als vereist is voor de indiening ervan.

De commissies dragen er zorg voor dat aan ontwerpresoluties uit hoofde van dit artikel die beantwoorden aan de gestelde eisen, gevolg wordt gegeven en dat zij in de documenten die naar aanleiding hiervan worden opgesteld, naar behoren worden vermeld.

Artikel 114

Aanbevelingen aan de Raad

1.   Een fractie of ten minste zevenendertig leden kunnen een ontwerpaanbeveling aan de Raad indienen met betrekking tot de in de Titels V en VI van het EU-Verdrag behandelde onderwerpen of ingeval het Parlement niet is geraadpleegd over een onder artikel 83 of 84 vallende internationale overeenkomst.

2.   Deze ontwerpaanbevelingen worden voor behandeling naar de bevoegde commissie verwezen.

In voorkomend geval legt de bevoegde commissie overeenkomstig de daartoe in het Reglement bepaalde procedures de zaak aan het Parlement voor.

3.   Wanneer zij verslag uitbrengt, legt de bevoegde commissie in een verslag aan het Parlement een ontwerpaanbeveling aan de Raad voor, tezamen met een korte toelichting en in voorkomend geval de adviezen van de geraadpleegde commissies.

Voor de toepassing van dit lid is geen voorafgaande toestemming van de Conferentie van voorzitters vereist.

4.   De bepalingen van de artikelen 90 of 94 zijn van toepassing.

Artikel 115

Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat

1.   Een commissie, een interparlementaire delegatie, een fractie of ten minste zevenendertig leden kunnen de Voorzitter schriftelijk verzoeken over een dringend geval van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat een debat te houden (artikel 130, lid 3).

2.   De Conferentie van voorzitters stelt, op basis van de in lid 1 bedoelde verzoeken en overeenkomstig de in bijlage III bepaalde modaliteiten, een lijst van onderwerpen voor de definitieve ontwerpagenda op met het oog op het eerstvolgende debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat. Er mogen in totaal niet meer dan drie onderwerpen, met inbegrip van rubrieken, op de agenda worden ingeschreven.

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 132 kan het Parlement besluiten een voor het debat op genoemde lijst opgenomen onderwerp te schrappen en het vervangen door een niet opgenomen onderwerp. Ontwerpresoluties over de gekozen onderwerpen moeten uiterlijk op de avond van de dag van aanneming van de agenda zijn ingediend; de Voorzitter stelt de precieze termijn voor de indiening van de desbetreffende ontwerpresoluties vast.

3.   In het kader van de totale tijdsduur van de debatten van ten hoogste 60 minuten per vergaderperiode, wordt de totale spreektijd voor de fracties en de niet-ingeschrevenen verdeeld overeenkomstig artikel 142, leden 2 en 3.

De spreektijd die overblijft na aftrek van de voor de toelichting van de ontwerpresoluties en de stemmingen benodigde tijd alsmede van de tijd die is overeengekomen voor eventuele uiteenzettingen van de Commissie en de Raad, wordt verdeeld tussen de fracties en de niet-ingeschrevenen.

4.   Aan het einde van het debat wordt onmiddellijk gestemd. Artikel 163 vindt daarbij geen toepassing.

De stemmingen in toepassing van dit artikel mogen worden gebundeld, in het kader van de verantwoordelijkheid van de Voorzitter en de Conferentie van voorzitters.

5.   Indien over hetzelfde onderwerp twee of meer ontwerpresoluties zijn ingediend, wordt de in artikel 103, lid 4 bedoelde procedure toegepast.

6.   De Voorzitter en de fractievoorzitters kunnen beslissen dat over een ontwerpresolutie zonder debat wordt gestemd. Voor een dergelijk besluit is eenstemmigheid van alle fractievoorzitters vereist.

Het bepaalde in de artikelen 167, 168 en 170 is niet van toepassing op ontwerpresoluties die op de agenda voor een debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat zijn ingeschreven.

De ontwerpresoluties voor een debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat worden pas ingediend nadat de lijst van onderwerpen is aangenomen. Ontwerpresoluties die niet in het voor dit debat uitgetrokken tijdsbestek kunnen worden behandeld, komen te vervallen. Voorts vervallen de ontwerpresoluties ten aanzien waarvan ingevolge een verzoek overeenkomstig artikel 149, lid 3 werd vastgesteld dat het quorum niet werd bereikt. De leden hebben uiteraard het recht deze ontwerpresoluties opnieuw in te dienen om overeenkomstig artikel 113 voor behandeling naar een commissie te worden verwezen, dan wel om op de agenda voor het debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat van de volgende vergaderperiode te worden ingeschreven.

Een onderwerp kan niet op de agenda van het debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat worden ingeschreven, indien het reeds op de agenda van deze vergaderperiode staat.

Het Reglement voorziet niet in de mogelijkheid van een gecombineerde behandeling van een overeenkomstig lid 2, tweede alinea ingediende ontwerpresolutie en een commissieverslag over hetzelfde onderwerp.

***

Wanneer overeenkomstig artikel 149, lid 3 om vaststelling van het quorum wordt verzocht, geldt dit verzoek slechts voor de in stemming te brengen ontwerpresolutie en niet voor de volgende ontwerpresoluties.

Artikel 116

Schriftelijke verklaringen

1.   Maximaal vijf leden kunnen een schriftelijke verklaring indienen van ten hoogste 200 woorden over een onderwerp dat valt binnen het kader van de werkzaamheden van de Europese Unie. De schriftelijke verklaringen worden in de officiële talen gedrukt en rondgedeeld. Zij worden met de namen van de ondertekenaars opgenomen in een register. Dit register is openbaar en ligt tijdens de vergaderperioden ter inzage bij de ingang van de vergaderzaal en tussen de vergaderperioden op een passende, door het College van quaestoren nader te bepalen plaats.

2.   Ieder lid kan onder een in het register opgenomen verklaring zijn handtekening zetten.

3.   Wanneer een verklaring door de meerderheid van de leden van het Parlement is ondertekend, stelt de Voorzitter het Parlement hiervan in kennis en worden de namen van de ondertekenaars in de notulen vermeld.

4.   In dat geval wordt deze verklaring aan het einde van de vergaderperiode aan de in de verklaring aangegeven instellingen toegezonden met vermelding van de namen van de ondertekenaars. De verklaring wordt opgenomen in de notulen van de vergadering waarin kennis is gegeven van de verklaring. Met deze publicatie wordt de procedure afgesloten.

5.   Een schriftelijke verklaring die meer dan drie maanden lang in het register heeft gestaan en niet door ten minste de helft van de leden van het Parlement is ondertekend, vervalt.

Artikel 117

Raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité

1.   Een commissie kan verzoeken om raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité over zaken van algemene aard of over specifieke onderwerpen.

De commissie dient aan te geven binnen welke termijn het Europees Economisch en Sociaal Comité advies dient uit te brengen.

2.   Verzoeken om raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité worden aan het Parlement ter goedkeuring voorgelegd, dat hierover zonder debat beslist.

Artikel 118

Raadpleging van het Comité van de regio's

1.   Een commissie kan verzoeken om raadpleging van het Comité van de regio's over zaken van algemene aard of over specifieke onderwerpen.

De commissie dient aan te geven binnen welke termijn het Comité van de regio's advies dient uit te brengen.

2.   Verzoeken om raadpleging van het Comité van de regio's worden aan het Parlement ter goedkeuring voorgelegd, dat hierover zonder debat beslist.

Artikel 119

Verzoeken aan Europese agentschappen

1   In gevallen waarin het Parlement het recht heeft een verzoek tot een Europees agentschap te richten, kan elk lid een dergelijk verzoek schriftelijk bij de Voorzitter van het Parlement indienen. Dergelijke verzoeken moeten betrekking hebben op aangelegenheden die tot de opdracht van het desbetreffende agentschap behoren en moeten vergezeld gaan van achtergrondinformatie over het probleem dat aan de orde is en over het belang dat een en ander voor de Gemeenschap heeft.

2   Na raadpleging van de bevoegde commissie zendt de Voorzitter het verzoek aan het agentschap door of neemt andere passende maatregelen. Het lid dat het verzoek heeft ingediend, wordt daarvan onverwijld in kennis gesteld. In elk door de Voorzitter aan een agentschap toegezonden verzoek wordt aangegeven binnen welke termijn het agentschap dient te reageren.

3   Indien het agentschap van oordeel is dat het niet aan het verzoek als geformuleerd kan voldoen of indien het een wijziging van het verzoek wenst, brengt het dit onverwijld ter kennis van de Voorzitter die, na raadpleging van de bevoegde commissie, passende maatregelen neemt.

HOOFDSTUK 6

INTERINSTITUTIONELE AKKOORDEN

Artikel 120

Interinstitutionele akkoorden

1.   Het Parlement kan in toepassing van de Verdragen of ter verbetering en verduidelijking van procedures met andere instellingen akkoorden sluiten.

Deze akkoorden kunnen worden gesloten in de vorm van gemeenschappelijke verklaringen, briefwisselingen, gedragscodes of andere passende instrumenten. Zij worden na behandeling door de voor constitutionele zaken bevoegde commissie en na goedkeuring door het Parlement ondertekend door de Voorzitter. Zij kunnen ter informatie worden opgenomen als bijlage bij het Reglement.

2.   In gevallen waarin dergelijke akkoorden een wijziging van bestaande procedurele rechten of verplichtingen inhouden of nieuwe procedurele rechten of verplichtingen voor de leden of organen van het Parlement met zich brengen dan wel anderszins een wijziging of interpretatie van het Reglement van het Parlement impliceren, wordt de zaak overeenkomstig artikel 201, leden 2 t/m 6 verwezen naar de voor behandeling bevoegde commissie, alvorens het akkoord wordt ondertekend.

HOOFDSTUK 7

AANHANGIGMAKING BIJ HET HOF VAN JUSTITIE

Artikel 121

Beroep bij het Hof van Justitie

1.   Binnen de in de Verdragen en in het Statuut van het Hof van Justitie gestelde termijnen voor beroep door de instellingen van de Europese Unie of door natuurlijke of rechtspersonen, onderwerpt het Parlement de communautaire wetgeving en de uitvoeringsmaatregelen aan een onderzoek, teneinde na te gaan of de Verdragen, met name wat de rechten van het Parlement betreft, volledig zijn geëerbiedigd.

2.   De bevoegde commissie brengt, zo nodig mondeling, verslag uit aan het Parlement ingeval zij vermoedt dat het Gemeenschapsrecht is geschonden.

3.   De Voorzitter stelt overeenkomstig de aanbeveling van de bevoegde commissie bij het Hof van Justitie beroep in namens het Parlement.

Hij kan aan het begin van de volgende vergaderperiode het besluit over handhaving van het beroep aan het Parlement voorleggen. Indien het Parlement zich met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen tegen het beroep uitspreekt, trekt hij het beroep in.

Indien de Voorzitter, tegen de aanbeveling van de bevoegde commissie in, beroep instelt, legt hij aan het begin van de volgende vergaderperiode het besluit over handhaving van het beroep aan het Parlement voor.

Artikel 122

Gevolgen van een verzuim van de Raad om na goedkeuring van zijn gemeenschappelijk standpunt een besluit te nemen in het kader van de samenwerkingsprocedure

Indien het Parlement het gemeenschappelijk standpunt van de Raad niet binnen drie of, met instemming van de Raad, vier maanden na mededeling van dit standpunt overeenkomstig artikel 252 van het EG-Verdrag heeft verworpen of geamendeerd, en indien de Raad nalaat de voorgestelde wetgeving in overeenstemming met het gemeenschappelijk standpunt goed te keuren, kan de Voorzitter, na raadpleging van de voor juridische zaken bevoegde commissie, namens het Parlement krachtens artikel 232 van het EG-Verdrag bij het Hof van Justitie een beroep tegen de Raad instellen.

TITEL V

BETREKKINGEN MET DE NATIONALE PARLEMENTEN

Artikel 123

Informatie-uitwisseling, wederzijdse contacten en faciliteiten

1.   Het Europees Parlement houdt de nationale parlementen van de lidstaten regelmatig op de hoogte omtrent zijn activiteiten.

2.   De Conferentie van voorzitters kan de Voorzitter het mandaat verlenen te onderhandelen over faciliteiten voor de nationale parlementen van de lidstaten, op basis van wederkerigheid, en andere maatregelen voor te stellen ter vergemakkelijking van de contacten met de nationale parlementen.

Artikel 124

Conferentie van in communautaire aangelegenheden gespecialiseerde organen (COSAC)

1.   Op voorstel van de Voorzitter benoemt de Conferentie van voorzitters de leden van de delegatie van het Parlement in de COSAC en kan zij deze een mandaat verlenen. De delegatie wordt geleid door één van de ondervoorzitters die verantwoordelijk zijn voor het onderhouden van de betrekkingen met de nationale parlementen.

2.   De overige leden van de delegatie worden gekozen naar gelang van de op de COSAC-bijeenkomst te behandelen onderwerpen, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met het algemeen politiek evenwicht binnen het Parlement. Na elke bijeenkomst wordt hierover door de delegatie verslag uitgebracht.

Artikel 125

Conferentie van parlementen

De Conferentie van voorzitters benoemt de leden van de delegatie van het Parlement in conventies, conferenties of soortgelijke organen waarin vertegenwoordigers van parlementen zitting hebben, en verleent deze delegatie een mandaat dat overeenstemt met de resoluties van het Parlement over het betreffende onderwerp. De delegatie wijst een voorzitter aan en eventueel een of meer ondervoorzitters.

TITEL VI

ZITTINGEN

HOOFDSTUK 1

ZITTINGEN VAN HET PARLEMENT

Artikel 126

Zittingsperioden, zittingen, vergaderperioden, plenaire vergaderingen

1.   De zittingsperiode is de in de Akte van 20 september 1976 bepaalde duur van het mandaat van de leden.

2.   De zitting is de jaarlijkse periode, zoals die in voornoemde Akte en de Verdragen is vastgesteld.

3.   De vergaderperiode is de in de regel iedere maand plaatsvindende bijeenkomst van het Parlement, die uit afzonderlijke vergaderingen bestaat.

De plenaire vergaderingen van het Parlement die op dezelfde dag worden gehouden, worden als één vergadering beschouwd.

Artikel 127

Bijeenroeping van het Parlement

1.   Het Parlement komt van rechtswege bijeen op de tweede dinsdag in maart van elk jaar en beslist zelfstandig over de duur van de onderbrekingen der zitting.

2.   Het Parlement komt bovendien van rechtswege bijeen op de eerste dinsdag na het verstrijken van een termijn van één maand, te rekenen vanaf het einde van de in artikel 10, lid 1 van de Akte van 20 september 1976 bedoelde periode.

3.   De Conferentie van voorzitters kan de duur van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde onderbrekingen der zitting wijzigen bij een met redenen omkleed besluit, dat ten minste twee weken vóór de tevoren door het Parlement voor de hervatting van de zitting vastgestelde datum wordt genomen, met dien verstande dat deze datum niet meer dan twee weken mag worden uitgesteld.

4.   Bij uitzondering roept de Voorzitter, na de Conferentie van voorzitters te hebben geraadpleegd, het Parlement bijeen op verzoek van de meerderheid van zijn leden of op verzoek van de Commissie of van de Raad.

Bovendien kan de Voorzitter, in overeenstemming met de Conferentie van voorzitters, het Parlement bij uitzondering bijeenroepen in spoedeisende gevallen.

Artikel 128

Plaats der vergaderingen

1.   De vergaderingen van het Parlement en van zijn commissies worden gehouden met inachtneming van de bepalingen van de Verdragen.

Voor voorstellen inzake bijkomende vergaderperioden in Brussel en eventuele wijzigingen daarop is slechts de meerderheid van de uitgebrachte stemmen vereist.

2.   Iedere commissie kan op grond van een desbetreffend besluit verzoeken een of meer vergaderingen elders te houden. Dit verzoek wordt met redenen omkleed toegezonden aan de Voorzitter, die het voorlegt aan het Bureau. In spoedeisende gevallen kan de Voorzitter zelf de beslissing nemen. Afwijzende beslissingen van het Bureau of van de Voorzitter dienen met redenen te worden omkleed.

Artikel 129

Deelneming aan vergaderingen

1.   Op iedere vergadering wordt een presentielijst gereed gelegd ter ondertekening door de leden.

2.   De namen van de aanwezige leden, als blijkende uit de presentielijst, worden in de notulen van elke vergadering opgenomen.

HOOFDSTUK 2

REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN VAN HET PARLEMENT

Artikel 130

Ontwerpagenda

1.   Voor elke vergaderperiode wordt de ontwerpagenda door de Conferentie van voorzitters opgesteld aan de hand van de aanbevelingen van de Conferentie van commissievoorzitters en met inachtneming van het overeengekomen jaarlijks programma van de wetgevende werkzaamheden als bedoeld in artikel 33.

De Commissie en de Raad kunnen op uitnodiging van de Voorzitter aan de beraadslagingen van de Conferentie van voorzitters over de ontwerpagenda deelnemen.

2.   In de ontwerpagenda kan voor sommige te behandelen punten het tijdstip van stemming worden vastgesteld.

3.   Voor debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat als bedoeld in artikel 115 kunnen een of twee perioden met een totale duur van ten hoogste 60 minuten op de ontwerpagenda worden uitgetrokken.

4.   De definitieve ontwerpagenda wordt uiterlijk drie uur vóór het begin van de vergaderperiode aan de leden rondgedeeld.

Artikel 131

Procedure ter plenaire vergadering zonder amendementen en zonder debat

1.   Wetgevingsvoorstellen (eerste lezing), alsmede niet-wetgevingsontwerpresoluties die in een commissie zijn goedgekeurd waarbij minder dan een tiende van de commissieleden tegenstemde, worden op de ontwerpagenda van het Parlement geplaatst om zonder amendementen in stemming te worden gebracht.

Hierover vindt één enkele stemming plaats, tenzij vóór de opstelling van de ontwerpagenda fracties of afzonderlijke leden die samen een tiende van de leden van het Parlement uitmaken, er schriftelijk om hebben verzocht dat amendementen kunnen worden ingediend, in welk geval de Voorzitter een termijn vaststelt voor de indiening van amendementen.

2.   Over punten die op de definitieve ontwerpagenda worden geplaatst om zonder amendementen in stemming te worden gebracht, wordt geen debat gehouden, tenzij het Parlement bij de aanneming van de agenda aan het begin van de vergaderperiode anders besluit, zulks op voorstel van de Conferentie van voorzitters of op verzoek van een fractie of ten minste zevenendertig leden.

3.   Bij de opstelling van de definitieve ontwerpagenda van een vergaderperiode kan de Conferentie van voorzitters voorstellen andere punten op te nemen die zonder amendementen of zonder debat worden behandeld. Bij de aanneming van de agenda mag het Parlement niet ingaan op een daartoe strekkend voorstel, als een fractie of ten minste zevenendertig leden uiterlijk één uur voor de opening van de vergaderperiode daartegen schriftelijk bezwaar hebben gemaakt.

4.   Bij de behandeling van een agendapunt zonder debat kan de rapporteur of de voorzitter van de bevoegde commissie onmiddellijk voor de stemming een verklaring van ten hoogste twee minuten afleggen.

Artikel 132

Aanneming en wijziging van de agenda

1.   Aan het begin van iedere vergaderperiode spreekt het Parlement zich uit over de definitieve ontwerpagenda. Voorstellen tot wijziging kunnen door een commissie, een fractie of ten minste zevenendertig leden worden ingediend. Deze voorstellen moeten uiterlijk één uur voor de opening van de vergaderperiode in het bezit van de Voorzitter zijn. De Voorzitter kan voor ieder voorstel de indiener ervan, een voorstander en een tegenstander het woord verlenen. De spreektijd bedraagt ten hoogste één minuut.

2.   Wanneer de agenda is aangenomen kan deze niet meer worden gewijzigd, behalve bij toepassing van het bepaalde in de artikelen 134 en 167 t/m 171 of op voorstel van de Voorzitter.

Een tot wijziging van de agenda strekkend voorstel van orde dat wordt verworpen, kan tijdens dezelfde vergaderperiode niet nogmaals worden ingediend.

3.   Voordat de Voorzitter de vergadering sluit, doet hij aan het Parlement mededeling van de dag, de tijd en de agenda van de volgende vergadering.

Artikel 133

Buitengewoon debat

1.   Een fractie of ten minste zevenendertig leden kunnen een verzoek indienen tot opneming op de agenda van het Parlement van een buitengewoon debat over een met het beleid van de Europese Unie verband houdend onderwerp van groot belang. Tijdens elke vergaderperiode wordt als regel niet meer dan één buitengewoon debat gehouden.

2.   et verzoek moet ten minste drie uur vóór het begin van de vergaderperiode gedurende welke het buitengewoon debat gepland is, schriftelijk bij de Voorzitter worden ingediend. Over dit verzoek wordt aan het begin van de vergaderperiode gestemd bij de aanneming van de agenda.

3.   Naar aanleiding van gebeurtenissen die na de aanneming van de agenda voor een vergaderperiode plaatsvinden, kan de Voorzitter na overleg met de fractievoorzitters voorstellen een buitengewoon debat te houden. Over dit voorstel wordt gestemd aan het begin van een vergadering of op een voor stemmingen vastgesteld tijdstip, nadat de leden hiervan ten minste één uur van tevoren op de hoogte zijn gesteld.

4.   De Voorzitter bepaalt het tijdstip voor een dergelijk debat. De totale tijdsduur daarvan bedraagt ten hoogste 60 minuten. De spreektijd voor de fracties en de niet-ingeschrevenen wordt verdeeld overeenkomstig artikel 142, leden 2 en 3.

5.   Het debat wordt gesloten zonder aanneming van een resolutie.

Artikel 134

Urgentverklaring

1.   Een verzoek om een beraadslaging over een voorstel waarover het Parlement overeenkomstig artikel 40, lid 1 advies moet uitbrengen, urgent te verklaren, kan aan het Parlement worden gedaan door de Voorzitter, een commissie, een fractie, ten minste zevenendertig leden, de Commissie of de Raad. Dit verzoek moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed.

2.   Zodra een verzoek om een beraadslaging urgent te verklaren bij de Voorzitter is ingediend, stelt deze het Parlement hiervan in kennis. De stemming over dit verzoek vindt plaats aan het begin van de vergadering onmiddellijk volgend op die tijdens welke het verzoek is bekendgemaakt mits het voorstel waarop het verzoek betrekking heeft in de officiële talen is rondgedeeld. Wanneer er verschillende verzoeken om een beraadslaging over hetzelfde onderwerp urgent te verklaren worden ingediend, geldt de inwilliging of de verwerping van het verzoek om urgentverklaring voor alle verzoeken die op dat onderwerp betrekking hebben.

3.   Vóór de stemming kan slechts het woord worden verleend aan de indiener van het verzoek, een voorstander, een tegenstander, alsmede de voorzitter en/of de rapporteur van de bevoegde commissie, ieder gedurende ten hoogste drie minuten.

4.   De urgentverklaring van de beraadslaging brengt mede dat deze met voorrang op de agenda wordt ingeschreven. De Voorzitter bepaalt het tijdstip van de beraadslaging en de stemming.

5.   Beraadslaging volgens de urgentieprocedure kan plaatsvinden zonder verslag of, bij uitzondering, op basis van een mondeling verslag van de bevoegde commissie.

Artikel 135

Gecombineerde behandeling

Te allen tijde kan besloten worden tot een gecombineerde behandeling van gelijksoortige of inhoudelijk samenhangende onderwerpen.

Artikel 136

Termijnen

Behoudens in geval van urgentie als bedoeld in de artikelen 115 en 134, kunnen de beraadslaging en stemming over een tekst slechts worden geopend indien deze ten minste vierentwintig uur van tevoren is rondgedeeld.

HOOFDSTUK 3

ALGEMENE REGELS VOOR HET VERLOOP VAN DE VERGADERINGEN

Artikel 137

Toegang tot de vergaderzaal

1.   Buiten de leden van het Parlement, de leden van de Commissie en de Raad, de secretaris-generaal van het Parlement, de aldaar dienstdoende personeelsleden en de deskundigen of ambtenaren van de Europese Unie, mag niemand de vergaderzaal betreden.

2.   Alleen houders van een daartoe op regelmatige wijze door de Voorzitter of de secretaris-generaal van het Parlement afgegeven kaart worden tot de tribune toegelaten.

3.   Het publiek dat tot de tribune is toegelaten, moet blijven zitten en zwijgen. Eenieder die tekenen van goed- of afkeuring geeft, wordt onmiddellijk door de bodes verwijderd.

Artikel 138

Gebruik van talen

1.   Alle stukken van het Parlement worden gesteld in de officiële talen.

2.   Alle leden hebben het recht in de officiële taal van hun keuze in het Parlement het woord te voeren. De uiteenzettingen in een der officiële talen worden gelijktijdig vertolkt in elk van de andere officiële talen en in iedere andere taal welke het Bureau noodzakelijk acht.

3.   Voor commissie- en delegatievergaderingen wordt voorzien in vertolking uit en in de door de leden en plaatsvervangers van de betreffende commissie of delegatie gebruikte en verlangde officiële talen.

4.   Voor commissie- of delegatievergaderingen buiten de gewone vergaderplaatsen wordt voorzien in vertolking uit en in de talen van de leden die hun komst naar de vergadering hebben bevestigd. Deze regeling kan bij wijze van uitzondering worden versoepeld met instemming van de leden van het betreffende orgaan. Wanneer er geen overeenstemming is, beslist het Bureau.

Wanneer na de bekendmaking van de uitslag van een stemming blijkt dat de teksten in de onderscheiden talen niet overeenkomen, beslist de Voorzitter over de geldigheid van de bekendgemaakte uitslag van de stemming, op grond van artikel 164, lid 5. Indien hij deze uitslag geldig verklaart, bepaalt hij welke versie geacht wordt te zijn aangenomen. De oorspronkelijke versie kan echter niet als algemene regel als de officiële tekst gelden, aangezien het kan voorkomen dat alle andere talen afwijken van de oorspronkelijke tekst.

Artikel 139

Overgangsbepaling

1.   Bij de toepassing van artikel 138 wordt met betrekking tot de officiële talen van de lidstaten die per 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, vanaf die datum en tot en met 31 december 2006, bij wijze van uitzondering rekening gehouden met de feitelijke en getalsmatig toereikende beschikbaarheid van de desbetreffende tolken en vertalers.

2.   De secretaris-generaal legt het Bureau om de drie maanden een uitvoerig verslag voor over de vorderingen bij de volledige toepassing van artikel 138 en doet een kopie van dit verslag aan alle leden toekomen.

3.   Het Parlement kan op een met redenen omklede aanbeveling van het Bureau op elk moment besluiten dit artikel eerder te schrappen of, na afloop van de in lid 1 genoemde termijn, te verlengen.

Artikel 140

Ronddeling van documenten

Documenten waarop de beraadslagingen en besluiten van het Parlement zijn gebaseerd, worden vermenigvuldigd en aan de leden rondgedeeld. De lijst van deze documenten wordt in de notulen van de vergaderingen van het Parlement gepubliceerd.

Onverminderd de bepalingen van de eerste alinea hebben de leden en fracties rechtstreeks toegang tot het interne informaticasysteem van het Parlement voor het raadplegen van alle niet-vertrouwelijke voorbereidende documenten (ontwerpverslagen, ontwerpaanbevelingen, ontwerpadviezen, werkdocumenten, ter commissie ingediende amendementen).

Artikel 141

Verlening van het woord en onderwerp van de uiteenzetting

1.   Een lid mag alleen het woord nemen indien de Voorzitter hem dit heeft verleend. De spreker voert het woord vanaf zijn plaats en richt zich tot de Voorzitter; de Voorzitter kan hem verzoeken vanaf het spreekgestoelte te spreken.

2.   Indien een spreker van het onderwerp afdwaalt, roept de Voorzitter hem tot de orde. Indien een spreker tweemaal in een beraadslaging tot de orde is geroepen, kan de Voorzitter hem de derde maal voor de verdere beraadslaging over hetzelfde onderwerp het woord ontnemen.

3.   Onverminderd zijn andere disciplinaire bevoegdheden, kan de Voorzitter de uiteenzettingen van leden die niet te voren het woord hebben verkregen of die blijven doorspreken nadat de hun toegestane spreektijd is verstreken uit de verslagen van de vergaderingen doen schrappen.

4.   Een spreker mag niet in de rede worden gevallen, behalve door de Voorzitter. Hij kan echter, met toestemming van de Voorzitter, zijn rede onderbreken om aan een ander lid, de Commissie of de Raad gelegenheid te geven hem een vraag te stellen over een bijzonder punt van zijn uiteenzetting.

Artikel 142

Verdeling van de spreektijd

1.   De Conferentie van voorzitters kan met het oog op het verloop van een beraadslaging voorstellen de spreektijd te verdelen. Het Parlement beslist zonder debat over dit voorstel.

2.   De spreektijd wordt op grond van de volgende criteria verdeeld:

a)

een eerste gedeelte van de spreektijd wordt gelijkelijk over alle fracties verdeeld;

b)

een tweede gedeelte van de spreektijd wordt over de fracties verdeeld naar verhouding van hun ledental;

c)

de niet-ingeschrevenen krijgen collectief een spreektijd toegewezen, gebaseerd op de overeenkomstig het bepaalde in onder a) en b) aan elk der fracties toebedeelde gedeelten.

3.   Indien voor verschillende agendapunten een collectieve spreektijd wordt toegewezen, delen de fracties aan de Voorzitter mede, welk gedeelte van hun respectieve spreektijd voor elk van deze agendapunten zal worden gebruikt. De Voorzitter ziet erop toe dat deze spreektijd niet wordt overschreden.

4.   De spreektijd is beperkt tot één minuut voor opmerkingen over de notulen, voorstellen van orde en wijzigingen van de definitieve ontwerpagenda of van de agenda.

5.   De Commissie en de Raad worden tijdens het debat over een verslag in de regel onmiddellijk gehoord na de inleiding door de rapporteur. Bij de behandeling van een voorstel van de Commissie verzoekt de Voorzitter de Commissie echter eerst het woord te voeren voor een korte toelichting van het voorstel, en bij de behandeling van een tekst van de Raad, desgewenst eerst de Raad, in beide gevallen onmiddellijk gevolgd door de rapporteur. Aan de Commissie en de Raad kan opnieuw het woord worden verleend, met name om te reageren op opmerkingen van de leden.

6.   Onverminderd het bepaalde in artikel 197 van het EG-Verdrag tracht de Voorzitter met de Commissie en de Raad overeenstemming te bereiken over een adequate verdeling van de spreektijd voor deze instellingen.

7.   Leden die tijdens een debat niet het woord hebben gevoerd, kunnen hoogstens één maal per vergaderperiode een schriftelijke verklaring indienen van niet meer dan 200 woorden, die bij het volledig verslag van de vergadering wordt gevoegd.

Artikel 143

Sprekerslijst

1.   De leden die het woord vragen, worden op de sprekerslijst ingeschreven in de volgorde van aanmelding.

2.   De Voorzitter verleent het woord, waarbij hij er zoveel mogelijk voor zorgt dat sprekers van verschillende politieke richting en in de verschillende talen bij afwisseling aan het woord komen.

3.   Op hun verzoek kan echter aan de rapporteur van de bevoegde commissie en aan de fractievoorzitters die namens hun fractie het woord voeren, of aan sprekers die hen vervangen, bij voorrang het woord worden verleend.

4.   Niemand kan zonder toestemming van de Voorzitter meer dan tweemaal over hetzelfde onderwerp het woord voeren.

De voorzitter en de rapporteur van de betrokken commissies worden echter op hun verzoek gehoord; de Voorzitter bepaalt hun spreektijd.

Artikel 144

Spreektijd van één minuut

De Voorzitter verleent voor een duur van ten hoogste dertig minuten in de eerste vergadering van elke vergaderperiode het woord aan leden die de aandacht van het Parlement op een kwestie van politiek belang willen vestigen. De spreektijd bedraagt ten hoogste één minuut per lid. De Voorzitter kan besluiten om op een later tijdstip in dezelfde vergaderperiode nogmaals voor dezelfde duur spreektijd toe te kennen.

Artikel 145

Persoonlijke feiten

1.   Leden die het woord vragen voor een persoonlijk feit, worden gehoord nadat het aan de orde zijnde agendapunt is afgehandeld of op het moment van de goedkeuring van de notulen van de vergadering waarop het verzoek om over een persoonlijk feit te mogen spreken, betrekking heeft.

Spreker mag niet over het behandelde onderwerp spreken, doch slechts uitlatingen die bij de beraadslaging op zijn persoon betrekking hadden of hem ten onrechte toegeschreven meningen tegenspreken of rechtzetten, dan wel eigen uiteenzettingen verduidelijken.

2.   Behoudens andersluidend besluit van het Parlement, mag een verklaring betreffende een persoonlijk feit niet langer dan drie minuten duren.

Artikel 146

Handhaving van de orde in de vergadering

1.   De Voorzitter roept een lid dat de orde in de vergadering verstoort, tot de orde.

2.   Bij herhaling roept de Voorzitter het opnieuw tot de orde en in dit geval wordt hiervan aantekening gemaakt in de notulen.

3.   Bij een tweede herhaling kan de Voorzitter het voor de verdere duur van de vergadering de toegang tot de vergaderzaal ontzeggen. De secretaris-generaal ziet erop toe dat deze tuchtmaatregel onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd, daarbij bijgestaan door de parlementaire bodes en, zo nodig, de veiligheidsdienst.

Artikel 147

Uitsluiting van leden

1.   In zeer ernstige gevallen van ordeverstoring of belemmering van het functioneren van het Parlement kan de Voorzitter na een plechtige waarschuwing onmiddellijk of uiterlijk tijdens de volgende vergaderperiode aan het Parlement voorstellen zijn afkeuring over het gedrag van het lid uit te spreken, hetgeen van rechtswege meebrengt dat het lid de vergaderzaal onmiddellijk moet verlaten en daarin gedurende een termijn van twee tot vijf dagen niet mag terugkeren.

2.   Het Parlement neemt het besluit tot deze tuchtmaatregel op het door de Voorzitter vastgestelde tijdstip tijdens de vergadering waarop de hieraan ten grondslag liggende feiten zich hebben voorgedaan of, ingeval van ordeverstoring buiten de vergaderzaal, op het tijdstip waarop de Voorzitter hiervan in kennis werd gesteld of in elk geval uiterlijk tijdens de volgende vergaderperiode. Het betrokken lid heeft het recht om vóór de stemming door het Parlement te worden gehoord. Zijn spreektijd bedraagt ten hoogste vijf minuten.

3.   Over de aangevraagde tuchtmaatregel wordt zonder beraadslaging elektronisch gestemd. Verzoeken overeenkomstig artikel 149, lid 3, alsmede overeenkomstig artikel 160, lid 1 zijn niet ontvankelijk.

Artikel 148

Ordeverstoring

Wanneer de orde in het Parlement zodanig verstoord wordt dat de voortzetting van de beraadslaging in gevaar wordt gebracht, schorst de Voorzitter de vergadering voor bepaalde tijd om de orde te herstellen of sluit hij haar. Kan hij zich geen gehoor meer verschaffen, dan verlaat hij de voorzitterszetel; de vergadering wordt daardoor geschorst. De Voorzitter roept op tot hervatting van de vergadering.

HOOFDSTUK 4

QUORUM EN STEMMINGEN

Artikel 149

Quorum

1.   Het Parlement kan altijd, ongeacht het aantal aanwezige leden, beraadslagen, zijn agenda vaststellen en de notulen goedkeuren.

2.   Het quorum is bereikt wanneer een derde van de leden van het Parlement in de vergaderzaal aanwezig is.

3.   Elke stemming is geldig, ongeacht het aantal stemmers, tenzij de Voorzitter op een van te voren door ten minste zevenendertig leden ingediend verzoek bij de stemming vaststelt dat het quorum niet is bereikt. Indien de stemming uitwijst dat het quorum niet is bereikt, wordt de stemming op de agenda van de volgende vergadering geplaatst.

Een verzoek om vaststelling van het quorum kan slechts door ten minste zevenendertig leden worden gedaan. Een namens een fractie ingediend verzoek is niet ontvankelijk.

Bij de vaststelling van de uitslag van de stemming moeten overeenkomstig lid 2 alle in de vergaderzaal aanwezige leden en overeenkomstig lid 4 alle leden die om vaststelling van het quorum hebben verzocht, worden meegerekend. Hierbij kan de elektronische steminstallatie niet worden gebruikt. De deuren van de vergaderzaal mogen niet worden gesloten.

Is het voor het quorum vereiste aantal leden niet aanwezig, dan maakt de Voorzitter de uitslag van de stemming niet bekend, doch stelt hij vast dat het quorum niet is bereikt.

Lid 3, laatste zin, is niet van toepassing op voorstellen van orde, doch uitsluitend op stemmingen over de zaak die wordt behandeld.

4.   De leden die hebben verzocht om vaststelling van het quorum worden bij het tellen van de aanwezigen als bedoeld in lid 2 meegerekend, ook als zij niet meer in de vergaderzaal aanwezig zijn.

5.   Wanneer minder dan zevenendertig leden aanwezig zijn, kan de Voorzitter vaststellen dat het quorum niet is bereikt.

Artikel 150

Indiening en toelichting van amendementen

1.   De ten principale bevoegde commissie, een fractie of ten minste zevenendertig leden kunnen amendementen indienen ter behandeling ter plenaire vergadering.

Amendementen moeten schriftelijk worden ingediend en door de indieners zijn ondertekend.

Amendementen op documenten van wetgevende aard in de zin van artikel 40, lid 1 kunnen desgewenst vergezeld gaan van korte motiveringen. Deze motiveringen vallen onder de verantwoordelijkheid van de auteur en worden niet in stemming gebracht.

2.   Behoudens de in artikel 151 vastgestelde beperkingen kan een amendement ertoe strekken een tekst gedeeltelijk te wijzigen en woorden of getallen te schrappen, toe te voegen of te vervangen.

Onder tekst wordt in dit en het volgende artikel verstaan de volledige tekst van een ontwerpresolutie/ontwerpwetgevingsresolutie, van een ontwerpbesluit of van een voorstel van de Commissie.

3.   De Voorzitter stelt een termijn voor de indiening van amendementen.

4.   Een amendement kan in de loop van de beraadslaging worden toegelicht door de indiener of door enig ander lid dat door de indiener is aangewezen om hem te vervangen.

5.   Wanneer een amendement door de indiener ervan wordt ingetrokken, vervalt het, tenzij een ander lid het meteen overneemt.

6.   Tenzij het Parlement anders beslist, kunnen amendementen slechts in stemming worden gebracht wanneer zij in alle officiële talen zijn vermenigvuldigd en rondgedeeld.Indien ten minste zevenendertig leden hiertegen bezwaar maken, kan het Parlement niet anders beslissen.

Artikel 139 is mutatis mutandis op dit lid van toepassing.

Mondeling in de commissie ingediende amendementen kunnen in stemming worden gebracht, tenzij een der leden van de commissie daartegen bezwaar maakt.

Artikel 151

Ontvankelijkheid van amendementen

1.   Een amendement is niet ontvankelijk wanneer:

a)

de inhoud ervan geen enkel rechtstreeks verband houdt met de tekst die het beoogt te wijzigen;

b)

het beoogt een tekst geheel te schrappen of te vervangen;

c)

het meer beoogt te wijzigen dan een van de artikelen of leden van de tekst waarop het betrekking heeft; deze bepaling is niet van toepassing op compromisamendementen noch op amendementen die identieke wijzigingen beogen aan te brengen in een bepaalde formulering in de gehele tekst;

d)

blijkt dat de redactie van de tekst waarop het betrekking heeft in ten minste een van de officiële talen geen wijziging behoeft; in dat geval tracht de Voorzitter in overleg met de betrokkenen een passende taalkundige oplossing te vinden.

2.   Een amendement vervalt indien het onverenigbaar is met eerdere, in de loop van dezelfde stemming genomen besluiten over dezelfde tekst.

3.   De Voorzitter beslist over de ontvankelijkheid van amendementen.

Het besluit van de Voorzitter op basis van lid 3 betreffende de ontvankelijkheid van amendementen wordt niet alleen op basis van de leden 1 en 2 genomen, doch op basis van de bepalingen van het Reglement in het algemeen.

4.   Een fractie kan een alternatieve ontwerpresolutie indienen ter vervanging van een in een commissieverslag voorgestelde niet-wetgevingsontwerpresolutie.

In dat geval mag de fractie geen amendementen indienen op de ontwerpresolutie van de bevoegde commissie. De ontwerpresolutie van de fractie mag niet langer zijn dan de ontwerpresolutie van de commissie. Deze wordt in één stemming zonder amendementen ter plenaire vergadering in stemming gebracht.

Artikel 152

Stemprocedure

1.   Bij stemmingen over verslagen past het Parlement de volgende procedure toe:

a)

eerst stemming over de eventuele amendementen op de tekst waarop het verslag van de bevoegde commissie betrekking heeft,

b)

daarna stemming over de eventueel gewijzigde tekst in zijn geheel,

c)

vervolgens stemming over de amendementen op de ontwerpresolutie c.q. ontwerpwetgevingsresolutie,

d)

ten slotte stemming over de ontwerpresolutie c.q. ontwerpwetgevingsresolutie in haar geheel (eindstemming).

Het Parlement stemt niet over de in het verslag vervatte toelichting.

2.   De volgende procedure is van toepassing op de tweede lezing:

a)

indien geen voorstel tot verwerping of wijziging van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is ingediend, wordt het gemeenschappelijk standpunt overeenkomstig artikel 67 geacht te zijn goedgekeurd;

b)

een voorstel tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt wordt vóór eventuele amendementen in stemming gebracht (zie artikel 61, lid 1);

c)

indien meerdere amendementen zijn ingediend op het gemeenschappelijk standpunt, brengt de Voorzitter deze in stemming in de volgorde als uiteengezet in artikel 155;

d)

indien het Parlement heeft gestemd over een voorstel tot amendering van het gemeenschappelijk standpunt, kan een verdere stemming over de tekst in zijn geheel nog slechts overeenkomstig artikel 61, lid 2 worden gehouden.

3.   De procedure van artikel 65 is van toepassing op derde lezingen.

4.   Bij stemming over wetgevingsteksten en niet-wetgevingsontwerpresoluties worden eerst het dictum en daarna de visa en de overwegingen in stemming gebracht. Amendementen komen te vervallen als zij strijdig zijn met een eerdere stemming.

5.   Bij de stemming zijn slechts korte uiteenzettingen van de rapporteur betreffende het standpunt van zijn commissie ten aanzien van de in stemming gebrachte amendementen toegestaan.

Artikel 153

Staking van stemmen

1.   Ingeval de stemmen staken bij een stemming overeenkomstig artikel 152, lid 1, onder b) of d) wordt de tekst in zijn geheel terugverwezen naar de commissie. Dit geldt ook voor stemmingen overeenkomstig de artikelen 3 en 7 en bij eindstemmingen overeenkomstig de artikelen 177 en 188, met dien verstande dat voor wat betreft de laatste twee artikelen de Conferentie van voorzitters terugverwijst.

2.   Ingeval de stemmen staken bij stemming over de agenda in haar geheel (artikel 132) of de notulen in hun geheel (artikel 172), of over een tekst die in onderdelen in stemming is gebracht overeenkomstig artikel 157, wordt de tekst geacht te zijn aangenomen.

3.   In alle andere gevallen van staking van stemmen, onverminderd de artikelen die een gekwalificeerde meerderheid vereisen, wordt de in stemming gebrachte tekst of het in stemming gebrachte voorstel geacht te zijn verworpen.

Artikel 154

Uitgangspunten bij de stemming

1.   Uitgangspunt bij de stemming over verslagen is een aanbeveling van de ten principale bevoegde commissie. De commissie kan haar voorzitter en rapporteur met deze taak belasten.

2.   De commissie kan aanbevelen alle of meerdere amendementen en bloc in stemming te brengen, deze aan te nemen of te verwerpen of deze vervallen te verklaren.

Zij kan ook compromisamendementen voorstellen.

3.   Wanneer de commissie een stemming en bloc aanbeveelt, worden de desbetreffende amendementen eerst en bloc in stemming gebracht.

4.   Wanneer een compromisamendement wordt voorgesteld, wordt dat bij voorrang in stemming gebracht.

5.   Over een amendement waarvoor om hoofdelijke stemming is verzocht, wordt apart gestemd.

6.   Stemming in onderdelen is niet mogelijk bij een stemming en bloc of bij een stemming over een compromisamendement.

Artikel 155

Volgorde van de stemming over amendementen

1.   Amendementen worden behandeld vóór de tekst waarop zij betrekking hebben en worden vóór deze tekst in stemming gebracht.

2.   Indien twee of meer amendementen die elkaar uitsluiten op hetzelfde gedeelte van de tekst betrekking hebben, gaat het amendement dat het verst van de oorspronkelijke tekst afwijkt vóór en moet het eerst in stemming worden gebracht. Aanneming ervan brengt mede dat de andere amendementen zijn verworpen. Indien het wordt verworpen, wordt het amendement dat alsdan voorgaat in stemming gebracht en zo vervolgens alle overige amendementen. In geval van twijfel over de voorrang beslist de Voorzitter. Indien alle amendementen worden verworpen, wordt de oorspronkelijke tekst geacht te zijn aangenomen, tenzij binnen de gestelde termijn om aparte stemming is verzocht.

3.   De Voorzitter kan eerst de oorspronkelijke tekst in stemming brengen of bij de stemming een minder ver van de oorspronkelijke tekst afwijkend amendement laten gaan vóór het amendement dat het verst van deze tekst afwijkt.

Indien één van deze teksten de meerderheid behaalt, vervallen alle andere op dezelfde tekst betrekking hebbende amendementen.

4.   Bij uitzondering kunnen, op voorstel van de Voorzitter, amendementen die na sluiting van de beraadslaging worden ingediend, in stemming worden gebracht wanneer het compromisamendementen betreft of indien er technische problemen gerezen zijn. De Voorzitter heeft de goedkeuring van het Parlement nodig voor het in stemming brengen van dergelijke amendementen.

Ingevolge artikel 151, lid 3 staat de ontvankelijkheid van de amendementen ter beoordeling van de Voorzitter. Wanneer compromisamendementen worden ingediend na de sluiting van de beraadslaging overeenkomstig het onderhavige lid beslist de Voorzitter van geval tot geval over hun ontvankelijkheid, waarbij hij zich ervan vergewist of het wel degelijk een compromisamendement betreft.

Als algemeen ontvankelijkheidscriterium kan gelden dat:

de compromisamendementen in de regel geen betrekking mogen hebben op onderdelen van de tekst waarop vóór het verstrijken van de termijn voor de indiening van amendementen geen amendementen zijn ingediend;

de compromisamendementen in de regel uitgaan van de fracties, de voorzitters of rapporteurs van de betrokken commissies, of de indieners van andere amendementen;

de compromisamendementen in de regel de intrekking van andere amendementen over hetzelfde punt tot gevolg hebben.

Alleen de Voorzitter kan voorstellen compromisamendementen in aanmerking te nemen. Voor het in stemming brengen van het amendement heeft de Voorzitter de toestemming nodig van het Parlement, waaraan hij de vraag stelt of er bezwaren bestaan tegen het in stemming brengen van het betrokken compromisamendement. Zo ja, dan beslist het Parlement met de meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

5.   Als de bevoegde commissie een reeks amendementen heeft ingediend op de tekst waarop het verslag betrekking heeft, brengt de Voorzitter deze en bloc in stemming, behalve wanneer een fractie of ten minste zevenendertig leden om stemming in onderdelen hebben verzocht of wanneer andere amendementen zijn ingediend.

6.   De Voorzitter kan andere amendementen en bloc in stemming brengen als ze elkaar aanvullen. In dat geval volgt hij de procedure van lid 5. De indieners van dergelijke amendementen kunnen een dergelijke stemming en bloc voorstellen wanneer hun amendementen elkaar aanvullen.

7.   De Voorzitter kan na de aanneming of verwerping van een bepaald amendement besluiten andere amendementen met vergelijkbare strekking of doeleinden en bloc in stemming te brengen. De Voorzitter kan de instemming van het Parlement vragen alvorens daartoe over te gaan.

Een dergelijke reeks amendementen kan betrekking hebben op verschillende gedeelten van de oorspronkelijke tekst.

8.   Wanneer door verschillende leden twee of meer identieke amendementen worden ingediend, worden deze als één amendement in stemming gebracht.

Artikel 156

Behandeling in de commissie van voor de plenaire vergadering ingediende amendementen

Indien op een verslag meer dan 50 amendementen ter behandeling ter plenaire vergadering zijn ingediend, kan de Voorzitter, in overleg met de voorzitter van de bevoegde commissie, deze commissie verzoeken een vergadering bijeen te roepen om deze amendementen te behandelen. Amendementen die in dit stadium door minder dan een tiende van de commissieleden worden gesteund, worden niet ter plenaire vergadering in stemming gebracht.

Artikel 157

Stemming in onderdelen

1.   Wanneer de in stemming te brengen tekst verschillende bepalingen bevat, betrekking heeft op verschillende onderwerpen of te splitsen is in verschillende delen die elk een logische betekenis en regelende waarde hebben, kan door een fractie of ten minste zevenendertig leden verzocht worden om stemming in onderdelen.

2.   Een dergelijk verzoek moet uiterlijk de avond vóór de stemming worden ingediend, tenzij de Voorzitter een andere termijn vaststelt. De Voorzitter neemt een besluit over het verzoek.

Artikel 158

Stemrecht

Het stemrecht is een persoonlijk recht.

De leden brengen hun stem individueel en persoonlijk uit.

Iedere overtreding van dit artikel wordt als ernstige ordeverstoring in de zin van artikel 147, lid 1 beschouwd en heeft de in dat artikel genoemde juridische gevolgen.

Artikel 159

Stemming

1.   Het Parlement stemt in de regel bij handopsteken.

2.   Indien de Voorzitter beslist dat de uitslag twijfelachtig is, wordt elektronisch gestemd en indien de elektronische steminstallatie niet functioneert, bij zitten en opstaan.

3.   De uitslag van de stemming wordt geregistreerd.

Artikel 160

Hoofdelijke stemming

1.   Benevens in de in de artikelen 99, lid 4 en 100, lid 5 bedoelde gevallen heeft hoofdelijke stemming plaats wanneer een fractie of ten minste zevenendertig leden uiterlijk de avond vóór de stemming hierom schriftelijk verzoeken, tenzij de Voorzitter een andere termijn vaststelt,.

2.   Hoofdelijke stemming vindt plaats in alfabetische volgorde, te beginnen bij de naam van een door het lot aan te wijzen lid. De Voorzitter wordt als laatste opgeroepen.

Het stemmen geschiedt hardop met de woorden „vóór”, „tegen” of „onthouding”. Voor de aanneming of verwerping worden alleen de vóór- en tegenstemmen als uitgebrachte stemmen meegeteld. De Voorzitter stelt de uitslag van de stemming vast en maakt deze bekend.

De uitslag van de stemming wordt in de notulen van de vergadering vastgelegd, en wel per fractie in alfabetische volgorde van de namen der leden. Daarbij wordt tevens vermeld hoe elk lid heeft gestemd.

Artikel 161

Elektronische stemming

1.   De Voorzitter kan te allen tijde besluiten dat de in de artikelen 159, 160 en 162 bedoelde stemmingen met gebruikmaking van een elektronische steminstallatie plaatsvinden.

Indien dit om technische redenen niet mogelijk is, vindt de stemming plaats overeenkomstig de artikelen 159, 160, lid 2, of 162.

De technische instructies voor het gebruik van de elektronische steminstallatie worden door het Bureau vastgesteld.

2.   Bij elektronische stemming wordt uitsluitend de numerieke uitslag van de stemming geregistreerd.

Wanneer echter om hoofdelijke stemming overeenkomstig artikel 160, lid 1 is verzocht, wordt de uitslag van de stemming, per fractie en in alfabetische volgorde van de namen der leden, in de notulen van de vergadering vastgelegd.

3.   Een hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig artikel 160, lid 2 gehouden, indien de meerderheid van de aanwezige leden hierom verzoekt; of aan deze voorwaarde is voldaan, kan met gebruikmaking van de in lid 1 van onderhavig artikel genoemde installatie worden vastgesteld.

Artikel 162

Geheime stemming

1.   Onverminderd de toepassing van artikel 12, lid 1, artikel 177, lid 1, en artikel 182, lid 2, tweede alinea is bij benoemingen de stemming geheim.

Alleen de stembriefjes waarop de namen voorkomen van de leden die kandidaat zijn gesteld, tellen mee voor de uitslag.

2.   Een geheime stemming kan ook plaatsvinden indien minstens een vijfde van de leden van het Parlement hierom verzoekt. Een dergelijk verzoek moet vóór de opening van de stemming worden gedaan.

3.   Een verzoek om geheime stemming heeft voorrang boven een verzoek om hoofdelijke stemming.

4.   Bij geheime stemmingen wordt de telling van de stemmen verricht door twee tot zes bij loting onder de leden aangewezen stemopnemers.

Bij stemmingen ingevolge lid 1 mogen de kandidaten niet als stemopnemer optreden.

De namen van de leden die aan een geheime stemming hebben deelgenomen, worden vermeld in de notulen van de vergadering waarin de stemming plaatsvond.

Artikel 163

Stemverklaringen

1.   Wanneer de algemene beraadslaging is gesloten, kan ieder lid bij de eindstemming een mondelinge verklaring van ten hoogste één minuut afleggen ofwel een schriftelijke verklaring van maximaal 200 woorden die in het volledig verslag van de vergadering wordt opgenomen.

Een fractie kan een stemverklaring van ten hoogste twee minuten afleggen.

Een verzoek tot het afleggen van een stemverklaring is niet meer ontvankelijk, zodra met de eerste stemverklaring een aanvang is gemaakt.

Stemverklaringen over de eindstemming kunnen worden afgelegd betreffende elk aan het Parlement voorgelegd onderwerp. De term „eindstemming” zegt a priori niets over het soort stemming, maar betekent de laatste stemming over ongeacht welk onderwerp.

2.   Stemverklaringen zijn niet toegestaan bij stemmingen over aangelegenheden betreffende de orde.

3.   Als een voorstel van de Commissie of een verslag krachtens artikel 131 op de agenda van het Parlement is geplaatst, kunnen leden overeenkomstig lid 1 een schriftelijke verklaring afleggen.

Mondelinge of schriftelijke stemverklaringen moeten rechtstreeks verband houden met de tekst waarover wordt gestemd.

Artikel 164

Betwisting van de stemming

1.   Bij iedere stemming verklaart de Voorzitter deze te zijn geopend en te zijn gesloten.

2.   Wanneer de Voorzitter een stemming voor geopend heeft verklaard, mag niemand behalve hijzelf meer het woord voeren totdat de Voorzitter de stemming voor gesloten heeft verklaard.

3.   Een beroep op het Reglement met betrekking tot de geldigheid van een bepaalde stemming kan worden gedaan nadat de Voorzitter de stemming voor gesloten heeft verklaard.

4.   Na de bekendmaking van de uitslag van een stemming bij handopsteken kan worden verzocht dat deze door middel van een elektronische stemming wordt geverifieerd.

5.   De Voorzitter beslist over de geldigheid van de bekendgemaakte uitslag. Zijn beslissing is definitief.

HOOFDSTUK 5

MOTIES VAN ORDE

Artikel 165

Voorstellen van orde

1.   Het woord wordt bij voorrang verleend bij de volgende voorstellen van orde:

a)

voorstel om in het geheel niet te beraadslagen wegens niet-ontvankelijkheid van het betrokken onderwerp (artikel 167),

b)

voorstel tot terugverwijzing naar een commissie (artikel 168),

c)

voorstel tot sluiting van de beraadslaging (artikel 169),

d)

voorstel tot uitstel van de beraadslaging en van de stemming (artikel 170),

e)

voorstel tot schorsing of sluiting van de vergadering (artikel 171).

Bij deze voorstellen kunnen, behalve de indiener van het voorstel, alleen een voorstander en een tegenstander, alsmede de voorzitter of de rapporteur van de bevoegde commissie het woord voeren.

2.   De spreektijd bedraagt ten hoogste één minuut.

Artikel 166

Beroep op het Reglement

1.   Aan een lid kan het woord worden verleend om de Voorzitter erop te attenderen dat het Reglement niet in acht wordt genomen. Daarbij geeft dat lid allereerst aan op welk artikel het zich beroept.

2.   Een verzoek om het woord te voeren voor een beroep op het Reglement heeft voorrang boven alle andere verzoeken om het woord te voeren.

3.   De spreektijd bedraagt ten hoogste één minuut.

4.   De Voorzitter beslist onverwijld overeenkomstig de bepalingen van het Reglement over beroepen op het Reglement en deelt onmiddellijk na het beroep op het Reglement zijn beslissing hierover mede. Hierover wordt niet gestemd.

5.   Bij uitzondering kan de Voorzitter verklaren dat zijn beslissing op een later tijdstip, doch uiterlijk 24 uur na het beroep op het Reglement, zal worden medegedeeld, mits het uitstel van de beslissing niet tot vertraging van de lopende beraadslaging leidt. Hij kan daarbij de kwestie aan de bevoegde commissie voorleggen.

Artikel 167

Prealabele kwestie

1.   Bij opening van de beraadslaging over een bepaald agendapunt kan worden voorgesteld in het geheel niet te beraadslagen wegens niet-ontvankelijkheid van het betrokken onderwerp (prealabele kwestie). Dit voorstel wordt onmiddellijk in stemming gebracht.

Van het voornemen om een dergelijk voorstel te doen, wordt de Voorzitter ten minste vierentwintig uur van te voren in kennis gesteld, die het Parlement hiervan onmiddellijk mededeling doet.

2.   Indien een dergelijk voorstel wordt aangenomen, gaat het Parlement onmiddellijk over tot het volgende agendapunt.

Artikel 168

Terugverwijzing naar een commissie

1.   Een fractie of ten minste zevenendertig leden kunnen ofwel bij de vaststelling van de agenda ofwel vóór de opening van de beraadslaging verzoeken een aangelegenheid naar een commissie terug te verwijzen.

Van het voornemen om een dergelijk verzoek om terugverwijzing in te dienen, wordt de Voorzitter ten minste vierentwintig uur van te voren in kennis gesteld, die het Parlement hiervan onmiddellijk mededeling doet.

2.   Een fractie of ten minste zevenendertig leden kunnen ook vóór en tijdens een stemming verzoeken een aangelegenheid naar een commissie terug te verwijzen. Een dergelijk verzoek wordt onmiddellijk in stemming gebracht.

3.   Een verzoek om terugverwijzing kan tijdens elk van de verschillende fasen van de procedure slechts eenmaal worden ingediend.

4.   Terugverwijzing heeft tot gevolg dat de beraadslaging over het behandelde punt wordt geschorst.

5.   Het Parlement kan de commissie een termijn stellen, waarbinnen zij haar conclusies moet mededelen.

Artikel 169

Sluiting van de beraadslaging

1.   Voordat de sprekerslijst is afgewerkt, kan door de Voorzitter, een fractie of ten minste zevenendertig leden worden voorgesteld de beraadslaging te sluiten. Dit voorstel wordt onmiddellijk in stemming gebracht.

2.   Wanneer een dergelijk voorstel wordt aangenomen, mag nog slechts één lid per fractie die tot dusverre bij de beraadslaging nog niet het woord gekregen heeft, het woord voeren.

3.   Na de uiteenzettingen overeenkomstig lid 2 wordt de beraadslaging gesloten en gaat het Parlement over tot stemming over het behandelde onderwerp, tenzij voordien reeds een bepaald tijdstip voor de stemming is vastgesteld.

4.   Wordt het voorstel verworpen, dan kan het tijdens dezelfde beraadslaging niet opnieuw worden ingediend, behalve door de Voorzitter.

Artikel 170

Uitstel van de beraadslaging en van de stemming

1.   Een fractie of ten minste zevenendertig leden kunnen bij de opening van de beraadslaging over een bepaald agendapunt verzoeken de beraadslaging tot een nader aangegeven tijdstip uit te stellen. Dit voorstel wordt onmiddellijk in stemming gebracht.

Van het voornemen om een dergelijk verzoek om uitstel in te dienen, wordt de Voorzitter ten minste vierentwintig uur van te voren in kennis gesteld, die het Parlement hiervan onmiddellijk mededeling doet.

2.   Indien een dergelijk voorstel wordt aangenomen, gaat het Parlement over tot het volgende agendapunt. De uitgestelde beraadslaging wordt op het daarvoor bepaalde tijdstip hervat.

3.   Wordt het voorstel verworpen, dan kan het tijdens dezelfde vergaderperiode niet opnieuw worden ingediend.

4.   Een fractie of ten minste zevenendertig leden kunnen vóór of tijdens een stemming een verzoek om uitstel van de stemming indienen. Dit verzoek wordt onmiddellijk in stemming gebracht.

Bij een beslissing van het Parlement om een beraadslaging uit te stellen tot een latere vergaderperiode, wordt aangegeven op de agenda van welke vergaderperiode deze beraadslaging wordt ingeschreven, met dien verstande dat de agenda voor deze vergaderperiode wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 130 en 132.

Artikel 171

Schorsing of sluiting van de vergadering

Tijdens een beraadslaging of een stemming kan de vergadering worden geschorst of gesloten indien het Parlement hiertoe besluit op voorstel van de Voorzitter, een fractie of ten minste zevenendertig leden. Dit voorstel wordt onmiddellijk in stemming gebracht.

HOOFDSTUK 6

PUBLICATIE VAN DE WERKZAAMHEDEN

Artikel 172

Notulen

1.   De notulen van elke vergadering, bevattende de besluiten van het Parlement en de namen der sprekers, worden ten minste een half uur voor het begin van de volgende vergadering des namiddags rondgedeeld.

Als besluiten bedoeld in bovenbedoelde zin gelden in het kader van de wetgevingsprocedures ook alle door het Parlement aangenomen amendementen, zelfs wanneer het betreffende voorstel van de Commissie overeenkomstig artikel 52, lid 1, respectievelijk het gemeenschappelijk standpunt van de Raad overeenkomstig artikel 61, lid 3 uiteindelijk is verworpen.

De door het Parlement aangenomen teksten worden afzonderlijk rondgedeeld. Wanneer de door het Parlement aangenomen teksten met wetgevend karakter amendementen bevatten, worden zij in geconsolideerde versie gepubliceerd.

2.   Aan het begin van de vergadering des namiddags legt de Voorzitter de notulen van de vorige vergadering aan het Parlement ter goedkeuring voor.

3.   Indien tegen de notulen bezwaren worden ingebracht, beslist het Parlement zo nodig of de verzochte wijzigingen in overweging zullen worden genomen. Geen der leden mag langer dan één minuut over de notulen het woord voeren.

4.   De notulen worden door de Voorzitter en de secretaris-generaal ondertekend en in het archief van het Parlement bewaard. Zij worden binnen een maand in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd.

Artikel 173

Volledig verslag

1.   Van elke vergadering wordt een volledig verslag in de officiële talen opgesteld.

2.   De sprekers zijn verplicht de tekst van hun redevoeringen aan het secretariaat terug te zenden uiterlijk op de dag volgende op die waarop zij deze ontvangen hebben.

3.   Het volledig verslag wordt gepubliceerd als bijlage bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

TITEL VII

COMMISSIES EN DELEGATIES

HOOFDSTUK 1

COMMISSIES — INSTELLING EN TAKEN

Artikel 174

Instelling van de vaste commissies

Op voorstel van de Conferentie van voorzitters stelt het Parlement vaste commissies in, waarvan de bevoegdheden in een bijlage bij het Reglement (15) worden omschreven. De verkiezing van de leden van deze commissies vindt plaats tijdens de eerstvolgende vergaderperiode na nieuwe verkiezingen voor het Parlement en vervolgens opnieuw na verloop van twee en een half jaar.

De bevoegdheden van de vaste commissies kunnen worden vastgesteld op een andere datum dan die waarop zij worden ingesteld.

Artikel 175

Instelling van tijdelijke commissies

Het Parlement kan, op voorstel van de Conferentie van voorzitters, te allen tijde tijdelijke commissies instellen, waarvan de bevoegdheden, de samenstelling en de ambtstermijn terzelfder tijd als het besluit tot instelling ervan worden vastgesteld; de ambtstermijn is maximaal twaalf maanden, tenzij het Parlement deze termijn bij het verstrijken ervan verlengt.

Aangezien de taken, de samenstelling en het mandaat van de tijdelijke commissies tegelijkertijd met het besluit tot de instelling ervan worden vastgesteld, betekent dat dat het Parlement later niet kan besluiten hun taken te veranderen, ongeacht de vraag of deze worden beperkt of uitgebreid.

Artikel 176

Enquêtecommissies

1.   Voor het onderzoeken van vermeende inbreuken op het Gemeenschapsrecht of van gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht die zouden zijn toe te schrijven aan een instelling of een orgaan van de Europese Gemeenschappen, aan een overheidsdienst van een lidstaat, of aan personen die krachtens het Gemeenschapsrecht gemachtigd zijn dit recht toe te passen, kan het Parlement, op verzoek van een vierde van zijn leden, een enquêtecommissie instellen.

Het besluit tot instelling van een enquêtecommissie wordt binnen een maand in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd. Het Parlement treft bovendien alle noodzakelijke maatregelen om aan dit besluit zoveel mogelijk bekendheid te geven.

2.   Voor de werkwijze van een enquêtecommissie gelden de bepalingen van dit Reglement die op de commissies van toepassing zijn, onder voorbehoud van de bijzondere bepalingen die zijn vermeld in het onderhavige artikel alsook in het besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van19 april 1995 (16) tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement, dat als bijlage bij dit Reglement is gevoegd.

3.   Een verzoek tot instelling van een enquêtecommissie moet het voorwerp van de enquête vermelden en een uitvoerige toelichting omvatten waarin de gegrondheid ervan wordt aangetoond. Het Parlement besluit op voorstel van de Conferentie van voorzitters over het al dan niet instellen van de commissie en, in het eerste geval, over de samenstelling ervan, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 177.

4.   Een enquêtecommissie rondt haar werkzaamheden binnen een termijn van ten hoogste twaalf maanden af met de indiening van een verslag. Het Parlement kan tweemaal besluiten deze termijn met drie maanden te verlengen.

In de commissie hebben alleen gewone leden of, indien deze afwezig zijn, hun vaste plaatsvervangers stemrecht.

5.   De enquêtecommissie kiest een voorzitter en twee ondervoorzitters en benoemt één of meer rapporteurs. De commissie kan voorts haar leden met opdrachten en specifieke taken belasten of bevoegdheden aan hen overdragen; dezen moeten haar daarover uitvoerig verslag uitbrengen.

Tussen de vergaderingen worden de bevoegdheden van de commissie, wanneer zulks dringend of noodzakelijk is, uitgeoefend door het bureau, onder voorbehoud van goedkeuring op de eerstvolgende vergadering.

6.   Wanneer een enquêtecommissie van oordeel is dat één van haar rechten niet is geëerbiedigd, stelt zij de Voorzitter van het Parlement voor passende stappen te ondernemen.

7.   De enquêtecommissie kan zich voor het houden van een hoorzitting of het verkrijgen van documenten wenden tot de instellingen of personen als bedoeld in artikel 3 van het in lid 2 genoemde besluit.

De reis- en verblijfkosten van de leden en ambtenaren van communautaire instellingen en organen komen ten laste van deze laatste. De reis- en verblijfkosten van andere personen die voor een enquêtecommissie getuigenis afleggen, worden volgens de geldende regeling voor het horen van deskundigen door het Europees Parlement vergoed.

Eenieder die wordt verzocht om voor een enquêtecommissie als getuige te verschijnen, kan een beroep doen op de rechten die hij als getuige zou genieten voor een rechtbank in zijn land van herkomst. De betrokkene dient op deze rechten te worden gewezen voordat hij een verklaring aflegt.

Ten aanzien van het gebruik van talen houdt de enquêtecommissie zich aan artikel 138, met dien verstande dat het bureau van de commissie:

de vertolking kan beperken tot de officiële talen van degenen die bij de werkzaamheden zijn betrokken, indien het dit om redenen van vertrouwelijkheid noodzakelijk acht;

ten aanzien van de vertaling van de ontvangen stukken zodanig beslist dat de werkzaamheden snel en doelmatig en met inachtneming van de noodzakelijke geheimhouding en vertrouwelijkheid kunnen verlopen.

8.   De voorzitter van de enquêtecommissie ziet samen met het bureau toe op de inachtneming van het geheime of vertrouwelijke karakter van de werkzaamheden en maakt de leden hier tijdig op attent.

Tevens wijst hij de leden nadrukkelijk op de bepalingen van artikel 2, lid 2 van voornoemd besluit. Bijlage VII, deel A van het Reglement is van toepassing.

9.   Voor de behandeling van onder voorbehoud van geheimhouding of vertrouwelijkheid beschikbaar gestelde bescheiden wordt gebruik gemaakt van technische voorzieningen die kunnen waarborgen dat alleen de betrokken leden er persoonlijk inzage in hebben. Deze leden verbinden er zich in een plechtige verklaring toe niemand anders toegang te verlenen tot geheime of vertrouwelijke informatie in de zin van dit artikel en deze uitsluitend te gebruiken voor de opstelling van hun verslag voor de enquêtecommissie. De vergaderingen worden gehouden in ruimtes die zodanig ingericht zijn dat onbevoegden niet kunnen meeluisteren.

10.   Aan het einde van haar werkzaamheden brengt de enquêtecommissie aan het Parlement verslag uit over de resultaten ervan, waarbij in voorkomend geval de minderheidsstandpunten worden weergegeven overeenkomstig het bepaalde in artikel 48. Dit verslag wordt gepubliceerd.

Op verzoek van de enquêtecommissie behandelt het Parlement dit verslag in de eerstkomende vergaderperiode na de indiening ervan.

Zij kan het Parlement ook een ontwerpaanbeveling voorleggen die gericht is tot de instellingen of organen van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten.

11.   De Voorzitter van het Parlement draagt de overeenkomstig bijlage VI bevoegde commissie op toe te zien op de uitvoering die is gegeven aan de resultaten van de werkzaamheden van de enquêtecommissie en eventueel hierover verslag uit te brengen. Hij neemt alle verdere maatregelen die nuttig worden geacht voor de concrete tenuitvoerlegging van de conclusies van de enquêtes.

Uitsluitend op het voorstel van de Conferentie van voorzitters betreffende de samenstelling van een enquêtecommissie (lid 3) kunnen overeenkomstig artikel 177, lid 2 amendementen worden ingediend.

Op het voorwerp van de enquête als vastgesteld door een vierde van de leden van het Parlement (lid 3) en op de in lid 4 vastgestelde termijn kunnen geen amendementen worden ingediend.

Artikel 177

Samenstelling van de commissies

1.   De verkiezing van de leden van de commissies en enquêtecommissies vindt plaats nadat de fracties en de niet-ingeschrevenen hun voordrachten hebben ingediend. De Conferentie van voorzitters legt het Parlement de nodige voorstellen voor. De samenstelling van de commissies is zoveel mogelijk een weerspiegeling van de samenstelling van het Parlement.

Wanneer een lid van fractie verandert, behoudt het voor de resterende duur van zijn ambtstermijn van twee en een half jaar zijn zetels in de commissies. Heeft het feit dat een lid van fractie verandert echter tot gevolg dat de rechtvaardige vertegenwoordiging van de politieke richtingen in een commissie wordt verstoord, dan doet de Conferentie van voorzitters, overeenkomstig de in lid 1, tweede zin genoemde procedure, nieuwe voorstellen voor de samenstelling van de commissie, waarbij de individuele rechten van het betrokken lid moeten worden gewaarborgd.

2.   Amendementen op de voorstellen van de Conferentie van voorzitters zijn slechts ontvankelijk indien zij worden ingediend door ten minste zevenendertig leden. Over deze amendementen besluit het Parlement bij geheime stemming.

3.   De leden worden geacht te zijn gekozen overeenkomstig de eventueel op grond van lid 2 gewijzigde voorstellen van de Conferentie van voorzitters.

4.   Indien een fractie nalaat binnen een door de Conferentie van voorzitters vastgestelde termijn overeenkomstig lid 1 voordrachten voor een enquêtecommissie in te dienen, legt de Conferentie van voorzitters slechts de binnen deze termijn ontvangen voordrachten aan het Parlement voor.

5.   Over de vervanging van de leden der commissies in geval van vacatures kan voorlopig worden beslist door de Conferentie van voorzitters met instemming van de te benoemen leden en met inachtneming van de bepalingen van lid 1.

6.   Deze wijzigingen worden in de eerstvolgende vergadering ter bekrachtiging aan het Parlement voorgelegd.

Artikel 178

Plaatsvervangers

1.   De fracties en niet-ingeschrevenen kunnen voor elke commissie een aantal vaste plaatsvervangers aanwijzen dat overeenkomt met het aantal gewone leden dat de verschillende fracties en de niet-ingeschreven leden in de betrokken commissies vertegenwoordigt. Zulks wordt ter kennis gebracht van de Voorzitter. Deze vaste plaatsvervangers hebben het recht aan de commissievergaderingen deel te nemen, aldaar het woord te voeren en, bij afwezigheid van het gewone lid, aan de stemming deel te nemen.

2.   Bij afwezigheid van een gewoon lid van de commissie kan dit lid zich, ingeval er geen vaste plaatsvervangers benoemd mochten zijn of bij afwezigheid van laatstgenoemden, doen vervangen door een ander lid van dezelfde fractie met het recht om aan de stemmingen deel te nemen. De naam van deze plaatsvervanger moet vóór het begin van de stemming aan de voorzitter van de commissie worden medegedeeld.

Het bepaalde in lid 2 is mutatis mutandis van toepassing op de niet-ingeschrevenen.

De in lid 2, laatste zin bedoelde voorafgaande mededeling moet worden gedaan vóór het einde van de beraadslaging of vóór de opening van de stemming over het agendapunt of de agendapunten waarvoor het gewone lid zich laat vervangen.

***

Het hier bepaalde heeft betrekking op twee duidelijk in deze tekst vastgestelde onderdelen:

een fractie mag in een commissie niet meer vaste plaatsvervangers hebben dan gewone leden;

alleen de fracties mogen vaste plaatsvervangers aanwijzen, op voorwaarde dat zij dit ter kennis brengen van de Voorzitter.

Tot slot:

de hoedanigheid van vaste plaatsvervanger hangt uitsluitend samen met het lidmaatschap van een bepaalde fractie;

wanneer het aantal gewone leden van een fractie in een commissie wordt gewijzigd, wordt het maximum aantal vaste plaatsvervangers dat zij mag aanwijzen dienovereenkomstig gewijzigd;

wanneer een lid van fractie verandert, kan het niet het mandaat van vaste plaatsvervanger behouden dat het in zijn oorspronkelijke fractie had;

een lid van een commissie kan in geen geval plaatsvervanger zijn van een collega die bij een andere fractie hoort.

Artikel 179

Taken van de commissies

1.   De vaste commissies behandelen de vraagstukken die bij hen door het Parlement of, gedurende een onderbreking van de zitting, door de Voorzitter namens de Conferentie van voorzitters aanhangig zijn gemaakt. De taken van tijdelijke commissies en enquêtecommissies worden op het tijdstip van de instelling ervan bepaald; zij zijn niet gerechtigd adviezen aan andere commissies uit te brengen.

(Zie de toelichting na artikel 175.)

2.   Ingeval een vaste commissie zich onbevoegd verklaart een vraagstuk te behandelen, of in geval van een competentieconflict tussen twee of meer vaste commissies, wordt de competentiekwestie binnen vier werkweken na de kennisgeving van de verwijzing ter plenaire vergadering bij de Conferentie van voorzitters aanhangig gemaakt. De Conferentie van commissievoorzitters wordt hiervan in kennis gesteld. Zij kan de Conferentie van voorzitters een aanbeveling doen. De Conferentie van voorzitters neemt binnen zes werkweken na de aanhangigmaking een besluit. Zo niet, dan wordt de competentiekwestie ter fine van een besluit op de agenda van de eerstvolgende vergaderperiode geplaatst.

3.   Indien twee of meer vaste commissies bevoegd zijn voor de behandeling van een vraagstuk, wordt één ervan als ten principale bevoegde commissie en worden de overige als medeadviserende commissie aangewezen.

In totaal kunnen echter niet meer dan drie commissies gelijktijdig een vraagstuk in behandeling nemen, tenzij om gegronde redenen, overeenkomstig het bepaalde in lid 1, wordt besloten van deze regel af te wijken.

4.   Twee of meer commissies of subcommissies kunnen gezamenlijk de vraagstukken die onder hun bevoegdheid vallen, bestuderen, doch geen beslissing nemen.

5.   Iedere commissie kan, met instemming van het Bureau, een of meer van haar leden belasten met een studie- of informatieopdracht.

Artikel 180

Commissie belast met het onderzoek van de geloofsbrieven

Van de commissies die worden samengesteld overeenkomstig de bepalingen van dit Reglement wordt er één belast met het onderzoek van de geloofsbrieven en de voorbereiding van de beslissingen over betwistingen betreffende de verkiezingen.

Artikel 181

Subcommissies

1.   Met de voorafgaande toestemming van de Conferentie van voorzitters kan iedere vaste of tijdelijke commissie in het belang van haar werk uit haar midden een of meer subcommissies benoemen, waarvan zij met toepassing van het bepaalde in artikel 177 de samenstelling, alsmede de bevoegdheden bepaalt. De subcommissies brengen verslag uit aan de commissie die ze heeft benoemd.

2.   De voor de commissies geldende procedure geldt ook voor de subcommissies.

3.   De voorwaarden voor toelating van plaatsvervangers tot vergaderingen van subcommissies zijn dezelfde als bij commissievergaderingen.

4.   De toepassing van deze bepalingen moet de afhankelijkheidsrelatie waarborgen tussen een subcommissie en de commissie uit het midden waarvan zij is ingesteld. Derhalve worden alle gewone leden van een subcommissie gekozen uit de leden die zitting hebben in de commissie door welke zij is ingesteld.

Artikel 182

Bureau van de commissies

1.   In de eerstvolgende commissievergadering na de verkiezing van de leden van de commissies, overeenkomstig artikel 177, kiest de commissie een voorzitter en, bij aparte stemmingen, één, twee of drie ondervoorzitters, die het bureau van de commissie vormen.

2.   Wanneer het aantal kandidaten overeenkomt met het aantal te vervullen zetels, is verkiezing bij acclamatie mogelijk.

Indien dit niet het geval is of wanneer een zesde van de commissieleden daarom verzoekt, geschiedt de verkiezing bij geheime stemming.

Wanneer er slechts één kandidaat is, wordt de uitslag bepaald door de volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen; deze bestaan uit de stemmen vóór en de stemmen tegen.

Wanneer er bij de eerste stemming meerdere kandidaten zijn, is de kandidaat gekozen die de volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen zoals gedefinieerd in de vorige alinea, behaalt. Bij de tweede stemming is de kandidaat gekozen die de meeste stemmen behaalt. Wanneer de stemmen staken, is de oudste kandidaat in jaren gekozen.

Indien een tweede stemming noodzakelijk is, kunnen nieuwe kandidaten worden voorgedragen.

HOOFDSTUK 2

COMMISSIES — WERKWIJZE

Artikel 183

Commissievergaderingen

1.   De commissies komen bijeen, daartoe opgeroepen door hun voorzitter, of op initiatief van de Voorzitter van het Parlement.

2.   De Commissie en de Raad kunnen aan commissievergaderingen deelnemen, indien zij daartoe namens de commissie door haar voorzitter worden uitgenodigd.

Bij speciaal besluit van de betrokken commissie kunnen anderen worden uitgenodigd een vergadering bij te wonen en daarin het woord te voeren.

Naar analogie wordt de beslissing over de aanwezigheid van de persoonlijke medewerkers van de leden in de commissievergaderingen aan elke commissie overgelaten.

Een ten principale bevoegde commissie kan, met toestemming van het Bureau, een hoorzitting met deskundigen beleggen, wanneer zij deze noodzakelijk acht om een bepaalde zaak naar behoren te kunnen afhandelen.

Indien zij dit wensen, kunnen de medeadviserende commissies aan de hoorzitting deelnemen.

3.   Onverminderd de toepassing van artikel 46, lid 6 kunnen de leden van het Parlement, tenzij de betrokken commissie anders beslist, de vergaderingen van de commissies waarvan zij geen deel uitmaken, bijwonen zonder aan de beraadslagingen deel te nemen.

Deze leden kunnen echter door de commissie worden gemachtigd met raadgevende stem aan haar werkzaamheden deel te nemen.

Artikel 184

Notulen van de commissievergaderingen

De notulen van iedere commissievergadering worden rondgedeeld aan alle commissieleden; zij worden de commissie tijdens haar eerstvolgende vergadering ter goedkeuring voorgelegd.

Artikel 185

Stemming in de commissie

1.   Ieder lid kan amendementen indienen ter behandeling in een commissie.

2.   Een commissie kan rechtsgeldig stemmen indien een kwart van haar leden daadwerkelijk aanwezig is. Indien evenwel een zesde van haar leden hierom vóór het begin van een stemming verzoekt, is deze stemming slechts geldig indien het aantal leden dat aan de stemming deelneemt de meerderheid van de leden van die commissie uitmaakt.

3.   De stemming in de commissie vindt plaats bij handopsteken, tenzij een vierde van het aantal leden van de commissie om hoofdelijke stemming verzoekt. In dat geval vindt de stemming plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 160, lid 2.

4.   De voorzitter van de commissie neemt deel aan de beraadslagingen en aan de stemmingen, evenwel zonder dat zijn stem de doorslag geeft.

5.   In het licht van de ingediende amendementen, kan de commissie, in plaats van tot stemming over te gaan, de rapporteur verzoeken een nieuw ontwerp voor te leggen waarin zoveel mogelijk met deze amendementen rekening wordt gehouden. Voor de indiening van amendementen op dit ontwerp wordt dan een nieuwe termijn vastgesteld.

Artikel 186

Bepalingen betreffende de plenaire vergadering die ook van toepassing zijn op de commissievergaderingen

Het bepaalde in de artikelen 11, 12, 13, 16, 17, 140, 141, 143, lid 1, 146, 148, 150 t/m 153, 155, 157, lid 1, 158, 159, 161, 162, 164 t/m 167, 170 en 171 is mutatis mutandis van toepassing op de commissievergaderingen.

Artikel 187

Vragenuur in de commissies

Een commissie kan besluiten dat in haar vergaderingen een vragenuur wordt gehouden. Elke commissie stelt zelf de regels vast voor dit vragenuur.

HOOFDSTUK 3

INTERPARLEMENTAIRE DELEGATIES

Artikel 188

Instelling en taken van interparlementaire delegaties

1.   Op voorstel van de Conferentie van voorzitters stelt het Parlement vaste interparlementaire delegaties in en besluit het over de aard en het aantal leden. Het aantal leden van elke delegatie wordt vastgesteld naar gelang van de taken van de delegatie. De verkiezing van de leden van de delegaties vindt plaats tijdens de eerste of de tweede vergaderperiode na nieuwe verkiezingen voor het Parlement en geldt voor de duur van de zittingsperiode.

2.   De verkiezing van de leden van de delegaties vindt plaats nadat de fracties en de niet-ingeschrevenen hun voordrachten bij de Conferentie van voorzitters hebben ingediend. De Conferentie van voorzitters legt het Parlement de nodige voorstellen voor, waarbij, voorzover mogelijk, rekening wordt gehouden met een rechtvaardige vertegenwoordiging van de lidstaten en van de politieke richtingen. De leden 2, 3, 5 en 6 van artikel 177 zijn van toepassing.

3.   De bureaus van de delegaties worden samengesteld volgens de overeenkomstig artikel 182 voor de samenstelling van de vaste commissies geldende procedure.

4.   Het Parlement stelt de algemene bevoegdheden van de verschillende delegaties vast. Het kan te allen tijde tot uitbreiding en beperking van deze bevoegdheden besluiten.

5.   De Conferentie van voorzitters stelt op voorstel van de Conferentie van delegatievoorzitters de voor de werkzaamheden van de delegaties noodzakelijke uitvoeringsbepalingen vast.

6.   De voorzitter van de delegatie brengt aan de voor buitenlandse zaken en veiligheid bevoegde commissie verslag uit over de werkzaamheden.

Artikel 189

Samenwerking met de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa

1.   De organen van het Parlement, en meer in het bijzonder de commissies, werken samen met hun tegenhangers van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa op gebieden van gemeenschappelijk belang, om met name de doelmatigheid van de werkzaamheden te vergroten en dubbel werk te voorkomen.

2.   De Conferentie van voorzitters bepaalt in gezamenlijk overleg met de bevoegde autoriteiten van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa de wijze van tenuitvoerlegging van deze bepalingen.

Artikel 190

Gemengde parlementaire commissies

1.   Het Europees Parlement kan met de parlementen van de staten die met de Gemeenschap geassocieerd zijn of waarmee toetredingsonderhandelingen lopen, gemengde parlementaire commissies instellen.

Deze commissies kunnen aanbevelingen richten tot de betrokken parlementen. Deze aanbevelingen worden voor wat het Europees Parlement betreft naar de bevoegde commissie verwezen, die voorstellen doet met betrekking tot het daaraan te geven gevolg.

2.   De algemene bevoegdheden van de diverse gemengde parlementaire commissies worden vastgesteld door het Europees Parlement en bij de overeenkomsten met de desbetreffende derde landen.

3.   Voor de gemengde parlementaire commissies gelden de procedurele bepalingen die in de desbetreffende overeenkomst zijn vastgesteld. Deze zijn gebaseerd op de pariteit tussen de delegatie van het Europees Parlement en die van het betrokken parlement.

4.   De gemengde parlementaire commissies stellen hun reglement vast en leggen dit ter goedkeuring voor zowel aan het Bureau van het Europees Parlement als aan dat van het betrokken parlement.

5.   De verkiezing van de leden van de delegaties van het Europees Parlement in de gemengde parlementaire commissies en de samenstelling van de bureaus van deze delegaties vinden plaats volgens de voor de interparlementaire delegaties vastgestelde procedure.

TITEL VIII

VERZOEKSCHRIFTEN

Artikel 191

Petitierecht

1.   Iedere burger van de Europese Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat, heeft het recht om individueel of te zamen met andere burgers of personen een verzoekschrift tot het Parlement te richten betreffende een onderwerp dat tot de werkterreinen van de Europese Unie behoort en dat hem of haar rechtstreeks aangaat.

2.   Aan het Parlement gerichte verzoekschriften moeten naam, nationaliteit en woonplaats van ieder der indieners vermelden.

3.   De verzoekschriften dienen in één van de officiële talen van de Europese Unie te zijn opgesteld.

Verzoekschriften die in een andere taal zijn gesteld, worden alleen in behandeling genomen als de indiener een in een officiële taal van de Europese Unie gestelde vertaling of samenvatting heeft bijgevoegd. Bij de behandeling door het Parlement wordt uitgegaan van deze vertaling resp. samenvatting. De briefwisseling van het Parlement met de indiener van het verzoekschrift wordt gevoerd in de officiële taal waarin de vertaling resp. samenvatting is gesteld.

4.   Verzoekschriften die voldoen aan de in lid 2 genoemde voorwaarden worden in volgorde van binnenkomst in een algemeen register ingeschreven; die welke niet daaraan voldoen, worden ter zijde gelegd. Aan de indiener van het verzoekschrift wordt de reden ervan medegedeeld.

5.   De in het algemeen register ingeschreven verzoekschriften worden door de Voorzitter naar de bevoegde commissie verwezen, die moet onderzoeken of zij binnen het kader van de werkzaamheden van de Europese Unie vallen.

6.   De door de commissie niet ontvankelijk verklaarde verzoekschriften worden ter zijde gelegd; de indiener van het verzoekschrift wordt met opgave van redenen hiervan in kennis gesteld.

7.   In dat geval kan de commissie de indiener aanbevelen zich tot de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Europese Unie te wenden.

8.   Wordt door de indiener niet om vertrouwelijke behandeling van zijn verzoekschrift verzocht, dan wordt het ingeschreven in een openbaar register.

9.   Wanneer de commissie zulks dienstig acht, kan zij de zaak aan de ombudsman voorleggen.

10.   Verzoekschriften die bij het Parlement zijn ingediend door natuurlijke of rechtspersonen welke geen burger van de Europese Unie zijn en niet hun verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat hebben, worden afzonderlijk geregistreerd en geklasseerd. De Voorzitter zendt maandelijks een overzicht van de in de afgelopen maand ontvangen verzoekschriften, met vermelding van het onderwerp daarvan, naar de voor de behandeling van verzoekschriften bevoegde commissie, die de verzoekschriften waarvan zij behandeling dienstig acht kan opvragen.

Artikel 192

Behandeling van verzoekschriften

1.   De bevoegde commissie kan besluiten om over de door haar ontvankelijk verklaarde verzoekschriften verslagen op te stellen of anderszins een standpunt in te nemen.

De commissie kan, in het bijzonder voor verzoekschriften waarmee een wijziging van het geldende recht wordt beoogd, overeenkomstig artikel 46 het advies van een andere commissie inwinnen.

2.   Er wordt een elektronisch register ingesteld, waarin de burgers hun elektronische handtekening kunnen plaatsen onder een ontvankelijk verklaard en in het register ingeschreven verzoekschrift om zich aldus bij de eerste indiener aan te sluiten.

3.   Voor de behandeling van verzoekschriften of voor de vaststelling van feiten kan de commissie rekwestranten horen, algemene hoorzittingen beleggen of onderscheidenlijk aan leden opdracht geven om ter plaatse de feiten vast te stellen.

4.   Ter voorbereiding van haar advies kan de commissie de Commissie verzoeken, documenten en inlichtingen te verstrekken en toegang te verschaffen tot haar diensten.

5.   De commissie legt eventueel aan het Parlement ontwerpresoluties over de door haar behandelde verzoekschriften voor.

De commissie kan eveneens verzoeken dat haar advies door de Voorzitter van het Parlement aan de Commissie of aan de Raad wordt toegezonden.

6.   Om de zes maanden brengt zij het Parlement op de hoogte van de resultaten van haar beraadslagingen.

De commissie brengt in het bijzonder aan het Parlement verslag uit over de maatregelen die de Raad of de Commissie met betrekking tot de door het Parlement toegezonden verzoekschriften heeft genomen.

7.   De Voorzitter brengt de indieners van de verzoekschriften op de hoogte van de hierover genomen beslissingen en van de motivering ervan.

Artikel 193

Bekendmaking van gegevens betreffende verzoekschriften

1.   Van de in het in artikel 191, lid 4 genoemde algemeen register ingeschreven verzoekschriften, alsmede van de belangrijkste besluiten over de te volgen procedure voor de behandeling ervan wordt ter plenaire vergadering mededeling gedaan. Deze mededelingen worden in de notulen van de vergadering opgenomen.

2.   De titels en samenvattingen van de in het algemeen register ingeschreven verzoekschriften, alsmede de samen met de verzoekschriften toegezonden adviezen en belangrijkste besluiten worden in een databank voor het publiek toegankelijk gemaakt, indien de indiener ervan daartegen geen bezwaar maakt. Vertrouwelijk te behandelen verzoekschriften worden in het archief van het Parlement bewaard, waar zij voor alle leden ter inzage liggen.

TITEL IX

OMBUDSMAN

Artikel 194

Benoeming van de ombudsman

1.   Aan het begin van iedere zittingsperiode en onmiddellijk na zijn verkiezing of in de gevallen als bedoeld in lid 8 roept de Voorzitter op tot kandidaatstelling met het oog op de benoeming van de ombudsman en stelt hij hiervoor de termijn vast. Deze oproep wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd.

2.   De kandidaten moeten worden gesteund door ten minste zevenendertig leden uit ten minste twee lidstaten.

Ieder lid mag slechts één kandidaat steunen.

De kandidaatstellingen dienen alle bewijsstukken te bevatten op grond waarvan met zekerheid kan worden vastgesteld dat de kandidaat voldoet aan de voorwaarden als gesteld in het statuut van de ombudsman.

3.   De kandidaatstellingen worden aan de bevoegde commissie toegezonden die kan verzoeken de betrokkenen te horen.

Deze hoorzittingen zijn toegankelijk voor alle leden.

4.   De alfabetische lijst met ontvankelijke kandidaatstellingen wordt vervolgens aan het Parlement ter stemming voorgelegd.

5.   De stemming is geheim en geschiedt bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

Indien na de eerste twee stemronden geen enkele kandidaat is gekozen, blijven alleen de twee kandidaten over, die in de tweede stemronde het hoogste aantal stemmen hebben behaald.

In alle gevallen van staking van stemmen wint de oudste kandidaat.

6.   Voordat tot stemming wordt overgegaan, vergewist de Voorzitter zich ervan dat ten minste de helft van de leden van het Parlement aanwezig is.

7.   De benoemde kandidaat wordt onmiddellijk verzocht voor het Hof van Justitie de eed of de belofte af te leggen.

8.   Behalve in geval van overlijden of ontheffing van zijn ambt blijft de ombudsman in functie totdat zijn opvolger in zijn ambt is geïnstalleerd.

Artikel 195

Werkzaamheden van de ombudsman

1.   Het besluit inzake het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt alsmede de desbetreffende uitvoeringsbepalingen, zoals vastgesteld door de ombudsman, zijn ter informatie als bijlage (17) bij het Reglement gevoegd.

2.   De ombudsman brengt het Parlement overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7 van bovengenoemd besluit op de hoogte van gevallen van wanbeheer, waarover de bevoegde commissie een verslag kan opstellen. Tevens legt hij, overeenkomstig artikel 3, lid 8 van bovengenoemd besluit, aan het einde van elke zitting het Parlement een verslag voor met het resultaat van zijn onderzoeken. Hierover stelt de bevoegde commissie een verslag op dat het Parlement ter beraadslaging wordt voorgelegd.

3.   De ombudsman kan tevens de bevoegde commissie op haar verzoek informatie verstrekken dan wel op eigen initiatief door die commissie worden gehoord.

Artikel 196

Ontheffing van de ombudsman van zijn ambt

1.   Een tiende van de leden van het Parlement kan verzoeken dat de ombudsman van zijn ambt ontheven wordt verklaard, indien hij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten.

2.   Het verzoek wordt voorgelegd aan de ombudsman en de bevoegde commissie; indien de meerderheid van haar leden van mening is dat de aangevoerde argumenten gegrond zijn, brengt de bevoegde commissie verslag uit aan het Parlement. De ombudsman wordt op eigen verzoek vóór de stemming over het verslag gehoord. Het Parlement neemt na beraadslaging een besluit bij geheime stemming.

3.   Voordat tot stemming wordt overgegaan, vergewist de Voorzitter zich ervan dat ten minste de helft van de leden van het Parlement aanwezig is.

4.   Indien voor ontheffing van de ombudsman van zijn ambt is gestemd en wanneer deze hieraan geen gevolg heeft gegeven, dient de Voorzitter, uiterlijk tijdens de vergaderperiode volgend op die waarin de stemming plaatsvond, bij het Hof van Justitie een verzoek in om de ombudsman van zijn ambt ontheven te verklaren en onverwijld hierover uitspraak te doen.

De procedure wordt onderbroken bij vrijwillige ontslagneming van de ombudsman.

TITEL X

SECRETARIAAT-GENERAAL VAN HET PARLEMENT

Artikel 197

Secretariaat-generaal

1.   Het Parlement wordt bijgestaan door een secretaris-generaal, die door het Bureau wordt benoemd.

Hij legt ten overstaan van het Bureau de plechtige belofte af dat hij zijn ambt volstrekt onpartijdig en geheel naar eer en geweten zal uitoefenen.

2.   De secretaris-generaal van het Parlement heeft de leiding over een secretariaat, waarvan samenstelling en organisatie worden bepaald door het Bureau.

3.   Het Bureau stelt het organigram van het secretariaat-generaal op alsmede de regelingen betreffende de administratieve en financiële positie van de ambtenaren en andere personeelsleden.

Het Bureau stelt eveneens vast op welke groepen van ambtenaren en personeelsleden de artikelen 12 t/m 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen geheel of ten dele van toepassing zijn.

De Voorzitter van het Parlement doet aan de bevoegde instellingen van de Europese Unie de noodzakelijke mededelingen.

TITEL XI

BEVOEGDHEDEN MET BETREKKING TOT POLITIEKE PARTIJEN OP EUROPEES NIVEAU

Artikel 198

Bevoegdheden van de Voorzitter

De Voorzitter vertegenwoordigt het Parlement in zijn betrekkingen met politieke partijen op Europees niveau overeenkomstig artikel 19, lid 4.

Artikel 199

Bevoegdheden van het Bureau

1.   Het Bureau neemt een besluit over de aanvraag tot financiering van de politieke partij op Europees niveau alsmede over de verdeling van de kredieten tussen de begunstigde politieke partijen. Het stelt een lijst op van de begunstigden en van de toegewezen bedragen.

2.   Het Bureau beslist over eventuele opschorting of verlaging van de financiering en over eventuele terugvordering van onterecht ontvangen bedragen.

3.   Na afloop van het begrotingsjaar keurt het Bureau het definitieve activiteitenverslag en de financiële eindafrekening van de begunstigde politieke partij goed.

4.   Onder de voorwaarden als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad kan het Bureau de politieke partijen op Europees niveau overeenkomstig hun voorstellen technische ondersteuning verlenen. Het Bureau kan bepaalde specifieke besluiten tot verlening van technische ondersteuning delegeren aan de secretaris-generaal.

5.   In alle in de voorgaande leden genoemde gevallen handelt het Bureau op voorstel van de secretaris-generaal. Behalve in de in de leden 1 en 4 genoemde gevallen hoort het Bureau, alvorens een besluit te nemen, de vertegenwoordigers van de betrokken politieke partij. Het Bureau kan te allen tijde het advies van de Conferentie van voorzitters inwinnen.

6.   Als het Parlement na verificatie constateert dat een politieke partij op Europees niveau niet langer de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden alsmede van de rechtsstaat in acht neemt, besluit het Bureau deze politieke partij uit te sluiten van financiering.

Artikel 200

Bevoegdheden van de bevoegde commissie en van het Parlement in plenaire vergadering bijeen

1.   Op verzoek van een tenminste drie fracties vertegenwoordigend kwart van de leden van het Parlement, verzoekt de Voorzitter, na een gedachtewisseling in de Conferentie van voorzitters, de bevoegde commissie na te gaan of een politieke partij op Europees niveau nog altijd, met name in haar programma en optreden, de beginselen eerbiedigt waarop de Europese Unie is gegrondvest, te weten vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden alsmede de rechtsstaat.

2.   Alvorens een ontwerpbesluit aan het Parlement voor te leggen, hoort de bevoegde commissie de vertegenwoordigers van de desbetreffende politieke partij, verzoekt zij het in Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde comité van onafhankelijke vooraanstaande personen om advies en behandelt zij dit advies.

3.   Het Parlement neemt met meerderheid van de uitgebrachte stemmen een ontwerpbesluit aan waarin wordt vastgesteld of de desbetreffende politieke partij al dan niet de in lid 1 genoemde beginselen eerbiedigt. Er kunnen geen amendementen worden ingediend. Indien het ontwerpbesluit geen meerderheid behaalt, wordt in beide gevallen het tegengestelde besluit geacht te zijn aangenomen.

4.   Het besluit van het Parlement treedt in werking vanaf de dag waarop het in lid 1 bedoelde verzoek is ingediend.

5.   De Voorzitter vertegenwoordigt het Parlement in het comité van onafhankelijke vooraanstaande personen.

6.   Het in Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde verslag over de toepassing van deze verordening en over de gefinancierde activiteiten wordt door de bevoegde commissie opgesteld en aan de plenaire vergadering voorgelegd.

TITEL XII

TOEPASSING EN WIJZIGING VAN HET REGLEMENT

Artikel 201

Toepassing van het Reglement

1.   Bij twijfel over de toepassing of de interpretatie van het Reglement kan de Voorzitter, ongeacht reeds hierover genomen besluiten, de zaak voor onderzoek naar de bevoegde commissie verwijzen.

Naar aanleiding van een beroep op het Reglement overeenkomstig artikel 166 kan de Voorzitter de zaak eveneens naar de bevoegde commissie verwijzen.

2.   De bevoegde commissie beslist of het noodzakelijk is een wijziging van het Reglement voor te stellen. In dat geval wordt de procedure van artikel 202 gevolgd.

3.   Indien de bevoegde commissie beslist dat met een interpretatie van de geldende bepalingen van het Reglement kan worden volstaan, doet zij deze interpretatie aan de Voorzitter toekomen, die op zijn beurt het Parlement ervan in kennis stelt tijdens de eerstvolgende vergaderperiode.

4.   Indien de interpretatie van de bevoegde commissie door een fractie of ten minste zevenendertig leden wordt betwist, wordt de zaak ter beslissing aan het Parlement voorgelegd. Goedkeuring van de tekst geschiedt bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen, indien ten minste een derde van de leden van het Parlement aanwezig is. Bij verwerping wordt de zaak terugverwezen naar de commissie.

5.   Niet-betwiste interpretaties, alsmede door het Parlement goedgekeurde interpretaties worden cursief gedrukt als toelichting bij het (de) betrokken artikel(en) van het Reglement opgenomen.

6.   Deze interpretatie geldt als precedent bij de latere toepassing en interpretatie van de betrokken artikelen.

7.   Het Reglement en de interpretaties worden op gezette tijden aan een herziening onderworpen door de terzake bevoegde commissie.

8.   Wanneer het Reglement rechten toekent aan een specifiek aantal leden, dan wordt dit aantal automatisch vervangen door het dichtstbij liggende gehele getal (bij gelijkblijvend percentage van het totale aantal leden van het Parlement) ingeval het totale aantal leden van het Parlement, met name als gevolg van uitbreidingen van de Europese Unie, wordt uitgebreid.

Artikel 202

Wijziging van het Reglement

1.   Ieder lid kan wijzigingen op dit Reglement en de bijlagen ervan voorstellen, die desgewenst vergezeld kunnen gaan van korte motiveringen.

Deze wijzigingsvoorstellen worden vertaald, vermenigvuldigd, rondgedeeld en ter behandeling verwezen naar de bevoegde commissie, die ze behandelt en beslist of zij aan het Parlement zullen worden voorgelegd.

Bij de toepassing van de artikelen 150, 151 en 155 op de behandeling van deze voorstellen ter plenaire vergadering, wordt met de verwijzing in deze artikelen naar „oorspronkelijke tekst” of „voorstel van de Commissie” naar de tot dat moment geldende bepaling verwezen.

2.   Amendementen op dit Reglement worden slechts aangenomen met de meerderheid van de leden van het Parlement.

3.   Behoudens bij de stemming vastgestelde uitzonderingen, treden wijzigingen op dit Reglement en de bijlagen ervan in werking op de eerste dag van de vergaderperiode die volgt op de aanneming ervan.

TITEL XIII

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 203

Onafgedane zaken

Aan het einde van de laatste vergaderperiode vóór de verkiezingen worden alle door het Parlement onafgedane zaken als vervallen beschouwd, behoudens het bepaalde in de tweede alinea van dit artikel.

Aan het begin van elke zittingsperiode neemt de Conferentie van voorzitters een besluit over de met redenen omklede verzoeken van de parlementaire commissies en de andere instellingen om hernieuwing of voortzetting van de behandeling van dergelijke zaken.

Een en ander geldt niet voor verzoekschriften en voor teksten waarover geen besluit behoeft te worden genomen.

Artikel 204

Indeling van de bijlagen

De bijlagen bij dit Reglement zijn in de volgende drie rubrieken ingedeeld:

a)

bepalingen ter toepassing van de bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen aangenomen, in het Reglement vastgelegde procedures (bijlage VI);

b)

bepalingen ter uitvoering van specifieke in het Reglement vastgelegde voorschriften, overeenkomstig de daarin voorgeschreven procedures en meerderheden (bijlagen I, II, III, IV, V, VII, delen A en C, IX en XV);

c)

interinstitutionele akkoorden of andere bepalingen uit hoofde van het Verdrag die in het Parlement van toepassing zijn dan wel van belang zijn voor het functioneren ervan. Tot opneming van deze bepalingen als bijlagen bij het Reglement wordt door het Parlement, op voorstel van zijn bevoegde commissie, besloten bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen (bijlagen VII, deel B, VIII, X, XI, XII, XIII, XIV en XVI).


(1)  Voor Commissievergaderingen zie artikel 184.

(2)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(3)  Bijlage I.

(4)  Bijlage IX.

(5)  Bijlage IX.

(6)  Bijlage XI.

(7)  PB L 297 van 15.11.2003, blz. 1.

(8)  Bijlage XIV.

(9)  Bijlage IV.

(10)  Bijlage V.

(11)  Bijlage IV.

(12)  Bijlage XV.

(13)  Bijlage XV.

(14)  Bijlage II.

(15)  Bijlage VI.

(16)  Bijlage VIII.

(17)  Bijlage X.


BIJLAGE I

BEPALINGEN TER UITVOERING VAN ARTIKEL 9, LID 1 — TRANSPARANTIE INZAKE DE FINANCIËLE BELANGEN VAN DE LEDEN

Artikel 1

1.   Alvorens het woord te voeren in het Parlement of een zijner organen of wanneer het is voorgedragen als rapporteur, deelt een lid, dat een rechtstreeks financieel belang heeft bij het onderwerp waarover wordt beraadslaagd, zulks mondeling mede.

2.   Voordat een lid rechtsgeldig benoemd kan worden in een functie van het Parlement of een van zijn organen overeenkomstig de artikelen 12, 182 of 188, lid 2 van het Reglement, dan wel deel kan uitmaken van een officiële delegatie overeenkomstig de artikelen 64 of 188, lid 2, moet de betrokkene naar behoren schriftelijk opgave hebben gedaan van zijn belangen overeenkomstig artikel 2.

Artikel 2

De quaestoren houden een register bij waarin ieder lid persoonlijk nauwkeurig opgave doet van:

a)

zijn beroepswerkzaamheden en alle verdere door hem tegen vergoeding uitgeoefende functies of activiteiten,

b)

financiële, personele of materiële steun naast de door het Parlement beschikbaar gestelde middelen, die aan het lid in het kader van diens politieke activiteiten door derden wordt verleend, met vermelding van de identiteit van laatstgenoemden.

De leden zien bij de uitoefening van hun mandaat af van aanvaarding van andere giften of voordelen.

Alle opgaven voor het register geschieden onder de persoonlijke verantwoordelijkheid van het lid en dienen ieder jaar te worden bijgewerkt.

Het Bureau kan van tijd tot tijd een lijst doen uitgaan met de gegevens die naar zijn mening in het register dienen te worden opgegeven.

Komt een lid, na daarom verzocht te zijn, zijn verplichting om opgave te doen van de onder a) en b) vermelde gegevens niet na, dan verzoekt de Voorzitter het opnieuw deze informatie binnen twee maanden te verstrekken. Verstrijkt deze termijn zonder dat de informatie verstrekt is, dan wordt de naam van het lid in kwestie met vermelding van het gewraakte feit bekendgemaakt in de notulen van de eerste dag van elke vergaderperiode die volgt op het verstrijken van de termijn. Weigert het lid ook na bekendmaking van het gewraakte feit de informatie te verstrekken, dan past de Voorzitter artikel 147 van het Reglement toe met het oog op uitsluiting van het betrokken lid.

De voorzitters van groeperingen van leden, zowel interfractiewerkgroepen als andere niet-officiële groeperingen van leden, zijn gehouden opgave te doen van elke vorm van steun, in geld of natura (bijv. secretariaatsondersteuning) welke, indien aan de leden persoonlijk verleend, krachtens dit artikel zou moeten worden opgegeven.

De quaestoren zijn verantwoordelijk voor het bijhouden van dit register en voor het opstellen van gedetailleerde regels voor de opgave van steun van derden aan dergelijke groeperingen.

Artikel 3

Het register is openbaar.

Het kan langs elektronische weg toegankelijk worden gemaakt.

Artikel 4

In afwachting van een statuut voor de leden van het Europees Parlement dat de verschillende nationale regels vervangt, zijn de leden ter zake van vermogensopgaven onderworpen aan de verplichtingen uit hoofde van de wetgeving van de lidstaat waarin zij gekozen zijn.


BIJLAGE II

REGELING VAN HET VRAGENUUR OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 109

A.   RICHTLIJNEN

1.

Vragen zijn slechts ontvankelijk indien zij

beknopt zijn en zo geformuleerd dat een kort antwoord mogelijk is;

onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de Commissie en de Raad vallen en van algemeen belang zijn;

geen uitgebreide voorafgaande studies of onderzoekingen door de ondervraagde instelling vereisen;

duidelijk geformuleerd zijn en betrekking hebben op een concreet punt;

geen beweringen of waardeoordelen behelzen;

geen louter persoonlijke aangelegenheden betreffen;

niet ten doel hebben documenten of statistische gegevens te verkrijgen;

in de vragende vorm zijn gesteld.

2.

Een vraag wordt niet aanvaard indien zij betrekking heeft op onderwerpen die reeds op de agenda staan om in aanwezigheid van de betrokken instelling te worden behandeld.

3.

Een vraag wordt niet aanvaard indien in de periode van drie maanden, voorafgaande aan het tijdstip waarop de vraag gesteld wordt, dezelfde of een soortgelijke vraag gesteld en beantwoord werd, tenzij er zich nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan of indien de steller van de vraag nadere informatie wenst te krijgen. In het eerste geval ontvangt de vraagsteller een kopie van de vraag en het antwoord erop.

Aanvullende vragen

4.

Ieder lid kan naar aanleiding van elke vraag in aansluiting op het antwoord een aanvullende vraag stellen. Het kan in totaal twee aanvullende vragen stellen.

5.

Voor aanvullende vragen gelden de in deze richtlijnen gestelde voorwaarden voor ontvankelijkheid.

6.

De Voorzitter beslist over de ontvankelijkheid van aanvullende vragen en beperkt het aantal ervan opdat iedere vraagsteller antwoord kan krijgen op een vraag of op een aanvullende vraag.

De Voorzitter is niet verplicht een aanvullende vraag toe te staan, ook al voldoet die aan de genoemde voorwaarden voor ontvankelijkheid

a)

indien het normale verloop van het vragenuur hierdoor in gevaar zou komen, of

b)

indien de hoofdvraag waarop zij betrekking heeft, reeds voldoende door andere aanvullende vragen is toegelicht, of

c)

indien zij niet rechtstreeks in verband staat met de hoofdvraag.

Antwoorden op vragen

7.

De betrokken instelling draagt er zorg voor dat de antwoorden beknopt zijn en betrekking hebben op het onderwerp van de vraag.

8.

Indien de inhoud van de vragen zulks toelaat, kan de Voorzitter, in overleg met de stellers van de vragen, besluiten dat de betrokken instelling deze gezamenlijk zal beantwoorden.

9.

Een vraag mag slechts worden beantwoord in aanwezigheid van de steller ervan, tenzij deze vóór het begin van het vragenuur zijn plaatsvervanger schriftelijk aan de Voorzitter heeft bekendgemaakt.

10.

Is noch de steller van de vraag, noch zijn plaatsvervanger aanwezig, dan komt de vraag te vervallen.

11.

Indien een lid een vraag stelt, maar dit lid zelf noch zijn plaatsvervanger tijdens het vragenuur aanwezig zijn, maakt de Voorzitter het lid schriftelijk attent op zijn plicht aanwezig te zijn of zich te laten vervangen. Indien de Voorzitter drie maal in een periode van twaalf maanden genoopt is een dergelijke brief te verzenden, verliest het lid in kwestie voor een periode van zes maanden zijn recht om vragen te stellen.

12.

Vragen die wegens tijdgebrek niet kunnen worden beantwoord, worden beantwoord overeenkomstig artikel 110, lid 4, eerste alinea, tenzij de steller om toepassing van artikel 110, lid 3 verzoekt.

13.

Bij schriftelijk te beantwoorden vragen is het bepaalde in artikel 110, leden 3 en 5 van toepassing.

Termijnen

14.

De vragen moeten ten minste één week vóór het begin van het vragenuur worden ingediend. Vragen die niet binnen deze termijn zijn ingediend, kunnen niettemin tijdens het vragenuur worden behandeld indien de betrokken instelling hiermee akkoord gaat.

De ontvankelijk verklaarde vragen worden rondgedeeld aan de leden en toegezonden aan de betrokken instellingen.

Indeling

15.

Het vragenuur voor vragen aan de Commissie kan, met instemming van de Commissie, verdeeld worden in tijdsdelen voor specifieke vragen aan de onderscheiden leden van de Commissie.

Het vragenuur voor vragen aan de Raad kan, met instemming van de Raad, verdeeld worden in tijdsdelen voor vragen aan het voorzitterschap, de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid of de voorzitter van de Eurogroep. Een verdeling naar onderwerp is eveneens mogelijk.

B.   AANBEVELINGEN

(Uittreksel uit de resolutie van het Parlement van 13 november 1986)

Het Europees Parlement,

1.

wenst een striktere toepassing van de richtlijnen ter regeling van het vragenuur, overeenkomstig artikel 43 van het Reglement (1) , en met name punt 1 van de richtlijnen over de ontvankelijkheid;

2.

beveelt een veelvuldiger gebruik aan van de aan de Voorzitter van het Europees Parlement ingevolge artikel 43, lid 3 (2) van het Reglement verleende bevoegdheid om vragen voor het vragenuur naar onderwerp te groeperen, maar is van mening dat alleen de vragen in de eerste helft van de vragenlijst voor een bepaalde vergaderperiode gegroepeerd dienen te worden;

3.

beveelt ten aanzien van aanvullende vragen aan dat de Voorzitter in het algemeen een aanvullende vraag dient toe te staan van de steller van de vraag en een of hoogstens twee aanvullende vragen van leden, die bij voorkeur behoren tot een andere fractie en/of lidstaat dan de steller van de hoofdvraag, en herinnert eraan dat aanvullende vragen beknopt moeten zijn en in de vragende vorm moeten zijn gesteld en stelt voor dat zij niet langer dan 30 seconden mogen duren;

4.

verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat de antwoorden, ingevolge punt 7 van de richtlijnen, beknopt zijn en betrekking hebben op het onderwerp van de vraag.


(1)  Nu artikel 109.

(2)  Nu artikel 109, lid 3.


BIJLAGE III

RICHTLIJNEN EN ALGEMENE CRITERIAVOOR DE KEUZE VAN DE ONDERWERPEN VOOR HET DEBAT OVER GEVALLEN VAN SCHENDING VAN DE MENSENRECHTEN, DE DEMOCRATIE EN DE RECHTSSTAAT, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 115

Criteria voor prioriteit

1.

Als prioritair moeten worden beschouwd de ontwerpresoluties waarmee beoogd wordt dat het Parlement zich rechtstreeks richt tot de Raad, de Commissie, de lidstaten, andere staten of internationale organisaties, voordat een aangekondigde gebeurtenis plaatsvindt, indien de enige vergaderperiode van het Europees Parlement waarin de stemming daarover tijdig kan plaatsvinden de lopende vergaderperiode is.

2.

De ontwerpresoluties mogen niet meer dan 500 woorden bevatten.

3.

Onderwerpen die de bevoegdheden van de Europese Unie, zoals neergelegd in het Verdrag, raken, moeten als prioritair worden beschouwd, op voorwaarde dat zij bijzonder belangrijk zijn.

4.

Het aantal gekozen onderwerpen moet zodanig zijn dat een debat mogelijk is dat in overeenstemming is met hun belang, met een maximum van drie onderwerpen, met inbegrip van rubrieken.

Procedure

5.

De prioriteitscriteria voor de opstelling van de lijst van de in het debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat op te nemen onderwerpen worden ter kennis gebracht van het Europees Parlement en de fracties.

Beperking en verdeling van de spreektijd

6.

Ten einde de beschikbare tijd beter te benutten, komt de Voorzitter van het Europees Parlement, na raadpleging van de fractievoorzitters, met de Raad en de Commissie een beperking van de spreektijd overeen voor hun eventuele opmerkingen in het debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat.

Indieningstermijn voor amendementen

7.

De termijn voor de indiening van amendementen dient tussen de ronddeling van de teksten van de amendementen in de officiële talen en het tijdstip van de beraadslaging over de ontwerpresoluties voldoende tijd over te laten voor een behoorlijke behandeling van deze amendementen door de leden en de fracties.


BIJLAGE IV

UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BEHANDELING VAN DE ALGEMENE BEGROTING VAN DE EUROPESE UNIE EN DE AANVULLENDE BEGROTINGEN

Artikel 1

Zittingsdocumenten

1.   De volgende documenten worden vermenigvuldigd en rondgedeeld:

a)

de mededeling van de Commissie betreffende het in lid 9 van artikel 78 van het EGKS-Verdrag, artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het EGA-Verdrag bedoelde maximumpercentage,

b)

het voorstel van de Commissie of van de Raad tot vaststelling van een nieuw percentage,

c)

de uiteenzetting van de Raad betreffende het resultaat van zijn beraadslaging over de door het Parlement aangenomen amendementen en wijzigingsvoorstellen op de ontwerpbegroting,

d)

de wijzigingen van de Raad in de door het Parlement op de ontwerpbegroting aangenomen amendementen,

e)

het standpunt van de Raad inzake de vaststelling van een nieuw maximumpercentage,

f)

de nieuwe ontwerpbegroting, vastgesteld krachtens lid 8 van artikel 78 van het EGKS-Verdrag, artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het EGA-Verdrag,

g)

de ontwerpbesluiten betreffende de in artikel 78 ter van het EGKS-Verdrag, artikel 273 van het EG-Verdrag en artikel 178 van het EGA-Verdrag bedoelde voorlopige twaalfden.

2.   Deze documenten worden naar de ten principale bevoegde commissie verwezen. Elke betrokken commissie kan hierover advies uitbrengen.

3.   De Voorzitter stelt de termijn vast waarbinnen de commissies die een advies wensen uit te brengen, dit advies aan de ten principale bevoegde commissie moeten doen toekomen.

Artikel 2

Percentage

1.   Elk lid kan, binnen de grenzen van de hieronder gestelde regels, voorstellen voor een besluit tot vaststelling van een nieuw maximumpercentage indienen en toelichten.

2.   Alleen schriftelijke voorstellen, ondertekend door ten minste zevenendertig leden dan wel ingediend namens een fractie of een commissie, zijn ontvankelijk.

3.   De Voorzitter stelt de termijn van indiening vast.

4.   De ten principale bevoegde commissie brengt over deze voorstellen verslag uit voordat zij ter plenaire vergadering worden behandeld.

5.   Vervolgens spreekt het Parlement zich over deze voorstellen uit.

Het Parlement besluit met meerderheid van zijn leden en drie vijfde van het aantal uitgebrachte stemmen.

Ingeval de Raad het Parlement zijn instemming heeft betuigd met de vaststelling van een nieuw percentage, doet de Voorzitter ter plenaire vergadering mededeling van de aldus vastgestelde wijziging van het percentage.

Zo niet, dan wordt het standpunt van de Raad aan de ten principale bevoegde commissie voorgelegd.

Artikel 3

Behandeling van de ontwerpbegroting — eerste fase

1.   Elk lid kan, binnen de grenzen van de hieronder gestelde regels,

ontwerpamendementen op de ontwerpbegroting,

wijzigingsvoorstellen op de ontwerpbegroting

indienen en toelichten.

2.   Om ontvankelijk te zijn, moeten de ontwerpamendementen schriftelijk worden ingediend, door ten minste zevenendertig leden zijn ondertekend dan wel namens een fractie of een commissie zijn ingediend, het onderdeel van de begroting aangeven waarop zij betrekking hebben en het beginsel van evenwicht tussen de ontvangsten en uitgaven in acht nemen. De ontwerpamendementen bevatten alle dienstige gegevens betreffende de toelichting op het betrokken onderdeel van de begroting.

Hetzelfde geldt voor de wijzigingsvoorstellen.

Alle ontwerpamendementen en alle wijzigingsvoorstellen op de ontwerpbegroting gaan vergezeld van een schriftelijke motivering.

3.   De Voorzitter stelt de termijn voor de indiening van deze ontwerpamendementen en wijzigingsvoorstellen vast.

De Voorzitter stelt voor de indiening van ontwerpamendementen en wijzigingsvoorstellen twee termijnen vast waarvan de ene vóór, de andere na de goedkeuring van het verslag door de ten principale bevoegde commissie ligt.

4.   De bevoegde commissie brengt over de aldus ingediende teksten advies uit, voordat deze ter plenaire vergadering worden behandeld.

Ontwerpamendementen en wijzigingsvoorstellen die in de ten principale bevoegde commissie zijn verworpen, worden in de plenaire vergadering slechts in stemming gebracht indien een commissie of ten minste zevenendertig leden daarom vóór een door de Voorzitter vastgestelde termijn schriftelijk hebben verzocht; deze termijn mag in geen geval minder zijn dan 24 uur vóór de opening van de stemming.

5.   Ontwerpamendementen op de raming van het Europees Parlement die eenzelfde strekking hebben als die welke het Parlement reeds bij het vaststellen van deze raming heeft verworpen, worden slechts in behandeling genomen indien het advies van de ten principale bevoegde commissie gunstig luidt.

6.   In afwijking van het bepaalde in artikel 51, lid 2 van het Reglement stemt het Parlement apart en achtereenvolgens over:

elk ontwerpamendement en elk wijzigingsvoorstel,

elke afdeling van de ontwerpbegroting,

een ontwerpresolutie betreffende deze ontwerpbegroting.

De leden 4 t/m 8 van artikel 155 van het Reglement zijn evenwel van toepassing.

7.   De artikelen, hoofdstukken, titels en afdelingen van de ontwerpbegrotingen waarop geen ontwerpamendementen of wijzigingsvoorstellen zijn ingediend, worden geacht te zijn goedgekeurd.

8.   Voor de aanneming van ontwerpamendementen is de meerderheid van de leden van het Parlement vereist.

Voor de aanneming van wijzigingsvoorstellen is de meerderheid van de uitgebrachte stemmen vereist.

9.   Indien als gevolg van de door het Parlement aangenomen amendementen de uitgaven op de ontwerpbegroting zodanig worden verhoogd dat hierdoor het vastgestelde maximumpercentage wordt overschreden, ligt het op de weg van de ten principale bevoegde commissie, bij het Parlement een voorstel in te dienen tot vaststelling van een nieuw maximumpercentage in het kader van lid 9, laatste alinea van de artikelen 78 van het EGKS-Verdrag, 272 van het EG-Verdrag en 177 van het EGA-Verdrag. De stemming over dit voorstel vindt plaats na de stemming over de verschillende afdelingen van de ontwerpbegroting. Het Parlement besluit met meerderheid van de stemmen van zijn leden en drie vijfde van de uitgebrachte stemmen. Indien dit voorstel wordt verworpen, wordt de gehele ontwerpbegroting naar de ten principale bevoegde commissie terugverwezen.

10.   Indien het Parlement de ontwerpbegroting niet heeft geamendeerd, geen wijzigingsvoorstellen noch een voorstel tot verwerping van de ontwerpbegroting heeft aangenomen, verklaart de Voorzitter ter plenaire vergadering dat de begroting definitief is vastgesteld.

Indien het Parlement de ontwerpbegroting heeft geamendeerd of wijzigingsvoorstellen heeft aangenomen, wordt de aldus geamendeerde of van wijzigingsvoorstellen voorziene ontwerpbegroting aan de Raad en de Commissie toegezonden, vergezeld van de motiveringen.

11.   De notulen van de vergadering waarin het Parlement zich over de ontwerpbegroting heeft uitgesproken, worden aan de Raad en de Commissie toegezonden.

Artikel 4

Definitieve vaststelling van de begroting na eerste lezing

Indien de Raad het Parlement mededeelt dat hij de door het Parlement aangenomen amendementen niet heeft gewijzigd en de door het Parlement ingediende wijzigingsvoorstellen heeft aanvaard of niet heeft verworpen, verklaart de Voorzitter ter plenaire vergadering dat de begroting definitief is vastgesteld. Hij draagt zorg voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Behandeling van de uitslag van de beraadslagingen van de Raad — tweede fase

1.   Indien de Raad één of meer door het Parlement aangenomen amendementen heeft gewijzigd, wordt de aldus door de Raad gewijzigde tekst naar de ten principale bevoegde commissie verwezen.

2.   Elk lid kan, met inachtneming van de navolgende bepalingen, ontwerpamendementen op de door de Raad gewijzigde tekst indienen en toelichten.

3.   Om ontvankelijk te zijn, moeten deze ontwerpamendementen schriftelijk worden ingediend, door ten minste zevenendertig leden zijn ondertekend of namens een commissie zijn ingediend, met inachtneming van het beginsel van evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven. Artikel 46, lid 5 van het Reglement is niet van toepassing.

Ontvankelijk zijn alleen ontwerpamendementen die op de door de Raad gewijzigde tekst betrekking hebben.

4.   De Voorzitter stelt de termijn voor de indiening van de ontwerpamendementen vast.

5.   De ten principale bevoegde commissie spreekt zich uit over de door de Raad gewijzigde teksten en brengt advies uit over de erop ingediende ontwerpamendementen.

6.   De op de gewijzigde teksten van de Raad ingediende ontwerpamendementen worden ter plenaire vergadering in stemming gebracht, waarbij het bepaalde in artikel 3, lid 4, tweede alinea dienovereenkomstig van toepassing is. Het Parlement besluit met meerderheid van de stemmen van zijn leden en drie vijfde van de uitgebrachte stemmen. Aanneming van de ontwerpamendementen betekent dat de door de Raad gewijzigde tekst is verworpen. Bij verwerping ervan wordt de door de Raad gewijzigde tekst geacht te zijn aangenomen.

7.   Over de uiteenzetting van de Raad betreffende het resultaat van zijn beraadslagingen omtrent de door het Parlement aangenomen wijzigingsvoorstellen wordt een debat gevoerd, dat met de stemming over een ontwerpresolutie kan worden besloten.

8.   Wanneer de in dit artikel neergelegde procedure is afgesloten — doch onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 6 — verklaart de Voorzitter ter plenaire vergadering dat de begroting definitief is vastgesteld. Hij draagt zorg voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Verwerping van de gehele begroting

1.   Een commissie of ten minste zevenendertig leden kunnen om belangrijke redenen een voorstel indienen tot verwerping van de gehele ontwerpbegroting. Slechts een schriftelijk, met redenen omkleed voorstel dat binnen de door de Voorzitter vastgestelde termijn wordt ingediend, is ontvankelijk. De beweegredenen voor de verwerping mogen niet onderling onverenigbaar zijn.

2.   De ten principale bevoegde commissie brengt over dit voorstel advies uit voordat hierover ter plenaire vergadering wordt gestemd.

Het Parlement besluit met meerderheid van de stemmen van zijn leden en twee derde van de uitgebrachte stemmen. Indien het voorstel wordt aangenomen, wordt de gehele ontwerpbegroting naar de Raad teruggezonden.

Artikel 7

Regeling van de voorlopige twaalfden

1.   Elk lid kan, binnen de grenzen van navolgende regels, een voorstel indienen voor een besluit dat afwijkt van het door de Raad genomen besluit, op grond waarvan voor de niet verplicht uit het Verdrag of de krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten voortvloeiende uitgaven, bedragen worden toegestaan die het voorlopige twaalfde overschrijden.

2.   Om ontvankelijk te zijn, moeten deze ontwerpbesluiten schriftelijk worden ingediend, door ten minste zevenendertig leden zijn ondertekend dan wel namens een fractie of een commissie zijn ingediend en met redenen zijn omkleed.

3.   De ten principale bevoegde commissie brengt over de aldus ingediende teksten advies uit, voordat deze ter plenaire vergadering worden behandeld.

4.   Het Parlement besluit met meerderheid van de stemmen van zijn leden en drie vijfde van de uitgebrachte stemmen.

Artikel 8

Procedure voor de vaststelling van de raming van het Parlement

1.   Ten aanzien van de begroting van het Parlement, beslissen het Bureau en de ter zake van begroting bevoegde commissie achtereenvolgens over:

a)

het organigram;

b)

het voorontwerp en het ontwerp van raming.

2.   De besluiten over het organigram worden overeenkomstig de volgende procedure genomen:

a)

het Bureau stelt het organigram voor ieder begrotingsjaar op;

b)

eventueel vindt tussen het Bureau en de ter zake van begroting bevoegde commissie overleg plaats, ingeval het advies van laatstgenoemde afwijkt van de aanvankelijke besluiten van het Bureau;

c)

aan het einde van de procedure neemt het Bureau het definitieve besluit over de raming van het organigram overeenkomstig artikel 197, lid 3 van het Reglement, onverminderd de besluiten uit hoofde van artikel 272 van het EG-Verdrag.

3.   Wat de eigenlijke raming betreft, begint de voorbereidingsprocedure zodra het Bureau een definitief besluit over het organigram heeft genomen. De verschillende fasen van deze procedure zijn die als beschreven in artikel 73 van het Reglement:

a)

het Bureau stelt een voorontwerp van raming van de ontvangsten en uitgaven op (lid 1);

b)

de ter zake van begroting bevoegde commissie stelt de ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven op (lid 2);

c)

wanneer het standpunt van de ter zake van begroting bevoegde commissie en het Bureau ver uiteenlopen, wordt een overlegfase ingelast.


BIJLAGE V

PROCEDURE VOOR DE BEHANDELING EN AANNEMING VAN DE BESLUITEN INZAKE DE VERLENING VAN KWIJTING

Artikel 1

Documenten

1.   De volgende documenten worden gedrukt en rondgedeeld:

a)

de door de Commissie ingediende jaarrekening, de analyse van het financieel beheer en financiële balans,

b)

het jaarverslag en de speciale verslagen van de Rekenkamer met de antwoorden van de instellingen, en

c)

de verklaring van de Rekenkamer waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en de wettigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 248 van het EG-Verdrag;

d)

de aanbeveling van de Raad.

2.   Deze documenten worden aan de ten principale bevoegde commissie voorgelegd. Alle betrokken commissies kunnen advies uitbrengen.

3.   Indien andere commissies eveneens advies willen uitbrengen, stelt de Voorzitter de termijn vast waarbinnen deze adviezen aan de commissie ten principale moeten worden medegedeeld.

Artikel 2

Behandeling van het verslag

1.   Als voorgeschreven in het Financieel Reglement behandelt het Parlement uiterlijk 30 april van het jaar volgende op het jaar waarin de Rekenkamer haar jaarverslag heeft aangenomen, het kwijtingsverslag van de ten principale bevoegde commissie.

2.   Tenzij in deze bijlage anders is bepaald, zijn de bepalingen van het Reglement inzake amendementen en stemmingen van toepassing.

Artikel 3

Inhoud van het verslag

1.   Het kwijtingsverslag van de ten principale bevoegde commissie bevat:

a)

een ontwerpbesluit tot verlening van kwijting of tot uitstel van het kwijtingsbesluit (stemming tijdens de vergaderperiode van april) of een ontwerpbesluit tot verlening van kwijting of tot weigering kwijting te verlenen (stemming tijdens de vergaderperiode van oktober);

b)

een ontwerpbesluit tot afsluiting van de rekeningen van alle inkomsten, uitgaven, activa en passiva van de Gemeenschap;

c)

een ontwerpresolutie met opmerkingen bij het ontwerpbesluit als bedoeld onder a), inclusief een beoordeling van het begrotingsbeheer door de Commissie in het desbetreffende begrotingsjaar en opmerkingen over de uitvoering van de uitgaven in de toekomst;

d)

als bijlage, een lijst van de van de Commissie ontvangen documenten alsmede van de aangevraagde, maar niet ontvangen documenten;

e)

de adviezen van de betrokken commissies.

2.   Indien de ten principale bevoegde commissie voorstelt het kwijtingsbesluit uit te stellen, wordt in de desbetreffende ontwerpresolutie met name gewezen op:

a)

de redenen voor het uitstel,

b)

de verdere maatregelen die van de Commissie worden verwacht, met inbegrip van een termijn daarvoor,

c)

de documenten waarvan voorlegging van belang is om het Parlement in staat te stellen een gefundeerd besluit te nemen.

Artikel 4

Behandeling en stemming in het Parlement

1.   Een kwijtingsverslag van de ten principale bevoegde commissie wordt opgenomen op de agenda van de vergaderperiode die volgt op de indiening ervan.

2.   Er kunnen ter plenaire vergadering alleen amendementen worden ingediend op de overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder c) ingediende ontwerpresolutie.

3.   Bij de stemming over de ontwerpbesluiten en de ontwerpresolutie wordt, voor zover artikel 5 geen andersluidende bepalingen bevat, de volgorde als vermeld in artikel 3 aangehouden.

4.   Het Parlement spreekt zich uit met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen, overeenkomstig artikel 198 van het EG-Verdrag.

Artikel 5

Procedurevarianten

1.   Stemming tijdens de vergaderperiode van april

In eerste instantie bevat het kwijtingsverslag een ontwerpbesluit tot verlening van kwijting of tot uitstel van kwijting.

a)

Behaalt een ontwerpbesluit tot verlening van kwijting de meerderheid, dan betekent dit dat kwijting wordt verleend en dat de rekeningen worden afgesloten.

Behaalt een ontwerpbesluit tot verlening van kwijting geen meerderheid, dan wordt de kwijting geacht te zijn uitgesteld en dient de ten principale bevoegde commissie binnen zes maanden een nieuw verslag in met een nieuw ontwerpbesluit tot verlening van kwijting of tot weigering kwijting te verlenen.

b)

Wordt een ontwerpbesluit tot uitstel van kwijting aangenomen, dan dient de ten principale bevoegde commissie binnen zes maanden een nieuw verslag in met een nieuw ontwerpbesluit tot verlening van kwijting of tot weigering kwijting te verlenen. In dat geval wordt ook de afsluiting van de rekeningen uitgesteld en met het nieuwe verslag opnieuw een ontwerpbesluit hiertoe ingediend.

Behaalt een ontwerpbesluit tot uitstel van kwijting geen meerderheid, dan wordt de kwijting geacht te zijn verleend. In dat geval houdt het besluit ook de afsluiting van de rekeningen in. De ontwerpresolutie kan nog in stemming worden gebracht.

2.   Stemming tijdens de vergaderperiode van oktober

In tweede instantie bevat het kwijtingsverslag een ontwerpbesluit tot verlening van kwijting of tot weigering kwijting te verlenen.

a)

Behaalt een ontwerpbesluit tot verlening van kwijting de meerderheid, dan betekent dit dat kwijting wordt verleend en dat de rekeningen worden afgesloten.

Behaalt een ontwerpbesluit tot verlening van kwijting geen meerderheid, dan houdt dit weigering van het verlenen van kwijting in. Een formeel ontwerpbesluit tot afsluiting van de rekeningen voor het betreffende jaar wordt ingediend voor een volgende vergaderperiode waarin de Commissie wordt verzocht een verklaring af te leggen.

b)

Behaalt een ontwerpbesluit tot weigering kwijting te verlenen de meerderheid, dan wordt een formeel ontwerpbesluit tot afsluiting van de rekeningen voor het betreffende jaar ingediend voor een volgende vergaderperiode waarin de Commissie wordt verzocht een verklaring af te leggen.

Behaalt een ontwerpbesluit tot weigering kwijting te verlenen geen meerderheid, dan wordt de kwijting geacht te zijn aangenomen. In dat geval houdt het besluit tevens in dat de rekeningen worden afgesloten. De ontwerpresolutie kan nog in stemming worden gebracht.

3.   Indien de ontwerpresolutie of het voorstel tot afsluiting van de rekeningen bepalingen bevat die niet in overeenstemming lijken te zijn met de stemming in het Parlement inzake de kwijting, dan kan de Voorzitter na overleg met de voorzitter van de ten principale bevoegde commissie die stemming uitstellen en een nieuwe termijn voor de indiening van amendementen vaststellen.

Artikel 6

Uitvoering van kwijtingsbesluiten

1.   De Voorzitter doet alle overeenkomstig artikel 3 door het Parlement aangenomen besluiten en resoluties aan de Commissie en aan alle andere instellingen toekomen. Hij draagt zorg voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie in de voor besluiten met een wetgevend karakter bestemde reeks.

2.   De ten principale bevoegde commissie brengt tenminste eenmaal per jaar aan het Parlement verslag uit over de maatregelen die de instellingen naar aanleiding van de opmerkingen bij de kwijtingsbesluiten en van de andere opmerkingen in de resoluties van het Parlement betreffende de uitvoering van de uitgaven hebben genomen.

3.   De Voorzitter kan namens het Parlement, op basis van een verslag van de ter zake van begrotingscontrole bevoegde commissie, overeenkomstig artikel 232 van het EG-Verdrag bij het Hof van Justitie beroep instellen tegen de betrokken instelling wegens niet-nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de opmerkingen bij de kwijtingsbesluiten of in andere resoluties die betrekking hebben op de uitvoering van de uitgaven.


BIJLAGE VI

BEVOEGDHEDEN VAN DE PARLEMENTAIRE COMMISSIES (1)

I.   Commissie buitenlandse zaken

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB). Daarbij wordt de commissie bijgestaan door een Subcommissie veiligheid en defensie;

2.

de betrekkingen met andere EU-instellingen en -organen, de VN en andere internationale organisaties en interparlementaire vergaderingen voor aangelegenheden die onder haar bevoegdheid vallen;

3.

de intensivering van de politieke betrekkingen met derde landen, met name die in de naaste omgeving van de Unie, door middel van belangrijke samenwerkings- en hulpverleningsprogramma's of internationale overeenkomsten, zoals associatie- en partnerschapsovereenkomsten;

4.

de opening, follow-up en sluiting van onderhandelingen over toetreding van Europese staten tot de Unie;

5.

kwesties betreffende de rechten van de mens, de bescherming van minderheden en de bevordering van democratische waarden in derde landen. Hierbij wordt de commissie bijgestaan door een Subcommissie mensenrechten. Onverminderd de relevante bepalingen, kunnen de vergaderingen van de subcommissie worden bijgewoond door leden van andere commissies en organen met bevoegdheden op dit terrein.

De commissie draagt zorg voor de coördinatie van de werkzaamheden van de gemengde parlementaire commissies en parlementaire samenwerkingscommissies, alsmede van de werkzaamheden van de interparlementaire delegaties, delegaties ad hoc en missies voor verkiezingswaarneming die onder haar bevoegdheid vallen.

II.   Commissie ontwikkelingssamenwerking

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

de bevordering en tenuitvoerlegging van en het toezicht op het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie, met name

a)

de politieke dialoog met de ontwikkelingslanden, zowel bilateraal als in relevante internationale organisaties en interparlementaire fora,

b)

hulpverlening aan en samenwerkingsovereenkomsten met de ontwikkelingslanden,

c)

bevordering van democratische waarden, goed bestuur en mensenrechten in de ontwikkelingslanden;

2.

kwesties betreffende de ACS-EU-Partnerschapsovereenkomst en de betrekkingen met relevante organen;

3.

de betrokkenheid van het Parlement bij missies voor verkiezingswaarneming, zo nodig in samenwerking met andere relevante commissies en delegaties.

Deze commissie draagt zorg voor de coördinatie van de werkzaamheden van de interparlementaire delegaties en delegaties ad hoc die onder haar bevoegdheid vallen.

III.   Commissie internationale handel

Deze commissie is bevoegd voor:

aangelegenheden in verband met de vaststelling en tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk handelsbeleid en met de externe economische betrekkingen van de Unie, met name:

1.

financiële, economische en handelsbetrekkingen met derde landen en regionale organisaties;

2.

technische harmonisatie- of normalisatiemaatregelen op gebieden die bij internationale rechtsinstrumenten zijn geregeld;

3.

betrekkingen met relevante internationale organisaties en met organisaties ter bevordering van de regionale, economische en commerciële integratie buiten de Unie;

4.

de betrekkingen met de Wereldhandelsorganisatie, met inbegrip van de parlementaire dimensie ervan.

Deze commissie onderhoudt contacten met de relevante interparlementaire delegaties en delegaties ad hoc voorzover het gaat om de economische en commerciële aspecten van de betrekkingen met derde landen.

IV.   Begrotingscommissie

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

het meerjarig financieel kader voor de ontvangsten en uitgaven van de Unie en voor het stelsel van eigen middelen van de Unie;

2.

de begrotingsbevoegdheden van het Parlement ten aanzien van de begroting van de Unie en het voeren van onderhandelingen over en het ten uitvoer leggen van interinstitutionele akkoorden op dit gebied;

3.

de raming van het Parlement overeenkomstig de bij het Reglement vastgestelde procedure;

4.

de begrotingen van de gedecentraliseerde organen;

5.

de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank;

6.

de budgettering van het Europees Ontwikkelingsfonds, onverminderd de bevoegdheden van de voor de ACS-EU-Partnerschapsovereenkomst bevoegde commissie;

7.

de financiële gevolgen van alle communautaire besluiten en de verenigbaarheid daarvan met het meerjarig financieel kader, onverminderd de bevoegdheden van de relevante commissies;

8.

de follow-up en evaluatie van de tenuitvoerlegging van de lopende begroting onverminderd artikel 72, lid 1 van het Reglement, kredietoverschrijvingen, procedures voor personeelsformaties, huishoudelijke kredieten en adviezen inzake vastgoedprojecten met aanzienlijke financiële gevolgen;

9.

het Financieel Reglement, met uitzondering van vraagstukken betreffende begrotingsuitvoering, -beheer en -controle.

V.   Commissie begrotingscontrole

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

de controle op de uitvoering van de begroting van de Unie en van het Europees Ontwikkelingsfonds, alsook de door het Parlement te nemen besluiten inzake de verlening van kwijting, met inbegrip van de interne kwijtingsprocedure, alsmede alle begeleidende maatregelen bij deze besluiten of ter uitvoering daarvan;

2.

de afsluiting, verslaglegging en controle betreffende de rekeningen en balansen van de Unie, haar instellingen alsmede alle lichamen die door de Unie worden gefinancierd, met inbegrip van de vaststelling van de over te dragen kredieten en de bepaling van de saldi;

3.

de controle op de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank;

4.

het toezicht op de kosteneffectiviteit van de diverse vormen van communautaire financiering bij de tenuitvoerlegging van beleid van de Unie;

5.

de behandeling van gevallen van fraude en onregelmatigheden bij de uitvoering van de begroting van de Unie, maatregelen ter voorkoming van en tot instelling van vervolging wegens dergelijke gevallen, alsmede de bescherming van de financiële belangen van de Unie in het algemeen;

6.

de betrekkingen met de Rekenkamer, de benoeming van haar leden en de behandeling van haar verslagen;

7.

het Financieel Reglement voorzover het gaat om begrotingsuitvoering, -beheer en -controle.

VI.   Commissie economische en monetaire zaken

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

het economisch en monetair beleid van de Unie, de werking van de Economische en Monetaire Unie en het Europees monetair en financieel stelsel (met inbegrip van de betrekkingen met relevante instellingen of organisaties);

2.

het vrij verkeer van kapitaal en betalingen (grensoverschrijdende betalingen, één enkele betalingsruimte, betalingsbalans, kapitaalverkeer en het beleid ten aanzien van het aangaan en verstrekken van leningen, controle op kapitaalbewegingen uit derde landen, maatregelen ter bevordering van de uitvoer van kapitaal van de Unie);

3.

het internationaal monetair en financieel stelsel (met inbegrip van de betrekkingen met financiële en monetaire instellingen of organisaties);

4.

regels inzake mededinging en staats- en overheidssteun;

5.

belastingen;

6.

de regeling van en het toezicht op financiële diensten, instellingen en markten, met inbegrip van financiële verslaglegging, controle, regels inzake financiële administratie, bedrijfsbestuur en andere vennootschapsrechtsaspecten die specifiek betrekking hebben op financiële diensten.

VII.   Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

het werkgelegenheidsbeleid en alle aspecten van het sociaal beleid, zoals arbeidsomstandigheden, sociale zekerheid en sociale bescherming;

2.

gezondheids- en veiligheidsmaatregelen op het werk;

3.

het Europees Sociaal Fonds;

4.

het beroepsopleidingsbeleid, met inbegrip van beroepskwalificaties;

5.

het vrij verkeer van werknemers en gepensioneerden;

6.

de dialoog tussen de sociale partners;

7.

alle vormen van discriminatie op het werk en op de arbeidsmarkt, met uitzondering van discriminatie op grond van geslacht;

8.

de betrekkingen met

het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop),

de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden,

de Europese Stichting voor opleiding,

het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk;

alsmede met andere relevante EU-organen en internationale organisaties.

VIII.   Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

milieubeleid en maatregelen ter bescherming van het milieu, met name met betrekking tot

a)

lucht-, bodem- en waterverontreiniging, afvalbeheer en recycling, gevaarlijke stoffen en preparaten, geluidsniveaus, klimaatverandering en bescherming van biodiversiteit,

b)

duurzame ontwikkeling,

c)

maatregelen en overeenkomsten op internationaal en regionaal niveau ter bescherming van het milieu,

d)

herstel van milieuschade,

e)

civiele bescherming,

f)

het Europees Milieuagentschap;

2.

volksgezondheid, met name

a)

programma's en specifieke acties op het gebied van de volksgezondheid,

b)

farmaceutische en cosmetische producten,

c)

gezondheidsaspecten van bioterrorisme,

d)

het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding;

3.

aangelegenheden betreffende voedselveiligheid, met name

a)

etikettering en veiligheid van voedingsmiddelen,

b)

veterinaire wetgeving betreffende de bescherming tegen risico's voor de gezondheid van de mens, gezondheidscontrole op voedingsproducten en voedselproductiestelsels,

c)

de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en het Europees Voedsel- en Veterinair Bureau.

IX.   Commissie industrie, onderzoek en energie

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

het industriebeleid van de Unie en de toepassing van nieuwe technologieën, met inbegrip van maatregelen betreffende kleine en middelgrote ondernemingen;

2.

het onderzoeksbeleid van de Unie, met inbegrip van de verspreiding en benutting van onderzoeksresultaten;

3.

het ruimtebeleid;

4.

de activiteiten van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, het Centraal Bureau voor metingen op het gebied van de kernenergie, JET, ITER en andere projecten op dit gebied;

5.

communautaire maatregelen betreffende het energiebeleid in het algemeen, een gegarandeerde energievoorziening en energie-efficiëntie, met inbegrip van de totstandbrenging en ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van de energie-infrastructuur;

6.

het Euratom-Verdrag en het Voorzieningsagentschap van Euratom, nucleaire veiligheid, sluiting van nucleaire installaties en verwijdering van nucleair afval;

7.

de informatiemaatschappij en informatietechnologie, met inbegrip van de totstandbrenging en ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van de telecommunicatie-infrastructuur.

X.   Commissie interne markt en consumentenbescherming

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

de coördinatie op communautair niveau van de nationale regelgevingen op het gebied van de interne markt en van de Douane-unie, met name

a)

het vrije verkeer van goederen, met inbegrip van de harmonisatie van technische normen,

b)

het recht van vestiging,

c)

het vrij verrichten van diensten, met uitzondering van financiële en postdiensten;

2.

maatregelen ter vaststelling en afschaffing van potentiële belemmeringen voor de werking van de interne markt;

3.

de bevordering en bescherming van de economische belangen van consumenten — met uitzondering van vraagstukken in verband met volksgezondheid en voedselveiligheid — in het kader van de totstandbrenging van de interne markt.

XI.   Commissie vervoer en toerisme

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid voor het vervoer per spoor, over de weg, over binnenwateren, over zee en door de lucht, met name

a)

gemeenschappelijke regels voor het vervoer binnen de Europese Unie,

b)

de totstandbrenging en ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van de vervoersinfrastructuur,

c)

de verlening van vervoersdiensten en de betrekkingen op vervoersgebied met derde landen,

d)

veiligheid van het vervoer,

e)

betrekkingen met internationale vervoersorganisaties;

2.

postdiensten;

3.

toerisme.

XII.   Commissie regionale ontwikkeling

Deze commissie is bevoegd voor:

het regionaal en cohesiebeleid, en met name

a)

het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds en de overige instrumenten in het kader van het regionaal beleid van de Unie,

b)

de evaluatie van de gevolgen van andere beleidsvormen van de Unie inzake economische en sociale samenhang,

c)

coördinatie van de structuurinstrumenten van de Unie,

d)

ultraperifere regio's en eilanden alsmede de grensoverschrijdende en interregionale samenwerking,

e)

de betrekkingen met het Comité van de regio's, de interregionale samenwerkingsorganisaties en de plaatselijke en regionale autoriteiten.

XIII.   Commissie landbouw

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

de werking en ontwikkeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

2.

plattelandsontwikkeling, met inbegrip van de activiteiten van de relevante financiële instrumenten;

3.

wetgeving

a)

op veterinair en fytosanitair gebied en inzake diervoeding, voorzover deze maatregelen niet gericht zijn op bescherming tegen risico's voor de gezondheid van de mens,

b)

inzake dierhouderij en het welzijn van dieren;

4.

verbetering van de kwaliteit van landbouwproducten;

5.

voorziening van basislandbouwproducten;

6.

het Communautair Bureau voor plantenrassen;

7.

bosbouw.

XIV.   Commissie visserij

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

de werking en ontwikkeling van het gemeenschappelijk visserijbeleid en het beheer daarvan;

2.

instandhouding van de visbestanden;

3.

de gemeenschappelijke ordening van de markt in de sector visserijproducten;

4.

het structuurbeleid in de sector visserij en aquacultuur, met inbegrip van de financieringsinstrumenten oriëntatie visserij;

5.

internationale visserijovereenkomsten.

XV.   Commissie cultuur en onderwijs

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

de culturele aspecten van de Europese Unie, met name

a)

de verbetering van de kennis en verbreiding van cultuur,

b)

de bescherming en bevordering van culturele en taaldiversiteit,

c)

de instandhouding en bescherming van het cultureel erfgoed, culturele uitwisselingen en scheppend werk op artistiek gebied;

2.

het onderwijsbeleid van de Unie, waaronder het hoger onderwijs in Europa, en bevordering van het stelsel van Europese scholen en levenslang leren;

3.

audiovisueel beleid en de culturele en onderwijsaspecten van de informatiemaatschappij;

4.

jeugdbeleid en de ontwikkeling van een sportbeleid en vrijetijdsbeleid;

5.

voorlichtings- en mediabeleid;

6.

samenwerking met derde landen op het gebied van cultuur en onderwijs, en betrekkingen met relevante internationale organisaties en instellingen.

XVI.   Commissie juridische zaken

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

de interpretatie en toepassing van het Europees recht, de conformiteit van EU-besluiten met het primaire recht, met name de keuze van rechtsgrondslagen en de naleving van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel;

2.

de interpretatie en toepassing van het internationaal recht, voorzover dit de Europese Unie betreft;

3.

de vereenvoudiging van het Gemeenschapsrecht, met name wetgevingsvoorstellen tot officiële codificatie daarvan;

4.

de rechtsbescherming van de rechten en prerogatieven van het Parlement, met inbegrip van interventies van het Parlement in voor het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg aanhangige zaken;

5.

communautaire besluiten die de rechtsorde van de lidstaten raken, met name op het gebied van

a)

civiel recht en handelsrecht,

b)

vennootschapsrecht,

c)

recht inzake intellectuele eigendom,

d)

procesrecht;

6.

aansprakelijkheid voor milieuschade en sancties wegens milieudelicten;

7.

ethische vraagstukken in verband met nieuwe technologieën, in nauwe samenwerking met de relevante commissies;

8.

het Statuut van de leden en het Statuut van het personeel van de Europese Gemeenschappen;

9.

voorrechten en immuniteiten, en onderzoek van de geloofsbrieven van de leden;

10.

de organisatie en het Statuut van het Hof van Justitie;

11.

het Harmonisatiebureau voor de interne markt.

XVII.   Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

de bescherming, op het grondgebied van de Unie, van de rechten van de burger, mensenrechten en grondrechten, met inbegrip van de bescherming van minderheden, als verankerd in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

2.

maatregelen ter bestrijding van alle vormen van discriminatie, behalve van discriminatie op grond van geslacht, op het werk en op de arbeidsmarkt;

3.

wetgeving inzake transparantie en de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens;

4.

de totstandbrenging en ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, met name

a)

maatregelen betreffende de binnenkomst en het verkeer van personen, asiel en migratie alsmede justitiële en bestuurlijke samenwerking in civiele zaken,

b)

maatregelen betreffende een geïntegreerd gemeenschappelijk beheer van de buitengrenzen,

c)

maatregelen betreffende politiële en justitiële samenwerking in strafzaken;

5.

het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat, Europol, Eurojust, Cepol en andere organen en agentschappen op dit gebied;

6.

de constatering van een duidelijk gevaar van ernstige schending, door een lidstaat, van de beginselen welke de lidstaten gemeen hebben.

XVIII.   Commissie constitutionele zaken

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

de institutionele aspecten van het Europese integratieproces, met name in het kader van de voorbereiding en het verloop van conventies en intergouvernementele conferenties;

2.

de tenuitvoerlegging van het EU-Verdrag en de evaluatie van de werking ervan;

3.

de institutionele gevolgen van de uitbreidingsonderhandelingen van de Unie;

4.

interinstitutionele betrekkingen, met inbegrip van de beoordeling van interinstitutionele akkoorden als bedoeld in artikel 120, lid 2 van het Reglement, met het oog op goedkeuring ervan door het Parlement;

5.

eenvormige verkiezingsprocedure;

6.

Europese politieke partijen, onverminderd de bevoegdheden van het Bureau;

7.

de constatering van een ernstige en voortdurende schending, door een lidstaat, van de beginselen welke de lidstaten gemeen hebben;

8.

de interpretatie en toepassing van het Reglement en voorstellen tot wijziging daarvan.

XIX.   Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

de definiëring, bevordering en bescherming van de rechten van de vrouw in de Unie en daarmee samenhangende maatregelen van de Gemeenschap;

2.

bevordering van de rechten van de vrouw in derde landen;

3.

beleid gericht op de bewerkstelliging van gelijke kansen, waaronder gelijkheid van mannen en vrouwen wat hun kansen op de arbeidsmarkt en de behandeling op het werk betreft;

4.

de afschaffing van alle vormen van discriminatie op grond van geslacht;

5.

de toepassing en verdere ontwikkeling van gender mainstreaming in alle beleidssectoren;

6.

de follow-up en uitvoering van internationale overeenkomsten en verdragen die van belang zijn voor de rechten van de vrouw;

7.

het voorlichtingsbeleid ten behoeve van vrouwen.

XX.   Commissie verzoekschriften

Deze commissie is bevoegd voor:

1.

verzoekschriften;

2.

betrekkingen met de Europese Ombudsman.


(1)  Aangenomen bij besluit van het Parlement van 29 januari 2004.


BIJLAGE VII

VERTROUWELIJKE EN GEVOELIGE DOCUMENTEN EN GEGEVENS

A.   Behandeling van aan het Parlement overgelegde vertrouwelijke stukken

Procedure voor de behandeling van vertrouwelijke stukken die aan het Europees Parlement zijn overgelegd (1)

1.

Vertrouwelijke documenten zijn documenten en informatie waarvan de toegang eventueel voor het publiek wordt geweigerd op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001; hiertoe behoren ook gevoelige documenten in de zin van artikel 9 van die verordening.

Wanneer de vertrouwelijke aard van door het Parlement ontvangen documenten door een van de instellingen wordt betwijfeld, wordt de aangelegenheid verwezen naar het interinstitutioneel comité, opgericht overeenkomstig artikel 15, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1049/2001.

Wanneer aan het Parlement vertrouwelijke stukken worden overgelegd, volgt de voorzitter van de ter zake bevoegde commissie van het Parlement ambtshalve de vertrouwelijkheidsprocedure zoals omschreven onder punt 3 van deze bijlage.

Verdere regels ter bescherming van vertrouwelijke stukken worden door het Parlement ter plenaire vergadering aangenomen op basis van een voorstel van het Bureau en als bijlage bij het Reglement gevoegd. In deze regels wordt rekening gehouden met het overleg met de Commissie en de Raad.

2.

Iedere commissie van het Parlement is gerechtigd om, op schriftelijk of mondeling verzoek van een van haar leden, de vertrouwelijkheidsprocedure te doen toepassen ten aanzien van een door dat lid aangewezen inlichting of stuk. Voor een besluit tot toepassing van de vertrouwelijkheidsprocedure is een meerderheid van twee derde van het aantal aanwezige leden vereist.

3.

Wanneer de commissievoorzitter heeft verklaard dat de vertrouwelijkheidsprocedure wordt gevolgd, mogen de beraadslagingen alleen nog worden bijgewoond door de commissieleden, alsmede de van tevoren door de voorzitter aangewezen ambtenaren en deskundigen, wier aantal tot het strikt noodzakelijke beperkt moet blijven.

De stukken, die genummerd zijn, worden aan het begin van de vergadering rondgedeeld en na afloop weer opgehaald. Er mogen geen aantekeningen, laat staan fotokopieën worden gemaakt.

In de notulen van de vergadering wordt geen enkel detail van de behandeling van het vertrouwelijke agendapunt vermeld. Slechts het besluit mag in de notulen worden vermeld, zo er een besluit genomen is.

4.

Behandeling van gevallen van schending van de geheimhoudingsplicht kan op verzoek van drie leden van de commissie die de procedure heeft gevolgd, op de agenda worden geplaatst. De commissie kan bij meerderheid van haar leden besluiten de behandeling van een schending van de geheimhoudingsplicht op de agenda te plaatsen voor de eerste vergadering na de indiening van dat verzoek bij de commissievoorzitter.

5.

Sancties: in geval van schending bepaalt de commissievoorzitter, na raadpleging van de ondervoorzitters en bij een met redenen omkleed besluit, welke sancties zullen worden toegepast (berisping, tijdelijke, langdurige of definitieve uitsluiting uit de commissie).

Tegen dit besluit kan door het betrokken lid een niet-opschortend beroep worden ingesteld. Dit beroep wordt door de Conferentie van voorzitters van het Parlement en het bureau van de betrokken commissie gezamenlijk behandeld. De bij meerderheid van stemmen genomen beslissing is definitief.

Als wordt aangetoond dat een ambtenaar de geheimhoudingsplicht heeft geschonden, zijn de in het ambtenarenstatuut vermelde sancties van toepassing.

B.   Toegang van het Parlement tot gevoelige gegevens op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid

Interinstitutioneel akkoord van 20 november 2002 tussen het Europees Parlement en de Raad over de toegang van het Europees Parlement tot gevoelige gegevens van de Raad op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid (2)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt dat het voorzitterschap van de Raad het Europees Parlement raadpleegt over de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en erop toeziet dat de opvattingen van het Europees Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen. Genoemd artikel bepaalt verder dat het Europees Parlement door het voorzitter-schap van de Raad en de Commissie regelmatig op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkeling van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Er dient een mechanisme te worden ingesteld om ervoor te zorgen dat deze beginselen worden toegepast op dit beleidsterrein.

(2)

Gezien de specifieke aard en de bijzonder gevoelige inhoud van bepaalde gegevens met een hoge rubriceringsgraad op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid dient een bijzondere regeling te worden uitgewerkt voor de behandeling van documenten die zulke gegevens bevatten.

(3)

Conform artikel 9, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (3), dient de Raad het Europees Parlement te informeren over gevoelige documenten als omschreven in artikel 9, lid 1, van die verordening, overeen-komstig de door de instellingen overeengekomen regelingen.

(4)

De meeste lidstaten beschikken over specifieke mechanismen voor de verstrekking en de verwerking van gerubriceerde gegevens tussen de regering en het parlement. Dit inter-institutioneel akkoord dient ervoor te zorgen dat de behandeling van het Europees Parlement geïnspireerd is op de beste praktijken in de lidstaten,

HEBBEN HET VOLGENDE INTERINSTITUTIONEEL AKKOORD GESLOTEN:

1.   Werkingssfeer

1.1.

Dit interinstitutioneel akkoord betreft de toegang van het Europees Parlement tot gevoelige gegevens, d.w.z. als „TRÈS SECRET/TOP SECRET” (ZEER GEHEIM), „SECRET” (GEHEIM) of „CONFIDENTIEL” (VERTROUWELIJK) gerubriceerde gegevens van de Raad op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid, ongeacht de herkomst, drager of mate van voltooiing van de gegevens, en de behandeling van aldus gerubriceerde documenten.

1.2.

Gegevens die afkomstig zijn van een derde staat of een internationale organisatie worden met instemming van die staat of organisatie verstrekt.

Indien van een lidstaat afkomstige gegevens aan de Raad worden verstrekt zonder een andere uitdrukkelijke beperking in verband met de verspreiding van die gegevens naar andere instellingen dan de rubriceringsgraad, zijn de voorschriften van de punten 2 en 3 van dit interinstitutioneel akkoord van toepassing. Zo niet worden zulke gegevens met instemming van de lidstaat in kwestie verstrekt.

Wanneer de verstrekking van gegevens afkomstig van een derde staat, een internationale organisatie of een lidstaat wordt geweigerd, wordt dit door de Raad gemotiveerd.

1.3.

De bepalingen van dit interinstitutioneel akkoord worden toegepast in overeenstemming met het toepasselijk recht en laten Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 april 1995 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement (4), alsmede de bestaande akkoorden, meer bepaald het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (5), onverlet.

2.   Algemene voorschriften

2.1.

Beide instellingen handelen in overeenstemming met hun wederzijdse verplichtingen tot loyale samenwerking en in een geest van wederzijds vertrouwen, alsmede overeenkomstig de relevante bepalingen van de Verdragen. De verstrekking en de behandeling van de in dit interinstitutioneel akkoord bedoelde gegevens geschiedt met inachtneming van de belangen die de rubricering beoogt te beschermen, in het bijzonder het algemeen belang in verband met de veiligheid en defensie van de Europese Unie of van een of meer van haar lidstaten en militaire en niet-militaire crisisbeheersing.

2.2.

Op verzoek van een van de in punt 3.1 genoemde personen stelt het voorzitterschap van de Raad of de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger hen onverwijld in kennis van de inhoud van gevoelige gegevens die nodig zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden welke het Verdrag betreffende de Europese Unie aan het Europees Parlement toekent op het gebied dat onder het bestaande interinstitutioneel akkoord valt, rekening houdend met het algemeen belang in aangelegenheden met betrekking tot de veiligheid en defensie van de Europese Unie of een of meer van haar lidstaten of militaire en niet-militaire crisisbeheersing, overeenkomstig de in punt 3 opgenomen regeling.

3.   Regeling voor de toegang tot en de verwerking van gevoelige gegevens

3.1.

De voorzitter van het Europees Parlement of de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid van het Europees Parlement kan in het kader van dit interinstitutioneel akkoord het voorzitterschap van de Raad of de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger verzoeken gegevens over de ontwikkelingen op het gebied van het Europees veiligheids- en defensiebeleid, met inbegrip van gevoelige gegevens waarop punt 3.3 van toepassing is, aan deze commissie te verstrekken.

3.2.

In een crisissituatie of op verzoek van de voorzitter van het Europees Parlement of de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid worden dergelijke gegevens zo spoedig mogelijk verstrekt.

3.3.

In dit verband worden de voorzitter van het Europees Parlement en een door de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid voorgezeten bijzonder comité, bestaande uit vier door de Conferentie van voorzitters aangewezen leden, door het voorzitterschap van de Raad of de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger ingelicht over de inhoud van de gevoelige gegevens, indien zulks nodig is voor de uitoefening van de bevoegdheden welke het Verdrag betreffende de Europese Unie aan het Europees Parlement toekent op het gebied dat onder het bestaande interinstitutioneel akkoord valt. De voorzitter van het Europees Parlement en het bijzonder comité kunnen verzoeken om inzage in de betreffende documenten ten kantore van de Raad.

Indien zulks nodig en mogelijk is in het licht van de aard en de inhoud van de betrokken gegevens of documenten, worden deze ter beschikking gesteld van de voorzitter van het Europees Parlement, die uit een van de volgende mogelijkheden kiest:

a)

gegevens bestemd voor de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid;

b)

toegang tot gegevens beperkt tot de leden van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid;

c)

bespreking met gesloten deuren in de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, overeenkomstig regelingen die naar gelang van de rubriceringsgraad kunnen verschillen;

d)

verstrekking van documenten waarin in het licht van de rubriceringsgraad gegevens zijn uitgewist.

Deze mogelijkheden gelden niet indien gevoelige gegevens als „TRÈS SECRET/TOP SECRET” (ZEER GEHEIM) zijn gerubriceerd.

De voorzitter van het Europees Parlement overlegt met de Raad alvorens gegevens of documenten als „SECRET” (GEHEIM) of „CONFIDENTIEL” (VERTROUWELIJK) te rubriceren.

De gegevens of documenten in kwestie worden niet bekendgemaakt of aan een andere geadresseerde toegezonden.

4.   Slotbepalingen

4.1.

Het Europees Parlement en de Raad nemen elk voor zich de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat dit interinstitutioneel akkoord, met inbegrip van de nodige maatregelen met het oog op de veiligheidsmachtiging van de betrokken personen, wordt uitgevoerd.

4.2.

Beide instellingen zijn bereid besprekingen aan te gaan over interinstitutionele akkoorden betreffende gerubriceerde gegevens op andere beleidsterreinen van de Raad, met dien verstande dat de bepalingen van dit interinstitutioneel akkoord geen precedent vormen voor de andere beleidsterreinen van de Unie of de Gemeenschap en de inhoud van andere interinstitutionele akkoorden onverlet laten.

4.3.

Dit interinstitutioneel akkoord wordt na twee jaar op verzoek van een van beide instellingen in het licht van de bij de uitvoering opgedane ervaring herzien.

BIJLAGE

Het interinstitutioneel akkoord wordt uitgevoerd conform de desbetreffende toepasselijke voorschriften, en met name het beginsel dat de instemming van de originele verstrekker een noodzakelijke voorwaarde is voor het verstrekken van gerubriceerde gegevens als bedoeld in punt 1.2.

De raadpleging van gevoelige documenten door de leden van het bijzonder comité van het Europees Parlement vindt plaats in een beveiligde ruimte ten kantore van de Raad.

Het interinstitutioneel akkoord treedt in werking nadat het Europees Parlement interne veiligheidsmaatregelen heeft aangenomen die in overeenstemming zijn met de in punt 2.1 neergelegde beginselen en die vergelijkbaar zijn met die van de andere instellingen, om een gelijkwaardig niveau van bescherming van de gevoelige gegevens te garanderen.

C.   Tenuitvoerlegging van het interinstitutioneel akkoord over de toegang van het Parlement tot gevoelige gegevens op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid

Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2002 inzake de tenuitvoerlegging van het interinstitutioneel akkoord over de toegang van het Europees Parlement tot gevoelige gegevens van de Raad op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid (6)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gelet op artikel 9, inzonderheid de leden 6 en 7, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (7),

Gelet op bijlage VII, deel A, punt 1 van zijn Reglement,

Gelet op artikel 20 van het besluit van het Bureau van 28 november 2001 over de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement (8),

Gezien het interinstitutioneel akkoord tussen het Parlement en de Raad over de toegang van het Parlement tot gevoelige gegevens van de Raad op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid,

Gezien het voorstel van het Bureau,

Gezien de specifieke aard en de bijzonder gevoelige inhoud van bepaalde zeer vertrouwelijke gegevens op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid,

Overwegende dat de Raad verplicht is het Europees Parlement toegang te verschaffen tot gevoelige documenten, overeenkomstig de tussen de instellingen overeengekomen regelingen,

Overwegende dat de leden van het Europees Parlement die zitting hebben in het bij het interinstitutioneel akkoord ingesteld bijzonder comité, gemachtigd moeten worden om toegang te krijgen tot gevoelige gegevens op basis van het „need-to-know”-beginsel,

Overwegende dat het noodzakelijk is specifieke mechanismen te creëren voor het in ontvangst nemen, de behandeling en het controleren van gevoelige gegevens afkomstig van de Raad, de lidstaten, derde landen of internationale organisaties,

BESLUIT:

Artikel 1

Dit besluit heeft tot doel de nodige aanvullende maatregelen vast te stellen voor de tenuitvoerlegging van het interinstitutioneel akkoord over de toegang van het Europees Parlement tot gevoelige gegevens van de Raad op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid.

Artikel 2

Een verzoek van het Europees Parlement om toegang tot gevoelige gegevens van de Raad wordt door de Raad behandeld met inachtneming van zijn interne regels. Wanneer de gevraagde documenten zijn opgesteld door een andere instelling, een lidstaat, een derde land of een internationale organisatie, worden de documenten slechts ter beschikking gesteld als de instelling, de lidstaat, het derde land of de internationale organisatie hiermee akkoord gaat.

Artikel 3

De Voorzitter van het Europees Parlement is voor de tenuitvoerlegging van het interinstitutioneel akkoord binnen zijn instelling verantwoordelijk.

Te dien einde neemt hij alle maatregelen die noodzakelijk zijn ter waarborging van de vertrouwelijke behandeling van de gegevens die rechtstreeks van de voorzitter van de Raad of van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger zijn ontvangen, of van de informatie die is verkregen door inzage van gevoelige documenten ten kantore van de Raad.

Artikel 4

Wanneer het voorzitterschap van de Raad of de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger door de Voorzitter van het Europees Parlement of de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, wordt verzocht gevoelige gegevens te verstrekken aan het bij het interinstitutioneel akkoord ingesteld bijzonder comité, geven zij hieraan op zo kort mogelijke termijn gevolg. Met het oog hierop rust het Europees Parlement een speciale vergaderzaal uit, die borg staat voor een gelijkwaardig niveau van bescherming als hetwelk is vastgesteld bij Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (9), voor het houden van dergelijke vergaderingen.

Artikel 5

De informatievergadering onder voorzitterschap van de Voorzitter van het Europees Parlement of de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, vindt plaats met gesloten deuren.

Met uitzondering van de door de Conferentie van voorzitters aangewezen vier leden, hebben alleen ambtenaren toegang tot de vergaderzaal, die op grond van hun functie of om redenen van dienstbelang, bevoegd en gemachtigd zijn de vergaderzaal te betreden en die voldoen aan de „need-to-know”-voorwaarde.

Artikel 6

Wanneer de Voorzitter van het Europees Parlement of de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid een verzoek indient tot inzage van documenten die gevoelige gegevens bevatten, vindt deze inzage plaats ten kantore van de Raad, in toepassing van punt 3.3. van het interinstitutioneel akkoord.

De documenten worden ter plekke ingezien in de voorhanden zijnde versie(s).

Artikel 7

De leden van het Europees Parlement die worden geacht de informatievergaderingen bij te wonen of kennis te nemen van de gevoelige documenten, worden onderworpen aan een machtigingsprocedure naar het voorbeeld van de leden van de Raad en de leden van de Commissie. Te dien einde onderneemt de Voorzitter van het Europees Parlement de nodige stappen bij de bevoegde nationale autoriteiten.

Artikel 8

De ambtenaren die kennis moeten nemen van gevoelige gegevens worden gemachtigd overeenkomstig de door de andere instellingen vastgestelde bepalingen. De aldus gemachtigde ambtenaren die voldoen aan de „need-to-know”-voorwaarde worden uitgenodigd om bovengenoemde informatievergaderingen bij te wonen of kennis te nemen van de inhoud van de besprekingen. Te dien einde verleent de secretaris-generaal een machtiging, na het advies van de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten te hebben ingewonnen en op basis van een door deze autoriteiten verricht veiligheidsonderzoek.

Artikel 9

De op deze vergaderingen of door inzage van documenten ten kantore van de Raad verkregen informatie mag niet worden verspreid of bekendgemaakt, noch geheel of gedeeltelijk op papier of anderszins worden gereproduceerd. Registratie of opname van door de Raad verstrekte gevoelige gegevens is evenmin toegestaan.

Artikel 10

De leden van het Europees Parlement die door de Conferentie van voorzitters zijn aangewezen om toegang te krijgen tot gevoelige gegevens, hebben geheimhoudingsplicht. Een lid dat deze plicht schendt wordt in het bijzonder comité door de Conferentie van voorzitters vervangen door een ander lid. Een aldus bestraft lid kan, alvorens uit dit comité te worden gezet, worden gehoord door de Conferentie van voorzitters, die hierover met gesloten deuren vergadert. Naast uitsluiting uit het bijzonder comité, kan het voor een informatielek verantwoordelijke lid eventueel strafrechtelijk worden vervolgd, overeenkomstig de geldende wetgeving.

Artikel 11

Ambtenaren die gemachtigd zijn toegang te krijgen tot gevoelige gegevens op basis van het „need-to-know”-beginsel, hebben geheimhoudingsplicht. Bij overtreding van deze regel zal onder gezag van de Voorzitter van het Europees Parlement een onderzoek plaatsvinden en eventueel overeenkomstig het statuut van de ambtenaren een tuchtprocedure op gang worden gebracht. In geval van strafrechtelijke vervolging neemt de Voorzitter alle noodzakelijke maatregelen om de bevoegde nationale autoriteiten in staat te stellen de desbetreffende procedures in te leiden.

Artikel 12

Het Bureau is bevoegd voor aanpassingen, wijzigingen of interpretaties die voor de toepassing van dit besluit noodzakelijk mochten blijken.

Artikel 13

Dit besluit wordt als bijlage opgenomen in het Reglement van het Europees Parlement en treedt in werking op de dag van publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.


(1)  Aangenomen bij besluit van het Parlement van 15 februari 1989 en gewijzigd bij zijn besluit van 13 november 2001.

(2)  PB C 298 van 30.11.2002, blz. 1.

(3)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(4)  PB L 113 van 19.5.1995, blz. 2.

(5)  PB L 172 van 18.6.1999, blz. 1.

(6)  PB C 298 van 30.11.2002, blz. 4.

(7)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(8)  PB C 374 van 29.12.2001, blz. 1.

(9)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.


BIJLAGE VIII

WIJZE VAN UITOEFENING VAN HET ENQUÊTERECHT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Besluit 95/167/Eg, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 april 1995 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement (1)

HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, inzonderheid op artikel 20 B,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 193,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op artikel 107 B,

Overwegende dat de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement moet worden vastgesteld, met inachtneming van de bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen;

Overwegende dat de tijdelijke enquêtecommissies moeten kunnen beschikken over de middelen die nodig zijn om hun taak te vervullen; dat het daartoe nodig is dat de lidstaten en de instellingen en organen van de Europese Gemeenschappen de nodige maatregelen treffen om de vervulling van die taak te vergemakkelijken;

Overwegende dat de geheimhouding en het vertrouwelijk karakter van de werkzaamheden van de tijdelijke enquêtecommissies dienen te worden gevrijwaard;

Overwegende dat, op verzoek van een van de drie betrokken instellingen, en in het licht van de opgedane ervaring, de wijze van uitoefening van het enquêterecht na het verstrijken van de huidige zittingsperiode van het Europees Parlement kan worden herzien,

HEBBEN IN ONDERLINGE OVEREENSTEMMING HET VOLGENDE BESLUIT AANGENOMEN:

Artikel 1

De wijze waarop het enquêterecht van het Europees Parlement wordt uitgeoefend, wordt in dit besluit vastgesteld overeenkomstig artikel 20 B van het EGKS-Verdrag, artikel 193 van het EG-Verdrag en artikel 107 B van het EGA-Verdrag.

Artikel 2

1.   Onder de voorwaarden en binnen de grenzen die in de in artikel 1 genoemde Verdragen zijn vastgesteld, kan het Europees Parlement, in het kader van de vervulling van zijn taken, op verzoek van een vierde van zijn leden een tijdelijke enquêtecommissie instellen om vermeende inbreuken op het Gemeenschapsrecht of gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht te onderzoeken, die zouden zijn toe te schrijven aan een instelling of een orgaan van de Europese Gemeenschappen, aan een overheidsdienst van een lidstaat of aan personen die krachtens het Gemeenschapsrecht gemachtigd zijn dit recht toe te passen.

Het Europees Parlement stelt de samenstelling en de interne regels voor de werking van de tijdelijke enquêtecommissies vast.

Het besluit tot instelling van een tijdelijke enquêtecommissie, waarin met name de opdracht ervan wordt vermeld, evenals de termijn voor de indiening van haar verslag, wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

2.   Bij de vervulling van haar taken neemt de tijdelijke enquêtecommissie de bevoegdheden in acht die door de Verdragen zijn verleend aan de instellingen en organen van de Europese Gemeenschappen.

De leden van de tijdelijke enquêtecommissie, evenals alle andere personen die in het kader van hun functie kennis hebben genomen of gekregen van feiten, inlichtingen, gegevens, bescheiden of voorwerpen die krachtens de regelgeving van een lidstaat of van een instelling van de Gemeenschap onder de geheimhoudingsplicht vallen, dienen, ook na beëindiging van hun functie, die geheimhoudingsverplichting na te komen ten aanzien van alle niet-bevoegde personen en het publiek.

Hoorzittingen en getuigenverklaringen geschieden in het openbaar. Op verzoek van een kwart van de leden van de enquêtecommissie, of op verzoek van communautaire of nationale autoriteiten, of ingeval de tijdelijke enquêtecommissie informatie ontvangt die onder de geheimhoudingsplicht valt, wordt de zitting van rechtswege met gesloten deuren gehouden. Getuigen en deskundigen hebben het recht hun getuigenis of verklaring met gesloten deuren af te leggen.

3.   Een tijdelijke enquêtecommissie kan geen feiten onderzoeken die het voorwerp van een nationale of communautaire gerechtelijke procedure uitmaken, zolang deze procedure niet is voltooid.

Binnen twee maanden, hetzij na de bekendmaking overeenkomstig lid 1, hetzij nadat de Commissie kennis heeft genomen van een voor een tijdelijke enquêtecommissie afgelegde verklaring betreffende een vermeende inbreuk op het Gemeenschapsrecht door een lidstaat, kan de Commissie het Europees Parlement ervan in kennis stellen dat een bij een tijdelijke enquêtecommissie voorliggend feit het voorwerp uitmaakt van een communautaire precontentieuze procedure; in dat geval treft de tijdelijke enquêtecommissie de nodige maatregelen opdat de Commissie haar bevoegdheden uit hoofde van de Verdragen onverkort kan uitoefenen.

4.   Een tijdelijke enquêtecommissie houdt op te bestaan zodra zij, binnen de bij de instelling van de tijdelijke enquêtecommissie vastgestelde termijn, haar verslag heeft ingediend, of uiterlijk bij het verstrijken van een termijn van ten hoogste twaalf maanden vanaf de datum waarop zij is ingesteld en, in ieder geval, bij het einde van de zittingsperiode.

Het Europees Parlement kan de termijn van twaalf maanden twee maal bij met redenen omkleed besluit voor drie maanden verlengen. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

5.   Een tijdelijke enquêtecommissie kan niet worden ingesteld of opnieuw worden ingesteld met betrekking tot feiten die reeds het voorwerp van een enquête van een tijdelijke enquêtecommissie hebben uitgemaakt, tenzij nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen, en niet vóór het verstrijken van een minimumtermijn van twaalf maanden na de indiening van het verslag van deze enquête of de beëindiging van haar taak.

Artikel 3

1.   De tijdelijke enquêtecommissie verricht de nodige enquêtes om vermeende inbreuken op het Gemeenschapsrecht of gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht te verifiëren onder de hierna bedoelde voorwaarden.

2.   De tijdelijke enquêtecommissie kan een instelling of een orgaan van de Europese Gemeenschappen of een regering van een lidstaat verzoeken om één hunner leden aan te wijzen voor deelneming aan de werkzaamheden van de enquêtecommissie.

3.   Op met redenen omkleed verzoek van de tijdelijke enquêtecommissie wijzen de betrokken lidstaten en de instellingen of organen van de Europese Gemeenschappen de ambtenaar of andere functionaris aan die zij machtigen om te verschijnen voor de tijdelijke enquêtecommissie, tenzij redenen van geheimhouding of openbare of nationale veiligheid op grond van een nationale of communautaire wet- of regelgeving zulks beletten.

De betrokken ambtenaren of andere functionarissen spreken namens hun regering of instelling volgens daartoe ontvangen richtlijnen. Zij blijven gebonden aan de uit hun rechtspositie voortvloeiende regels.

4.   De autoriteiten van de lidstaten en de instellingen of organen van de Europese Gemeenschappen verstrekken aan een tijdelijke enquêtecommissie desgevraagd of op eigen initiatief de bescheiden die nodig zijn voor de vervulling van haar taken, tenzij redenen van geheimhouding of openbare of nationale veiligheid op grond van een nationale of communautaire wet- of regelgeving zulks beletten.

5.   Het bepaalde in de leden 3 en 4 doet geen afbreuk aan andere bepalingen van de lidstaten die een beletsel vormen voor de verschijning van functionarissen of het overleggen van bescheiden.

Het beletsel om redenen van geheimhouding of openbare of nationale veiligheid of op grond van de in de eerste alinea bedoelde bepalingen wordt door een vertegenwoordiger die gemachtigd is om namens de regering van de betrokken lidstaat of de instelling op te treden, ter kennis van het Europees Parlement gebracht.

6.   De instellingen of organen van de Europese Gemeenschappen verstrekken de tijdelijke enquêtecommissie de bescheiden afkomstig van een lidstaat eerst nadat de betrokken lidstaat daarvan in kennis is gesteld.

Bescheiden waarop het bepaalde in lid 5 van toepassing is, worden alleen met instemming van de betrokken lidstaat aan de tijdelijke enquêtecommissie verstrekt.

7.   De bepalingen van de leden 3, 4 en 5 zijn van toepassing op alle natuurlijke of rechtspersonen die krachtens het Gemeenschapsrecht gemachtigd zijn dit recht toe te passen.

8.   Voor zover de uitvoering van haar taken zulks vereist, kan de tijdelijke enquêtecommissie een ieder verzoeken om als getuige voor haar te verschijnen. Wanneer een persoon in het kader van een enquête nadeel kan ondervinden van het feit dat hij in de zaak betrokken is, stelt de tijdelijke enquêtecommissie hem daarvan in kennis en hoort zij hem op zijn verzoek.

Artikel 4

1.   De door een tijdelijke enquêtecommissie verzamelde inlichtingen zijn enkel bestemd voor de vervulling van haar taken. Zij mogen niet openbaar worden gemaakt wanneer zij gegevens bevatten die onder de geheimhoudingsplicht vallen dan wel vertrouwelijk zijn of wanneer bij naam genoemde personen in het geding zijn.

Het Europees Parlement treft de nodige administratieve en reglementaire maatregelen om de geheimhouding en de vertrouwelijkheid van de werkzaamheden van de tijdelijke enquêtecommissies te verzekeren.

2.   Het verslag van de tijdelijke enquêtecommissie wordt ingediend bij het Europees Parlement, dat, met inachtneming van het bepaalde in lid 1, kan besluiten tot openbaarmaking ervan.

3.   Het Europees Parlement kan aanbevelingen die het eventueel op basis van het verslag van de tijdelijke enquêtecommissie heeft aangenomen, doen geworden aan de instellingen of organen van de Europese Gemeenschappen of aan de lidstaten, die daaraan het gevolg geven dat zij passend achten.

Artikel 5

Elke mededeling aan de nationale autoriteiten van de lidstaten ter fine van de toepassing van dit besluit, verloopt via hun Permanente Vertegenwoordigingen bij de Europese Unie.

Artikel 6

Op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie kan de hierboven beschreven procedure in het licht van de opgedane ervaring worden herzien aan het einde van de huidige zittingsperiode van het Europees Parlement.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB L 113 van 19.5.1995, blz. 2.


BIJLAGE IX

Bepalingen ter uitvoering van artikel 9, lid 2

Belangengroepen bij het Europees Parlement

Artikel 1

Laissez-passer

1.   Het laissez-passer bestaat uit een geplastificeerde kaart, voorzien van een pasfoto van de houder, zijn naam en voornamen en de naam van de firma, organisatie of persoon voor welke hij werkzaam is.

Op straffe van eventuele intrekking moet het laissez-passer permanent en zichtbaar door de houder worden gedragen in alle gebouwen van het Parlement.

Het laissez-passer onderscheidt zich qua vorm en kleur van de pasjes die aan incidentele bezoekers worden verstrekt.

2.   Het laissez-passer wordt slechts verlengd indien de houder heeft voldaan aan de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 2.

Elke betwisting door een lid van de activiteit van een vertegenwoordiger of belangengroep wordt verwezen naar de quaestoren, die de kwestie bestuderen en een besluit nemen over handhaving of intrekking van het betrokken laissez-passer.

3.   Het laissez-passer geeft in geen geval toegang tot andere vergaderingen van het Parlement en zijn organen dan die welke openbaar zijn verklaard en laat in dit geval geen enkele uitzondering toe op de toegangsvoorschriften die voor alle andere burgers van de Unie gelden.

Artikel 2

Medewerkers

1.   De quaestoren stellen aan het begin van elke zittingsperiode het maximum aantal medewerkers vast dat door elk lid kan worden geaccrediteerd.

Bij het aanvaarden van hun functie doen de geaccrediteerde medewerkers schriftelijk opgave van hun beroepswerkzaamheden, alsmede van enige andere door hen tegen vergoeding uitgeoefende functies of activiteiten.

2.   Zij hebben onder dezelfde voorwaarden toegang tot het Parlement als het personeel van het Secretariaat-generaal of van de fracties.

3.   Alle andere personen, inclusief zij die rechtstreeks met leden samenwerken, hebben slechts toegang tot het Parlement onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 9, lid 2.

Artikel 3

Gedragscode

1.   In hun betrekkingen met het Parlement zijn de personen die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 9, lid 2 gehouden:

a)

de bepalingen van artikel 9 en van deze bijlage na te leven;

b)

aan de leden van het Parlement, hun personeel of aan ambtenaren van de instelling opgave te doen van het belang of de belangen die zij vertegenwoordigen;

c)

zich te onthouden van oneerlijke handelingen om informatie te verkrijgen;

d)

zich in hun betrekkingen met derden niet op enigerlei officiële relatie met het Parlement te beroepen;

e)

geen profijt te trekken uit het verspreiden onder derden van kopieën van documenten die bij het Parlement zijn verkregen;

f)

de bepalingen van bijlage I, artikel 2, tweede alinea strikt na te leven;

g)

zich ervan te vergewissen dat van elke assistentie die in het kader van de bepalingen van bijlage I, artikel 2 wordt geboden, opgave wordt gedaan in het desbetreffende register;

h)

de bepalingen van het Statuut van de ambtenaren na te leven wanneer zij oud-ambtenaren van de instellingen in dienst nemen;

i)

alle regels na te leven die het Parlement met betrekking tot de rechten en verantwoordelijkheden van oud-leden vastlegt;

j)

om mogelijke belangenconflicten te voorkomen te zorgen voor voorafgaande toestemming van het betrokken lid of de betrokken leden voor elke contractuele verbintenis met of indienstneming van een medewerker en zich er vervolgens van te vergewissen dat hiervan opgave wordt gedaan in het register als bedoeld in artikel 9, lid 2.

2.   Elke overtreding van deze gedragscode kan leiden tot het intrekken van het laissez-passer dat aan de betrokken personen en in voorkomend geval aan hun onderneming is afgegeven.


BIJLAGE X

UITOEFENING VAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE OMBUDSMAN

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, inzonderheid artikel 195, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, artikel 20 D, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en artikel 107 D, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gezien het advies van de Commissie,

Gezien de goedkeuring van de Raad,

Overwegende dat het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt moeten worden vastgesteld, een en ander met inachtneming van de bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen;

Overwegende dat de voorwaarden moeten worden vastgesteld waaronder bij de Europese ombudsman een klacht kan worden ingediend en dat tevens moet worden vastgesteld welk verband er bestaat tussen de uitoefening van het ambt van ombudsman en de gerechtelijke of administratieve procedures;

Overwegende dat de ombudsman, die ook op eigen initiatief kan optreden, moet kunnen beschikken over alle elementen die voor de uitoefening van zijn ambt nodig zijn; dat de communautaire instellingen en organen de ombudsman daartoe desgewenst de door hem verlangde inlichtingen dienen te verstrekken, tenzij dat om met redenen omklede motieven van geheimhouding niet mogelijk is en onverminderd de plicht die op de ombudsman rust om die gegevens niet te verspreiden; dat de autoriteiten van de lidstaten de ombudsman alle nodige inlichtingen dienen te verstrekken, tenzij die inlichtingen onder wettelijke bepalingen of andere voorschriften op het gebied van de geheimhouding vallen of onder andere voorschriften waardoor zij niet doorgegeven mogen worden; dat wanneer de ombudsman de gevraagde bijstand niet wordt verleend, hij hiervan melding maakt aan het Europees Parlement, dat passende stappen dient te ondernemen;

Overwegende dat moet worden vastgesteld welke procedures moeten worden gevolgd wanneer uit het onderzoek van de ombudsman blijkt dat er sprake is van wanbeheer; dat tevens moet worden voorgeschreven dat de ombudsman aan het einde van iedere jaarlijkse zitting van het Europees Parlement een algemeen verslag indient;

Overwegende dat de ombudsman en zijn personeel verplicht zijn de informatie waarvan zij bij de uitoefening van hun taak kennis hebben genomen, geheim te houden; dat, indien de ombudsman in het kader van een onderzoek kennis heeft genomen van feiten die zijns inziens onder het strafrecht vallen, hij de bevoegde autoriteiten hier evenwel van op de hoogte dient te brengen;

Overwegende dat moet worden voorzien in de mogelijkheid dat de ombudsman, met eerbiediging van de nationale wetgeving die van toepassing is, samenwerkt met soortgelijke functionarissen die in bepaalde lidstaten functioneren;

Overwegende dat de ombudsman door het Europees Parlement aan het begin en voor de duur van elke zittingsperiode moet worden benoemd; dat hij moet worden gekozen uit vooraanstaande persoonlijkheden die burgers zijn van de Unie en alle vereiste waarborgen van onafhankelijkheid en bekwaamheid bieden;

Overwegende dat moet worden vastgesteld onder welke voorwaarden de ambtsvervulling van de ombudsman eindigt;

Overwegende dat de ombudsman zijn ambt volkomen onafhankelijk dient uit te oefenen, waartoe hij zich bij zijn ambtsaanvaarding ten overstaan van het Hof van Justitie plechtig verbindt; dat moet worden bepaald welke werkzaamheden met het ambt van ombudsman onverenigbaar zijn, terwijl tevens zijn bezoldiging en de voor hem geldende voorrechten en immuniteiten moeten worden vastgesteld;

Overwegende dat er regelingen moeten worden vastgesteld voor de ambtenaren en personeelsleden van het secretariaat dat de ombudsman terzijde zal staan, en voor de begroting daarvoor; dat de ombudsman zijn zetel heeft in dezelfde plaats als het Europees Parlement;

Overwegende dat de ombudsman de uitvoeringsbepalingen van dit besluit dient vast te stellen; dat er voorts een aantal overgangsbepalingen moet worden vastgesteld voor de eerste ombudsman die na de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt benoemd,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   Het statuut van de ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt worden overeenkomstig artikel 195, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, artikel 20 D, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en artikel 107 D, lid 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie vastgesteld in het onderhavige besluit.

2.   De ombudsman vervult zijn taak met inachtneming van de bij de verdragen aan de communautaire instellingen en organen verleende bevoegdheden.

3.   De ombudsman mag niet interveniëren in een procedure voor de rechter en evenmin de gegrondheid van een rechterlijke beslissing in twijfel trekken.

Artikel 2

1.   De ombudsman draagt er conform de in de genoemde verdragen vastgestelde voorwaarden en beperkingen toe bij gevallen van wanbeheer bij het optreden van de communautaire instellingen en organen, met uitzondering van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg bij de uitoefening van hun gerechtelijke taak, aan het licht te brengen en aanbevelingen te doen om dit te verhelpen. Over het optreden van enige andere autoriteit of persoon kan bij de ombudsman geen klacht worden ingediend.

2.   Elke burger van de Unie of elke natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat van de Unie, heeft het recht zich rechtstreeks of via een lid van het Europees Parlement tot de ombudsman te wenden met een klacht over een geval van wanbeheer bij het optreden van de communautaire instellingen of organen, met uitzondering van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg bij de uitoefening van hun gerechtelijke taak. De ombudsman stelt de betrokken instelling of het betrokken orgaan onmiddellijk na ontvangst van een klacht op de hoogte.

3.   Uit de klacht moet het onderwerp blijken alsmede de identiteit van de persoon van wie zij uitgaat. Deze persoon kan verzoeken om een vertrouwelijke behandeling.

4.   De klacht moet zijn ingediend binnen twee jaar na de datum waarop degene die de klacht indient, in kennis is gesteld van de feiten die aan de klacht ten grondslag liggen. Voorafgaand aan de klacht moeten de passende administratieve stappen bij de betrokken instellingen of organen zijn ondernomen.

5.   De ombudsman kan de indiener van de klacht adviseren zich tot een andere instantie te wenden.

6.   De bij de ombudsman ingediende klachten schorsen niet de voor een beroep op de rechter of een administratief beroep vastgestelde termijnen.

7.   Wanneer de ombudsman vanwege een lopende of afgeronde gerechtelijke procedure over de vermeende feiten, een klacht niet ontvankelijk moet verklaren of een eind moet maken aan de behandeling ervan, worden de resultaten van het onderzoek dat hij eventueel reeds heeft verricht ter zijde gelaten.

8.   Bij de ombudsman kunnen slechts klachten worden ingediend over de arbeidsbetrekkingen tussen de communautaire instellingen of organen en hun ambtenaren of andere personeelsleden indien de betrokkene de o.a. in artikel 90, lid 1 en lid 2 van het Statuut van de ambtenaren vastgelegde mogelijkheden tot het indienen van een verzoek of een klacht heeft uitgeput, en nadat de termijnen voor het antwoord van de autoriteit tot welke hij zich heeft gericht, zijn verstreken.

9.   De ombudsman stelt de indiener van de klacht zo spoedig mogelijk in kennis van het gevolg dat aan de klacht is gegeven.

Artikel 3

1.   De ombudsman gaat op eigen initiatief of ingevolge een klacht over tot alle onderzoeken die hij nodig acht om een vermoed geval van wanbeheer bij het optreden van de communautaire instellingen en organen, op te lossen. Hij brengt de betrokken instelling of het betrokken orgaan hiervan op de hoogte. Deze kunnen hem alle dienstige opmerkingen doen toekomen.

2.   De communautaire instellingen en organen zijn gehouden de gevraagde inlichtingen aan de ombudsman te verstrekken en hem inzage te verlenen van de desbetreffende stukken. Zij kunnen dit alleen weigeren om met redenen omklede motieven van geheimhouding.

Zij geven alleen na voorafgaande toestemming van de betrokken lidstaat inzage in documenten van een lidstaat die op grond van een wettelijke bepaling of enig ander voorschrift geheim zijn.

Zij geven geen inzage in andere documenten van een lidstaat dan nadat zij de betrokken lidstaat daarvan in kennis hebben gesteld.

In geen van beide gevallen mag de ombudsman, overeenkomstig artikel 4, de inhoud van deze documenten bekendmaken.

De ambtenaren en andere personeelsleden van de communautaire instellingen en organen dienen te getuigen als de ombudsman hun daarom verzoekt; zij spreken in naam van en in opdracht van hun diensten en blijven gebonden door hun verplichting inzake beroepsgeheim.

3.   De autoriteiten van de lidstaten zijn gehouden op verzoek van de ombudsman via de Permanente Vertegenwoordigingen van de lidstaten bij de Europese Gemeenschappen alle informatie te verstrekken die licht kan werpen op gevallen van wanbeheer door de communautaire instellingen of organen, tenzij die informatie onder wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen op het gebied van de geheimhouding valt of onder andere voorschriften waardoor zij niet doorgegeven mag worden. In het laatste geval kan de betrokken lidstaat de ombudsman echter toestaan van die informatie kennis te nemen op voorwaarde dat hij zich ertoe verbindt de inhoud niet te verspreiden.

4.   Wanneer de gevraagde bijstand niet wordt verleend, wordt het Europees Parlement hiervan door de ombudsman op de hoogte gebracht en moet het de nodige stappen ondernemen.

5.   De ombudsman tracht zoveel mogelijk met de betrokken instellingen of organen tot een oplossing te komen om een eind te maken aan de gevallen van wanbeheer en met betrekking tot de ingediende klacht genoegdoening te verschaffen.

6.   Indien de ombudsman een geval van wanbeheer ontdekt, wendt hij zich tot de betrokken instelling of het betrokken orgaan en doet eventueel ontwerpaanbevelingen. De instelling of het orgaan in kwestie stuurt de ombudsman binnen een termijn van drie maanden een omstandig advies.

7.   De ombudsman dient vervolgens bij het Europees Parlement en de betrokken instelling of het betrokken orgaan een verslag in. Hij kan daarin aanbevelingen doen. De indiener van de klacht wordt door de ombudsman op de hoogte gebracht van het resultaat van het onderzoek, van het advies van de betrokken instelling of het betrokken orgaan en van de eventuele aanbevelingen van de ombudsman.

8.   Aan het einde van elke jaarlijkse zitting legt de ombudsman het Europees Parlement een verslag voor met het resultaat van zijn onderzoeken.

Artikel 4

1.   De ombudsman en zijn personeel — op wie artikel 287 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, artikel 47, lid 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en artikel 194 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van toepassing zijn — mogen de gegevens en documenten waarvan zij bij hun onderzoek kennis hebben genomen niet verspreiden. Zij zijn tevens gehouden geheimhouding te betrachten ten aanzien van gegevens die de indiener van de klacht of andere betrokken personen schade zouden kunnen berokkenen, zulks onverminderd lid 2.

2.   Indien hij in het kader van een onderzoek kennis heeft genomen van feiten die zijns inziens onder het strafrecht vallen, brengt de ombudsman via de Permanente Vertegenwoordigingen van de lidstaten bij de Europese Gemeenschappen de ter zake bevoegde nationale autoriteiten, alsmede, in voorkomend geval, de communautaire instelling waartoe de betrokken ambtenaar of het betrokken personeelslid behoort hiervan onverwijld op de hoogte. Deze instelling kan dan eventueel artikel 18, tweede alinea van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen toepassen. De ombudsman kan ook de betrokken communautaire instellingen of organen op de hoogte brengen van feiten die ongeoorloofd gedrag van een van hun ambtenaren of personeelsleden aan het licht brengen.

Artikel 5

Indien zulks de doeltreffendheid van zijn onderzoek kan vergroten en de rechten en belangen van degenen die klachten bij hem indienen beter kan beschermen, kan de ombudsman, met eerbiediging van de nationale wetgeving die van toepassing is, samenwerken met soortgelijke functionarissen die in bepaalde lidstaten fungeren. De ombudsman kan langs die weg geen documenten opeisen die op grond van artikel 3 niet voor hem toegankelijk zijn.

Artikel 6

1.   Na elke verkiezing voor het Europees Parlement wordt de ombudsman voor de zittingsduur van deze instelling benoemd. Hij is herbenoembaar.

2.   De ombudsman wordt gekozen uit vooraanstaande persoonlijkheden die burgers zijn van de Unie, politieke en burgerrechten bezitten, alle waarborgen van onafhankelijkheid bieden en in hun land voldoen aan alle voorwaarden voor de uitoefening van de hoogste rechterlijke functies of wier ervaring en bekwaamheid voor de uitoefening van de functies van de ombudsman algemeen bekend zijn.

Artikel 7

1.   De ambtsvervulling van de ombudsman eindigt bij het verstrijken van zijn ambtsperiode of bij vrijwillig ontslag of ontslag ambtshalve.

2.   Behoudens bij ontslag ambtshalve blijft de ombudsman in functie totdat in zijn vervanging is voorzien.

3.   Wanneer de ombudsman zijn ambt voortijdig neerlegt, wordt binnen drie maanden na het vacant komen van de post een opvolger benoemd die tot het eind van de zittingsduur in functie blijft.

Artikel 8

Een ombudsman die niet langer voldoet aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt of op ernstige wijze is tekortgeschoten, kan op verzoek van het Europees Parlement door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van zijn ambt worden ontheven.

Artikel 9

1.   De ombudsman oefent zijn ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Gemeenschappen en van de burgers van de Unie. Bij de vervulling van zijn taken vraagt noch aanvaardt hij instructies van enige regering of enig lichaam. Hij onthoudt zich van handelingen die onverenigbaar zijn met de aard van zijn werkzaamheden.

2.   Bij zijn ambtsaanvaarding verbindt de ombudsman zich er ten overstaan van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen plechtig toe zijn functie geheel onafhankelijk en onpartijdig te zullen uitoefenen en tijdens de hele duur van zijn functie en na beëindiging ervan de verplichtingen die uit zijn taak voortvloeien te zullen naleven, en met name eerlijkheid en kiesheid bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na de beëindiging van zijn ambtsperiode te zullen betrachten.

Artikel 10

1.   Gedurende zijn ambtsperiode mag de ombudsman geen andere politieke, administratieve of beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten.

2.   De ombudsman wordt wat zijn bezoldiging, vergoedingen en pensioen betreft, gelijkgesteld aan een rechter bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

3.   De artikelen 12 tot en met 15 en 18 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen zijn van toepassing op de ombudsman en de ambtenaren en personeelsleden van zijn secretariaat.

Artikel 11

1.   De ombudsman wordt terzijde gestaan door een secretariaat. Hij benoemt het hoofd daarvan.

2.   De ambtenaren en personeelsleden van het secretariaat van de ombudsman zijn onderworpen aan de verordeningen en regelingen van toepassing op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. Hun aantal wordt jaarlijks vastgesteld in het kader van de begrotingsprocedure.

3.   De bij het secretariaat van de ombudsman aangestelde ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de lidstaten worden gedetacheerd in het belang van de dienst met de garantie dat zij bij terugkeer in hun administratie van oorsprong volledige rechten kunnen doen gelden.

4.   Voor vraagstukken betreffende zijn personeel wordt de ombudsman gelijkgesteld aan de instellingen in de zin van artikel 1 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 12

(geschrapt)

Artikel 13

De ombudsman heeft zijn zetel in dezelfde plaats als het Europees Parlement.

Artikel 14

De ombudsman stelt de uitvoeringsbepalingen van dit besluit vast.

Artikel 15

De eerste na de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie gekozen ombudsman wordt benoemd voor de resterende termijn van de zittingsduur van het Europees Parlement.

Artikel 16

(geschrapt)

Artikel 17

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en treedt in werking op de datum van bekendmaking.

B.   Besluit van de Europese ombudsman tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen (2)

Artikel 1

Definities

In deze uitvoeringsbepalingen wordt verstaan onder

a)

„betrokken instelling”: de communautaire instelling die, resp. het communautaire orgaan dat voorwerp is van een klacht of van een op eigen initiatief ingesteld onderzoek;

b)

„het Statuut”: de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de Europese ombudsman.

Artikel 2

Ontvangst van klachten

2.1.   Klachten worden bij binnenkomst als zodanig gekenmerkt, geregistreerd en genummerd.

2.2.   De klager wordt een ontvangstbewijs toegezonden, waarin het registratienummer van de klacht en de voor de zaak verantwoordelijke juridische medewerker worden vermeld.

2.3.   Een verzoekschrift dat met instemming van de indiener ervan door het Europees Parlement aan de ombudsman wordt doorgezonden, wordt als klacht behandeld.

2.4.   In voorkomende gevallen en met instemming van de klager kan de ombudsman een klacht doorzenden aan het Europees Parlement om als verzoekschrift te worden behandeld.

2.5.   In voorkomende gevallen en met instemming van de klager kan de ombudsman een klacht doorzenden aan een andere bevoegde instantie.

Artikel 3

Ontvankelijkheid van klachten

3.1.   Aan de hand van de in het Verdrag en het Statuut geformuleerde criteria bepaalt de ombudsman of een klacht onder zijn mandaat valt en, zo ja, of de klacht ontvankelijk is; alvorens een besluit terzake te nemen, kan hij de klager om nadere informatie of documentatie verzoeken.

3.2.   Indien een klacht buiten het mandaat valt of niet ontvankelijk is, sluit de ombudsman het op de klacht betrekking hebbende dossier af. Hij stelt de klager van zijn besluit en van de daaraan ten grondslag liggende redenen in kennis. De ombudsman kan de klager adviseren zich tot een andere instantie te wenden.

Artikel 4

Onderzoek naar aanleiding van ontvankelijke klachten

4.1.   De ombudsman bepaalt of er voldoende redenen aanwezig zijn om naar aanleiding van een ontvankelijke klacht een onderzoek in te stellen.

4.2.   Indien hij niet voldoende redenen aanwezig acht om een onderzoek in te stellen, sluit de ombudsman het op de klacht betrekking hebbende dossier en stelt hij de klager hiervan in kennis.

4.3.   Indien de ombudsman voldoende redenen aanwezig acht om een onderzoek in te stellen, stelt hij de burger en de betrokken instelling hiervan in kennis. Hij doet de betrokken instelling een exemplaar van de klacht toekomen en verzoekt deze instelling binnen een vastgestelde termijn van in de regel niet langer dan drie maanden advies terzake uit te brengen. In het verzoek aan de betrokken instelling kunnen specifieke aspecten van de klacht of specifieke zaken worden vermeld waarop in het advies nader dient te worden ingegaan.

4.4.   De ombudsman zendt het advies van de betrokken instelling door aan de burger tenzij hij zulks in een speciaal geval niet dienstig acht. De burger kan de ombudsman binnen een vastgestelde termijn van in de regel niet meer dan een maand opmerkingen doen toekomen.

4.5.   Na bestudering van het advies en eventuele opmerkingen van de burger aan wie dit advies is toegezonden, kan de ombudsman een met redenen omkleed besluit nemen om de zaak af te sluiten of zijn onderzoek voort te zetten. Hij stelt de burger en de betrokken instelling hiervan in kennis.

Artikel 5

Onderzoeksbevoegdheden

5.1.   Met inachtneming van de in het Statuut vastgestelde voorwaarden kan de ombudsman van de communautaire instellingen en organen en van instanties van de lidstaten verlangen binnen een redelijke termijn ten behoeve van een onderzoek informatie of documentatie te verstrekken.

5.2.   De ombudsman kan het dossier van de betrokken communautaire instelling controleren om de juistheid en volledigheid van haar reacties na te gaan. De ombudsman kan kopieën maken van het volledige dossier of van bepaalde documenten in dat dossier. De ombudsman stelt de klager ervan op de hoogte dat een controle heeft plaatsgevonden.

5.3.   Met inachtneming van de in het Statuut vastgestelde voorwaarden kan de ombudsman van ambtenaren en andere personeelsleden van de communautaire instellingen en organen verlangen als getuige op te treden.

5.4.   De ombudsman kan de communautaire instellingen en organen verzoeken maatregelen te treffen om zijn onderzoeken ter plaatse in te stellen.

5.5.   De ombudsman kan opdracht geven tot het uitvoeren van de door hem voor het welslagen van een onderzoek nodig geachte studies of expertises.

Artikel 6

Minnelijke schikkingen

6.1.   Indien de ombudsman een geval van wanbeheer vaststelt, werkt hij zoveel mogelijk met de betrokken instelling samen bij het streven naar een minnelijke schikking om aan dit geval van wanbeheer een einde te maken en de klager genoegdoening te verschaffen.

6.2.   Indien de ombudsman van oordeel is dat deze samenwerking succes heeft opgeleverd, sluit hij de zaak af aan de hand van een met redenen omkleed besluit. Hij stelt de klager en de betrokken instelling van dit besluit in kennis.

6.3.   Indien de ombudsman van oordeel is dat een minnelijke schikking niet mogelijk is of dat het streven daarnaar geen succes heeft opgeleverd, sluit hij de zaak af aan de hand van een met redenen omkleed besluit dat een kritische opmerking kan bevatten, of stelt hij een verslag met ontwerpaanbevelingen op.

Artikel 7

Kritische opmerkingen

7.1.   De ombudsman maakt een kritische opmerking indien hij van mening is dat:

a)

de betrokken instelling of het betrokken orgaan niet meer in staat is het geval van wanbeheer ongedaan te maken, en

b)

het geval van wanbeheer geen algemene implicaties heeft.

7.2.   Indien de ombudsman de zaak met een kritische opmerking afsluit, stelt hij de klager hiervan in kennis.

Artikel 8

Verslagen met ontwerpaanbevelingen

8.1.   De ombudsman doet de betrokken instelling of het betrokken orgaan een verslag met ontwerpaanbevelingen toekomen indien hij van mening is dat:

a)

de betrokken instelling of het betrokken orgaan in staat is het geval van wanbeheer ongedaan te maken, dan wel

b)

het geval van wanbeheer algemene implicaties heeft.

8.2.   De ombudsman doet een exemplaar van zijn verslag en de ontwerpaanbevelingen toekomen aan de betrokken instelling en de burger.

8.3.   De betrokken instelling zendt de ombudsman binnen een termijn van drie maanden een omstandig advies. Dit omstandig advies kan bestaan uit instemming met het besluit van de ombudsman en een beschrijving van de ter uitvoering van de aanbevelingen genomen maatregelen.

8.4.   Indien de ombudsman het omstandig advies onbevredigend acht, stelt hij over het geval van wanbeheer een verslag op. Dit verslag kan aanbevelingen bevatten.

8.5.   Een verslag als bedoeld in het vorig lid wordt opgesteld als speciaal verslag aan het Europees Parlement. De ombudsman doet een exemplaar van dit verslag toekomen aan de betrokken instelling en de burger.

Artikel 9

Onderzoek op eigen initiatief

9.1.   De ombudsman kan besluiten op eigen initiatief onderzoek in te stellen.

9.2.   Bij het instellen van onderzoek op eigen initiatief heeft de ombudsman dezelfde bevoegdheden als bij het instellen van onderzoek naar aanleiding van een klacht.

9.3.   De procedures die worden gevolgd bij een naar aanleiding van een klacht ingesteld onderzoek zijn naar analogie eveneens van toepassing op een op eigen initiatief ingesteld onderzoek.

Artikel 10

Procedurekwesties

10.1.   Op een desbetreffend verzoek van de klager merkt de ombudsman een klacht als vertrouwelijk aan. Indien hij het nodig acht de belangen van de klager of van derden te beschermen, kan de ombudsman op eigen initiatief een klacht als vertrouwelijk aanmerken.

10.2.   Indien hij zulks dienstig acht, kan de ombudsman maatregelen nemen om te bewerkstelligen dat een klacht met voorrang wordt behandeld.

10.3.   Wordt met betrekking tot zaken die door de ombudsman worden onderzocht, een gerechtelijke procedure op gang gebracht, dan sluit hij de zaak af. Het resultaat van een eventueel door hem tot dan uitgevoerd onderzoek wordt zonder verdere maatregelen ter zijde gelegd.

10.4.   De ombudsman stelt de relevante nationale instanties en zo nodig een communautaire instelling of communautair orgaan op de hoogte van strafrechtelijke feiten die hem tijdens een onderzoek ter kennis komen. De ombudsman kan verder een communautaire instelling of communautair orgaan op de hoogte stellen van feiten die volgens hem het nemen van tuchtrechtelijke maatregelen rechtvaardigen.

Artikel 11

Verslagen aan het Europees Parlement

11.1.   De ombudsman legt het Europees Parlement een jaarverslag voor over al zijn werkzaamheden, met inbegrip van het resultaat van zijn onderzoeken.

11.2.   De ombudsman kan speciale verslagen als bedoeld in artikel 8.4. en andere speciale verslagen aan het Europees Parlement voorleggen indien hij zulks ter uitoefening van zijn taak uit hoofde van de Verdragen en het Statuut dienstig acht.

11.3.   Het jaarverslag en de speciale verslagen van de ombudsman kunnen aanbevelingen bevatten die hij ter uitoefening van zijn taak uit hoofde van de Verdragen en het Statuut dienstig acht.

Artikel 12

Samenwerking met nationale ombudsmannen en soortgelijke organen

De ombudsman kan met de ombudsmannen en soortgelijke organen in de lidstaten samenwerken om de doeltreffendheid van zowel zijn eigen onderzoeken als van die van de ombudsmannen en soortgelijke organen in de lidstaten te bevorderen en om de rechten en belangen uit hoofde van de wetgeving van de Europese Unie en de Europese Gemeenschap doeltreffender te beschermen.

Artikel 13

Het recht van de klager op inzage van het dossier

13.1.   Met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.3. heeft de klager het recht op inzage van het met zijn klacht verband houdende dossier van de ombudsman.

13.2.   De klager heeft het recht het dossier ter plaatse in te zien. Hij kan de ombudsman om een kopie van het volledige dossier of van bepaalde documenten in dat dossier verzoeken.

13.3.   In gevallen waarin de ombudsman het dossier van de betrokken instelling controleert of overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 5.2. en 5.3. getuigen hoort, heeft de klager geen toegang tot vertrouwelijke documenten of vertrouwelijke informatie die bij de controle of tijdens het getuigenverhoor zijn, resp. is verkregen.

Artikel 14

Toegang van het publiek tot documenten in het bezit van de ombudsman

14.1.   Het publiek heeft toegang tot niet-gepubliceerde documenten in het bezit van de ombudsman onder dezelfde voorwaarden en beperkingen als vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1049/2001 (3) voor de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en overeenkomstig het bepaalde in artikel 14.2.

14.2.   In gevallen waarin de ombudsman het dossier van de betrokken instelling controleert of overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 5.2. en 5.3. getuigen hoort, heeft het publiek geen toegang tot vertrouwelijke documenten of vertrouwelijke informatie die bij de controle of tijdens het getuigenverhoor zijn, resp. is verkregen.

14.3.   Aanvragen om toegang tot documenten dienen schriftelijk (per brief, fax of e-mail) te worden ingediend en dusdanig nauwkeurig te zijn dat het desbetreffende document kan worden achterhaald.

14.4.   Aanvragen om toegang tot de volgende documenten worden automatisch ingewilligd, behalve bij klachten die overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.1. als vertrouwelijk worden aangemerkt:

a)

het algemeen klachtenregister;

b)

klachten en door de klager bijgevoegde documenten;

c)

adviezen en omstandige adviezen van de betrokken instellingen en opmerkingen van de klager naar aanleiding daarvan;

d)

besluiten van de ombudsman tot afsluiting van zaken;

e)

verslagen en ontwerpaanbevelingen als bedoeld in artikel 8.

14.5.   Toegang tot documenten wordt verleend door inzage ter plaatse of door het verstrekken van een kopie. De ombudsman kan voor het verstrekken van kopieën een redelijke vergoeding verlangen. De berekeningsmethode voor deze vergoeding wordt medegedeeld.

14.6.   Toegang tot documenten als bedoeld in artikel 14.4. wordt onmiddellijk verleend. Besluiten over aanvragen om toegang tot andere documenten worden genomen binnen 15 werkdagen na ontvangst van de aanvraag.

14.7.   Indien een verzoek om toegang tot een document deels of in het geheel wordt afgewezen, wordt zulks met redenen gestaafd.

Artikel 15

Talen

15.1.   Klachten kunnen in een van de officiële talen van de Unie tot de ombudsman worden gericht. De ombudsman is niet verplicht klachten in een andere taal in behandeling te nemen.

15.2.   De bij de procedure van de ombudsman gebezigde taal is een van de officiële talen van de Unie; in geval van een klacht is dit de officiële taal waarin de klacht is gesteld.

15.3.   De ombudsman bepaalt welke documenten in de taal van de procedure worden opgesteld.

15.4.   Bij briefwisseling met de autoriteiten van een lidstaat wordt de officiële taal van de betrokken lidstaat gebezigd.

15.5.   Het jaarverslag, de speciale verslagen en in voorkomend geval andere door de ombudsman gepubliceerde documenten worden in alle officiële talen gepubliceerd.

Artikel 16

Publicatie van verslagen

16.1.   De Europese ombudsman doet in het Publicatieblad mededeling van de door hem opgestelde jaarverslagen en speciale verslagen, onder vermelding van de wijze waarop belangstellenden toegang hebben tot de volledige tekst van deze documenten.

16.2.   Verslagen of samenvattingen van de besluiten van de ombudsman betreffende vertrouwelijke klachten worden zodanig gepubliceerd dat de identiteit van de klager niet kan worden achterhaald.

Artikel 17

Inwerkingtreding

17.1.   De op 16 oktober 1997 vastgestelde uitvoeringsbepalingen worden ingetrokken.

17.2.   Dit besluit treedt op 1 januari 2003 in werking.

17.3.   De Voorzitter van het Europees Parlement wordt van dit besluit in kennis gesteld. Hiervan wordt eveneens in het Publicatieblad mededeling gedaan.


(1)  Aangenomen door het Parlement op 9 maart 1994 (PB L 113 van 4.5.1994, blz. 15) en gewijzigd bij zijn besluit 2002/262/EG, EGKS, Euratom van 14 maart 2002 tot schrapping van de artikelen 12 en 16 (PB L 92 van 9.4.2002, blz. 13).

(2)  Aangenomen op 8 juli 2002 en gewijzigd bij besluit van de ombudsman van 5 april 2004.

(3)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie — PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.


BIJLAGE XI

BESTRIJDING VAN FRAUDE, CORRUPTIE EN ELKE ANDERE ONWETTIGE ACTIVITEIT DIE SCHADELIJK IS VOOR DE BELANGEN VAN DE GEMEENSCHAPPEN

Besluit van het Europees Parlement betreffende de voorwaarden voor en de wijze van uitvoering van interne onderzoeken op het gebied van de bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit die schadelijk is voor de belangen van de Gemeenschappen  (1)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, met name artikel 199,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, met name artikel 25,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, met name artikel 112,

Gelet op zijn Reglement, met name artikel 186, onder c) (2),

Overwegende dat in verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad (3), alsmede in verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (4) betreffende de door het Europees Bureau voor fraudebestrijding verrichte onderzoeken, wordt bepaald dat het Bureau binnen de bij het EG-Verdrag en het Euratom-Verdrag opgerichte of op grond daarvan ingestelde instellingen, organen en lichamen administratieve onderzoeken opent en voert;

Overwegende dat de verantwoordelijkheid van het door de Commissie opgerichte Europees Bureau voor fraudebestrijding niet tot de bescherming van de financiële belangen beperkt blijft, doch zich uitstrekt tot alle werkzaamheden ter bescherming van de belangen van de Gemeenschap tegen onregelmatige handelingen die tot administratieve of strafrechtelijke vervolgingen aanleiding kunnen geven;

Overwegende dat de draagwijdte en de doeltreffendheid van de fraudebestrijding moeten worden vergroot door te profiteren van de op het gebied van administratieve onderzoeken aanwezige deskundigheid;

Overwegende dat alle instellingen, organen en instanties het Bureau bijgevolg uit hoofde van hun administratieve zelfstandigheid de taak moeten opdragen interne administratieve onderzoeken in te stellen die zijn gericht op de opsporing van ernstige feiten in verband met de uitoefening van werkzaamheden in dienstverband die kunnen worden aangemerkt als een niet-nakoming van de verplichtingen van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappen, zoals genoemd in de artikelen 11, 12, tweede en derde alinea, 13, 14, 16 en 17, eerste alinea, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, hierna „Statuut” genoemd, waardoor de belangen van deze Gemeenschappen worden geschaad, en die aanleiding tot tuchtrechtelijke en, eventueel, strafrechtelijke vervolgingen kan geven, of als veroorzaakt door grove schuld als bedoeld in artikel 22 van het Statuut of als een niet-nakoming van overeenkomstige verplichtingen van de leden, bestuurders of personeelsleden van de instellingen, organen en instanties van de Gemeenschappen die niet aan het Statuut onderworpen zijn;

Overwegende dat deze onderzoeken moeten worden verricht met volledige inachtneming van de terzake dienende bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, en met name het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten, en de ter uitvoering daarvan aangenomen teksten, alsmede het Statuut;

Overwegende dat deze onderzoeken bij alle instellingen, organen en instanties van de Gemeenschappen onder gelijkwaardige voorwaarden moeten worden uitgevoerd, zonder dat de toekenning van deze taak aan het Bureau afbreuk doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de instellingen, organen of instanties, noch de rechtsbescherming van de betrokken personen in enig opzicht vermindert;

Overwegende dat, in afwachting van de wijziging van het Statuut, nadere regels moeten worden vastgesteld volgens welke de leden van de instellingen en organen, de bestuurders van de instanties alsmede ambtenaren en andere personeelsleden van de instellingen, organen en instanties met het oog op het goede verloop van de interne onderzoeken samenwerken,

BESLUIT:

Artikel 1

Verplichting tot samenwerking met het Bureau

De secretaris-generaal, de diensten, evenals elke ambtenaar of elk personeelslid van het Europees Parlement zijn gehouden ten volle samen te werken met de personeelsleden van het Bureau en alle voor het onderzoek benodigde bijstand te verlenen. Daartoe verstrekken zij de personeelsleden van het Bureau alle terzake dienende gegevens en uitleg.

Onverminderd de terzake dienende bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, met name het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten, alsmede de ter uitvoering daarvan aangenomen teksten, werken de leden ten volle met het Bureau samen.

Artikel 2

Mededelingsplicht

Elke ambtenaar of elk personeelslid van het Europees Parlement die kennis krijgt van feiten welke het bestaan doen vermoeden van mogelijke gevallen van fraude, corruptie of van enige andere onwettige activiteit waardoor de belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, of van ernstige feiten in verband met de uitoefening van werkzaamheden in dienstverband die kunnen worden aangemerkt als een niet-nakoming van de verplichtingen van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappen, of personeelsleden die niet aan het Statuut onderworpen zijn, die aanleiding tot tuchtrechtelijke en, eventueel, strafrechtelijke vervolgingen kan geven, stelt onverwijld zijn diensthoofd of zijn directeur-generaal daarvan in kennis of, indien hij/zij zulks wenselijk acht, zijn secretaris-generaal of rechtstreeks het Bureau, indien het gaat om een ambtenaar, een personeelslid dan wel om personeelsleden die niet aan het Statuut onderworpen zijn; in geval van een niet-nakoming van overeenkomstige verplichtingen door afgevaardigden, dient hij/zij de Voorzitter van het Europees Parlement hiervan in kennis te stellen.

De Voorzitter, de secretaris-generaal, de directeuren-generaal en de diensthoofden van het Europees Parlement doen elk feit waarvan zij kennis hebben gekregen en dat het bestaan doet vermoeden van onregelmatigheden als bedoeld in de eerste alinea, onverwijld aan het Bureau toekomen.

De ambtenaren en personeelsleden van het Europees Parlement mogen in geen geval wegens een in de eerste en tweede alinea bedoelde mededeling op onbillijke of discriminerende wijze worden behandeld.

De afgevaardigden die kennis krijgen van de in de eerste alinea bedoelde feiten stellen de Voorzitter van het Europees Parlement of, indien zij zulks nuttig achten, het Bureau daarvan rechtstreeks in kennis.

Dit artikel is van toepassing, onverlet de vereisten van vertrouwelijkheid die zijn vastgelegd in de wet of in het Reglement van het Europees Parlement.

Artikel 3

Bijstand van het Beveiligingsbureau

Op verzoek van de directeur van het Bureau worden de personeelsleden van het Bureau bij de feitelijke uitvoering van de onderzoeken bijgestaan door het Beveiligingsbureau van het Europees Parlement.

Artikel 4

Immuniteit en recht om niet te getuigen

De regels betreffende de parlementaire immuniteit en het recht van de afgevaardigde om niet te getuigen blijven onverlet.

Artikel 5

Inlichting van de betrokkene

Wanneer de mogelijkheid van persoonlijke betrokkenheid van een afgevaardigde, een ambtenaar of een personeelslid is gebleken, moet de betrokkene, wanneer zulks geen nadeel voor het onderzoek dreigt op te leveren, spoedig worden ingelicht. In geen geval kunnen na afloop van het onderzoek conclusies worden getrokken waarin een afgevaardigde, een ambtenaar of personeelslid van het Parlement met name wordt genoemd zonder dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld zich over alle hem of haar betreffende feiten uit te spreken.

In gevallen waarin met het oog op het onderzoek absolute geheimhouding is vereist of waarin gebruik moet worden gemaakt van opsporingsmiddelen die tot de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instantie behoren, kan de verplichting om de afgevaardigde, de ambtenaar of het personeelslid van het Europees Parlement de gelegenheid te geven zich uit te spreken in overeenstemming met de Voorzitter, respectievelijk de secretaris-generaal worden opgeschort.

Artikel 6

Kennisgeving van seponering van het onderzoek

Indien, na afloop van een intern onderzoek, een afgevaardigde, een ambtenaar of een personeelslid van het Europees Parlement geen enkel element ten laste kan worden gelegd, wordt het hem betreffende interne onderzoek geseponeerd op grond van een besluit van de directeur van het Bureau, die de betrokkene daarvan schriftelijk in kennis stelt.

Artikel 7

Opheffing van vrijstelling van rechtsvervolging

Elk van een nationale politiële of gerechtelijke autoriteit uitgaand verzoek tot opheffing van de vrijstelling van rechtsvervolging van een ambtenaar of van een personeelslid van het Europees Parlement in verband met eventuele gevallen van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit, wordt voor advies aan de directeur van het Bureau meegedeeld. Indien een verzoek om opheffing van de vrijstelling een lid van de instelling betreft, wordt het Bureau daarvan in kennis gesteld.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het door het Europees Parlement wordt goedgekeurd.


(1)  Aangenomen op 18 november 1999.

(2)  Nu artikel 204, onder c)

(3)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(4)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 8.


BIJLAGE XII

UITOEFENING VAN DE AAN DE COMMISSIE VERLEENDE UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN

A.   Uittreksel uit de resolutie van het Europees Parlement (1) over het akkoord tussen het Europees Parlement en de Commissie over de modaliteiten voor de toepassing van besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (2)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Overwegende dat krachtens artikel 8 van het besluit van de Raad van 28 juni 1999 aan het Europees Parlement het recht wordt toegekend stappen te ondernemen wanneer het van mening is dat de uitvoeringsbevoegdheden worden overschreden en dat de Commissie in dat geval gehouden is het ontwerp van uitvoeringsmaatregelen opnieuw te behandelen, rekening houdend met de resolutie van het Parlement, en informatie te verstrekken over het gevolg dat zij aan die resolutie zal geven, en over de redenen daarvoor,

Overwegende dat het Europees Parlement krachtens artikel 7, lid 3 van het besluit volledig op de hoogte moet worden gehouden voor wat betreft de agenda's, de aan de comités voorgelegde ontwerpen van maatregelen ter uitvoering van besluiten die volgens de medebeslissingsprocedure zijn vastgesteld, alsmede de uitslagen van de stemmingen, beknopte verslagen van de vergaderingen, lijsten van de deelnemers aan de comités en ontwerpen van uitvoeringsmaatregelen die aan de Raad zijn toegezonden,

Overwegende dat het nieuwe besluit inzake comitéprocedures slechts ten dele beantwoordt aan de verwachtingen van het Europees Parlement, maar dat niettemin moet worden onderstreept dat dit besluit werkelijk een stap voorwaarts is in vergelijking met de voorgaande situatie,

Overwegende dat het met de Commissie heeft besloten een akkoord te sluiten over de modaliteiten voor de toepassing van het besluit van de Raad en dat dit akkoord met de Commissie met name betrekking heeft op de toepassing van artikel 7, lid 3 betreffende zijn informatie en op artikel 8 betreffende het recht van het Europees Parlement om bepaalde stappen te ondernemen,

1.

hecht zijn goedkeuring aan het hierbij gevoegde akkoord;

2.

is van oordeel dat alle comités die vóór het besluit van 28 juni 1999 reeds bestonden, moeten worden aangepast aan de nieuwe procedures en schaart zich achter verklaring nr. 2 van de Raad en de Commissie (3) bij genoemd besluit;

3.

verklaart dat dit akkoord zijn recht onverlet laat om resoluties aan te nemen over welk onderwerp dan ook, vooral wanneer het bezwaar heeft tegen de inhoud van een ontwerp van uitvoeringsmaatregel; dit akkoord laat eveneens zijn recht (overeenkomstig artikel 88 (4) van het Reglement van het Europees Parlement) onverlet om zijn afkeuring uit te spreken over een uitvoeringsmaatregel die naar de Raad wordt verwezen wanneer de comitéprocedure geen positief resultaat heeft opgeleverd;

4.

is van oordeel dat door het huidige akkoord tussen het Parlement en de Commissie de vorige akkoorden (akkoord-Plumb/Delors van 1988, akkoord-Samland/Williamson van 1996 en modus vivendi van 1994 (5)) achterhaald en dus niet meer geldig zijn;

B.   Akkoord tussen het Europees Parlement en de Commissie over de modaliteiten voor de toepassing van besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden

1.

Krachtens artikel 7, lid 3 van besluit 1999/468/EG houdt de Commissie het Europees Parlement regelmatig op de hoogte van de werkzaamheden van de comités die vallen onder de comitéprocedures. Te dien einde ontvangt het Parlement, tegelijk met de leden van de comités en onder dezelfde voorwaarden, de ontwerpagenda's van de vergaderingen en de ontwerpen van uitvoeringsmaatregelen die aan deze comités worden voorgelegd krachtens de basiswetgeving die is goedgekeurd volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag, alsmede de uitslagen van de stemmingen, beknopte verslagen van de vergaderingen en de lijsten van de instanties en organisaties waarvan de personen die door de lidstaten zijn aangewezen om hen te vertegenwoordigen, deel uitmaken.

2.

Voorts stemt de Commissie ermee in om het Europees Parlement op verzoek van zijn bevoegde parlementaire commissie, ter informatie, specifieke ontwerpen van uitvoeringsmaatregelen toe te sturen waarvan de basiswetgeving niet volgens de medebeslissingsprocedure is goedgekeurd, maar die voor het Europees Parlement van bijzonder belang zijn. Krachtens het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschap van 19 juli 1999 (zaak T-188/97, Rothmans vs. Commissie) (6), kan het Europees Parlement om inzage verzoeken in de notulen van de comités.

3.

Het Europees Parlement en de Commissie achten voor wat hen betreft de volgende akkoorden achterhaald en dus niet meer geldig: akkoord-Plumb/Delors van 1988, akkoord-Samland/Williamson van 1996 en modus vivendi van 1994.

4.

Zodra aan de technische voorwaarden daartoe is voldaan, wordt zorg gedragen voor het in artikel 7, lid 3 van het besluit bedoelde verzenden van de documenten via elektronische weg. Documenten met een vertrouwelijk karakter worden behandeld volgens de interne administratieve procedures die elke instelling daartoe heeft vastgesteld om alle nodige waarborgen te bieden.

5.

Overeenkomstig artikel 8 van het besluit kan het Europees Parlement in een met redenen omklede resolutie te kennen geven dat een ontwerp van maatregelen ter uitvoering van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, de bij dit basisbesluit verleende uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt.

6.

Het Europees Parlement neemt genoemde met redenen omklede resolutie ter plenaire vergadering aan, binnen een termijn van een maand na ontvangst van het definitieve ontwerp van uitvoeringsmaatregelen in de aan de Commissie voorgelegde talenversies.

7.

In dringende gevallen en wanneer het gaat om maatregelen van dagelijks beheer en/of met beperkte geldigheidsduur, zal de termijn korter zijn. In uiterst dringende gevallen, met name om redenen in verband met de volksgezondheid, kan de termijn zeer kort zijn. Het bevoegde lid van de Commissie stelt met opgave van redenen de termijn vast. Het Europees Parlement kan vervolgens een procedure volgen om de toepassing van artikel 8 binnen de gestelde termijn naar zijn bevoegde parlementaire commissie te delegeren.

8.

Het bevoegde lid van de Commissie stelt de plenaire vergadering van het Europees Parlement, of, zo dit van toepassing is, de bevoegde parlementaire commissie op de hoogte van het gevolg dat de Commissie aan de met redenen omklede resolutie van het Europees Parlement zal geven.

9.

Het Europees Parlement onderschrijft de doelstelling en modaliteiten als genoemd in verklaring nr. 2 van de Raad en de Commissie. Deze verklaring heeft ten doel het stelsel van communautaire uitvoeringsvoorschriften te vereenvoudigen door aanpassing van de huidige comitéprocedures aan die welke voortvloeien uit Besluit 1999/468/EG van de Raad.


(1)  Aangenomen op 17 februari 2000.

(2)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(3)  PB C 203 van 17.7.1999, blz. 1.

(4)  Nu artikel 81.

(5)  PB C 102 van 4.4.1996, blz. 1.

(6)  [1999]ECRII - 2463.


BIJLAGE XIII

KADERAKKOORD OVER DE BETREKKINGEN TUSSEN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE COMMISSIE (1)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Gelet op de verklaringen die de voorzitter van de Commissie sinds mei 1999 in het Europees Parlement heeft afgelegd,

Gelet op de schriftelijke en mondelinge verklaringen die de voorgedragen kandidaten in het kader van de hoorzittingen met de commissies van het Europees Parlement hebben afgelegd, alsmede op de na afloop van de hoorzittingen door de commissievoorzitters over de kandidaten uitgebrachte oordelen,

Gelet op de verklaring van de kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie op 7 september 1999 ten overstaan van de Conferentie van voorzitters,

Gelet op het programma van de voorgedragen Commissie dat de kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie op 14 september 1999 heeft gepresenteerd,

Gelet op het besluit van het Europees Parlement van 15 september 1999 (2), waarin het Europees Parlement instemt met de benoeming van de heer Prodi tot voorzitter van de Commissie en met de benoeming van de Commissie voor de resterende ambtstermijn welke afliep op 22 januari 2000 alsmede voor de ambtstermijn welke loopt van 23 januari 2000 tot en met 22 januari 2005,

Gelet op artikel 214 van het EG-Verdrag,

Gelet op het Reglement van het Europees Parlement, inzonderheid de artikelen 32 en 33 (3),

Overwegende dat in het Verdrag betreffende de Europese Unie met name de versterking van de democratische legitimiteit van het besluitvormingsproces van de Unie tot doelstelling is verheven,

Overwegende dat de goedkeuring van de Commissie door het Europees Parlement blijk geeft van een band van wederzijds vertrouwen die de beide instellingen gedurende de gehele zittingsperiode moet verbinden,

Overwegende dat het onderhavige kaderakkoord de bevoegdheden van het Europees Parlement en van de Commissie onverlet laat en gericht is op een betere uitoefening van deze bevoegdheden in het ene institutionele kader dat is gebaseerd op artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

NEMEN HET NAVOLGENDE AKKOORD AAN,

Algemene beginselen

1.

Met het oog op de aanpassing van de in 1990 goedgekeurde en in 1995 gewijzigde gedragscode stellen de twee instellingen de volgende maatregelen vast teneinde de verantwoordelijkheid en de legitimiteit van de Commissie te vergroten, de constructieve dialoog en de politieke samenwerking uit te breiden, de informatieverspreiding te verbeteren en het Europees Parlement te raadplegen en in te lichten over de administratieve hervormingen van de Commissie. Voorts keuren zij een aantal bijzondere uitvoeringsmaatregelen goed (i) inzake het wetgevingsproces, (ii) inzake internationale overeenkomsten en de uitbreiding en (iii) inzake de overdracht van vertrouwelijke documenten en inlichtingen van de Commissie. Deze gaan als bijlagen bij het onderhavige kaderakkoord.

Uitbreiding van de constructieve dialoog en de politieke samenwerking

2.

De voorzitter of een vice-voorzitter van de Commissie verbindt zich ertoe halfjaarlijks in de Conferentie van voorzitters de grote lijnen in de politieke toepassing van het werkprogramma van het lopende jaar te evalueren alsmede de eventuele aanpassing ervan op grond van actuele en belangrijke politieke ontwikkelingen toe te lichten.

3.

De Commissie blijft het Europees Parlement regelmatig verslag uitbrengen over de antwoorden die zijn gegeven op de verzoeken van het Europees Parlement. Deze gegevens worden ten minste elk kwartaal verstrekt.

4.

De Commissie houdt rekening met elk verzoek dat overeenkomstig artikel 192 van het EG-Verdrag door het Europees Parlement aan de Commissie wordt gericht om wetsvoorstellen in te dienen en verbindt zich ertoe op al deze verzoeken een snel en voldoende gedetailleerd antwoord te geven in de bevoegde parlementaire commissie en eventueel tijdens een plenaire vergadering van het Europees Parlement.

5.

De Commissie verbindt zich ertoe bij de opstelling van haar advies inzake de wetgevingsamendementen van het Europees Parlement voor de Raad, uit hoofde van artikel 251 van het EG-Verdrag, zoveel mogelijk rekening te houden met de in tweede lezing aangenomen amendementen; wanneer zij om zwaarwegende redenen en na behandeling door het college besluit deze amendementen niet over te nemen of niet goed te keuren, zet zij de redenen daarvoor in het Europees Parlement uiteen of tijdens de eerstvolgende vergadering van de bevoegde parlementaire commissie.

6.

Voorzover dit binnen haar mogelijkheden ligt, ziet de Commissie erop toe dat het Europees Parlement op de hoogte wordt gehouden van en volledig wordt betrokken bij de voorbereiding en het verloop van intergouvernementele conferenties.

7.

Elke aantredende Commissie zet zo spoedig mogelijk haar politieke programma uiteen dat alle voor haar ambtstermijn voorgestelde hoofdlijnen bevat en gaat met het Europees Parlement een dialoog aan.

8.

De Commissie legt het Europees Parlement op gezette tijden verslagen over de uitvoering van de begroting voor; het Europees Parlement verbindt zich ertoe deze verslagen in zijn bevoegde commissies te behandelen.

Politieke verantwoordelijkheid

9.

Onverlet het beginsel dat de Commissie een college vormt, draagt elk lid van de Commissie de politieke verantwoordelijkheid voor de maatregelen op het gebied waarmee het is belast.

10.

De Commissie aanvaardt dat in de gevallen waarin het Europees Parlement een lid van de Commissie zijn vertrouwen weigert (onder voorbehoud van politieke steun voor de inhoud en de vorm van een dergelijk standpunt), de voorzitter van de Commissie terdege nagaat of het wenselijk is het betrokken lid van de Commissie te verzoeken ontslag te nemen.

11.

De voorzitter van de Commissie stelt het Europees Parlement onmiddellijk in kennis van elk besluit over de toekenning van verantwoordelijkheden aan ieder lid van de Commissie. In geval van ingrijpende wijzigingen betreffende een lid van de Commissie (bijv. de toekenning van een volledig nieuwe portefeuille of van een belangrijk pakket verantwoordelijkheden), verschijnt het betrokken lid van de Commissie desgevraagd voor de bevoegde commissie.

Informatieverspreiding

12.

De Commissie houdt het Europees Parlement volledig en tijdig op de hoogte van haar voorstellen en initiatieven op wetgevings- en begrotingsgebied alsmede, voorzover dit binnen haar mogelijkheden ligt, van de voorstellen en initiatieven op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.

Op alle gebieden waarop het Europees Parlement als wetgever of als tak van de begrotingsautoriteit handelt wordt het in elke fase van het wetgevings- en begrotingsproces op voet van gelijkheid met de Raad in kennis gesteld.

13.

De Commissie maakt geen wetgevingsinitiatief of een belangrijk initiatief of besluit openbaar alvorens het Europees Parlement hiervan schriftelijk in kennis te hebben gesteld en bij politiek belangrijke kwesties stelt zij, in overeenstemming met het Europees Parlement, voor het hiervan in kennis te stellen:

hetzij ter plenaire vergadering, wanneer het Europees Parlement zitting houdt,

hetzij in de Conferentie van voorzitters die voor die gelegenheid voor de leden van het Europees Parlement toegankelijk is,

hetzij door de voorzitters van de bevoegde commissies op gepaste wijze in te lichten; laatstgenoemden kunnen een vergadering van de betrokken parlementaire commissie bijeenroepen.

Voor vertrouwelijke informatie gelden specifieke bepalingen die in bijlage 3 zijn opgenomen.

14.

Elk lid van de Commissie ziet erop toe dat regelmatig en rechtstreeks informatie wordt verspreid tussen het Commissielid en de voorzitter van de betrokken parlementaire commissie.

15.

Binnen haar vermogen ziet de Commissie erop toe dat het Europees Parlement in alle fasen van de voorbereiding van, de onderhandelingen over en de sluiting van internationale overeenkomsten snel en volledig op de hoogte wordt gehouden, en wel zodanig dat zij overeenkomstig het bepaalde in bijlage 2 met de standpunten van het Europees Parlement rekening kan houden.

16.

Bij de uitoefening van de haar bij het Verdrag toegekende bevoegdheden op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid alsmede op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken neemt de Commissie de nodige stappen om de betrokkenheid van het Europees Parlement op deze gebieden te verbeteren en wel zodanig dat zij zoveel mogelijk met de standpunten van het Europees Parlement rekening kan houden.

17.

Het Europees Parlement en de Commissie komen overeen dat in het kader van de jaarlijkse kwijting overeenkomstig artikel 276 van het EG-Verdrag alle gegevens die nodig zijn voor de controle op de uitvoering van de begroting van het desbetreffende jaar, waarom de voorzitter van de parlementaire commissie die is belast met de kwijtingsprocedure overeenkomstig bijlage VI van het Reglement van het Europees Parlement te dien einde heeft verzocht, worden verstrekt.

Wanneer zich nieuwe feiten voordoen met betrekking tot voorgaande jaren waarvoor reeds kwijting is verleend, verstrekt de Commissie alle hierop betrekking hebbende noodzakelijke gegevens teneinde tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen.

18.

Wanneer een intern document van de Commissie — waarvan het Europees Parlement niet in de zin van punt 13 van het onderhavige kaderakkoord in kennis is gesteld — buiten de instellingen wordt verspreid, kan de Voorzitter van het Europees Parlement verlangen dat dit document hem onverwijld wordt verstrekt om het mede te delen aan de leden die hierom hebben verzocht.

Verloop van de parlementaire werkzaamheden

19.

In de regel ziet de Commissie erop toe dat het verantwoordelijke lid van de Commissie, telkens wanneer het Europees Parlement hierom verzoekt, tijdens de behandeling van de agendapunten die onder diens bevoegdheid vallen in de plenaire vergaderingen aanwezig is.

20.

Ter waarborging van de aanwezigheid van leden van de Commissie verbindt het Europees Parlement zich ertoe zijn uiterste best te doen zijn definitieve ontwerpagenda's te handhaven.

21.

Wanneer het Europees Parlement zijn ontwerpagenda wijzigt na de vergadering waarin de Conferentie van voorzitters de definitieve ontwerpagenda van een vergaderperiode vaststelt, of wanneer het binnen de agenda van een vergaderperiode punten verplaatst, doet de Commissie haar uiterste best om de aanwezigheid van het verantwoordelijke Commissielid te garanderen.

22.

De Commissie kan voorstellen punten op de agenda op te nemen, doch niet na de vergadering waarin de Conferentie van voorzitters de definitieve ontwerpagenda van een vergaderperiode vaststelt. Het Europees Parlement houdt zoveel mogelijk met dergelijke voorstellen rekening.

23.

De verzoeken van leden van de Commissie om overeenkomstig artikel 37 (4) van het Reglement van het Europees Parlement in de plenaire vergadering een verklaring te mogen afleggen, worden indien mogelijk opgenomen op de agenda van de eerstvolgende vergaderperiode.

24.

Als algemene regel is het lid van de Commissie dat voor in een commissie behandeld punt bevoegd is op de betrokken vergadering aanwezig, zo het hiertoe wordt uitgenodigd.

Elk lid van de Commissie wordt op diens verzoek gehoord.

Wanneer niet uitdrukkelijk om de aanwezigheid van een lid van de Commissie op een commissievergadering wordt verzocht, zorgt de Commissie ervoor dat zij door een bevoegde ambtenaar op hoog niveau wordt vertegenwoordigd.

Administratieve hervormingen

25.

De Commissie bepaalt de passende mechanismen om het Europees Parlement in te lichten en regelmatig een constructieve dialoog met het Europees Parlement te houden over de lopende administratieve hervorming van de Commissie.

26.

Elke gedragscode voor leden van de Commissie wordt het Europees Parlement onverwijld toegezonden. De toepassing ervan wordt aan een regelmatig onderzoek onderworpen.

Slotbepalingen

27.

Het Europees Parlement en de Commissie verbinden zich ertoe hun samenwerking op het gebied van voorlichting en communicatie te intensiveren; zij kunnen hun respectieve activiteiten coördineren in het kader van de interinstitutionele werkgroep voorlichting en communicatie. In dit verband kunnen zij tot gezamenlijke, op een grotere bewustwording van de burgers gerichte acties besluiten en zorgen zij voor een goede coördinatie van hun voorlichtingsactiviteiten zonder afbreuk te doen aan de autonomie en de eigen rol van elke instelling.

28.

De twee instellingen evalueren op gezette tijden de toepassing van het onderhavige kaderakkoord.

29.

Alle bijzondere bepalingen zijn opgenomen in de bijlagen.

BIJLAGE 1

SPECIFIEK AKKOORD OVER HET WETGEVINGSPROCES

1.

Overeenkomstig bovengenoemd kaderakkoord en op basis van de ervaring die werd opgedaan met de tussen de Commissie en het Europees Parlement overeengekomen gedragscodes van 1990 en 1995 (5), komen de twee instellingen de volgende speciale bepalingen overeen met betrekking tot het beheer van het wetgevingsproces.

Wetgevingsprogrammering en jaarlijks wetgevingsprogramma

2.

Bij de opstelling van haar jaarlijkse wetgevingsprogramma houdt de Commissie zoveel mogelijk rekening met de door het Europees Parlement voorgestelde koers. Zij dient haar programma tijdig in, zodat een breed openbaar debat over de inhoud kan worden gevoerd. Zij verstrekt voldoende details over de exacte inhoud van elk programmapunt, zodat het Europees Parlement daarmee rekening kan houden in zijn eigen wetgevingsprogramma. De Commissie deelt de werkgroep „Interinstitutionele coördinatie” zo spoedig mogelijk elke vertraging bij de opstelling van een voorstel of een specifiek document van het aangenomen programma mee, en zulks onverminderd de bevoegdheden van de Commissie.

Keuze van de rechtsgrondslag

3.

De Commissie verbindt zich ertoe het Europees Parlement en de Raad gelijktijdig in kennis te stellen van al haar voorstellen waarbij tijdens de besluitvormingsprocessen wijzigingen in de rechtsgrondslagen worden aangebracht.

4.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met alle, in de amendementen van het Europees Parlement vervatte wijzigingen van de rechtsgrondslag van haar voorstellen. De Commissie verbindt zich ertoe de redenen die haar standpunt rechtvaardigen, omstandig te motiveren.

Algemene wetgevingsprocedures

5.

De Commissie en het Europees Parlement zien toe op de strikte toepassing van de gemeenschappelijke verklaring over de wijze van uitvoering van de nieuwe medebeslissingsprocedure (artikel 251 van het EG-Verdrag) (6), die op 5 mei 1999 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie is ondertekend.

6.

De Commissie houdt de terzake bevoegde commissie van het Europees Parlement regelmatig op de hoogte van de voornaamste tendensen die uit de beraadslagingen van de instanties van de Raad blijken, met name wanneer deze van het oorspronkelijke voorstel afwijken, en zendt tevens elke door de Commissie aangebrachte wijziging daarvan, op basis waarvan de Raad zijn besprekingen eventueel zal voortzetten, door. De Commissie stelt het Europees Parlement zo spoedig mogelijk in kennis van haar positieve standpunten ten aanzien van de door de Raad op haar voorstellen aangebrachte amendementen.

7.

Voor de wetgevingsprocedures waarvoor geen medebeslissing is vereist:

(i)

De Commissie draagt ervoor zorg de instanties van de Raad er tijdig aan te herinneren niet tot een politieke overeenstemming over haar voorstellen te komen zolang het Europees Parlement geen advies heeft uitgebracht. Zij verzoekt de Raad de beraadslaging op het niveau van de ministers eerst af te sluiten nadat de leden van de Raad een redelijke tijd zal zijn gegund het advies van het Europees Parlement te behandelen.

(ii)

De Commissie draagt ervoor zorg dat de Raad, in geval van een ingrijpende wijziging van een voorstel van de Commissie door de Raad, de beginselen eerbiedigt die het Hof van Justitie voor de hernieuwde raadpleging van het Europees Parlement heeft vastgesteld. De Commissie stelt het Europees Parlement op de hoogte van de eventuele herinnering dat hernieuwde raadpleging noodzakelijk is.

(iii)

De Commissie verplicht zich ertoe in voorkomend geval een door het Europees Parlement verworpen wetgevingsvoorstel in te trekken. Wanneer de Commissie om zwaarwegende redenen en na behandeling in het college besluit haar voorstel te handhaven, zet zij in een verklaring voor het Europees Parlement de redenen hiervoor uiteen.

(iv)

Met het oog op een betere wetgevingsprogrammering verbindt het Europees Parlement zich ertoe:

de rapporteurs voor de toekomstige voorstellen zoveel mogelijk te benoemen zodra het wetgevingsprogramma is aangenomen;

de verzoeken om een hernieuwde raadpleging met volstrekte voorrang te behandelen, wanneer alle nodige informatie is verstrekt;

bij de programmering van zijn werkzaamheden de prioriteiten van de Commissie en de Raad in aanmerking te nemen;

de wetgevingsonderdelen van zijn agenda's zo te programmeren dat zij zijn aangepast aan het lopende wetgevingsprogramma en aan de resoluties die het over dat programma heeft aangenomen;

een redelijke termijn in acht te nemen, voorzover de procedure dat vereist, voor het uitbrengen van zijn advies in eerste lezing in de samenwerkings- en medebeslissingsprocedure of zijn advies in de raadplegingsprocedure.

8.

De Commissie verbindt zich ertoe, wanneer een besluit door het Hof van Justitie nietig is verklaard maar de rechtsgevolgen ervan gehandhaafd blijven, onverwijld een gewijzigd voorstel voor een wetsbesluit in te dienen ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie.

De Commissie stelt het Europees Parlement volledig en vooraf in kennis, wanneer zij voornemens is uitvoeringsmaatregelen te treffen op basis van een nietig verklaard besluit waarvan de rechtsgevolgen gehandhaafd blijven, zodat de inzichten van het Europees Parlement in aanmerking kunnen worden genomen.

9.

De Commissie verbindt zich ertoe het Europees Parlement en de Raad in kennis te stellen alvorens zij haar voorstellen intrekt.

Eigen normatieve bevoegdheden van de Commissie

10.

De Commissie verbindt zich ertoe het Europees Parlement volledig en tijdig in kennis te stellen van de door haar genomen besluiten die onder haar eigen normatieve bevoegdheden vallen.

Uitvoeringsbevoegdheden

11.

De tenuitvoerlegging van besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden wordt geregeld bij de tussen de Commissie en het Europees Parlement gesloten overeenkomst over de wijze van toepassing van dit besluit (7).

Het Europees Parlement en de Commissie zien erop toe dat deze overeenkomst strikt wordt nageleefd.

12.

De gedragscode voor de tenuitvoerlegging van de diverse sectoren van het structuurbeleid door de Commissie (8) (2000-2006), die op 6 mei 1999 werd ondertekend, blijft van toepassing voor de uitvoeringsbesluiten die onder de Structuurfondsen vallen.

Controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht

13.

Naast de specifieke verslagen en het jaarverslag over de toepassing van het Gemeenschapsrecht, brengt de Commissie, op verzoek van de bevoegde parlementaire commissie, het Europees Parlement mondeling op de hoogte van het stadium waarin de procedure zich bevindt, zodra het met redenen omklede advies is verzonden en, in geval van procedures ingeleid op grond van niet-mededeling van uitvoeringsmaatregelen van richtlijnen of wegens niet-uitvoering van een arrest van het Hof van Justitie, zodra de ingebrekestelling is geschied.

De beide instellingen komen overeen in de werkgroep „Interinstitutionele coördinatie” alle terzake doende informatie betreffende de wetgevingsprogrammering en de organisatie van de wetgevingsprocedures met elkaar uit te wisselen.

BIJLAGE 2

VERSTREKKING AAN HET EUROPEES PARLEMENT VAN INFORMATIE OVER INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN EN DE UITBREIDING, EN DE BETROKKENHEID VAN HET EUROPEES PARLEMENT OP DEZE GEBIEDEN

1.

Teneinde het algemene beginsel van het kaderakkoord meer specifiek te kunnen toepassen en op basis van de in punt 3.10 van de tussen Commissie en Europees Parlement overeengekomen gedragscode van 1995 genoemde ervaring, komen de twee instellingen het volgende overeen.

Internationale overeenkomsten

2.

In het kader van internationale overeenkomsten, met inbegrip van handelsakkoorden (de voorbereidingsfase van de overeenkomsten, het ontwerp voor de onderhandelingsrichtsnoeren en de aangenomen onderhandelingsrichtsnoeren), stelt de Commissie het Europees Parlement duidelijk en onverwijld op de hoogte, zodat naar behoren zoveel mogelijk rekening kan worden gehouden met de standpunten van het Europees Parlement.

3.

De Commissie houdt het Europees Parlement door zijn bevoegde parlementaire commissie en in voorkomend geval ter plenaire vergadering volledig en regelmatig op de hoogte van het verloop en de afsluiting van de internationale onderhandelingen. De in het vorige punt genoemde inlichtingen worden het Europees Parlement tijdig verstrekt, zodat het in voorkomend geval zijn standpunt tot uitdrukking kan brengen. Het Europees Parlement verbindt zich er zijnerzijds toe overeenkomstig de bepalingen van bijlage 3 procedures en maatregelen vast te stellen tot behoud van de vertrouwelijkheid.

4.

De Commissie neemt de nodige maatregelen om erop toe te zien dat het Europees Parlement onverwijld en volledig op de hoogte wordt gehouden:

(i)

van de besluiten betreffende de voorlopige toepassing of opschorting van overeenkomsten;

en

(ii)

van de vaststelling van een gemeenschappelijk standpunt in een lichaam dat is opgericht bij een akkoord op grond van artikel 310 van het EG-Verdrag.

5.

Op verzoek van het Europees Parlement vergemakkelijkt de Commissie de opneming van leden van het Europees Parlement als waarnemers in onderhandelingsdelegaties van de Gemeenschap voor de multilaterale overeenkomsten, met dien verstande dat de leden van het Europees Parlement niet rechtstreeks aan de onderhandelingen zelf kunnen deelnemen, waar alleen de Commissie de Gemeenschap vertegenwoordigt.

De waarnemers van het Europees Parlement worden echter regelmatig, op de in de briefwisseling tussen de voorzitters van beide instellingen vastgestelde voorwaarden, van het verloop van de onderhandelingen tijdens de vergaderingen op de hoogte gesteld, zodat de Commissie met de standpunten van het Europees Parlement rekening kan houden.

Uitbreiding

6.

De Commissie houdt het Europees Parlement volledig op de hoogte van het verloop van de uitbreidingsonderhandelingen, zodat het tijdig zijn standpunten kan formuleren in het kader van de desbetreffende parlementaire procedures.

7.

In verband hiermee informeert de Commissie het Europees Parlement zoveel mogelijk mondeling en schriftelijk over de belangrijkste aspecten en ontwikkelingen op het gebied van de uitbreiding.

8.

Wanneer het Europees Parlement overeenkomstig artikel 96 (9) van zijn Reglement een aanbeveling betreffende deze kwesties aanneemt en de Commissie, om zwaarwegende redenen, besluit deze aanbeveling niet te steunen, zet zij het Europees Parlement deze redenen uiteen, hetzij ter plenaire vergadering, hetzij tijdens de eerstvolgende vergadering van de bevoegde commissie.

BIJLAGE 3

VERSTREKKING VAN VERTROUWELIJKE INFORMATIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

1.   Toepassingsgebied

1.1.

Deze bijlage regelt de verstrekking aan het Europees Parlement en de behandeling van vertrouwelijke informatie van de Commissie in het kader van de uitoefening van de parlementaire bevoegdheden met betrekking tot de wetgevings- en begrotingsprocedure, de kwijtingsprocedure of de algemene uitoefening van de controlebevoegdheden van het Europees Parlement. Beide instellingen handelen met inachtneming van hun wederzijdse verplichtingen tot loyale samenwerking in een sfeer van volledig wederzijds vertrouwen en met strikte inachtneming van de betreffende Verdragsbepalingen, met name de artikelen 6 en 46 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en 276 van het EG-Verdrag.

1.2.

Onder informatie wordt verstaan elke schriftelijke of mondelinge informatie, ongeacht de vorm of de auteur.

1.3.

De Commissie zorgt ervoor dat het Europees Parlement overeenkomstig de bepalingen van deze bijlage toegang tot de informatie krijgt, wanneer zij van één van de in punt 1.4 genoemde parlementaire instanties een verzoek ontvangt betreffende de verstrekking van vertrouwelijke informatie.

1.4.

In het kader van deze bijlage kunnen de Commissie om vertrouwelijke informatie vragen: de Voorzitter van het Europees Parlement, de voorzitters van de betrokken parlementaire commissies, het Bureau en de Conferentie van voorzitters.

1.5.

Informatie over inbreukprocedures en procedures op het gebied van de mededinging is van deze bijlage uitgezonderd, voorzover de Commissie hierover op het moment van het verzoek van een van de parlementaire instanties nog geen definitief besluit heeft genomen.

1.6.

Deze bepalingen zijn van toepassing onverminderd Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 april 1995 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement en de desbetreffende bepalingen in Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 28 april 1999 houdende oprichting van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (10).

2.   Algemene regels

2.1.

Op verzoek van een van de in punt 1.4 genoemde instanties verstrekt de Commissie de betrokken instantie zo spoedig mogelijk alle vertrouwelijke informatie die nodig is voor de uitoefening van de controletaken van het Europees Parlement, waarbij beide instellingen in het kader van hun respectieve bevoegdheden en verantwoordelijkheden het volgende in acht nemen:

de fundamentele rechten van het individu, met inbegrip van het recht op verdediging en op bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

de bepalingen betreffende gerechtelijke en tuchtrechtelijke procedures,

de bescherming van het zakengeheim en de handelsbetrekkingen,

de bescherming van de belangen van de Unie, met name op het gebied van de openbare veiligheid, de internationale betrekkingen, de monetaire stabiliteit en de financiële belangen.

Bij gebrek aan overeenstemming wordt de zaak ter beslechting aan de voorzitters van beide instellingen voorgelegd.

Vertrouwelijke informatie afkomstig van een staat, een instelling of een internationale organisatie wordt slechts verstrekt met instemming van de betrokken staat, instelling of internationale organisatie.

2.2.

Bij twijfel over het vertrouwelijke karakter van informatie of wanneer de passende modaliteiten voor verstrekking ervan overeenkomstig de mogelijkheden als bedoeld in punt 3.2 moeten worden vastgesteld, vindt onverwijld overleg plaats tussen de voorzitter van de bevoegde parlementaire commissie, eventueel vergezeld van de rapporteur, en het verantwoordelijke lid van de Commissie.

Bij gebrek aan overeenstemming wordt de zaak ter beslechting aan de voorzitters van beide instellingen voorgelegd.

2.3.

Wanneer aan het einde van de in punt 2.2. bedoelde procedure geen overeenstemming wordt bereikt, verzoekt de Voorzitter van het Europees Parlement, op met redenen omkleed verzoek van de bevoegde commissie, de Commissie de betreffende vertrouwelijke informatie binnen de passende en naar behoren aangegeven termijn te verstrekken, met vermelding van de in afdeling 3 gekozen mogelijkheden. De Commissie stelt het Europees Parlement vóór het verstrijken van deze termijn schriftelijk in kennis van haar definitieve standpunt; in dit verband behoudt het Europees Parlement zich het recht voor eventueel gebruik te maken van zijn recht van beroep.

3.   Wijze van toegang tot en behandeling van vertrouwelijke informatie

3.1.

De vertrouwelijke informatie die overeenkomstig de in punt 2.2 en eventueel punt 2.3 bedoelde procedure is verstrekt, wordt onder verantwoordelijkheid van de voorzitter of een lid van de Commissie verstrekt aan de parlementaire instantie dat het verzoek heeft ingediend.

3.2.

Onverminderd het bepaalde in punt 2.3 worden de toegang en de regeling ter waarborging van het vertrouwelijke karakter van de informatie in gemeenschappelijk overleg vastgesteld tussen de betrokken parlementaire instantie, die naar behoren door zijn voorzitter wordt vertegenwoordigd, en het terzake bevoegde lid van de Commissie, waarbij uit de volgende mogelijkheden wordt gekozen:

informatie bestemd voor de voorzitter en de rapporteur van de bevoegde commissie;

beperkte toegang tot de informatie voor alle leden van de bevoegde commissie volgens de passende modaliteiten, eventueel met terugname van de documenten na inzage en een verbod om kopieën te maken;

discussie in de bevoegde commissie met gesloten deuren op een wijze die verschilt naar gelang de mate van vertrouwelijkheid en met inachtneming van de beginselen als bedoeld in bijlage VII van het Reglement van het Europees Parlement;

overlegging van anoniem gemaakte stukken;

in gevallen waarin dit om absoluut uitzonderlijke redenen gerechtvaardigd is, informatie alleen bestemd voor de Voorzitter van het Europees Parlement.

De betrokken informatie mag niet openbaar worden gemaakt noch aan enige andere geadresseerde worden verstrekt.

3.3.

Bij niet-naleving van deze regeling zijn de in bijlage VII van het Reglement van het Europees Parlement opgenomen sanctiebepalingen van toepassing.

3.4.

Met het oog op de uitvoering van bovengenoemde bepalingen zorgt het Europees Parlement voor de daadwerkelijke invoering van de volgende procedures:

een veilig archiveringssysteem voor de als vertrouwelijk geclassificeerde documenten;

een beveiligde leeszaal (zonder fotokopieerapparatuur, telefoon, fax, scanner of andere technische middelen voor vermenigvuldiging of verzending van documenten, enz.);

veiligheidsbepalingen inzake de toegang tot de leeszaal door de ondertekening van een toegangsregister en een verklaring op erewoord de vertrouwelijke informatie waarin men inzage heeft gehad, niet te verspreiden.

3.5.

De Commissie neemt alle noodzakelijke maatregelen om de uitvoering van de bepalingen van deze bijlage te waarborgen.

4.   Bijwerking

De voorzitters van beide instellingen kunnen op basis van de opgedane ervaring voorstellen indienen voor aanvulling of wijziging van deze bijlage.


(1)  Door de Conferentie van voorzitters op 29 juni 2000 goedgekeurd.

(2)  PB C 54 van 25.2.2000, blz. 51.

(3)  Nu artikelen 98 en 99.

(4)  Nu artikel 103.

(5)  PB C 89 van 10.4.1995, blz. 68.

(6)  PB C 279 van 1.10.1999, blz. 230.

(7)  PB L 256 van 10.10.2000, blz. 19. Zie bijlage XII.

(8)  PB C 279 van 1.10.1999, blz. 488.

(9)  Nu artikel 82.

(10)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 20.


BIJLAGE XIV

WETGEVINGS- EN WERKPROGRAMMA VAN DE COMMISSIE

Wetgevings- en werkprogramma van de Commissie (1)

Het Parlement en de Commissie werken samen bij de voorbereiding van het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie volgens onderstaand tijdschema (2):

a)

Op de plenaire vergadering van februari/maart nemen de betrokken instellingen deel aan een debat — Staat van de Unie — over de politieke prioriteiten naar aanleiding van het besluit over de jaarlijkse beleidsstrategie voor het volgende begrotingsjaar dat de Commissie in februari neemt. Het debat dient ter voorbereiding op het VOB van de Commissie en ter voorbereiding op de begrotingsrichtsnoeren van het Parlement voor het volgende jaar. Het besluit over de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie wordt voorafgaande aan dit debat aan de Conferentie van voorzitters gezonden (februari).

b)

De betrokken parlementaire commissies gaan tussen maart en mei een gestructureerde bilaterale dialoog aan met de respectieve commissarissen over de strekking en de tenuitvoerlegging van de politieke prioriteiten op elk van de specifieke bevoegdheidsterreinen. Elke parlementaire commissie brengt via de Conferentie van commissievoorzitters de Conferentie van voorzitters verslag uit over de uitkomst van deze ontmoetingen.

c)

In de periode juni-juli evalueert de Conferentie van commissievoorzitters met de verantwoordelijke vice-voorzitter van de Commissie het lopende wetgevings- en werkprogramma (3).

d)

In september inventariseert de Conferentie van commissievoorzitters met de verantwoordelijke vice-voorzitter van de Commissie de diverse wetgevingsvoorstellen die de Commissie in het wetgevings- en werkprogramma wil opnemen — op het werkterrein van elke commissaris — aan de hand van een door de Commissie opgesteld document waarin onder andere de politieke prioriteiten worden bijgesteld op grond van de bijeenkomsten met de parlementaire commissies in de periode maart-mei.

e)

Tijdens een vergaderperiode in november dient de voorzitter van de Commissie in de plenaire vergadering officieel, in samenwerking met het college van commissarissen, het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie voor het daaropvolgende jaar in, vergezeld van een evaluatie van de uitvoering van het lopende programma. Het wetgevings- en werkprogramma bevat een lijst met de wetgevingsvoorstellen en niet-wetgevingsvoorstellen die voor het daaropvolgende jaar worden voorzien, in een nader vast te stellen vorm (4). Dit wetgevings- en werkprogramma wordt ten minste tien werkdagen vóór de vergaderperiode waarin het wordt behandeld, toegezonden. Het Parlement spreekt zich uit tijdens de vergaderperiode van november of december.


(1)  Door de Conferentie van voorzitters op 31 januari 2002 aangenomen tijdschema.

(2)  In mei dient de Commissie het voorontwerp van begroting in, de eerste lezing van de ontwerpbegroting vindt plaats in oktober en de tweede lezing in december.

(3)  De evaluatie halverwege de uitvoering van het wetgevings- en werkprogramma zou kunnen worden aangewend om samen de bruikbaarheid van de diverse lijsten voor de planning van de wetgeving te toetsen met het oog op de gezamenlijke definitie van de beste programmeringsinstrumenten voor het werkprogramma in 2003.

(4)  O.a. met de volgende elementen: tijdschema en, in voorkomend geval, rechtsgrond en budgettaire gevolgen.


BIJLAGE XV

LIJST VAN DOCUMENTEN DIE RECHTSTREEKS VIA HET DOCUMENTENREGISTER VAN HET PARLEMENT TOEGANKELIJK ZIJN

1.   Documenten die betrekking hebben op de parlementaire werkzaamheden

1.1

Reglement van het Europees Parlement

1.2

Documenten van de plenaire vergaderingen

Ontwerpagenda's

Definitieve ontwerpagenda's

Agenda's

Volledig verslag van de vergaderingen

Voorlopige notulen

Definitieve notulen

Presentielijsten

Uitslagen van hoofdelijke stemmingen

Aangenomen teksten

Geconsolideerde teksten

Begrotingsbesluiten

Amendementen in verslagen

Overige amendementen bestemd voor de plenaire vergadering

Amendementen op gezamenlijke ontwerpresoluties

Ontwerpamendementen en wijzigingsvoorstellen op de ontwerpbegroting

Ontwerpresoluties en ontwerpbesluiten

Gezamenlijke ontwerpresoluties

1.3

Documenten in verband met de werkzaamheden van de leden

Verklaringen betreffende de financiële belangen van de leden

Schriftelijke verklaringen

Schriftelijke vragen

Mondelinge vragen, ingediend door een lid, fractie of parlementaire commissie

Vragen voor het vragenuur

Antwoorden op schriftelijke vragen

Antwoorden op vragen voor het vragenuur

Ontwerpresoluties

Voorstellen tot wijziging van het Reglement

Ledenlijst

Lijst van de medewerkers van de leden

1.4

Documenten van de parlementaire commissies

Agenda's

Notulen

Werkdocumenten

Ontwerpverslagen

Amendementen op ontwerpverslagen

Verslagen

Ontwerpadviezen

Amendementen op ontwerpadviezen

Adviezen

Presentielijsten

1.5

Documenten van de parlementaire delegaties

Agenda's

Notulen

Werkdocumenten

Presentielijsten

Aanbevelingen en verklaringen

1.6

Bemiddelingsdocumenten

Gezamenlijke werkdocumenten

Door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerpteksten

Handleiding voor de bemiddelingsprocedure

Presentielijsten

1.7

Documenten van andere organen van het Parlement

Officiële brieven van de Voorzitter om gevolg te geven aan de besluiten van de volgende organen: Bureau — Conferentie van voorzitters — College van quaestoren — Conferentie van commissievoorzitters — Conferentie van delegatievoorzitters

Agenda's

Notulen

Overzichten van besluiten

Activiteitenverslagen van de Conferentie van commissievoorzitters

2.   Algemene documenten

2.1

Bulletin van het Parlement

Werkzaamheden

Vergaderrooster

Speciaal bulletin Europese Raden

Follow-up van de werkzaamheden van het Europees Parlement na de vergaderperiode

2.2

Persdocumenten

Persberichten

News Report/Direct-info

News Alert/Direct agenda

Background Notes/Dossier

Dagelijks persbericht

Briefing

Persverslag

2.3

Studies en publicaties van het Europees Parlement

Studies

Werkdocumenten

Briefings

Informatieve nota's

Feiten over de Europese Unie

2.4

Circulaires externe bureaus

3.   Door de overige instellingen toegezonden officiële documenten

Officiële documenten die worden toegezonden door de overige instellingen overeenkomstig en binnen de grenzen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en overeenkomstig de procedures die overeengekomen zijn tussen de instellingen, met name in het kader van het interinstitutioneel comité als bedoeld in artikel 15, lid 2 van genoemde verordening.

3.1

Commissie

COM-documenten

SEC-documenten

Besluiten van het College van Commissieleden

Comitologiebesluiten (documenten in verband met het inzagerecht van het Parlement, ontwerpbesluiten, agenda's, notulen, adviezen en documenten ter informatie)

3.2

Raad

Documenten en mededelingen die worden toegezonden in het kader van wetgevings- en begrotingsprocedures, kwijtingsprocedures, benoemingen en sluiting van overeenkomsten

3.3

Europese Centrale Bank

Mededelingen

3.4

Europese Investeringsbank

Mededelingen

3.5

Comité van de regio's

Mededelingen

3.6

Europees Economisch en Sociaal Comité

Mededelingen

3.7

Rekenkamer

Mededelingen

3.8

Interinstitutionele betrekkingen

Interinstitutionele akkoorden

4.   Documenten van derden

4.1

Documenten van lidstaten

4.2

Verzoekschriften (behoudens instemming van indiener)

4.3

Officiële correspondentie

5.   Administratieve documenten

Officiële brieven — kennisgeving door het Secretariaat-generaal van door het Parlement genomen besluiten


BIJLAGE XVI

Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten

VERORDENING (EG) Nr. 1049/2001 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN 30 MEI 2001 INZAKE DE TOEGANG VAN HET PUBLIEK TOT DOCUMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE COMMISSIE (1)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 255, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie vindt het begrip „openheid” zijn verankering: het Verdrag markeert een nieuwe etappe in het proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa, waarin de besluiten in zo groot mogelijke openheid en zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen.

(2)

Deze openheid maakt een betere deelneming van de burgers aan het besluitvormingsproces mogelijk en waarborgt een grotere legitimiteit en meer doelmatigheid en verantwoordelijkheid van de administratie ten opzichte van de burgers binnen een democratisch systeem. Zij draagt bij aan de versterking van de beginselen van democratie en eerbiediging van de grondrechten, zoals vervat in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(3)

In de conclusies van de te Birmingham, te Edinburgh en te Kopenhagen gehouden bijeenkomsten van de Europese Raad is op de noodzaak gewezen voor een grotere transparantie in het werk van de instellingen van de Unie te zorgen. Deze verordening consolideert de initiatieven die de instellingen al hebben genomen om de doorzichtigheid van het besluitvormingsproces te verbeteren.

(4)

Deze verordening heeft tot doel het recht van toegang van het publiek tot documenten maximaal zijn beslag te geven en de voorwaarden en beperkingen van dat recht vast te leggen in overeenstemming met artikel 255, lid 2, van het EG-Verdrag.

(5)

Aangezien het vraagstuk van de toegang tot documenten niet in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, noch in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie is geregeld, dienen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, overeenkomstig Verklaring nr. 41 bij de Slotakte van het Verdrag van Amsterdam, deze verordening als leidraad te nemen voor documenten die betrekking hebben op activiteiten welke onder deze beide verdragen vallen.

(6)

Ruimere toegang tot documenten dient te worden verleend in gevallen waarin de instellingen optreden in hun hoedanigheid van wetgever, inbegrepen in het geval van gedelegeerde bevoegdheden, waarbij tegelijkertijd de doeltreffendheid van het besluitvormingsproces van de instelling behouden moet blijven. Dergelijke documenten dienen zo veel mogelijk rechtstreeks toegankelijk te worden gemaakt.

(7)

Overeenkomstig artikel 28, lid 1, en artikel 41, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie geldt het recht van toegang eveneens ten aanzien van documenten met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en tot de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Elke instelling dient haar eigen veiligheidsregels in acht te nemen.

(8)

Teneinde de volledige toepassing van deze verordening op alle activiteiten van de Unie te verzekeren, dienen alle door de instellingen ingestelde agentschappen de in deze verordening vervatte beginselen toe te passen.

(9)

Bepaalde documenten vereisen vanwege hun zeer gevoelige inhoud een bijzondere behandeling. Er dienen dan ook regelingen te worden getroffen, door middel van een interinstitutioneel akkoord, over het inlichten van het Europees Parlement over de inhoud van dergelijke documenten.

(10)

Teneinde de openheid van de werkzaamheden van de instellingen te verbeteren, dienen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie toegang te verlenen niet alleen tot documenten die zij zelf hebben opgesteld, maar ook tot documenten die zij ontvangen hebben. In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens Verklaring nr. 35 bij de Slotakte van het Verdrag van Amsterdam, een lidstaat de Commissie of de Raad erom kan verzoeken, een uit die lidstaat afkomstig document zonder diens voorafgaande instemming niet aan derden door te geven.

(11)

In beginsel dienen alle documenten van de instellingen voor het publiek toegankelijk te zijn. Dit neemt niet weg dat de bescherming van bepaalde openbare en particuliere belangen door een uitzonderingenregeling dient te worden gewaarborgd. De instellingen dienen het recht te hebben om hun interne raadplegingen en beraadslagingen te beschermen, wanneer dat voor het behoud van hun vermogen om hun taken uit te voeren, noodzakelijk is. Bij het beoordelen van de uitzonderingen dienen de instellingen rekening te houden met de beginselen van de communautaire wetgeving betreffende de bescherming van persoonsgegevens, op alle terreinen van de activiteiten van de Unie.

(12)

Alle regels inzake toegang tot de documenten van de instellingen dienen in overeenstemming te zijn met deze verordening.

(13)

Om ervoor te zorgen dat het recht van toegang ten volle wordt geëerbiedigd, dient een administratieve procedure in twee fasen te worden gevolgd, met de aanvullende mogelijkheid van beroep op de rechter of een klacht bij de ombudsman.

(14)

Iedere instelling dient de nodige maatregelen te nemen om het publiek van de nieuwe geldende bepalingen in kennis te stellen en om haar personeel op te leiden zodat het de burgers die zich op hun rechten uit deze verordening beroepen, kan bijstaan. Om het de burgers gemakkelijker te maken hun rechten uit te oefenen, dient iedere instelling een documentenregister open te stellen.

(15)

Deze verordening heeft weliswaar noch tot doel noch tot gevolg de nationale wetgevingen ter zake van toegang tot documenten te wijzigen, maar het spreekt vanzelf dat de lidstaten, gelet op het beginsel van loyale samenwerking dat hun betrekkingen met de instellingen regelt, erop zullen toezien dat aan de goede toepassing van deze verordening geen afbreuk wordt gedaan en dat de veiligheidsregels van de instellingen worden geëerbiedigd.

(16)

Deze verordening laat bestaande rechten inzake toegang tot documenten voor lidstaten, gerechtelijke autoriteiten of onderzoeksinstanties onverlet.

(17)

Overeenkomstig artikel 255, lid 3, van het EG-Verdrag neemt elke instelling in haar eigen reglement van orde specifieke bepalingen betreffende de toegang tot haar documenten op. Besluit 93/731/EG van de Raad van 20 december 1993 betreffende toegang van het publiek tot documenten van de Raad (4), Besluit 94/90/EGKS, EG, Euratom van de Commissie van 8 februari 1994 inzake de toegang tot documenten van de Commissie (5), Besluit 97/632/EG, EGKS, Euratom van het Europees Parlement van 10 juli 1997 inzake de toegang van het publiek tot de documenten van het Europees Parlement (6) en de regels inzake de vertrouwelijkheid van documenten in verband met Schengen dienen daarom zo nodig te worden gewijzigd of ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel

Deze verordening beoogt:

a)

de bepaling van de beginselen, voorwaarden en beperkingen op grond van openbare of particuliere belangen betreffende het in artikel 255 van het EG-Verdrag neergelegde recht van toegang tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (hierna „de instellingen”), en wel zodanig, dat een zo ruim mogelijke toegang tot documenten wordt gewaarborgd,

b)

de vaststelling van regels die een zo gemakkelijk mogelijke uitoefening van dit recht verzekeren, en

c)

de bevordering van goede administratieve praktijken met betrekking tot de toegang tot documenten.

Artikel 2

Toegangsgerechtigden en toepassingsgebied

1.   Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft een recht van toegang tot documenten van de instellingen, volgens de beginselen en onder de voorwaarden en beperkingen, die in deze verordening worden bepaald.

2.   De instellingen kunnen toegang tot documenten verlenen, volgens dezelfde beginselen, en onder dezelfde voorwaarden en beperkingen, aan natuurlijke of rechtspersonen die geen verblijfplaats of geen statutaire zetel hebben in een lidstaat.

3.   Deze verordening is van toepassing op alle bij een instelling berustende documenten, dit wil zeggen documenten die door de instelling zijn opgesteld of ontvangen en zich in haar bezit bevinden, op alle werkterreinen van de Europese Unie.

4.   Onverminderd de artikelen 4 en 9 worden documenten voor het publiek toegankelijk gemaakt hetzij na een schriftelijk verzoek, hetzij direct in elektronische vorm, hetzij via een register. In het bijzonder worden documenten die in het kader van een wetgevingsprocedure zijn opgesteld of ontvangen direct toegankelijk gemaakt overeenkomstig artikel 12.

5.   Voor gevoelige documenten in de zin van artikel 9, lid 1, geldt overeenkomstig dat artikel een bijzondere behandeling.

6.   Deze verordening doet niet af aan een eventueel recht van toegang van het publiek tot documenten die bij de instellingen berusten, dat voortvloeit uit instrumenten van internationaal recht of besluiten van de instellingen ter uitvoering daarvan.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„document”: iedere inhoud, ongeacht de drager ervan (op papier, in elektronische vorm, als geluids-, beeld- of audiovisuele opname), betreffende een materie die verband houdt met beleidsmaatregelen, acties en besluiten welke tot de bevoegdheid van de instelling behoren;

b)

„derde”: natuurlijke of rechtspersonen en entiteiten buiten de betrokken instelling, met inbegrip van de lidstaten, andere communautaire of niet-communautaire instellingen en organen, alsmede derde landen.

Artikel 4

Uitzonderingen

1.   De instellingen weigeren de toegang tot een document wanneer de openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van:

a)

het openbaar belang, wat betreft:

de openbare veiligheid,

defensie en militaire aangelegenheden,

de internationale betrekkingen,

het financieel, monetair of economisch beleid van de Gemeenschap of van een lidstaat;

b)

de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, in het bijzonder gelet op de Gemeenschapswetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens.

2.   De instellingen weigeren de toegang tot een document wanneer de openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van:

de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van intellectuele eigendom,

gerechtelijke procedures en juridisch advies,

het doel van inspecties, onderzoeken en audits,

tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt.

3.   De toegang tot een document dat door een instelling is opgesteld voor intern gebruik of door een instelling is ontvangen, en dat betrekking heeft op een aangelegenheid waarover de instelling nog geen besluit heeft genomen, wordt geweigerd, indien de openbaarmaking ervan het besluitvormingsproces van de instelling ernstig zou ondermijnen, tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt.

De toegang tot een document met standpunten voor intern gebruik in het kader van beraadslagingen en voorafgaand overleg binnen de betrokken instelling wordt ook geweigerd nadat het besluit genomen is, indien de openbaarmaking van het document het besluitvormingsproces van de instelling ernstig zou ondermijnen, tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt.

4.   Wanneer het gaat om documenten van derden, wordt de derde door de instelling geraadpleegd om te kunnen beoordelen of een uitzondering van de leden 1 of 2 van toepassing is, tenzij het duidelijk is dat het document wel of niet openbaar moet worden gemaakt.

5.   Een lidstaat kan de instelling verzoeken, een van deze lidstaat afkomstig document niet zonder zijn voorafgaande toestemming openbaar te maken.

6.   Indien het gevraagde document slechts ten dele onder de uitzonderingen valt, worden de overige delen ervan wel vrijgegeven.

7.   De uitzonderingen van de leden 1 tot en met 3 zijn slechts van toepassing gedurende de periode waarin bescherming op grond van de inhoud van het document gerechtvaardigd is. De uitzonderingen gelden voor ten hoogste 30 jaar. In geval van documenten die vallen onder de uitzonderingen op grond van de persoonlijke levenssfeer of van commerciële belangen en in geval van gevoelige documenten, kunnen de uitzonderingen zo nodig na afloop van deze periode van toepassing blijven.

Artikel 5

Documenten in het bezit van de lidstaten

Wordt van een lidstaat een document gevraagd dat hij in zijn bezit heeft en dat van een instelling afkomstig is, dan raadpleegt hij de betrokken instelling, om een besluit te kunnen nemen waardoor het doel van deze verordening niet in gevaar komt — tenzij het duidelijk is dat het document wel of niet wordt vrijgegeven.

De lidstaat kan het verzoek ook doorgeleiden aan de betrokken instelling.

Artikel 6

Verzoeken

1.   Verzoeken om toegang tot een document geschieden in schriftelijke vorm — elektronische vorm daaronder begrepen —, in één der talen van artikel 314 van het EG-Verdrag, en zijn voldoende nauwkeurig geformuleerd opdat de instelling het document kan identificeren. De verzoeker is niet verplicht de redenen voor zijn verzoek te vermelden.

2.   Is een verzoek niet nauwkeurig genoeg, dan vraagt de instelling de verzoeker om nadere precisering en is zij hem hierbij behulpzaam, bijvoorbeeld door informatie te verstrekken over het gebruik van de openbare documentenregisters.

3.   In geval van verzoeken om omvangrijke documenten of om een zeer groot aantal documenten, kan de betrokken instelling informeel met de aanvrager overleggen om een billijke oplossing te vinden.

4.   De instellingen voorzien in voorlichting van de burger over hoe en waar verzoeken om toegang tot documenten kunnen worden ingediend en in bijstand terzake.

Artikel 7

Behandeling van initiële verzoeken

1.   Een verzoek om toegang tot een document wordt onmiddellijk behandeld. De verzoeker ontvangt een ontvangstbevestiging. Binnen vijftien werkdagen na registratie van het verzoek verleent de instelling de verzoeker toegang tot het gevraagde document en maakt zij het toegankelijk in de zin van artikel 10, ofwel deelt zij de verzoeker schriftelijk de redenen mede waarom zij het verzoek volledig of gedeeltelijk afwijst, waarbij zij hem attendeert op zijn recht om overeenkomstig lid 2 een confirmatief verzoek in te dienen.

2.   In geval van volledige of gedeeltelijke afwijzing kan de verzoeker binnen vijftien werkdagen na ontvangst van het antwoord van de instelling een confirmatief verzoek indienen, welk verzoek ertoe strekt de instelling haar standpunt te doen herzien.

3.   In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld bij een verzoek om een zeer omvangrijk document of om een zeer groot aantal documenten, kan de in lid 1 genoemde termijn met vijftien werkdagen worden verlengd, mits de verzoeker daarvan tevoren in kennis wordt gesteld met nauwkeurige vermelding van de redenen daarvoor.

4.   Bij uitblijven van een antwoord van de instelling binnen de voorgeschreven termijn, heeft de verzoeker het recht een confirmatief verzoek in te dienen.

Artikel 8

Behandeling van confirmatieve verzoeken

1.   Een confirmatief verzoek wordt onmiddellijk behandeld. Binnen vijftien werkdagen te rekenen na registratie van het confirmatief verzoek verleent de instelling toegang tot het gevraagde document en maakt zij het toegankelijk in de zin van artikel 10, of deelt zij de verzoeker schriftelijk de redenen mede waarom zij het verzoek volledig of gedeeltelijk afwijst, waarbij zij hem attendeert op de beroepsmogelijkheden die hem openstaan, namelijk beroep op de rechter tegen de instelling en/of een klacht bij de ombudsman, onder de voorwaarden van respectievelijk de artikelen 230 en 195 van het EG-Verdrag.

2.   In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld bij een verzoek om een zeer omvangrijk document of een zeer groot aantal documenten, kan de in lid 1 genoemde termijn met vijftien werkdagen worden verlengd, mits de verzoeker daarvan tevoren in kennis wordt gesteld met uitvoerige vermelding van de redenen daarvoor.

3.   Uitblijven van een antwoord van de instelling binnen de voorgeschreven termijn geldt als een afwijzend antwoord en geeft de verzoeker het recht beroep in te stellen tegen de instelling en/of een klacht in te dienen bij de ombudsman, onder de voorwaarden van het EG-Verdrag.

Artikel 9

Behandeling van gevoelige documenten

1.   Gevoelige documenten zijn documenten die afkomstig zijn van de instellingen of van de agentschappen hiervan, van lidstaten, van derde landen of van internationale organisaties, en die op grond van de regels van de betrokken instelling ter bescherming van wezenlijke belangen van de Europese Unie, of van één of meer van haar lidstaten, op de gebieden van artikel 4, lid 1, onder a) — in het bijzonder openbare veiligheid —, defensie en militaire aangelegenheden, als „TRÈS SECRET/TOP SECRET”, „SECRET” of „CONFIDENTIEL” zijn gerubriceerd.

2.   Verzoeken om toegang tot gevoelige documenten volgens de procedures van de artikelen 7 en 8 worden uitsluitend behandeld door personen die het recht hebben zelf van deze documenten kennis te nemen. Deze personen beoordelen eveneens, onverminderd artikel 11, lid 2, welke verwijzingen naar gevoelige documenten in het openbaar register kunnen worden opgenomen.

3.   Gevoelige documenten worden uitsluitend na instemming van de oorspronkelijke verstrekker in het register vermeld of vrijgegeven.

4.   Het besluit van een instelling om de toegang tot een gevoelig document te weigeren wordt zodanig met redenen omkleed, dat de door artikel 4 beschermde belangen niet worden geschaad.

5.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de beginselen van dit artikel en van artikel 4 bij de behandeling van verzoeken om toegang tot gevoelige documenten worden geëerbiedigd.

6.   De regels van de instellingen betreffende gevoelige documenten worden openbaar gemaakt.

7.   De Commissie en de Raad informeren het Europees Parlement over gevoelige documenten overeenkomstig de door de instellingen overeengekomen regelingen.

Artikel 10

Toegang in aansluiting op een verzoek

1.   De toegang tot de documenten wordt gegeven, volgens de voorkeur van de verzoeker, door hetzij inzage ter plaatse, hetzij afgifte van een kopie, eventueel een elektronische kopie indien deze beschikbaar is. De kosten van vervaardiging en verzending van kopieën kunnen ten laste van de aanvrager worden gebracht. Deze kosten mogen de werkelijke kosten van het vervaardigen en verzenden van de kopieën niet overschrijden. Inzage ter plekke, kopieën van minder dan twintig bladzijden A4 en rechtstreekse toegang in elektronische vorm of via het register, zijn kosteloos.

2.   Indien een document door de betrokken instelling reeds vrijgegeven is en voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijk is, kan de instelling aan haar verplichting tot het verschaffen van toegang tot documenten voldoen door de verzoeker mee te delen hoe het gewenste document kan worden verkregen.

3.   De documenten worden geleverd in een bestaande versie en een bestaand formaat (inbegrepen in elektronische vorm of in een alternatieve vorm, zoals braille, grootgedrukt of op band), ten volle rekening houdend met de door de aanvrager te kennen gegeven voorkeur.

Artikel 11

Registers

1.   Teneinde de rechten van de burgers uit deze verordening ten volle hun beslag te geven, voorziet elke instelling in toegang van het publiek tot een documentenregister. Deze toegang dient in elektronische vorm te worden verschaft. Verwijzingen naar documenten worden onverwijld in het register opgenomen.

2.   Het register bevat voor ieder document een referentienummer (en, indien van toepassing, de interinstitutionele referentie), het behandelde onderwerp en/of een korte beschrijving van de inhoud van het document en de datum waarop het document werd ontvangen of opgesteld en in het register werd opgenomen. Verwijzingen worden gemaakt op een wijze die de bescherming van de in artikel 4 bedoelde belangen niet schaadt.

3.   De instellingen nemen onverwijld de nodige maatregelen om een register op te zetten dat uiterlijk op 3 juni 2002 operationeel is.

Artikel 12

Rechtstreekse toegang in elektronische vorm of via een register

1.   Voorzover mogelijk maken de instellingen de documenten rechtstreeks toegankelijk voor het publiek, in elektronische vorm of via een register, overeenkomstig de regels van de betrokken instelling.

2.   In het bijzonder wetgevingsdocumenten, dat wil zeggen documenten die zijn opgesteld of ontvangen in de loop van procedures tot aanneming van in of voor de lidstaten bindende besluiten, dienen, met inachtneming van de artikelen 4 en 9, rechtstreeks toegankelijk te worden gemaakt.

3.   Indien mogelijk dienen andere documenten, met name documenten die verband houden met de ontwikkeling van beleid of strategie, rechtstreeks toegankelijk te worden gemaakt.

4.   Biedt het register geen rechtstreekse toegang, dan dient het aan te geven waar het document gelokaliseerd is.

Artikel 13

Bekendmaking in het Publicatieblad

1.   Naast de besluiten van artikel 254, leden 1 en 2, van het EG-Verdrag en van artikel 163 van het Euratom-Verdrag worden de volgende documenten, met inachtneming van de artikelen 4 en 9 van deze verordening, in het Publicatieblad bekendgemaakt:

a)

Commissievoorstellen;

b)

gemeenschappelijke standpunten van de Raad overeenkomstig de artikelen 251 en 252 van het EG-Verdrag, tezamen met de motivering, almede de standpunten van het Europees Parlement in deze procedures;

c)

kaderbesluiten en besluiten in de zin van artikel 34, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

d)

overeenkomsten vastgesteld door de Raad overeenkomstig artikel 34, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

e)

overeenkomsten tussen de lidstaten overeenkomstig artikel 293 van het EG-Verdrag;

f)

internationale overeenkomsten gesloten door de Gemeenschap of overeenkomstig artikel 24 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

2.   Voorzover mogelijk worden de volgende documenten in het Publicatieblad bekendgemaakt:

a)

initiatieven door een lidstaat aan de Raad voorgelegd overeenkomstig artikel 67, lid 1, van het EG-Verdrag of artikel 34, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

b)

gemeenschappelijke standpunten in de zin van artikel 34, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

c)

richtlijnen die niet vallen onder artikel 254, leden 1 en 2, van het EG-Verdrag, en besluiten, aanbevelingen en adviezen die niet vallen onder artikel 254, lid 1, van het EG-Verdrag.

3.   Elke instelling kan in haar reglement van orde bepalen welke andere documenten in het Publicatieblad worden gepubliceerd.

Artikel 14

Voorlichting

1.   Iedere instelling neemt de maatregelen die nodig zijn om de burgers voor te lichten over de rechten die zij op grond van deze verordening genieten.

2.   De lidstaten werken met de instellingen samen bij de voorlichting van de burgers.

Artikel 15

Administratieve praktijken in de instellingen

1.   De instellingen werken goede administratieve praktijken uit, om de uitoefening van het door deze verordening gewaarborgde recht van toegang te vergemakkelijken.

2.   De instellingen richten een interinstitutioneel comité op dat nagaat welke de beste praktijk is, eventuele geschillen behandelt en toekomstige ontwikkelingen van de toegang van het publiek tot documenten bespreekt.

Artikel 16

Reproductie van documenten

Deze verordening doet niet af aan bestaande regelingen inzake copyright die een beperking kunnen inhouden voor derden om vrijgegeven documenten te reproduceren of te gebruiken.

Artikel 17

Verslagen

1.   Elke instelling publiceert jaarlijks een verslag over het voorgaande jaar met vermelding van het aantal gevallen waarin zij toegang tot documenten heeft geweigerd, de redenen voor die weigering en het aantal niet in het register vermelde gevoelige documenten.

2.   Uiterlijk op 31 januari 2004 publiceert de Commissie een verslag over de toepassing van de beginselen van deze verordening door de instellingen en doet zij aanbevelingen die, indien noodzakelijk, ook voorstellen bevatten voor de herziening van deze verordening en voor een actieprogramma van door de instellingen te treffen maatregelen.

Artikel 18

Uitvoeringsbepalingen

1.   Elke instelling past haar reglement van orde aan de bepalingen van deze verordening aan. Deze aanpassingen worden van kracht op 3 december 2001.

2.   Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening onderzoekt de Commissie of Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 van de Raad van 1 februari 1983 inzake het voor het publiek toegankelijk maken van de historische archieven van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (7) conform is met deze verordening, teneinde te verzekeren dat de documenten zo volledig mogelijk worden bewaard en gearchiveerd.

3.   Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening onderzoekt de Commissie of de bestaande regels inzake de toegang tot documenten conform zijn met deze verordening.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 3 december 2001.


(1)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(2)  PB C 177 E van 27.6.2002, blz. 70.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 3 mei 2001 en Besluit van de Raad van 28 mei 2001.

(4)  PB L 340 van 31.12.1993, blz. 43. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2000/527/EG (PB L 212 van 23.8.2000, blz. 9).

(5)  PB L 46 van 18.2.1994, blz. 58. Besluit gewijzigd bij Besluit 96/567/EG, EGKS, Euratom (PB L 247 van 28.9.1996, blz. 45).

(6)  PB L 263 van 25.9.1997, blz. 27.

(7)  PB L 43 van 15.2.1983, blz. 1.