ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 10

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
13 januari 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 34/2005 van de Commissie van 12 januari 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 35/2005 van de Commissie van 11 januari 2005 houdende vaststelling van eenheidswaarden voor de bepaling van de douanewaarde van bepaalde aan bederf onderhevige goederen

3

 

*

Verordening (EG) nr. 36/2005 van de Commissie van 12 januari 2005 tot wijziging van de bijlagen III en X bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft epizoötiebewaking ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij runderen, schapen en geiten ( 1 )

9

 

*

Verordening (EG) nr. 37/2005 van de Commissie van 12 januari 2005 betreffende de temperatuurcontrole in vervoermiddelen en in opslagruimten van voor menselijke voeding bestemde diepvriesproducten ( 1 )

18

 

 

Verordening (EG) nr. 38/2005 van de Commissie van 12 januari 2005 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

20

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Mededeling over de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Canada inzake de handel in wijnen en gedistilleerde dranken

22

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

13.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/1


VERORDENING (EG) Nr. 34/2005 VAN DE COMMISSIE

van 12 januari 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 13 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 januari 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 12 januari 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

98,1

204

101,8

999

100,0

0707 00 05

052

138,3

999

138,3

0709 90 70

052

142,0

204

195,6

999

168,8

0805 10 20

052

61,6

204

51,7

220

43,0

448

34,6

999

47,7

0805 20 10

204

70,4

999

70,4

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

65,1

204

51,9

400

79,0

464

139,9

624

58,7

999

78,9

0805 50 10

052

49,3

608

16,0

999

32,7

0808 10 80

400

97,3

404

105,3

720

64,0

999

88,9

0808 20 50

400

102,1

999

102,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


13.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/3


VERORDENING (EG) Nr. 35/2005 VAN DE COMMISSIE

van 11 januari 2005

houdende vaststelling van eenheidswaarden voor de bepaling van de douanewaarde van bepaalde aan bederf onderhevige goederen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1),

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (2) houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92, inzonderheid op artikel 173, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de artikelen 173 tot en met 177 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 is bepaald dat de Commissie periodieke eenheidswaarden vaststelt voor de producten die zijn omschreven in de in bijlage 26 van genoemde verordening opgenomen klasse-indeling.

(2)

De toepassing van de regels en maatstaven bepaald in voornoemde artikelen op de gegevens die overeenkomstig het bepaalde in artikel 173, lid 2, van voornoemde verordening aan de Commissie zijn medegedeeld, leidt ertoe voor de betrokken producten de eenheidswaarden vast te stellen die zijn vermeld in de bijlage bij de onderhavige verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De eenheidswaarden bedoeld in artikel 173, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 worden vastgesteld zoals in de in de bijlage opgenomen lijst vermeld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 januari 2005.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vice-voorzitter


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2700/2000 (PB L 311 van 12.12.2000, blz. 17).

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2286/2003 van de Commissie (PB L 343 van 31.12.2003, blz. 1).


BIJLAGE

Rubriek

Omschrijving

Bedrag van de eenheidswaarden/100 kg netto

Soort, variëteit, GN-code

EUR

LTL

SEK

CYP

LVL

GBP

CZK

MTL

DKK

PLN

EEK

SIT

HUF

SKK

1.10

Nieuwe aardappelen (primeurs)

0701 90 50

59,80

34,73

1 812,23

444,93

935,72

14 865,98

206,49

41,67

25,89

244,67

14 339,11

2 308,90

540,01

42,03

 

 

 

 

1.30

Uien (andere dan plantuitjes)

0703 10 19

7,28

4,23

220,61

54,16

113,91

1 809,66

25,14

5,07

3,15

29,78

1 745,53

281,07

65,74

5,12

 

 

 

 

1.40

Knoflook

0703 20 00

123,62

71,79

3 746,07

919,72

1 934,24

30 729,53

426,84

86,14

53,52

505,76

29 640,44

4 772,73

1 116,27

86,88

 

 

 

 

1.50

Prei

ex 0703 90 00

57,07

33,14

1 729,35

424,59

892,93

14 186,14

197,05

39,77

24,71

233,48

13 683,36

2 203,31

515,32

40,11

 

 

 

 

1.60

Bloemkool

0704 10 00

1.80

Witte kool en rode kool

0704 90 10

48,73

28,30

1 476,67

362,55

762,46

12 113,30

168,25

33,96

21,10

199,36

11 683,99

1 881,37

440,02

34,25

 

 

 

 

1.90

Broccoli (Brassica oleracea L. convar. botrytis (L.) Alef var. italica Plenck)

ex 0704 90 90

61,43

35,67

1 861,51

457,03

961,17

15 270,27

212,11

42,80

26,59

251,32

14 729,07

2 371,69

554,70

43,17

 

 

 

 

1.100

Chinese kool

ex 0704 90 90

75,36

43,76

2 283,63

560,67

1 179,13

18 732,99

260,20

52,51

32,62

308,31

18 069,07

2 909,50

680,49

52,96

 

 

 

 

1.110

Kropsla

0705 11 00

1.130

Wortelen

ex 0706 10 00

26,74

15,53

810,30

198,94

418,39

6 647,03

92,33

18,63

11,58

109,40

6 411,45

1 032,38

241,46

18,79

 

 

 

 

1.140

Radijs

ex 0706 90 90

55,40

32,17

1 678,72

412,15

866,79

13 770,79

191,28

38,60

23,98

226,64

13 282,73

2 138,80

500,23

38,93

 

 

 

 

1.160

Erwten (Pisum sativum), peultjes daaronder begrepen

0708 10 00

312,06

181,21

9 456,36

2 321,70

4 882,68

77 571,92

1 077,48

217,44

135,09

1 276,70

74 822,67

12 048,02

2 817,84

219,32

 

 

 

 

1.170

Bonen:

 

 

 

 

 

 

1.170.1

Bonen (Vigna spp., Phaseolus spp.)

ex 0708 20 00

144,43

83,87

4 376,62

1 074,54

2 259,82

35 902,09

498,68

100,64

62,52

590,89

34 629,67

5 576,10

1 304,16

101,50

 

 

 

 

1.170.2

Bonen (Phaseolus spp., vulgaris var. Compressus Savi)

ex 0708 20 00

141,05

81,91

4 274,24

1 049,40

2 206,95

35 062,21

487,02

98,28

61,06

577,06

33 819,56

5 445,66

1 273,65

99,13

 

 

 

 

1.180

Tuinbonen

ex 0708 90 00

1.190

Artisjokken

0709 10 00

1.200

Asperges:

 

 

 

 

 

 

1.200.1

Groene

ex 0709 20 00

244,91

142,22

7 421,53

1 822,11

3 832,02

60 879,88

845,63

170,65

106,02

1 001,98

58 722,21

9 455,51

2 211,49

172,12

 

 

 

 

1.200.2

Andere

ex 0709 20 00

552,28

320,71

16 735,87

4 108,94

8 641,37

137 286,81

1 906,93

384,83

239,08

2 259,51

132 421,18

21 322,59

4 987,02

388,15

 

 

 

 

1.210

Aubergines

0709 30 00

122,19

70,95

3 702,58

909,04

1 911,78

30 372,77

421,88

85,14

52,89

499,88

29 296,32

4 717,32

1 103,31

85,87

 

 

 

 

1.220

Bleekselderij (Apium graveolens L., var. dulce (Mill.) Pers.)

ex 0709 40 00

93,50

54,30

2 833,33

695,63

1 462,96

23 242,23

322,84

65,15

40,48

382,53

22 418,50

3 609,85

844,29

65,71

 

 

 

 

1.230

Cantharellen

0709 59 10

926,44

537,98

28 073,91

6 892,62

14 495,64

230 294,46

3 198,81

645,54

401,06

3 790,25

222 132,52

35 768,00

8 365,57

651,10

 

 

 

 

1.240

Niet-scherp smakende pepers

0709 60 10

142,68

82,86

4 323,76

1 061,56

2 232,52

35 468,46

492,66

99,42

61,77

583,75

34 211,41

5 508,76

1 288,41

100,28

 

 

 

 

1.250

Venkel

0709 90 50

1.270

Bataten (zoete aardappelen), geheel, vers (bestemd voor menselijke consumptie)

0714 20 10

93,68

54,40

2 838,85

696,99

1 465,81

23 287,52

323,47

65,28

40,56

383,27

22 462,18

3 616,88

845,93

65,84

 

 

 

 

2.10

Kastanjes (Castanea spp.), vers

ex 0802 40 00

2.30

Ananassen, vers

ex 0804 30 00

82,83

48,10

2 509,91

616,23

1 295,96

20 589,16

285,99

57,71

35,86

338,86

19 859,45

3 197,79

747,91

58,21

 

 

 

 

2.40

Avocaten, vers

ex 0804 40 00

127,32

73,94

3 858,29

947,27

1 992,18

31 650,10

439,62

88,72

55,12

520,91

30 528,38

4 915,71

1 149,71

89,48

 

 

 

 

2.50

Guaves en manga's, vers

ex 0804 50

2.60

Sinaasappelen, andere dan pomeransen (bittere oranjeappelen), vers:

 

 

 

 

 

 

2.60.1

Bloedsinaasappelen en halfbloedsinaasappelen

0805 10 10

 

 

 

 

2.60.2

Navels, navelines, navelates, salustiana's, verna's, valencia lates, maltaises, shamoutis, ovalis, trovita, hamlins

0805 10 30

 

 

 

 

2.60.3

Andere

0805 10 50

 

 

 

 

2.70

Mandarijnen (tangerines en satsuma's daaronder begrepen), vers; clementines, wilkings en dergelijke kruisingen van citrusvruchten, vers:

 

 

 

 

 

 

2.70.1

Clementines

ex 0805 20 10

 

 

 

 

2.70.2

Montreales en satsuma's

ex 0805 20 30

 

 

 

 

2.70.3

Mandarijnen en wilkings

ex 0805 20 50

 

 

 

 

2.70.4

Tangerines en andere

ex 0805 20 70

ex 0805 20 90

 

 

 

 

2.85

Lemmetjes (Citrus aurantifolia, Citrus latifolia), vers

0805 50 90

172,79

100,34

5 236,07

1 285,54

2 703,58

42 952,26

596,61

120,40

74,80

706,92

41 429,98

6 671,10

1 560,26

121,44

 

 

 

 

2.90

Pompelmoezen en pomelo's of grapefruit, vers:

 

 

 

 

 

 

2.90.1

Witte

ex 0805 40 00

71,36

41,44

2 162,42

530,91

1 116,54

17 738,67

246,39

49,72

30,89

291,95

17 109,99

2 755,07

644,37

50,15

 

 

 

 

2.90.2

Roze

ex 0805 40 00

79,23

46,01

2 400,84

589,45

1 239,65

19 694,47

273,56

55,21

34,30

324,14

18 996,47

3 058,83

715,41

55,68

 

 

 

 

2.100

Druiven voor tafelgebruik

0806 10 10

216,38

125,65

6 557,03

1 609,86

3 385,65

53 788,29

747,12

150,78

93,67

885,26

51 881,96

8 354,08

1 953,89

152,07

 

 

 

 

2.110

Watermeloenen

0807 11 00

38,25

22,21

1 159,09

284,58

598,48

9 508,19

132,07

26,65

16,56

156,49

9 171,20

1 476,76

345,39

26,88

 

 

 

 

2.120

Andere meloenen:

 

 

 

 

 

 

2.120.1

Amarillo, Cuper, Honey Dew (daaronder begrepen Cantalene), Onteniente, Piel de Sapo (daaronder begrepen Verde Liso), Rochet, Tendral, Futuro

ex 0807 19 00

59,59

34,60

1 805,66

443,32

932,33

14 812,06

205,74

41,52

25,80

243,78

14 287,10

2 300,52

538,06

41,88

 

 

 

 

2.120.2

Andere

ex 0807 19 00

97,96

56,89

2 968,50

728,82

1 532,75

24 351,07

338,24

68,26

42,41

400,78

23 488,04

3 782,07

884,57

68,85

 

 

 

 

2.140

Peren:

 

 

 

 

 

 

2.140.1

Peren — Nashi (Pyrus pyrifolia),

Peren — Ya (Pyrus bretscheideri)

ex 0808 20 50

 

 

 

 

2.140.2

Andere

ex 0808 20 50

 

 

 

 

2.150

Abrikozen

0809 10 00

128,37

74,55

3 890,13

955,09

2 008,62

31 911,31

443,25

89,45

55,57

525,21

30 780,33

4 956,28

1 159,20

90,22

 

 

 

 

2.160

Kersen

0809 20 95

0809 20 05

480,07

278,78

14 547,55

3 571,67

7 511,46

119 335,68

1 657,58

334,51

207,82

1 964,06

115 106,26

18 534,52

4 334,93

337,39

 

 

 

 

2.170

Perziken

0809 30 90

203,78

118,33

6 175,09

1 516,09

3 188,43

50 655,16

703,61

141,99

88,22

833,70

48 859,88

7 867,46

1 840,08

143,22

 

 

 

 

2.180

Nectarines

ex 0809 30 10

158,91

92,28

4 815,53

1 182,29

2 486,44

39 502,47

548,69

110,73

68,79

650,14

38 102,45

6 135,29

1 434,95

111,68

 

 

 

 

2.190

Pruimen

0809 40 05

166,89

96,91

5 057,31

1 241,65

2 611,28

41 485,84

576,24

116,29

72,25

682,79

40 015,53

6 443,34

1 507,00

117,29

 

 

 

 

2.200

Aardbeien

0810 10 00

179,43

104,19

5 437,20

1 334,92

2 807,44

44 602,16

619,53

125,03

77,67

734,08

43 021,40

6 927,35

1 620,20

126,10

 

 

 

 

2.205

Frambozen

0810 20 10

304,95

177,08

9 240,90

2 268,80

4 771,43

75 804,47

1 052,93

212,49

132,01

1 247,61

73 117,86

11 773,51

2 753,64

214,32

 

 

 

 

2.210

Blauwe bosbessen (vruchten van de Vaccinium myrtillus)

0810 40 30

988,97

574,29

29 968,76

7 357,84

15 474,02

245 838,16

3 414,72

689,11

428,13

4 046,07

237 125,34

38 182,15

8 930,20

695,05

 

 

 

 

2.220

Kiwi's (Actinidia chinensis Planch.)

0810 50 00

142,14

82,54

4 307,27

1 057,51

2 224,01

35 333,16

490,78

99,04

61,53

581,52

34 080,91

5 487,74

1 283,50

99,90

 

 

 

 

2.230

Granaatappels

ex 0810 90 95

170,93

99,26

5 179,69

1 271,70

2 674,47

42 489,78

590,19

119,10

74,00

699,31

40 983,89

6 599,27

1 543,46

120,13

 

 

 

 

2.240

Kaki-appels (daaronder begrepen sharonvrucht)

ex 0810 90 95

111,15

64,54

3 368,08

826,92

1 739,07

27 628,85

383,77

77,45

48,12

454,72

26 649,64

4 291,15

1 003,63

78,11

 

 

 

 

2.250

Litchis

ex 0810 90


13.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/9


VERORDENING (EG) Nr. 36/2005 VAN DE COMMISSIE

van 12 januari 2005

tot wijziging van de bijlagen III en X bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft epizoötiebewaking ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij runderen, schapen en geiten

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name op artikel 23,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 999/2001 zijn voorschriften vastgelegd voor het toezicht op overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) bij runderen, schapen en geiten.

(2)

In haar advies van 4 en 5 april 2002 over een strategie om kleine herkauwers op de mogelijke aanwezigheid van boviene spongiforme encefalopathie (BSE) te onderzoeken, heeft de Wetenschappelijke Stuurgroep een onderzoeksstrategie voor de EU-populatie van kleine herkauwers aanbevolen.

(3)

Het communautaire referentielaboratorium (CRL) voor TSE’s heeft een groep van stamtyperingsdeskundigen samengesteld die de door de Wetenschappelijke Stuurgroep aanbevolen strategie nader moet uitwerken. De strategie omvat ten eerste een screening door de nationale referentielaboratoria van alle bevestigde gevallen van TSE’s bij kleine herkauwers. Ten tweede een ringonderzoek met ten minste drie verschillende methoden in geselecteerde laboratoria onder leiding van het CRL, uit te voeren in alle gevallen waar de eerste screening BSE niet heeft kunnen uitsluiten. Ten slotte is stamtypering in muizen noodzakelijk wanneer de uitkomst van de moleculaire typering bevestigd moet worden.

(4)

Gewaarborgd moet worden dat de laboratoria die het bevestigend onderzoek uitvoeren, voldoende hersenmateriaal van optimale kwaliteit van positieve gevallen van scrapie ontvangen.

(5)

Wanneer bij de moleculaire typering van bevestigde gevallen van scrapie een BSE-achtig of ongebruikelijk isolaat wordt geconstateerd, is het wenselijk dat de bevoegde autoriteit toegang heeft tot hersenmateriaal van andere besmette dieren van hetzelfde bedrijf om het onderzoek van het geval te vergemakkelijken.

(6)

Tussen juli 2003 en maart 2004 hebben vier laboratoria met goed gevolg deelgenomen aan een ringonderzoek van het CRL, bedoeld om te testen of de laboratoria bekwaam zijn in het toepassen van moleculaire typeringsmethoden. Vóór april 2005 moet het CRL bekwaamheidstests betreffende de toepassing van een van deze moleculaire typeringsmethoden organiseren voor andere laboratoria.

(7)

Gezien de noodzaak om het toezicht op geiten na de vaststelling van een verdacht geval uit te breiden en te versnellen en gezien de door de laboratoria van enkele lidstaten aan de groep van deskundigen van het CRL verstrekte informatie over hun capaciteiten op het gebied van moleculaire tests, moeten deze laboratoria vooralsnog, in afwachting van de resultaten van de bekwaamheidstest, voorlopig worden erkend voor de uitvoering van deze tests.

(8)

De lidstaten dienen op vrijwillige basis maandelijks TSE-verslagen in, naast het jaarverslag dat op grond van artikel 6, lid 4, van Verordening (EG) nr. 999/2001 vereist is. De informatie in de jaarverslagen en de maandelijkse verslagen moet worden geharmoniseerd en er moet aanvullende informatie worden verstrekt, in het bijzonder betreffende de leeftijdsverdeling van de geteste runderen, zodat de prevalentie van BSE bij verschillende leeftijdsgroepen kan worden beoordeeld.

(9)

Verordening (EG) nr. 999/2001 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

Omdat het dringend nodig is BSE van scrapie te kunnen onderscheiden, moeten de bij deze verordening aangebrachte wijzigingen onverwijld in werking treden.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen III en X bij Verordening (EG) nr. 999/2001 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 januari 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1993/2004 van de Commissie (PB L 344 van 20.11.2004, blz. 12).


BIJLAGE

De bijlagen III en X bij Verordening (EG) nr. 999/2001 worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage III worden hoofdstuk A, delen II en III, en hoofdstuk B, deel I, vervangen door:

„II.   TOEZICHT OP SCHAPEN EN GEITEN

1.   Algemeen

Het toezicht op schapen en geiten wordt uitgevoerd met de laboratoriumtechnieken die zijn aangegeven in bijlage X, hoofdstuk C, punt 3.2, onder b).

2.   Toezicht op schapen die voor menselijke consumptie worden geslacht

In de lidstaten waarin de populatie ooien en gedekte ooilammeren groter is dan 750 000 dieren wordt jaarlijks minimaal een steekproef van 10 000 voor menselijke consumptie geslachte schapen getest overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften van punt 4 (1).

3.   Toezicht op schapen en geiten die niet voor menselijke consumptie worden geslacht

De lidstaten testen overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften van punt 4 en de in de tabellen A en B voorgeschreven steekproefgrootten de schapen en geiten die gestorven of gedood zijn, maar niet:

in het kader van een dierziekte-uitroeiingscampagne zijn gedood, of

voor menselijke consumptie zijn geslacht.

Tabel A

Populatie ooien en gedekte ooilammeren in de lidstaat

Minimale steekproefgrootte, dode schapen (2)

> 750 000

10 000

100 000-750 000

1 500

40 000-100 000

500

< 40 000

100


Tabel B

Populatie geiten die al hebben gelammerd en gedekte geiten in de lidstaat

Minimale steekproefgrootte, dode geiten (3)

> 750 000

5 000

250 000-750 000

1 500

40 000-250 000

500

< 40 000

50

4.   Bemonsteringsvoorschriften voor de in de punten 2 en 3 bedoelde dieren

Het moeten dieren zijn die ouder zijn dan 18 maanden of waarbij meer dan twee van de blijvende snijtanden door het tandvlees zijn gebroken.

De leeftijd van de dieren wordt geschat aan de hand van het gebit, duidelijke tekenen van volgroeidheid of andere betrouwbare informatie.

De steekproef wordt zodanig opgezet dat oververtegenwoordiging van een bepaalde groep ten aanzien van de oorsprong, de leeftijd, het ras, het productietype of enig ander kenmerk wordt vermeden.

Meervoudige bemonstering van hetzelfde koppel dient zo mogelijk te worden vermeden.

De lidstaten voeren een systeem in om, gericht of op andere wijze, na te gaan of er geen dieren aan de bemonstering worden onttrokken.

De bemonstering moet representatief voor elk gebied en elk seizoen zijn.

De lidstaten kunnen echter besluiten afgelegen gebieden waar de veedichtheid gering is en dode dieren niet worden opgehaald, niet te bemonsteren. De lidstaten die van deze afwijking gebruikmaken, stellen de Commissie daarvan in kennis en verstrekken haar een lijst van de afgelegen gebieden waarvoor deze afwijking geldt. De afwijking mag niet meer dan 10 % van de schapen- en geitenpopulatie in de betrokken lidstaat betreffen.

5.   Toezicht op besmette koppels

Vanaf 1 oktober 2003 wordt een enkelvoudige aselecte steekproef getest van dieren die ouder zijn dan 12 maanden of waarbij een van de blijvende snijtanden door het tandvlees is gebroken, en die overeenkomstig het bepaalde in bijlage VII, punt 2, onder b), i) of ii), of onder c), met het oog op vernietiging zijn gedood, overeenkomstig de in de volgende tabel aangegeven steekproefgrootte:

Aantal met het oog op vernietiging in het beslag of koppel gedode dieren ouder dan 12 maanden of waarbij een van de blijvende snijtanden door het tandvlees is gebroken

Minimale steekproefgrootte

70 of minder

alle in aanmerking komende dieren

80

68

90

73

100

78

120

86

140

92

160

97

180

101

200

105

250

112

300

117

350

121

400

124

450

127

500 of meer

150

Indien mogelijk moeten het doden en de daaropvolgende bemonstering worden uitgesteld totdat de resultaten van primaire moleculaire tests die worden uitgevoerd om positieve gevallen van scrapie overeenkomstig bijlage X, hoofdstuk C, punt 3.2, onder c), i), nader te onderzoeken, bekend zijn.

6.   Toezicht op andere dieren

De lidstaten kunnen naast de in de punten 2, 3 en 4 bedoelde toezichtprogramma’s op vrijwillige basis toezicht houden op andere dieren, in het bijzonder:

dieren die voor de zuivelproductie worden gebruikt;

dieren van oorsprong uit landen met inheemse TSE’s;

dieren die zijn gevoederd met mogelijk besmet diervoeder;

dieren die zijn geboren uit of afstammen van met TSE besmette moederdieren.

7.   Maatregelen op grond van het testen van schapen en geiten

7.1.

Wanneer een voor menselijke consumptie geslacht schaap of geslachte geit overeenkomstig punt 2 geselecteerd is om op TSE te worden getest, wordt op het karkas van dat dier het in bijlage I, hoofdstuk XI, van Richtlijn 64/433/EEG bedoelde keurmerk pas aangebracht wanneer de snelle test een negatief resultaat heeft opgeleverd.

7.2.

De lidstaten mogen van punt 7.1 afwijken indien er in het slachthuis een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd systeem bestaat dat garandeert dat alle delen van een dier traceerbaar zijn en geen delen van geteste dieren die van een keurmerk zijn voorzien, het slachthuis kunnen verlaten voordat met de snelle test een negatief resultaat verkregen is.

7.3.

Alle delen van het kadaver van een getest dier, met inbegrip van de huid, worden onder officieel toezicht bewaard totdat met de snelle test een negatief resultaat is verkregen, met uitzondering van dierlijke bijproducten die overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder a), b), of e), van Verordening (EG) nr. 1774/2002 rechtstreeks worden verwijderd.

7.4.

Alle delen van het kadaver van een dier waarvoor bij de snelle test een positief resultaat is verkregen, met inbegrip van de huid, worden overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder a), b) of e), van Verordening (EG) nr. 1774/2002 rechtstreeks verwijderd, met uitzondering van het materiaal dat moet worden bewaard in samenhang met de in hoofdstuk B, deel III, van deze bijlage bedoelde registers.

8.   Genotypering

8.1.

Voor elk positiefe TSE-geval bij schapen wordt het prioneiwitgenotype bepaald. TSE-gevallen bij resistente genotypen (schapen met genotypen die op beide allelen van codon 136 voor alanine coderen, op beide allelen van codon 154 voor arginine en op beide allelen van codon 171 voor arginine) worden onmiddellijk aan de Commissie gemeld. Indien mogelijk wordt bij die gevallen een stamtypering uitgevoerd. Ingeval stamtypering van dergelijke gevallen niet mogelijk is, wordt op het beslag van oorsprong en alle andere beslagen waarin het dier zich heeft bevonden, intensief toezicht gehouden teneinde andere TSE-gevallen voor stamtypering te vinden.

8.2.

Naast de uit hoofde van punt 8.1 gegenotypeerde dieren wordt het prioneiwitgenotype bepaald bij een minimumsteekproef van schapen. Voor lidstaten waarvan de populatie volwassen schapen meer dan 750 000 dieren bedraagt, omvat deze minimumsteekproef ten minste 600 dieren. Voor de overige lidstaten omvat de minimumsteekproef ten minste 100 dieren. De steekproef kan worden samengesteld uit voor menselijke consumptie geslachte, op het landbouwbedrijf gestorven en levende dieren. De bemonstering moet representatief zijn voor de hele schapenpopulatie.

III.   TOEZICHT OP ANDERE DIERSOORTEN

De lidstaten kunnen op vrijwillige basis toezicht houden op TSE’s bij andere diersoorten dan runderen, schapen en geiten.”

„HOOFDSTUK B

VEREISTEN INZAKE RAPPORTAGE EN REGISTRATIE

I.   VERPLICHTINGEN VOOR DE LIDSTATEN

A.   Informatie die de lidstaten moeten opnemen in hun jaarverslag, zoals bedoeld in artikel 6, lid 4

1.

Het aantal verdachte gevallen per diersoort dat overeenkomstig artikel 12, lid 1, aan een officiële verplaatsingsbeperking onderworpen is.

2.

Het aantal verdachte gevallen per diersoort dat overeenkomstig artikel 12, lid 2, aan een laboratoriumonderzoek onderworpen is, met inbegrip van de resultaten van de snelle tests en bevestigende onderzoeken (aantal positieve en negatieve uitkomsten) en voor runderen een schatting van de leeftijdsverdeling van de geteste dieren. Voor de leeftijdsverdeling worden zo mogelijk de volgende groepen gebruikt: „jonger dan 24 maanden”, verdeling per 12 maanden tussen 24 en 155 maanden, en „ouder dan 155 maanden”.

3.

Het aantal koppels waarin verdachte gevallen bij schapen en geiten zijn gemeld en onderzocht overeenkomstig artikel 12, leden 1 en 2.

4.

Het aantal geteste runderen van elke subpopulatie, bedoeld in hoofdstuk A, deel I, punten 2.1, 2.2, 2.3, 3.1, 4.1, 4.2, 4.3 en 5. Hierbij worden de methode van de selectie van de bemonstering, de resultaten van de snelle tests en bevestigende onderzoeken en een schatting van de leeftijdsverdeling van de geteste dieren, gegroepeerd overeenkomstig punt 2, vermeld.

5.

Het aantal geteste schapen en geiten en koppels van elke subpopulatie, bedoeld in hoofdstuk A, deel II, punten 2, 3 en 5, alsmede de methode van de selectie van de bemonstering en de resultaten van de snelle tests en bevestigende onderzoeken.

6.

De geografische spreiding, met inbegrip van het land van oorsprong, indien verschillend van het rapporterende land, van positieve gevallen van BSE en scrapie. Voor elk TSE-geval bij runderen, schapen en geiten worden het geboortejaar en zo mogelijk de geboortemaand vermeld. TSE-gevallen die als atypisch worden beschouwd, worden vermeld, met opgave van de redenen daarvoor. Voor gevallen van scrapie worden de resultaten van de primaire moleculaire tests met onderscheidende immunoblotting, bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 3.2, onder c), i), gerapporteerd.

7.

Bij andere dieren dan runderen, schapen en geiten: het aantal monsters en het aantal bevestigde gevallen van TSE per diersoort.

8.

Het genotype en zo mogelijk het ras van elk schaap dat positief op TSE is getest, dan wel is bemonsterd overeenkomstig hoofdstuk A, deel II, punten 8.1 en 8.2.

B.   Rapportageperioden

De samenstelling van verslagen met de onder A bedoelde informatie die maandelijks of, wat de in punt 8 bedoelde informatie betreft, ieder kwartaal naar de Commissie worden gezonden, kan worden beschouwd als het krachtens artikel 6, lid 4, vereiste jaarverslag, mits de informatie wordt bijgewerkt zodra aanvullende informatie beschikbaar komt.”

2)

In bijlage X wordt hoofdstuk C vervangen door:

„HOOFDSTUK C

Bemonstering en laboratoriumonderzoek

1.   Bemonstering

De op de aanwezigheid van een TSE te onderzoeken monsters worden genomen volgens de methoden en protocollen van de meest recente uitgave van het Manual for diagnostic tests and vaccines for Terrestrial Animals („het handboek”) van het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (OIE). Indien het OIE geen methoden en protocollen voorschrijft, waarborgt de bevoegde autoriteit dat bemonsteringsmethoden en protocollen worden toegepast die in overeenstemming zijn met de richtsnoeren van het communautaire referentielaboratorium, zodat ervoor wordt gezorgd dat voldoende materiaal beschikbaar is. De bevoegde autoriteit probeert in het bijzonder een gedeelte van het cerebellum en de volledige hersenstam van kleine herkauwers te verzamelen en bewaart ten minste de helft van de verzamelde weefsels in verse, niet-bevroren toestand totdat de snelle test of het bevestigende onderzoek een negatief resultaat oplevert.

De monsters worden op de juiste wijze gemerkt wat de identiteit van het bemonsterde dier betreft.

2.   Laboratoria

Het laboratoriumonderzoek naar TSE’s wordt uitgevoerd in daarvoor door de bevoegde autoriteit erkende laboratoria.

3.   Methoden en protocollen

3.1.   Laboratoriumonderzoek naar BSE bij runderen

a)   Verdachte gevallen

Monsters van runderen die overeenkomstig artikel 12, lid 2, voor onderzoek naar een laboratorium worden gestuurd, ondergaan een histopathologisch onderzoek in overeenstemming met de meest recente uitgave van het handboek, tenzij het materiaal autolyse heeft ondergaan. Wanneer het resultaat van het histopathologisch onderzoek onduidelijk of negatief is of het materiaal autolyse heeft ondergaan, wordt het weefsel onderzocht volgens een andere diagnostische methode van bovengenoemd handboek (immunocytochemie, immunoblotting of opsporing van karakteristieke fibrillen door elektronenmicroscopie). Snelle tests mogen hiervoor echter niet worden gebruikt.

Indien het resultaat van een van deze onderzoeken positief is, worden de dieren als positief voor BSE beschouwd.

b)   Toezicht op BSE

Monsters van runderen die overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk A, deel I (Toezicht op runderen), voor onderzoek naar een laboratorium worden gestuurd, worden met een snelle test onderzocht.

Wanneer het resultaat van de snelle test onduidelijk of positief is, wordt het monster onmiddellijk aan een bevestigend onderzoek in een officieel laboratorium onderworpen. Het bevestigende onderzoek begint met een histopathologisch onderzoek van de hersenstam zoals omschreven in de meest recente uitgave van het handboek, tenzij het materiaal autolyse heeft ondergaan of om een andere reden ongeschikt is voor histopathologisch onderzoek. Wanneer het resultaat van het histopathologisch onderzoek onduidelijk of negatief is of het materiaal autolyse heeft ondergaan, wordt het monster onderzocht volgens een van de andere onder a) bedoelde diagnostische methoden.

Een dier wordt als positief voor BSE beschouwd indien het resultaat van de snelle test positief of onduidelijk is, en

het resultaat van het daaropvolgende histopathologisch onderzoek positief is, of

het resultaat van een andere diagnostische methode als bedoeld onder a) positief is.

3.2.   Laboratoriumonderzoek naar TSE bij schapen en geiten

a)   Verdachte gevallen

Monsters van schapen en geiten die overeenkomstig artikel 12, lid 2, voor onderzoek naar een laboratorium worden gestuurd, ondergaan een histopathologisch onderzoek in overeenstemming met de meest recente uitgave van het handboek, tenzij het materiaal autolyse heeft ondergaan. Wanneer het resultaat van het histopathologisch onderzoek onduidelijk of negatief is of het materiaal autolyse heeft ondergaan, wordt het monster onderzocht door middel van immunocytochemie, immunoblotting of opsporing van kenmerkende fibrillen met behulp van elektronenmicroscopie, zoals beschreven in het handboek. Snelle tests mogen hiervoor echter niet worden gebruikt.

Indien het resultaat van een van bovengenoemde onderzoeken positief is, wordt het dier als positief voor scrapie beschouwd.

b)   Toezicht op scrapie

Monsters van schapen en geiten die overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk A, deel II (Toezicht op schapen en geiten), voor onderzoek naar een laboratorium worden gestuurd, worden met een snelle test onderzocht.

Wanneer het resultaat van de snelle test onduidelijk of positief is, wordt de hersenstam onmiddellijk naar een officieel laboratorium gestuurd voor bevestigend onderzoek door middel van immunocytochemie, immunoblotting of opsporing van kenmerkende fibrillen met behulp van elektronenmicroscopie, als bedoeld onder a). Indien het resultaat van het bevestigende onderzoek negatief of onduidelijk is, wordt aanvullend bevestigend onderzoek verricht overeenkomstig de richtsnoeren van het communautaire referentielaboratorium.

Indien het resultaat van een van de bevestigende onderzoeken positief is, wordt het dier als positief voor scrapie beschouwd.

c)   Verder onderzoek van positieve gevallen van scrapie

i)

primaire moleculaire test met onderscheidende immunoblotting

Monsters van klinisch verdachte gevallen en van dieren die overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punten 2 en 3, zijn getest en op grond van de onder a) of b) bedoelde onderzoeken als positieve gevallen van scrapie worden beschouwd of kenmerken vertonen die volgens het onderzoekslaboratorium aanleiding geven tot nader onderzoek, worden voor nader onderzoek aan de hand van een moleculaire typeringsmethode doorgestuurd naar:

Agence Française de Sécurité Sanitaire des Aliments, Laboratoire de pathologie bovine, 31, avenue Tony Garnier, BP 7033, F-69342, Lyon Cedex, France, of

Veterinary Laboratories Agency, Woodham Lane, New Haw, Addlestone, Surrey KT15 3NB, United Kingdom, of

een door de bevoegde autoriteit aangewezen laboratorium dat met goed gevolg aan een door het communautaire referentielaboratorium georganiseerde bekwaamheidstest voor het gebruik van een moleculaire typeringsmethode heeft deelgenomen, of

tijdelijk, tot 1 mei 2005, de hiervoor door de groep van deskundigen van het CRL erkende laboratoria.

ii)

Ringonderzoek met aanvullende moleculaire testmethoden

Monsters van gevallen van scrapie waarbij BSE overeenkomstig de richtsnoeren van het communautaire referentielaboratorium met de onder i) bedoelde primaire moleculaire tests niet kan worden uitgesloten, worden na overleg met het communautaire referentielaboratorium onmiddellijk doorgestuurd naar de onder d) vermelde laboratoria, met bijvoeging van alle beschikbare relevante informatie. Zij worden onderworpen aan een ringonderzoek met ten minste:

een tweede onderscheidende immunoblotting,

een onderscheidende immunocytochemie en

een onderscheidende ELISA (enzyme linked immonosorbent assay),

uitgevoerd in de voor de desbetreffende methode erkende laboratoria, zoals vermeld onder d). Wanneer de monsters ongeschikt zijn voor immunocytochemie, schrijft het communautaire referentielaboratorium passende alternatieve tests in het kader van het ringonderzoek voor.

De resultaten worden geïnterpreteerd door het communautaire referentielaboratorium, dat daarin wordt bijgestaan door een groep van deskundigen die ook een vertegenwoordiger van het nationale referentielaboratorium in kwestie omvat. De Commissie wordt onverwijld op de hoogte gesteld van de uitkomst van de interpretatie. Monsters waarvoor drie verschillende methoden op BSE wijzen en monsters waarvoor het ringonderzoek een onduidelijk resultaat oplevert, worden voor een laatste bevestiging nader geanalyseerd door middel van een bioassay in muizen.

Nader onderzoek van monsters die overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 5, zijn genomen van besmette koppels op hetzelfde bedrijf, vindt plaats overeenkomstig het advies van het communautaire referentielaboratorium, na overleg met het nationale referentielaboratorium in kwestie.

d)   Laboratoria die erkend zijn voor de uitvoering van nader onderzoek aan de hand van moleculaire typeringsmethoden

De volgende laboratoria zijn erkend voor nadere moleculaire typering:

 

Agence Française de Sécurité Sanitaire des Aliments

Laboratoire de pathologie bovine

31, avenue Tony Garnier

BP 7033

F-69342 Lyon Cedex

 

Centre CEA Fontenay-aux-Roses, BP 6

F-92265 Fontenay-aux-Roses Cedex

 

Service de Pharmacologie et d’Immunologie

Centre CEA Saclay, bâtiment 136

F-91191 Gif-sur-Yvette Cedex

 

Veterinary Laboratories Agency

Woodham Lane

New Haw

Addlestone

Surrey KT15 3NB

United Kingdom

3.3.   Laboratoriumonderzoek naar TSE’s bij andere diersoorten dan bedoeld in de punten 3.1 en 3.2

Wanneer methoden en protocollen worden vastgesteld voor tests ter bevestiging van vermoedelijke TSE-gevallen bij een andere diersoort dan runderen, schapen en geiten, omvatten deze ten minste een histopathologisch onderzoek van hersenweefsel. De bevoegde autoriteit kan ook laboratoriumtests als immunocytochemie, immunoblotting, opsporing van karakteristieke fibrillen met behulp van elektronenmicroscopie of andere methoden voorschrijven om de met de ziekte geassocieerde vorm van het prioneiwit op te sporen. Wanneer het eerste histopathologisch onderzoek negatief of onduidelijk is, wordt ten minste één ander laboratoriumonderzoek verricht. Bij een eerste uitbraak van de ziekte worden ten minste drie verschillende tests uitgevoerd.

In het bijzonder wordt op de monsters zo mogelijk een stamtypering uitgevoerd wanneer BSE vermoed wordt bij een andere diersoort dan runderen.

4.   Snelle tests

Voor de uitvoering van snelle tests overeenkomstig artikel 5, lid 3, en artikel 6, lid 1, worden de volgende methoden gebruikt:

immunoblottest op basis van een western-blottingtechniek voor het opsporen van het protease-resistente fragment PrPRes (Prionics-Check Western-test);

chemiluminescentie-ELISA-test met een extractiemethode en een ELISA-techniek waarbij een versterkt chemiluminescent reagens gebruikt wordt (Enfer-test);

immunoassay („sandwichmethode”) voor het opsporen van PrPRes na denaturatie- en concentratiestappen (Bio-Rad TeSeE-test, vroeger Bio-Rad Platelia-test geheten);

microplaat-immunoassay (ELISA) voor het opsporen van protease-resistent PrPRes met monoklonale antilichamen (Prionics Check LIA-test);

geautomatiseerde conformatieafhankelijke immunoassay waarbij de reactiviteit van een detectieantilichaam voor de protease-gevoelige en protease-resistente vormen van PrPSc (een deel van het protease-resistente PrPSc is equivalent aan PrPRes) en voor PrPC wordt vergeleken (InPro CDI-5-test).

De producent van de snelle tests moet een door het communautaire referentielaboratorium erkend kwaliteitsborgingssysteem hebben om te waarborgen dat de prestaties van de test niet veranderen. De producent moet het testprotocol aan het communautaire referentielaboratorium verstrekken.

Wijzigingen in de snelle tests of de testprotocollen mogen alleen worden aangebracht indien het communautaire referentielaboratorium van tevoren van de wijziging in kennis is gesteld en constateert dat die wijziging de gevoeligheid, specificiteit en betrouwbaarheid van de snelle test niet beperkt. Die constatering wordt aan de Commissie en de nationale referentielaboratoria meegedeeld.

5.   Alternatieve tests

(Nader te bepalen)”


(1)  De minimale steekproefgrootte is zodanig berekend dat bij de geslachte dieren een prevalentie van 0,03 % met een betrouwbaarheid van 95 % wordt opgespoord.

(2)  De steekproefgrootten zijn afgestemd op de omvang van de schapenpopulatie in de verschillende lidstaten en zijn bedoeld om haalbare doelen aan te geven. Met de steekproefgrootten van 10 000, 1 500, 500 en 100 dieren kan een prevalentie van respectievelijk 0,03 %, 0,2 %, 0,6 % en 3 % met een betrouwbaarheid van 95 % worden aangetoond.

(3)  De steekproefgrootten zijn afgestemd op de omvang van de geitenpopulatie in de verschillende lidstaten en zijn bedoeld om haalbare doelen aan te geven. Met de steekproefgrootten van 5 000, 1 500, 500 en 50 dieren kan een prevalentie van respectievelijk 0,06 %, 0,2 %, 0,6 % en 6 % met een betrouwbaarheid van 95 % worden aangetoond. Wanneer een lidstaat problemen heeft om met gestorven geiten de voorgeschreven steekproefgrootte te bereiken, kan hij deze aanvullen met tests op geiten ouder dan 18 maanden die voor menselijke consumptie worden geslacht, in een verhouding van drie voor menselijke consumptie geslachte geiten op één gestorven geit.


13.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/18


VERORDENING (EG) Nr. 37/2005 VAN DE COMMISSIE

van 12 januari 2005

betreffende de temperatuurcontrole in vervoermiddelen en in opslagruimten van voor menselijke voeding bestemde diepvriesproducten

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 89/108/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voor menselijke voeding bestemde diepvriesproducten (1), en met name op artikel 11,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 92/1/EEG van de Commissie van 13 januari 1992 betreffende de temperatuurcontrole in vervoermiddelen en in opslagruimten van voor menselijke voeding bestemde diepvriesproducten (2) bevat bepalingen die moeten waarborgen dat de in Richtlijn 89/108/EEG voorgeschreven temperaturen volledig worden nageleefd.

(2)

Op het tijdstip van goedkeuring van Richtlijn 92/1/EEG bestond er nog geen Europese norm voor apparatuur voor temperatuurcontrole in vervoermiddelen en opslagruimten van diepvriesproducten.

(3)

Het Europees Normalisatiecomité heeft in 1999 en 2001 normen voor apparatuur voor het meten van de luchttemperatuur en thermometers vastgelegd. De toepassing van deze uniforme normen moet waarborgen dat de voor temperatuurcontrole van levensmiddelen gebruikte apparatuur aan een geharmoniseerde reeks technische eisen voldoet.

(4)

Om de geleidelijke invoering van deze maatregelen door de exploitanten te vergemakkelijken dient gedurende een overgangsperiode het gebruik te worden toegestaan van meetapparatuur die is geïnstalleerd overeenkomstig de wetgeving die vóór de aanneming van deze verordening van kracht was.

(5)

Richtlijn 92/1/EEG van de Commissie biedt de mogelijkheid tot afwijking in het geval van vervoer van diepvriesproducten per spoor. Deze afwijking is niet langer gerechtvaardigd en dient na een overgangsperiode te worden afgeschaft.

(6)

Het opleggen van eisen inzake temperatuurregistratie voor in de detailhandel gebruikte kleine apparaten zou buitensporig zijn; derhalve dienen de bestaande afwijkingen voor winkelmeubelen en kleine koelkamers die in winkels voor de opslag van reservevoorraden worden gebruikt, te worden gehandhaafd.

(7)

Het verdient aanbeveling er zorg voor te dragen dat de nieuwe normen voor meetapparatuur en de reeds in Richtlijn 92/1/EEG opgenomen technische voorschriften onmiddellijk van toepassing zijn. Met het oog op de samenhang en uniformiteit van het Gemeenschapsrecht is het dienstig Richtlijn 92/1/EEG in te trekken en te vervangen door deze verordening.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

Deze verordening heeft betrekking op de temperatuurcontrole in voor diepvriesproducten gebruikte vervoermiddelen en opslagruimten.

Artikel 2

Temperatuurcontrole en -registratie

1.   De vervoermiddelen en de opslagruimten zijn tijdens het gebruik ervan van adequate temperatuurregistratieapparatuur voorzien om vaak en met geregelde tussenpozen de luchttemperatuur te meten waaraan de diepvriesproducten zijn blootgesteld.

2.   Met ingang van 1 januari 2006 voldoen alle voor temperatuurcontrole overeenkomstig lid 1 gebruikte meetinstrumenten aan de normen EN 12830, EN 13485 en EN 13486. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven bewaren alle relevante documenten op grond waarvan kan worden nagegaan of de hierboven vermelde instrumenten aan de relevante EN-norm voldoen.

Meetapparatuur die tot 31 december 2005 is geïnstalleerd overeenkomstig de wetgeving die vóór de aanneming van deze verordening van kracht was, mag evenwel tot uiterlijk 31 december 2009 worden gebruikt.

3.   De temperatuurregistratie wordt door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf gedateerd en gedurende minstens één jaar, of langer bewaard rekening houdend met de aard en de houdbaarheid van de diepvriesproducten.

Artikel 3

Afwijkingen van artikel 2

1.   In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt de luchttemperatuur gedurende de opslag in voor verkoop aan de eindconsument bestemde winkelmeubelen en bij lokale distributie slechts gemeten met minstens één gemakkelijk zichtbare thermometer.

In het geval van open winkelmeubelen:

a)

wordt de maximumvulhoogte van het meubel duidelijk aangegeven;

b)

wijst de thermometer de temperatuur van de uitstromende lucht aan op het niveau van deze markering.

2.   De bevoegde autoriteit kan voor koelinstallaties met een inhoud van minder dan 10 m3 voor de opslag van reservevoorraden in winkels van het bepaalde in artikel 2 afwijken, door het meten van de temperatuur door middel van een gemakkelijk zichtbare thermometer toe te staan.

Artikel 4

Intrekking

Richtlijn 92/1/EEG van de Commissie wordt ingetrokken.

Artikel 5

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is echter voor vervoer per spoor van toepassing met ingang van 1 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 januari 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 40 van 11.2.1989, blz. 34. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 34 van 11.2.1992, blz. 30.


13.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/20


VERORDENING (EG) Nr. 38/2005 VAN DE COMMISSIE

van 12 januari 2005

tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 5, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (2), en met name op artikel 5, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2783/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (3), en met name op artikel 3, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (4), zijn de uitvoeringsbepalingen van de regeling voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten en de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, vastgesteld.

(2)

Uit een regelmatige controle van gegevens waarvan wordt uitgegaan bij de vaststelling van de representatieve prijzen voor de producten van de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd, met inachtneming van de naar gelang van de oorsprong optredende prijsverschillen. Derhalve moeten de representatieve prijzen voor die producten worden gepubliceerd.

(3)

Deze wijziging, gezien de marktsituatie, moet zo spoedig mogelijk worden toegepast.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 13 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 januari 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(2)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(3)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 104. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2916/95 van de Commissie (PB L 305 van 19.12.1995, blz. 49).

(4)  PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2129/2004 (PB L 368 van 15.12.2004, blz. 7).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 12 januari 2005 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

„BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(in EUR/100 kg)

Zekerheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 3

(in EUR/100 kg)

Oorsprong (1)

0207 12 90

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren

82,0

11

01

78,8

12

03

0207 14 10

Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren

134,5

63

01

140,0

60

02

153,1

54

03

254,6

14

04

0207 25 10

Geslachte kalkoenen (zogenaamde kalkoenen 80 %), bevroren

86,7

26

01

0207 27 10

Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren

180,7

38

01

240,0

17

04

1602 32 11

Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken

148,7

50

01

151,5

49

03”


(1)  Verklaring van de code:

01

Brazilië

02

Thailand

03

Argentinië

04

Chili.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

13.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/22


Mededeling over de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Canada inzake de handel in wijnen en gedistilleerde dranken

Aangezien de procedures van artikel 41 van de Overeenkomst op 27 april 2004 zijn voltooid is de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Canada inzake de handel in wijnen en gedistilleerde dranken (1) op 1 juni 2004 in werking getreden.


(1)  PB L 35 van 6.2.2004, blz. 3.