ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 335

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

47e jaargang
11 november 2004


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1938/2004 van de Commissie van 10 november 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 1939/2004 van de Commissie van 10 november 2004 betreffende de afgifte van invoercertificaten voor vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit

3

 

 

Verordening (EG) nr. 1940/2004 van de Commissie van 10 november 2004 tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

4

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

2004/756/EG:Besluit van de Raad van 4 oktober 2004 betreffende de sluiting van een Overeenkomst ter verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika

5

Overeenkomst ter verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika

7

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel

8

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

11.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/1


VERORDENING (EG) Nr. 1938/2004 VAN DE COMMISSIE

van 10 november 2004

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 november 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 november 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 10 november 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

85,9

204

55,9

999

70,9

0707 00 05

052

104,4

999

104,4

0709 90 70

052

95,2

204

73,3

999

84,3

0805 20 10

204

85,6

999

85,6

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

77,0

528

27,1

624

96,5

999

66,9

0805 50 10

052

60,3

388

42,7

524

67,3

528

43,9

999

53,6

0806 10 10

052

96,8

400

225,7

508

216,8

624

179,5

999

179,7

0808 10 20, 0808 10 50, 0808 10 90

052

90,5

388

145,0

400

104,6

404

90,5

512

104,5

720

71,9

800

204,9

804

107,2

999

114,9

0808 20 50

052

67,3

720

61,8

999

64,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


11.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/3


VERORDENING (EG) Nr. 1939/2004 VAN DE COMMISSIE

van 10 november 2004

betreffende de afgifte van invoercertificaten voor vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 936/97 van de Commissie van 27 mei 1997 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten voor vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit en voor bevroren buffelvlees (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 936/97 voorziet in de artikelen 4 en 5 de bepalingen voor het indienen en voor het afgeven van de invoercertificaten voor vlees zoals bedoeld in artikel 2, onder f).

(2)

In artikel 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 936/97 is de hoeveelheid met de omschrijving in die bepaling overeenstemmend vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit, die in het tijdvak van 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005 onder bijzondere voorwaarden mag worden ingevoerd, vastgesteld op 11 500 t.

(3)

Er moet aan herinnerd worden dat de in deze verordening bedoelde certificaten slechts tijdens de gehele geldigheidsduur ervan gebruikt kunnen worden voorzover de veterinairrechtelijke voorschriften in acht worden genomen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Elke aanvraag om een invoercertificaat, die van 1 tot en met 5 november 2004 is ingediend voor vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit, zoals bedoeld in artikel 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 936/97, wordt in haar geheel ingewilligd.

2.   Aanvragen om certificaten kunnen overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 936/97 gedurende de eerste vijf dagen van de maand december 2004 voor 5 197,773 t worden ingediend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 november 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 november 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 137 van 28.5.1997, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1118/2004 (PB L 217 van 17.6.2004, blz. 10).


11.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/4


VERORDENING (EG) Nr. 1940/2004 VAN DE COMMISSIE

van 10 november 2004

tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het aan de Akte van Toetreding van Griekenland gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1050/2001 van de Raad (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1051/2001 van de Raad van 22 mei 2001 betreffende de steun voor de katoenproductie (2), en met name op artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt op gezette tijden een wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald, rekening houdende met de historische verhouding tussen de in aanmerking genomen wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen en de berekende prijs voor niet-geëgreneerde katoen. Deze historische verhouding is vastgesteld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 van de Commissie van 2 augustus 2001, houdende uitvoeringsbepalingen van de steunregeling voor katoen (3). Als de wereldmarktprijs niet op die wijze kan worden bepaald, wordt hij bepaald op basis van de laatst vastgestelde prijs.

(2)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald voor een product met bepaalde kenmerken, waarbij rekening wordt gehouden met de gunstigste, voor de werkelijke markttendens representatief geachte aanbiedingen en noteringen. Om deze prijs te bepalen, wordt het gemiddelde berekend van de aanbiedingen en noteringen op één of meer Europese beurzen voor in een haven van Noord-Europa cif-geleverde producten uit de verschillende, voor de internationale handel als meest representatief beschouwde productielanden. Evenwel is bepaald dat deze criteria voor het bepalen van de wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen worden aangepast, om rekening te houden met de verschillen op grond van de kwaliteit van het geleverde product en de aard van de aanbiedingen en noteringen. In artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr 1591/2001 is bepaald welke aanpassingen kunnen plaatsvinden.

(3)

Op grond van bovenbedoelde criteria moet de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen op het hieronder aangegeven niveau worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 bedoelde wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen wordt vastgesteld op 17,377 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 november 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 november 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw


(1)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 1.

(2)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 3.

(3)  PB L 210 van 3.8.2001, blz. 10. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1486/2002 (PB L 223 van 20.8.2002, blz. 3).


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

11.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/5


BESLUIT VAN DE RAAD

van 4 oktober 2004

betreffende de sluiting van een Overeenkomst ter verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika

(2004/756/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 170, tweede alinea, in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij zijn besluit van 13 oktober 1998 (2) heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan de sluiting van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika.

(2)

Artikel 12, onder b), van de overeenkomst bepaalt: „Deze overeenkomst wordt gesloten voor een eerste periode van vijf jaar. In het licht van een evaluatie door partijen in het laatste jaar van elke opeenvolgende periode kan de overeenkomst vervolgens met eventuele wijzigingen bij schriftelijke overeenkomst tussen partijen telkens met een nieuwe periode van vijf jaar worden verlengd.”.

(3)

De autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika hebben de diensten van de Commissie op de hoogte gesteld dat zij positief staan tegenover de verlenging van de bovenvermelde overeenkomst met nog eens vijf jaar. Snelle verlenging zou derhalve in het grootste belang van beide partijen zijn.

(4)

De materiële inhoud van de verlengde overeenkomst is identiek aan de materiële inhoud van de overeenkomst, die op 13 oktober 2003 verstreken is.

(5)

De Overeenkomst ter verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika dient namens de Gemeenschap te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

De Overeenkomst ter verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika voor een bijkomende periode van vijf jaar wordt hierbij namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst te ondertekenen teneinde de instemming van de Gemeenschap te betuigen om hieraan gebonden te zijn.

Gedaan te Luxemburg, 4 oktober 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

A. J. DE GEUS


(1)  Advies uitgebracht op 16 december 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 284 van 22.10.1998, blz. 35.


OVEREENKOMST

ter verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika

DE EUROPESE GEMEENSCHAP (hierna „de Gemeenschap” genoemd),

enerzijds, en

DE REGERING VAN DE VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA,

anderzijds,

hierna de „partijen” genoemd,

OVERWEGENDE het belang van wetenschap en technologie voor hun economische en sociale ontwikkeling,

ERKENNENDE dat de Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika momenteel onderzoeks- en technologische activiteiten uitoefenen op een aantal gebieden van gemeenschappelijk belang, en dat deelneming aan elkaars onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op basis van wederkerigheid wederzijdse voordelen zal verschaffen,

GELET OP de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika, die op 5 december 1997 in Washington is ondertekend en op 13 oktober 2003 verstrijkt,

WENSENDE hun samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie bij binnen het door de overeenkomst ingestelde formele kader voort te zetten,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

De Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika, die op 5 december 1997 in Washington is ondertekend en op 13 oktober 2003 verstrijkt, wordt met een bijkomende periode van vijf jaar verlengd.

Artikel 2

Deze overeenkomst treedt in werking op de datum waarop de partijen elkaar er schriftelijk van in kennis hebben gesteld dat hun onderscheiden interne procedures nodig voor de inwerkingtreding van de overeenkomst zijn voltooid.

Artikel 3

Deze overeenkomst is opgesteld in twee exemplaren in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Europese Gemeenschap

Voor de regering van de Verenigde Staten van Amerika


Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie

11.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/8


KADERBESLUIT 2004/757/JBZ VAN DE RAAD

van 25 oktober 2004

betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, punt e), en op artikel 34, lid 2, punt b),

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De illegale drugshandel vormt een bedreiging voor de gezondheid, de veiligheid en de levenskwaliteit van de burgers van de Europese Unie, alsook voor de wettige economie, de stabiliteit en de veiligheid van de lidstaten.

(2)

De noodzaak wettelijke maatregelen te nemen op het gebied van de bestrijding van de illegale drugshandel is met name erkend in het op 3 december 1998 door de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken in Wenen aangenomen Actieplan van de Raad en de Commissie over hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd (3); de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999, met name punt 48; de drugsstrategie van de Europese Unie (2000-2004) die door de Europese Raad van Helsinki van 10 tot 12 december 1999 is goedgekeurd; en het EU-actieplan inzake drugs (2000-2004) dat tijdens de Europese Raad van Santa Maria da Feira van 19 en 20 juni 2000 is bekrachtigd.

(3)

Het is noodzakelijk minimumvoorschriften betreffende de elementen van de strafbare feiten van illegale handel in drugs en in precursoren aan te nemen, die als grondslag kunnen dienen voor een gemeenschappelijke aanpak op het niveau van de Unie van de bestrijding van die handel.

(4)

De Europese Unie zou zich uit hoofde van het subsidiariteitsbeginsel moeten concentreren op de ernstigste drugsmisdrijven. Het feit dat bepaalde gedragingen met betrekking tot persoonlijk gebruik niet onder de werkingssfeer van dit kaderbesluit vallen, vormt niet een richtsnoer van de Raad voor de wijze waarop de lidstaten die andere gevallen in hun nationale wetgeving zouden moeten regelen.

(5)

De door de lidstaten voorziene straffen, met inbegrip van vrijheidsstraffen, dienen doel¬treffend, evenredig en afschrikkend te zijn. Om de straf te bepalen, dient rekening te worden gehouden met feitelijke gegevens, zoals de hoeveelheden en de aard van de verhandelde drugs en de vraag of het strafbare feit in het kader van een criminele organisatie is gepleegd.

(6)

De lidstaten moeten in lichtere straffen kunnen voorzien voor de gevallen waarin de pleger van het feit de bevoegde autoriteiten nuttige inlichtingen heeft verstrekt.

(7)

Het is noodzakelijk maatregelen te nemen die de confiscatie van de opbrengsten van de in dit kaderbesluit bedoelde strafbare feiten mogelijk maken.

(8)

Er dienen maatregelen te worden genomen opdat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in dit kaderbesluit bedoelde strafbare feiten die voor hun rekening zijn gepleegd.

(9)

De doeltreffendheid van de geleverde inspanningen ter bestrijding van de illegale drugshandel, hangt voornamelijk af van het nader tot elkaar brengen van de nationale maatregelen ter uitvoering van dit kaderbesluit,

BESLUIT:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit kaderbesluit wordt verstaan onder:

1)

„drugs”: alle stoffen die vallen onder de volgende verdragen van de Verenigde Naties:

a)

het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961 (zoals gewijzigd bij het protocol van 1972);

b)

het Verdrag van Wenen inzake psychotrope stoffen van 1971. Ook vallen onder dit begrip de stoffen die onder controle zijn geplaatst in het kader van Gemeenschappelijk Optreden 97/396/JBZ van 16 juni 1997 betreffende de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle inzake nieuwe synthetische drugs (4);

2)

„precursoren”: elke stof die is geregistreerd in de communautaire wetgeving welke uitvoering geeft aan de verplichtingen op grond van artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 20 december 1988;

3)

„rechtspersoon”: lichaam dat deze hoedanigheid krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met uitzondering van staten en andere overheidslichamen bij de uitoefening van hun openbare macht, en met uitzondering van publiekrechtelijke internationale organisaties.

Artikel 2

Strafbare feiten op het gebied van de illegale handel in drugs en precursoren

1.   Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen opdat de volgende opzettelijke gedragingen bestraft worden wanneer daarvoor geen rechtvaardigingsgrond aanwezig is:

a)

het produceren, vervaardigen, extraheren, bereiden, aanbieden, te koop stellen, distribueren, verkopen, afleveren, ongeacht de voorwaarden, verhandelen, doorvoeren, vervoeren, in- of uitvoeren van drugs;

b)

het kweken van papavers, cocaplanten of cannabisplanten;

c)

het in bezit hebben of aankopen van drugs met het oog op een van de onder a) genoemde activiteiten;

d)

het vervaardigen, vervoeren of distribueren van precursoren in de wetenschap dat ze zullen worden gebruikt voor het illegaal produceren of vervaardigen van drugs.

2.   De in lid 1 beschreven gedragingen vallen niet onder dit kaderbesluit wanneer de betrokkenen uitsluitend beogen te voorzien in hun persoonlijk gebruik als omschreven in het nationale recht.

Artikel 3

Uitlokking, medeplichtigheid en poging

1.   Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om uitlokking van, medeplichtigheid aan en poging tot het plegen van een in artikel 2 bedoeld feit strafbaar te stellen.

2.   Een lidstaat kan strafrechtelijke verantwoordelijkheid uitsluiten voor de poging tot het aanbieden of het bereiden van drugs zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), alsmede voor de poging tot het in bezit krijgen van drugs zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder c).

Artikel 4

Sancties

1.   Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 2 en 3 bedoelde feiten worden strafbaar gesteld met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.

Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 2 bedoelde feiten worden strafbaar gesteld met een maximumstraf van ten minste 1 tot 3 jaar gevangenis.

2.   Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 2, lid 1, onder a), b) en c), bedoelde feiten worden strafbaar gesteld met een maximumstraf van ten minste 5 tot 10 jaar gevangenisstraf, in elk van de volgende gevallen:

a)

het strafbare feit betreft grote hoeveelheden drugs;

b)

het strafbare feit betreft drugs die voor de gezondheid het schadelijkst zijn, of heeft aanzienlijke schade toegebracht aan de gezondheid van verscheidene personen.

3.   Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in het vorige lid bedoelde feiten worden bestraft met een maximumstraf van ten minste 10 jaar vrijheidsbeneming, wanneer het strafbare feit is gepleegd in het kader van een criminele organisatie in de zin van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van 21 december 1998 (5).

4.   Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 2, lid 1, onder d), bedoelde feiten worden bestraft met een maximumstraf van ten minste 5 tot 10 jaar vrijheidsbeneming, wanneer het strafbare feit is gepleegd in het kader van een criminele organisatie in de zin van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ en de precursoren bestemd zijn om te worden gebruikt bij of voor de productie of vervaardiging van drugs in de in lid 2, onder a) of b), bedoelde omstandigheden.

5.   Onverminderd de rechten van de slachtoffers of van andere derden te goeder trouw neemt iedere lidstaat de nodige maatregelen om de confiscatie mogelijk te maken van stoffen die het voorwerp uitmaken van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, van hulpmiddelen die voor die strafbare feiten zijn of zouden worden gebruikt en van opbrengsten van deze strafbare feiten, dan wel de confiscatie van voorwerpen waarvan de waarde overeenkomt met die van bedoelde stoffen, hulpmiddelen of opbrengsten.

De woorden „confiscatie”, „hulpmiddelen”, „voorwerpen” en „opbrengsten” worden gebruikt in de zin van artikel 1 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven.

Artikel 5

Bijzondere omstandigheden

Onverminderd artikel 4 kan iedere lidstaat de nodige maatregelen nemen om in de in artikel 4 bedoelde gevallen strafvermindering mogelijk te maken indien de dader:

a)

afziet van verdere criminele activiteiten op het gebied van de handel in drugs en precursoren en

b)

de administratieve of justitiële autoriteiten informatie verstrekt die zij niet anderszins hadden kunnen krijgen, en hen helpt om:

i)

de gevolgen van het strafbare feit te voorkomen of te verminderen,

ii)

de andere daders aan te wijzen of hen voor het gerecht te brengen,

iii)

bewijs te vergaren of

iv)

te voorkomen dat nieuwe strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 2 en 3 worden gepleegd.

Artikel 6

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1.   Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, wanneer deze feiten te hunnen voordele zijn gepleegd door personen die hetzij individueel, hetzij als lid van een orgaan van de rechtspersoon optreden en die in de rechtspersoon een leidende functie bekleden op grond van:

a)

de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen, of

b)

de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

c)

de bevoegdheid tot controle bij de rechtspersoon.

2.   Naast de in lid 1 bedoelde gevallen neemt iedere lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer, ten gevolge van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 1 bedoelde persoon, een in de artikelen 2 en 3 bedoeld strafbaar feit ten voordele van die rechtspersoon kon worden gepleegd door een onder diens gezag staande persoon.

3.   De aansprakelijkheid van rechtspersonen krachtens de leden 1 en 2 sluit strafvervolging tegen natuurlijke personen die een in de artikelen 2 en 3 bedoeld strafbaar feit plegen, ertoe aanzetten of eraan medeplichtig zijn, niet uit.

Artikel 7

Sancties tegen rechtspersonen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties kunnen worden getroffen tegen elke volgens artikel 6, lid 1, aansprakelijk gestelde rechtspersoon, waaronder al dan niet strafrechtelijke geldboetes en eventueel andere sancties, zoals:

a)

uitsluiting van fiscale of andere voordelen of overheidssteun;

b)

een tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten;

c)

onderbewindstelling;

d)

een rechterlijk bevel tot ontbinding;

e)

tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen die zijn gebruikt voor het plegen van het strafbare feit;

f)

de confiscatie, overeenkomstig artikel 4, lid 5, van stoffen die het voorwerp uitmaken van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, van hulpmiddelen die voor die strafbare feiten zijn of zouden worden gebruikt en van opbrengsten van deze strafbare feiten, dan wel de confiscatie van voorwerpen waarvan de waarde overeenkomt met die van bedoelde stoffen, hulpmiddelen of opbrengsten.

2.   Alle lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat een rechtspersoon die overeenkomstig artikel 6, lid 2, aansprakelijk is, kan worden bestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties en maatregelen.

Artikel 8

Bevoegdheid en vervolging

1.   Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om in de onderstaande gevallen zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten:

a)

het strafbaar feit is geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van die lidstaat gepleegd;

b)

de pleger van het strafbaar feit is onderdaan van die lidstaat;

c)

het strafbaar feit is gepleegd ten voordele van een op het grondgebied van die lidstaat gevestigde rechtspersoon.

2.   Een lidstaat kan besluiten de rechtsmachtsregels van lid 1, punten b) en c), niet, dan wel slechts in specifieke gevallen of omstandigheden, toe te passen indien het strafbaar feit buiten zijn grondgebied is gepleegd.

3.   Een lidstaat die krachtens de nationale wetgeving zijn onderdanen niet uitlevert, neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten en deze in voorkomend geval te vervolgen wanneer ze door eigen onderdanen buiten zijn grondgebied zijn gepleegd.

4.   De lidstaten stellen het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie ervan in kennis wanneer zij besluiten lid 2 toe te passen, in voorkomend geval met vermelding van de specifieke gevallen of omstandigheden waarin het besluit van toepassing is.

Artikel 9

Uitvoering en verslaglegging

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om uiterlijk op 12 mei 2006 aan dit kaderbesluit te voldoen.

2.   Uiterlijk op de in lid 1 bedoelde datum delen de lidstaten het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie de tekst mee van de voorschriften waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun interne recht omzetten. De Commissie legt uiterlijk op 12 mei 2009 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de werking van de uitvoering van dit kaderbesluit, met inbegrip van de gevolgen ervan voor de justitiële samenwerking inzake illegale drugshandel. Op basis van dit verslag gaat de Raad uiterlijk 6 maanden na de indiening van het verslag na in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben getroffen om aan dit kaderbesluit te voldoen.

Artikel 10

Territoriale toepassing

Dit kaderbesluit is van toepassing op Gibraltar.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 25 oktober 2004.

Voor de Raad

De voorzitster

R. VERDONK


(1)  PB C 304 E van 30.10.2001, blz. 172.

(2)  Advies van 9 maart 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB C 19 van 23.1.1999, blz. 1.

(4)  PB L 167 van 25.6.1997, blz. 1.

(5)  PB L 351 van 29.12.1998, blz. 1.