ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 330

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

47e jaargang
4 november 2004


Inhoud

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Europees Parlement

 

*

2004/707/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting aan het Europees Bureau voor wederopbouw voor het begrotingsjaar 2002

1

Resolutie van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Bureau voor wederopbouw voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2002

2

 

*

2004/708/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2002

8

Resolutie van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2002

9

 

*

2004/709/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Milieuagentschap voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2002

14

Resolutie van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Milieuagentschap voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2002

15

 

*

2004/710/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2002

20

Resolutie van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2002

21

 

*

2004/711/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2002

27

Resolutie van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2002

28

 

*

2004/712/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002

34

Resolutie van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002

35

 

*

2004/713/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting aan de directeur van Eurojust voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2002

40

Resolutie van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van Eurojust voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2002

41

 

*

2004/714/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting aan de directeur van de Europese Stichting voor opleiding voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2002

46

Resolutie van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van de Europese Stichting voor opleiding voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2002

47

 

*

2004/715/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting aan de directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2002

53

Resolutie van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2002

54

 

*

2004/716/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002

59

Resolutie van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002

60

 

*

2004/717/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002

66

Resolutie van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002

67

 

*

2004/718/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) voor het per 23 juli 2002 afgesloten begrotingsjaar

73

Resolutie van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) voor het per 23 juli 2002 afgesloten begrotingsjaar

74

 

*

2004/719/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 (Commissie)

78

 

*

2004/720/EG:Besluit van het europees parlement van 21 april 2004 tot afsluiting van de rekeningen betreffende de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 (Commissie)

80

Resolutie van het Europees Parlement met opmerkingen bij het besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 (Commissie)

82

 

*

2004/721/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor het financiële beheer van het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds in het begrotingsjaar 2002

123

 

*

2004/722/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 tot sluiting van de rekeningen van het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2002

125

Resolutie van het Europees Parlement met opmerkingen bij de besluiten waarbij de Commissie kwijting wordt verleend voor het financieel beheer van het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2002

128

 

*

2004/723/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling II — Raad

137

Resolutie van het Europees Parlement ter begeleiding van het besluit inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling II — Raad

138

 

*

2004/724/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling IV — Hof van Justitie

140

Resolutie van het Europees Parlement ter begeleiding van het besluit inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling IV — Hof van Justitie

141

 

*

2004/725/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling V — Rekenkamer

143

Resolutie van het Europees Parlement ter begeleiding van het besluit inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling V — Rekenkamer

144

 

*

2004/726/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité

149

Resolutie van het Europees Parlement ter begeleiding van het besluit inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling VI —Europees Economisch en Sociaal Comité

150

 

*

2004/727/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling VII — Comité van de Regio's

152

Resolutie van het Europees Parlement ter begeleiding van het besluit inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling VII — Comité van de Regio's

153

 

*

2004/728/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling VIII — Europese Ombudsman

156

Resolutie van het Europees Parlement ter begeleiding van het besluit inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling VIII — Europese Ombudsman

157

 

*

2004/729/EG:Besluit van het Europees Parlement van 21 april 2004 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 (Afdeling I — Europees Parlement)

158

Resolutie van het Europees Parlement bij het besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 (Afdeling I —  Europees Parlement)

160

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Europees Parlement

4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/1


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting aan het Europees Bureau voor wederopbouw voor het begrotingsjaar 2002

(2004/707/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Bureau voor wederopbouw voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (1) (C5-0632/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0149/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1646/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2667/2000 betreffende het Europees Bureau voor wederopbouw (3), inzonderheid op artikel 8,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid (A5-0212/2004),

1.

Verleent kwijting aan de directeur van het Europees Bureau voor wederopbouw voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Geeft zijn opmerkingen in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de directeur van het Europees Bureau voor wederopbouw, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en zorg te dragen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 1.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 16.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Bureau voor wederopbouw voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2002

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Bureau voor wederopbouw voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (1) (C5-0632/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0149/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1646/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2667/2000 betreffende het Europees Bureau voor wederopbouw, inzonderheid op artikel 8 (3),

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid (A5-0212/2004),

A.

Overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar bovengenoemde verslag verklaart dat zij redelijke zekerheid heeft verkregen dat de jaarrekening van het per 31 december 2002 afgesloten begrotingsjaar betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn;

B.

Overwegende dat het Europees Parlement op 8 april 2003 op basis van het verslag van de Rekenkamer kwijting heeft verleend (5) aan de directeur van het Bureau voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2001, waarbij het Parlement in zijn resolutie onder andere:

erop heeft aangedrongen dat het Bureau, in overeenstemming met eerdere opmerkingen van de Rekenkamer over de jaarrekening, alle noodzakelijke stappen zou ondernemen om het gevaar van fouten als gevolg van het gebruik van spreadsheets voor zijn boekhouding te vermijden;

de Commissie heeft verzocht verslag uit te brengen over de resultaten van een administratief onderzoek gericht op het vaststellen van mogelijke verantwoordelijkheid voor wanbeheer, alsook over de maatregelen die zijn genomen in gevallen waarin tuchtmaatregelen passend werden geacht;

het Bureau verzocht alle met EU-middelen gefinancierde projecten in de energiesector systematisch te controleren, met het oog op bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap; het Bureau verzocht om in samenwerking met UNMIK, het Energiebedrijf van Kosovo (KEK) en de externe toezichthoudende onderaannemers alle passende maatregelen te nemen met het oog op het verzekeren van de duurzaamheid op de lange termijn van investeringen in de energiesector, en het Bureau verzocht een totaalplan op te stellen voor de controle op gefinancierde projecten en het beoordelen van de samenhang van deze projecten met het beleid van de Europese Unie in de regio,

1.

Neemt kennis van de volgende cijfers op de winst-en-verliesrekening van het Europees Bureau voor wederopbouw over de begrotingsjaren 2002 en 2001:

Winst-en-verliesrekening over de begrotingsjaren 2002 en 2001

(1000 EUR)

 

2002

2001

Ontvangsten

 

 

Subsidies van de Commissie (6)

462 804

517 633

Financiële inkomsten

5 978

2 915

Diverse ontvangsten

495

135

Tegenwaardefondsen

497

5 787

Bestemmingsontvangsten

500

0

Totaal ontvangsten (a)

470 274

526 469

Uitgaven

 

 

Personeel — Titel I van de begroting

 

 

Betalingen

17 771

13 418

Overgedragen kredieten

206

337

Huishoudelijke uitgaven — Titel II van de begroting

 

 

Betalingen

6 211

5 908

Overgedragen kredieten

2 037

1 217

Beleidsuitgaven — Titel III van de begroting

 

 

Betalingen

138 512

327 345

Overgedragen kredieten

293 106

176 863

Totaal uitgaven (b)

457 844

525 088

Resultaat van het begrotingsjaar (a - b)  (7)

12 430

1 382

Uit het vorige begrotingsjaar overgedragen saldo

- 3 127

- 35 768

Betalingen voor rekening van de Commissie (6)

- 25 407

- 70 050

Annulering van betalingskredieten van 2001 (titel III)

0

31 061

Geannuleerde uit 2001 overgedragen kredieten (titels I en II)

135

254

Annuleringen van overgedragen kredieten 2001

5 463

0

Overdrachten van aanvullende kredieten 2001

- 32 423

0

Wisselkoersverschillen

22

- 5

Saldo van het begrotingsjaar

- 112 908

- 73 127

Uitvoering van de begroting

2.

Wijst op de aanbeveling van de Rekenkamer om extra aandacht te besteden aan de begrotingsramingen voor beleidsuitgaven (titel II), teneinde te voorkomen dat annuleringen en overdrachten een te groot deel van de totale administratieve begroting treffen; verwacht dat het Bureau in overeenstemming met het beginsel van begrotingswaarachtigheid de noodzakelijke stappen onderneemt om deze aanbeveling uit te voeren;

Jaarrekening

3.

Is verheugd dat het Bureau een positief gevolg heeft gegeven aan eerdere opmerkingen van de Rekenkamer en aldus vooruitgang heeft geboekt met de versterking van zijn interne controlesysteem door de invoering van het SI2-boekhoudsysteem;

4.

Roept het Bureau ertoe op om op overeenkomstige wijze snel gevolg te geven aan de suggestie van de Rekenkamer en het Parlement om een betrouwbaar algemeen boekhoudsysteem in te voeren in al zijn centra en het gebruik van spreadsheets voor zijn algemene rekeningen te staken;

5.

Verwacht dat het Bureau onverwijld reageert op het verzoek van de Rekenkamer om duidelijkheid te verschaffen over de status van middelen die aan gespecialiseerde organen worden verstrekt voor de financiering van leningsprogramma's op specifieke terreinen en dat het passende oplossingen goedkeurt met betrekking tot de wijze waarop deze middelen worden opgenomen op de jaarrekening;

6.

Geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid over bevindingen van de Rekenkamer waaruit blijkt dat er een bankrekening is geopend op naam van het Bureau zonder dat de rekenplichtige werd geïnformeerd over het bestaan van deze rekening; neemt nota van de nadere uitleg die de directeur van het Bureau hierover heeft verschaft; is van mening dat in een complexe, gedecentraliseerde omgeving zoals die waarin het Bureau werkt, zaken die verband houden met banktransacties met de grootste zorgvuldigheid en transparantie dienen te worden behandeld;

7.

Neemt kennis van de maatregelen die het Bureau heeft genomen om te voorkomen dat een dergelijke situatie zich nog eens kan voordoen, zoals blijkt uit de antwoorden op de vragenlijst; verzoekt het Bureau de coördinatie tussen de rekenplichtige en de gedelegeerde boekhouders in de operationele centra te verbeteren; verzoekt voorts het Bureau en de Commissie de coördinatie tussen de rekenplichtige van het Bureau en het directoraat Boekhouding van de Commissie te verbeteren;

8.

Verzoekt de dienst Interne audit (IAS) van de Commissie deze kwestie te onderzoeken, teneinde mogelijke systeemfouten aan het licht te brengen en de noodzakelijke aanbevelingen te doen om dergelijke problemen op te lossen;

Wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen

9.

Deelt de zorg die de Rekenkamer in haar verslag uitspreekt over het gevaar van een verzwakking van het interne controlesysteem van het Bureau, die mogelijk wordt veroorzaakt door de snelle vermenigvuldiging van de delegaties die de directeur heeft gegeven voor de uitvoering van de begroting; benadrukt dat dergelijke handelingen, zoals door de Rekenkamer vastgesteld, waarbij vastleggingen en betalingen werden ondertekend door daartoe niet naar behoren gemachtigd personeel, onaanvaardbaar zijn, omdat zij in strijd zijn met het Financieel Reglement; wenst dat de directeur volledige uitleg verschaft over de omstandigheden waaronder dit kon gebeuren en aangeeft welke maatregelen er zijn of worden genomen om te voorkomen dat dergelijke situaties zich nogmaals kunnen voordoen;

10.

Verwacht dat het Bureau de procedures voor de uitvoering van de begroting zoals vastgelegd in zowel het nieuwe Financieel Reglement als de financiële kaderregeling voor de agentschappen volledig uitvoert; verzoekt de directeur van het Bureau te verzekeren dat dergelijke delegaties beperkt zullen worden tot het strikte minimum dat noodzakelijk is voor het soepel functioneren van het Bureau en de uitvoering van de begroting in overeenstemming met het beginsel van deugdelijk financieel beheer;

11.

Herinnert eraan dat het Europees Parlement de Commissie heeft verzocht (8) het in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2667/2000 over de toepassing van deze verordening bedoelde evaluatieverslag alsmede een voorstel betreffende de status van het Bureau vóór juni 2004 voor te leggen;

Horizontale kwesties met betrekking tot de agentschappen en de Commissie

Tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement - Interne audit en controle

12.

Herhaalt zijn standpunt, zoals vastgelegd in zijn resoluties (9) bij de kwijting aan de agentschappen voor de begroting voor 2001, ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement; verzoekt de Commissie en de agentschappen hun samenwerking voort te zetten, met name op het gebied van boekhouding, interne audit en beheers- en controleprocedures, teneinde ervoor te zorgen dat er een coherent, geharmoniseerd kader voor het functioneren van de agentschappen tot stand komt;

13.

Herinnert aan de bezorgdheid die het Parlement in zijn kwijtingsresolutie voor 2001 heeft uitgesproken over het ontbreken van controle op de agentschappen door de IAS van de Commissie; is ernstig bezorgd dat dergelijke controles dit jaar niet plaatsgevonden lijken te hebben; verzoekt de Commissie en de IAS uitleg te verschaffen over de redenen voor het ontbreken van deze controles en gegevens te verstrekken over het aantal medewerkers waarover de interne auditor kan beschikken om controles uit te voeren bij de agentschappen; verwacht van de Commissie dat zij aangeeft hoe zij kan waarborgen dat er voldoende en correcte controles worden uitgevoerd bij de gedecentraliseerde organen, met name door de IAS;

14.

Beklemtoont dat het van essentieel belang is dat van de agentschappen wordt geëist dat zij zich op dezelfde voorwaarden als de instellingen (10) onderwerpen aan de onderzoeksbevoegdheden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); verzoekt de Rekenkamer om, tijdig vóór de goedkeuring van de kwijtingsresolutie, informatie te verstrekken met betrekking tot de vraag of de organen van de Gemeenschap die zijn toegetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 (11) betreffende interne onderzoeken door het OLAF, dit hebben gedaan op de voorwaarden zoals vastgelegd in de bijlage bij dit akkoord;

Financieel beheer

15.

Merkt op dat in enkele antwoorden van de agentschappen op in de vragenlijst gestelde vragen over de wijze waarop het terugkerende probleem van aanzienlijke overdrachten zou kunnen worden aangepakt, gewag wordt gemaakt van de mogelijkheden die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden tot het gebruik van „gedifferentieerde kredieten”; verzoekt de agentschappen hun analyse nader toe te lichten en met name duidelijk te maken welke van hun activiteiten een meerjarig karakter hebben en gefinancierd zouden kunnen worden met dergelijke kredieten;

16.

Verzoekt de Commissie om haar mening over deze oplossing; verzoekt haar voorts om, ingeval zij van mening is dat deze oplossing niet haalbaar is, te komen met alternatieven waarmee een aanzienlijke vermindering van de overdrachten kan worden bewerkstelligd;

Herziening van de agentschappen

17.

Benadrukt dat de Commissie, voorafgaand aan enig besluit tot oprichting van een agentschap, in het licht van de beginselen van subsidiariteit, goed financieel beheer en vereenvoudiging van procedures een diepgaande analyse dient te maken van de behoefte aan en de toegevoegde waarde van de taken die het agentschap zal gaan uitvoeren;

18.

Verzoekt de Commissie een omvattende studie te verrichten naar activiteiten die momenteel door de diverse organen van de Gemeenschap worden uitgevoerd en wellicht overlappingen vertonen of eenzelfde doel dienen, zulks met het oog op het voorleggen van voorstellen voor passende oplossingen, met inbegrip van mogelijke samenvoegingen van agentschappen;

19.

Is bezorgd over het feit dat er bij veel agentschappen sprake is van onevenwichtigheden tussen de administratieve en de operationele uitgaven, waarbij de administratieve uitgaven hoger zijn dan de operationele uitgaven; roept de Commissie en de agentschappen er derhalve toe op doelen en tijdschema's vast te stellen om het niveau van de administratieve uitgaven in verhouding tot de totale uitgaven te verlagen; merkt op dat veel agentschappen hiertoe mogelijkheden zien, zoals blijkt uit antwoorden op de vragenlijst;

20.

Moedigt de agentschappen er onder verwijzing naar de antwoorden op de vragenlijst over interinstitutionele samenwerking toe aan de onderlinge samenwerking te verbeteren, teneinde te kunnen voldoen aan hun behoeften op specifieke terreinen (bijvoorbeeld het ontwikkelen van software) en hun kosten te verlagen in plaats van oplossingen over te nemen die in eerste instantie waren ontwikkeld voor de Commissie, maar vaak te log en te gecompliceerd zijn voor de specifieke behoeften van agentschappen;

21.

Moedigt de agentschappen ertoe aan een nauwe samenwerkingsrelatie met de bevoegde commissies van het Parlement te organiseren en te ontwikkelen; roept zijn bevoegde commissies voor elk van de agentschappen ertoe op hun werkzaamheden te coördineren met de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole, teneinde te zorgen voor een doelmatig toezicht op de activiteiten van de agentschappen;

Nieuwe financieringsbronnen

22.

Is ingenomen met de antwoorden en ideeën die uit de vragenlijst naar voren komen met betrekking tot mogelijke andere financieringsbronnen; stelt vast dat veel van de huidige bronnen en voorstellen te maken hebben met het verhuren van gebouwen en de verkoop van publicaties en informatie; is zich ervan bewust dat, onder andere om redenen van onafhankelijkheid, niet alle agentschappen aanvullende financiering kunnen aanvaarden; wijst met nadruk op de schaalvoordelen en de financiële voordelen van deelname van niet-EU-landen aan activiteiten van bepaalde agentschappen; verzoekt de Commissie te komen met constructieve voorstellen voor de verdere ontwikkeling van nieuwe bronnen van aanvullende financiering waarmee het niveau van zelffinanciering kan worden verhoogd;

23.

Verwelkomt de financiële bijdragen van sommige lidstaten en regio's aan de agentschappen die op hun grondgebied zijn gevestigd; acht het van belang dat de Raad en de Commissie om dergelijke bijdragen verzoeken, in het bijzonder bij de oprichting van nieuwe agentschappen;

Geharmoniseerd operationeel kader

24.

Herhaalt zijn standpunt (12) dat het grote aantal verschillende structuren bij de bestaande agentschappen „niet erg transparant en begrijpelijk is en ook gezien de verschillende taken niet te rechtvaardigen is”; verzoekt de Commissie over te gaan tot een herziening van alle bestaande agentschappen, met het oog op het voorleggen van voorstellen voor wijzigingen van hun basisbesluiten (13), teneinde deze aan te passen aan de modellen die het toekomstige regelgevende kader dient te omvatten; draagt zijn bevoegde commissies op nauwlettend toe te zien op deze omvattende herzieningsoperatie die zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden en waarbij rekening dient te worden gehouden met de in deze kwijtingsresolutie genoemde horizontale kwesties;

25.

Verzoekt de Commissie om, voorafgaand aan of ten minste parallel aan de presentatie van de wetgevingsvoorstellen voor de nieuwe agentschappen, passende voorstellen voor te leggen met het oog op het tot stand brengen van een dergelijk geharmoniseerd kader voor de agentschappen; houdt staande dat een interinstitutioneel akkoord waarin duidelijke gemeenschappelijke richtsnoeren worden vastgelegd, een noodzakelijke voorwaarde is voor de totstandkoming van het geharmoniseerde kader;

Personeelsbeleid

26.

Merkt op dat als gevolg van het nieuwe Financieel Reglement de organigrammen van de agentschappen worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit; benadrukt het belang van deze verandering voor de kwijtingsprocedure voor de agentschappen in de komende jaren voor wat betreft het toezicht op de toepassing van het statuut van de ambtenaren bij aanwervingen, het bevorderingsbeleid, de stand van de vacatures en het aanwervingsbeleid;

27.

Merkt op dat uit de antwoorden op een vragenlijst die in de loop van de begrotingsprocedure voor 2004 is verspreid, is gebleken dat het gemiddelde aantal dienstjaren om in aanmerking te komen voor bevordering bij diverse agentschappen aanzienlijk lager was dan in het beleid bij de Commissie gebruikelijk is, dat het aantal vacatures aanzienlijk hoger was dan bij andere instellingen en dat diverse aangevraagde nieuwe posten niet werden aangeboden op het niveau van de laagste rang; is van mening dat het personeelsbeleid een belangrijke component dient te zijn van de herziening van de bestaande agentschappen;

28.

Is van opvatting dat in het personeelsbeleid van de agentschappen het Financieel Reglement geëerbiedigd moet worden en dat gebruikgemaakt dient te worden van de beste praktijken die de instellingen in het algemeen volgen; wijst erop dat de Commissie is verzocht vóór de begrotingsprocedure 2005 informatie te verschaffen over de richtsnoeren voor het personeelsbeleid, met name ten aanzien van het aantal vacante posten, het aantal bevorderingen, het aanwervingspeil en een standaardcarrièreprofiel;

29.

Herinnert aan het principe dat de agentschappen zoveel mogelijk personeel dienen aan te werven op tijdelijke contracten, teneinde flexibiliteit en efficiëntie te handhaven;

30.

Maakt zich zorgen over de tekortkomingen die zijn vastgesteld bij de selectieprocedures van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, zoals onnauwkeurige kennisgeving, onvolledige notulen van de selectiecomités en het ontbreken van vooraf gedefinieerde criteria voor de beoordeling van kandidaten (14); is ernstig bezorgd dat dit wellicht geen op zichzelf staand geval is, maar dat de agentschappen in het algemeen er moeite mee hebben deze vrij gecompliceerde procedures op een billijke en transparante wijze uit te voeren;

31.

Is van mening dat door agentschappen georganiseerde selectieprocedures dienen te voldoen aan dezelfde normen als de selectieprocedures van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) en dat zij niet mogen worden gezien als een achterdeur om op eenvoudige wijze in dienst te komen bij de Europese Gemeenschappen;

32.

Verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat de agentschappen kunnen profiteren van passende ondersteuning van het EPSO bij het organiseren van selectieprocedures en dat er een mechanisme komt om de resultaten van deze procedures extern te valideren voordat er aanwervingen plaatsvinden.


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 1.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 16.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(5)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 95 en 96.

(6)  Met inbegrip van de betalingen van de Commissie, zodat het Bureau betalingen voor zijn rekening verricht.

(7)  Berekening volgens de beginselen van artikel 15 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 8).

(8)  PB C 272 E van 13.11.2003, blz. 482.

(9)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 83, en PB L 333 van 20.12.2003, blz. 53 (paragraaf 18).

(10)  Aangenomen teksten van 13 januari 2004 (P5_TA(2004) 0015).

(11)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(12)  P5_TA(2004) 0015 (paragrafen 13 en 14).

(13)  P5_TA(2004) 0015 (paragraaf 24).

(14)  Zie paragraaf 13 van het speciaal verslag van de Rekenkamer over 2002 (blz. 64).


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/8


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2002

(2004/708/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Agentschap (1) (C5-0636/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0141/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1654/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2062/94 tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (3), inzonderheid op artikel 12 bis,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0212/2004),

1.

Verleent kwijting aan de directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Geeft zijn opmerkingen in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer en zorg te dragen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 8.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 38.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2002

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Agentschap (C5-0636/2003) (1),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0141/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1654/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2062/94 tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (3), inzonderheid op artikel 12 bis,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0212/2004),

A.

Overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar bovengenoemde verslag verklaart dat zij redelijke zekerheid heeft verkregen dat de jaarrekening van het per 31 december 2002 afgesloten begrotingsjaar betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn;

B.

Overwegende dat het Europees Parlement op 6 november 2003 op basis van het verslag van de Rekenkamer kwijting heeft verleend (5) aan de directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2001, waarbij het Parlement in zijn resolutie onder andere:

instemde met de uitleg van het Agentschap over de omstandigheden die geleid hadden tot de overdracht van een groot bedrag aan operationele kredieten van 2001 naar 2002, hetgeen voornamelijk was te wijten aan de late goedkeuring van het MKB-programma voor het voorkomen van ongelukken, dat door het Agentschap ten uitvoer moest worden gelegd;

kennis nam van de over het geheel genomen goede beoordeling van de prestaties van het Agentschap in het externe evaluatieverslag en van oordeel was dat passende aandacht zou moeten worden geschonken aan het standpunt van het Agentschap ten aanzien van de omvorming van bovengenoemd programma in een meerjarenprogramma;

het Agentschap ertoe opriep de programmering van zijn werkzaamheden met betrekking tot de activiteiten van de nationale contactpunten te verbeteren en met voldoening kennis nam van de samenwerking tussen het Agentschap en de Stichting van Dublin,

1.

Neemt kennis van de volgende cijfers in de rekeningen van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor de begrotingsjaren 2002 en 2001:

Winst-en-verliesrekening over de begrotingsjaren 2002 en 2001

(1000 EUR)

 

2002

2001

Ontvangsten

 

 

Subsidies van de Commissie

12 324

9 400

Overige subsidies

252

184

Diverse ontvangsten

8

0

Financiële inkomsten

73

91

Totaal ontvangsten (a)

12 657

9 676

Uitgaven

 

 

Personeel — Titel I van de begroting

 

 

Betalingen

3 024

2 654

Overgedragen kredieten

136

168

Huishoudelijke uitgaven — Titel II van de begroting

 

 

Betalingen

1 140

846

Overgedragen kredieten

247

229

Beleidsuitgaven — Titel III van de begroting

 

 

Betalingen

2 030

1 543

Overgedragen kredieten

5 623

5 814

Totaal uitgaven (b)

12 199

11 255

Resultaat van het begrotingsjaar (a - b) (6)

458

- 1 579

Uit het vorige begrotingsjaar overgedragen saldo

- 2 185

- 886

Geannuleerde uit het voorgaande jaar overgedragen kredieten

609

242

Niet-gebruikte opnieuw aan te wenden ontvangsten uit het vorige begrotingsjaar

0

9

Wisselkoersverschillen

4

2

Overlopend

7

27

Saldo van het begrotingsjaar

- 1 108

- 2 185

Uitvoering van de begroting

2.

Herhaalt de in zijn bovengenoemde resolutie van 6 november 2003 (paragraaf 8) over de kwijting voor 2001 geuite opvatting dat van het Agentschap wordt verwacht dat het alles in het werk stelt om de programmering van zijn activiteiten te verbeteren, teneinde het grote bedrag aan overdrachten te verminderen; beklemtoont dat het Parlement, ongeacht het verschil van inzicht tussen de Rekenkamer en het Agentschap over de inspanningen die het Agentschap verricht om het jaarperiodiciteitsbeginsel te eerbiedigen, aandringt op verdere inspanningen om het bedrag van de overdrachten te verkleinen door middel van een strakkere programmering van operationele activiteiten, zelfs als dit betekent dat de levenscyclus van projecten langer is dan het begrotingsjaar;

3.

Verwacht over deze kwestie nader door het Agentschap te worden geïnformeerd, alsook over de analyse van het Agentschap van de opties die in het kader van het nieuwe Financieel Reglement worden geboden om een goede uitvoering van de programma's te waarborgen met inachtneming van het beginsel van jaarperiodiciteit van de begroting;

4.

Neemt kennis van het plan van het Agentschap om zijn internecontrolesysteem te verbeteren, mogelijk door het opzetten van een interne auditdienst, en de initiatieven die het heeft aangekondigd voor de invoering, in 2004, van de internecontrolenormen; verwacht over deze kwesties door het Agentschap te worden geïnformeerd zodra het zijn interne procedures heeft afgerond;

Wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen

5.

Neemt kennis van de kritiek van de Rekenkamer op de controle die het Agentschap heeft uitgeoefend op ontvangers van subsidie krachtens het subsidieprogramma voor het MKB, met name ten aanzien van het realiteitsgehalte van de gedeclareerde uitgaven; neemt kennis van de opmerkingen van de Rekenkamer over de eindevaluatie door het Agentschap van enkele van deze projecten; neemt voorts kennis van het antwoord van het Agentschap dat als gevolg van deze evaluaties de helft van de 51 projecthouders niet het volledige subsidiebedrag heeft ontvangen; verzoekt het Agentschap de „lessen” die zijn geleerd te gebruiken bij het beheer van MKB-subsidieprogramma 2002, teneinde te zorgen voor grotere strengheid en meer waar voor het geld bij toekomstige programma's;

6.

Verzoekt het Agentschap de bevoegde commissies van het Parlement vóór september 2004 het verslag van de externe evaluatie van het tweede MKB-subsidieprogramma te doen toekomen en informatie te verschaffen over de follow-up van het evaluatieverslag over 2001-2002;

Horizontale kwesties met betrekking tot de agentschappen en de Commissie

Tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement - Interne audit en controle

7.

Herhaalt zijn standpunt, zoals vastgelegd in zijn resoluties (7) bij de kwijting aan de agentschappen voor de begroting voor 2001, ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement; verzoekt de Commissie en de agentschappen hun samenwerking voort te zetten, met name op het gebied van boekhouding, interne audit en beheers- en controleprocedures, teneinde ervoor te zorgen dat er een coherent, geharmoniseerd kader voor het functioneren van de agentschappen tot stand komt;

8.

Herinnert aan de bezorgdheid die het Parlement in zijn kwijtingsresolutie voor 2001 heeft uitgesproken over het ontbreken van controle op de agentschappen door de dienst Interne audit (IAS) van de Commissie; is ernstig bezorgd dat dergelijke controles dit jaar niet plaatsgevonden lijken te hebben; verzoekt de Commissie en de IAS uitleg te verschaffen over de redenen voor het ontbreken van deze controles en gegevens te verstrekken over het aantal medewerkers waarover de interne auditor kan beschikken om controles uit te voeren bij de agentschappen; verwacht van de Commissie dat zij aangeeft hoe zij kan waarborgen dat er voldoende en correcte controles worden uitgevoerd bij de gedecentraliseerde organen, met name door de IAS;

9.

Beklemtoont dat het van essentieel belang is dat van de agentschappen wordt geëist dat zij zich op dezelfde voorwaarden als de instellingen (8) onderwerpen aan de onderzoeksbevoegdheden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); verzoekt de Rekenkamer om, tijdig vóór de goedkeuring van de kwijtingsresolutie, informatie te verstrekken met betrekking tot de vraag of de organen van de Gemeenschap die zijn toegetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 (9) betreffende interne onderzoeken door het OLAF, dit hebben gedaan op de voorwaarden zoals vastgelegd in de bijlage bij dit akkoord;

Financieel beheer

10.

Merkt op dat in enkele antwoorden van de agentschappen op in de vragenlijst gestelde vragen over de wijze waarop het terugkerende probleem van aanzienlijke overdrachten zou kunnen worden aangepakt, gewag wordt gemaakt van de mogelijkheden die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden tot het gebruik van „gedifferentieerde kredieten”; verzoekt de agentschappen hun analyse nader toe te lichten en met name duidelijk te maken welke van hun activiteiten een meerjarig karakter hebben en gefinancierd zouden kunnen worden met dergelijke kredieten;

11.

Verzoekt de Commissie om haar mening over deze oplossing; verzoekt haar voorts om, ingeval zij van mening is dat deze oplossing niet haalbaar is, te komen met alternatieven waarmee een aanzienlijke vermindering van de overdrachten kan worden bewerkstelligd;

Herziening van de agentschappen

12.

Benadrukt dat de Commissie, voorafgaand aan enig besluit tot oprichting van een agentschap, in het licht van de beginselen van subsidiariteit, goed financieel beheer en vereenvoudiging van procedures een diepgaande analyse dient te maken van de behoefte aan en de toegevoegde waarde van de taken die het agentschap zal gaan uitvoeren;

13.

Verzoekt de Commissie een omvattende studie te verrichten naar activiteiten die momenteel door de diverse organen van de Gemeenschap worden uitgevoerd en wellicht overlappingen vertonen of eenzelfde doel dienen, zulks met het oog op het voorleggen van voorstellen voor passende oplossingen, met inbegrip van mogelijke samenvoegingen van agentschappen;

14.

Is bezorgd over het feit dat er bij veel agentschappen sprake is van onevenwichtigheden tussen de administratieve en de operationele uitgaven, waarbij de administratieve uitgaven hoger zijn dan de operationele uitgaven; roept de Commissie en de agentschappen er derhalve toe op doelen en tijdschema's vast te stellen om het niveau van de administratieve uitgaven in verhouding tot de totale uitgaven te verlagen; merkt op dat veel agentschappen hiertoe mogelijkheden zien, zoals blijkt uit antwoorden op de vragenlijst;

15.

Moedigt de agentschappen er onder verwijzing naar de antwoorden op de vragenlijst over interinstitutionele samenwerking toe aan de onderlinge samenwerking te verbeteren, teneinde te kunnen voldoen aan hun behoeften op specifieke terreinen (bijvoorbeeld het ontwikkelen van software) en hun kosten te verlagen in plaats van oplossingen over te nemen die in eerste instantie waren ontwikkeld voor de Commissie, maar vaak te log en te gecompliceerd zijn voor de specifieke behoeften van agentschappen;

16.

Moedigt de agentschappen ertoe aan een nauwe samenwerkingsrelatie met de bevoegde commissies van het Parlement te organiseren en te ontwikkelen; roept zijn bevoegde commissies voor elk van de agentschappen ertoe op hun werkzaamheden te coördineren met de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole, teneinde te zorgen voor een doelmatig toezicht op de activiteiten van de agentschappen;

Nieuwe financieringsbronnen

17.

Is ingenomen met de antwoorden en ideeën die uit de vragenlijst naar voren komen met betrekking tot mogelijke andere financieringsbronnen; stelt vast dat veel van de huidige bronnen en voorstellen te maken hebben met het verhuren van gebouwen en de verkoop van publicaties en informatie; is zich ervan bewust dat, onder andere om redenen van onafhankelijkheid, niet alle agentschappen aanvullende financiering kunnen aanvaarden; wijst met nadruk op de schaalvoordelen en de financiële voordelen van deelname van niet-EU-landen aan activiteiten van bepaalde agentschappen; verzoekt de Commissie te komen met constructieve voorstellen voor de verdere ontwikkeling van nieuwe bronnen van aanvullende financiering waarmee het niveau van zelffinanciering kan worden verhoogd;

18.

Verwelkomt de financiële bijdragen van sommige lidstaten en regio's aan de agentschappen die op hun grondgebied zijn gevestigd; acht het van belang dat de Raad en de Commissie om dergelijke bijdragen verzoeken, in het bijzonder bij de oprichting van nieuwe agentschappen;

Geharmoniseerd operationeel kader

19.

Herhaalt zijn standpunt (10) dat het grote aantal verschillende structuren bij de bestaande agentschappen „niet erg transparant en begrijpelijk is en ook gezien de verschillende taken niet te rechtvaardigen is”; verzoekt de Commissie over te gaan tot een herziening van alle bestaande agentschappen, met het oog op het voorleggen van voorstellen voor wijzigingen van hun basisbesluiten (11), teneinde deze aan te passen aan de modellen die het toekomstige regelgevende kader dient te omvatten; draagt zijn bevoegde commissies op nauwlettend toe te zien op deze omvattende herzieningsoperatie, die zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden en waarbij rekening dient te worden gehouden met de in deze kwijtingsresolutie genoemde horizontale kwesties;

20.

Verzoekt de Commissie om, voorafgaand aan of ten minste parallel aan de presentatie van de wetgevingsvoorstellen voor de nieuwe agentschappen, passende voorstellen voor te leggen met het oog op het tot stand brengen van een dergelijk geharmoniseerd kader voor de agentschappen; houdt staande dat een interinstitutioneel akkoord waarin duidelijke gemeenschappelijke richtsnoeren worden vastgelegd, een noodzakelijke voorwaarde is voor de totstandkoming van het geharmoniseerde kader;

Personeelsbeleid

21.

Merkt op dat als gevolg van het nieuwe Financieel Reglement de organigrammen van de agentschappen worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit; benadrukt het belang van deze verandering voor de kwijtingsprocedure voor de agentschappen in de komende jaren voor wat betreft het toezicht op de toepassing van het statuut van de ambtenaren bij aanwervingen, het bevorderingsbeleid, de stand van de vacatures en het aanwervingsbeleid;

22.

Merkt op dat uit de antwoorden op een vragenlijst die in de loop van de begrotingsprocedure voor 2004 is verspreid, is gebleken dat het gemiddelde aantal dienstjaren om in aanmerking te komen voor bevordering bij diverse agentschappen aanzienlijk lager was dan in het beleid bij de Commissie gebruikelijk is, dat het aantal vacatures aanzienlijk hoger was dan bij andere instellingen en dat diverse aangevraagde nieuwe posten niet werden aangeboden op het niveau van de laagste rang; is van mening dat het personeelsbeleid een belangrijke component dient te zijn van de herziening van de bestaande agentschappen;

23.

Is van opvatting dat in het personeelsbeleid van de agentschappen het Financieel Reglement geëerbiedigd moet worden en dat gebruikgemaakt dient te worden van de beste praktijken die de instellingen in het algemeen volgen; wijst erop dat de Commissie is verzocht vóór de begrotingsprocedure 2005 informatie te verschaffen over de richtsnoeren voor het personeelsbeleid, met name ten aanzien van het aantal vacante posten, het aantal bevorderingen, het aanwervingspeil en een standaardcarrièreprofiel;

24.

Herinnert aan het principe dat de agentschappen zoveel mogelijk personeel dienen aan te werven op tijdelijke contracten, teneinde flexibiliteit en efficiëntie te handhaven;

25.

Maakt zich zorgen over de tekortkomingen die zijn vastgesteld bij de selectieprocedures van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, zoals onnauwkeurige kennisgeving, onvolledige notulen van de selectiecomités en het ontbreken van vooraf gedefinieerde criteria voor de beoordeling van kandidaten (12); is ernstig bezorgd dat dit wellicht geen op zichzelf staand geval is, maar dat de agentschappen in het algemeen er moeite mee hebben deze vrij gecompliceerde procedures op een billijke en transparante wijze uit te voeren;

26.

Is van mening dat door agentschappen georganiseerde selectieprocedures dienen te voldoen aan dezelfde normen als de selectieprocedures van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) en dat zij niet mogen worden gezien als een achterdeur om op eenvoudige wijze in dienst te komen bij de Europese Gemeenschappen;

27.

Verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat de agentschappen kunnen profiteren van passende ondersteuning van het EPSO bij het organiseren van selectieprocedures en dat er een mechanisme komt om de resultaten van deze procedures extern te valideren voordat er aanwervingen plaatsvinden.


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 8.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 38.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(5)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 52 en 53.

(6)  Berekening volgens de beginselen van artikel 15 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 8).

(7)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 83, en PB L 333 van 20.12.2003, blz. 53 (paragraaf 18).

(8)  Aangenomen teksten van 13 januari 2004 (P5_TA(2004) 0015).

(9)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(10)  P5_TA(2004) 0015 (paragrafen 13 en 14).

(11)  P5_TA(2004) 0015 (paragraaf 24).

(12)  Zie paragraaf 13 van het speciaal verslag van de Rekenkamer over 2002 (blz. 64).


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/14


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Milieuagentschap voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2002

(2004/709/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Agentschap (1) (C5-0635/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0140/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1641/2003 van de Raad van 22 juli 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1210/90 betreffende het Europees Milieuagentschap en het Europees Milieuobservatie- en — informatienetwerk (3), inzonderheid op artikel 13,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid (A5-0212/2004),

1.

Verleent kwijting aan de directeur van het Europees Milieuagentschap voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Geeft zijn opmerkingen in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de directeur van het Europees Milieuagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer en zorg te dragen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 15.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 1.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Milieuagentschap voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2002

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Agentschap (1) (C5-0635/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0140/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1641/2003 van de Raad van 22 juli 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1210/90 betreffende het Europees Milieuagentschap en het Europees Milieuobservatie- en — informatienetwerk (3), inzonderheid op artikel 13,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid (A5-0212/2004),

A.

Overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar bovengenoemde verslag verklaart dat zij redelijke zekerheid heeft verkregen dat de jaarrekening van het per 31 december 2002 afgesloten begrotingsjaar betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn;

B.

Overwegende dat het Europees Parlement op 6 november 2003 kwijting heeft verleend aan de directeur van het Europees Milieuagentschap voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2001, waarbij het Parlement in zijn resolutie (5) onder andere:

zijn instemming betuigde met de inspanningen die het Agentschap heeft verricht om de planning van zijn operationele activiteiten te verbeteren met het oog op verlaging van het niveau van de overdrachten, zich op het standpunt stelde dat de overdrachten voornamelijk te wijten waren aan de contractuele betrekkingen van het Agentschap met de thematische centra en „systematisch” van aard waren, en verzocht om een strengere controle op de uitvoering van de contracten door dergelijke centra; verzocht om de ontwikkeling van een op de beste praktijken gebaseerde geharmoniseerde benadering van de agentschappen bij het aanpakken van dergelijke problemen met een „systematisch” karakter;

het Agentschap ertoe opriep passende maatregelen te nemen om zijn vastleggings- en archiveringssysteem te verbeteren met het oog op naleving van de eis dat alle noodzakelijke ondersteunende documentatie beschikbaar moet zijn in zijn dossiers;

van het Agentschap verwachtte dat het zijn inspanningen op het gebied van interinstitutionele samenwerking bij zaken zoals aanbestedingsprocedures zou intensiveren,

1.

Neemt kennis van de volgende cijfers in de rekeningen van het Europees Milieuagentschap voor de begrotingsjaren 2002 en 2001:

Winst-en-verliesrekening over de begrotingsjaren 2002 en 2001

(1000 EUR)

 

2002

2001

Ontvangsten

 

 

Eigen ontvangsten

 

 

Subsidies van de Commissie

18 749

18 342

Diverse ontvangsten

1 136

1 493

Financiële inkomsten

198

369

Totaal van de ontvangsten (a)

20 083

20 204

Uitgaven

 

 

Personeel — Titel I van de begroting

 

 

Betalingen

9 714

8 126

Overgedragen kredieten

1 018

735

Huishoudelijke uitgaven — Titel II van de begroting

 

 

Betalingen

2 054

1 423

Overgedragen kredieten

247

521

Beleidsuitgaven — Titel III van de begroting

 

 

Betalingen

6 493

3 738

Overgedragen kredieten

5 611

6 856

Totaal uitgaven (b)

25 137

21 399

Resultaat van het begrotingsjaar (a - b)  (6)

- 5 054

- 1 195

Uit het vorige begrotingsjaar overgedragen saldo

- 3 274

- 3 117

Geannuleerde overgedragen kredieten

888

939

Niet-gebruikte heraanwendingen uit het begrotingsjaar 2001

8

86

Terugbetalingen aan de Commissie

 

 

Wisselkoersverschillen

4

13

Saldo van het begrotingsjaar

-7 428

- 3 274

Uitvoering van de begroting - Audit en controle

2.

Neemt kennis van het antwoord van het Agentschap op vragen in de vragenlijst met betrekking tot de overdrachten en met name van het standpunt van het Agentschap in verband met het meerjarige karakter van een aantal van zijn projecten; verzoekt het Agentschap derhalve nadere uitleg te verschaffen over zijn analyse van de opties die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden, met name door het gebruik van gedifferentieerde kredieten bij overeenkomsten met de Europese thematische centra, met het oog op beperking van de overdrachten en een betere naleving van het beginsel van jaarperiodiciteit;

3.

Is ingenomen met de oprichting door het Agentschap van een interne auditdienst, maar benadrukt het belang van samenwerking met de dienst Interne audit (IAS) van de Commissie;

4.

Herhaalt zijn oproep aan het Agentschap om de noodzakelijk maatregelen voor ondersteuning van het gedecentraliseerde vastleggings- en archiveringssysteem snel door te voeren, teneinde de financiële afdelingen in staat te stellen zijn activiteiten en programma's beter te volgen;

Wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen

5.

Is ernstig verontrust over de herhaalde kritiek van de Rekenkamer met betrekking tot tekortkomingen in de bewijsstukken ter onderbouwing van betalingsaanvragen; verwacht dat het Agentschap snel actie onderneemt om dit probleem op te lossen en verslag uitbrengt aan de bevoegde commissie van het Parlement zodra het vastleggings-, archiverings- en postregistratiesysteem functioneert;

6.

Neemt kennis van de toezegging van het Agentschap in de antwoorden op de vragenlijst dat er in de toekomst geen verdere subsidieovereenkomsten zullen worden gesloten met internationale organen en dat zij zullen worden beperkt tot de specifieke context van de EER-verordening en het nieuwe Financieel Reglement;

7.

Neemt voorts kennis van de toelichting van het Agentschap met betrekking tot faciliteiten die worden geboden aan de „Royal Awards Foundation”, met name van het feit dat deze stichting sinds 1 januari 2003 de kosten betaalt van de kantoren die zij gebruikt in het gebouw van het Agentschap; merkt op dat het Agentschap voornemens is het gastheerschap voor de stichting te beëindigen; verwacht niettemin dat het Agentschap de opmerkingen van de Rekenkamer bestudeert, teneinde te voorkomen dat soortgelijke kritiek in de toekomst opnieuw wordt geuit;

Horizontale kwesties met betrekking tot de agentschappen en de Commissie

Tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement - Interne audit en controle

8.

Herhaalt zijn standpunt, zoals vastgelegd in zijn resoluties (7) bij de kwijting aan de agentschappen voor de begroting voor 2001, ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement; verzoekt de Commissie en de agentschappen hun samenwerking voort te zetten, met name op het gebied van boekhouding, interne audit en beheers- en controleprocedures, teneinde ervoor te zorgen dat er een coherent, geharmoniseerd kader voor het functioneren van de agentschappen tot stand komt;

9.

Herinnert aan de bezorgdheid die het Parlement in zijn kwijtingsresolutie voor 2001 heeft uitgesproken over het ontbreken van controle op de agentschappen door de IAS van de Commissie; is ernstig bezorgd dat dergelijke controles dit jaar niet plaatsgevonden lijken te hebben; verzoekt de Commissie en de IAS uitleg te verschaffen over de redenen voor het ontbreken van deze controles en gegevens te verstrekken over het aantal medewerkers waarover de interne auditor kan beschikken om controles uit te voeren bij de agentschappen; verwacht van de Commissie dat zij aangeeft hoe zij kan waarborgen dat er voldoende en correcte controles worden uitgevoerd bij de gedecentraliseerde organen, met name door de IAS;

10.

Beklemtoont dat het van essentieel belang is dat van de agentschappen wordt geëist dat zij zich op dezelfde voorwaarden als de instellingen (8) onderwerpen aan de onderzoeksbevoegdheden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); verzoekt de Rekenkamer om, tijdig vóór de goedkeuring van de kwijtingsresolutie, informatie te verstrekken met betrekking tot de vraag of de organen van de Gemeenschap die zijn toegetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 (9) betreffende interne onderzoeken door het OLAF, dit hebben gedaan op de voorwaarden zoals vastgelegd in de bijlage bij dit akkoord;

Financieel beheer

11.

Merkt op dat in enkele antwoorden van de agentschappen op in de vragenlijst gestelde vragen over de wijze waarop het terugkerende probleem van aanzienlijke overdrachten zou kunnen worden aangepakt, gewag wordt gemaakt van de mogelijkheden die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden tot het gebruik van „gedifferentieerde kredieten”; verzoekt de agentschappen hun analyse nader toe te lichten en met name duidelijk te maken welke van hun activiteiten een meerjarig karakter hebben en gefinancierd zouden kunnen worden met dergelijke kredieten;

12.

Verzoekt de Commissie om haar mening over deze oplossing; verzoekt haar voorts om, ingeval zij van mening is dat deze oplossing niet haalbaar is, te komen met alternatieven waarmee een aanzienlijke vermindering van de overdrachten kan worden bewerkstelligd;

Herziening van de agentschappen

13.

Benadrukt dat de Commissie, voorafgaand aan enig besluit tot oprichting van een agentschap, in het licht van de beginselen van subsidiariteit, goed financieel beheer en vereenvoudiging van procedures een diepgaande analyse dient te maken van de behoefte aan en de toegevoegde waarde van de taken die het agentschap zal gaan uitvoeren;

14.

Verzoekt de Commissie een omvattende studie te verrichten naar activiteiten die momenteel door de diverse organen van de Gemeenschap worden uitgevoerd en wellicht overlappingen vertonen of eenzelfde doel dienen, zulks met het oog op het voorleggen van voorstellen voor passende oplossingen, met inbegrip van mogelijke samenvoegingen van agentschappen;

15.

Is bezorgd over het feit dat er bij veel agentschappen sprake is van onevenwichtigheden tussen de administratieve en de operationele uitgaven, waarbij de administratieve uitgaven hoger zijn dan de operationele uitgaven; roept de Commissie en de agentschappen er derhalve toe op doelen en tijdschema's vast te stellen om het niveau van de administratieve uitgaven in verhouding tot de totale uitgaven te verlagen; merkt op dat veel agentschappen hiertoe mogelijkheden zien, zoals blijkt uit antwoorden op de vragenlijst;

16.

Moedigt de agentschappen er onder verwijzing naar de antwoorden op de vragenlijst over interinstitutionele samenwerking toe aan de onderlinge samenwerking te verbeteren, teneinde te kunnen voldoen aan hun behoeften op specifieke terreinen (bijvoorbeeld het ontwikkelen van software) en hun kosten te verlagen in plaats van oplossingen over te nemen die in eerste instantie waren ontwikkeld voor de Commissie, maar vaak te log en te gecompliceerd zijn voor de specifieke behoeften van agentschappen;

17.

Moedigt de agentschappen ertoe aan een nauwe samenwerkingsrelatie met de bevoegde commissies van het Parlement te organiseren en te ontwikkelen; roept zijn bevoegde commissies voor elk van de agentschappen ertoe op hun werkzaamheden te coördineren met de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole, teneinde te zorgen voor een doelmatig toezicht op de activiteiten van de agentschappen;

Nieuwe financieringsbronnen

18.

Is ingenomen met de antwoorden en ideeën die uit de vragenlijst naar voren komen met betrekking tot mogelijke andere financieringsbronnen; stelt vast dat veel van de huidige bronnen en voorstellen te maken hebben met het verhuren van gebouwen en de verkoop van publicaties en informatie; is zich ervan bewust dat, onder andere om redenen van onafhankelijkheid, niet alle agentschappen aanvullende financiering kunnen aanvaarden; wijst met nadruk op de schaalvoordelen en de financiële voordelen van deelname van niet-EU-landen aan activiteiten van bepaalde agentschappen; verzoekt de Commissie te komen met constructieve voorstellen voor de verdere ontwikkeling van nieuwe bronnen van aanvullende financiering waarmee het niveau van zelffinanciering kan worden verhoogd;

19.

Verwelkomt de financiële bijdragen van sommige lidstaten en regio's aan de agentschappen die op hun grondgebied zijn gevestigd; acht het van belang dat de Raad en de Commissie om dergelijke bijdragen verzoeken, in het bijzonder bij de oprichting van nieuwe agentschappen;

Geharmoniseerd operationeel kader

20.

Herhaalt zijn standpunt (10) dat het grote aantal verschillende structuren bij de bestaande agentschappen „niet erg transparant en begrijpelijk is en ook gezien de verschillende taken niet te rechtvaardigen is”; verzoekt de Commissie over te gaan tot een herziening van alle bestaande agentschappen, met het oog op het voorleggen van voorstellen voor wijzigingen van hun basisbesluiten (11), teneinde deze aan te passen aan de modellen die het toekomstige regelgevende kader dient te omvatten; draagt zijn bevoegde commissies op nauwlettend toe te zien op deze omvattende herzieningsoperatie, die zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden en waarbij rekening dient te worden gehouden met de in deze kwijtingsresolutie genoemde horizontale kwesties;

21.

Verzoekt de Commissie om, voorafgaand aan of ten minste parallel aan de presentatie van de wetgevingsvoorstellen voor de nieuwe agentschappen, passende voorstellen voor te leggen met het oog op het tot stand brengen van een dergelijk geharmoniseerd kader voor de agentschappen; houdt staande dat een interinstitutioneel akkoord waarin duidelijke gemeenschappelijke richtsnoeren worden vastgelegd, een noodzakelijke voorwaarde is voor de totstandkoming van het geharmoniseerde kader;

Personeelsbeleid

22.

Merkt op dat als gevolg van het nieuwe Financieel Reglement de organigrammen van de agentschappen worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit; benadrukt het belang van deze verandering voor de kwijtingsprocedure voor de agentschappen in de komende jaren voor wat betreft het toezicht op de toepassing van het statuut van de ambtenaren bij aanwervingen, het bevorderingsbeleid, de stand van de vacatures en het aanwervingsbeleid;

23.

Merkt op dat uit de antwoorden op een vragenlijst die in de loop van de begrotingsprocedure voor 2004 is verspreid, is gebleken dat het gemiddelde aantal dienstjaren om in aanmerking te komen voor bevordering bij diverse agentschappen aanzienlijk lager was dan in het beleid bij de Commissie gebruikelijk is, dat het aantal vacatures aanzienlijk hoger was dan bij andere instellingen en dat diverse aangevraagde nieuwe posten niet werden aangeboden op het niveau van de laagste rang; is van mening dat het personeelsbeleid een belangrijke component dient te zijn van de herziening van de bestaande agentschappen;

24.

Is van opvatting dat in het personeelsbeleid van de agentschappen het Financieel Reglement geëerbiedigd moet worden en dat gebruikgemaakt dient te worden van de beste praktijken die de instellingen in het algemeen volgen; wijst erop dat de Commissie is verzocht vóór de begrotingsprocedure 2005 informatie te verschaffen over de richtsnoeren voor het personeelsbeleid, met name ten aanzien van het aantal vacante posten, het aantal bevorderingen, het aanwervingspeil en een standaardcarrièreprofiel;

25.

Herinnert aan het principe dat de agentschappen zoveel mogelijk personeel dienen aan te werven op tijdelijke contracten, teneinde flexibiliteit en efficiëntie te handhaven;

26.

Maakt zich zorgen over de tekortkomingen die zijn vastgesteld bij de selectieprocedures van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, zoals onnauwkeurige kennisgeving, onvolledige notulen van de selectiecomités en het ontbreken van vooraf gedefinieerde criteria voor de beoordeling van kandidaten (12); is ernstig bezorgd dat dit wellicht geen op zichzelf staand geval is, maar dat de agentschappen in het algemeen er moeite mee hebben deze vrij gecompliceerde procedures op een billijke en transparante wijze uit te voeren;

27.

Is van mening dat door agentschappen georganiseerde selectieprocedures dienen te voldoen aan dezelfde normen als de selectieprocedures van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) en dat zij niet mogen worden gezien als een achterdeur om op eenvoudige wijze in dienst te komen bij de Europese Gemeenschappen;

28.

Verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat de agentschappen kunnen profiteren van passende ondersteuning van het EPSO bij het organiseren van selectieprocedures en dat er een mechanisme komt om de resultaten van deze procedures extern te valideren voordat er aanwervingen plaatsvinden.


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 15.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 1.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(5)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 71 en 72.

(6)  Berekening volgens de beginselen van artikel 15 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 8).

(7)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 83, en PB L 333 van 20.12.2003, blz. 53 (paragraaf 18).

(8)  Aangenomen teksten van 13 januari 2004 (P5_TA(2004) 0015).

(9)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(10)  P5_TA(2004) 0015 (paragrafen 13 en 14).

(11)  P5_TA(2004) 0015 (paragraaf 24).

(12)  Zie paragraaf 13 van het speciaal verslag van de Rekenkamer over 2002 (blz. 64).


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/20


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2002

(2004/710/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (1) (C5-0638/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0143/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1647/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2309/93 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (3), inzonderheid op artikel 57 bis,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid (A5-0212/2004),

1.

Verleent kwijting aan de directeur van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Geeft zijn opmerkingen in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de directeur van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer en zorg te dragen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 22.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 19.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2002

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (1) (C5-0638/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0143/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1647/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2309/93 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (3), inzonderheid op artikel 57 bis,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid (A5-0212/2004),

A.

Overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar bovengenoemde verslag verklaart dat zij redelijke zekerheid heeft verkregen dat de jaarrekening van het per 31 december 2002 afgesloten begrotingsjaar betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn;

B.

Overwegende dat het Parlement, in overeenstemming met artikel 185 van het nieuwe Financieel Reglement, voor de eerste keer gebruikmaakt van zijn bevoegdheid om kwijting te verlenen aan de directeur van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2002;

C.

Overwegende dat de bevoegde commissie van het Parlement bij de inauguratie van deze nieuwe relatie met het Bureau informatie van het Bureau heeft ontvangen in de vorm van antwoorden op vragen die het Bureau waren toegezonden;

1.

Neemt kennis van de volgende cijfers in de rekeningen van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling voor de begrotingsjaren 2002 en 2001:

Winst-en-verliesrekening over de begrotingsjaren 2002 en 2001

(1000 EUR)

 

2002

2001

Ontvangsten van het begrotingsjaar  (5)

 

 

Subsidie van de Commissie

14 534

14 000

Communautaire subsidie voor weesgeneesmiddelen

2 407

1 300

Vergoedingen

38 372

42 708

EER-bijdrage

313

288

Diverse ontvangsten

1 750

4 504

Totaal ontvangsten (a)

57 376

62 800

Begrotingsuitgaven van het begrotingsjaar

 

 

Personeel — Titel I van de begroting

 

 

Betalingen

25 793

22 437

Overgedragen kredieten

424

538

Huishoudelijke uitgaven — Titel II van de begroting

 

 

Betalingen

8 807

8 143

Overgedragen kredieten

1 910

4 851

Beleidsuitgaven — Titel III van de begroting

 

 

Betalingen

16 990

17 687

Overgedragen kredieten

4 477

8 113

Totaal uitgaven (b)

58 401

61 769

Resultaat van het begrotingsjaar (a - b)  (6)

- 1 025

1 031

Uit het vorige begrotingsjaar overgedragen saldo

4 040

1 926

Terugbetaling aan de Commissie

- 4 040

0

Geannuleerde uit het voorgaande jaar overgedragen kredieten

1 377

1 258

Wisselkoersverschillen

- 141

345

Overige aanpassingen

- 211

- 520

Saldo van het begrotingsjaar

0

4 040

Uitvoering van de begroting - Financieel reglement

2.

Verwacht dat het Bureau bij de goedkeuring van zijn financieel reglement ten volle rekening houdt met de suggesties in advies nr. 6/2003 van 17 juli 2003 van de Rekenkamer;

3.

Is ingenomen met de overeenstemming die het Bureau en de Commissie hebben bereikt over de betaling van de communautaire bijdragen in drie termijnen met het oog op vermindering van de overdrachten; neemt kennis van de herziene procedure die in overeenstemming met de opmerkingen van de Rekenkamer is ingevoerd voor het verwerken van de vastleggingen wanneer wordt besloten een geneesmiddel te laten onderzoeken, teneinde beter te kunnen voldoen aan het beginsel van jaarperiodiciteit; verzoekt het Bureau nader toe te lichten of het gebruik van gedifferentieerde kredieten positieve gevolgen kan hebben voor het niveau van de overdrachten;

4.

Benadrukt echter dat de situatie van de overdrachten, die het resultaat is van de procedure die wordt gevolgd bij onderzoeken door een nationaal bureau, ongeacht de bereikte overeenstemming moet worden verbeterd;

5.

Neemt met belangstelling kennis van de overeenstemming die het Bureau en de Commissie hebben bereikt en als gevolg waarvan, in overeenstemming met het nieuwe Financieel Reglement, het positieve saldo van de resultatenrekening van het Bureau beschikbaar is op de begrotingslijn van de Commissiebijdragen als blijkt dat de inkomsten uit vergoedingen lager zijn dan geraamd; wijst erop dat de taken van het Bureau, met name op het gebied van de geneesmiddelenbewaking, prevaleren boven opdrachten die worden betaald door bedrijven die toelating wensen voor hun geneesmiddelen; is van mening dat deze oplossing, die een verschil in behandeling van overdrachten in verband met opbrengsten uit communautaire subsidies en inkomsten uit vergoedingen mogelijk maakt, pragmatisch is en de flexibiliteit biedt die noodzakelijk is met het oog op de bijzondere kenmerken van het Bureau;

Jaarrekening

6.

Neemt kennis van het antwoord van het Bureau met betrekking tot de stappen die het heeft ondernomen om de verwerking van voorschotten voor inspecties en verschuldigde vergoedingen te verbeteren; verwacht dat het Bureau de verstrekte informatie over het gebruik van door klanten betaalde bedragen nader verduidelijkt;

Wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen

7.

Neemt kennis van de stappen die zijn ondernomen om de internecontroleprocedures te verbeteren; verwacht dat het Bureau op adequate wijze voldoet aan het vereiste van systematische voorlegging van de noodzakelijke ondersteunende documentatie op basis waarvan betalingen worden gedaan;

Overige kwesties

8.

Is ingenomen met het besluit van het Bureau om de werking van de interne auditdienst te formaliseren; verwacht dat het Bureau en de Commissie verdere stappen zullen ondernemen om de samenwerking van deze dienst met de dienst Interne audit (IAS) van de Commissie te verbeteren;

Horizontale kwesties met betrekking tot de agentschappen en de Commissie

Tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement - Interne audit en controle

9.

Herhaalt zijn standpunt, zoals vastgelegd in zijn resoluties (7) bij de kwijting aan de agentschappen voor de begroting voor 2001, ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement; verzoekt de Commissie en de agentschappen hun samenwerking voort te zetten, met name op het gebied van boekhouding, interne audit en beheers- en controleprocedures, teneinde ervoor te zorgen dat er een coherent, geharmoniseerd kader voor het functioneren van de agentschappen tot stand komt;

10.

Herinnert aan de bezorgdheid die het Parlement in zijn kwijtingsresolutie voor 2001 heeft uitgesproken over het ontbreken van controle op de agentschappen door de IAS van de Commissie; is ernstig bezorgd dat dergelijke controles dit jaar niet plaatsgevonden lijken te hebben; verzoekt de Commissie en de IAS uitleg te verschaffen over de redenen voor het ontbreken van deze controles en gegevens te verstrekken over het aantal medewerkers waarover de interne auditor kan beschikken om controles uit te voeren bij de agentschappen; verwacht van de Commissie dat zij aangeeft hoe zij kan waarborgen dat er voldoende en correcte controles worden uitgevoerd bij de gedecentraliseerde organen, met name door de IAS;

11.

Beklemtoont dat het van essentieel belang is dat van de agentschappen wordt geëist dat zij zich op dezelfde voorwaarden als de instellingen (8) onderwerpen aan de onderzoeksbevoegdheden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); verzoekt de Rekenkamer om, tijdig vóór de goedkeuring van de kwijtingsresolutie, informatie te verstrekken met betrekking tot de vraag of de organen van de Gemeenschap die zijn toegetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 (9) betreffende interne onderzoeken door het OLAF, dit hebben gedaan op de voorwaarden zoals vastgelegd in de bijlage bij dit akkoord;

Financieel beheer

12.

Merkt op dat in enkele antwoorden van de agentschappen op in de vragenlijst gestelde vragen over de wijze waarop het terugkerende probleem van aanzienlijke overdrachten zou kunnen worden aangepakt, gewag wordt gemaakt van de mogelijkheden die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden tot het gebruik van „gedifferentieerde kredieten”; verzoekt de agentschappen hun analyse nader toe te lichten en met name duidelijk te maken welke van hun activiteiten een meerjarig karakter hebben en gefinancierd zouden kunnen worden met dergelijke kredieten;

13.

Verzoekt de Commissie om haar mening over deze oplossing; verzoekt haar voorts om, ingeval zij van mening is dat deze oplossing niet haalbaar is, te komen met alternatieven waarmee een aanzienlijke vermindering van de overdrachten kan worden bewerkstelligd;

Herziening van de agentschappen

14.

Benadrukt dat de Commissie, voorafgaand aan enig besluit tot oprichting van een agentschap, in het licht van de beginselen van subsidiariteit, goed financieel beheer en vereenvoudiging van procedures een diepgaande analyse dient te maken van de behoefte aan en de toegevoegde waarde van de taken die het agentschap zal gaan uitvoeren;

15.

Verzoekt de Commissie een omvattende studie te verrichten naar activiteiten die momenteel door de diverse organen van de Gemeenschap worden uitgevoerd en wellicht overlappingen vertonen of eenzelfde doel dienen, zulks met het oog op het voorleggen van voorstellen voor passende oplossingen, met inbegrip van mogelijke samenvoegingen van agentschappen;

16.

Is bezorgd over het feit dat er bij veel agentschappen sprake is van onevenwichtigheden tussen de administratieve en de operationele uitgaven, waarbij de administratieve uitgaven hoger zijn dan de operationele uitgaven; roept de Commissie en de agentschappen er derhalve toe op doelen en tijdschema's vast te stellen om het niveau van de administratieve uitgaven in verhouding tot de totale uitgaven te verlagen; merkt op dat veel agentschappen hiertoe mogelijkheden zien, zoals blijkt uit antwoorden op de vragenlijst;

17.

Moedigt de agentschappen er onder verwijzing naar de antwoorden op de vragenlijst over interinstitutionele samenwerking toe aan de onderlinge samenwerking te verbeteren, teneinde te kunnen voldoen aan hun behoeften op specifieke terreinen (bijvoorbeeld het ontwikkelen van software) en hun kosten te verlagen in plaats van oplossingen over te nemen die in eerste instantie waren ontwikkeld voor de Commissie, maar vaak te log en te gecompliceerd zijn voor de specifieke behoeften van agentschappen;

18.

Moedigt de agentschappen ertoe aan een nauwe samenwerkingsrelatie met de bevoegde commissies van het Parlement te organiseren en te ontwikkelen; roept zijn bevoegde commissies voor elk van de agentschappen ertoe op hun werkzaamheden te coördineren met de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole, teneinde te zorgen voor een doelmatig toezicht op de activiteiten van de agentschappen;

Nieuwe financieringsbronnen

19.

Is ingenomen met de antwoorden en ideeën die uit de vragenlijst naar voren komen met betrekking tot mogelijke andere financieringsbronnen; stelt vast dat veel van de huidige bronnen en voorstellen te maken hebben met het verhuren van gebouwen en de verkoop van publicaties en informatie; is zich ervan bewust dat, onder andere om redenen van onafhankelijkheid, niet alle agentschappen aanvullende financiering kunnen aanvaarden; wijst met nadruk op de schaalvoordelen en de financiële voordelen van deelname van niet-EU-landen aan activiteiten van bepaalde agentschappen; verzoekt de Commissie te komen met constructieve voorstellen voor de verdere ontwikkeling van nieuwe bronnen van aanvullende financiering waarmee het niveau van zelffinanciering kan worden verhoogd;

20.

Verwelkomt de financiële bijdragen van sommige lidstaten en regio's aan de agentschappen die op hun grondgebied zijn gevestigd; acht het van belang dat de Raad en de Commissie om dergelijke bijdragen verzoeken, in het bijzonder bij de oprichting van nieuwe agentschappen;

Geharmoniseerd operationeel kader

21.

Herhaalt zijn standpunt (10) dat het grote aantal verschillende structuren bij de bestaande agentschappen „niet erg transparant en begrijpelijk is en ook gezien de verschillende taken niet te rechtvaardigen is”; verzoekt de Commissie over te gaan tot een herziening van alle bestaande agentschappen, met het oog op het voorleggen van voorstellen voor wijzigingen van hun basisbesluiten (11), teneinde deze aan te passen aan de modellen die het toekomstige regelgevende kader dient te omvatten; draagt zijn bevoegde commissies op nauwlettend toe te zien op deze omvattende herzieningsoperatie, die zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden en waarbij rekening dient te worden gehouden met de in deze kwijtingsresolutie genoemde horizontale kwesties;

22.

Verzoekt de Commissie om, voorafgaand aan of ten minste parallel aan de presentatie van de wetgevingsvoorstellen voor de nieuwe agentschappen, passende voorstellen voor te leggen met het oog op het tot stand brengen van een dergelijk geharmoniseerd kader voor de agentschappen; houdt staande dat een interinstitutioneel akkoord waarin duidelijke gemeenschappelijke richtsnoeren worden vastgelegd, een noodzakelijke voorwaarde is voor de totstandkoming van het geharmoniseerde kader;

Personeelsbeleid

23.

Merkt op dat als gevolg van het nieuwe Financieel Reglement de organigrammen van de agentschappen worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit; benadrukt het belang van deze verandering voor de kwijtingsprocedure voor de agentschappen in de komende jaren voor wat betreft het toezicht op de toepassing van het statuut van de ambtenaren bij aanwervingen, het bevorderingsbeleid, de stand van de vacatures en het aanwervingsbeleid;

24.

Merkt op dat uit de antwoorden op een vragenlijst die in de loop van de begrotingsprocedure voor 2004 is verspreid, is gebleken dat het gemiddelde aantal dienstjaren om in aanmerking te komen voor bevordering bij diverse agentschappen aanzienlijk lager was dan in het beleid bij de Commissie gebruikelijk is, dat het aantal vacatures aanzienlijk hoger was dan bij andere instellingen en dat diverse aangevraagde nieuwe posten niet werden aangeboden op het niveau van de laagste rang; is van mening dat het personeelsbeleid een belangrijke component dient te zijn van de herziening van de bestaande agentschappen;

25.

Is van opvatting dat in het personeelsbeleid van de agentschappen het Financieel Reglement geëerbiedigd moet worden en dat gebruikgemaakt dient te worden van de beste praktijken die de instellingen in het algemeen volgen; wijst erop dat de Commissie is verzocht vóór de begrotingsprocedure 2005 informatie te verschaffen over de richtsnoeren voor het personeelsbeleid, met name ten aanzien van het aantal vacante posten, het aantal bevorderingen, het aanwervingspeil en een standaardcarrièreprofiel;

26.

Herinnert aan het principe dat de agentschappen zoveel mogelijk personeel dienen aan te werven op tijdelijke contracten, teneinde flexibiliteit en efficiëntie te handhaven;

27.

Maakt zich zorgen over de tekortkomingen die zijn vastgesteld bij de selectieprocedures van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, zoals onnauwkeurige kennisgeving, onvolledige notulen van de selectiecomités en het ontbreken van vooraf gedefinieerde criteria voor de beoordeling van kandidaten (12); is ernstig bezorgd dat dit wellicht geen op zichzelf staand geval is, maar dat de agentschappen in het algemeen er moeite mee hebben deze vrij gecompliceerde procedures op een billijke en transparante wijze uit te voeren;

28.

Is van mening dat door agentschappen georganiseerde selectieprocedures dienen te voldoen aan dezelfde normen als de selectieprocedures van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) en dat zij niet mogen worden gezien als een achterdeur om op eenvoudige wijze in dienst te komen bij de Europese Gemeenschappen;

29.

Verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat de agentschappen kunnen profiteren van passende ondersteuning van het EPSO bij het organiseren van selectieprocedures en dat er een mechanisme komt om de resultaten van deze procedures extern te valideren voordat er aanwervingen plaatsvinden.


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 22.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 19.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(5)  Het bedrag omvat 5,2 miljoen EUR aan ontvangsten uit hoofde van het begrotingsjaar 2002 (2001: 10,7 miljoen EUR).

(6)  Berekening volgens de beginselen van artikel 15 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 8).

(7)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 83, en PB L 333 van 20.12.2003, blz. 53 (paragraaf 18).

(8)  Aangenomen teksten van 13 januari 2004 (P5_TA(2004) 0015).

(9)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(10)  P5_TA(2004) 0015 (paragrafen 13 en 14).

(11)  P5_TA(2004) 0015 (paragraaf 24).

(12)  Zie paragraaf 13 van het speciaal verslag van de Rekenkamer over 2002 (blz. 64).


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/27


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2002

(2004/711/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (1) (C5-0637/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0142/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappe (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1645/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2965/94 houdende oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (3), inzonderheid op artikel 19,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0212/2004).

1.

Verleent kwijting aan de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Geeft zijn opmerkingen in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer en zorg te dragen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 29.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 13.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2002

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (1) (C5-0637/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0142/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1645/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2965/94 houdende oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (3), inzonderheid op artikel 19,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0212/2004),

A.

Overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar bovengenoemde verslag verklaart dat zij redelijke zekerheid heeft verkregen dat de jaarrekening van het per 31 december 2002 afgesloten begrotingsjaar betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn;

B.

Overwegende dat het Europees Parlement op 6 november 2003 kwijting heeft verleend (5) aan de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2001, waarbij het Parlement in zijn resolutie onder andere:

het Bureau ertoe opriep zich samen met de Luxemburgse autoriteiten harder in te spannen om een permanente oplossing te vinden voor zijn huisvestingsprobleem;

de activiteiten aanmoedigde die het Bureau onderneemt met het oog op een betere samenwerking tussen instellingen in het licht van de aanstaande uitbreiding,

1.

Neemt kennis van de volgende cijfers in de rekeningen van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor de begrotingsjaren 2002 en 2001:

Winst-en-verliesrekening over de begrotingsjaren 2002 en 2001

(1000 EUR)

 

2002

2001

Ontvangsten

 

 

Door de organen en organisaties van de Europese Unie betaalde ontvangsten

17 200

19 550

Door de Europese instellingen betaalde ontvangsten

913

633

Diverse ontvangsten

0

5

Financiële inkomsten

494

458

Totaal ontvangsten (a)

18 607

20 646

Begrotingsuitgaven van het begrotingsjaar

 

 

Personeel — Titel I van de begroting

 

 

Betalingen

10 005

13 862

Overgedragen kredieten

98

892

Huishoudelijke uitgaven — Titel II van de begroting

 

 

Betalingen

1 388

1 090

Overgedragen kredieten

676

929

Beleidsuitgaven — Titel III van de begroting  (6)

 

 

Betalingen

3 274

0

Overgedragen kredieten

473

0

Totaal uitgaven (b)

15 914

16 773

Resultaat van het begrotingsjaar (a - b)  (7)

2 693

3 873

Uit het vorige begrotingsjaar overgedragen saldo

7 875

4 977

Geannuleerde overgedragen kredieten

259

240

Diverse ontvangsten

33

-

Toevoegingen aan de voorzieningen voor risico's en lasten

- 2 532

- 1 221

Wisselkoersverschillen

2

6

Saldo van het begrotingsjaar

8 330

7 875

2.

Neemt kennis van het plan van het Bureau om maatregelen te nemen om zijn interne controlesysteem en met name de risicobeoordeling te versterken; verwacht dat het Bureau de bevoegde commissie van het Parlement op de hoogte stelt van deze veranderingen in zijn organisatie zodra de interne procedures zijn afgerond;

Uitvoering van de begroting

3.

Is ingenomen met het antwoord van het Bureau op een in de vragenlijst gestelde vraag over de ontwikkeling van de overdrachten in de afgelopen jaren, waaruit blijkt dat de overdrachten een duidelijk dalende tendens vertonen; moedigt het Bureau ertoe aan zijn inspanningen voort te zetten, teneinde verdere verbeteringen op dit terrein te maken;

4.

Neemt kennis van de inspanningen die het Bureau verricht om positief te reageren op de opmerking van de Rekenkamer over de wijze waarop het Bureau zijn financieel reglement dient toe te passen bij het opnemen van het saldo van het voorgaande begrotingsjaar onder de ontvangsten van het volgende begrotingsjaar; verwacht dat het Bureau een oplossing uitwerkt die in overeenstemming is met de aanbeveling van de Rekenkamer;

Huisvesting van het Vertaalbureau

5.

Stemt in met de inspanningen die het Bureau verricht om met de Luxemburgse autoriteiten tot overeenstemming te komen over de kwestie van de huisvesting van het Bureau; stelt vast dat er tot dusver nog geen oplossing is gevonden; herinnert eraan dat de instellingen met betrekking tot hun gebouwenbeleid in het algemeen op basis van een kosten-batenanalyse tot de slotsom komen dat kopen de voorkeur verdient boven huren; benadrukt dat op bouwplannen artikel 179 van het Financieel Reglement van toepassing is; moedigt het Bureau ertoe aan zich samen met de Luxemburgse autoriteiten verder in te spannen om voor zijn huisvestingsprobleem een permanente oplossing te vinden die aan zijn behoeften voldoet;

Horizontale kwesties met betrekking tot de agentschappen en de Commissie

Tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement - Interne audit en controle

6.

Herhaalt zijn standpunt, zoals vastgelegd in zijn resoluties (8) bij de kwijting aan de agentschappen voor de begroting voor 2001, ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement; verzoekt de Commissie en de agentschappen hun samenwerking voort te zetten, met name op het gebied van boekhouding, interne audit en beheers- en controleprocedures, teneinde ervoor te zorgen dat er een coherent, geharmoniseerd kader voor het functioneren van de agentschappen tot stand komt;

7.

Herinnert aan de bezorgdheid die het Parlement in zijn kwijtingsresolutie voor 2001 heeft uitgesproken over het ontbreken van controle op de agentschappen door de dienst Interne audit (IAS) van de Commissie; is ernstig bezorgd dat dergelijke controles dit jaar niet plaatsgevonden lijken te hebben; verzoekt de Commissie en de IAS uitleg te verschaffen over de redenen voor het ontbreken van deze controles en gegevens te verstrekken over het aantal medewerkers waarover de interne auditor kan beschikken om controles uit te voeren bij de agentschappen; verwacht van de Commissie dat zij aangeeft hoe zij kan waarborgen dat er voldoende en correcte controles worden uitgevoerd bij de gedecentraliseerde organen, met name door de IAS;

8.

Beklemtoont dat het van essentieel belang is dat van de agentschappen wordt geëist dat zij zich op dezelfde voorwaarden als de instellingen (9) onderwerpen aan de onderzoeksbevoegdheden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); verzoekt de Rekenkamer om, tijdig vóór de goedkeuring van de kwijtingsresolutie, informatie te verstrekken met betrekking tot de vraag of de organen van de Gemeenschap die zijn toegetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 (10) betreffende interne onderzoeken door het OLAF, dit hebben gedaan op de voorwaarden zoals vastgelegd in de bijlage bij dit akkoord;

Financieel beheer

9.

Merkt op dat in enkele antwoorden van de agentschappen op in de vragenlijst gestelde vragen over de wijze waarop het terugkerende probleem van aanzienlijke overdrachten zou kunnen worden aangepakt, gewag wordt gemaakt van de mogelijkheden die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden tot het gebruik van „gedifferentieerde kredieten”; verzoekt de agentschappen hun analyse nader toe te lichten en met name duidelijk te maken welke van hun activiteiten een meerjarig karakter hebben en gefinancierd zouden kunnen worden met dergelijke kredieten;

10.

Verzoekt de Commissie om haar mening over deze oplossing; verzoekt haar voorts om, ingeval zij van mening is dat deze oplossing niet haalbaar is, te komen met alternatieven waarmee een aanzienlijke vermindering van de overdrachten kan worden bewerkstelligd;

Herziening van de agentschappen

11.

Benadrukt dat de Commissie, voorafgaand aan enig besluit tot oprichting van een agentschap, in het licht van de beginselen van subsidiariteit, goed financieel beheer en vereenvoudiging van procedures een diepgaande analyse dient te maken van de behoefte aan en de toegevoegde waarde van de taken die het agentschap zal gaan uitvoeren;

12.

Verzoekt de Commissie een omvattende studie te verrichten naar activiteiten die momenteel door de diverse organen van de Gemeenschap worden uitgevoerd en wellicht overlappingen vertonen of eenzelfde doel dienen, zulks met het oog op het voorleggen van voorstellen voor passende oplossingen, met inbegrip van mogelijke samenvoegingen van agentschappen;

13.

Is bezorgd over het feit dat er bij veel agentschappen sprake is van onevenwichtigheden tussen de administratieve en de operationele uitgaven, waarbij de administratieve uitgaven hoger zijn dan de operationele uitgaven; roept de Commissie en de agentschappen er derhalve toe op doelen en tijdschema's vast te stellen om het niveau van de administratieve uitgaven in verhouding tot de totale uitgaven te verlagen; merkt op dat veel agentschappen hiertoe mogelijkheden zien, zoals blijkt uit de vragenlijst;

14.

Moedigt de agentschappen er onder verwijzing naar de antwoorden op de vragenlijst over interinstitutionele samenwerking toe aan de onderlinge samenwerking te verbeteren, teneinde te kunnen voldoen aan hun behoeften op specifieke terreinen (bijvoorbeeld het ontwikkelen van software) en hun kosten te verlagen in plaats van oplossingen over te nemen die in eerste instantie waren ontwikkeld voor de Commissie, maar vaak te log en te gecompliceerd zijn voor de specifieke behoeften van agentschappen;

15.

Moedigt de agentschappen ertoe aan een nauwe samenwerkingsrelatie met de bevoegde commissies van het Parlement te organiseren en te ontwikkelen; roept zijn bevoegde commissies voor elk van de agentschappen ertoe op hun werkzaamheden te coördineren met de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole, teneinde te zorgen voor een doelmatig toezicht op de activiteiten van de agentschappen;

Nieuwe financieringsbronnen

16.

Is ingenomen met de antwoorden en ideeën die uit de vragenlijst naar voren komen met betrekking tot mogelijke andere financieringsbronnen; stelt vast dat veel van de huidige bronnen en voorstellen te maken hebben met het verhuren van gebouwen en de verkoop van publicaties en informatie; is zich ervan bewust dat, onder andere om redenen van onafhankelijkheid, niet alle agentschappen aanvullende financiering kunnen aanvaarden; wijst met nadruk op de schaalvoordelen en de financiële voordelen van deelname van niet-EU-landen aan activiteiten van bepaalde agentschappen; verzoekt de Commissie te komen met constructieve voorstellen voor de verdere ontwikkeling van nieuwe bronnen van aanvullende financiering waarmee het niveau van zelffinanciering kan worden verhoogd;

17.

Verwelkomt de financiële bijdragen van sommige lidstaten en regio's aan de agentschappen die op hun grondgebied zijn gevestigd; acht het van belang dat de Raad en de Commissie om dergelijke bijdragen verzoeken, in het bijzonder bij de oprichting van nieuwe agentschappen;

18.

Is van opvatting dat het Vertaalbureau, onverminderd de prioriteit die de Europese instellingen hebben, zijn eventuele overcapaciteit moet kunnen gebruiken om tegen vergoeding diensten te verrichten voor andere internationale organisaties, waardoor de afhankelijkheid van de communautaire begroting geleidelijk zou worden verminderd;

Geharmoniseerd operationeel kader

19.

Herhaalt zijn standpunt (11) dat het grote aantal verschillende structuren bij de bestaande agentschappen „niet erg transparant en begrijpelijk is en ook gezien de verschillende taken niet te rechtvaardigen is”; verzoekt de Commissie over te gaan tot een herziening van alle bestaande agentschappen, met het oog op het voorleggen van voorstellen voor wijzigingen van hun basisbesluiten (12), teneinde deze aan te passen aan de modellen die het toekomstige regelgevende kader dient te omvatten; draagt zijn bevoegde commissies op nauwlettend toe te zien op deze omvattende herzieningsoperatie, die zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden en waarbij rekening dient te worden gehouden met de in deze kwijtingsresolutie genoemde horizontale kwesties;

20.

Verzoekt de Commissie om, voorafgaand aan of ten minste parallel aan de presentatie van de wetgevingsvoorstellen voor de nieuwe agentschappen, passende voorstellen voor te leggen met het oog op het tot stand brengen van een dergelijk geharmoniseerd kader voor de agentschappen; houdt staande dat een interinstitutioneel akkoord waarin duidelijke gemeenschappelijke richtsnoeren worden vastgelegd een noodzakelijke voorwaarde is voor de totstandkoming van het geharmoniseerde kader;

Personeelsbeleid

21.

Merkt op dat als gevolg van het nieuwe Financieel Reglement de organigrammen van de agentschappen worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit; benadrukt het belang van deze verandering voor de kwijtingsprocedure voor de agentschappen in de komende jaren voor wat betreft het toezicht op de toepassing van het statuut van de ambtenaren bij aanwervingen, het bevorderingsbeleid, de stand van de vacatures en het aanwervingsbeleid;

22.

Merkt op dat uit de antwoorden op een vragenlijst die in de loop van de begrotingsprocedure voor 2004 is verspreid, is gebleken dat het gemiddelde aantal dienstjaren om in aanmerking te komen voor bevordering bij diverse agentschappen aanzienlijk lager was dan in het beleid bij de Commissie gebruikelijk is, dat het aantal vacatures aanzienlijk hoger was dan bij andere instellingen en dat diverse aangevraagde nieuwe posten niet werden aangeboden op het niveau van de laagste rang; is van mening dat het personeelsbeleid een belangrijke component dient te zijn van de herziening van de bestaande agentschappen;

23.

Is van opvatting dat in het personeelsbeleid van de agentschappen het Financieel Reglement geëerbiedigd moet worden en dat gebruikgemaakt dient te worden van de beste praktijken die de instellingen in het algemeen volgen; wijst erop dat de Commissie is verzocht vóór de begrotingsprocedure 2005 informatie te verschaffen over de richtsnoeren voor het personeelsbeleid, met name ten aanzien van het aantal vacante posten, het aantal bevorderingen, het aanwervingspeil en een standaardcarrièreprofiel;

24.

Herinnert aan het principe dat de agentschappen zoveel mogelijk personeel dienen aan te werven op tijdelijke contracten, teneinde flexibiliteit en efficiëntie te handhaven;

25.

Maakt zich zorgen over de tekortkomingen die zijn vastgesteld bij de selectieprocedures van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, zoals onnauwkeurige kennisgeving, onvolledige notulen van de selectiecomités en het ontbreken van vooraf gedefinieerde criteria voor de beoordeling van kandidaten (13); is ernstig bezorgd dat dit wellicht geen op zichzelf staand geval is, maar dat de agentschappen in het algemeen er moeite mee hebben deze vrij gecompliceerde procedures op een billijke en transparante wijze uit te voeren;

26.

Is van mening dat door agentschappen georganiseerde selectieprocedures dienen te voldoen aan dezelfde normen als de selectieprocedures van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) en dat zij niet mogen worden gezien als een achterdeur om op eenvoudige wijze in dienst te komen bij de Europese Gemeenschappen;

27.

Verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat de agentschappen kunnen profiteren van passende ondersteuning van het EPSO bij het organiseren van selectieprocedures en dat er een mechanisme komt om de resultaten van deze procedures extern te valideren voordat er aanwervingen plaatsvinden.


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 29.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 13.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(5)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 65 en 66.

(6)  In 2002 heeft het Vertaalbureau omwille van de duidelijkheid besloten een titel III in zijn begroting op te nemen waaronder alle uitgaven vallen voor met natuurlijke of rechtspersonen gesloten vertaalcontracten.

(7)  Berekening volgens de beginselen van artikel 15 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 8).

(8)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 83, en PB L 333 van 20.12.2003, blz. 53 (paragraaf 18).

(9)  Aangenomen teksten van 13 januari 2004 (P5_TA(2004) 0015).

(10)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(11)  P5_TA(2004) 0015 (paragrafen 13 en 14).

(12)  P5_TA(2004) 0015 (paragraaf 24).

(13)  Zie paragraaf 13 van het speciaal verslag van de Rekenkamer over 2002 (blz. 64).


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/34


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002

(2004/712/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Centrum (1) (C5-0630/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0136/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1655/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1416/76 (3), inzonderheid op artikel 12 bis,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0212/2004),

1.

Verleent kwijting aan de directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Geeft zijn opmerkingen in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer en zorg te dragen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 36.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 41.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Centrum (1) (C5-0630/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0136/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1655/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1416/76 (3), inzonderheid op artikel 12 bis,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0212/2004),

A.

Overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar bovengenoemde verslag verklaart dat zij redelijke zekerheid heeft verkregen dat de jaarrekening van het per 31 december 2002 afgesloten begrotingsjaar betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn;

B.

Overwegende dat het Europees Parlement op 8 april 2003 kwijting heeft verleend (5) aan de directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2001, waarbij het Parlement in zijn resolutie onder andere:

betreurde dat het Centrum de aanbestedingsprocedures voor de gunning van contracten niet volledig heeft geëerbiedigd en het Centrum verzocht de inspanningen ten behoeve van een betere programmering van zijn werkzaamheden voort te zetten met het oog op het voorkomen van haastwerk, dat in het verleden heeft geleid tot niet-naleving van de voorschriften voor aanbestedingsprocedures;

voorstelde om met het oog op de komende uitbreiding de resultaten van de samenwerking tussen het Centrum en de Europese Stichting voor opleiding (ESO) nauwlettend te volgen en de mogelijkheden voor verdere versterking van deze samenwerking te onderzoeken;

op basis van de externe evaluatie van de activiteiten van het Centrum opriep tot inspanningen om de bekendheid van het Centrum te vergroten en de verspreiding en doelgerichtheid van de informatie die het Centrum verstrekt, te verbeteren,

1.

Neemt kennis van de volgende cijfers in de rekeningen van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor de begrotingsjaren 2002 en 2001:

Winst-en-verliesrekening over de begrotingsjaren 2002 en 2001

(1000 EUR)

 

2002

2001

Ontvangsten

 

 

Subsidies van de Commissie

12 135

13 200

Ontvangsten voorgaande begrotingsjaren

25

724

Diverse ontvangsten

3

0

Ontvangsten met een bestemming (Phare +derden)

333

402

Financiële inkomsten

50

104

Totaal ontvangsten (a)

12 546

14 430

Begrotingsuitgaven van het begrotingsjaar

 

 

Personeel — Titel I van de begroting

 

 

Betalingen

7 570

7 231

Overgedragen kredieten

298

266

Huishoudelijke uitgaven — Titel II van de begroting

 

 

Betalingen

767

700

Overgedragen kredieten

345

323

Beleidsuitgaven — Titel III van de begroting (buiten ontvangsten met een bestemming)

 

 

Betalingen

2 491

2 720

Overgedragen kredieten

2 189

2 059

Ontvangsten met een bestemming (Phare + derden)

 

 

Betalingen

0

277

Overgedragen kredieten

187

453

Totaal uitgaven (b)

13 847

14 029

Resultaat van het begrotingsjaar (a - b)  (6)

-1 301

401

Uit het vorige begrotingsjaar overgedragen saldo

532

- 228

Geannuleerde overgedragen kredieten

215

349

Niet-gebruikte heraanwendingen uit het vorige begrotingsjaar

8

12

Wisselkoersverschillen

1

- 2

Saldo van het begrotingsjaar

- 545

532

2.

Neemt kennis van het antwoord van het Centrum op de opmerking van de Rekenkamer over de noodzaak de regeling die het Centrum met de Commissie heeft voor de betaling van de kosten van hun gezamenlijke deelname aan internationale evenementen, te formaliseren; verwacht door het Centrum en de Commissie in kennis te worden gesteld van de exacte voorwaarden van de overeenkomst, met name ten aanzien van de controles die volgens de Rekenkamer zouden moeten worden uitgevoerd;

Overige opmerkingen

3.

Verwacht dat het Centrum de bevoegde commissie van het Parlement op de hoogte stelt zodra de interne auditdienst functioneert en meedeelt wanneer het denkt de activiteiten gericht op het waarborgen van de naleving van de interne controlenormen, te voltooien;

4.

Neemt kennis van het beknopte gezamenlijke voortgangsverslag van 23 september 2003 over de samenwerking tussen het Centrum en de ESO, dat een beschrijving bevat van de gezamenlijke initiatieven en activiteiten, met name met het oog op het voorbereiden van de toetredings- en kandidaat-landen op daadwerkelijke deelname aan de activiteiten van het Centrum zodra de uitbreiding een feit is; benadrukt dat de gezamenlijke activiteiten moeten worden voortgezet; verzoekt het Centrum, de ESO en de Commissie om zodra de toetreding van de „10” een feit is verslag uit te brengen aan het Parlement over de resultaten van de werkzaamheden van de ESO onder de verantwoordelijkheid van het Centrum;

Horizontale kwesties met betrekking tot de agentschappen en de Commissie

Tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement - Interne audit en controle

5.

Herhaalt zijn standpunt, zoals vastgelegd in zijn resoluties (7) bij de kwijting aan de agentschappen voor de begroting voor 2001, ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement; verzoekt de Commissie en de agentschappen hun samenwerking voort te zetten, met name op het gebied van boekhouding, interne audit en beheers- en controleprocedures, teneinde ervoor te zorgen dat er een coherent, geharmoniseerd kader voor het functioneren van de agentschappen tot stand komt;

6.

Herinnert aan de bezorgdheid die het Parlement in zijn kwijtingsresolutie voor 2001 heeft uitgesproken over het ontbreken van controle op de agentschappen door de dienst Interne audit (IAS) van de Commissie; is ernstig bezorgd dat dergelijke controles dit jaar niet plaatsgevonden lijken te hebben; verzoekt de Commissie en de IAS uitleg te verschaffen over de redenen voor het ontbreken van deze controles en gegevens te verstrekken over het aantal medewerkers waarover de interne auditor kan beschikken om controles uit te voeren bij de agentschappen; verwacht van de Commissie dat zij aangeeft hoe zij kan waarborgen dat er voldoende en correcte controles worden uitgevoerd bij de gedecentraliseerde organen, met name door de IAS;

7.

Beklemtoont dat het van essentieel belang is dat van de agentschappen wordt geëist dat zij zich op dezelfde voorwaarden als de instellingen (8) onderwerpen aan de onderzoeksbevoegdheden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); verzoekt de Rekenkamer om, tijdig vóór de goedkeuring van de kwijtingsresolutie, informatie te verstrekken met betrekking tot de vraag of de organen van de Gemeenschap die zijn toegetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 (9) betreffende interne onderzoeken door het OLAF, dit hebben gedaan op de voorwaarden zoals vastgelegd in de bijlage bij dit akkoord;

Financieel beheer

8.

Merkt op dat in enkele antwoorden van de agentschappen op in de vragenlijst gestelde vragen over de wijze waarop het terugkerende probleem van aanzienlijke overdrachten zou kunnen worden aangepakt, gewag wordt gemaakt van de mogelijkheden die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden tot het gebruik van „gedifferentieerde kredieten”; verzoekt de agentschappen hun analyse nader toe te lichten en met name duidelijk te maken welke van hun activiteiten een meerjarig karakter hebben en gefinancierd zouden kunnen worden met dergelijke kredieten;

9.

Verzoekt de Commissie om haar mening over deze oplossing; verzoekt haar voorts om, ingeval zij van mening is dat deze oplossing niet haalbaar is, te komen met alternatieven waarmee een aanzienlijke vermindering van de overdrachten kan worden bewerkstelligd;

Herziening van de agentschappen

10.

Benadrukt dat de Commissie, voorafgaand aan enig besluit tot oprichting van een agentschap, in het licht van de beginselen van subsidiariteit, goed financieel beheer en vereenvoudiging van procedures een diepgaande analyse dient te maken van de behoefte aan en de toegevoegde waarde van de taken die het agentschap zal gaan uitvoeren;

11.

Verzoekt de Commissie een omvattende studie te verrichten naar activiteiten die momenteel door de diverse organen van de Gemeenschap worden uitgevoerd en wellicht overlappingen vertonen of eenzelfde doel dienen, zulks met het oog op het voorleggen van voorstellen voor passende oplossingen, met inbegrip van mogelijke samenvoegingen van agentschappen;

12.

Is bezorgd over het feit dat er bij veel agentschappen sprake is van onevenwichtigheden tussen de administratieve en de operationele uitgaven, waarbij de administratieve uitgaven hoger zijn dan de operationele uitgaven; roept de Commissie en de agentschappen er derhalve toe op doelen en tijdschema's vast te stellen om het niveau van de administratieve uitgaven in verhouding tot de totale uitgaven te verlagen; merkt op dat veel agentschappen hiertoe mogelijkheden zien, zoals blijkt uit de vragenlijst;

13.

Moedigt de agentschappen er onder verwijzing naar de antwoorden op de vragenlijst over interinstitutionele samenwerking toe aan de onderlinge samenwerking te verbeteren, teneinde te kunnen voldoen aan hun behoeften op specifieke terreinen (bijvoorbeeld het ontwikkelen van software) en hun kosten te verlagen in plaats van oplossingen over te nemen die in eerste instantie waren ontwikkeld voor de Commissie, maar vaak te log en te gecompliceerd zijn voor de specifieke behoeften van agentschappen;

14.

Moedigt de agentschappen ertoe aan een nauwe samenwerkingsrelatie met de bevoegde commissies van het Parlement te organiseren en te ontwikkelen; roept zijn bevoegde commissies voor elk van de agentschappen ertoe op hun werkzaamheden te coördineren met de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole, teneinde te zorgen voor een doelmatig toezicht op de activiteiten van de agentschappen;

Nieuwe financieringsbronnen

15.

Is ingenomen met de antwoorden en ideeën die uit de vragenlijst naar voren komen met betrekking tot mogelijke andere financieringsbronnen; stelt vast dat veel van de huidige bronnen en voorstellen te maken hebben met het verhuren van gebouwen en de verkoop van publicaties en informatie; is zich ervan bewust dat, onder andere om redenen van onafhankelijkheid, niet alle agentschappen aanvullende financiering kunnen aanvaarden; wijst met nadruk op de schaalvoordelen en de financiële voordelen van deelname van niet-EU-landen aan activiteiten van bepaalde agentschappen; verzoekt de Commissie te komen met constructieve voorstellen voor de verdere ontwikkeling van nieuwe bronnen van aanvullende financiering waarmee het niveau van zelffinanciering kan worden verhoogd;

16.

Verwelkomt de financiële bijdragen van sommige lidstaten en regio's aan de agentschappen die op hun grondgebied zijn gevestigd; acht het van belang dat de Raad en de Commissie om dergelijke bijdragen verzoeken, in het bijzonder bij de oprichting van nieuwe agentschappen;

Geharmoniseerd operationeel kader

17.

Herhaalt zijn standpunt (10) dat het grote aantal verschillende structuren bij de bestaande agentschappen „niet erg transparant en begrijpelijk is en ook gezien de verschillende taken niet te rechtvaardigen is”; verzoekt de Commissie over te gaan tot een herziening van alle bestaande agentschappen, met het oog op het voorleggen van voorstellen voor wijzigingen van hun basisbesluiten (11), teneinde deze aan te passen aan de modellen die het toekomstige regelgevende kader dient te omvatten; draagt zijn bevoegde commissies op nauwlettend toe te zien op deze omvattende herzieningsoperatie, die zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden en waarbij rekening dient te worden gehouden met de in deze kwijtingsresolutie genoemde horizontale kwesties;

18.

Verzoekt de Commissie om, voorafgaand aan of ten minste parallel aan de presentatie van de wetgevingsvoorstellen voor de nieuwe agentschappen, passende voorstellen voor te leggen met het oog op het tot stand brengen van een dergelijk geharmoniseerd kader voor de agentschappen; houdt staande dat een interinstitutioneel akkoord waarin duidelijke gemeenschappelijke richtsnoeren worden vastgelegd een noodzakelijke voorwaarde is voor de totstandkoming van het geharmoniseerde kader;

Personeelsbeleid

19.

Merkt op dat als gevolg van het nieuwe Financieel Reglement de organigrammen van de agentschappen worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit; benadrukt het belang van deze verandering voor de kwijtingsprocedure voor de agentschappen in de komende jaren voor wat betreft het toezicht op de toepassing van het statuut van de ambtenaren bij aanwervingen, het bevorderingsbeleid, de stand van de vacatures en het aanwervingsbeleid;

20.

Merkt op dat uit de antwoorden op een vragenlijst die in de loop van de begrotingsprocedure voor 2004 is verspreid, is gebleken dat het gemiddelde aantal dienstjaren om in aanmerking te komen voor bevordering bij diverse agentschappen aanzienlijk lager was dan in het beleid bij de Commissie gebruikelijk is, dat het aantal vacatures aanzienlijk hoger was dan bij andere instellingen en dat diverse aangevraagde nieuwe posten niet werden aangeboden op het niveau van de laagste rang; is van mening dat het personeelsbeleid een belangrijke component dient te zijn van de herziening van de bestaande agentschappen;

21.

Is van opvatting dat in het personeelsbeleid van de agentschappen het Financieel Reglement geëerbiedigd moet worden en dat gebruikgemaakt dient te worden van de beste praktijken die de instellingen in het algemeen volgen; wijst erop dat de Commissie is verzocht vóór de begrotingsprocedure 2005 informatie te verschaffen over de richtsnoeren voor het personeelsbeleid, met name ten aanzien van het aantal vacante posten, het aantal bevorderingen, het aanwervingspeil en een standaardcarrièreprofiel;

22.

Herinnert aan het principe dat de agentschappen zoveel mogelijk personeel dienen aan te werven op tijdelijke contracten, teneinde flexibiliteit en efficiëntie te handhaven;

23.

Maakt zich zorgen over de tekortkomingen die zijn vastgesteld bij de selectieprocedures van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, zoals onnauwkeurige kennisgeving, onvolledige notulen van de selectiecomités en het ontbreken van vooraf gedefinieerde criteria voor de beoordeling van kandidaten (12); is ernstig bezorgd dat dit wellicht geen op zichzelf staand geval is, maar dat de agentschappen in het algemeen er moeite mee hebben deze vrij gecompliceerde procedures op een billijke en transparante wijze uit te voeren;

24.

Is van mening dat door agentschappen georganiseerde selectieprocedures dienen te voldoen aan dezelfde normen als de selectieprocedures van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) en dat zij niet mogen worden gezien als een achterdeur om op eenvoudige wijze in dienst te komen bij de Europese Gemeenschappen;

25.

Verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat de agentschappen kunnen profiteren van passende ondersteuning van het EPSO bij het organiseren van selectieprocedures en dat er een mechanisme komt om de resultaten van deze procedures extern te valideren voordat er aanwervingen plaatsvinden.


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 36.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 41.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(5)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 82 en 83.

(6)  Berekening volgens de beginselen van artikel 15 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 8).

(7)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 83, en PB L 333 van 20.12.2003, blz. 53 (paragraaf 18).

(8)  Aangenomen teksten van 13 januari 2004 (P5_TA(2004) 0015).

(9)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(10)  P5_TA(2004) 0015 (paragrafen 13 en 14).

(11)  P5_TA(2004) 0015 (paragraaf 24).

(12)  Zie paragraaf 13 van het speciaal verslag van de Rekenkamer over 2002 (blz. 64).


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/40


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting aan de directeur van Eurojust voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2002

(2004/713/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van Eurojust voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van Eurojust (1) (C5-0662/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0150/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Besluit 2003/659/JBZ van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (3), inzonderheid op artikel 36,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0212/2004).

1.

Verleent kwijting aan de directeur van Eurojust voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Geeft zijn opmerkingen in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de directeur van Eurojust, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer en zorg te dragen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 42.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 44.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van Eurojust voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2002

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van Eurojust voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van Eurojust (1) (C5-0662/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0150/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Besluit 2003/659/JBZ van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (3), inzonderheid op artikel 36,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0212/2004),

A.

Overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar bovengenoemde verslag verklaart dat zij redelijke zekerheid heeft verkregen dat de jaarrekening van het per 31 december 2002 afgesloten begrotingsjaar betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn;

B.

Overwegende dat Eurojust eind 2002 operationeel is geworden en het Parlement in overeenstemming met artikel 185 van het nieuwe Financieel Reglement voor de eerste keer gebruikmaakt van zijn bevoegdheid om kwijting te verlenen aan de directeur van Eurojust voor de uitvoering van de begroting van Eurojust.

C.

Overwegende dat de bevoegde commissie van het Parlement informatie van Eurojust heeft ontvangen in de vorm van antwoorden op vragen die Eurojust waren toegezonden,

1.

Neemt kennis van de volgende cijfers in de rekeningen van Eurojust voor het begrotingsjaar 2002:

Winst-en-verliesrekening over het begrotingsjaar 2002

(1000 EUR)

 

2002

Ontvangsten

 

Subsidies van de Commissie

1 478

Totaal ontvangsten (a)

1 478

Uitgaven

 

Personeel — Titel I van de begroting

 

Betalingen

205

Overgedragen kredieten

42

Huishoudelijke uitgaven — Titel II van de begroting

 

Betalingen

793

Overgedragen kredieten

268

Beleidsuitgaven — Titel III van de begroting

 

Betalingen

213

Overgedragen kredieten

37

Totaal uitgaven (b)

1 558

Saldo van het begrotingsjaar (c = a — b)  (5)

- 80

Uitvoering van de begroting

2.

Neemt kennis van het standpunt van Eurojust dat het zich nu concentreert op zijn oprichting en dat problemen die zich in de eerste fase van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen bij de uitvoering van de begroting naar verwachting met ingang van het begrotingsjaar 2004 zullen verdwijnen;

Financieel Reglement

3.

Spreekt zijn voldoening uit over de ophanden zijnde overeenstemming over naleving door Eurojust van de financiële kaderregeling; wenst volledig geïnformeerd te worden over de definitieve overeenstemming over deze kwestie;

Interinstitutionele samenwerking

4.

Is ingenomen met de bereidheid van Eurojust om een beroep te doen op de ervaringen, mechanismen en werkwijzen van de bestaande instellingen; wijst op zijn opmerking over de moeilijkheden waarmee een klein agentschap kan worden geconfronteerd bij de samenwerking met een veel grotere en complexere instelling zoals de Commissie;

5.

Is ingenomen met het standpunt van Eurojust dat het graag hulp en begeleiding ontvangt van de diensten van de Commissie, met name op het gebied van boekhouding en interne audit en controle;

6.

Verzoekt Eurojust alles in het werk te stellen om een goede samenwerkingsrelatie met het Parlement en zijn bevoegde commissies op te bouwen met betrekking tot zowel de kwijtingsprocedure als kwesties die verband houden met zijn specifieke opdracht/taken;

Horizontale kwesties met betrekking tot de agentschappen en de Commissie

Tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement - Interne audit en controle

7.

Herhaalt zijn standpunt, zoals vastgelegd in zijn resoluties (6) bij de kwijting aan de agentschappen voor de begroting voor 2001, ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement; verzoekt de Commissie en de agentschappen hun samenwerking voort te zetten, met name op het gebied van boekhouding, interne audit en beheers- en controleprocedures, teneinde ervoor te zorgen dat er een coherent, geharmoniseerd kader voor het functioneren van de agentschappen tot stand komt;

8.

Herinnert aan de bezorgdheid die het Parlement in zijn kwijtingsresolutie voor 2001 heeft uitgesproken over het ontbreken van controle op de agentschappen door de dienst Interne audit (IAS) van de Commissie; is ernstig bezorgd dat dergelijke controles dit jaar niet plaatsgevonden lijken te hebben; verzoekt de Commissie en de IAS uitleg te verschaffen over de redenen voor het ontbreken van deze controles en gegevens te verstrekken over het aantal medewerkers waarover de interne auditor kan beschikken om controles uit te voeren bij de agentschappen; verwacht van de Commissie dat zij aangeeft hoe zij kan waarborgen dat er voldoende en correcte controles worden uitgevoerd bij de gedecentraliseerde organen, met name door de IAS;

9.

Beklemtoont dat het van essentieel belang is dat van de agentschappen wordt geëist dat zij zich op dezelfde voorwaarden als de instellingen (7) onderwerpen aan de onderzoeksbevoegdheden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); verzoekt de Rekenkamer om, tijdig vóór de goedkeuring van de kwijtingsresolutie, informatie te verstrekken met betrekking tot de vraag of de organen van de Gemeenschap die zijn toegetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 (8) betreffende interne onderzoeken door het OLAF, dit hebben gedaan op de voorwaarden zoals vastgelegd in de bijlage bij dit akkoord;

Financieel beheer

10.

Merkt op dat in enkele antwoorden van de agentschappen op in de vragenlijst gestelde vragen over de wijze waarop het terugkerende probleem van aanzienlijke overdrachten zou kunnen worden aangepakt, gewag wordt gemaakt van de mogelijkheden die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden tot het gebruik van „gedifferentieerde kredieten”; verzoekt de agentschappen hun analyse nader toe te lichten en met name duidelijk te maken welke van hun activiteiten een meerjarig karakter hebben en gefinancierd zouden kunnen worden met dergelijke kredieten;

11.

Verzoekt de Commissie om haar mening over deze oplossing; verzoekt haar voorts om, ingeval zij van mening is dat deze oplossing niet haalbaar is, te komen met alternatieven waarmee een aanzienlijke vermindering van de overdrachten kan worden bewerkstelligd;

Herziening van de agentschappen

12.

Benadrukt dat de Commissie, voorafgaand aan enig besluit tot oprichting van een agentschap, in het licht van de beginselen van subsidiariteit, goed financieel beheer en vereenvoudiging van procedures een diepgaande analyse dient te maken van de behoefte aan en de toegevoegde waarde van de taken die het agentschap zal gaan uitvoeren;

13.

Verzoekt de Commissie een omvattende studie te verrichten naar activiteiten die momenteel door de diverse organen van de Gemeenschap worden uitgevoerd en wellicht overlappingen vertonen of eenzelfde doel dienen, zulks met het oog op het voorleggen van voorstellen voor passende oplossingen, met inbegrip van mogelijke samenvoegingen van agentschappen;

14.

Is bezorgd over het feit dat er bij veel agentschappen sprake is van onevenwichtigheden tussen de administratieve en de operationele uitgaven, waarbij de administratieve uitgaven hoger zijn dan de operationele uitgaven; roept de Commissie en de agentschappen er derhalve toe op doelen en tijdschema's vast te stellen om het niveau van de administratieve uitgaven in verhouding tot de totale uitgaven te verlagen; merkt op dat veel agentschappen hiertoe mogelijkheden zien, zoals blijkt uit de vragenlijst;

15.

Moedigt de agentschappen er onder verwijzing naar de antwoorden op de vragenlijst over interinstitutionele samenwerking toe aan de onderlinge samenwerking te verbeteren, teneinde te kunnen voldoen aan hun behoeften op specifieke terreinen (bijvoorbeeld het ontwikkelen van software) en hun kosten te verlagen in plaats van oplossingen over te nemen die in eerste instantie waren ontwikkeld voor de Commissie, maar vaak te log en te gecompliceerd zijn voor de specifieke behoeften van agentschappen;

16.

Moedigt de agentschappen ertoe aan een nauwe samenwerkingsrelatie met de bevoegde commissies van het Parlement te organiseren en te ontwikkelen; roept zijn bevoegde commissies voor elk van de agentschappen ertoe op hun werkzaamheden te coördineren met de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole, teneinde te zorgen voor een doelmatig toezicht op de activiteiten van de agentschappen;

Nieuwe financieringsbronnen

17.

Is ingenomen met de antwoorden en ideeën die uit de vragenlijst naar voren komen met betrekking tot mogelijke andere financieringsbronnen; stelt vast dat veel van de huidige bronnen en voorstellen te maken hebben met het verhuren van gebouwen en de verkoop van publicaties en informatie; is zich ervan bewust dat, onder andere om redenen van onafhankelijkheid, niet alle agentschappen aanvullende financiering kunnen aanvaarden; wijst met nadruk op de schaalvoordelen en de financiële voordelen van deelname van niet-EU-landen aan activiteiten van bepaalde agentschappen; verzoekt de Commissie te komen met constructieve voorstellen voor de verdere ontwikkeling van nieuwe bronnen van aanvullende financiering waarmee het niveau van zelffinanciering kan worden verhoogd;

18.

Verwelkomt de financiële bijdragen van sommige lidstaten en regio's aan de agentschappen die op hun grondgebied zijn gevestigd; acht het van belang dat de Raad en de Commissie om dergelijke bijdragen verzoeken, in het bijzonder bij de oprichting van nieuwe agentschappen;

Geharmoniseerd operationeel kader

19.

Herhaalt zijn standpunt (9) dat het grote aantal verschillende structuren bij de bestaande agentschappen „niet erg transparant en begrijpelijk is en ook gezien de verschillende taken niet te rechtvaardigen is”; verzoekt de Commissie over te gaan tot een herziening van alle bestaande agentschappen, met het oog op het voorleggen van voorstellen voor wijzigingen van hun basisbesluiten (10), teneinde deze aan te passen aan de modellen die het toekomstige regelgevende kader dient te omvatten; draagt zijn bevoegde commissies op nauwlettend toe te zien op deze omvattende herzieningsoperatie, die zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden en waarbij rekening dient te worden gehouden met de in deze kwijtingsresolutie genoemde horizontale kwesties;

20.

Verzoekt de Commissie om, voorafgaand aan of ten minste parallel aan de presentatie van de wetgevingsvoorstellen voor de nieuwe agentschappen, passende voorstellen voor te leggen met het oog op het tot stand brengen van een dergelijk geharmoniseerd kader voor de agentschappen; houdt staande dat een interinstitutioneel akkoord waarin duidelijke gemeenschappelijke richtsnoeren worden vastgelegd, een noodzakelijke voorwaarde is voor de totstandkoming van het geharmoniseerde kader;

Personeelsbeleid

21.

Merkt op dat als gevolg van het nieuwe Financieel Reglement de organigrammen van de agentschappen worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit; benadrukt het belang van deze verandering voor de kwijtingsprocedure voor de agentschappen in de komende jaren voor wat betreft het toezicht op de toepassing van het statuut van de ambtenaren bij aanwervingen, het bevorderingsbeleid, de stand van de vacatures en het aanwervingsbeleid;

22.

Merkt op dat uit de antwoorden op een vragenlijst die in de loop van de begrotingsprocedure voor 2004 is verspreid, is gebleken dat het gemiddelde aantal dienstjaren om in aanmerking te komen voor bevordering bij diverse agentschappen aanzienlijk lager was dan in het beleid bij de Commissie gebruikelijk is, dat het aantal vacatures aanzienlijk hoger was dan bij andere instellingen en dat diverse aangevraagde nieuwe posten niet werden aangeboden op het niveau van de laagste rang; is van mening dat het personeelsbeleid een belangrijke component dient te zijn van de herziening van de bestaande agentschappen;

23.

Is van opvatting dat in het personeelsbeleid van de agentschappen het Financieel Reglement geëerbiedigd moet worden en dat gebruikgemaakt dient te worden van de beste praktijken die de instellingen in het algemeen volgen; wijst erop dat de Commissie is verzocht vóór de begrotingsprocedure 2005 informatie te verschaffen over de richtsnoeren voor het personeelsbeleid, met name ten aanzien van het aantal vacante posten, het aantal bevorderingen, het aanwervingspeil en een standaardcarrièreprofiel;

24.

Herinnert aan het principe dat de agentschappen zoveel mogelijk personeel dienen aan te werven op tijdelijke contracten, teneinde flexibiliteit en efficiëntie te handhaven;

25.

Maakt zich zorgen over de tekortkomingen die zijn vastgesteld bij de selectieprocedures van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, zoals onnauwkeurige kennisgeving, onvolledige notulen van de selectiecomités en het ontbreken van vooraf gedefinieerde criteria voor de beoordeling van kandidaten (11); is ernstig bezorgd dat dit wellicht geen op zichzelf staand geval is, maar dat de agentschappen in het algemeen er moeite mee hebben deze vrij gecompliceerde procedures op een billijke en transparante wijze uit te voeren;

26.

Is van mening dat door agentschappen georganiseerde selectieprocedures dienen te voldoen aan dezelfde normen als de selectieprocedures van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) en dat zij niet mogen worden gezien als een achterdeur om op eenvoudige wijze in dienst te komen bij de Europese Gemeenschappen;

27.

Verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat de agentschappen kunnen profiteren van passende ondersteuning van het EPSO bij het organiseren van selectieprocedures en dat er een mechanisme komt om de resultaten van deze procedures extern te valideren voordat er aanwervingen plaatsvinden.


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 42.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 44.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(5)  Berekening volgens de beginselen van artikel 15 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 8).

(6)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 83, en PB L 333 van 20.12.2003, blz. 53 (paragraaf 18).

(7)  Aangenomen teksten van 13 januari 2004 (P5_TA(2004) 0015).

(8)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(9)  P5_TA(2004) 0015 (paragrafen 13 en 14).

(10)  P5_TA(2004) 0015 (paragraaf 24).

(11)  Zie paragraaf 13 van het speciaal verslag van de Rekenkamer over 2002 (blz. 64).


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/46


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting aan de directeur van de Europese Stichting voor opleiding voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2002

(2004/714/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van de Stichting (1) (C5-0641/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0144/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1648/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1360/90 tot oprichting van de Europese Stichting voor opleiding (3), inzonderheid op artikel 11,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0212/2004),

1.

Verleent kwijting aan de directeur van de Europese Stichting voor opleiding voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Geeft zijn opmerkingen in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de directeur van de Europese Stichting voor opleiding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer en zorg te dragen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 47

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 22.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van de Europese Stichting voor opleiding voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2002

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van de Stichting (1) (C5-0641/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0144/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1648/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1360/90 tot oprichting van de Europese Stichting voor opleiding (3), inzonderheid op artikel 11,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0212/2004),

A.

Overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar bovengenoemde verslag verklaart dat zij redelijke zekerheid heeft verkregen dat de jaarrekening van het per 31 december 2002 afgesloten begrotingsjaar betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn;

B.

Overwegende dat het Parlement, in overeenstemming met artikel 185 van het nieuwe Financieel Reglement, voor de eerste keer gebruikmaakt van zijn bevoegdheid om kwijting te verlenen aan de directeur van de Europese Stichting voor opleiding voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2002;

C.

Overwegende dat de bevoegde commissie van het Parlement ter inauguratie van deze nieuwe relatie met de Stichting informatie van de Stichting heeft ontvangen in de vorm van antwoorden op vragen die de Stichting waren toegezonden,

1.

Neemt kennis van de volgende cijfers in de rekeningen van de Europese Stichting voor opleiding voor de begrotingsjaren 2002 en 2001:

Winst-en-verliesrekening over de begrotingsjaren 2002 en 2001  (5)

(1000 EUR)

 

2002

2001

Ontvangsten

 

 

Eigen ontvangsten

 

 

Subsidies van de Commissie

13 179

16 800

Diverse ontvangsten

23

47

Financiële inkomsten

140

290

Totaal ontvangsten (a)

13 342

17 137

Uitgaven

 

 

Personeel — Titel I van de begroting

 

 

Betalingen

10 153

9 746

Overgedragen kredieten

215

356

Huishoudelijke uitgaven — Titel II van de begroting

 

 

Betalingen

805

862

Overgedragen kredieten

559

541

Beleidsuitgaven — Titel III van de begroting

 

 

Betalingen

2 307

2 572

Overgedragen kredieten

2 591

2 595

Totaal uitgaven (b)

16 631

16 672

Resultaat van het begrotingsjaar (a - b)  (6)

- 3 289

465

Uit het vorige begrotingsjaar overgedragen saldo

4 055

3 352

Geannuleerde overgedragen kredieten

424

258

Niet-gebruikte heraanwendingen uit het begrotingsjaar 2001 (2000)

0

0

Terugbetalingen aan de Commissie

- 3 352

0

Wisselkoersverschillen

6

- 20

Saldo van het begrotingsjaar

- 2 155

4 055

Uitvoering van de begroting - Audit en controle

2.

Neemt kennis van de kritiek van de Rekenkamer dat het volume van de overdrachten bij de beleidskredieten hoog blijft en van haar opmerking dat de Stichting de follow-up van haar programma dient te verbeteren; neemt voorts kennis van het antwoord van de Stichting waarin wordt gesuggereerd dat na 2002 een verlaging van het niveau van de overdrachten te verwachten is en dat het overdrachtenprobleem zal worden opgelost met de invoering van meerjarige betalingskredieten;

3.

Verzoekt de Stichting nadere uitleg te verschaffen bij zijn analyse van de opties die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden met het oog op beperking van de overdrachten en een betere naleving van het beginsel van jaarperiodiciteit;

4.

Neemt met tevredenheid kennis van het plan van de Stichting om de 24 interne controlenormen goed te keuren, teneinde eind 2004 volledig aan deze normen te voldoen; neemt voorts kennis van de stappen die zijn ondernomen om een interne auditdienst op te zetten; benadrukt het belang van samenwerking met de dienst Interne audit (IAS) van de Commissie;

5.

Merkt op dat communautaire bijdragen aan de Stichting in termijnen worden betaald; neemt kennis van de opmerking van de Stichting in antwoord op een vraag van de vragenlijst dat vertragingen bij de betaling van de termijnbedragen hebben geleid tot kasstroomproblemen; is van opvatting dat dergelijke situaties negatieve gevolgen kunnen hebben voor de uitvoering van het werkprogramma;

6.

Verzoekt de Commissie en de Stichting hun onderlinge coördinatie te verbeteren en met behulp van passende oplossingen te voorkomen dat dergelijke problemen zich nogmaals voordoen; verzoekt de Commissie de bevoegde commissie van het Parlement op de hoogte te stellen van het probleem en van de maatregelen die zijn genomen om de situatie te verbeteren;

Jaarrekening

7.

Neemt kennis van het antwoord van de Stichting op een opmerking van de Rekenkamer over de presentatie in haar financiële staten voor 2003 van de middelen van Tacis, Phare en de technische bijstand voor Tempus die door de Stichting worden beheerd; neemt kennis van de bereidheid van de Stichting om, in reactie op de opmerking van de Rekenkamer, in overleg met de Commissie een passende oplossing te zoeken;

Wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen

8.

Verzoekt de Stichting om in samenwerking met de Commissie te zorgen voor een goede follow-up van de opmerking van de Rekenkamer over de controles die zouden moeten worden uitgevoerd om zeker te zijn dat uitsluitend de voormalige werknemers van de Stichting die daar recht op hebben een werkloosheidsuitkering ontvangen;

Overige kwesties

9.

Neemt kennis van de bereidheid van de Stichting om extra taken op zich te nemen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om de expertise van de Stichting in een bredere geografische context te gebruiken dan momenteel het geval is en technische bijstand te verlenen voor programma's zoals Tempus en Erasmus Mundus;

10.

Neemt kennis van het beknopte gezamenlijke voortgangsverslag van 23 september 2003 over de samenwerking tussen de Stichting en het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), dat een beschrijving bevat van de gezamenlijke initiatieven en activiteiten met het oog op de voorbereiding van de kandidaat-lidstaten op deelname aan de activiteiten van het Cedefop zodra de uitbreiding een feit is; benadrukt dat de gezamenlijke activiteiten moeten worden voortgezet; verzoekt de Stichting, het Cedefop en de Commissie om zodra de toetreding van de „10” een feit is verslag uit te brengen aan het Parlement over de resultaten van de werkzaamheden van de Stichting onder de verantwoordelijkheid van het Cedefop;

Horizontale kwesties met betrekking tot de agentschappen en de Commissie

Tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement - Interne audit en controle

11.

Herhaalt zijn standpunt, zoals vastgelegd in zijn resoluties (7) bij de kwijting aan de agentschappen voor de begroting voor 2001, ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement; verzoekt de Commissie en de agentschappen hun samenwerking voort te zetten, met name op het gebied van boekhouding, interne audit en beheers- en controleprocedures, teneinde ervoor te zorgen dat er een coherent, geharmoniseerd kader voor het functioneren van de agentschappen tot stand komt;

12.

Herinnert aan de bezorgdheid die het Parlement in zijn kwijtingsresolutie voor 2001 heeft uitgesproken over het ontbreken van controle op de agentschappen door de IAS van de Commissie; is ernstig bezorgd dat dergelijke controles dit jaar niet plaatsgevonden lijken te hebben; verzoekt de Commissie en de IAS uitleg te verschaffen over de redenen voor het ontbreken van deze controles en gegevens te verstrekken over het aantal medewerkers waarover de interne auditor kan beschikken om controles uit te voeren bij de agentschappen; verwacht van de Commissie dat zij aangeeft hoe zij kan waarborgen dat er voldoende en correcte controles worden uitgevoerd bij de gedecentraliseerde organen, met name door de IAS;

13.

Beklemtoont dat het van essentieel belang is dat van de agentschappen wordt geëist dat zij zich op dezelfde voorwaarden als de instellingen (8) onderwerpen aan de onderzoeksbevoegdheden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); verzoekt de Rekenkamer om, tijdig vóór de goedkeuring van de kwijtingsresolutie, informatie te verstrekken met betrekking tot de vraag of de organen van de Gemeenschap die zijn toegetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 (9) betreffende interne onderzoeken door het OLAF, dit hebben gedaan op de voorwaarden zoals vastgelegd in de bijlage bij dit akkoord;

Financieel beheer

14.

Merkt op dat in enkele antwoorden van de agentschappen op in de vragenlijst gestelde vragen over de wijze waarop het terugkerende probleem van aanzienlijke overdrachten zou kunnen worden aangepakt, gewag wordt gemaakt van de mogelijkheden die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden tot het gebruik van „gedifferentieerde kredieten”; verzoekt de agentschappen hun analyse nader toe te lichten en met name duidelijk te maken welke van hun activiteiten een meerjarig karakter hebben en gefinancierd zouden kunnen worden met dergelijke kredieten;

15.

Verzoekt de Commissie om haar mening over deze oplossing; verzoekt haar voorts om, ingeval zij van mening is dat deze oplossing niet haalbaar is, te komen met alternatieven waarmee een aanzienlijke vermindering van de overdrachten kan worden bewerkstelligd;

Herziening van de agentschappen

16.

Benadrukt dat de Commissie, voorafgaand aan enig besluit tot oprichting van een agentschap, in het licht van de beginselen van subsidiariteit, goed financieel beheer en vereenvoudiging van procedures een diepgaande analyse dient te maken van de behoefte aan en de toegevoegde waarde van de taken die het agentschap zal gaan uitvoeren;

17.

Verzoekt de Commissie een omvattende studie te verrichten naar activiteiten die momenteel door de diverse organen van de Gemeenschap worden uitgevoerd en wellicht overlappingen vertonen of eenzelfde doel dienen, zulks met het oog op het voorleggen van voorstellen voor passende oplossingen, met inbegrip van mogelijke samenvoegingen van agentschappen;

18.

Is bezorgd over het feit dat er bij veel agentschappen sprake is van onevenwichtigheden tussen de administratieve en de operationele uitgaven, waarbij de administratieve uitgaven hoger zijn dan de operationele uitgaven; roept de Commissie en de agentschappen er derhalve toe op doelen en tijdschema's vast te stellen om het niveau van de administratieve uitgaven in verhouding tot de totale uitgaven te verlagen; merkt op dat veel agentschappen hiertoe mogelijkheden zien, zoals blijkt uit de vragenlijst;

19.

Moedigt de agentschappen er onder verwijzing naar de antwoorden op de vragenlijst over interinstitutionele samenwerking toe aan de onderlinge samenwerking te verbeteren, teneinde te kunnen voldoen aan hun behoeften op specifieke terreinen (bijvoorbeeld het ontwikkelen van software) en hun kosten te verlagen in plaats van oplossingen over te nemen die in eerste instantie waren ontwikkeld voor de Commissie, maar vaak te log en te gecompliceerd zijn voor de specifieke behoeften van agentschappen;

20.

Moedigt de agentschappen ertoe aan een nauwe samenwerkingsrelatie met de bevoegde commissies van het Parlement te organiseren en te ontwikkelen; roept zijn bevoegde commissies voor elk van de agentschappen ertoe op hun werkzaamheden te coördineren met de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole, teneinde te zorgen voor een doelmatig toezicht op de activiteiten van de agentschappen;

Nieuwe financieringsbronnen

21.

Is ingenomen met de antwoorden en ideeën die uit de vragenlijst naar voren komen met betrekking tot mogelijke andere financieringsbronnen; stelt vast dat veel van de huidige bronnen en voorstellen te maken hebben met het verhuren van gebouwen en de verkoop van publicaties en informatie; is zich ervan bewust dat, onder andere om redenen van onafhankelijkheid, niet alle agentschappen aanvullende financiering kunnen aanvaarden; wijst met nadruk op de schaalvoordelen en de financiële voordelen van deelname van niet-EU-landen aan activiteiten van bepaalde agentschappen; verzoekt de Commissie te komen met constructieve voorstellen voor de verdere ontwikkeling van nieuwe bronnen van aanvullende financiering waarmee het niveau van zelffinanciering kan worden verhoogd;

22.

Verwelkomt de financiële bijdragen van sommige lidstaten en regio's aan de agentschappen die op hun grondgebied zijn gevestigd; acht het van belang dat de Raad en de Commissie om dergelijke bijdragen verzoeken, in het bijzonder bij de oprichting van nieuwe agentschappen;

Geharmoniseerd operationeel kader

23.

Herhaalt zijn standpunt (10) dat het grote aantal verschillende structuren bij de bestaande agentschappen „niet erg transparant en begrijpelijk is en ook gezien de verschillende taken niet te rechtvaardigen is”; verzoekt de Commissie over te gaan tot een herziening van alle bestaande agentschappen, met het oog op het voorleggen van voorstellen voor wijzigingen van hun basisbesluiten (11), teneinde deze aan te passen aan de modellen die het toekomstige regelgevende kader dient te omvatten; draagt zijn bevoegde commissies op nauwlettend toe te zien op deze omvattende herzieningsoperatie, die zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden en waarbij rekening dient te worden gehouden met de in deze kwijtingsresolutie genoemde horizontale kwesties;

24.

Verzoekt de Commissie om, voorafgaand aan of ten minste parallel aan de presentatie van de wetgevingsvoorstellen voor de nieuwe agentschappen, passende voorstellen voor te leggen met het oog op het tot stand brengen van een dergelijk geharmoniseerd kader voor de agentschappen; houdt staande dat een interinstitutioneel akkoord waarin duidelijke gemeenschappelijke richtsnoeren worden vastgelegd een noodzakelijke voorwaarde is voor de totstandkoming van het geharmoniseerde kader;

Personeelsbeleid

25.

Merkt op dat als gevolg van het nieuwe Financieel Reglement de organigrammen van de agentschappen worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit; benadrukt het belang van deze verandering voor de kwijtingsprocedure voor de agentschappen in de komende jaren voor wat betreft het toezicht op de toepassing van het statuut van de ambtenaren bij aanwervingen, het bevorderingsbeleid, de stand van de vacatures en het aanwervingsbeleid;

26.

Merkt op dat uit de antwoorden op een vragenlijst die in de loop van de begrotingsprocedure voor 2004 is verspreid, is gebleken dat het gemiddelde aantal dienstjaren om in aanmerking te komen voor bevordering bij diverse agentschappen aanzienlijk lager was dan in het beleid bij de Commissie gebruikelijk is, dat het aantal vacatures aanzienlijk hoger was dan bij andere instellingen en dat diverse aangevraagde nieuwe posten niet werden aangeboden op het niveau van de laagste rang; is van mening dat het personeelsbeleid een belangrijke component dient te zijn van de herziening van de bestaande agentschappen;

27.

Is van opvatting dat in het personeelsbeleid van de agentschappen het Financieel Reglement geëerbiedigd moet worden en dat gebruikgemaakt dient te worden van de beste praktijken die de instellingen in het algemeen volgen; wijst erop dat de Commissie is verzocht vóór de begrotingsprocedure 2005 informatie te verschaffen over de richtsnoeren voor het personeelsbeleid, met name ten aanzien van het aantal vacante posten, het aantal bevorderingen, het aanwervingspeil en een standaardcarrièreprofiel;

28.

Herinnert aan het principe dat de agentschappen zoveel mogelijk personeel dienen aan te werven op tijdelijke contracten, teneinde flexibiliteit en efficiëntie te handhaven;

29.

Maakt zich zorgen over de tekortkomingen die zijn vastgesteld bij de selectieprocedures van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, zoals onnauwkeurige kennisgeving, onvolledige notulen van de selectiecomités en het ontbreken van vooraf gedefinieerde criteria voor de beoordeling van kandidaten (12); is ernstig bezorgd dat dit wellicht geen op zichzelf staand geval is, maar dat de agentschappen in het algemeen er moeite mee hebben deze vrij gecompliceerde procedures op een billijke en transparante wijze uit te voeren;

30.

Is van mening dat door agentschappen georganiseerde selectieprocedures dienen te voldoen aan dezelfde normen als de selectieprocedures van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) en dat zij niet mogen worden gezien als een achterdeur om op eenvoudige wijze in dienst te komen bij de Europese Gemeenschappen;

31.

Verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat de agentschappen kunnen profiteren van passende ondersteuning van het EPSO bij het organiseren van selectieprocedures en dat er een mechanisme komt om de resultaten van deze procedures extern te valideren voordat er aanwervingen plaatsvinden.


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 47.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 22.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(5)  In de winst-en-verliesrekening en de balans zijn slechts de specifieke activiteiten van de Stichting opgenomen en niet de voor de Commissie of andere organen beheerde programma’s.

(6)  Berekening volgens de beginselen van artikel 15 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 8).

(7)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 83, en PB L 333 van 20.12.2003, blz. 53 (paragraaf 18).

(8)  Aangenomen teksten van 13 januari 2004 (P5_TA(2004) 0015).

(9)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(10)  P5_TA(2004) 0015 (paragrafen 13 en 14).

(11)  P5_TA(2004) 0015 (paragraaf 24).

(12)  Zie paragraaf 13 van het speciaal verslag van de Rekenkamer over 2002 (blz. 64).


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/53


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting aan de directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2002

(2004/715/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van de Stichting (1) (C5-0631/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0137/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1649/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1365/75 betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, alsmede tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1417/76 (3), inzonderheid op artikel 16,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0212/2004),

1.

Verleent kwijting aan de directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Geeft zijn opmerkingen in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer en zorg te dragen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 55.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 25.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2002

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van de Stichting (1) (C5-0631/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0137/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1649/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1365/75 betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, alsmede tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1417/76 (3), inzonderheid op artikel 16,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0212/2004),

A.

Overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar bovengenoemde verslag verklaart dat zij redelijke zekerheid heeft verkregen dat de jaarrekening van het per 31 december 2002 afgesloten begrotingsjaar betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn;

B.

Overwegende dat het Europees Parlement op 8 april 2003 kwijting heeft verleend (5) aan de directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2001 en dat het Parlement in zijn resolutie onder andere:

betreurde dat de Stichting niet bij alle dienstverleningscontracten de aanbestedingsprocedures volledig heeft geëerbiedigd en er bij de Stichting op aandrong dit probleem op te lossen;

zich ingenomen toonde met de over het geheel genomen positieve beoordeling van de externe evaluatie van de werkzaamheden van de Stichting en de Stichting verzocht haar inspanningen voort te zetten met het oog op het verbeteren van de samenwerking met de Commissie en het Parlement en het invoeren van interne controleprocedures;

de Stichting feliciteerde met de goede kwaliteit van de door haar uitgevoerde werkzaamheden en haar aanmoedigde haar inspanningen op het gebied van voorlichting voort te zetten, teneinde deze werkzaamheden bekendheid te geven bij een breder publiek,

1.

Neemt kennis van de volgende cijfers in de rekeningen van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor de begrotingsjaren 2002 en 2001:

Winst-en-verliesrekening over de begrotingsjaren 2002 en 2001

(1000 EUR)

 

2002

2001

Ontvangsten

 

 

Subsidies van de Commissie

16 500

14 958

Diverse ontvangsten

62

16

Financiële inkomsten

57

96

Totaal ontvangsten (a)

16 619

15 070

Uitgaven

 

 

Personeel — Titel I van de begroting

 

 

Betalingen

9 111

7 583

Overgedragen kredieten

216

190

Huishoudelijke uitgaven — Titel II van de begroting

 

 

Betalingen

938

854

Overgedragen kredieten

683

245

Beleidsuitgaven — Titel III van de begroting

 

 

Betalingen

3 290

3 129

Overgedragen kredieten

3 105

3 148

Totaal uitgaven (b)

17 343

15 150

Resultaat van het begrotingsjaar (a - b)  (6)

- 724

- 80

Uit het vorige begrotingsjaar overgedragen saldo

- 1 209

- 1 210

Geannuleerde overgedragen kredieten

81

59

Niet-gebruikte heraanwendingen uit het begrotingsjaar 2001

13

24

Wisselkoersverschillen

3

- 2

Saldo van het begrotingsjaar

- 1 836

- 1 209

Uitvoering van de begroting

2.

Neemt kennis van de kritiek van de Rekenkamer op het hoge volume van de overdrachten in verband met beleidsactiviteiten; is ingenomen met de inspanningen die de Stichting heeft verricht en de hoofdlijnen van de maatregelen die zij heeft gepresenteerd om de planning en de follow-up te verbeteren, teneinde de overdrachten aanzienlijk te verminderen; is van mening dat het delen van deze maatregelen met andere agentschappen in het kader van de uitwisseling van de beste praktijken dienstig kan zijn bij het beheer van de overdrachten;

3.

Verzoekt de Stichting haar analyse voor te leggen van de opties die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden, met het oog op verdere beperking van de overdrachten;

Jaarrekening

4.

Roept de Stichting ertoe op zich harder in te spannen om zo spoedig mogelijk een geïntegreerd boekhoudsysteem op te zetten en in bedrijf te nemen en de maatregelen goed te keuren die noodzakelijk zijn voor het volgen van de vaste activa, met inbegrip van afschrijvingen; verzoekt de Commissie de Stichting de hulp te bieden die zij nodig heeft, met name bij de integratie van het boekhoudsysteem;

Onderliggende verrichtingen

5.

Verwacht dat de Stichting alle noodzakelijke maatregelen zal nemen om, in overeenstemming met het nieuwe Financieel Reglement, snel te reageren op de opmerking van de Rekenkamer over vergroting van de transparantie van haar aanbestedingsprocedures;

Horizontale kwesties met betrekking tot de agentschappen en de Commissie

Tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement - Interne audit en controle

6.

Herhaalt zijn standpunt, zoals vastgelegd in zijn resoluties (7) bij de kwijting aan de agentschappen voor de begroting voor 2001, ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement; verzoekt de Commissie en de agentschappen hun samenwerking voort te zetten, met name op het gebied van boekhouding, interne audit en beheers- en controleprocedures, teneinde ervoor te zorgen dat er een coherent, geharmoniseerd kader voor het functioneren van de agentschappen tot stand komt;

7.

Herinnert aan de bezorgdheid die het Parlement in zijn kwijtingsresolutie voor 2001 heeft uitgesproken over het ontbreken van controle op de agentschappen door de dienst Interne audit (IAS) van de Commissie; is ernstig bezorgd dat dergelijke controles dit jaar niet plaatsgevonden lijken te hebben; verzoekt de Commissie en de IAS uitleg te verschaffen over de redenen voor het ontbreken van deze controles en gegevens te verstrekken over het aantal medewerkers waarover de interne auditor kan beschikken om controles uit te voeren bij de agentschappen; verwacht van de Commissie dat zij aangeeft hoe zij kan waarborgen dat er voldoende en correcte controles worden uitgevoerd bij de gedecentraliseerde organen, met name door de IAS;

8.

Beklemtoont dat het van essentieel belang is dat van de agentschappen wordt geëist dat zij zich op dezelfde voorwaarden als de instellingen (8) onderwerpen aan de onderzoeksbevoegdheden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); verzoekt de Rekenkamer om, tijdig vóór de goedkeuring van de kwijtingsresolutie, informatie te verstrekken met betrekking tot de vraag of de organen van de Gemeenschap die zijn toegetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 (9) betreffende interne onderzoeken door het OLAF, dit hebben gedaan op de voorwaarden zoals vastgelegd in de bijlage bij dit akkoord;

Financieel beheer

9.

Merkt op dat in enkele antwoorden van de agentschappen op in de vragenlijst gestelde vragen over de wijze waarop het terugkerende probleem van aanzienlijke overdrachten zou kunnen worden aangepakt, gewag wordt gemaakt van de mogelijkheden die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden tot het gebruik van „gedifferentieerde kredieten ”; verzoekt de agentschappen hun analyse nader toe te lichten en met name duidelijk te maken welke van hun activiteiten een meerjarig karakter hebben en gefinancierd zouden kunnen worden met dergelijke kredieten;

10.

Verzoekt de Commissie om haar mening over deze oplossing; verzoekt haar voorts om, ingeval zij van mening is dat deze oplossing niet haalbaar is, te komen met alternatieven waarmee een aanzienlijke vermindering van de overdrachten kan worden bewerkstelligd;

Herziening van de agentschappen

11.

Benadrukt dat de Commissie, voorafgaand aan enig besluit tot oprichting van een agentschap, in het licht van de beginselen van subsidiariteit, goed financieel beheer en vereenvoudiging van procedures een diepgaande analyse dient te maken van de behoefte aan en de toegevoegde waarde van de taken die het agentschap zal gaan uitvoeren;

12.

Verzoekt de Commissie een omvattende studie te verrichten naar activiteiten die momenteel door de diverse organen van de Gemeenschap worden uitgevoerd en wellicht overlappingen vertonen of eenzelfde doel dienen, zulks met het oog op het voorleggen van voorstellen voor passende oplossingen, met inbegrip van mogelijke samenvoegingen van agentschappen;

13.

Is bezorgd over het feit dat er bij veel agentschappen sprake is van onevenwichtigheden tussen de administratieve en de operationele uitgaven, waarbij de administratieve uitgaven hoger zijn dan de operationele uitgaven; roept de Commissie en de agentschappen er derhalve toe op doelen en tijdschema's vast te stellen om het niveau van de administratieve uitgaven in verhouding tot de totale uitgaven te verlagen; merkt op dat veel agentschappen hiertoe mogelijkheden zien, zoals blijkt uit de vragenlijst;

14.

Moedigt de agentschappen er onder verwijzing naar de antwoorden op de vragenlijst over interinstitutionele samenwerking toe aan de onderlinge samenwerking te verbeteren, teneinde te kunnen voldoen aan hun behoeften op specifieke terreinen (bijvoorbeeld het ontwikkelen van software) en hun kosten te verlagen in plaats van oplossingen over te nemen die in eerste instantie waren ontwikkeld voor de Commissie, maar vaak te log en te gecompliceerd zijn voor de specifieke behoeften van agentschappen;

15.

Moedigt de agentschappen ertoe aan een nauwe samenwerkingsrelatie met de bevoegde commissies van het Parlement te organiseren en te ontwikkelen; roept zijn bevoegde commissies voor elk van de agentschappen ertoe op hun werkzaamheden te coördineren met de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole, teneinde te zorgen voor een doelmatig toezicht op de activiteiten van de agentschappen;

Nieuwe financieringsbronnen

16.

Is ingenomen met de antwoorden en ideeën die uit de vragenlijst naar voren komen met betrekking tot mogelijke andere financieringsbronnen; stelt vast dat veel van de huidige bronnen en voorstellen te maken hebben met het verhuren van gebouwen en de verkoop van publicaties en informatie; is zich ervan bewust dat, onder andere om redenen van onafhankelijkheid, niet alle agentschappen aanvullende financiering kunnen aanvaarden; wijst met nadruk op de schaalvoordelen en de financiële voordelen van deelname van niet-EU-landen aan activiteiten van bepaalde agentschappen; verzoekt de Commissie te komen met constructieve voorstellen voor de verdere ontwikkeling van nieuwe bronnen van aanvullende financiering waarmee het niveau van zelffinanciering kan worden verhoogd;

17.

Verwelkomt de financiële bijdragen van sommige lidstaten en regio's aan de agentschappen die op hun grondgebied zijn gevestigd; acht het van belang dat de Raad en de Commissie om dergelijke bijdragen verzoeken, in het bijzonder bij de oprichting van nieuwe agentschappen;

Geharmoniseerd operationeel kader

18.

Herhaalt zijn standpunt (10) dat het grote aantal verschillende structuren bij de bestaande agentschappen „niet erg transparant en begrijpelijk is en ook gezien de verschillende taken niet te rechtvaardigen is”; verzoekt de Commissie over te gaan tot een herziening van alle bestaande agentschappen, met het oog op het voorleggen van voorstellen voor wijzigingen van hun basisbesluiten (11), teneinde deze aan te passen aan de modellen die het toekomstige regelgevende kader dient te omvatten; draagt zijn bevoegde commissies op nauwlettend toe te zien op deze omvattende herzieningsoperatie, die zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden en waarbij rekening dient te worden gehouden met de in deze kwijtingsresolutie genoemde horizontale kwesties;

19.

Verzoekt de Commissie om, voorafgaand aan of ten minste parallel aan de presentatie van de wetgevingsvoorstellen voor de nieuwe agentschappen, passende voorstellen voor te leggen met het oog op het tot stand brengen van een dergelijk geharmoniseerd kader voor de agentschappen; houdt staande dat een interinstitutioneel akkoord waarin duidelijke gemeenschappelijke richtsnoeren worden vastgelegd een noodzakelijke voorwaarde is voor de totstandkoming van het geharmoniseerde kader;

Personeelsbeleid

20.

Merkt op dat als gevolg van het nieuwe Financieel Reglement de organigrammen van de agentschappen worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit; benadrukt het belang van deze verandering voor de kwijtingsprocedure voor de agentschappen in de komende jaren voor wat betreft het toezicht op de toepassing van het statuut van de ambtenaren bij aanwervingen, het bevorderingsbeleid, de stand van de vacatures en het aanwervingsbeleid;

21.

Merkt op dat uit de antwoorden op een vragenlijst die in de loop van de begrotingsprocedure voor 2004 is verspreid, is gebleken dat het gemiddelde aantal dienstjaren om in aanmerking te komen voor bevordering bij diverse agentschappen aanzienlijk lager was dan in het beleid bij de Commissie gebruikelijk is, dat het aantal vacatures aanzienlijk hoger was dan bij andere instellingen en dat diverse aangevraagde nieuwe posten niet werden aangeboden op het niveau van de laagste rang; is van mening dat het personeelsbeleid een belangrijke component dient te zijn van de herziening van de bestaande agentschappen;

22.

Is van opvatting dat in het personeelsbeleid van de agentschappen het Financieel Reglement geëerbiedigd moet worden en dat gebruikgemaakt dient te worden van de beste praktijken die de instellingen in het algemeen volgen; wijst erop dat de Commissie is verzocht vóór de begrotingsprocedure 2005 informatie te verschaffen over de richtsnoeren voor het personeelsbeleid, met name ten aanzien van het aantal vacante posten, het aantal bevorderingen, het aanwervingspeil en een standaardcarrièreprofiel;

23.

Herinnert aan het principe dat de agentschappen zoveel mogelijk personeel dienen aan te werven op tijdelijke contracten, teneinde flexibiliteit en efficiëntie te handhaven;

24.

Maakt zich zorgen over de tekortkomingen die zijn vastgesteld bij de selectieprocedures van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, zoals onnauwkeurige kennisgeving, onvolledige notulen van de selectiecomités en het ontbreken van vooraf gedefinieerde criteria voor de beoordeling van kandidaten (12); is ernstig bezorgd dat dit wellicht geen op zichzelf staand geval is, maar dat de agentschappen in het algemeen er moeite mee hebben deze vrij gecompliceerde procedures op een billijke en transparante wijze uit te voeren;

25.

Is van mening dat door agentschappen georganiseerde selectieprocedures dienen te voldoen aan dezelfde normen als de selectieprocedures van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) en dat zij niet mogen worden gezien als een achterdeur om op eenvoudige wijze in dienst te komen bij de Europese Gemeenschappen;

26.

Verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat de agentschappen kunnen profiteren van passende ondersteuning van het EPSO bij het organiseren van selectieprocedures en dat er een mechanisme komt om de resultaten van deze procedures extern te valideren voordat er aanwervingen plaatsvinden.


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 55.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 25.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(5)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 89 en 90.

(6)  Berekening volgens de beginselen van artikel 15 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 8).

(7)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 83, en PB L 333 van 20.12.2003, blz. 53 (paragraaf 18).

(8)  Aangenomen teksten van 13 januari 2004 (P5-TA(2004) 0015.

(9)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(10)  P5-TA(2004) 0015 (paragrafen 13 en 14).

(11)  P5-TA(2004) 0015 (paragraaf 24).

(12)  Zie paragraaf 13 van het speciaal verslag van de Rekenkamer over 2002 (blz. 64).


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/59


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002

(2004/716/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Centrum (1) (C5-0634/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0139/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1651/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 302/93 tot oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (3), inzonderheid artikel 11 bis,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0212/2004),

1.

Verleent de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Geeft zijn opmerkingen in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer en zorg te dragen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 62.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 30.

(4)  PB L 357 van 31.12.02, blz. 72.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Centrum (1) (C5-0634/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0139/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1651/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 302/93 tot oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (3), inzonderheid op artikel 11 bis,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0212/2004),

A.

Overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar bovengenoemde verslag verklaart dat zij redelijke zekerheid heeft verkregen dat de jaarrekening van het per 31 december 2002 afgesloten begrotingsjaar betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn;

B.

Overwegende dat het Europees Parlement op 6 november 2003 kwijting heeft verleend (5) aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2001, waarbij het Parlement in zijn resolutie onder andere:

instemming betuigde met de maatregelen die het Centrum heeft doorgevoerd om te zorgen voor een betere follow-up, uitvoering, verslaglegging en beoordeling van zijn activiteiten en het Centrum ertoe aanmoedigde zijn operationele activiteiten nauwlettend te volgen met het oog op, met name, het verminderen van de overdrachten;

het Centrum verzocht de interinstitutionele samenwerking te versterken op het gebied van de inkoop van goederen en diensten alsook bij aanbestedingsprocedures op basis van de beste praktijken;

van opvatting was dat het Centrum een passende oplossing voor zijn huisvestingsprobleem diende te zoeken in overeenstemming met de aanbevelingen van de begrotingsautoriteit en verklaarde voornemens te zijn deze kwestie in het kader van de volgende kwijtingsprocedure opnieuw aan de orde te stellen,

1.

Neemt kennis van de volgende cijfers in de rekeningen van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor de begrotingsjaren 2002 en 2001:

Winst-en-verliesrekening over de begrotingsjaren 2002 en 2001 (6)

(1000 EUR)

 

2002

2001

Ontvangsten

 

 

Subsidies van de Commissie

9 000

8 750

Subsidies van Noorwegen

413

399

Overige subsidies

735

1 153

Overige ontvangsten

133

99

Totaal ontvangsten (a)

10 280

10 401

Uitgaven

 

 

Personeel — Titel I van de begroting

 

 

Betalingen

4 951

4 174

Overgedragen kredieten

80

490

Huishoudelijke uitgaven — Titel II van de begroting

 

 

Betalingen

362

620

Overgedragen kredieten

509

624

Beleidsuitgaven — Titel III van de begroting

 

 

Betalingen

2 525

2 146

Overgedragen kredieten

1 001

2 026

Totaal uitgaven (b)

9 698

10 079

Resultaat van het begrotingsjaar (a - b)

582

322

Uit het vorige begrotingsjaar overgedragen saldo (7)

639

2 076

Geannuleerde overgedragen kredieten

392

301

Niet-gebruikte heraanwendingen uit het begrotingsjaar 2001

9

18

Terugbetalingen aan de Commissie

0

- 2 076

Wisselkoersverschillen

3

- 2

Saldo van het begrotingsjaar  (8)

1 625

639

Uitvoering van de begroting

2.

Neemt kennis van het antwoord van het Centrum op een in de vragenlijst gestelde vraag over de ontwikkeling van de overdrachten; is verheugd over de dalende tendens die zichtbaar is en aantoont dat de maatregelen met het oog op een betere planning, uitvoering en follow-up van zijn activiteiten hebben geleid tot een vermindering van de overdrachten; moedigt het Centrum ertoe aan zijn inspanningen op dit gebied voort te zetten;

3.

Verwacht dat het Centrum aangeeft of het nieuwe Financieel Reglement nog meer mogelijkheden biedt om de overdrachten verder te verminderen;

4.

Aanvaardt de toezegging van het Centrum dat door de Rekenkamer bekritiseerde handelingen, zoals de operatie waarbij kredieten ten onrechte werden overgeschreven om ze over te dragen naar het volgende begrotingsjaar, niet meer zullen voorkomen;

Wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen

5.

Neemt kennis van het standpunt van het Centrum dat het voortaan het beginsel van scheiding van functies tussen ordonnateurs en rekenplichtigen volledig zal eerbiedigen;

Personeelsbeheer

6.

Geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de bevindingen die de Rekenkamer in haar verslag vermeld met betrekking tot de wijze waarop de selectieprocedures bij het Centrum werden uitgevoerd en de ernstige tekortkomingen die werden vastgesteld bij een intern vergelijkend onderzoek; neemt kennis van het antwoord van het Centrum dat de vastgestelde tekortkomingen van procedurele aard waren en geen reden vormden de regelmatigheid van de procedure en het resultaat ervan in twijfel te trekken; verwacht dat het Centrum het Parlement volledige informatie verschaft over de vraag of er in verband hiermee klachten zijn ingediend bij het Hof van Justitie en, zo ja, wat daarvan het resultaat was;

7.

Is van opvatting dat transparantie, eerbiediging van de vastgelegde procedures en gelijke behandeling in het aanwervingsproces de afspiegeling zijn van de geloofwaardigheid van instellingen of organen van de Gemeenschap; verwacht derhalve dat het Centrum alles in het werk stelt om te voorkomen dat dergelijke verschijnselen zich voordoen in toekomstige aanwervingsprocedures;

8.

Neemt kennis van het standpunt van het Centrum dat het een beroep zal doen op de diensten van het EPSO bij het organiseren van vergelijkende onderzoeken;

Horizontale kwesties met betrekking tot de agentschappen en de Commissie

Tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement - Interne audit en controle

9.

Herhaalt zijn standpunt, zoals vastgelegd in zijn resoluties (9) bij de kwijting aan de agentschappen voor de begroting voor 2001, ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement; verzoekt de Commissie en de agentschappen hun samenwerking voort te zetten, met name op het gebied van boekhouding, interne audit en beheers- en controleprocedures, teneinde ervoor te zorgen dat er een coherent, geharmoniseerd kader voor het functioneren van de agentschappen tot stand komt;

10.

Herinnert aan de bezorgdheid die het Parlement in zijn kwijtingsresolutie voor 2001 heeft uitgesproken over het ontbreken van controle op de agentschappen door de dienst Interne audit (IAS) van de Commissie; is ernstig bezorgd dat dergelijke controles dit jaar niet plaatsgevonden lijken te hebben; verzoekt de Commissie en de IAS uitleg te verschaffen over de redenen voor het ontbreken van deze controles en gegevens te verstrekken over het aantal medewerkers waarover de interne auditor kan beschikken om controles uit te voeren bij de agentschappen; verwacht van de Commissie dat zij aangeeft hoe zij kan waarborgen dat er voldoende en correcte controles worden uitgevoerd bij de gedecentraliseerde organen, met name door de IAS;

11.

Beklemtoont dat het van essentieel belang is dat van de agentschappen wordt geëist dat zij zich op dezelfde voorwaarden als de instellingen (10) onderwerpen aan de onderzoeksbevoegdheden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); verzoekt de Rekenkamer om, tijdig vóór de goedkeuring van de kwijtingsresolutie, informatie te verstrekken met betrekking tot de vraag of de organen van de Gemeenschap die zijn toegetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 (11) betreffende interne onderzoeken door het OLAF, dit hebben gedaan op de voorwaarden zoals vastgelegd in de bijlage bij dit akkoord;

Financieel beheer

12.

Merkt op dat in enkele antwoorden van de agentschappen op in de vragenlijst gestelde vragen over de wijze waarop het terugkerende probleem van aanzienlijke overdrachten zou kunnen worden aangepakt, gewag wordt gemaakt van de mogelijkheden die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden tot het gebruik van „gedifferentieerde kredieten”; verzoekt de agentschappen hun analyse nader toe te lichten en met name duidelijk te maken welke van hun activiteiten een meerjarig karakter hebben en gefinancierd zouden kunnen worden met dergelijke kredieten;

13.

Verzoekt de Commissie om haar mening over deze oplossing; verzoekt haar voorts om, ingeval zij van mening is dat deze oplossing niet haalbaar is, te komen met alternatieven waarmee een aanzienlijke vermindering van de overdrachten kan worden bewerkstelligd;

Herziening van de agentschappen

14.

Benadrukt dat de Commissie, voorafgaand aan enig besluit tot oprichting van een agentschap, in het licht van de beginselen van subsidiariteit, goed financieel beheer en vereenvoudiging van procedures een diepgaande analyse dient te maken van de behoefte aan en de toegevoegde waarde van de taken die het agentschap zal gaan uitvoeren;

15.

Verzoekt de Commissie een omvattende studie te verrichten naar activiteiten die momenteel door de diverse organen van de Gemeenschap worden uitgevoerd en wellicht overlappingen vertonen of eenzelfde doel dienen, zulks met het oog op het voorleggen van voorstellen voor passende oplossingen, met inbegrip van mogelijke samenvoegingen van agentschappen;

16.

Is bezorgd over het feit dat er bij veel agentschappen sprake is van onevenwichtigheden tussen de administratieve en de operationele uitgaven, waarbij de administratieve uitgaven hoger zijn dan de operationele uitgaven; roept de Commissie en de agentschappen er derhalve toe op doelen en tijdschema's vast te stellen om het niveau van de administratieve uitgaven in verhouding tot de totale uitgaven te verlagen; merkt op dat veel agentschappen hiertoe mogelijkheden zien, zoals blijkt uit de vragenlijst;

17.

Moedigt de agentschappen er onder verwijzing naar de antwoorden op de vragenlijst over interinstitutionele samenwerking toe aan de onderlinge samenwerking te verbeteren, teneinde te kunnen voldoen aan hun behoeften op specifieke terreinen (bijvoorbeeld het ontwikkelen van software) en hun kosten te verlagen in plaats van oplossingen over te nemen die in eerste instantie waren ontwikkeld voor de Commissie, maar vaak te log en te gecompliceerd zijn voor de specifieke behoeften van agentschappen;

18.

Moedigt de agentschappen ertoe aan een nauwe samenwerkingsrelatie met de bevoegde commissies van het Parlement te organiseren en te ontwikkelen; roept zijn bevoegde commissies voor elk van de agentschappen ertoe op hun werkzaamheden te coördineren met de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole, teneinde te zorgen voor een doelmatig toezicht op de activiteiten van de agentschappen;

Nieuwe financieringsbronnen

19.

Is ingenomen met de antwoorden en ideeën die uit de vragenlijst naar voren komen met betrekking tot mogelijke andere financieringsbronnen; stelt vast dat veel van de huidige bronnen en voorstellen te maken hebben met het verhuren van gebouwen en de verkoop van publicaties en informatie; is zich ervan bewust dat, onder andere om redenen van onafhankelijkheid, niet alle agentschappen aanvullende financieringsbronnen kunnen aanvaarden; wijst met nadruk op de schaalvoordelen en de financiële voordelen van deelname van niet-EU-landen aan activiteiten van bepaalde agentschappen; verzoekt de Commissie te komen met constructieve voorstellen voor de verdere ontwikkeling van nieuwe bronnen van aanvullende financiering waarmee het niveau van zelffinanciering kan worden verhoogd;

20.

Verwelkomt de financiële bijdragen van sommige lidstaten en regio's aan de agentschappen die op hun grondgebied zijn gevestigd; acht het van belang dat de Raad en de Commissie om dergelijke bijdragen verzoeken, in het bijzonder bij de oprichting van nieuwe agentschappen;

Geharmoniseerd operationeel kader

21.

Herhaalt zijn standpunt (12) dat het grote aantal verschillende structuren bij de bestaande agentschappen „niet erg transparant en begrijpelijk is en ook gezien de verschillende taken niet te rechtvaardigen is”; verzoekt de Commissie over te gaan tot een herziening van alle bestaande agentschappen, met het oog op het voorleggen van voorstellen voor wijzigingen van hun basisbesluiten (13), teneinde deze aan te passen aan de modellen die het toekomstige regelgevende kader dient te omvatten; draagt zijn bevoegde commissies op nauwlettend toe te zien op deze omvattende herzieningsoperatie, die zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden en waarbij rekening dient te worden gehouden met de in deze kwijtingsresolutie genoemde horizontale kwesties;

22.

Verzoekt de Commissie om, voorafgaand aan of ten minste parallel aan de presentatie van de wetgevingsvoorstellen voor de nieuwe agentschappen, passende voorstellen voor te leggen met het oog op het tot stand brengen van een dergelijk geharmoniseerd kader voor de agentschappen; houdt staande dat een interinstitutioneel akkoord waarin duidelijke gemeenschappelijke richtsnoeren worden vastgelegd een noodzakelijke voorwaarde is voor de totstandkoming van het geharmoniseerde kader;

Personeelsbeleid

23.

Merkt op dat als gevolg van het nieuwe Financieel Reglement de organigrammen van de agentschappen worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit; benadrukt het belang van deze verandering voor de kwijtingsprocedure voor de agentschappen in de komende jaren voor wat betreft het toezicht op de toepassing van het statuut van de ambtenaren bij aanwervingen, het bevorderingsbeleid, de stand van de vacatures en het aanwervingsbeleid;

24.

Merkt op dat uit de antwoorden op een vragenlijst die in de loop van de begrotingsprocedure voor 2004 is verspreid, is gebleken dat het gemiddelde aantal dienstjaren om in aanmerking te komen voor bevordering bij diverse agentschappen aanzienlijk lager was dan in het beleid bij de Commissie gebruikelijk is, dat het aantal vacatures aanzienlijk hoger was dan bij andere instellingen en dat diverse aangevraagde nieuwe posten niet werden aangeboden op het niveau van de laagste rang; is van mening dat het personeelsbeleid een belangrijke component dient te zijn van de herziening van de bestaande agentschappen;

25.

Is van opvatting dat in het personeelsbeleid van de agentschappen het Financieel Reglement geëerbiedigd moet worden en dat gebruikgemaakt dient te worden van de beste praktijken die de instellingen in het algemeen volgen; wijst erop dat de Commissie is verzocht vóór de begrotingsprocedure 2005 informatie te verschaffen over de richtsnoeren voor het personeelsbeleid, met name ten aanzien van het aantal vacante posten, het aantal bevorderingen, het aanwervingspeil en een standaardcarrièreprofiel;

26.

Herinnert aan het principe dat de agentschappen zoveel mogelijk personeel dienen aan te werven op tijdelijke contracten, teneinde flexibiliteit en efficiëntie te handhaven;

27.

Maakt zich zorgen over de tekortkomingen die zijn vastgesteld bij de selectieprocedures van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, zoals onnauwkeurige kennisgeving, onvolledige notulen van de selectiecomités en het ontbreken van vooraf gedefinieerde criteria voor de beoordeling van kandidaten (14); is ernstig bezorgd dat dit wellicht geen op zichzelf staand geval is, maar dat de agentschappen in het algemeen er moeite mee hebben deze vrij gecompliceerde procedures op een billijke en transparante wijze uit te voeren;

28.

Is van mening dat door agentschappen georganiseerde selectieprocedures dienen te voldoen aan dezelfde normen als de selectieprocedures van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) en dat zij niet mogen worden gezien als een achterdeur om op eenvoudige wijze in dienst te komen bij de Europese Gemeenschappen;

29.

Verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat de agentschappen kunnen profiteren van passende ondersteuning van het EPSO bij het organiseren van selectieprocedures en dat er een mechanisme komt om de resultaten van deze procedures extern te valideren voordat er aanwervingen plaatsvinden.


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 62.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 30.

(4)  PB L 357 van 31.12.02, blz. 72.

(5)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 59 en 60.

(6)  In zijn rekeningen heeft het Centrum de aanwending van in 2001 niet-gebruikte ontvangsten met een bestemming onder de ontvangsten en uitgaven opgenomen.

(7)  Het aan de Commissie terug te betalen saldo van het begrotingsjaar 2001 komt overeen met het totaal van het resultaat van het begrotingsjaar plus de afschrijvingen (82 000 + 557 000 EUR)

(8)  Berekening volgens de beginselen van artikel 15 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 8).

(9)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 83, en PB L 333 van 20.12.2003, blz. 53 (paragraaf 18).

(10)  Aangenomen teksten van 13 januari 2004 (P5_TA(2004) 0015).

(11)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(12)  P5_TA(2004) 0015 (paragrafen 13 en 14).

(13)  P5_TA(2004) 0015 (paragraaf 24).

(14)  Zie paragraaf 13 van het speciaal verslag van de Rekenkamer over 2002 (blz. 64).


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/66


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002

(2004/717/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Centrum (1) (C5-0633/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0138/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1652/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1035/97 houdende oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (3), inzonderheid op artikel 12 bis,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0212/2004),

1.

Verleent kwijting aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Geeft zijn opmerkingen in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer en zorg te dragen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 69.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 33.

(4)  PB L 357 van 31.12.02, blz. 72.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2002

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van het Centrum (1) (C5-0633/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0138/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), inzonderheid op artikel 185, en Verordening (EG) nr. 1652/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1035/97 houdende oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (3), inzonderheid op artikel 12 bis,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), inzonderheid op artikel 94,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0212/2004),

A.

Overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar bovengenoemde verslag verklaart dat zij redelijke zekerheid heeft verkregen dat de jaarrekening van het per 31 december 2002 afgesloten begrotingsjaar betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn;

B.

Overwegende dat het Europees Parlement op 6 november 2003 kwijting heeft verleend (5) aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2001, waarbij het Parlement in zijn resolutie onder andere:

het Centrum verzocht een nauwlettender controle uit te oefenen op de uitvoering van de kredieten en van zijn werkprogramma en het Centrum ertoe aanmoedigde zich harder in te spannen om de aanhoudende problemen in verband met de betrekkingen met het Raxen-netwerk op te lossen;

van mening was dat het Centrum de samenwerking met andere agentschappen die te maken hebben met dezelfde „systematische” problemen in verband met hun betrekkingen met de netwerken van de nationale thematische centra dient te versterken, zodat er vooruitgang kan worden geboekt met het ontwikkelen van een geharmoniseerde aanpak van dergelijke problemen op basis van de beste praktijken;

benadrukte dat het Centrum zijn inspanningen met name op het gebied van interne audit en controle dient voort te zetten, teneinde zijn financieel beheer te verbeteren,

1.

Neemt kennis van de volgende cijfers in de rekeningen van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor de begrotingsjaren 2002 en 2001:

Winst-en-verliesrekening over de begrotingsjaren 2002 en 2001

(1000 EUR)

 

2002

2001

Ontvangsten

 

 

Eigen ontvangsten

 

 

Subsidies van de Commissie

4 320

5 000

Diverse ontvangsten

 

 

Financiële inkomsten

43

46

Totaal ontvangsten (a)

4 363

5 046

Uitgaven

 

 

Personeel — Titel I van de begroting

 

 

Betalingen

2 416

2 072

Overgedragen kredieten

187

67

Huishoudelijke uitgaven — Titel II van de begroting

 

 

Betalingen

377

662

Overgedragen kredieten

60

151

Beleidsuitgaven — Titel III van de begroting

 

 

Betalingen

1 686

990

Overgedragen kredieten

1 234

1 181

Totaal uitgaven (b)

5 960

5 123

Resultaat van het begrotingsjaar (a - b) (6)

- 1 597

- 77

Uit het vorige begrotingsjaar overgedragen saldo

- 8

179

Geannuleerde overgedragen kredieten

52

75

Niet-gebruikte heraanwendingen uit het begrotingsjaar 2001

151

0

Terugbetalingen aan de Commissie

- 179

- 174

Wisselkoersverschillen

2

- 11

Saldo van het begrotingsjaar

- 1 579

- 8

Uitvoering van de begroting

2.

Neemt kennis van de aanbeveling van de Rekenkamer dat het Centrum zijn inspanningen om de overdrachten te verminderen dient voort te zetten; neemt tevens kennis van het standpunt van het Centrum dat de aanzienlijke overdrachten bij kredieten voor beleidsactiviteiten voornamelijk het gevolg zijn van de cyclus van de contractuitvoering door het Raxen-netwerk; verwacht dat het Centrum zijn planning op dit gebied verbetert;

3.

Verzoekt het Centrum nadere uitleg te verschaffen bij zijn analyse van de opties die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden, met name met betrekking tot de contracten in verband met het Raxen-netwerk, met het oog op beperking van de overdrachten en een betere naleving van het beginsel van jaarperiodiciteit;

4.

Merkt op dat het Centrum erkent dat er ten onrechte voorlopige verplichtingen zijn overgedragen en dat het de verzekering heeft gegeven dat artikel 6 van zijn financieel reglement voortaan op de juiste wijze zal worden toegepast;

5.

Verwacht dat het Centrum uitvoering geeft aan de opmerkingen van de Rekenkamer over het tijdig opstellen van inningsopdrachten, teneinde een doeltreffend toezicht op de te innen ontvangsten mogelijk te maken;

Jaarrekening

6.

Deelt de zorg van de Rekenkamer over het probleem van het saldo over het begrotingsjaar 2002 (een tekort van 1,6 miljoen EUR); wijst op de negatieve effecten die het lage niveau van de betalingskredieten kan hebben voor de uitvoering van het werkprogramma van het Centrum; is van mening dat het verschil tussen vastleggings- en betalingskredieten niet zodanig mag zijn dat een goede uitvoering van het werkprogramma hierdoor gevaar loopt;

7.

Merkt op dat de communautaire bijdragen aan het Centrum in vier termijnen worden betaald; neemt kennis van de opmerking van het Centrum in zijn antwoorden op de vragenlijst dat dezelfde situatie, waarbij sprake was van een laag betalingsniveau en vertragingen bij de uitbetaling van de communautaire subsidie, zich behalve in 2002 ook in 2003 heeft voorgedaan; merkt op dat dit heeft geleid tot kasstroomproblemen;

8.

Verzoekt de Commissie en het Centrum hun onderlinge coördinatie te verbeteren, teneinde dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen; verzoekt de Commissie de bevoegde commissie van het Parlement op de hoogte te stellen van het probleem en van de maatregelen die zijn genomen om de situatie te verbeteren;

Wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen

9.

Geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid over het feit dat, ondanks herhaalde opmerkingen van de Rekenkamer over aanhoudende problemen bij de interne controle, de gewenste verbeteringen nog steeds niet tot stand zijn gebracht; is van mening dat de tenuitvoerlegging van het nieuwe financieel reglement van het Centrum ertoe zal bijdragen deze verbeteringen tot stand te brengen; roept het Centrum ertoe op zijn inspanningen op dit gebied te verhogen;

10.

Benadrukt de noodzaak van een goede evaluatie van resultaten voordat de contracten met de nationale thematische centra van het Raxen-netwerk worden verlengd, met name daar problemen met het netwerk in voorgaande jaren reeds als „systematisch” werden aangemerkt; is ingenomen met het plan van het Centrum om de werkzaamheden van de thematische centra voortdurend te evalueren; benadrukt het belang van een goede evaluatie voordat er nieuwe financiële verplichtingen worden aangegaan;

11.

Roept het Centrum ertoe op follow-up te geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer, met name op het gebied van het beheer van de contracten; beklemtoont de noodzaak van doelmatigheid bij satellietorganen, daar de administratieve uitgaven in vergelijking met de operationele uitgaven hoog zijn;

Horizontale kwesties met betrekking tot de agentschappen en de Commissie

Tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement - Interne audit en controle

12.

Herhaalt zijn standpunt, zoals vastgelegd in zijn resoluties (7) bij de kwijting aan de agentschappen voor de begroting voor 2001, ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het nieuwe Financieel Reglement; verzoekt de Commissie en de agentschappen hun samenwerking voort te zetten, met name op het gebied van boekhouding, interne audit en beheers- en controleprocedures, teneinde ervoor te zorgen dat er een coherent, geharmoniseerd kader voor het functioneren van de agentschappen tot stand komt;

13.

Herinnert aan de bezorgdheid die het Parlement in zijn kwijtingsresolutie voor 2001 heeft uitgesproken over het ontbreken van controle op de agentschappen door de dienst Interne audit (IAS) van de Commissie; is ernstig bezorgd dat dergelijke controles dit jaar niet plaatsgevonden lijken te hebben; verzoekt de Commissie en de IAS uitleg te verschaffen over de redenen voor het ontbreken van deze controles en gegevens te verstrekken over het aantal medewerkers waarover de interne auditor kan beschikken om controles uit te voeren bij de agentschappen; verwacht van de Commissie dat zij aangeeft hoe zij kan waarborgen dat er voldoende en correcte controles worden uitgevoerd bij de gedecentraliseerde organen, met name door de IAS;

14.

Beklemtoont dat het van essentieel belang is dat van de agentschappen wordt geëist dat zij zich op dezelfde voorwaarden als de instellingen (8) onderwerpen aan de onderzoeksbevoegdheden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); verzoekt de Rekenkamer om, tijdig vóór de goedkeuring van de kwijtingsresolutie, informatie te verstrekken met betrekking tot de vraag of de organen van de Gemeenschap die zijn toegetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 (9) betreffende interne onderzoeken door het OLAF, dit hebben gedaan op de voorwaarden zoals vastgelegd in de bijlage bij dit akkoord;

Financieel beheer

15.

Merkt op dat in enkele antwoorden van de agentschappen op in de vragenlijst gestelde vragen over de wijze waarop het terugkerende probleem van aanzienlijke overdrachten zou kunnen worden aangepakt, gewag wordt gemaakt van de mogelijkheden die in het nieuwe Financieel Reglement worden geboden tot het gebruik van „gedifferentieerde kredieten”; verzoekt de agentschappen hun analyse nader toe te lichten en met name duidelijk te maken welke van hun activiteiten een meerjarig karakter hebben en gefinancierd zouden kunnen worden met dergelijke kredieten;

16.

Verzoekt de Commissie om haar mening over deze oplossing; verzoekt haar voorts om, ingeval zij van mening is dat deze oplossing niet haalbaar is, te komen met alternatieven waarmee een aanzienlijke vermindering van de overdrachten kan worden bewerkstelligd;

Herziening van de agentschappen

17.

Benadrukt dat de Commissie, voorafgaand aan enig besluit tot oprichting van een agentschap, in het licht van de beginselen van subsidiariteit, goed financieel beheer en vereenvoudiging van procedures een diepgaande analyse dient te maken van de behoefte aan en de toegevoegde waarde van de taken die het agentschap zal gaan uitvoeren;

18.

Verzoekt de Commissie een omvattende studie te verrichten naar activiteiten die momenteel door de diverse organen van de Gemeenschap worden uitgevoerd en wellicht overlappingen vertonen of eenzelfde doel dienen, zulks met het oog op het voorleggen van voorstellen voor passende oplossingen, met inbegrip van mogelijke samenvoegingen van agentschappen;

19.

Is bezorgd over het feit dat er bij veel agentschappen sprake is van onevenwichtigheden tussen de administratieve en de operationele uitgaven, waarbij de administratieve uitgaven hoger zijn dan de operationele uitgaven; roept de Commissie en de agentschappen er derhalve toe op doelen en tijdschema's vast te stellen om het niveau van de administratieve uitgaven in verhouding tot de totale uitgaven te verlagen; merkt op dat veel agentschappen hiertoe mogelijkheden zien, zoals blijkt uit de vragenlijst;

20.

Moedigt de agentschappen er onder verwijzing naar de antwoorden op de vragenlijst over interinstitutionele samenwerking toe aan de onderlinge samenwerking te verbeteren, teneinde te kunnen voldoen aan hun behoeften op specifieke terreinen (bijvoorbeeld het ontwikkelen van software) en hun kosten te verlagen in plaats van oplossingen over te nemen die in eerste instantie waren ontwikkeld voor de Commissie, maar vaak te log en te gecompliceerd zijn voor de specifieke behoeften van agentschappen;

21.

Moedigt de agentschappen ertoe aan een nauwe samenwerkingsrelatie met de bevoegde commissies van het Parlement te organiseren en te ontwikkelen; roept zijn bevoegde commissies voor elk van de agentschappen ertoe op hun werkzaamheden te coördineren met de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole, teneinde te zorgen voor een doelmatig toezicht op de activiteiten van de agentschappen;

Nieuwe financieringsbronnen

22.

Is ingenomen met de antwoorden en ideeën die uit de vragenlijst naar voren komen met betrekking tot mogelijke andere financieringsbronnen; stelt vast dat veel van de huidige bronnen en voorstellen te maken hebben met het verhuren van gebouwen en de verkoop van publicaties en informatie; is zich ervan bewust dat, onder andere om redenen van onafhankelijkheid, niet alle agentschappen aanvullende financieringsbronnen kunnen aanvaarden; wijst met nadruk op de schaalvoordelen en de financiële voordelen van deelname van niet-EU-landen aan activiteiten van bepaalde agentschappen; verzoekt de Commissie te komen met constructieve voorstellen voor de verdere ontwikkeling van nieuwe bronnen van aanvullende financiering waarmee het niveau van zelffinanciering kan worden verhoogd;

23.

Verwelkomt de financiële bijdragen van sommige lidstaten en regio's aan de agentschappen die op hun grondgebied zijn gevestigd; acht het van belang dat de Raad en de Commissie om dergelijke bijdragen verzoeken, in het bijzonder bij de oprichting van nieuwe agentschappen;

Geharmoniseerd operationeel kader

24.

Herhaalt zijn standpunt (10) dat het grote aantal verschillende structuren bij de bestaande agentschappen „niet erg transparant en begrijpelijk is en ook gezien de verschillende taken niet te rechtvaardigen is”; verzoekt de Commissie over te gaan tot een herziening van alle bestaande agentschappen, met het oog op het voorleggen van voorstellen voor wijzigingen van hun basisbesluiten (11), teneinde deze aan te passen aan de modellen die het toekomstige regelgevende kader dient te omvatten; draagt zijn bevoegde commissies op nauwlettend toe te zien op deze omvattende herzieningsoperatie, die zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden en waarbij rekening dient te worden gehouden met de in deze kwijtingsresolutie genoemde horizontale kwesties;

25.

Verzoekt de Commissie om, voorafgaand aan of ten minste parallel aan de presentatie van de wetgevingsvoorstellen voor de nieuwe agentschappen, passende voorstellen voor te leggen met het oog op het tot stand brengen van een dergelijk geharmoniseerd kader voor de agentschappen; houdt staande dat een interinstitutioneel akkoord waarin duidelijke gemeenschappelijke richtsnoeren worden vastgelegd een noodzakelijke voorwaarde is voor de totstandkoming van het geharmoniseerde kader;

Personeelsbeleid

26.

Merkt op dat als gevolg van het nieuwe Financieel Reglement de organigrammen van de agentschappen worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit; benadrukt het belang van deze verandering voor de kwijtingsprocedure voor de agentschappen in de komende jaren voor wat betreft het toezicht op de toepassing van het statuut van de ambtenaren bij aanwervingen, het bevorderingsbeleid, de stand van de vacatures en het aanwervingsbeleid;

27.

Merkt op dat uit de antwoorden op een vragenlijst die in de loop van de begrotingsprocedure voor 2004 is verspreid, is gebleken dat het gemiddelde aantal dienstjaren om in aanmerking te komen voor bevordering bij diverse agentschappen aanzienlijk lager was dan in het beleid bij de Commissie gebruikelijk is, dat het aantal vacatures aanzienlijk hoger was dan bij andere instellingen en dat diverse aangevraagde nieuwe posten niet werden aangeboden op het niveau van de laagste rang; is van mening dat het personeelsbeleid een belangrijke component dient te zijn van de herziening van de bestaande agentschappen;

28.

Is van opvatting dat in het personeelsbeleid van de agentschappen het Financieel Reglement geëerbiedigd moet worden en dat gebruikgemaakt dient te worden van de beste praktijken die de instellingen in het algemeen volgen; wijst erop dat de Commissie is verzocht vóór de begrotingsprocedure 2005 informatie te verschaffen over de richtsnoeren voor het personeelsbeleid, met name ten aanzien van het aantal vacante posten, het aantal bevorderingen, het aanwervingspeil en een standaardcarrièreprofiel;

29.

Herinnert aan het principe dat de agentschappen zoveel mogelijk personeel dienen aan te werven op tijdelijke contracten, teneinde flexibiliteit en efficiëntie te handhaven;

30.

Maakt zich zorgen over de tekortkomingen die zijn vastgesteld bij de selectieprocedures van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, zoals onnauwkeurige kennisgeving, onvolledige notulen van de selectiecomités en het ontbreken van vooraf gedefinieerde criteria voor de beoordeling van kandidaten (12); is ernstig bezorgd dat dit wellicht geen op zichzelf staand geval is, maar dat de agentschappen in het algemeen er moeite mee hebben deze vrij gecompliceerde procedures op een billijke en transparante wijze uit te voeren;

31.

Is van mening dat door agentschappen georganiseerde selectieprocedures dienen te voldoen aan dezelfde normen als de selectieprocedures van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) en dat zij niet mogen worden gezien als een achterdeur om op eenvoudige wijze in dienst te komen bij de Europese Gemeenschappen;

32.

Verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat de agentschappen kunnen profiteren van passende ondersteuning van het EPSO bij het organiseren van selectieprocedures en dat er een mechanisme komt om de resultaten van deze procedures extern te valideren voordat er aanwervingen plaatsvinden.


(1)  PB C 319 van 30.12.2003, blz. 69.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 33.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(5)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 78 en 79.

(6)  Berekening volgens de beginselen van artikel 15 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 8)

(7)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 83, en PB L 333 van 20.12.2003, blz. 53 (paragraaf 18).

(8)  Aangenomen teksten van 13 januari 2004 (P5-TA(2004) 0015).

(9)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(10)  P5-TA(2004) 0015 (paragrafen 13 en 14).

(11)  P5-TA(2004) 0015 (paragraaf 24).

(12)  Zie paragraaf 13 van het speciaal verslag van de Rekenkamer over 2002 (blz. 64).


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/73


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) voor het per 23 juli 2002 afgesloten begrotingsjaar

(2004/718/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien de mededeling van de Commissie inzake de financiële staten van de EGKS per 23 juli 2002 (1),

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de financiële staten van de EGKS per 23 juli 2002 (2), inclusief de verklaring van 27 maart 2003 over de betrouwbaarheid van de rekeningen, opgesteld door de Commissie overeenkomstig artikel 45 quater, lid 5, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS-Verdrag),

Gezien het jaarverslag en betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer met betrekking tot de EGKS voor het per 23 juli 2002 afgesloten begrotingsjaar, vergezeld van de antwoorden van de Commissie (uitgebracht krachtens artikel 45 quater, leden 1 en 4, van het EGKS-Verdrag) (3) (C5-0646/2003),

Gelet op het EGKS-Verdrag, inzonderheid op artikel 78 octies en artikel 97,

Gelet op de artikelen 93 en 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0201/2004),

1.

Verleent de Commissie kwijting voor de uitvoering van de begroting van de EGKS voor het per 23 juli 2002 afgesloten begrotingsjaar;

2.

Neemt zijn opmerkingen in de daarbijbehorende resolutie op;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie met zijn opmerkingen te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Europese Investeringsbank en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

PatCOX


(1)  PB C 127 van 29.5.2003, blz. 2.

(2)  PB C 127 van 29.5.2003, blz. 2.

(3)  PB C 224 van 19.9.2003, blz. 1.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement houdende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) voor het per 23 juli 2002 afgesloten begrotingsjaar

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS-Verdrag), inzonderheid op artikel 78 octies en artikel 97,

Gezien het op 26 februari 2001 in Nice overeengekomen protocol (1) in de bijlage bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal,

Onder verwijzing naar de in het kader van de trialoog over de begrotingsprocedure goedgekeurde gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 21 november 2001 over de afspraken voor de tijd na de beëindiging van het EGKS-Verdrag (2),

Onder verwijzing naar de resoluties van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 juli 1998 (3) en 21 juni 1999 (4) betreffende het verstrijken van het EGKS-Verdrag,

Gezien de mededeling van de Commissie van 6 september 2000 aan de Raad, het Europees Parlement, het Raadgevend Comité voor de EGKS, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over het verstrijken van het „EGKS-Verdrag: Financiële activiteiten na 2002” (COM (2000) 518),

Gezien Besluit 2002/234/EGKS van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 februari 2002 betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (5), om het beheer van de „EGKS in vereffening” tot de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice te regelen, alsook gezien de daarbij afgegeven verklaringen (6) van de Commissie en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen,

Gezien Beschikking 2003/76/EG van de Raad van 1 februari 2003 tot vaststelling van de bepalingen die nodig zijn voor de uitvoering van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (7),

Gezien Beschikking 2003/77/EG van de Raad van 1 februari 2003 tot vaststelling van de financiële meerjarenrichtsnoeren voor het beheer van de activa van de EGKS in liquidatie en, wanneer de liquidatie is afgesloten, van de activa van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (8),

Gezien Beschikking 2003/78/EG van de Raad van 1 februari 2003 tot vaststelling van de technische meerjarenrichtsnoeren betreffende het onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (9),

Gezien het financieel verslag van de EGKS betreffende de periode van 1 januari tot en met 23 juli 2002 (10), gepubliceerd door het directoraat-generaal Economische en financiële zaken (dienst Financiële verrichtingen) van de Commissie,

Gezien het verslag van de Rekenkamer over de financiële staten van de EGKS per 23 juli 2002 (11), inclusief de verklaring van 27 maart 2003 over de betrouwbaarheid van de rekeningen, opgesteld door de Commissie overeenkomstig artikel 45 quater, lid 5, van het EGKS-Verdrag,

Gezien het jaarverslag en de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer van 26 juni 2003 met betrekking tot de EGKS voor het per 23 juli 2002 afgesloten begrotingsjaar, vergezeld van de antwoorden van de Commissie (uitgebracht krachtens artikel 45 quater, leden 1 en 4, van het EGKS-Verdrag) (12) (C5-0646/2003),

Gezien de mededeling van de Commissie „Financieel verslag van de EGKS in vereffening per 31 december 2002” (13),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2002 (14), met name de paragrafen 10.18 - 10.20 „Opgenomen en verstrekte leningen van de EGKS in liquidatie”,

Gezien de mededeling van de Commissie „Definitieve jaarrekening van de Europese Gemeenschappen - Begrotingsjaar 2002” (15),

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (16), inzonderheid op artikel 89, lid 7, en op het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (17), inzonderheid op artikel 147, lid 1, krachtens welke alle instellingen van de Gemeenschap alles in het werk moeten stellen om gevolg te geven aan de opmerkingen waarvan de kwijtingsbesluiten vergezeld gaan,

Gelet op het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad - Follow-upverslag over de kwijting 2001 - van 29 oktober 2003 (COM(2003) 651) en de follow-up (zie afdeling III van dat verslag) van de resolutie van het Europees Parlement over de kwijting voor de uitvoering van de begroting van de EGKS voor het begrotingsjaar 2001, aangevuld met een mededeling van directoraat-generaal Begroting van de Commissie van 30 januari 2004 aan het secretariaat van de Commissie begrotingscontrole,

Gelet op de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op de artikelen 93 en 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0201/2004),

A.

Overwegende dat de EGKS ook voor de periode van 1 januari tot en met 23 juli 2002 aanpassingssteun ten behoeve van werknemers en onderzoekssteun heeft gefinancierd, en wel ten belope van 35 miljoen EUR voor het eerste doel en 72 miljoen EUR voor het tweede doel, uit zijn exploitatiebegroting, alsook middels de vastlegging van middelen ten belope van 21 miljoen EUR voor het Rechar-programma voor sociale maatregelen in de kolenindustrie;

B.

Overwegende dat de EGKS-heffing op kolen- en staalproducten - tot dan toe één van de belangrijkste bronnen van inkomsten van de EGKS-begroting - op 1 januari 1998 door de Commissie op 0 % werd vastgesteld;

C.

Overwegende dat de belangrijkste bronnen van inkomsten van de EGKS in de afgelopen jaren bestonden uit beleggingen, het gebruik van reserves en van niet-benutte vastleggingen;

D.

Overwegende dat de financiële staten van de EGKS sinds 1997 een dalende tendens vertonen en op 23 juli 2002 839 miljoen EUR lager waren dan op 31 december 2001;

E.

Overwegende dat de kosten van financiële transacties van 12 miljoen EUR tot 69 miljoen EUR zijn gestegen, voornamelijk ten gevolge van waardecorrecties;

F.

Overwegende dat bij de inkomsten de post „rente” van 215 miljoen EUR naar 91 miljoen EUR is teruggelopen en de „inkomsten uit financiële transacties” van 19 miljoen EUR naar 16 miljoen EUR en die in verband met de operationele EGKS-begroting voor het laatste EGKS-begrotingsjaar van bijna zeven maanden van 65 miljoen EUR naar 21 miljoen EUR;

G.

Overwegende dat het op 23 juli 2002 nog uitstaande, met opgenomen leningen gefinancierde bedrag van de verstrekte leningen, die niet door garanties van de lidstaten waren gedekt, volledig door het garantiefonds werden gedekt, en dat deze verstrekte leningen werden berekend op 529 miljoen EUR;

H.

Overwegende dat op 23 juli 2003 de door de EGKS beheerde financiële middelen 1 557 miljoen EUR beliepen;

I.

Overwegende dat in de resolutie over groei en werkgelegenheid die door de Europese Raad van Amsterdam op 16 en 17 juni 1997 werd aangenomen, alsook in de hierboven vermelde resolutie van de Raad van 21 juni 1999 verzocht wordt gebruik te maken van de inkomsten van reserves voor een onderzoeksfonds voor sectoren die verband houden met de kolen- en staalindustrie;

J.

Overwegende dat de middelen die overblijven na aftrek van de afbetalingen voor uitstaande schulden beschouwd moeten worden als „eigen middelen” van de EU-begroting, die rente-inkomsten ten belope van waarschijnlijk ongeveer 60 miljoen EUR zullen opleveren, die voor onderzoek in de sectoren kolen en staal (buiten het kaderprogramma onderzoek) moeten worden gebruikt;

K.

Overwegende dat de beëindiging van het EGKS-Verdrag op 23 juli 2002 automatisch heeft geleid tot het verdwijnen van de rechtsvorm en de procedures van de EGKS, alsook tot ontbinding van het krachtens het EGKS-Verdrag opgerichte Raadgevend Comité;

L.

Overwegende dat het jaarverslag met betrekking tot de EGKS voor het per 23 juli 2002 afgesloten begrotingsjaar door de Rekenkamer op 26 juni 2003 werd goedgekeurd;

M.

Overwegende dat de Rekenkamer tot de slotsom komt dat de financiële staten een met de daadwerkelijke verhoudingen overeenkomend beeld geven van de vermogens- en financiële situatie van de EGKS per 23 juli 2002 en van de resultaten van haar actie in het op deze datum aflopende begrotingsjaar;

N.

Overwegende dat de Rekenkamer vaststelt dat de wettigheid en de regelmatigheid van de verrichtingen die ten grondslag liggen aan de rekeningen van de EGKS over het op 23 juli 2002 afgesloten begrotingsjaar, over het geheel genomen voldoende zijn verzekerd,

1.

Heeft respect voor de verdiensten van al diegenen die de EGKS gestart en vorm gegeven hebben, en daarmee een wezenlijke bijdrage aan de eenwording van Europa hebben geleverd;

2.

Roept de Commissie daarom, net als in de afgelopen jaren, op een voor brede verspreiding geëigend en in de officiële talen opgesteld document te publiceren met daarin een overzicht van het werk van de EGKS sinds haar oprichting; erkent dat de Commissie de voorbereidende werkzaamheden hiertoe heeft verricht, maar vindt dat deze energiek moeten worden voortgezet;

3.

Begroet de vooruitgang die geboekt is met betrekking tot de beëindiging van de activiteiten van de EGKS, met name het hierboven vermelde besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 februari 2002, dat de nodige rechtsgrond heeft gegeven voor het beheer van de „EGKS in vereffening” tot de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice op 1 februari 2003;

4.

Roept de Commissie, net als in de afgelopen jaren, met klem op om onverwijld een totaalbeoordeling van de oorspronkelijk door de EGKS gefinancierde onderzoeksactiviteiten te houden, in het bijzonder van de onderzoeksprogramma's voor kolen en van de criteria die zijn voorgesteld voor de selectie van nieuwe onderzoeksprojecten voor kolen, zoals voor staal reeds is gebeurd; beschouwt dergelijke beoordelingen als een belangrijke basis voor de acties van het nieuwe Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal;

5.

Stelt vast dat de EGKS de afgelopen 15 jaar voor toegepast onderzoek alleen al in de staalsector aan ondernemingen en instituten ongeveer 800 miljoen EUR heeft uitbetaald, zonder dat zij in de regel haar contractuele aandeel in de inkomsten uit de daardoor mogelijk gemaakte octrooien kreeg, zoals in de EGKS-onderzoekscontracten wel uitdrukkelijk was voorzien; roept de Commissie op om haar wettige aanspraak op haar aandeel in de inkomsten uit de financiering van onderzoek door registratieprocedures voor de octrooien en andere geëigende maatregelen te doen gelden;

6.

Erkent dat er enige vooruitgang is geboekt bij het oplossen van de veiligheidsproblemen bij het informaticasysteem dat gebruikt is voor het beheer van de EGKS-middelen; verwacht verder dat de Commissie ten volle rekening zal houden met alle door de Rekenkamer en de externe accountant gemaakte opmerkingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van het informaticasysteem;

7.

Stelt vast dat alle na 23 juli 2003 nog uitstaande bedragen van verstrekte leningen, die niet door garanties van de lidstaten waren gedekt, volledig door reserves van de EGKS zijn gedekt en stemt in met de strategie van een voorzichtig beheer van de financiën van de EGKS, respectievelijk van de „EGKS in vereffening”, waartoe de Commissie heeft besloten;

8.

Neemt nota van de vooruitgang die geboekt is bij het terugdringen van de administratiekosten, zoals uiteengezet in het document „Beëindiging van het EGKS-Verdrag: gevolgen voor de administratieve uitgaven van de Commissie” (dat op 30 januari 2004 door het directoraat-generaal Begroting aan de Commissie begrotingscontrole werd voorgelegd), en roept de Commissie op om het Parlement regelmatig op de hoogte te houden van de resultaten van haar jaarlijkse strategische planning met betrekking tot de nieuwe taken voor het personeel dat betrokken is bij het beheer van de „EGKS in vereffening”;

9.

Is verheugd over de vooruitgang die geboekt is bij het doorgeven van de ervaringen van het Raadgevend Comité voor de EGKS aan het Economisch en Sociaal Comité, en begroet met name het feit dat het nieuwe Raadgevend Comité voor de herstructurering van de industrie van het Economisch en Sociaal Comité, dat uit leden van het Economisch en Sociaal Comité en uit afgevaardigden van de representatieve beroepsorganisaties in de sectoren kolen en staal, alsook de daaraan gerelateerde sectoren bestaat, op 24 oktober 2002 is gestart en op 28 november 2002 zijn constituerende vergadering heeft gehouden; roept het Raadgevend Comité voor de herstructurering van de industrie op de resultaten van zijn besprekingen regelmatig in de officiële talen openbaar te maken;

10.

Is verheugd over de succesvolle afronding van de onderhandelingen met de nieuwe lidstaten over de voorwaarden voor hun participatie in het nieuwe Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal, waarbij hun betalingen zijn vastgesteld overeenkomstig hun economische situatie en de omvang van hun mijnbouwsector; verzoekt de Commissie het Parlement regelmatig op de hoogte te stellen van de toepassing in de praktijk van deze resultaten;

11.

Verzoekt de Commissie om alle vastleggingen van middelen regelmatig te controleren en alle bedragen te annuleren waarbij in de toekomst geen „beweging” te verwachten valt;

12.

Stelt vast dat het financieel verslag van de EGKS in vereffening per 31 december 2002 pas op 11 oktober 2003 in het Publicatieblad van de Europese Unie werd bekendgemaakt; begroet desalniettemin het alomvattende en heldere karakter van het verslag, iets dat herhaling verdient in de toekomstige financiële verslagen van de EGKS in vereffening, en roept de Commissie op om ten aanzien van de gegevens over de ontwikkeling en het gebruik van het EGKS-vermogen en de inkomsten daarvan een zo groot mogelijke transparantie aan de dag te leggen;

13.

Verwacht dat de Rekenkamer, die met betrekking tot het financieel verslag van de EGKS in vereffening per 31 december 2002 geen speciaal verslag heeft ingediend, jaarlijks de nodige controles verricht en de resultaten van die controles in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendmaakt;

14.

Benadrukt dat het er ook in de toekomst op zal toezien dat de inkomsten van het EGKS-vermogen daadwerkelijk voor onderzoek inzake kolen en staal worden gebruikt.


(1)  PB C 80 van 10.3.2001, blz. 67.

(2)  Document SN 4609/01 rev. 1 van de Raad.

(3)  PB C 247 van 7.8.1998, blz. 5.

(4)  PB C 190 van 7.7.1999, blz. 1.

(5)  PB L 79 van 22.3.2002, blz. 42.

(6)  PB L 79 van 22.3.2002, blz. 60.

(7)  PB L 29 van 5.2.2003, blz. 22.

(8)  PB L 29 van 5.2.2003, blz. 25.

(9)  PB L 29 van 5.2.2003, blz. 28.

(10)  ISBN 92-894-5199-8, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2003.

(11)  PB C 127 van 29.5.2003, blz. 2.

(12)  PB C 224 van 19.9.2003, blz. 1.

(13)  PB C 245 van 11.10.2003, blz. 2.

(14)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(15)  PB C 316 van 29.12.2003, blz. 1 (zie blz. 45).

(16)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(17)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/78


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 (Commissie)

(2004/719/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2002 — Deel I — Geconsolideerde verslagen over de uitvoering van de begroting en geconsolideerde financiële staten (1) (SEC(2003) 1104 - C5-0564/2003, SEC(2003) 1105 - C5-0565/2003),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van de gecontroleerde instellingen (2) (C5-0583/2003), alsmede de speciale verslagen van de Rekenkamer,

Gezien de betrouwbaarheidsverklaring van de rekeningen alsmede de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, afgegeven door de Rekenkamer overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (3) (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 274, 275 en 276, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op de artikelen 179 bis en 180 ter,

Gelet op Beschikking 2003/76/EG van de Raad van 1 februari 2003 tot vaststelling van de bepalingen die nodig zijn voor de uitvoering van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS-Verdrag) en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (4), inzonderheid op artikel 3,

Gelet op punt 3 van bijlage 1 van Besluit 2002/234/EGKS van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 februari 2002 betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (5),

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977, inzonderheid op artikel 89, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (6), inzonderheid op de artikelen 145 t/m 147,

Gelet op artikel 93 en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A5-0200/2004),

A.

Overwegende dat, overeenkomstig artikel 274 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, de Commissie de begroting uitvoert onder eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer,

1.

Verleent de Commissie kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank en te zorgen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 316 van 29.12.2003, blz. 1.

(2)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(3)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 12.

(4)  PB L 29 van 5.2.2003, blz. 22.

(5)  PB L 79 van 22.3.2002, blz. 42.

(6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/80


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

tot afsluiting van de rekeningen betreffende de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 (Commissie)

(2004/720/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002,

Gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2002 — Deel I — Geconsolideerde verslagen over de uitvoering van de begroting en geconsolideerde financiële staten (1) (SEC(2003) 1104 — C5-0564/2003, SEC(2003) 1105 — C5-0565/2003),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van de gecontroleerde instellingen (2) (C5-0583/2003), alsmede de speciale verslagen van de Rekenkamer,

Gezien de betrouwbaarheidsverklaring van de rekeningen alsmede de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, afgegeven door de Rekenkamer overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (3) (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 274, 275 en 276, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op de artikelen 179 bis en 180 ter,

Gelet op Beschikking 2003/76/EG van de Raad van 1 februari 2003 tot vaststelling van de bepalingen die nodig zijn voor de uitvoering van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (4), inzonderheid op artikel 3,

Gelet op van Besluit 2002/234/EGKS van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 februari 2002 betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (5), inzonderheid op bijlage I, punt 3,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977, inzonderheid op artikel 89, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (6), inzonderheid op de artikelen 145 t/m 147,

Gelet op artikel 93 en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A5-0200/2004),

A.

Overwegende dat overeenkomstig artikel 275 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap de Commissie verantwoordelijk is voor het opstellen van de jaarrekening;

1.

Keurt de afsluiting van de rekeningen goed betreffende de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank en te zorgen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 316 van 29.12.2003, blz. 1.

(2)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(3)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 12.

(4)  PB L 29 van 5.2.2003, blz. 22.

(5)  PB L 79 van 22.3.2002, blz. 42.

(6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement met opmerkingen bij het besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 (Commissie)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002,

Gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2002 — Deel I — Geconsolideerde verslagen over de uitvoering van de begroting en geconsolideerde financiële staten (1) (SEC(2003) 1104 - C5-0564/2003, SEC(2003) 1105 - C5-0565/2003),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van de gecontroleerde instellingen (2) (C5-0583/2003), alsmede de speciale verslagen van de Rekenkamer,

Gezien de betrouwbaarheidsverklaring van de rekeningen alsmede de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, afgegeven door de Rekenkamer overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (3) (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 274, 275 en 276, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op de artikelen 179 bis en 180 ter,

Gelet op Beschikking 2003/76/EG van de Raad van 1 februari 2003 tot vaststelling van de bepalingen die nodig zijn voor de uitvoering van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (4), inzonderheid op artikel 3,

Gelet op Besluit 2002/234/EGKS van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 februari 2002 betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (5), inzonderheid op bijlage I, punt 3,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977, inzonderheid op artikel 89, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (6), inzonderheid op de artikelen 145 t/m 147,

Gelet op artikel 93 en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A5-0200/2004),

A.

Overwegende dat de tenuitvoerlegging van het EU-beleid voornamelijk wordt gekenmerkt door „gedeeld beheer” door de Commissie en de lidstaten;

B.

Overwegende dat overeenkomstig artikel 53, lid 3, van het Financieel Reglement „de taken tot uitvoering van de begroting aan de lidstaten gedelegeerd” worden wanneer de Commissie de begroting onder gedeeld beheer uitvoert;

C.

Overwegende dat een van de belangrijkste doelstellingen van de modernisering van het boekhoudsysteem van de Europese Gemeenschappen (MAS), die in de mededeling van de Commissie van 17 december 2002 (COM(2002) 755) werd aangekondigd, de ontwikkeling is van een geïntegreerd systeem op transactiebasis dat een beter beeld geeft van de financiële situatie van de Gemeenschappen doordat daarin alle activa en passiva worden opgenomen zodra die ontstaan, en niet wordt gewacht totdat een bedrag wordt ontvangen of betaald;

D.

Overwegende dat de administratieve hervorming een van de belangrijkste doelstellingen van de huidige Commissie was, dat het Witboek „Hervorming van de Commissie” (COM(2000) 200) op 1 maart 2000 werd goedgekeurd en dat de Commissie de toezegging heeft gedaan een ambitieus programma ten uitvoer te zullen leggen ter versterking van onafhankelijkheid, verantwoordingsplicht, doeltreffendheid, transparantie en toepassing van de hoogste normen met betrekking tot verantwoordelijkheid;

E.

Overwegende dat de kwijtingsprocedure onder andere tot doel heeft het financiële beheer van de Europese Unie te verbeteren door op basis van de verslagen van de Rekenkamer en de antwoorden en adviezen van de instellingen een betere basis voor de besluitvorming tot stand te brengen;

F.

Herinnerend aan de noodzaak de beschikking te hebben over duidelijke capaciteitsindicatoren voor iedere afdeling van de Commissie die grotere sommen geld uitgeeft om de vooruitgang in het financiële beheer van jaar tot jaar te kunnen beoordelen,

A.   HORIZONTALE KWESTIES

Gedeeld beheer

Algemene vraagstukken

1.

Wijst erop dat er op de belangrijkste terreinen van de begroting - landbouw en structuurfondsen - sprake is van gedeeld beheer en merkt op dat de Rekenkamer aanbeveelt deze twee terreinen bijzonder aandachtig te bekijken „als gevolg van hun complexe karakter en de vele administratieve niveaus die ermee gemoeid zijn” (jaarverslag over het begrotingsjaar 2002, paragraaf 0.11);

2.

Is het eens met de opvatting van de Rekenkamer betreffende de noodzaak dat zowel de Commissie als de lidstaten meer aandacht moeten schenken aan een vorm van beheer waarbij een scheiding wordt aangebracht tussen de financiering van communautair beleid en de uitvoering daarvan, en dat het daarbij in het geval van de Gemeenschap gaat om 77,6 % van de vastleggingskredieten in 2002;

3.

Wijst erop dat het zogenaamde „gedeelde beheer” is gebaseerd op enerzijds de communautaire wetgeving, als primair recht, en wel artikel 274 van het Verdrag („De lidstaten werken met de Commissie samen om te verzekeren dat de toegekende kredieten volgens het beginsel van goed financieel beheer worden gebruikt”), alsmede op het secundaire recht, en wel artikel 53, lid 3, van het Financieel Reglement („Wanneer de Commissie de begroting onder gedeeld beheer uitvoert, worden de taken tot uitvoering van de begroting aan de lidstaten gedelegeerd ...”);

4.

Benadrukt dat uit twee voorschriften duidelijk blijkt dat de Commissie de eerstverantwoordelijke is voor het beheer van deze communautaire kredieten en verzoekt de Commissie dan ook met maatregelen te komen waarin de ondergeschikte positie van de lidstaten tot uiting komt, en te zorgen voor een goed financieel beheer op dit terrein;

5.

Is van oordeel dat er geen voorschriften zijn op grond waarvan de Commissie zich kan onttrekken aan haar financiële verantwoordelijkheid door deze over te dragen aan de lidstaten, terwijl juist bij hen de oorzaak van de niet-naleving ligt;

6.

Is derhalve van oordeel dat een zinvolle toepassing van het concept van „gedeeld beheer” alleen mogelijk is indien dit is gebaseerd op de grondgedachte dat de Unie een gedeelte van haar bevoegdheden delegeert aan de lidstaten en dat deze laatste verplicht zijn om hun deel van het werk ook daadwerkelijk voor hun rekening te nemen, overeenkomstig de richtlijnen van de Unie;

7.

Wijst erop dat de financiële kenmerken van gedeeld beheer zijn gelegen in het feit dat de betalingen aan ontvangers van steun worden verricht door de door de lidstaten aangewezen nationale autoriteiten, en dat, ondanks het feit dat de lidstaten de communautaire kredieten uitkeren, in geval van niet-ontdekte of niet ter kennis gebrachte fraude of onregelmatigheden, de financiële gevolgen hiervan ten laste komen van de EG-begroting en niet van de begroting van de lidstaten;

Verantwoordelijkheid van de Commissie

8.

Benadrukt dat het dagelijkse beheer weliswaar is gedeeld, maar dat de financiële verantwoordelijkheid en de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting ondeelbaar is en berust bij de Commissie, overeenkomstig artikel 274 van het Verdrag („de Commissie voert de begroting … uit onder haar eigen verantwoordelijkheid, … en met het beginsel van goed financieel beheer”);

9.

Dringt bij de Commissie aan op een aanzienlijke begroting van het aantal „sunset clauses” (horizonbepalingsclausules) die in wetgeving en gedetailleerde effectbeoordelingen zijn opgenomen;

10.

Wijst erop dat in artikel 53, lid 5, van het Financieel Reglement de ondeelbaarheid van de financiële verantwoordelijkheid wordt bevestigd: „bij gedeeld of gedecentraliseerd beheer vergewist de Commissie zich ervan dat de middelen overeenkomstig de toepasselijke voorschriften worden besteed door procedures voor de goedkeuring van de rekeningen of financiële correctiemechanismen toe te passen die haar in staat stellen haar eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting op zich te nemen, overeenkomstig artikel 274 van het EG-Verdrag en artikel 179 van het Euratom-Verdrag”;

Verantwoordelijkheid van de lidstaten

11.

Vestigt de aandacht op het feit dat de verantwoordelijkheid van de lidstaten met name is vastgelegd in de volgende bepalingen:

Artikel 280 van het Verdrag:

„De Gemeenschap en de lidstaten bestrijden fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, met overeenkomstig dit artikel te nemen maatregelen die afschrikwekkend moeten werken en in de lidstaten een doeltreffende bescherming moeten bieden.

De lidstaten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad.

Onverminderd de andere bepalingen van dit Verdrag coördineren de lidstaten hun optreden om de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude te beschermen. Zij organiseren daartoe samen met de Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten.”.

Artikel 274 van het Verdrag, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam:

„De lidstaten werken met de Commissie samen om te verzekeren dat de toegekende kredieten volgens het beginsel van goed financieel beheer worden gebruikt.”;

Standpunt van de Rekenkamer inzake gedeeld beheer

12.

Vestigt de aandacht op het feit dat de Rekenkamer sinds 1994 in haar betrouwbaarheidsverklaringen heeft aangegeven dat bij de desbetreffende operaties vaak fouten worden gemaakt, in het bijzonder voor wat betreft door de lidstaten verrichte betalingen in de gevallen waarin sprake is van gedeeld beheer; betreurt het dat het begrotingsjaar 2002 zich in dit opzicht niet onderscheidt van de vorige begrotingsjaren:

„a)

met betrekking tot het EOGFL-Garantie zijn bij de betalingen opnieuw materiële fouten gemaakt. In de steunregel voor akkerbouwgewassen is het risico op fouten minder groot dan bij de premies per stuks vee, terwijl de overige uitgavencategorieën, die niet zijn onderworpen aan het geïntegreerde beheers- en controlesysteem (GBCS), een hoger risiconiveau hebben omdat zij zijn onderworpen aan minder efficiënte controles,

b)

met betrekking tot de structurele acties doen zich, ondanks een verbetering van de controlesystemen, met name bij de Commissie, in de lidstaten nog steeds dezelfde fouten voor en met een even grote frequentie als in de vorige jaren” (7);

13.

Vestigt de aandacht op de belangrijkste resultaten van de onderzoeken van de Rekenkamer met betrekking tot de twee belangrijkste terreinen waarop sprake is van gedeeld beheer in het begrotingsjaar 2002 (8):

LANDBOUW

De verklarende instanties hebben een voorbehoud gemaakt bij uitgaven ten belope van 300 miljoen EUR vanwege problemen in verband met de behandeling van de verrichtingen door de betaalorganen (4.8.b)),

de Commissie heeft de rekeningen voor een kwart van het in totaal gedeclareerde bedrag afgewezen (4.8.b)),

de controles van de verklarende instanties geven geen zekerheid over de juistheid van de informatie die aan de betaalorganen wordt verstrekt in aanvragen in het kader van GLB-regelingen (4.7.d)),

het GBCS (9) levert belangrijke informatie op voor wat betreft de wettigheid en regelmatigheid van de door het EOGFL verrichte betalingen, doch het GBCS heeft slechts betrekking op ongeveer 58 % van deze betalingen (1.43) en slechts 14 lidstaten hebben het volledig in werking gesteld (4.23) ondanks het feit dat de „GBCS-inspectieresultaten belangrijke bewijzen leveren voor de wettigheid en regelmatigheid van de GLB-verrichtingen” (4.13); is van oordeel dat lidstaten die de uitvoering van een GBCS achterwege hebben gelaten, hun dienovereenkomstige recht op landbouwsteun uit het EOGFL-Garantie dienen te verliezen;

evenals in voorgaande jaren zijn in de GLB-uitgaven fouten vastgesteld die van materieel belang zijn (4.49).

STRUCTUURGFONDSEN

Feilen van het systeem

De lidstaten hebben de beheersautoriteiten, de betalingsautoriteiten en de bemiddelende instanties soms pas eind 2002 adequaat begeleiding geboden bij de installatie van de nodige beheers- en controlesystemen die noodzakelijk zijn voor wat betreft de interventievormen in de programmeringsperiode 2000-2006 (5.27);

nog niet alle door de Rekenkamer onderzochte beheers- en controlesystemen voldoen aan de vereisten in de regelgeving, ofschoon het derde uitvoeringsjaar van de programmeringsperiode 2000-2006 reeds is ingegaan (5.32).

ongeveer 15 % van de totale uitgaven voor de periode 2000-2006 is betaald zonder dat de Commissie voldoende zekerheid had dat de nationale toezichtsystemen en -controles naar behoren functioneren (5.32).

Steekproeven

Als voorbeeld van fouten bij de uiteindelijke begunstigden die van invloed zijn op de subsidiabiliteit van uitgaven, noemt de Rekenkamer het meerekenen van acties of personen die geen verband hielden met de betrokken programma's, het niet meerekenen van de gegenereerde of andere inkomsten bij de berekening van de nettokosten van projecten, het meermalen declareren van dezelfde uitgaven, uitgaven zonder bewijsstukken, gebruik van willekeurige percentages voor kostentoerekening, berekeningsfouten en meerdere andere gevallen van niet-naleving van de communautaire voorschriften (5.40);

14.

Vestigt de aandacht op de herhaalde opmerkingen van de Rekenkamer omtrent de ernstige tekortkomingen in de toezicht- en controlesystemen van de lidstaten en betreurt het feit dat de lidstaten moeilijk te bewegen zijn tot samenwerking met de Commissie als het erom gaat te waarborgen dat de kredieten worden besteed overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer, en dat zij aan deze verplichting maar schoorvoetend en met de nodige vertragingen voldoen;

15.

Acht voor een goed begrip van deze situatie de volgende punten van groot belang:

a)

de rechtsgrond voor gedeeld beheer wordt uitgewerkt in de secundaire wetgeving (hoofdzakelijk in de sectoriële wetgeving betreffende het EOGFL-Garantie en de structuurfondsen), en niet in het Verdrag,

b)

ofschoon de Commissie initiatiefrecht heeft op het gebied van sectoriële wetgeving en vanuit juridisch oogpunt feitelijk verantwoordelijk is voor de uitvoering van de begroting overeenkomstig genoemd artikel 274 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, kunnen haar bevoegdheden worden beperkt door sectoriële wetgeving van de Raad en het Parlement,

c)

de Commissie heeft geen andere mogelijkheid tot handelen dan die welke is vastgesteld in de sectoriële wetgeving, die in de regel de Commissie geen andere middelen biedt dan controle-instrumenten en -procedures en financiële correcties;

16.

Benadrukt dat de bevoegdheid van de Commissie op het gebied van toepassing van sectoriële wetgeving onverminderd de verplichtingen van de Commissie op grond van het Verdrag wordt vastgelegd door de wetgevingsautoriteit waarbij een verstoring van het evenwicht tussen deze twee terreinen kan ontstaan met negatieve gevolgen voor de mogelijkheden om te waarborgen dat de kredieten worden besteed overeenkomstig het principe van goed financieel beheer;

17.

Wijst erop dat de algemene politieke verantwoordelijkheid op grond van het Verdrag ondubbelzinnig bij de Commissie ligt; constateert dat de verantwoordelijkheid voor de vele zwakke punten, zoals onderstreept door de Rekenkamer, moet worden toegeschreven aan het feit dat de Commissie heeft nagelaten zich ervan te vergewissen dat dergelijke controlesystemen functioneren; dit vloeit ook voort uit de complexe aard van de wetgeving en de tekortkomingen van de supervisie- en controlesystemen in de lidstaten;

Aanbevelingen

18.

Is van oordeel dat het - onder andere met het oog op de uitbreiding - absoluut noodzakelijk is een goed evenwicht te vinden tussen de verantwoordelijkheid van de Commissie en de wetgevende middelen die haar ter beschikking staan om deze verantwoordelijkheid in te vullen;

19.

Is van oordeel dat uit de bepalingen betreffende gedeeld beheer de noodzaak blijkt een klimaat te creëren van coördinatie, samenwerking en dialoog tussen de instanties die bij de uitvoering van de begroting een rol spelen, en dat het zonder dit klimaat moeilijk zal zijn om de begroting uit te voeren overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

20.

Meent voorts dat dit klimaat van wederzijds overleg kan leiden tot een gemeenschappelijke visie op de risico's en tekortkomingen die zich bij de uitvoering van de begroting op dit terrein hebben voorgedaan;

21.

Wijst erop dat de Commissie er groot belang bij heeft dat de bepalingen inzake controle en toezicht volledig worden nageleefd en dat de achteloze houding van de Commissie op dit punt alleen maar leidt tot verzwakking van haar eigen positie op de beleidsterreinen waarin sprake is van gedeeld beheer;

22.

Verzoekt de Commissie de uitvoering van de begroting in de komende begrotingsjaren te verbeteren door:

ALGEMEEN

a)

erop toe te zien dat in de sectoriële wetgeving geen uitzonderingen worden geïntroduceerd voor wat betreft de toepassing van het Financieel Reglement;

b)

meer aandacht te besteden aan de dubbele rol van de lidstaten als leden van de Raad en als nationale overheden, en hierbij haar verplichting om de begroting ten uitvoer te leggen overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer niet uit het oog te verliezen;

c)

bij eigen optreden en dat van de lidstaten op terreinen waarin sprake is van gedeeld beheer strikt toe te zien op naleving van de Verdragsbepalingen en het secundaire recht;

d)

de eventuele introductie van nieuwe gemeenschappelijke voorschriften die het beter mogelijk maken dat de nationale autoriteiten hun deel van het werk doen;

e)

de financiële belangen van de Gemeenschap, die niet noodzakelijkerwijze samenvallen met de belangen van de verschillende lidstaten, deugdelijk te beschermen;

LANDBOUW

f)

vaste en hogere correctiepercentages voor te stellen om de tekortkomingen van het systeem op te vangen;

g)

alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat het GBCS in alle lidstaten wordt toegepast;

STRUCTUURFONDSEN

h)

het verrichten van een onderzoek naar de administratieve capaciteit van de oude lidstaten en de nieuwe lidstaten en door de frequentie van de controles op te voeren in landen en regio's met een relatief zwakke bestuursstructuur;

i)

aanzienlijke verbetering van haar instrumenten voor controle op de naleving van het additionaliteitsbeginsel en de bepalingen inzake subsidiabiliteit;

j)

volledige uitoefening van het recht om in situ controles te verrichten en de lidstaten financiële correcties op te leggen;

23.

Is van oordeel dat gedeeld beheer als beheersmethode geschikt is voor de tenuitvoerlegging van het communautaire beleid op de twee belangrijkste begrotingsterreinen, landbouw en de structuurfondsen, die worden gekenmerkt door een groot aantal begunstigden en hoge bedragen (77,6 % van de vastleggingskredieten in 2002); benadrukt echter dat het voor een goede tenuitvoerlegging van dit beleid noodzakelijk is dat zowel de Commissie als de nationale autoriteiten hun respectieve taken goed vervullen;

Boekhoudkundig onderzoek en gedeeld beheer

24.

Verwelkomt de initiatieven van de Commissie om de auditprogramma's te coördineren en te harmoniseren alsmede de methoden die erop zijn gericht om te komen tot een integraal concept voor audits;

25.

Is geïnteresseerd in de uitwerking van dit initiatief en wenst in het follow-upverslag van de Commissie op de hoogte te worden gehouden van de behaalde successen, eventueel vastgesteld gebrek aan medewerking, overwonnen obstakels en het tijdschema voor toekomstige acties;

26.

Stemt in met het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan de zogeheten „vertrouwenscontracten”; heeft begrip voor de schaarse informatie hierover gezien het prille stadium waarin dit proefproject verkeert, doch wenst punctueel op de hoogte te worden gehouden van de resultaten van dit proces en van de maatregelen die zijn vastgesteld om ondertekening van dergelijke contracten te stimuleren, ondanks het vrijwillige karakter ervan; stelt met genoegen vast dat Oostenrijk en Denemarken bereid zijn zich aan deze maatregel te onderwerpen en dringt er met klem bij de andere lidstaten op aan hun voorbeeld volgen;

27.

Is bezorgd over het ontbreken van vertrouwenscontracten met de lidstaten in het kader van het Europees Sociaal Fonds (10);

28.

Is van mening dat zowel de lidstaten als de Commissie moeten werken aan de vaststelling van een uniforme strategie voor financiële controle van de programma's die voor gedeeld beheer in aanmerking komen; is in dit verband verheugd over de door de Commissie en enkele lidstaten gedane inspanningen om vertrouwenscontracten op te stellen; is van oordeel dat parallel met deze inspanningen een betrouwbare procedure voor de afgifte van een betrouwbaarheidsverklaring moet worden gevolgd die jaarlijks op het niveau van de voor het structuurfonds bevoegde instanties in de lidstaten moet worden afgewikkeld en waarvan het resultaat vervolgens op communautair niveau wordt gebruikt; neemt kennis van het verzet dat veel lidstaten hebben aangetekend tegen het plan van een dergelijke jaarlijkse betrouwbaarheidsverklaring, zoals voor het eerst op 7 oktober 2002 door de Commissie voorgesteld in een zitting met de bevoegde ministers van de lidstaten; hekelt echter het kennelijke gemis aan bereidheid bij de Commissie om in het kader van de comitologie actief vaart achter deze voorstellen te zetten;

Terugvordering

29.

Stelt in het licht van de antwoorden van de Commissie (11) vast dat op het gebied van de terugvordering van onverschuldigde betalingen sprake is van een sterke versnippering;

30.

Verlangt inzicht in de harmonisatiecriteria voor het beheer hiervan en de mate waarin een en ander wordt nageleefd;

31.

Verzoekt de Commissie in haar follow-upverslag een volledig overzicht te verstrekken dat homogene vergelijkingen mogelijk maakt en periodiek wordt bijgewerkt, en waarin voldoende informatie wordt opgenomen over uitstaande bedragen, aantallen afgewerkte en nog af te werken dossiers en de efficiencygraad van elk van de terugvorderingseenheden;

Hervorming van de Commissie

Algemene aspecten

32.

Constateert dat de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de diverse maatregelen van het Witboek uiteenloopt; constateert dat ondanks deze vooruitgang op diverse terreinen vertraging is opgelopen en dat diverse problemen nog uit de weg moeten worden geruimd;

33.

Neemt kennis van de mededeling van de Commissie van 10 februari 2004 over de voltooiing van de hervorming: voortgangsverslag en maatregelen voor 2004 (COM(2004) 93); erkent dat de aanneming van bijna alle van de 98 hervormingsmaatregelen de afronding betekent van de wetgevingsfase, maar dat de dynamiek van de hervorming gehandhaafd moet blijven om te zorgen voor een volledige uitvoering;

34.

Wijst erop dat het van essentieel belang is dat op korte termijn vooruitgang wordt geboekt met de „administratieve cultuur” en dat daartoe alles in het werk wordt gesteld zodat het systeem dat rondom de gedelegeerde ordonnateurs is opgezet, optimaal functioneert; is van mening dat verdere inspanningen noodzakelijk zijn om een mentaliteitsverandering tot stand te brengen met betrekking tot het verantwoordelijkheidsgevoel van het personeel, zodat iedere ambtenaar of medewerker, ongeacht zijn positie binnen de hiërarchie, zich verantwoordelijk voelt voor en persoonlijk betrokken bij het werk van het gehele team; verwacht van het kaderpersoneel dat het geen moeite zal sparen om dit doel te verwezenlijken;

35.

Dringt erop aan dat zo spoedig mogelijk de noodzakelijke stappen worden ondernomen om de hervorming te optimaliseren, met name op het gebied van de menselijke hulpbronnen (identificatie van de prioriteiten, met inbegrip van de „negatieve prioriteiten”, herverdeling van de middelen om ze aan prioritaire acties te kunnen toewijzen, evaluatie van de opleidingsbehoeften en activiteiten om het „gebrek aan bekwaamheden” op te vullen) en de invoering van de 24 controlenormen; rekent erop dat deze vooruitgang reeds in de volgende jaarlijkse activiteitenverslagen aantoonbaar is;

36.

Is verheugd over de maatregelen van de Commissie om in de toekomst vooruitgang te boeken met betrekking tot de harmonisatie van de voorwaarden waaronder de directeuren-generaal in hun jaarverslagen punten van voorbehoud kunnen maken; spreekt de hoop uit dat deze maatregelen bij de opstelling van de komende jaarverslagen van kracht worden om de punten van voorbehoud te kunnen evalueren en na te gaan welke corrigerende maatregelen dienen te worden getroffen;

37.

Is van mening dat het onderdeel van de hervorming dat betrekking heeft op de wijziging van het statuut van de ambtenaren ook van belang is omdat het hier om een essentieel instrument gaat om de hervorming van het personeelsbeheer te flankeren; rekent er derhalve op dat de Commissie rekening houdt met het standpunt van het Parlement terzake;

38.

Stelt met tevredenheid vast dat de Commissie ernaar streeft om tot een algemene „klokkenluidersdoctrine” te komen; constateert dat een dergelijke doctrine alleen dan werkelijk effectief werkt indien de personeelsleden ervan op de hoogte zijn; moedigt de Commissie aan ervoor te zorgen dat deze informatie vrijelijk beschikbaar is voor haar personeel;

Gedecentraliseerde financiële controle en risico-evaluatie

39.

Erkent dat de Commissie zich grote moeite heeft getroost om de overgang van een centraal naar een decentraal controlestelsel (dit wil zeggen controle door het management zelf) te waarborgen, hetgeen onder andere met zich heeft gebracht dat er ruim 200 posten werden overgeheveld van het directoraat-generaal Financiële controle, deels naar andere directoraten-generaal ter versterking van hun internecontrolesystemen en deels naar de nieuwe interneauditcapaciteit;

40.

Herinnert eraan dat de prangende vraag in elke discussie over de meest adequate structuur voor en vorm van financiële controle zal zijn hoe er een passend evenwicht kan worden gevonden tussen de eisen van bedrijfsvoering en die van controle; meent dat een zorgvuldige inachtneming van de voorschriften en richtsnoeren niet altijd betekent dat er sprake is van een doeltreffende taakuitvoering;

41.

Is van mening dat een controlesysteem dat uitsluitend is gericht op het vermijden van formele fouten verbeteringen op het gebied van de doeltreffendheid kan frustreren, omdat het leidt tot een overdreven op regels gebaseerde handelwijze met als consequentie minder flexibiliteit en meer bureaucratie; is dan ook van mening dat risico-evaluatie een doorslaggevende factor is bij de uitvoering van de interne controle, omdat alleen door middel van risico-evaluatie kan worden gewaarborgd dat het resultaat van de interne controle in verhouding staat tot de kosten;

42.

Stelt vast dat de in 2000 door de Commissie vastgestelde en in 2001 gewijzigde 24 normen op het gebied van de interne controle, die als kader dienen voor het uitvoeren van de interne controle bij de Commissie, nog steeds niet volledig van kracht zijn; merkt op dat norm nr. 11 als volgt luidt: „Each DG shall systematically analyse risks in relation to its main activities at least once a year, develop appropriate action plans to address them and assign staff responsible for implementing those plans” (12);

43.

Acht, gelet op de doorslaggevende rol van de risico-evaluatie op het gebied van de interne controle, de verslaglegging van de Commissie over de uitvoering van deze norm zowel verontrustend als onbevredigend (13); verzoekt derhalve de Commissie meer prioriteit te geven aan de tenuitvoerlegging van zowel de risico-evaluaties als de overige elementen van het systeem van interne controle; vertrouwt op een snelle algemene toepassing van de normen voor interne controle (14);

44.

Betreurt het gebrek aan accountants binnen de Commissie; neemt kennis van de veelvuldige wisselingen van rekenplichtigen in 2002;

Hervorming van het boekhoudsysteem

45.

Stelt vast dat het toekomstige boekhoudsysteem moet zorgen voor volledige capaciteit voor boekhouding op transactiebasis, consistentie van gegevens en veilige toegang;

46.

Benadrukt dat een van de vragen is of de Commissie een radicale operatie moet uitvoeren en onmiddellijk moet overstappen op een volledig geïntegreerd standaardpakket, of dat ze dat geleidelijk moet invoeren door in een tussenfase rekening te houden met de behoeften van de plaatselijke systemen;

47.

Neemt ervan kennis dat de Commissie de voorkeur geeft aan die laatste oplossing, omdat ze die methode veiliger en zekerder acht en omdat uitgebreide validatie nodig is voordat de plaatselijke systemen op het centrale systeem kunnen worden aangesloten;

48.

Neemt kennis van de volgende vorderingen in de uitvoering van de eerste stadia van de hervorming in 2003:

a)

vaststelling van boekhoudnormen,

b)

documentatie van gebruikersvereisten,

c)

definitie van boekingen,

d)

lijst van boekingen voor de codering van alle transacties,

e)

boekhoudhandleiding;

49.

Neemt kennis van de door Price Waterhouse Coopers uitgevoerde haalbaarheidsstudie over het MAS-project van de Commissie voor de modernisering van het boekhoudsysteem en de belangrijkste aanbevelingen die erin worden geformuleerd om het project tot een goed einde te brengen;

50.

Herinnert eraan dat het Financieel Reglement uitgaat van een duaal systeem, namelijk een combinatie van boekhouding op transactiebasis voor de algemene financiële rekeningen en een systeem op kasbasis voor de begrotingsboekhouding; merkt op dat die regeling voor de boekhouding van de overheid is goedgekeurd door de International Federation of Accountants en dat dit systeem door de meeste lidstaten wordt toegepast; wijst er echter op dat dit systeem inhoudt dat de uitvoering van de begroting en de begrotingsresultaten voortdurend met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht;

51.

Wijst erop dat dit „duale systeem” een dubbele boekhouding mogelijk maakt voor de algemene financiële rekeningen terwijl een enkelvoudige boekhouding wordt toegepast voor de begrotingsboekhouding die wordt gebruikt door de begrotingsautoriteit om de stand van de uitvoering van de begroting te controleren;

52.

Waardeert de pogingen van de Commissie om zich te houden aan het in de geldende regelgeving vastgelegde tijdschema doch beseft, gelet op de ervaringen van verschillende lidstaten die een soortgelijk proces van modernisering van de overheidsboekhouding hebben ingezet, dat dit tijdschema uiterst strak is; stelt daarom een gefaseerde benadering voor, waarbij allereerst een inspanning wordt gedaan om eventuele zwakke plekken in de beveiliging en discrepanties in de boekhouding weg te werken, in tweede instantie ervoor wordt gezorgd dat de boekhouding in 2005 op transactiebasis kan gebeuren en, ten slotte, een coherent en geïntegreerd systeem tot stand wordt gebracht om de nieuwe architectuur te ondersteunen;

53.

Is van mening dat alle EU-instellingen en gedecentraliseerde agentschappen ervoor moeten zorgen dat ook zij over boekhoudsystemen beschikken die met het nieuwe kader compatibel zijn en gebaseerd zijn op analoge principes en normen, zoals voorgeschreven door het Financieel Reglement;

54.

Meent dat de volledige medewerking en input van alle Commissiediensten (belanghebbenden) voor het succes van de modernisering van het boekhoudingsysteem onontbeerlijk zijn; verwacht ook dat directoraat-generaal Begroting zoveel mogelijk rekening houdt met de behoeften van de gebruikers;

55.

Onderstreept de hoge prioriteit die het Parlement verleent aan de eenvormigheid van de gegevens in het nieuwe systeem, in het bijzonder de totstandbrenging van een centraal facturenregister en een contractantendatabank die volledige, accurate en gedetailleerde informatie verstrekt over de stand van de contractuele betrekkingen van de instelling;

56.

Verwijst naar de termijn van 2005 voor de validatie van de interfaces tussen de plaatselijke systemen en het centrale systeem, na het verstrijken waarvan door niet-gevalideerde systemen verstrekte gegevens niet zullen worden erkend; vraagt de garantie dat die termijn voor alle diensten zonder uitzondering wordt gehaald;

57.

Erkent dat optie 3, zoals die in de bovengenoemde mededeling van de Commissie over MAS wordt voorgesteld, de enige realistische, zij het voorlopige oplossing is om aan de belangrijkste vereisten van een modern boekhoudsysteem op transactiebasis tegen 1 januari 2005 en aan de sectorale behoeften van de operationele diensten tegemoet te komen; onderstreept dat de termijn van 2005, opgelegd door het nieuwe Financieel Reglement en daarom een prioritaire doelstelling voor het Parlement, niet het eindpunt van het hervormingsproces is omdat het IT-systeem ter ondersteuning van een nieuwe boekhoudkundige architectuur nog zal moeten geïnstalleerd om de doelstelling van een volledig geïntegreerd systeem (zoals die in optie 2 wordt geformuleerd) te bereiken;

58.

Herinnert eraan dat de interne controledienst en de Rekenkamer in het Comité Standaarden voor de jaarrekening en in de Project Oversight Board in het kader van het MAS-project de status van waarnemer hebben, en dringt er bij hen op aan nauwlettend toe te zien op de vorderingen bij de hervorming, tijdig constructief advies te verlenen en, zo nodig, snel waarschuwingen te geven waarmee de projectleiders bij de uitvoering van de verschillende fases rekening dienen te houden;

De controlestructuren na de hervorming

Algemene kwesties

59.

Herinnert eraan dat de administratieve hervorming een van de belangrijkste doelstellingen is geweest van de huidige Commissie, dat het Witboek „Hervorming van de Commissie” op 1 maart 2000 werd goedgekeurd en dat de Commissie zich heeft verbonden tot het in de praktijk ten uitvoer leggen van een ambitieus programma gericht op versterking van de onafhankelijkheid, verantwoordelijkheid, doelmatigheid, transparantie en toepassing van zeer strikte richtsnoeren op het gebied van aansprakelijkheid; wijst erop dat een groot aantal belangrijke en noodzakelijke stappen in de goede richting zijn gezet, en het nog steeds noodzakelijk is erop toe te zien dat eventuele obstakels voor de hervorming uit de weg worden geruimd;

60.

Is van mening dat de algemene voorwaarden van contracten met de Europese instellingen de contractsluitende partij moeten verplichten volledig samen te werken bij het ophelderen van het uiteindelijke eigendom van belangrijke posities binnen de betrokken onderneming wanneer er reden is om een mogelijk belangenconflict te vermoeden;

61.

Wijst erop dat uit het onderzoek naar de bij Eurostat vastgestelde problemen blijkt dat er beschermingsconstructies moeten komen tegen het achterhouden van kritische informatie;

62.

Wijst erop dat het financieel beheer en de controlestructuren momenteel de volgende organisatorische sleutelelementen omvatten:

a)

de directeuren-generaal als gedelegeerde ordonnateurs,

b)

de interne controleur,

c)

het Comité Follow-up audit,

d)

interne audit-capaciteiten (op het niveau van het directoraat-generaal),

e)

de rekenplichtige,

f)

de Centrale Financiële Dienst in het directoraat-generaal Begroting;

63.

Is van oordeel dat de zaak-Eurostat heeft aangetoond dat het noodzakelijk is de bestaande betrekkingen tussen de verschillende actoren en tussen de individuele commissarissen en het college van commissarissen te herzien, en dat ook het functioneren van de verantwoordelijkheidsketen onder de loep moet worden genomen om ervoor te zorgen dat niet alleen op het gebied van financieel beheer maar ook voor wat betreft de bestuursstructuur van de Commissie vorderingen worden geboekt;

64.

Bevestigt paragraaf 1 van zijn resolutie van 4 december 2003 (15) dat het onverstandig is geweest om de bevoegdheden inzake de opstelling van de begroting, boekhouding en fraudebestrijding bij een en dezelfde commissaris neer te leggen, omdat dit tot een onvermijdelijk belangenconflict leidt; bevestigt zijn eis dat een dergelijk belangenconflict in de toekomst wordt vermeden; verzoekt de Commissie om stappen te nemen teneinde een scheiding aan te brengen tussen de verantwoordelijkheid van de commissaris voor de begroting en de verantwoordelijkheid voor de begrotingscontrole;

65.

Onderstreept het politieke belang dat het hecht aan de constateringen en conclusies onder het hoofdje „Eurostat” van zijn resolutie van 29 januari 2004 over de follow-up van de kwijting 2001 wat betreft de opheldering van de verantwoordelijkheden voor de gebeurtenissen bij Eurostat en stelt vast dat het voorleggen door het OLAF aan de gerechtelijke instanties van de onregelmatigheden bij Eurostat maant tot waakzaamheid omtrent de eventuele noodzaak om van de betrokken commissarissen te verlangen dat zij, afhankelijke van het verloop van de gerechtelijke procedure, hun politieke verantwoordelijkheid nemen;

Directeuren-generaal als gedelegeerde ordonnateurs

66.

Vertrouwt erop dat efficiency, doorzichtigheid en het afleggen van verantwoording verbeteren van de introductie van een systeem waarin van elke directeur-generaal of ieder diensthoofd een jaarlijks activiteitenverslag wordt verlangd, vergezeld van een verklaring over de mate van vertrouwen in de doelmatigheid van de controles van zijn/haar afdeling, en wel zodanig dat zij als instrument zelfs een sleutelfunctie hebben gekregen in de jaarlijkse beoordeling van het begrotingsbeheer door de Rekenkamer;

67.

Bekrachtigt zijn reeds in paragraaf 20 van zijn resolutie van 4 december 2003 geformuleerde eisen en aanbevelingen dat in het Financieel Reglement effectievere controles op de directeuren-generaal in hun hoedanigheid van ordonnateur moeten worden opgenomen om machtsmisbruik te voorkomen, dat de rekenplichtige van de Commissie ten minste steekproefsgewijs de informatie moet controleren die hij van de ordonnateurs krijgt en dat de zogenaamde interne auditcapaciteiten in de directoraten-generaal niet langer uitsluitend moeten ressorteren onder de directeuren-generaal, maar ook onder de interne controleur;

68.

Betreurt het expliciet dat de Commissie niet heeft voldaan aan de reeds in paragraaf 21 van zijn bovengenoemde resolutie van 4 december 2003 (16) geformuleerde verzoek om de nodige wetgevingsvoorstellen tot wijziging van het Financieel Reglement, respectievelijk tot wijziging van de desbetreffende uitvoeringsbepalingen in te dienen;

69.

Is van oordeel dat iedere commissaris verantwoordelijk is voor de diensten die onder zijn/haar gezag zijn gesteld en ervoor dient te zorgen dat de doelstellingen van deze diensten worden verwezenlijkt met volledige eerbiediging van de beginselen van goed financieel beheer;

70.

Verwacht dat gevolg wordt gegeven aan de in paragraaf 30, eerste streepje, van zijn resolutie van 29 januari 2004 geuite wens tot structurele veranderingen wat betreft de betrekkingen tussen de leden van de Commissie en de directeuren-generaal;

Interne controleur

71.

Herinnert eraan dat de interne controleur volgens het Financieel Reglement (hoofdstuk 8, artikel 85) onafhankelijk is in de uitvoering van zijn taken; benadrukt dat artikel 85 van het Financieel Reglement rechtstreeks betrekking heeft op de terzake doende internationale normen en dat deze normen de internationale deontologische regels voor interne controleurs vormen, zoals die zijn opgesteld door het Instituut voor interne controleurs (www.theiia.org);

72.

Wijst in het bijzonder op de volgende standaardnormen (17):

1100 Onafhankelijkheid en objectiviteit

De interne controleur moet zijn werk in onafhankelijkheid en op objectieve wijze verrichten.

1110 Organisatorische onafhankelijkheid

De hoofdcontroleur moet verantwoordelijk zijn op een niveau in de organisatie die het de interne controleurs mogelijk maakt hun taken en verantwoordelijkheden uit te oefenen

1110.A1

In zijn werkzaamheden moet de interne controleur gevrijwaard worden van inmenging voor wat betreft de vaststelling van zijn werkterrein, de uitvoering van zijn taken en de mededeling van de resultaten;

73.

Is dientengevolge van oordeel dat de dienst Interne controle een integraal onderdeel moet uitmaken van het voorzitterschap van de Commissie; onderstreept dat het van groot belang is dat deze dienst buiten de hiërarchische lijn komt te staan van elk afzonderlijk directoraat-generaal teneinde een effectieve interne controle te waarborgen;

Het Comité Follow-up audit

74.

Stelt vast dat het Comité Follow-up audit in het „Handvest van de interne controle van de Europese Commissie” (SEC(2000) 1801/2) (18) werd opgericht met als belangrijkste verantwoordelijkheid het toezien op de voortgang van de in de directoraten-generaal en de verschillende afdelingen naar aanleiding van de analyses, beoordelingen en aanbevelingen van interne en externe controleurs in gang gezette maatregelen;

75.

Is voorts van oordeel dat het Comité Follow-up audit het college van commissarissen bijstaat om ervoor te zorgen dat het werk van de interne controleur door de diensten van de Commissie in aanmerking wordt genomen en in deze hoedanigheid de Commissie voorstellen kan doen om passende maatregelen te nemen;

76.

Uit zijn tevredenheid over het antwoord van de Commissie volgens welk het Comité Follow-up audit het college van commissarissen, door middel van toezending van de notulen van de vergadering van dit voortgangscomité aan de secretaris-generaal van de Commissie (19), op de hoogte stelt van elk mogelijk punt van conflict waarop het bij zijn werkzaamheden is gestuit en naar aanleiding waarvan het college naar zijn oordeel maatregelen zou moeten nemen;

77.

Wijst erop dat de Rekenkamer in haar jaarverslag over 2001 (20) verklaarde dat het „gebruik wil dat de voorzitter van een auditcomité in de organisatie geen rol mag spelen die tot belangenverstrengeling zou kunnen leiden” (9.56); is van oordeel dat het daarom wenselijk is de functioneringsregels van dit comité zodanig aan te scherpen dat:

a)

belangenverstrengeling wordt uitgesloten,

b)

het secretariaat van dit comité wordt ondergebracht bij het secretariaat-generaal, overeenkomstig de suggestie van het comité zelf in zijn jaarverslag en

c)

openbaarheid wordt gegeven aan zijn jaarverslagen, met inbegrip van een evaluatie van de mate waarin uitvoering is gegeven aan de opmerkingen in de auditverslagen;

Interneauditcapaciteit (op het niveau van het directoraat-generaal)

78.

Wijst erop dat het Financieel Reglement weliswaar uitsluitend voorziet in een interne controleur, doch dat de Commissie in 2002 heeft besloten in elke afdeling een interneauditcapaciteit op te richten, die tot taak krijgt de directeuren-generaal en diensthoofden bij te staan in de vervulling van hun nieuwe taken op het gebied van financieel beheer;

79.

Vertrouwt erop dat de Commissie de informatiekanalen tussen de centrale en perifere auditorganen en die tussen de centrale en perifere controleorganen verbetert (21);

80.

Verzoekt de Commissie om hervorming van de voorschriften voor de interneauditcapaciteit in het licht van het nieuwe Financieel Reglement;

81.

Is van mening dat deze hervorming dient te zorgen voor vlotte en door functionele autonomie gekenmerkte betrekkingen tussen de interneauditcapaciteit en de dienst Interne controle waarbij eventueel alle relaties en betrekkingen worden geconsolideerd zoals bedoeld in de mededeling aan de Commissie van de heer Kinnock over de voorwaarden voor de oprichting van een interneauditcapaciteit bij elke dienst van de Commissie (SEC(2000) 180/3) (22);

Centrale Financiële Dienst in het directoraat-generaal Begroting

82.

Herinnert eraan dat bij de hervorming bijzondere nadruk werd gelegd op de decentralisatie van financiële controles; is van oordeel dat dit de dwingende noodzaak met zich brengt adequatere en beter verifieerbare methoden te creëren voor centraal toezicht bij het beheer van de controlesystemen die worden gehanteerd in de verschillende afdelingen; meent dat dit centrale toezicht op het beheer zou moeten uitmonden in een officieel advies inzake de kwaliteit van de internecontrolesystemen van afdelingen en dat dit advies volledig zou moeten worden gepubliceerd in het overzichtsverslag;

83.

Is bezorgd over het hoge verloop onder het administratieve personeel binnen de Commissie en verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te nemen om een onderzoek in te stellen naar de oorzaken van dit probleem binnen haar organisatie en deze oorzaken te elimineren;

84.

Acht een soepele relatie tussen de centrale financiële controleorganen en de financiële controleorganen van elk directoraat-generaal of elke dienst noodzakelijk teneinde dezelfde relatie tot stand te brengen die wenselijk wordt geacht voor de audits;

85.

Verwelkomt de verklaring van de Commissie volgens welke zowel de dienst Interne controle als de „interneauditcapaciteiten” de controlesystemen kunnen evalueren en de resultaten van de audits en controles worden toegestuurd aan de Centrale Financiële Dienst (CFD) en de dienst Interne controle en zullen worden opgenomen in het jaarlijkse overzichtsverslag (23);

Boekhoudkundige afdeling in het directoraat-generaal Begroting

86.

Herinnert eraan dat de rekenplichtige overeenkomstig artikel 61, onder e), van het Financieel Reglement tot taak heeft: „het vaststellen en valideren van de boekhoudsystemen, alsmede, waar van toepassing, het valideren van de door de ordonnateur vastgestelde systemen die tot doel hebben boekhoudkundige gegevens te verstrekken of te motiveren”;

87.

Wijst erop dat de rekenplichtige bij de uitoefening van deze taak „alle gegevens die nodig zijn voor de opstelling van de rekeningen en die een getrouw beeld geven van het vermogen van de Gemeenschappen en de uitvoering van de begroting, ontvangt van de ordonnateurs, die de betrouwbaarheid van deze gegevens garanderen” (artikel 61, lid 2, van het Financieel Reglement);

88.

Schaart zich achter het idee van de Commissie met betrekking tot de noodzaak om de functionele synergieën met betrekking tot het financieel beheer te handhaven, met inachtneming van de functionele onafhankelijkheid van de controle-instanties, en om aan te geven welke categorie voor de verantwoordelijken van deze diensten (24) adequaat is;

Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

89.

Verwelkomt het voorstel van de Commissie (COM(2004) 103) tot wijziging van de OLAF-verordening (Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad); bekrachtigt paragraaf 38 van zijn resolutie over het jaarverslag 2002 over de fraudebestrijding, waarin het constateert dat de door de Commissie ingediende wetgevingsvoorstellen voor een deel in de juiste richting gaan, maar dat de volgende punten volstrekt onaanvaardbaar zijn en al bijna als een provocatie moeten worden beschouwd:

a)

in plaats van te bepalen dat het OLAF zich eindelijk ten volle moet gaan kwijten van zijn lange tijd verwaarloosde kerntaak op het gebied van interne onderzoeken, biedt het voorstel van de Commissie het OLAF nu uitdrukkelijk de mogelijkheid van een intern onderzoek af te zien, zelfs wanneer er voldoende verdenking bestaat dat er fraude- of corruptiedelicten of andere onrechtmatige handelingen ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschap zijn begaan,

b)

in plaats van het secretariaat van het comité van toezicht van het OLAF administratief te integreren in het secretariaat-generaal van het Europees Parlement, stelt de Commissie nu voor het administratief toe te voegen aan het secretariaat van de Commissie; daarmee komt de onafhankelijkheid van het comité van toezicht op losse schroeven te staan,

c)

in plaats van de rechten van personen naar wie een intern onderzoek wordt ingesteld, te versterken, is het de bedoeling dat zij beroofd worden van de mogelijkheid die de OLAF-verordening hun nu nog biedt, namelijk om een zaak aan te spannen bij het Europese Hof van Justitie, wanneer het OLAF bij zijn onderzoek voor hen belastende maatregelen neemt. Dit zou de deur wijd openzetten voor machtsmisbruik (bijv. instelling van een onderzoek zonder toereikende redenen, onredelijk lange duur van een onderzoek), omdat dergelijke overtredingen voortaan aan een rechterlijke toetsing onttrokken zouden zijn;

90.

Is verheugd over het voorstel van de Commissie om vast te leggen dat mededelingen van de directoraten-generaal aan het OLAF aan de verantwoordelijke commissaris moeten worden meegedeeld (25);

91.

Herinnert aan zijn bovengenoemde resolutie van 4 december 2003 (26) over de evaluatie van de werkzaamheden van het OLAF waarin het de aankondiging van de Commissievoorzitter steunt om aan de belangrijkste taken van het OLAF grotere prioriteit toe te kennen, de informatie-uitwisseling tussen het OLAF en de instellingen te verbeteren, de rechten op verdediging van degenen op wie het onderzoek betrekking heeft, beter te waarborgen en de rol van het comité van toezicht van het OLAF te versterken;

92.

Vindt het onbegrijpelijk dat de Commissie het voortgangsverslag overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1073/1999 met meer dan een jaar vertraging heeft ingediend en nu na de goedkeuring van het Parlement van zijn bovengenoemde resolutie van 4 december 2003 bijna drie maanden nodig heeft gehad alvorens op 9 februari 2004 te besluiten tot een desbetreffend pakket voorstellen; stelt vast dat het door deze vertragingen praktisch onmogelijk is geworden nog voor de Europese verkiezingen een verbetering van Verordening (EG) nr. 1073/1999 tot stand te brengen;

93.

Is van oordeel dat het comité van toezicht van het OLAF volledig onafhankelijk van de Commissie moet zijn;

94.

Is er ten zeerste over verontrust dat de directeur van het OLAF te kennen heeft gegeven dat hij het advies van de Ombudsman niet wil volgen om de zaak betreffende de firma Blue Dragon te heropenen; merkt op dat het comité van toezicht van het OLAF ernstige vraagtekens zet bij de behandeling door het OLAF van de zaak; dringt er bij het OLAF op aan zich te voegen naar de adviezen van het comité van toezicht; is verheugd over het feit dat de Commissie deze zaak heeft heropend;

95.

Merkt op dat de meeste van de 1 000 zaken die het OLAF van het Coördinatieteam voor de fraudebestrijding (UCLAF) erfde, zijn afgesloten; verzoekt het comité van toezicht te onderzoeken hoeveel zaken zonder resultaat zijn afgesloten; dringt er bij het comité van toezicht op aan speciaal in het oog te houden dat zaken niet ten onrechte worden afgesloten;

Presentatie van de auditresultaten

96.

Onderstreept het belang van het principiële recht van de gecontroleerde instantie om zich uit te spreken over de door de controlerende instantie gepresenteerde auditresultaten; wijst erop dat de doeltreffendheid van de parlementaire controle op het financiële beheer van de Europese Unie in sterke mate afhankelijk is van de kwaliteit en de waarde van de informatie in de speciale verslagen en de jaarverslagen van de Rekenkamer;

97.

Wijst erop dat de kwijtingsprocedure een proces is dat onder andere tot doel heeft het financiële beheer van de Europese Unie te verbeteren door aan de hand van de verslagen van de Rekenkamer en de antwoorden en standpunten van de instellingen een betere basis voor de besluitvorming te creëren; is verheugd dat de Rekenkamer in de praktijk niet alleen bijdraagt tot het corrigeren van de tekortkomingen, maar ook tot de ontwikkeling en verbetering van het beheer van de Europese Unie door te wijzen op eventuele mogelijkheden tot verbetering; wijst erop dat verbeteringen uiteraard veronderstellen dat de gecontroleerde instantie ontvankelijk is voor de in het kader van de audit geformuleerde aanbevelingen;

98.

Wijst erop dat de Rekenkamer geen juridische instantie is met bevoegdheden in het besluitvormingsproces en alleen resultaten kan bereiken op basis van de kwaliteit van haar verslagen;

99.

Is van mening dat het effect van de onderzoeken van de Rekenkamer sterk afhankelijk is van de wijze waarop de kwijtingsinstantie de resultaten van de onderzoeken van de Rekenkamer behandelt en hieraan gevolg geeft en dat de Rekenkamer en de kwijtings- instantie derhalve een gemeenschappelijk belang hebben bij de verbetering van de kwaliteit van de verslagen en de behandeling van deze verslagen door de bevoegde commissie;

100.

Wijst erop dat het standpunt van de Commissie met betrekking tot de resultaten van de audits van de Rekenkamer varieert naar gelang van de onderzochte sectoren; merkt op dat de Commissie met betrekking tot de eigen middelen vaak instemt met de aanbevelingen van de Rekenkamer, maar zich op het gebied van het gemeenschappelijke landbouwbeleid, het structuurbeleid en het externe beleid vaak kritisch uitlaat over de resultaten en de opmerkingen van de Rekenkamer;

101.

Acht het logisch dat de Commissie en de Rekenkamer verschillend denken over de betekenis die aan het resultaat van de audit moet worden gehecht, maar wijst erop dat het onbevredigend is dat de twee instellingen het niet altijd eens zijn over de bij de onderzoeken te hanteren premissen en criteria, hetgeen zijn weerslag heeft op de duidelijkheid van de boodschap;

102.

Spreekt de hoop uit dat zowel de Commissie als de Rekenkamer zich grotere inspanningen zal getroosten om ervoor te zorgen dat de auditresultaten zo duidelijk en ondubbelzinnig mogelijk aan de kwijtingsinstantie worden voorgelegd;

103.

Is verheugd over de positieve ontwikkeling bij de samenwerking tussen de Rekenkamer en de bevoegde commissie van het Parlement en verwijst naar de nieuwe procedure voor de indiening van verslagen bij de commissie op grond waarvan de speciale verslagen onder andere in het openbaar op een vergadering van de bevoegde commissie worden gepresenteerd en ook voorbereidende vergaderingen worden gehouden;

104.

Spreekt de hoop uit dat dit persoonlijke contact, dat positief is en van essentieel belang voor de ontwikkeling van de samenwerking tussen de twee instellingen, in de toekomst kan worden gehandhaafd en uitgebreid; acht het wenselijk nauwkeuriger regels en procedures vast te stellen voor de behandeling door de bevoegde commissie van de speciale verslagen van de Rekenkamer;

105.

Verzoekt beide partijen de procedure verder te ontwikkelen zodat zowel de auditresultaten als de antwoorden van de Commissie uitvoerig in de commissie kunnen worden behandeld; is ervan overtuigd dat de behandeling in de bevoegde parlementaire commissie er wezenlijk toe bijdraagt de aandacht te vestigen op de problemen die in het auditverslag worden gesignaleerd, en daarmee bijdraagt aan de verbetering van het financiële beheer van de Unie;

106.

Onderstreept eveneens de cruciale rol van de Commissie bij de verspreiding van informatie over het financiële beheer aan de kwijtingsinstantie en het publiek en verzoekt de Commissie ervoor te blijven zorgen dat ten minste evenveel belang wordt gehecht aan de uitvoering van het beleid als aan de ontwikkeling ervan; is van mening dat veel gevallen van onregelmatigheden en „creatieve beheersmethoden” het gevolg zijn van de traditie bij de Commissie om veel meer belang en prestige te hechten aan de ontwikkeling van het beleid dan aan de uitvoering ervan;

Corruptie

107.

Verzoekt de Commissie zich meer inspanningen te getroosten om de strategie van de toetredende landen, de kandidaat-lidstaten en de lidstaten ter bestrijding van corruptie te steunen, vooral op terreinen zoals overheidsopdrachten, diensten voor douane- en grenscontrole en financiering van politieke partijen;

108.

Is van mening dat het over de gehele linie noodzakelijk is meer aandacht te besteden aan transparantie, verantwoordelijkheid en doeltreffendheid van het overheidsbestuur en de publieke opinie via campagnes bewust te maken dat corruptie een gevaar betekent voor de economie en de samenleving in het algemeen; verzoekt de Commissie om steun voor de nationale en met name de plaatselijke niet-gouvernementele organisaties (NGO's) die zich inzetten voor een grotere mate van bewustwording bij het publiek op het gebied van corruptie;

109.

Spreekt derhalve de verwachting uit dat de Commissie zorgvuldig nagaat welke NGO's zij steunt, en deze NGO's als gewone ondernemingen ertoe verplicht rekening en verantwoording af te leggen en betrouwbaarheidsverklaringen in te dienen die zijn opgesteld door onafhankelijke auditors;

110.

Verzoekt de Commissie na te gaan of de door haar gesteunde NGO's in hun activiteiten transparantie betrachten en over een goede regeling met betrekking tot de bestuursorganen beschikken;

B.   SECTORALE KWESTIES

Eigen middelen

De belastingbetaler en de begroting van de Europese Unie

111.

Herinnert eraan dat de inkomsten van de Europese Unie ter financiering van haar uitgaven in drie categorieën „eigen middelen” worden verdeeld: 1. traditionele eigen middelen (landbouwrechten, suikerheffingen en douanerechten), 2. eigen middelen berekend op basis van de door de lidstaten geïnde BTW en 3. eigen middelen berekend op basis van het bruto nationaal product van de lidstaten;

112.

Stelt vast dat de inkomsten van de Gemeenschap op basis van de eigen middelen tot dusverre onvoldoende waren om de activiteiten en beleidsvormen van de Europese Unie te financieren, maar merkt op dat sinds 1970, toen de financiële bijdragen van de lidstaten door eigen middelen werden vervangen, en sinds de introductie van de eigen middelen op basis van het BNP in 1988 talrijke wijzigingen in het systeem zijn doorgevoerd, over het algemeen onder druk van de lidstaten;

113.

Wijst erop dat de middelen uit hoofde van de BTW en het BNP zijn gebaseerd op door de lidstaten verstrekte macro-economische statistieken en dat de Rekenkamer de onderliggende gegevens niet rechtstreeks kan controleren; wijst erop dat de Rekenkamer van mening is dat twijfel bestaat over „de juistheid en betrouwbaarheid van de door de lidstaten overgelegde BTW-overzichten” (paragraaf 3.37 van het jaarverslag 2002);

114.

Is van mening dat er goede redenen bestaan om de financiering van de EU-begroting te wijzigen en dat enerzijds moet worden gestreefd naar de waarborging van de financiële onafhankelijkheid van de Europese Unie ten opzichte van de nationale bijdragen die zijn onderworpen aan de besluitvorming van de nationale parlementen en anderzijds naar de financiering van alle acties die in een Unie van 25 leden moeten worden ondernomen zonder dat de Europese belastingbetaler nog meer wordt belast;

115.

Stelt vast dat de jaarlijkse begroting van de Europese Unie in 2002 slechts 3,4 % vertegenwoordigt van de totale belastingontvangsten van de lidstaten (27) en dat de beeldvorming bij veel burgers omtrent de omvang van de EU-begroting absoluut niet met de werkelijkheid in overeenstemming is;

116.

Verzoekt de Commissie een verslag op te stellen over de mogelijkheden om een meer directe relatie te leggen tussen belastingbetaler en EU-begroting, aangezien een dergelijke regeling niet alleen financieel voordelig zou zijn, maar ook een belangrijk politiek instrument zou zijn ter verwezenlijking van alle doelstellingen zoals bedoeld in artikel 2 van het EG-Verdrag;

Regeling communautair douanevervoer

117.

Is verheugd over het succes van de hoorzitting die werd georganiseerd op basis van de door de eerste tijdelijke commissie in 1997 geformuleerde aanbevelingen; herinnert eraan dat de basis voor de instelling van de tijdelijke commissie was de voltooiing van de interne markt, de noodzaak van een snelle en doeltreffende douaneprocedure en een doeltreffende regeling voor het douanevervoer om de correcte betaling van de BTW en de douanerechten te waarborgen, en dat het Parlement en de Raad als resultaat van de werkzaamheden van de enquêtecommissie de Commissie verzochten de regeling voor het communautair douanevervoer te herzien en het nieuwe geautomatiseerde systeem voor douanevervoer (New Computerised Transit System (NCTS)) in te voeren;

118.

Is verheugd dat de lidstaten alle verplichte administratieve maatregelen hebben genomen en dat alle douanekantoren van de Gemeenschap zich bij het NCTS hebben aangesloten; is verheugd dat al in de ontwikkelingsfase van het NCTS rekening is gehouden met de uitbreiding en dat het NCTS thans een bijzonder flexibel instrument blijkt te zijn;

119.

Merkt op dat het waarschijnlijk te vroeg is om het succes van het systeem vanuit de optiek van de vervoersondernemingen te beoordelen, maar stelt vast dat de ondernemers zich bij de toepassing ervan kennelijk enigszins terughoudend opstellen; verzoekt de Commissie de overgang naar fase 3.2 van het NCTS, wat voornamelijk een nationale zaak is, te bevorderen, aangezien wordt verwacht dat het beheer van de garanties, dat in fase 3.2 gestalte moet krijgen, voor de ondernemingen een sterke stimulans zal betekenen om het systeem toe te passen;

120.

Is van mening dat het bedrag van 68 miljoen EUR dat tot dusverre voor het project is uitgegeven alleen rendabel is wanneer het aantal gebruikers aanzienlijk toeneemt; is verder van mening dat een van de redenen voor de geringe participatie is gebaseerd op het besluit om gebruik te maken van een zogenoemde „gedecentraliseerde structuur”, hetgeen veronderstelt dat de nationale douanediensten gebruik moeten maken van een nationale toepassing, in tegenstelling tot de zogenoemde „gecentraliseerde structuur” die is gebaseerd op een communautaire toepassing waarop alle douanediensten zijn aangesloten;

121.

Stelt vast dat de werkelijkheid nog steeds ver verwijderd is van de door de enquêtecommissie geformuleerde aanbeveling dat alle nationale douanediensten ten opzichte van de ondernemers als een enkele organisatie moeten functioneren; betreurt het te moeten vaststellen dat de Commissie en de ondernemersbonden deze doelstelling weliswaar onderschrijven, maar dat de nationale douanediensten zich zeer passief opstellen;

122.

Stelt verder vast dat het NCTS fraude met behulp van valse douaneverklaringen niet kan voorkomen of rechtstreeks kan bestrijden en dat fraude alleen kan worden opgespoord met fysieke controles; is verheugd dat het NCTS door vereenvoudiging van de administratieve taken van de douanebeambten menselijk potentieel kan helpen vrijmaken om deze vorm van fraude te bestrijden; verzoekt de lidstaten van dit vrijgemaakte potentieel gebruik te maken om omvangrijke en doeltreffende fysieke controles uit te voeren;

123.

Stelt vast dat de Commissie gedoogt dat bij vergissing of opzettelijk vals gedeclareerde goederen worden geacht niet onder de regeling voor het douanevervoer te vallen, met als gevolg dat geen beroep kan worden gedaan op garantie, dat de papieren naar het EU-land van binnenkomst moeten worden teruggestuurd en dat de fraudebestrijding wordt bemoeilijkt; verzoekt de Commissie onmiddellijk een einde te maken aan deze praktijk en een overeenkomstige wijziging van het douanewetboek voor te stellen;

124.

Stelt vast dat het aantal ambtenaren bij veel douaneadministraties eerder wordt verminderd dan uitgebreid, zodat veel gevallen van valse verklaringen en andere onregelmatigheden, die alleen door fysieke controles ter plaatse en op basis van de papieren kunnen worden opgespoord, niet worden ontdekt; stelt vast dat de kosten voor versterking van het controlepersoneel meer dan goedgemaakt worden door verhoogde douaneontvangsten; verzoekt de Commissie de lidstaten aan te manen het voor de fysieke controle benodigde personeel ook uit te breiden met het oog op het feit dat het aandeel van de lidstaten in de douaneontvangsten van 10 naar 25 % is verhoogd;

125.

Vertrouwt op de juistheid van de bewering van de Commissie dat wordt voldaan aan de doelstelling om de fraude te beperken en dat het NCTS volledig zal voldoen aan de doelstellingen waarvoor het is opgezet (30);

126.

Verzoekt de Commissie vóór 15 juni 2004 een overzichtsverslag op te stellen met de follow-up van de door de enquêtecommissie in 1997 geformuleerde 38 aanbevelingen;

127.

Verzoekt de Commissie verder in de bevoegde commissie van het Parlement op basis van een vóór het follow-upverslag aan deze commissie toegezonden korte beschrijving van de situatie een uiteenzetting te geven over de verdere ontwikkeling van het NCTS (en de mogelijke problemen) met betrekking tot onder andere de uitvoering van fase 3.2, het aantal gebruikers, de mate van tevredenheid van de gebruikers, de uitvoering in de (nieuwe en huidige) lidstaten en de inzet van de nationale douanediensten;

Landbouw

Vaststelling van subsidiebedragen voor de export

128.

Merkt in verband met het antwoord van de Commissie in paragraaf 25 van het speciaal verslag nr. 9/2003 betreffende het systeem voor de vaststelling van subsidiebedragen voor export van landbouwproducten (31) op dat noch de Commissie noch de Rekenkamer de kwijtingsautoriteit enige bijzonderheden verstrekt over de inhoud en aard van die „uiterst belangrijke omstandigheden” die de Commissie ertoe gebracht heeft „te kiezen voor een restitutie die verschilde van de theoretische berekening”;

129.

Herinnert eraan dat de uitgaven in de EU-begroting voor uitvoerrestituties afhankelijk zijn van de hoeveelheid producten en de subsidiebedragen zoals vastgesteld door de Commissie, en dat het onderzoek van de Rekenkamer naar de wijze waarop, via welke procedures en op welke basis de Commissie besluit de subsidiebedragen vast te stellen daarom welkom en nuttig is, daar de vaststelling van de subsidiebedragen een belangrijk onderdeel is in het hele mechanisme van uitvoerrestituties;

130.

Begrijpt dat de gecontroleerde diensten in hun antwoord op de opmerkingen van de controleur proberen hun werkwijze te verdedigen en uit te leggen; begrijpt ook dat een speciaal verslag een momentopname is van het beheer op een bepaald tijdstip vóór de publicatie van het speciaal verslag en dat er veranderingen kunnen zijn doorgevoerd in de periode van de uitvoering en voltooiing van het onderzoek;

131.

Meent ondanks deze relativering dat de kloof tussen de opvattingen van beide instellingen over enerzijds „wat de situatie is” en anderzijds „hoe de situatie zou moeten zijn” de kwijtingsautoriteit in een lastig en onbevredigend parket brengt;

132.

Herinnert de Rekenkamer en de Commissie eraan dat het doel van een controle is constante verbeteringen in het betreffende beheersproces te stimuleren en dat de resultaten van controles en antwoorden hierop zo moeten worden opgesteld dat zij begrijpelijk zijn voor het Europese publiek, en verwacht dat er snel naar deze doelstelling toegewerkt zal worden;

133.

Merkt op dat de laatste controle van de Rekenkamer op dit terrein plaatsvond in 1990 (32) en concludeerde „dat er geen documentatie was bijgehouden van de feiten, de beoordeling van de feiten door de Commissie, de genomen besluiten en de resultaten, waardoor controle door een onafhankelijke derde en bestuurscontrole vrijwel onmogelijk was” (speciaal verslag nr. 9/2003, paragraaf 9);

134.

Herinnert eraan dat het Parlement in zijn verslag over het speciaal verslag nr. 2/90 van de Rekenkamer concludeerde dat „met het oog op de openbare verantwoordingsplicht de interne besluitvormingsprocedures van de Commissie moeten worden vastgelegd en schriftelijk gemotiveerd, zodat haar redenering te allen tijde door de toezichthoudende organen kan worden gevolgd” (speciaal verslag nr. 9/2003, paragraaf 10);

135.

Stelt vast dat de Rekenkamer in haar laatste verslag concludeert dat

a)

hoewel de Commissie in het algemeen ruim voldoende marktinformatie tot haar beschikking had, deze niet altijd bijgewerkt, volledig of objectief is;

b)

vaak niet duidelijk is welk gebruik werd gemaakt van de informatie en welk effect dit heeft op de feitelijk vastgestelde restitutiebedragen;

c)

bij het vaststellen van de restitutiebedragen de Commissie geen uiteenzetting geeft van haar werkmethoden of een systematische en coherente toelichting op de vastgestelde tarieven (speciaal verslag nr. 9/2003, paragraaf 39);

136.

Betreurt de langzame vooruitgang die is geboekt in de 13 jaar tussen de beide controles en dringt aan op verdere verbetering naar aanleiding van de aanbevelingen van de Rekenkamer en de kwijtingsautoriteit en op een volledige uitvoering van haar uitgebreide actieprogramma van 2002;

137.

Verwacht dat de Commissie in haar follow-upverslag rekenschap aflegt over de volgende punten:

a)

de reden voor de langzame en geringe vooruitgang in de 13 jaar tussen de beide controles (speciaal verslag nr. 9/2003, paragraaf 39),

b)

de resultaten die bereikt zijn door de werkgroep die is opgezet door de Commissie naar aanleiding van de controle van de Rekenkamer (speciaal verslag nr. 9/2003, paragraaf 40, onder a), voetnoot 7),

c)

in welke mate het directoraat-generaal Landbouw voldoet aan regel 15 van de regels voor interne controle die luidt:

„The procedure used in the DG for its main processes shall be fully documented, kept up to date and available to all relevant staff and shall be compliant with the Financial Regulation and all relevant Commission decisions.” (33);

138.

Verwacht voorts dat de Commissie zo spoedig mogelijk de volgende stukken overlegt:

a)

een algemeen kader voor de gegevens die moeten worden betrokken bij de berekening van de subsidiebedragen;

b)

betrouwbare documentatie betreffende de geselecteerde gegevens;

c)

kwaliteitscontrole van de geselecteerde gegevens;

d)

een duidelijke verklaring over de interne verdeling van taken en verantwoordelijkheden binnen de Commissie;

e)

een duidelijke en ondubbelzinnige beschrijving van de procedures die gevolgd moeten worden, en in het bijzonder;

f)

een beschrijving van de controleprocedures en evaluatiecriteria;

139.

Verzoekt de Rekenkamer het Parlement op de hoogte te houden van de uitvoering door de Commissie van de aanbevelingen van paragraaf 40, onder a) tot en met h), in het speciaal verslag nr. 9/2003;

De voorfinancieringsregeling

140.

Neemt met belangstelling kennis van het onderzoek van de Rekenkamer naar het beheer door de Commissie en de uitvoering door de nationale instanties van de voorfinancieringsregeling, die een belangrijk onderdeel vormt van het uitvoerrestitutiesysteem, dat op zijn beurt weer onderdeel is van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Raad;

141.

Wijst erop dat dit een zeer complex terrein is waarop de Commissie actief intervenieert op de landbouwmarkten na het nemen van moeilijke besluiten en waarop dagelijks enorme bedragen worden uitbetaald uit de EU-begroting, en dat de Rekenkamer in eerdere speciale en jaarverslagen heeft omschreven als een terrein met hoge risico's;

142.

Merkt op dat ongeveer 11 % van de restituties die in 2000 zijn betaald - circa 600 miljoen EUR - is uitbetaald via de voorfinancieringsregeling (speciaal verslag nr. 1/2003 (34), paragraaf 2);

143.

Merkt op dat de Commissie bij haar eigen onderzoek in 1997 naar de controles door de nationale autoriteiten dermate grote tekortkomingen ontdekte dat de zij de lidstaten financiële correcties oplegde van meer dan 166 miljoen EUR (speciaal verslag nr. 1/2003, samenvatting, punt V), maar dat zij vervolgens geen grondige analyse uitvoerde van de procedures van de regeling;

144.

Meent dat uit de financiële correcties niet alleen blijkt dat de lidstaten in staat en bereid zijn tot correcte toepassing van de regeling, maar ook dat de mogelijkheid er is om de regeling correct toe te passen, en meent in het algemeen dat veel regelgeving met betrekking tot het gemeenschappelijke landbouwbeleid zo ingewikkeld te interpreteren is en de controlebepalingen in veel gevallen zo weinig transparant zijn dat de instanties van de lidstaten niet veel mogelijkheden hebben om de regeling correct uit te voeren;

145.

Vindt het moeilijk te begrijpen waarom de Commissie niet meer aandacht besteedt aan omvangrijke financiële correcties of deze niet behandelt als een alarmsignaal, wat kan inhouden dat een regeling en de daarmee samenhangende procedures grondig onderzocht moeten worden om ze te vereenvoudigen of te wijzigen;

146.

Neemt kennis van de conclusies van de Rekenkamer, die tot de bevinding komt dat:

a)

de regelgeving moeilijk te interpreteren is, waardoor het moeilijk is voor de lidstaten de regeling uit te voeren;

b)

de voorfinancieringsregeling het toch al ingewikkelde uitvoerrestitutiesysteem nog gecompliceerder maakt;

c)

de controlebepalingen zo onduidelijk zijn dat er grote verschillen zijn in de aard en omvang van de controles tussen de lidstaten en tussen verschillende regio's in een lidstaat;

d)

de oorspronkelijke doelstelling van de regeling is weggevallen.

De Rekenkamer beveelt, gezien het bovenstaande, aan de mogelijkheid te overwegen deze regeling op te heffen;

147.

Betreurt het dat de Commissie - terwijl ze een aantal van de gezichtspunten van de Rekenkamer deelt - de aanbeveling van de Rekenkamer om toe te werken naar de opheffing van de voorfinancieringsregeling niet heeft opgevolgd maar juist twee nieuwe verordeningen heeft aangenomen die het toch al ingewikkelde systeem nog ingewikkelder maken;

148.

Is van mening dat de voorfinancieringsregeling in de praktijk werkt als verschaffer van gratis kapitaal aan die ondernemingen die van het uitvoerrestitutiesysteem gebruikmaken;

149.

Beseft dat het gemeenschappelijke landbouwbeleid wordt vastgesteld door de Raad en dat de Commissie er slechts beperkte invloed op heeft; betreurt het evenwel dat de Commissie zich niet meer inspant om de Raad duidelijk te maken dat het nemen van uitvoerige maatregelen die gevolg geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer een belangrijke stap is op de noodzakelijke weg naar verbetering van het financieel beheer van de Europese Unie; verzoekt de Commissie derhalve vóór december 2004 een voorstel voor te leggen voor de opheffing van de voorfinancieringsregeling;

150.

Betreurt het ten zeerste dat de Raad nog niet zijn goedkeuring heeft gehecht aan het voorstel van de Commissie voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1258/1999 over de financiering van het gemeenschappelijke landbouwbeleid (COM(2002) 293), dat voorziet in een verlenging van de maximale periode waarover een uitgavencorrectie mag worden toegepast van 24 maanden tot 36 maanden, een maatregel die positief is beoordeeld door zowel de Rekenkamer (35) als het Europees Parlement (36);

Steun voor probleemgebieden

151.

Wijst er nogmaals op dat de regeling voor ondersteuning van landbouwbedrijven in probleemgebieden een van de 22 steunmaatregelen voor landbouw is, dat zij in 1975 werd ingevoerd en in 1999 een belangrijke wijziging heeft ondergaan; wijst er tevens op dat het budget voor de regeling jaarlijks in totaal 2 miljard EUR bedraagt, waarvan ongeveer 50 % uit de communautaire fondsen wordt gefinancierd, of 1 % van de totale jaarbegroting, en bijna 12,5 % van het totale budget voor plattelandssteun, en dat van alle landbouwbedrijven in de lidstaten van de Europese Unie 55,8 % steun op grond van deze regeling ontvangt;

152.

Wijst er nogmaals op dat het begrip „probleemgebieden” voor het eerst werd gedefinieerd in 1975, toen de communautaire steunmaatregelen voor deze zones werden vastgesteld, en er sindsdien slechts kleine aanpassingen in de definitie werden aangebracht (speciaal verslag nr. 4/2003 (37), paragraaf 5), zodat de huidige communautaire regelgeving een onderscheid maakt tussen drie categorieën probleemgebieden:

bergstreken,

andere probleemgebieden,

gebieden die te kampen hebben met specifieke belemmeringen;

153.

Constateert dat de steunregeling sinds 1975 nimmer aan een algehele evaluatie is onderworpen en eist dat de Commissie, tijdig opdat zij nog bij de volgende kwijtingsprocedure in aanmerking kunnen worden genomen, een samenvattend evaluatierapport voorlegt aan het Parlement, ongeacht of alle lidstaten hebben voldaan aan de wettelijke plicht om de noodzakelijke gegevens daarvoor aan te leveren;

154.

Neemt nota van twee zorgwekkende aspecten:

a)

de lidstaten zijn bevoegd tot het aanwijzen van de gebieden die als probleemgebieden worden beschouwd;

b)

in sommige lidstaten werden deze gebieden in de loop der jaren aanzienlijk uitgebreid (38);

155.

Wijst er bovendien op dat deze stijging noodzakelijkerwijs vooral betrekking heeft op de laatste twee categorieën, aangezien de voorwaarden „probleemgebied” en „specifieke belemmeringen” worden bepaald op grond van statistische criteria, rekening houdend met het nationale gemiddelde;

156.

Wijst erop dat er criteria kunnen worden vastgesteld en wijzigingen kunnen worden aangebracht in de statistische grondslag voor de aanwijzing van de „normale” gebieden, hetgeen impliceert dat de vaststelling van de gebieden die in de laatste twee categorieën kunnen worden ondergebracht in elk geval wat flexibeler, zo niet vager is dan de vaststelling van de gebieden die duidelijk berggebieden zijn, zoals blijkt uit de constante stijgingen;

157.

Juicht het toe dat de Commissie, rekening houdend met de opmerkingen die de Rekenkamer in 1993 heeft geformuleerd, gepoogd heeft onderzoek te verrichten naar de indelingen in categorieën, maar betreurt het ten zeerste dat zij dit onderzoek niet heeft kunnen voltooien, wegens door bepaalde lidstaten uitgeoefende druk;

158.

Is er bezorgd over dat het de Commissie moeite kost om de communautaire belangen werkelijk te doen prevaleren boven de nationale belangen, en deelt de mening van de Rekenkamer dat een van de ernstigste tekortkomingen van de regeling het feit is dat de lidstaten, en niet de Gemeenschap, de indeling vaststellen of wijzigen;

159.

Verzoekt de Commissie een volledig en grondig onderzoek uit te voeren naar de huidige indeling van alle probleemgebieden, in het volgende follow-upverslag een voorstel voor een periodieke herziening van de situatie van de probleemgebieden in te dienen en een effectief systeem in te voeren aan de hand waarvan de betrokken gebieden niet alleen uitgebreid, maar ook gereduceerd kunnen worden;

160.

Neemt er nota van dat de lidstaten een grote verscheidenheid van indicatoren gebruiken om de probleemgebieden vast te stellen (17 indicatoren voor de grondproductiviteit, twaalf voor de economische prestaties en drie voor de bevolking) (speciaal verslag nr. 4/2003, paragraaf 33 en bijlage II) en dat de Rekenkamer in het kader van de in situ verrichte audit heeft geconstateerd dat het gebruik van dit grote aantal indicatoren kan leiden tot ongelijke behandeling van de diverse begunstigden, vooral in grensgebieden;

161.

Wenst dan ook dat de Commissie vóór 15 juni 2004 de huidige reeks indicatoren op hun geschiktheid en relevantie beoordeelt en deze indien maar enigszins mogelijk beperkt en deze zodanig definieert dat zij minder vatbaar zijn voor „manipulatie” door de lidstaten;

162.

Betreurt het dat de Commissie niet heeft gereageerd op de mogelijke negatieve gevolgen van een ongelukkige combinatie van factoren, namelijk de bevoegdheid van de lidstaten om de probleemgebieden aan te wijzen, het gebruik van een grote verscheidenheid van indicatoren en een gebrekkige evaluatie;

163.

Acht het absoluut noodzakelijk dat de Commissie toezicht houdt op de evolutie van de situatie, aangezien het onwaarschijnlijk is dat de diverse lidstaten de Commissie informatie verschaffen die tot gevolg kan hebben dat de steun die zij ontvangen, wordt verlaagd; is tevens van oordeel dat de Commissie meer aandacht had moeten besteden aan het duidelijke belangenconflict dat inherent is aan de regeling, ten aanzien van de belangen van de lidstaten en die van de Gemeenschap;

164.

Verzoekt de Commissie in haar volgende follow-upverslag te onderzoeken welk effect de introductie, vanaf 1990, van het behoud van het natuurlijke landschap als voorwaarde voor toekenning van compenserende betalingen op de omvang van de uitgekeerde steunbetalingen heeft gehad;

165.

Verzoekt de Commissie het huidige stelsel van overcompensatie te bestuderen, teneinde te garanderen dat landbouwbedrijven in vergelijkbare omstandigheden op vergelijkbare wijze gecompenseerd worden, en ervoor te zorgen dat de methoden die de lidstaten hanteren om overcompensatie te vermijden, onderling vergelijkbaar zijn, waarbij een duidelijke, werkbare definitie van het begrip „overcompensatie” dient te worden gegeven;

166.

Stelt anderzijds voor dat in de regeling van de compenserende vergoedingen een evaluatie van de uitgavenstructuur van agrarische ondernemingen wordt ingebouwd, in die zin dat wanneer die uitgaven in een bepaalde regio hoger liggen dan het gemiddelde van de agrarische ondernemingen in andere, normale regio's, daarmee rekening wordt gehouden bij het toekennen van de vergoedingen;

167.

Verzoekt de Commissie de huidige omschrijving van „gebruikelijke goede landbouwmethoden of -praktijken” aan te passen en te preciseren en erop toe te zien dat de lidstaten deze voorwaarden consequent toepassen en de noodzakelijke documentatie aanleveren waaruit blijkt dat zij dit daadwerkelijk hebben gedaan; wijst er in dit verband op dat het Parlement in de begroting voor 2004 kredieten beschikbaar heeft gesteld voor de verdere ontwikkeling van het gebruik van milieu-indicatoren;

168.

Meent dat de Commissie een veel actievere rol moet spelen bij het beheer van en het toezicht op de compenserende vergoedingen en daartoe eenduidige, minimale controlenormen moet vaststellen aan de hand waarvan bij de verificaties van de steunaanvragen of de controles ter plaatse de hand moet worden gehouden; is tevens van oordeel dat de Commissie het Parlement moet duidelijk maken in hoeverre de lidstaten de bepalingen van artikel 48, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 (39) nakomen en welke activiteiten de Commissie daarbij precies onderneemt; verwacht van de Commissie dat zij consequenties eraan verbindt wanneer lidstaten in gebreke blijven en de noodzakelijke informatie over het door hen gevoerde beheer van de steunregeling niet aanleveren, bijvoorbeeld door de betaling van vergoedingen te verminderen of op te schorten;

169.

Is tevens de mening toegedaan dat, aangezien het Financieel Reglement specifieke, gekwantificeerde doelstellingen eist voor een steunmaatregel, het beter zou zijn dat de indicatoren voor probleemgebieden direct worden afgeleid van concrete, te bereiken doelstellingen en de criteria voor steunverlening aan landbouwbedrijven worden gedefinieerd in de vorm van resultaatverplichtingen, zodat de gehele regeling bij uitvoering veel minder door de lidstaten kan worden gemanipuleerd;

170.

Uit zijn bezorgdheid over het feit dat het comité van beheer een cruciale rol blijft spelen bij de tenuitvoerlegging van de steunregeling en dat op de activiteiten en besluiten van dit comité nagenoeg geen controle wordt uitgeoefend;

171.

Stelt de Commissie voor de 22 bestaande steunmaatregelen voor de landbouw te analyseren en te onderzoeken of een aantal maatregelen gebundeld kan worden, zodat het toezicht kan worden verbeterd;

Structuurfondsen

Uitvoering van de begroting in 2002

172.

Vestigt de aandacht op de volgende analyse:

In 2002 werd nagenoeg 98 % van de vastleggingskredieten uitgevoerd (zie tabel 1). Net als in 2000 en 2001 lag het gebruikspercentage voor de betalingskredieten aanzienlijk lager.

TABEL 1

Uitvoering van de EU-begroting, 2000-2002

 

Vastleggingskredieten

Betalingskredieten

Goedgekeurd

Uitgevoerd

Uitvoeringsgraad

Goedgekeurd

Uitgevoerd

Uitvoeringsgraad

Miljoen EUR

%

Miljoen EUR

%

2000

96 620

79 601

82,4

95 034

83 440

87,8

2001

106 924

103 333

96,6

97 160

79 987

82,3

2002

100 977

98 875

97,9

98 579

85 144

86,4

De begroting telt zeven rubrieken: 1. landbouw, 2. structurele maatregelen, 3. intern beleid, 4. extern beleid, 5. administratieve uitgaven, 6. reserves en 7. pretoetredingssteun. De uitvoeringspercentages voor de betalingskredieten van de verschillende rubrieken lopen sterk uiteen. Zoals blijkt uit grafiek 1 ligt de bestedingsgraad bij de structurele maatregelen en de pretoetredingssteun het laagst.

GRAFIEK 1

Uitvoeringsgraad betalingskredieten, 2000-2002

Image

NB: De uitvoeringspercentages voor de administratieve uitgaven (rubriek 5) en de reserves (rubriek 6) zijn niet in de grafiek opgenomen, omdat het hierbij niet om hetzelfde soort kredieten gaat.

Bron: Jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen. Begrotingsjaren 2001 en 2002.

Bij het vergelijken van de uitvoeringspercentages moet ook rekening worden gehouden met de karakteristieke eigenschappen van de verschillende rubrieken. Bij de landbouwuitgaven (rubriek 1) weerspiegelt de bestedingsgraad bijvoorbeeld de ontwikkeling van de marktprijzen van de landbouwproducten en de schommelingen van de wisselkoers euro/dollar. Een laag bestedingspercentage in deze rubriek hoeft daarom niet te wijzen op wanbeheer, maar kan ook het gevolg zijn van een gunstige dollarkoers.

Voor de andere begrotingsrubrieken (structuurfondsen, intern beleid, extern beleid en pretoetredingssteun) zijn de kredieten grotendeels gekoppeld aan meerjarenprogramma's. De uitvoering van deze programma's verloopt in verschillende fasen, van de indiening en selectie van projecten tot de uiteindelijke tenuitvoerlegging door contractanten na een aanbestedingsprocedure. Een laag uitvoeringspercentage kan dan ook wijzen op problemen in een of meer van deze fasen. In een aantal programma's is sprake van gedeeld beheer, waarbij bijvoorbeeld bepaalde fasen van de uitvoering in hoofdzaak door de Commissie en andere fasen in hoofdzaak door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten/begunstigde landen worden beheerd.

Structuurfondsen

Het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten voor structurele maatregelen bedroeg in 2002 iets minder dan 75 %. De onderbesteding was voor bijna driekwart te wijten aan het feit dat de betalingen voor oude programma's onder het verwachte niveau lagen (zie tabel 2). Het uitvoeringspercentage was voor alle categorieën oude programma's erg laag. De bestedingsgraad op de belangrijkste begrotingslijnen (doelstelling 1, doelstelling 2 en communautaire initiatieven) bedroeg bijvoorbeeld minder dan 20 %.

TABEL 2

Betalingen voor structurele maatregelen, 2002

 

Goedgekeurd

Uitgevoerd

Verschil

Uitvoerings-graad

Miljoen EUR

%

Nieuwe programma's (2000-2006)

24 289

22 326

1 964

91,9

Oude programma's (vóór 2000)

7 314

1 173

6 141

16,0

waarvan:

 

 

 

 

Doelstelling 1

3 388

609

2 779

18,0

Doelstelling 2

1 600

243

1 357

15,2

Doelstelling 3

500

0

500

0,0

Andere maatregelen

240

80

160

33,2

Communautaire initiatieven

1 478

181

1 297

12,2

Innoverende acties/technische bijstand

108

61

47

56,2

Totaal

31 603

23 499

8 104

74,4

Bron: Jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen. Begrotingsjaar 2002.

Bij de betalingen voor de oude programma's ging het in 2002 om terugbetalingen van reële kosten van de lidstaten. De Commissie had de voorgestelde betalingskredieten gebaseerd op de ramingen van de lidstaten. De lage uitvoeringspercentages wijzen erop dat de afsluiting van de oude programma's veel trager is verlopen dan de Commissie en de lidstaten hadden verwacht.

Pretoetredingssteun

De pretoetredingssteun (rubriek 7) omvat drie programma's: Phare (administratieve bijstand), Ispa (structurele bijstand) en Sapard (landbouw) (40). De uitvoeringsgraad was bij de drie programma's vrij laag, waarbij de resultaten voor Sapard aanzienlijk slechter waren dan voor de twee andere programma's (zie tabel 3).

TABEL 3

Uitvoering van de betalingen uit hoofde van de pretoetredingssteun, 2002

 

Goedgekeurd

Uitgevoerd

Uitvoeringsgraad

Lopende verplichtingen (RAL)

 

Miljoen EUR

%

Miljoen EUR

Sapard

370

124

33,5

1 469

Ispa

506

398

78,7

2 642

Phare

1 596

1 101

69,0

4 305

Totaal

2 472

1 623

65,7

8 416

Bron: Jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen. Begrotingsjaar 2002.

Sapard heeft aanzienlijke vertraging opgelopen omdat het opzetten van de gedecentraliseerde beheers- en controlesystemen in de kandidaat-landen — een van de voorwaarden van het programma — meer tijd in beslag nam dan verwacht. Het heeft bijvoorbeeld tot het tweede halfjaar van 2002 geduurd alvorens de bevoegde autoriteiten waren aangewezen in Polen, Roemenië en Hongarije, die twee derden van de kredieten ontvangen (41).

Ten aanzien van Ispa heeft de Commissie verklaard dat de uitvoering van de vastleggingskredieten vertraging opliep en in hoofdzaak aan het eind van het begrotingsjaar plaatsvond omdat het comité van beheer van Ispa pas midden juni bijeenkwam. Dat heeft natuurlijk ook tot vertragingen bij de uitvoering van de betalingskredieten geleid.

Het lage uitvoeringspercentage voor Phare wijt de Commissie aan het feit dat de kandidaat-lidstaten veel minder verzoeken om betaling hebben ingediend dan oorspronkelijk was voorzien. Ook hier was de uitvoering van de vastleggingskredieten geconcentreerd aan het eind van het begrotingsjaar.

Eind 2002 was het bedrag van de niet-afgewikkelde verplichtingen voor de drie programma's aanzienlijk opgelopen. Voor Sapard en Ispa bedroegen de niet-afgewikkelde verplichtingen meer dan 4 miljard EUR. In tegenstelling tot Sapard en Ispa, dateert het Phare-programma van vóór 2000. Van de niet-afgewikkelde verplichtingen aan het eind van 2002 had echter minder dan 12 % betrekking op de begrotingsjaren vóór 2000;

173.

Constateert met voldoening dat de uitvoering van de vastleggingskredieten in 2002 hoger lag dan in 2000 en 2001, maar betreurt het dat de uitvoeringsgraad van de betalingskredieten onbevredigend laag blijft en aldus voor het derde opeenvolgende jaar aanleiding geeft tot een surplus op de EU-begroting;

174.

Uit zijn bezorgdheid over de aanhoudende onderbesteding van de betalingskredieten voor structurele maatregelen en pretoetredingssteun, ondanks het feit dat de uitvoering van de betalingskredieten voor deze twee rubrieken in 2002 hoger lag dan in 2000 en 2001;

175.

Begrijpt dat het lage uitvoeringspercentage van de betalingskredieten voor de structurele maatregelen in 2002 in hoofdzaak te wijten is aan het feit dat de oude programma's veel trager werden afgerond dan verwacht; neemt kennis van het voortgangsverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit met betrekking tot de redenen van deze vertraging en de manier waarop soortgelijke vertragingen bij de afwikkeling van de programma's 2000-2006 kunnen worden voorkomen;

176.

Is er verbaasd over dat de Commissie geen richtsnoernota's voor het Sapard-programma in alle talen van de nieuwe lidstaten heeft voorgelegd, waarom gevraagd werd in paragraaf 81 van de resolutie van het Parlement van 8 april 2003 (42) over de kwijting voor het begrotingsjaar 2001; staat erop dat de Commissie dit zo spoedig mogelijk corrigeert;

Ramingen van de lidstaten

177.

Wijst erop dat een groot aantal lidstaten hun ramingen voor verzoeken om betaling voor het begrotingsjaar 2002 en 2003 niet hebben ingediend vóór de uiterste termijn van 30 april 2002 zoals vereist op grond van artikel 32, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad (43) inzake de structuurfondsen; merkt verder op dat het algemene foutenpercentage van de ramingen voor alle programma's 73 % bedroeg waarbij tweederde van dit totaal was te wijten aan uitermate onrealistische ramingen van vijf lidstaten;

178.

Verzoekt de Commissie voor de komende programmeringsperiode (2007-2013) te overwegen een sanctiemechanisme in Verordening (EG) nr. 1260/1999 op te nemen, met name wanneer bij de ramingen voor 2004 en 2005 geen verdere verbetering is vast te stellen;

179.

Verzoekt de Commissie een systeem te overwegen waarbij een verschil van meer dan x % tussen de ramingen en de reële behoeften in een bepaald begrotingsjaar de verplichting met zich zou brengen om de ramingen het daaropvolgende jaar vergezeld te doen gaan van een verslag van een onafhankelijke accountant, en waarbij een aanhoudend verschil zou leiden tot een overeenkomstige vermindering van het toegekende bedrag;

Vereenvoudiging

180.

Neemt kennis van het initiatief van de Commissie met het oog op de vereenvoudiging, verduidelijking, coördinatie en versoepeling van het beheer van de structurele maatregelen voor de periode 2000-2006 en neemt kennis van het verslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de maatregelen die werden genomen en in hoeverre deze maatregelen tot een bevordering en/of verbetering van de uitvoering hebben bijgedragen;

N+2-regeling

181.

Verwelkomt de N+2-regel als prikkel voor de lidstaten om de programma's van de structuurfondsen beter uit te voeren en aldus het volume van de niet-afgewikkelde verplichtingen aanzienlijk te verminderen; dringt aan op een consequente en logische toepassing van deze regel, niet alleen in het kader van de huidige programmeringsperiode (2000-2006), maar ook in het kader van de volgende programmeringsperiode (2007-2013);

182.

Is verheugd over de aankondiging van de Commissie om het Parlement overeenkomstig zijn verzoek in paragraaf 27 van zijn resolutie van 22 oktober 2003 (44) inzake de structuurfondsen om de drie maanden over de actuele situatie in verband met de toepassing van de N+2-regeling te informeren; spreekt de hoop uit dat de samenwerking van de beide instellingen in het kader van deze „monitoring” vruchten zal afwerpen, in het bijzonder met het oog op het opsporen van de oorzaken van de voortdurende problemen bij de uitvoering van de projecten alsook van de beste methoden voor het beheer van de projecten;

Oorzaken van de onderbesteding

183.

Meent dat de Commissie, in het licht van de aanhoudende onderbesteding van de betalingskredieten van de structuurfondsen en gezien het feit dat deze niet-verplichte uitgaven een van de belangrijkste prioriteiten van het Parlement zijn, haar analyse van de oorzaken van de onderbesteding moet verbeteren;

184.

Verzoekt de Commissie een gedetailleerde analyse te verrichten en daarin aandacht te besteden aan de volgende punten:

a)

alle fasen van het beheer van een project en de daarmee samenhangende activiteiten,

b)

de fasen van een project die onder het beheer en de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen en de fasen die onder het beheer en de verantwoordelijkheid van de Commissie vallen,

c)

indicatoren voor de bevredigende/onbevredigende uitvoering van de verschillende activiteiten in elke fase,

d)

geconstateerde problemen en de fasen waarin deze zich hebben voorgedaan,

e)

een volledige analyse van het probleem waarbij duidelijk wordt aangegeven waar de oorzaak ligt (lidstaten of Commissie);

185.

Wijst de Commissie erop dat een betere analyse van de oorzaken van de onderbesteding met name nodig is om in te gaan tegen de gangbare misvatting dat het uitvoerend orgaan van de Europese Unie, de Commissie, weigert het beleid uit te voeren dat terzake door de wetgevende organen van de Unie, het Parlement en de Raad, is vastgesteld;

186.

Acht het wenselijk dat de Commissie de resultaten bekendmaakt van het onderzoek dat zij in de lidstaten instelt naar essentiële aspecten zoals de toepassing van het additionaliteitsbeginsel, financiële controle en rechtvaardiging van uitgaven en overheidsaankopen, daar dit niet alleen leidt tot een transparanter beheer, maar daarnaast de instellingen en organen in staat stelt hun resultaten te vergelijken en huidige en toekomstige deelnemers aan de programma's de kans geeft uit de ervaringen van hun collega's te leren;

187.

Verwelkomt het initiatief van de Commissie om de lidstaten te vragen een jaarverslag voor te leggen over de uitvoering van hun controleactiviteiten in 2002 en geeft uiting aan zijn wens om hiervan een syntheseverslag te ontvangen;

Doeltreffendheid van de structuurfondsen

188.

Verzoekt de Commissie in haar jaarlijkse cohesieverslag aan het Parlement een beoordeling op te nemen van de invloed van de structuurfondsen op het niveau van de economische verschillen tussen de regio's, daarbij de verkregen resultaten per regio en per fonds te vergelijken en eventueel te verwijzen naar de invloed van de kwaliteit van de instellingen in de ontvangende regio's op de doeltreffendheid;

Toepassing van de Verordeningen (EG) nr. 1681/94 (45) en (EG) nr. 438/2001  (46) van de Commissie

189.

Neemt kennis van de resultaten van de door het OLAF en het directoraat-generaal Regionaal beleid uitgevoerde controle op de systemen en procedures in de lidstaten betreffende het melden van onregelmatigheden en de inning van ten onrechte betaalde bedragen; stelt op basis van deze resultaten vast dat er in 2002 en 2003 nog steeds sprake was van onduidelijkheden van de kant van de lidstaten over de juiste toepassing van enkele voorschriften van de Verordeningen (EG) nr. 1681/94 en (EG) nr. 438/2001; neemt kennis van de door de Commissie aangekondigde follow-up-, resp. vereenvoudigingsmaatregelen om deze onduidelijkheden weg te werken; verzoekt de Commissie het Parlement verslag uit te brengen over de vooruitgang die hierbij wordt geboekt;

Vragen over de toekomst van de structuurfondsen

190.

Verwacht van de Commissie een initiatief op grond waarvan de bestemming van de fondsen van doelstelling 2 voor de het zwaarst door structurele problemen getroffen gebieden in sterkere mate kan worden gewaarborgd waarbij de nationale besluiten op communautair niveau worden geharmoniseerd (47);

191.

Deelt de verwachting van de Commissie dat vertragingen bij de wetgevingsvoorstellen voor de komende programmeringsperiode worden voorkomen en dat de procedure voor 1 januari 2007 gereed kan zijn (48);

192.

Deelt de bezorgdheid van de Commissie over de te verwachten vertaalproblematiek en dringt er bij de Commissie op aan passende begrotingsramingen op te stellen (49);

193.

Dringt er bij de Commissie op aan te blijven streven naar herziening van de beheers- en controlesystemen voor de communautaire initiatieven teneinde een „redelijke zekerheid” te verkrijgen (50);

194.

Is voorstander van koppeling tussen de voor steunverlening uit hoofde van structuurfondsen in aanmerking komende regio's en de vergunningen voor nationale regionale steun (51);

195.

Verzoekt de Commissie om bestudering van de effecten van particuliere deelnemingen aan de medefinanciering van projecten die voor steunverlening uit hoofde van de structuurfondsen in aanmerking komen en om maatregelen om dergelijke deelnemingen eventueel te bevorderen;

Intern beleid en onderzoek

196.

Constateert dat de bevoegdheid voor de uitvoering van het interne beleid gespreid is over 13 directoraten-generaal;

197.

Verzoekt de Commissie de instelling van procedures te initiëren ter versterking van de coherentie tussen de ex ante en tussentijdse evaluatieprocessen om een consequentere informatiebasis voor ex post evaluatie te waarborgen;

198.

Verzoekt de Commissie een verslag voor te leggen over de bereikte vooruitgang en de activiteiten die zijn gepland voor de verbetering van de integratie van de sociale en ecologische doelstellingen als gevolg van Lissabon en Gotenburg in de programmering en evaluatie van de structuurfondsen, zowel op communautair niveau als op het niveau van de lidstaten;

199.

Feliciteert de Rekenkamer met de interessante analyse die zij heeft verricht van de jaarlijkse activiteitenverslagen en de opmerkingen over het begrotingsjaar 2002 van bepaalde directoraten-generaal (52), en merkt daarbij het volgende op:

a)

alle betrokken directeuren-generaal verklaarden redelijke zekerheid te hebben dat de middelen waarvoor zij verantwoordelijk waren op wettige en regelmatige wijze waren besteed (6.11),

b)

alle door de Rekenkamer onderzochte directoraten-generaal hebben punten van voorbehoud opgenomen ten aanzien van de regelmatigheid van betalingen voor meerjarenprogramma's voor onderzoek en de niet-tenuitvoerlegging van de internecontrolenormen (6.19);

200.

Is het volledig eens met de conclusie van de Rekenkamer dat „de tekortkomingen die in de punten van voorbehoud worden vermeld, niet stroken met de redelijke zekerheid die wordt verschaft in de verklaringen van de directeuren-generaal” (6.19);

201.

Hoopt dat de Commissie de toepassing van de normen voor interne controle verbetert, nagaat wat de financiële en economische gevolgen van de punten van voorbehoud zijn en zorgt voor overeenstemming tussen het „voorbehoud” en de „redelijke zekerheid”;

202.

Stelt vast dat de bestedingspercentages van de betalingskredieten (titel B2-7) voor het vervoersbeleid en vooral voor de vervoersveiligheid opnieuw onvoldoende zijn, al zijn daar redenen voor zoals vertragingen bij de uitvoering van de acties door contractanten en de vaststelling van striktere regels door de Commissie die tot tragere betalingen leiden;

203.

Constateert dat de Rekenkamer haar analyse van het beheerssysteem van de trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T), waarmee zij in 2001 een begin had gemaakt, heeft voortgezet en uitgebreid0 en dat zij een volledige beoordeling heeft verricht van het gevolg dat de Commissie aan haar aanbevelingen van 2001 heeft gegeven;

204.

Constateert met name dat de Rekenkamer vasthoudt aan haar eerdere standpunt dat, om een aantal zwakke punten in de besluiten van de Commissie te verhelpen, het wettelijke kader van het TEN-T-programma dient te worden versterkt door contracten tussen de Commissie en de begunstigde pas op te stellen nadat de Commissie het besluit tot steunverlening heeft genomen (6.25);

205.

Spreekt zijn verontrusting uit over de zeer teleurstellende vorderingen - ondanks de hoge besteding van de betalingskredieten - van verschillende projecten van het TEN-vervoersprogramma; stelt vast dat de Rekenkamer in haar jaarverslag voor 2002 heeft geconstateerd dat een aantal in 2002 gecontroleerde projecten ook zonder communautaire financiële steun zou zijn uitgevoerd, hetgeen erop kan wijzen dat bepaalde projecten niet van hoge kwaliteit zijn of dat de uitvoeringsmechanismen tekortschieten;

206.

Verzoekt de Commissie, naar aanleiding van de conclusies van de Rekenkamer, een deel van deze middelen te gebruiken voor de financiering van projecten op vervoersgebied die moeilijk anders gefinancierd kunnen worden;

207.

Merkt op dat de Rekenkamer met het oog op de verbetering van de controle onder meer de volgende aanbevelingen doet:

a)

precisering van de bepalingen inzake de „subsidiabiliteit van kosten” (6.27);

b)

invoering van een gestandaardiseerd kostendeclaratieformulier (6.26);

c)

samenhangende en sluitende toepassing van de geldende regels voor TEN-T in alle lidstaten (6.38);

d)

doeltreffender en beter gedocumenteerde controles (6.40);

e)

financiële en technische controles als aanvulling op de controles ter plaatse voordat de definitieve betaling wordt verricht (6.41);

208.

Is verheugd dat de Commissie zich in haar antwoorden aan de Rekenkamer bereid heeft getoond de aanbevelingen van de Rekenkamer in praktijk te brengen en daar in enkele gevallen reeds een begin mee heeft gemaakt;

209.

Verzoekt de Rekenkamer haar gedetailleerde analyse van het beheerssysteem van de trans-Europese vervoersnetwerken voort te zetten en, al was het in beknopte vorm (53), antwoord te geven op de volgende vragen, die voor de kwijtingsautoriteit van fundamenteel belang zijn:

a)

Welke aanbevelingen die de Rekenkamer in 2001 en/of 2002 heeft geformuleerd, zijn door de Commissie geaccepteerd en op bevredigende wijze uitgevoerd?

b)

Welke aanbevelingen zijn door de Commissie afgewezen en op welke gronden? Wat is het standpunt van de Rekenkamer ten aanzien van deze gronden?

c)

Welke aanbevelingen brengt de Commissie in praktijk en wat is het standpunt van de Rekenkamer ten aanzien van het tijdschema voor de tenuitvoerlegging van deze aanbevelingen?

210.

Neemt kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat de vijf directoraten-generaal (54) die de kaderprogramma's voor onderzoek en ontwikkeling runnen, de controles achteraf op verschillende manieren beheren en coördineren en bij de selectie van te controleren contractanten niet dezelfde procedures toepassen (6.47);

211.

Meent dat de Commissie een systeem van coördinatie en synthese zou kunnen opzetten om tot een grotere synergie te komen tussen de resultaten van de interne audits in de verschillende directoraten-generaal;

212.

Verzoekt de Commissie na te gaan hoe, onder meer door vereenvoudiging, de talrijke fouten op het niveau van de uiteindelijke begunstigden kunnen worden vermeden, nu bij controle is gebleken dat in vele gevallen sprake was van te hoge kostendeclaraties (6.51); verwacht voorts dat de Commissie de terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen bespoedigt;

213.

Toont zich verheugd over de invoering van verplichte auditcertificaten voor de uitgavendeclaraties in het zesde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling en hoopt een eindverslag te ontvangen van de audits die met betrekking tot de vorige kaderprogramma's zijn verricht;

214.

Verzoekt de Commissie om op grond van een analyse van de geografische bestemming van de middelen van het vijfde kaderprogramma na te gaan hoe de kredieten voor onderzoek kunnen bijdragen tot de regionale ontwikkeling, om aldus de groeiende concentratie van wetenschappers en onderzoekers in een steeds beperkter aantal universiteiten en onderzoekscentra tegen te gaan en gebruik te maken van de nieuwe technologieën om de wetenschappelijke samenwerking te bevorderen en decentralisatie aan te moedigen;

Werkgelegenheid en sociale zaken

215.

Spreekt over het algemeen zijn tevredenheid uit over de bestedingspercentages van de begrotingsposten voor werkgelegenheid en sociale zaken in termen van intern beleid;

216.

Betreurt evenwel het zeer lage bestedingspercentage van de begrotingsartikelen B5-5 0 2 (Arbeidsmarkt), B5-5 0 2 A (Arbeidsmarkt - Uitgaven voor administratief beheer) en B5-5 0 3 (Voorbereidende acties ten behoeve van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven);

Milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid

217.

Geeft uiting aan zijn algemene tevredenheid over het hoge uitvoeringspeil van de begrotingslijnen voor milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid;

218.

Is ingenomen met het besluit van de Commissie om een deel van de administratieve kredieten van begrotingspost B7-8 1 1 0 A over te schrijven naar de operationele uitgaven, teneinde onderbesteding van middelen te voorkomen; dringt er bij de Commissie op aan alle administratieve kredieten die voor het einde van het jaar waarschijnlijk niet zullen worden gebruikt, met behulp van verzoeken om kredietoverschrijvingen over te schrijven naar lijnen voor operationele uitgaven; is van mening dat aldus optimaal gebruik kan worden gemaakt van de beschikbare middelen;

219.

Onderstreept dat het effect van milieuprogramma's vaak wordt gehinderd door het ontbreken van beoordelingen van de milieueffecten van andere communautaire wetgeving en programma's, met name op het gebied van de structuurfondsen; is van opvatting dat systematische toepassing van strategische milieueffectbeoordelingen (MEB's) een krachtig instrument kan zijn om dergelijke problemen in de toekomst te vermijden;

220.

Is bezorgd over het geringe aantal ambtenaren bij het directoraat-generaal Milieu dat zich bezighoudt met inbreukprocedures, met name daar met het milieu verband houdende zaken bijna de helft van de in 2002 ingeleide inbreukprocedures en meer dan een derde van alle klachten over slechte toepassing van EU-recht uitmaakten; verzoekt de Commissie het aantal ambtenaren in deze sector aanzienlijk te verhogen, in overeenstemming met haar taak als hoedster van de Verdragen en derhalve verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de milieuwetgeving van de Europese Unie;

221.

Roept ertoe op meer gebruik te maken van milieucriteria in de selectieprocedures voor communautaire kredieten (offerteaanvragen, gunning van contracten), teneinde de Europese Unie voorop te laten lopen bij de „vergroening” van overheidsopdrachten;

Gelijke kansen

222.

Neemt ter kennis dat de Commissie bij de opstelling van de begroting voor het begrotingsjaar 2002 haar activiteit heeft georganiseerd rond zes prioritaire doelstellingen, namelijk de euro, duurzame ontwikkeling, ontwikkelingssamenwerking, Middellandse-Zeebeleid, uitbreiding en governance, doelstellingen die het richtsnoer vormden voor de programmering van de werkzaamheden van de Commissie, de opstelling van de begroting en het gebruik van de kredieten; onderschrijft deze prioriteiten weliswaar, maar merkt op dat de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap een grondbeginsel van de Europese Unie is en een horizontale doelstelling van alle communautaire acties en beleidsterreinen; verzoekt de Commissie derhalve van de gelijkheid van mannen en vrouwen een van de prioritaire doelstellingen te maken die haar strategische planning stuurt, opdat het genderperspectief wordt geïntegreerd in de vaststelling van de ontvangsten en uitgaven van alle in de begroting opgenomen beleidsterreinen;

223.

Is verheugd dat het actieprogramma inzake gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005) in 2002 is opengesteld voor deelname van de toetredende landen; herinnert eraan dat de dimensie van de gelijkheid van mannen en vrouwen overeenkomstig de begroting voor 2002 en met name in het kader van de communautaire steun voor de kandidaat-lidstaten in alle maatregelen moet worden opgenomen; verzoekt de Commissie derhalve een overzicht te verstrekken van de projecten en acties ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in deze landen die voor de communautaire bijdrage in aanmerking kwamen alsook de hoogte van deze bijdrage mee te delen; verzoekt de Commissie eveneens een tussentijdse evaluatie op te stellen met betrekking tot het actieprogramma 2001-2005 waarin gegevens zijn opgenomen over de kredieten die zijn toegewezen aan de projecten die op de verschillende gebieden van het programma zijn uitgevoerd;

224.

Betreurt het - bij gebrek aan bewijs waaruit het tegendeel blijkt - dat kredieten van het communautaire initiatief Equal, over het belang waarvan niet valt te twisten, zijn aangewend voor activiteiten waarvan het effect op de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen niet is vastgesteld;

Uitbreiding

Uitbreiding en goed financieel beheer

225.

Herinnert eraan dat de aanstaande uitbreiding van de Europese Unie met Cyprus, de Tsjechische Republiek, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, de Slowaakse Republiek en Slovenië de grootste uitbreiding zal zijn qua omvang en diversiteit;

226.

Benadrukt dat de uitbreiding de druk op de financiële middelen zal verhogen, de toch al gecompliceerde besluitvormingsprocedures nog verder zal bemoeilijken en zo hogere eisen aan het financieel beheer zal stellen; is van mening dat de Commissie en de lidstaten van de gelegenheid gebruik moeten maken om een proces op gang te brengen dat gericht is op het vergroten van de transparantie van het financiële beheer om op die manier het vertrouwen van de publieke opinie in het communautaire beheer te vergroten;

227.

Verzoekt de hoogste nationale boekhoudkundige instellingen actief deel te nemen aan dit proces, om een specifiek beleid vast te stellen op het gebied van de financiële controle van EU-middelen en een jaarverslag op te stellen over het beheer en het gebruik van de EU-middelen in hun respectieve landen en dit verslag te doen toekomen aan hun respectieve regeringen en parlementen, aan de regeringen en parlementen en de boekhoudkundige instellingen van de overige lidstaten, alsmede aan de Commissie en het Europees Parlement;

228.

Is van mening dat niet alleen het aantal controles op het gebruik van de EU-middelen moet worden vergroot, maar vooral de doelmatigheid van deze controles, en beveelt alle betrokken partijen dringend aan alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat:

a)

er gemeenschappelijke boekhoudkundige regels in de huidige en de toekomstige lidstaten worden ingevoerd;

b)

de hoogste nationale boekhoudkundige instellingen in de huidige en toekomstige lidstaten regelingen vaststellen die hen in staat stellen dezelfde controlewerkzaamheden te verrichten als de Rekenkamer op communautair niveau;

c)

de samenwerking tussen de hoogste nationale boekhoudkundige instellingen wordt versterkt;

229.

Feliciteert de toetredende lidstaten met de vooruitgang die zij hebben geboekt ten aanzien van de toetredingscriteria;

230.

Is van mening dat de uitbreiding hoge eisen zal stellen aan de informatieverstrekking door de Commissie aan de kwijtingsinstantie en het publiek en dat dit kan worden verbeterd als de Commissie:

a)

de informatie in het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het betreffende begrotingsjaar (artikel 128, lid 3, van het Financieel Reglement) zodanig structureert dat dit overeenkomt met de verschillende beleidsterreinen;

b)

gedetailleerde informatie verstrekt over de uitvoering van de verschillende fondsen in de lidstaten;

c)

in een beknopt overzicht duidelijk aangeeft welke directoraten-generaal betrokken zijn bij de uitvoering van de verschillende beleidsterreinen;

d)

de informatie zodanig opstelt dat de hoogste nationale boekhoudkundige instellingen hiervan in hun eigen onderzoeken gebruik kunnen maken;

e)

haar audits van het beheer en de controlesystemen van de lidstaten publiceert;

f)

in het algemeen bereid is de informatie zodanig op te stellen dat deze voor allen - en niet alleen voor de ministers van Financiën van de lidstaten - toegankelijk en begrijpelijk is;

231.

Is van mening, aangezien het grootste deel van de EU-begroting wordt uitgevoerd op basis van gedeeld beheer, hetgeen betekent dat de Commissie haar taken inzake de uitvoering van de begroting aan de lidstaten delegeert (dit wil zeggen 15 en, na 1 mei 2004, 25 heterogene ministeries en bestuurlijke organen met hun respectieve tradities), dat normen in EU-verband moeten worden opgesteld op grond waarvan kan worden nagegaan of alle 25 lidstaten de begrotingskredieten gebruiken in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer, dit wil zeggen in overeenstemming met de beginselen van spaarzaamheid, doeltreffendheid en doelmatigheid;

232.

Constateert dat de Commissie ervoor moet zorgen dat de EU-wetgeving door de lidstaten wordt uitgevoerd; constateert dat het bij de gemiddelde inbreukprocedure drie jaar kost om een definitieve uitspraak te bereiken en dat er ooit slechts twee gevallen zijn geweest waarbij aan een lidstaat een boete werd opgelegd wegens niet-uitvoering van de EU-wetgeving; spreekt er zijn bezorgdheid over uit dat door de uitbreiding de werklast van de Commissie in het verband met het toezicht op de uitvoering van de wetgeving zal toenemen en de inbreukprocedure nog verder zal vertragen; is er bezorgd over dat geen enkel lid van de Commissie voor een zo belangrijk punt verantwoordelijk is; moedigt de komende voorzitter van de Commissie aan de verantwoordelijkheid voor inbreuken op te nemen in de portefeuille van een van de nieuwe leden van de Commissie;

Pretoetredingsprojecten op milieugebied en twinning

233.

Wenst dat bij de verlening van pretoetredings- of posttoetredingssteun bijzondere aandacht wordt besteed aan de behoeften aan institutionele versterking van de nationale en lokale autoriteiten in de milieusector;

234.

Stelt vast dat de Commissie en de kandidaat-lidstaten „twinning” als een belangrijk element beschouwen om de administratieve capaciteit van laatstgenoemde te versterken; wenst evenwel dat het programma op de volgende wijze wordt verbeterd, zodat de Commissie de verwachte resultaten kan bereiken:

a)

vaststelling van realistische en duidelijke doelstellingen;

b)

alle fasen van projectvoorbereiding moeten worden gerationaliseerd;

c)

de betalingsprocedures moeten vereenvoudigd en bespoedigd worden;

d)

het gebruikmaken van „twinning” moet voortvloeien uit een bewuste keuze uit verschillende instrumenten;

e)

de Commissie moet een netwerk van nationale gedetacheerde deskundigen opzetten (pretoetredingsadviseurs) om ervoor te zorgen dat specifieke kennis en ervaring niet verloren gaan;

235.

Verwacht van de Commissie vóór 15 juni 2004 een overzichtsverslag over de successen en tekortkomingen welke zijn gesignaleerd bij de 503 projecten die tussen 1998 en 2001 zijn goedgekeurd (55);

236.

Wenst dat het uitgebreide gedecentraliseerde uitvoeringssysteem (EDIS) zo spoedig mogelijk in alle kandidaat-lidstaten wordt ingevoerd, zodra de kwaliteit van de beheers- en controlesystemen van de kandidaat-lidstaten via een door de Commissie uitgevoerde audit kan worden vastgesteld; merkt op dat de Commissie dankzij EDIS van een ex ante controle kan overstappen op een ex post controle van de aanbestedingen;

237.

Verzoekt de kandidaat-lidstaten duurzame en betrouwbare milieu- en financiële strategieën uit te werken;

238.

Wijst in het kader van de financiële steun op het belang van de samenwerking met internationale financiële instellingen;

239.

Wijst erop dat het noodzakelijk is de opnamecapaciteit te verbeteren door meer middelen uit te trekken voor de voorbereiding van projecten en de organisatie van aanbestedingsprocedures;

240.

Verwacht op de hoogte te worden gesteld van de omvang van de deelname van particuliere instellingen aan de „twinning”-projecten en van de effecten van deze deelname (56);

Externe maatregelen

Fundamentele vraagstukken

241.

Neemt er nota van dat de Rekenkamer, tengevolge van de gecompliceerde reorganisatie van de diensten die zijn belast met externe steunmaatregelen, het begrotingsjaar 2002 beschouwt als een „overgangsjaar”; wijst erop dat de reorganisatie ingrijpender had kunnen zijn, omdat er nog altijd zes verschillende directoraten-generaal en diensten zijn die verantwoordelijk zijn voor de externe betrekkingen (57);

242.

Dringt er daarom op aan dat het aantal directoraten-generaal voor extern beleid substantieel wordt gereduceerd;

243.

Neemt er met tevredenheid nota van dat de controle van de Rekenkamer zich concentreerde op de controle- en toezichtsystemen die beogen de wettigheid en de regelmatigheid van de verrichtingen te waarborgen, en is verheugd dat de Rekenkamer van mening is dat „de administratieve procedures en de organisatiestructuren door zowel het Bureau voor humanitaire hulp als de Dienst voor samenwerking EuropeAid op adequate wijze [zijn] aangepast, rekening houdend met de invoering van het nieuwe Financieel Reglement, dat op 1 januari 2003 in werking is getreden” (7.40);

Controle op het gebied van de externe maatregelen

244.

Neemt er nota van dat de Rekenkamer het twijfelachtig vond dat de directeur-generaal zou hebben beschikt over informatie over de kwaliteit van de controle- en toezichtsystemen die zijn opgezet ter waarborging van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen (7.39);

245.

Neemt tevens nota van het feit dat de Rekenkamer de gebrekkige kwaliteit van de controle- en toezichtsystemen wijt aan het ontbreken van een integrale aanpak op het gebied van controles om ervoor te zorgen dat er op het hoogste echelon wordt beschikt over voldoende informatie (7.10);

246.

Verwacht in dit verband dat de Commissie richtlijnen opstelt voor de inschakeling van externe controleurs, hun selectie, hun mandaat en de rapportagevereisten die er aan deze controleurs worden gesteld; is van mening dat de desbetreffende aanbeveling van de Rekenkamer vergezeld moet gaan van richtsnoeren voor een betere formulering van deze richtlijnen;

247.

Benadrukt dat in ieder geval, zoals ook wordt aanbevolen door de Rekenkamer, de Commissie of haar delegaties, en niet de uitvoerende organisaties, het laatste woord dienen te hebben bij de selectie van de externe controleurs en hun een gedetailleerde taakomschrijving en rapportagevereisten voor de opdrachten moeten verstrekken (7.44);

248.

Onderstreept het belang van een evaluatie van de resultaten van de hervorming van het beheer van de buitenlandse hulp zodra er voldoende ervaring is opgedaan met de nieuwe structuren en procedures; zou ingenomen zijn met een specifiek evaluatieverslag van de Rekenkamer;

249.

Beklemtoont dat aanzienlijke en terugkerende problemen bij de tenuitvoerlegging, zoals de moeilijkheden die zich in de Tacis-regio en andere regio's voordoen, systematisch door de Commissie aan de begrotingsautoriteit en de Rekenkamer dienen te worden gemeld; onderstreept dat deze meldingen analyses van de oorzaken dienen te bevatten alsmede een beschrijving van de maatregelen die zijn genomen of gepland om de problemen op te lossen - zulks in duidelijke bewoordingen en met opgave van de manier waarop verdere beknopte informatie over de verschillende aspecten kan worden verkregen;

250.

Vestigt de aandacht op het feit dat grotere samenhang tussen de verschillende EU-beleidslijnen de efficiëntie van de communautaire uitgaven kan verbeteren; wijst op de gelijktijdige verstrekking van macro-financiële hulp aan Moldavië en instandhouding van hoge invoerbelemmeringen voor de meeste producten die dit land naar de Europese Unie zou kunnen exporteren, als een duidelijk voorbeeld van incoherent beleid dat tot efficiëntieverliezen leidt;

251.

Deelt ten volle de mening van de Rekenkamer dat er forsere maatregelen nodig zijn om grensoverschrijdende samenwerking over de buitengrenzen heen effectiever te maken; verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat er onverwijld nabuurschapsprogramma's worden gestart en dat er een nabuurschapsinstrument wordt gecreëerd, zodat definitief een einde kan worden gemaakt aan de problemen die worden veroorzaakt door de slechte combinatie van instrumenten die momenteel worden gebruikt voor grensoverschrijdende samenwerking;

252.

Verwelkomt voorts de oproep van de Rekenkamer om te overwegen Verordening (EG) nr. 2760/98 van de Commissie van 18 december 1998 betreffende de tenuitvoerlegging van een programma voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Phare-programma (58) te wijzigen, teneinde ook regio's die aan derde landen grenzen voor steun in aanmerking te laten komen;

253.

Verwacht dat de Commissie telkens uitleg verschaft wanneer zij geen uitvoering geeft aan een bepaling in een begrotingstoelichting;

Ontwikkelingsbeleid

254.

Vestigt de aandacht op de hoofddoelstelling van het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap, te weten terugdringing en uiteindelijke uitroeiing van de armoede (59); wijst op de steun van de Commissie en de lidstaten voor de millenniumdoelstellingen (MDG's) als het middel om deze doelstelling te verwezenlijken;

255.

Herinnert eraan dat pogingen om te toetsen in hoeverre de ontwikkelingsprogramma's van de Commissie gericht waren op armoedebestrijding, in het verleden werden bemoeilijkt door een gebrek aan statistische gegevens; is ingenomen met de invoering van het Common Relex Information System (CRIS) dat, samen met andere databanken, in 2002 voor het eerst volledig betrouwbare cijfers verschafte;

256.

Feliciteert de Commissie met de verwezenlijking van de algemene, voor het eerst in de begroting voor 2002 geïntroduceerde, uitgangspositie om 35 % van de jaarlijkse vastleggingskredieten voor ontwikkelingssamenwerking toe te wijzen aan sociale infrastructuur en diensten zoals gedefinieerd door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO); tekent hierbij aan dat de in dit kader bij de DAC aangemelde bijstand slechts 31,4 % bedroeg en dat het verschil bestond uit „macro-economische steun voor de sociale sector”, die op verzoek van de Commissie was opgenomen in de formulering van de doelstelling en waarvan het verband met armoedebestrijding minder rechtstreeks is;

257.

Merkt op dat in de formulering van de uitgangspositie de eis wordt gesteld dat de 35 % ten goede moet komen aan „met name onderwijs en gezondheidszorg”, de twee belangrijkste sectoren in de MDG's; merkt voorts op dat de voor 2002 aan de DAC gemelde cijfers over de vastleggingen voor deze sectoren (60) ver van dit streefpercentage verwijderd blijven en dat de voorwaarden van structurele aanpassingsprogramma's hoogstwaarschijnlijk niet de reden vormen voor een zo groot verschil; tekent hierbij echter aan dat de regionale cijfers voor Azië en Latijns-Amerika aanzienlijke vooruitgang laten zien; verzoekt de Commissie voort te bouwen op dit resultaat door de cijfers voor andere geografische gebieden in de komende jaren te verbeteren;

258.

Wijst erop dat het cijfer voor „sociale infrastructuur en diensten” een toewijzing van 13,5 % bevat voor „regeringen en het maatschappelijk middenveld”, waarvan de hoogste afzonderlijke post 319,9 miljoen EUR bedraagt, die bestemd is voor „economische en ontwikkelingsplanning”; merkt op dat deze middelen hoofdzakelijk zijn bedoeld voor administratieve ondersteuning en dat de rechtstreekse relevantie ervan voor de armoedebestrijding twijfelachtig is;

259.

Betreurt het dat de Commissie geen analyse heeft verschaft van haar bijdrage tot het bereiken van de millenniumdoelstellingen, maar zich in haar onderzoek (61) heeft beperkt tot het meten van de vooruitgang die de ontwikkelingslanden hebben geboekt bij het bereiken van deze doelstellingen; is van mening dat de beoordeling van de effectiviteit van Commissieprogramma's wordt bemoeilijkt door het ontbreken van een dergelijke analyse;

260.

Steunt het beleid van de Commissie om de besluitvorming te deconcentreren en te verplaatsen naar de externe delegaties, waarvan er 44 dit proces in 2002 hebben afgerond; neemt met tevredenheid nota van de verbeteringen die hieruit reeds zijn geresulteerd (62); is gerustgesteld door de versterking van het delegatiepersoneel en de voor hen opgezette trainingsprogramma's, alsook door het toezicht dat door het hoofdkwartier wordt uitgeoefend; waarschuwt niettemin dat het delegatiepersoneel niet moet worden belast met een buitensporige mate van rapportage aan het hoofdkwartier, daar anders het gevaar bestaat dat de voordelen van de deconcentratie tenietgedaan worden;

261.

Geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de toename van het gebruik van macro-economische bijstand in 2002 en met name over de bereidheid van de Commissie om dit middel te gebruiken in gevallen waarin andere donoren van oordeel zijn dat niet is voldaan aan de minimumvereisten; stelt vast dat de Commissie een analyse heeft gemaakt van de risico's in verband met externe bijstand en roept de Commissie ertoe op deze analyse onverwijld aan het Parlement te doen toekomen; staat op het standpunt dat begrotingssteun effectiever is wanneer hij gericht is op een specifieke sector en dat belangrijke horizontale gebieden (63) kunnen worden bestreken met een sectorale aanpak op het gebied van de overheidsfinanciën;

262.

Erkent de resultaten die de Commissie heeft behaald bij het terugdringen van het niveau van de abnormale RAL's in vergelijking met dezelfde periode een jaar geleden, maar blijft bezorgd dat het totale niveau blijft stijgen wanneer de volgende begrotingsjaren in de cijfers worden opgenomen; roept de Commissie ertoe op haar inspanningen om dit probleem onder controle te brengen, te verdubbelen.

Humanitaire hulp

263.

Neemt kennis van het jaarverslag 2002 van het Bureau voor humanitaire hulp - ECHO (COM(2003) 430) waarin de door de Gemeenschap gefinancierde humanitaire acties worden vermeld waarmee in het desbetreffende begrotingsjaar een totaalbedrag van 537,8 miljoen EUR was gemoeid; stelt vast dat in dit verslag een hele reeks weliswaar nuttige details wordt opgesomd, maar dat die de lezer uiteindelijk geen totaalbeeld geven van de communautaire actie, aangezien onvoldoende wordt ingegaan op horizontale vraagstukken;

264.

Verzoekt de Commissie een groter aantal NGO's en liefdadigheidspartners te zoeken en hiervan gebruik te maken;

265.

Is van oordeel dat geen enkele NGO of organisatie de mogelijkheid moet hebben als enige een offerte in te dienen en 100 % van het geld van enige begrotingslijn te ontvangen;

266.

Verzoekt de Commissie haar toekomstige jaarverslagen aan te vullen met een algemene presentatie van de in het begrotingsjaar gevolgde strategische lijnen, met inbegrip van een analyse van de toegevoegde waarde van de communautaire humanitaire actie en een overzicht van de procedures van ECHO; is van mening dat het verslag eveneens een presentatie dient te bevatten van de methodologie voor de raming van de humanitaire behoeften samen met gedetailleerde informatie over de in het betreffende begrotingsjaar uitgevoerde evaluaties en audits en over de conclusies ervan; is ten slotte van mening dat hierin andere horizontale vraagstukken moeten worden opgenomen - zoals het risico van manipulatie, misbruik en plundering, en maatregelen om de humanitaire hulp te beschermen en een goede afloop te waarborgen - met gevolgen voor de formulering en uitvoering van de communautaire humanitaire actie;

267.

Vertrouwt erop dat de beoordeling van de maatregelen op het gebied van de voedselveiligheid in 2004 positief uitvalt en dat de doelstellingen van de voedselveiligheid in geval van integratie in het algehele ontwikkelingsprogramma niet worden afgewaardeerd of verwateren (64);

Doorzichtigheid van de verrichtingen van de Commissie voor het Europees Parlement

268.

Betreurt het ten zeerste dat de Commissie sedert 2000 nagelaten heeft het Europees Parlement een jaarverslag voor te leggen over de op grond van de Verordeningen (EG) nr. 975/1999 (65) en (EG) nr. 976/1999 (66) van de Raad gefinancierde verrichtingen (in verband met het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten, begrotingshoofdstuk B7-7 0, dat in 2002104 miljoen EUR bedroeg), in strijd met artikel 18, lid 2, en artikel 19, lid 2, van de verordeningen; verzoekt de Commissie het Europees Parlement onverwijld de jaarverslagen voor de jaren 2001, 2002 en 2003 te verstrekken, die tevens, zoals in de verordeningen omschreven, „een samenvatting (moeten omvatten) van de verrichte externe evaluatie”; verzoekt de Commissie begrotingscontrole de nalatigheid van de Commissie op dit punt te onderzoeken en wenst dat zij ook een kwalitatieve analyse geeft van de resultaten die dankzij de acties van de Commissie overeenkomstig dit begrotingshoofdstuk zijn bereikt;

Administratieve uitgaven

Regeling voor de invaliditeitspensioenen van de Europese instellingen

269.

Uit haar tevredenheid over het speciaal verslag nr. 37/2003 van de Rekenkamer inzake de regeling invaliditeitspensioenen van de Europese instellingen (67) en neemt met tevredenheid nota van het feit dat volgens de medisch deskundigen van de Rekenkamer de invaliditeitspensioenen op correcte wijze worden toegekend (punt III);

270.

Vestigt de aandacht op het feit dat de afwezigheid wegens ziekte aanzienlijke economische consequenties heeft en dat het daarom noodzakelijk en van belang is dat de instellingen een algemeen beleid toepassen waarin de nodige maatregelen worden vastgesteld om op adequate wijze rekening te houden met alle aspecten van afwezigheid wegens ziekte;

271.

Betreurt het feit dat de instellingen volgens de Rekenkamer niet kunnen waarborgen:

a)

dat langdurig arbeidsongeschikte personeelsleden zo nodig ondersteund worden;

b)

dat in het belang van de personeelsleden en hun afdeling het nodige wordt gedaan voor een maximale aanwezigheid;

c)

dat aanwezigheid op het werk niet wordt tegengewerkt door verkeerd toegewezen taken of ongeschikte werkomstandigheden (speciaal verslag nr. 3/2003, paragraaf 21);

272.

Betreurt het dat, zoals de Rekenkamer heeft aangetoond, de onduidelijke verdeling van taken en verantwoordelijkheden van de betrokken partijen - de afdeling waar de ambtenaar of het personeelslid werkzaam is en de Medische dienst en de afdeling Personeelszaken - ertoe heeft geleid dat alleen de meest mechanische en bureaucratische aspecten van het beheer van de afwezigheid - het melden van afwezigheid en het bijhouden van absentielijsten - functioneren, terwijl niet duidelijk is wie er verantwoordelijk is voor essentiële taken en activiteiten in een doelmatig en op de toekomst gericht beleid voor het beheer van afwezigheid wegens ziekte, zoals:

a)

het contactpunt met de ambtenaar of het personeelslid gedurende zijn afwezigheid;

b)

het toezicht op de absentiepercentages, zowel per ambtenaar of personeelslid als bij de hele instelling, en volgens welke criteria;

c)

het onderkennen van zorgwekkende absentiepatronen en voor het nemen van de nodige maatregelen;

d)

het besluit, medische controles te doen verrichten, en onder welke omstandigheden;

e)

het besluit om gesprekken te voeren met de betrokkene na de terugkeer op het werk, onder welke omstandigheden, door wie, hoe en met welk doel (speciaal verslag nr. 3/2003, paragraaf 22);

273.

Geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de constatering dat er geen algemeen beleid voor het beheer van absenties en invaliditeit is ontwikkeld wegens „het gebrek aan belangstelling bij de leidinggevende ambtenaren” (speciaal verslag nr. 3/2003, paragraaf 74, onder c));

274.

Wijst erop dat de Rekenkamer van mening is dat er met een beleid van vroege opsporing en behandeling van herhaalde of langdurige ziekteverloven op jaarbasis circa 10 miljoen EUR zou kunnen worden bespaard op de nettokosten van de tijdens het jaar toegekende invaliditeitspensioenen (speciaal verslag nr. 3/2003, paragraaf 55);

275.

Is van mening dat een geschikte werkplek wordt gekenmerkt door een laag ziekteverzuimpercentage en dat een verbetering van de ontplooiingsmogelijkheden, een grote variatie in het werk, meer erkenning en betere toekomstmogelijkheden de motivatie om zich niet ziek te melden zouden vergroten;

276.

Verwacht dat de instellingen zo spoedig mogelijk een analyse zullen maken van de afwezigheid wegens ziekte met een uitsplitsing van het verzuim per afdeling, geslacht, leeftijd, categorie en de duur van de afwezigheid, om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer inzake de vaststelling van een algemeen beleid voor het beheer van absenties en invaliditeit;

277.

Verwacht dat de instellingen elke twee jaar een verslag zullen opstellen over de genoemde maatregelen en dat de leiding van de instellingen meer aandacht zal besteden aan het economische beheer van de regeling en de aspecten in verband met de werkomgeving en het personeelsbeleid.

Aankoopbeleid

278.

Neemt ter kennis dat in de vroegere aanbestedingen van de Commissie voor de aankoop van kantoorpapier tot 2000 een witheidsgraad van slechts 80 % was vereist; stelt vast dat de desbetreffende aanbestedingen sinds 2000 een witheidsgraad van meer dan 90 % vereisen, hetgeen niet alleen leidt tot hogere kosten voor de communautaire begroting, maar ook tot uitschakeling van de concurrentie en verslechtering van de milieubalans van het papierverbruik; verzoekt de Commissie bijgevolg de in de aanbesteding vereiste witheidsgraad weer op een passend niveau vast te stellen om naar behoren met dergelijke milieu- en mededingingsfactoren rekening te houden;

Financiële instrumenten

279.

Herinnert aan zijn resolutie van 21 november 2002 (68) over het jaarverslag 2001 van de Europese Investeringsbank (EIB) waarin de EIB, de Rekenkamer en de Commissie wordt gevraagd de tripartiete overeenkomst te wijzigen; is ervan overtuigd dat een nieuwe tripartiete overeenkomst die op 27 oktober 2003 werd ondertekend, tot een aanzienlijke verbetering zal leiden van de procedures waarvan tussen de drie instellingen gebruik wordt gemaakt; is er met name van overtuigd dat het duidelijk is geworden dat de Rekenkamer de bevoegdheid heeft zowel de garantie als de ten grondslag liggende transactie te controleren wanneer de EIB leningen verstrekt die door de EU-begroting worden gegarandeerd; herinnert eraan dat dergelijke EIB-leningen met een garantie door de EU-begroting aan het eind van het jaar 2002 bijna 14 miljard EUR bedroegen;

280.

Geeft zijn volledige steun aan de conclusies van de Rekenkamer ten aanzien van het financiële mechanisme (paragrafen 10.35 en 10.39 van het jaarverslag 2002), dat definitieve betalingen alleen mogen worden uitgevoerd op basis van passende certificaten die zijn uitgegeven door de terzake bevoegde autoriteiten van de lidstaten en dat er meer moet worden gedaan ter identificatie van geschikte investeringen en om rekening te houden met de algehele projectrealisatie, met name om schade aan het milieu te voorkomen;

281.

Verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk aan het Parlement en de Rekenkamer verslag uit te brengen over de resultaten van de interne controle van haar bankverrichtingen die momenteel onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de Commissie worden uitgevoerd en waarbij moet worden ingegaan op de behoefte aan verandering van de controleomgeving, waaronder ex post controles;

282.

Verzoekt de Rekenkamer in haar werkprogramma een audit op te nemen van projecten die door middel van EIB-leningen met een communautaire garantie worden gefinancierd; beveelt aan milieuprojecten in het gebied rond de Oostzee in Rusland (69) in het auditprogramma op te nemen;

283.

Herinnert eraan dat de controle van het financiële beheer van het Garantiefonds voor externe acties valt onder een audit van de Rekenkamer overeenkomstig procedures waarover overeenstemming moet worden bereikt tussen de Rekenkamer, de Commissie en de EIB; dringt aan op een herziening van deze procedures in de geest van de nieuwe tripartiete overeenkomst;

284.

Constateert dat de vergoedingsstructuur voor het beheer van het Garantiefonds voor externe acties op commerciële basis met de EIB werd vastgesteld; betreurt het feit dat noch de Commissie, noch de Rekenkamer gedetailleerde informatie heeft gekregen over de kostenstructuur van de EIB in verband met het beheer van de kasmiddelen van het Garantiefonds; verzoekt de Commissie om voorlegging van een voorstel tot wijziging van de huidige verordening van de Raad betreffende het Garantiefonds om het portefeuillebeheer van de EIB vanaf 2005 over te nemen;

285.

Herinnert eraan dat bij de Commissie 30 % (600 miljoen EUR) berust van de aandelen van het Europese Investeringsfonds (EIF) en dat de cumulatieve portefeuille van getekende acties van het EIF (investeringen in risicokapitaalfondsen en in de MKB-garantiemarkten) ongeveer 7 miljard EUR aan het einde van het jaar 2002 bedroeg; constateert dat er momenteel geen overeenkomst van kracht is voor de audit van het EIF door de Rekenkamer; onderstreept dat de Rekenkamer niettemin, op grond van artikel 248 van het Verdrag, de bevoegdheid heeft een uitgebreide audit uit te voeren van het EIF en zijn verrichtingen; verzoekt de Rekenkamer een algemene audit van het EIF op te nemen in haar werkprogramma om ervoor te zorgen dat het financiële beheer van het Fonds gezond is (eerbiediging van de beginselen spaarzaamheid, efficiency en doeltreffendheid);

286.

Is van mening dat de arresten van het Hof van Justitie (in de zaken C-11/00 en C-15/00) over de samenwerking van de EIB en de Europese Centrale Bank met het OLAF dienovereenkomstig ook op het EIF moeten worden toegepast; verzoekt het EIF derhalve overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1073/1999 onverwijld een besluit te nemen met betrekking tot de interne onderzoeken van het OLAF;

287.

Is, gezien de vaststelling van de Rekenkamer (paragraaf 10.36 van het jaarverslag), bezorgd dat bij het financieringsmechanisme van de EER kennelijk ongewenste neveneffecten zijn opgetreden; deelt de opvatting van de Rekenkamer (paragraaf 10.35) dat er meer naar moet worden gestreefd vast te stellen welke investeringen geschikt zijn; verlangt dat milieuschade bij de uitvoering van de projecten wordt voorkomen of hersteld en dat eindbetalingen alleen mogen plaatsvinden wanneer een verklaring aanwezig is van de bevoegde autoriteiten of onafhankelijke controleurs;

288.

Stelt vast dat de Commissie nog geen antwoord heeft gegeven op de vraag van de Rekenkamer (paragraaf 10.33 van het jaarverslag) of de regionale instanties in Galicië middels bepaalde voorwaarden voorrang hebben gegeven aan nationale producten, hetgeen in strijd zou zijn met het Protocol betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank dat het volgende bepaalt: „Noch de bank noch de lidstaten mogen als voorwaarden stellen dat uitgeleende gelden in een bepaalde lidstaat moeten worden besteed”; herinnert eraan dat eventueel terugbetalingen kunnen worden gevorderd; verlangt ook hierover een verslag van de Commissie vóór uiterlijk september 2004, eventueel met inbegrip van een evaluatie van soortgelijke problemen bij het Cohesiefonds, waar de Commissie reeds in het verleden de niet-naleving van de voorschriften voor openbare aanbestedingen heeft bekritiseerd.


(1)  PB C 316 van 29.12.2003, blz. 1.

(2)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(3)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 12.

(4)  PB L 29 van 5.2.2003, blz. 22.

(5)  PB L 79 van 22.3.2002, blz. 42.

(6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(7)  Jaarverslag voor het begrotingsjaar 2002, punt V.

(8)  Jaarverslag voor het begrotingsjaar 2002, hoofdstukken 1, 4 en 5.

(9)  Zoals bekend moeten alle lidstaten een geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) hebben opgezet, met een geautomatiseerd gegevensbestand over landbouwbedrijven en steunaanvragen, een identificatiesysteem voor landbouwgronden, een identificatie- en registratiesysteem voor dieren en een geïntegreerd systeem voor administratieve controles in situ.

(10)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 92 (PE 328.732/def. 1).

(11)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I, bijlage bij vraag 19, blz. 120 en 121 (PE 328.732/def. 1).

(12)  http://europa.eu.int/comm/commissioners/schreyer/Reform/SEC %20_2001_2037_Internal_Control_ Standards_en.pdf.

(13)  „Bovendien blijkt uit de over het algemeen geringe vooruitgang op dit terrein dat de directoraten-generaal en diensten nog lang geen volledig geïntegreerde risicomanagementcultuur kennen.” (COM(2003) 391, punt 3.2).

(14)  Antwoorden op de vragenlijst - deel II: antwoord van de Commissie op vraag nr. 1 (PE 328.732/def.2).

(15)  P5_TA(2003) 0551.

(16)  P5_TA(2004)0049.

(17)  http://www.theiia.org/iia/index.cfm?doc_id=1499.

(18)  http://europa.eu.int/comm/dgs/internal_audit/charter/charter_en.pdf.

(19)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I: antwoord van de Commissie op vraag nr. 28 (PE 328.732/def. 1).

(20)  PB C 295 van 28.11.2002, blz. 1.

(21)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I: antwoord van de Commissie op vraag nr. 16 (PE 328.732/def. 1).

(22)  http://europa.eu.int/comm/dgs/internal_audit/documents/audit_dg_sec1803_en.pdf.

(23)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I: antwoord van de Commissie op vraag nr. 189 (PE 328.732/def. 1).

(24)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I: antwoord van de Commissie op vraag nr. 189 (PE 328.732/def. 1).

(25)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I: antwoord van de Commissie op vraag nr. 12 (PE 328.732/def. 1).

(26)  Zie notulen van de vergadering van 4 december 2003: A5-0393/2003 - Resolutie van het Europees Parlement over het verslag van de Commissie over de evaluatie van de werkzaamheden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (2003) 154 - 2002/2237(INI), paragraaf 30.

(27)  De tabel geeft de EU-begroting (resultatenrekeningen) in % van de totale inkomsten uit belasting van de lidstaten voor de begrotingsjaren 2000-2002 weer.

Jaar

EU-begroting (resultatenrekening) ()

miljoen EUR

Totale inkomsten uit belasting EU-15 ()

miljard EUR

EU-begroting in % van de inkomsten uit belasting van de lidstaten

 

(1)

(2)

(3) = (1)/(2)/1 000

2000

83 331,1

2 414,4

3,5 %

2001

79 987,3

2 450,2

3,3 %

2002

85 144,5

2 488,1

3,4 %

()  Betalingen in het kader van betalingskredieten tijdens het betreffende begrotingsjaar en uit het vorige begrotingsjaar overgedragen betalingskredieten.

()  Totale inkomsten uit belasting van de 15 lidstaten. Socialezekerheidsbijdragen niet inbegrepen.

(28)  Betalingen in het kader van betalingskredieten tijdens het betreffende begrotingsjaar en uit het vorige begrotingsjaar overgedragen betalingskredieten.

(29)  Totale inkomsten uit belasting van de 15 lidstaten. Socialezekerheidsbijdragen niet inbegrepen.

(30)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 60 (PE 328.732/def. 1).

(31)  PB C 211 van 5.9.2003, blz. 1.

(32)  Speciaal verslag nr. 2/90 over het beheer en de controle van uitvoerrestituties (PB C 133, van 31.5.1990, blz. 1).

(33)  http://www.europa.eu.int/comm/commissioners/schreyer/Reform/SEC %20_2001_2037_Internal_Control_Standards_en.pdf.

(34)  PB C 98 van 24.4.2003, blz. 1.

(35)  PB C 285 van 21.11.2002, blz. 1.

(36)  PB C 273 E van 14.11.2003, blz. 66.

(37)  PB C 151 van 27.6.2003, blz. 1.

(38)  De Rekenkamer wijst erop dat tussen 1975 en 1988 de probleemgebieden in Italië zijn toegenomen van 37,7 % tot 53,6 % en in Ierland van 51,2 % tot 70,9 % (speciaal verslag nr. 4/2003, paragraaf 8). In vorige verslagen werd erop gewezen dat het percentage in de Bondsrepubliek Duitsland was gestegen van 33,1 % naar 50,9 % in 1986 en van 50,9 % naar 53,5 % in 1989 en in Frankrijk van 40 % naar 45,1 % in 1989 (jaarverslag 1990, paragraaf 9.21 — PB C 324 van 13.12.1991, blz. 1).

(39)  „Artikel 48

1. De Commissie en de lidstaten dragen zorg voor een doeltreffend toezicht op de tenuitvoerlegging van de programmering van de plattelandsontwikkeling.

2. Dit toezicht wordt uitgeoefend volgens gezamenlijk overeengekomen procedures. Het toezicht vindt plaats aan de hand van specifieke fysieke en financiële indicatoren die van tevoren zijn overeengekomen en vastgesteld. De lidstaten dienen jaarlijkse voortgangsverslagen in bij de Commissie.

3. Zo nodig worden toezichtcomités opgericht.”

(PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80).

(40)  De bedragen die uit hoofde van het Solidariteitsfonds aan de kandidaat-lidstaten werden uitbetaald, zijn in 2002 eveneens onder rubriek 7 geboekt. Zij zijn echter niet in aanmerking genomen in deze analyse van de uitvoering van de pretoetredingssteun.

(41)  De opmerkingen van de Commissie over de uitvoering van de pretoetredingssteun zijn te vinden in punt 2.6.5 van het verslag over het budgettaire en financiële beheer van de Commissie over het begrotingsjaar 2002.

(42)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 21.

(43)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

(44)  P5_TA(2003) 0448.

(45)  PB L 178 van 12.7.1994, blz. 43.

(46)  PB L 63 van 3.3.2001, blz. 21.

(47)  Antwoorden op de vragenlijst — deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 75 (PE 328.732/def. 1).

(48)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 78 (PE 328.732/def. 1).

(49)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 79 (PE 328.732/def. 1).

(50)  Antwoorden op de vragenlijst — deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 83 (PE 328.732/def. 1).

(51)  Antwoorden op de vragenlijst - deel II; antwoord van de Commissie op vraag nr. 39 (PE 328.732/def. 2).

(52)  Directoraat-generaal Energie en vervoer, directoraat-generaal Onderzoek, directoraat-generaal Informatiemaatschappij en directoraat-generaal Justitie en binnenlandse zaken.

(53)  Eventueel in de vorm van een brief aan de voorzitter van de Commissie begrotingscontrole vóór het volgende jaarverslag.

(54)  Directoraat-generaal Onderzoek, directoraat-generaal Informatiemaatschappij, directoraat-generaal Energie en vervoer, directoraat-generaal Ondernemingen en directoraat-generaal Visserij.

(55)  Antwoorden op de vragenlijst — deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 99.

(56)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 103.

(57)  Directoraat-generaal Buitenlandse betrekkingen, Dienst voor samenwerking EuropeAid, directoraat-generaal Handel, Bureau voor humanitaire hulp (ECHO), directoraat-generaal Uitbreiding en directoraat-generaal Ontwikkeling.

(58)  PB L 345 van 19.12.1998, blz. 49.

(59)  Het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie, conclusies van de 2304e zitting van de Raad (Ontwikkeling) van 10 november 2000.

(60)  4,1 % voor onderwijs en 3 % voor gezondheidszorg. Deze cijfers zijn inclusief sectorspecifieke begrotingssteun.

(61)  Zie het Jaarverslag 2003 van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake het communautair ontwikkelingsbeleid en het verslag 2002 van de Europese Gemeenschap inzake buitenlandse hulp, hoofdstuk 3.

(62)  Enkele verbeteringen die de Commissie heeft vastgesteld, zijn: verkorting van de voorbereidingstijd voor aanbestedingen en oproepen tot het indienen van voorstellen, alsmede de uitvoering van programma's van betere kwaliteit.

(63)  Openbare dienst, overheidsopdrachten, externe audit, enz.

(64)  Antwoorden op de vragenlijst — deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 104 (PE 328.732/def.1).

(65)  PB L 120 van 8.5.1999, blz. 1.

(66)  PB L 120 van 8.5.1999, blz. 8.

(67)  PB C 109 van 7.5.2003, blz. 1.

(68)  PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 390.

(69)  Besluit 2001/777/EG van de Raad (PB L 292 van 9.11.2001, blz. 41).


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/123


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor het financiële beheer van het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds in het begrotingsjaar 2002

(2004/721/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien de jaarrekeningen en financiële balansen van het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2002 (COM(2003) 475 — C5-0496/2003),

Gezien het jaarlijkse verslag van de Rekenkamer over de activiteiten in het kader van het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) in het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van de instelling (1) (C5-0584/2003),

Gezien de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer inzake het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) voor het begrotingsjaar 2002 (C5-0584/2003),

Gezien de aanbevelingen van de Raad van 9 maart 2004 betreffende de aan de Commissie voor het financiële beheer van het Europese Ontwikkelingsfonds te verlenen kwijting voor het begrotingsjaar 2002 (C5-0146/2004, C5-0147/2004 en C5-0148/2004),

Gelet op het Intern Akkoord van 20 december 1995 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap, in het kader van Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het Tweede Financieel Protocol bij de Vierde ACS-EG-Overeenkomst (2), inzonderheid op artikel 33,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op het Financieel Reglement van 16 juni 1998 van toepassing op de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering in het kader van de Vierde ACS-EG-Overeenkomst (3), inzonderheid op artikel 74,

Gelet op artikel 93 en 93 bis, derde streepje, en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A5-0183/2004),

A.

Overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar betrouwbaarheidsverklaring voor de Europese Ontwikkelingsfondsen concludeert dat de jaarrekeningen over het begrotingsjaar 2002 behoudens enkele uitzonderingen een getrouw beeld geven van de ontvangsten en de uitgaven voor het begrotingsjaar en de financiële situatie aan het eind van het jaar;

B.

Overwegende dat de conclusie van de Europese Rekenkamer over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen onder meer gebaseerd is op de controle van een steekproef van verrichtingen;

C.

Overwegende dat de Europese Rekenkamer op basis van de onderzochte stukken van oordeel is dat de in de rekeningen opgenomen ontvangsten en de aan de Europese Ontwikkelingsfondsen toegewezen bedragen aan verplichtingen en betalingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn,

1.

Verleent de Commissie kwijting voor het financiële beheer van het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds in het begrotingsjaar 2002;

2.

Formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en zijn daarmee vergezeld gaande resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank en zorg te dragen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 325.

(2)  PB L 156 van 29.5.1998, blz. 108.

(3)  PB L 191 van 7.7.1998, blz. 53.


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/125


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

tot sluiting van de rekeningen van het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2002

(2004/722/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien de jaarrekeningen en financiële balansen van het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2002 (COM(2003) 475 — C5-0496/2003),

Gezien het jaarlijkse verslag van de Rekenkamer over de activiteiten in het kader van het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) in het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van de instelling (1) (C5-0584/2003),

Gezien de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer inzake het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) voor het begrotingsjaar 2002 (C5-0584/2003),

Gezien de aanbevelingen van de Raad van 9 maart 2004 betreffende de aan de Commissie voor het financiële beheer van het Europese Ontwikkelingsfonds te verlenen kwijting voor het begrotingsjaar 2002 (C5-0146/2004, C5-0147/2004 en C5-0148/2004),

Gelet op het Intern Akkoord van 20 december 1995 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap, in het kader van Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het Tweede Financieel Protocol bij de Vierde ACS-EG-Overeenkomst (2), inzonderheid op artikel 33,

Gelet op het Financieel Reglement van 16 juni 1998 van toepassing op de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering in het kader van de Vierde ACS-EG-Overeenkomst (3), inzonderheid op artikel 74,

Gelet op artikel 93, artikel 93 bis, derde streepje, en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A5-0183/2004),

1.

Stelt vast dat de financiële situatie van het Zesde, Zevende en Achtste EOF per 31 december 2002 als volgt was:

Gecumuleerde besteding van de EOF-middelen per31 december 2002

(in miljoen EUR)

 

Situatie eind 2001

Begrotingsuitvoering in de loop van 2002

Situatie eind 2002

 

Totaalbedrag

Uitvoeringsgraad (%) (4)

Zesde EOF

Zevende EOF

Achtste EOF (5)

Totaalbedrag

Zesde EOF

Zevende EOF

Achtste EOF (5)

Totaalbedrag

Uitvoeringsgraad (%) (4)

A. MIDDELEN  (6)

32 797,3

 

 

 

 

0,0

7 829,1

11 511,7

13 499,6

32 840,4

 

B. BESTEDING

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1. Primaire verplichtingen

28 152,8

85,8

2,8

126,0

1 639,6

1 768,4

7 484,7

10 928,7

11 507,8

29 921,2

91,1

Programmeerbare steun

15 648,6

 

1,2

151,0

660,2

812,5

4 875,5

5 754,4

5 831,1

16 461,1

 

Niet-programmeerbare steun

9 324,5

 

- 1,1

- 15,6

574,4

557,7

2 511,2

3 667,4

3 703,6

9 882,2

 

Sstructurele aanpassing en macro-economische bijstand

2 726,1

 

0,0

- 0,6

405,0

404,3

6,0

1 151,4

1 973,1

3 130,5

 

Overdrachten van eerdere EOF's

453,6

 

2,7

- 8,8

0,0

- 6,1

92,0

355,5

0,0

447,5

 

2. Secondaire verplichtingen

22 681,3

69,2

33,5

328,1

1 781,3

2 142,9

7 318,9

9 985,4

7 519,9

24 824,2

75,6

Programmeerbare steun

11 282,7

 

36,3

212,6

890,7

1 139,7

4 741,8

4 973,7

2 706,8

12 422,4

 

Niet-programmeerbare steun

8 716,9

 

- 4,2

99,2

403,2

498,2

2 483,0

3 549,4

3 182,6

9 215,1

 

Structurele aanpassing en macro-economische bijstand

2 298,7

 

- 0,7

- 1,0

487,3

485,7

5,3

1 148,6

1 630,5

2 784,4

 

Overdrachten van eerdere EOF's

383,0

 

2,0

17,3

0,0

19,3

88,7

313,6

0,0

402,3

 

3. Betalingen

19 683,6

60,0

48,5

326,1

1 478,1

1 852,7

7 235,1

9 232,4

5 068,9

21 536,4

65,6

Programmeerbare steun

9 739,4

 

46,3

239,2

650,0

935,5

4 669,0

4 488,1

1 517,8

10 674,9

 

Niet-programmeerbare steun

7 512,6

 

1,3

56,5

467,7

525,5

2 475,1

3 315,9

2 247,1

8 038,1

 

Sstructurele aanpassing en macro-economische bijstand

2 088,5

 

- 0,1

8,5

360,4

368,8

5,3

1 148,0

1 304,0

2 457,4

 

Overdrachten van eerdere EOF's

343,1

 

1,0

21,9

0,0

22,9

85,7

280,4

0,0

366,0

 

C. Uitstaande verplichtingen (B1 - B3)

8 469,2

25,8

 

 

 

 

249,6

1 696,3

6 438,9

8 384,8

25,5

D. Beschikbaar saldo (A - B1)

4 644,5

14,2

 

 

 

 

344,4

583,0

1 991,8

2 919,2

8,9

2.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en zijn daarmee vergezeld gaande resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank en zorg te dragen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 325.

(2)  PB L 156 van 29.5.1998, blz. 108.

(3)  PB L 191 van 7.7.1998, blz. 53.

(4)  Als percentage van de middelen.

(5)  Met inbegrip van 732,9 miljoen EUR aan primaire verplichtingen, 347,4 miljoen EUR aan secondaire verplichtingen en 97,7 miljoen EUR aan betalingen voor vervroegde uitvoering van de Overeenkomst van Cotonou.

(6)  Oorspronkelijke toewijzing voor het Zesde, Zevende en Achtste EOF (waarvan 60 miljoen speciale EIB-bijdrage), rente, diverse middelen, overdrachten van eerdere EOF's.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement met opmerkingen bij de besluiten waarbij de Commissie kwijting wordt verleend voor het financieel beheer van het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2002

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien de jaarrekeningen en financiële balansen van het Zesde, Zevende en Achtste Europese Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2002 (COM(2003) 475 — C5-496/2003),

Gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en de Rekenkamer van 7 augustus 2003 betreffende financiële gegevens over het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds 2002 (COM(2003) 491 - C5-0619/2003),

Gezien het jaarlijkse verslag van de Rekenkamer over de activiteiten in het kader van het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) in het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van de instelling (1) (C5-0584/2003),

Gezien de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer inzake het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) voor het begrotingsjaar 2002 (C5-0584/2003),

Gezien het jaarverslag 2003 van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over het communautaire ontwikkelingsbeleid en de uitvoering van buitenlandse hulp (COM(2003) 527),

Gezien zijn resolutie van 1 maart 2001 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap (2),

Gezien het jaarlijkse activiteitenverslag 2002 van de Dienst voor samenwerking EuropeAid,

Gezien de aanbevelingen van de Raad van 9 maart 2004 betreffende de aan de Commissie voor het financiële beheer van het Europese Ontwikkelingsfonds te verlenen kwijting voor het begrotingsjaar 2002 (C5-0146/2004, C5-0147/2004 en C5-0148/2004),

Gelet op het Intern Akkoord van 20 december 1995 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap, in het kader van Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het Tweede Financieel Protocol bij de Vierde ACS-EG-Overeenkomst (3), inzonderheid op artikel 33,

Gelet op het Financieel Reglement van 16 juni 1998 van toepassing op de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering in het kader van de Vierde ACS-EG-Overeenkomst (4), inzonderheid op artikel 74,

Gelet op artikel 93, artikel 93 bis, derde streepje, en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A5-0183/2004),

A.

Overwegende dat de Commissie krachtens artikel 74 van het Financieel Reglement van 16 juni 1998 alle nodige maatregelen dient te treffen om gevolg te geven aan de opmerkingen in het kwijtingsbesluit en, op verzoek van het Europees Parlement, verslag dient uit te brengen over de maatregelen die zij naar aanleiding van deze opmerkingen heeft genomen;

B.

Overwegende dat de huidige Commissie in september 1999 is aangetreden, dat zij de hervorming van het beheer van de externe steun van de Gemeenschap is gestart in mei 2000 (5) en dat zij de hervorming van het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap is gestart in november 2000 (6);

C.

Overwegende dat met de in Cotonou op 23 juni 2000 (7) ondertekende Partnerschapsovereenkomst tussen de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan enerzijds en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds (Overeenkomst van Cotonou), die in werking is getreden op 1 april 2003, de hulpverlening aan de ACS-landen is hervormd en sterker gericht is op vermindering van de armoede;

D.

Overwegende dat vanwege het lange ratificatieproces voor de Overeenkomst van Cotonou, het Negende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) voor de periode 2000-2005 eind 2002 nog niet in werking was getreden, waardoor de Commissie in 2002 noodgedwongen gebruik moest maken van de middelen van het Achtste EOF om financieringsbesluiten op basis van de programmering van het Negende EOF uit te voeren;

E.

Overwegende dat de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU op haar bijeenkomst van 11 tot en met 15 oktober 2003 in Rome een resolutie heeft aangenomen over het gebruik van het Europees Ontwikkelingsfonds (8), waarin de Commissie werd verzocht de besteding van middelen te versnellen,

Betrouwbaarheidsverklaring

1.

Stelt vast dat de Rekenkamer van oordeel is dat de in de rekeningen opgenomen ontvangsten, de aan de EOF's toegewezen bedragen en de verplichtingen en betalingen van het begrotingsjaar over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn;

2.

Merkt op dat de Rekenkamer tot haar oordeel is gekomen op grond van een analyse en tests van de toezichtsystemen en -controles van de Commissie en op grond van onderzoek naar een aantal onderliggende verrichtingen in Brussel en ter plaatse in zes geselecteerde ACS-staten;

3.

Steunt de benadering van de Europese Rekenkamer om hoge prioriteit te geven aan het analyseren van de toezichtsystemen en -controles;

4.

Steunt het voornemen van de Rekenkamer om ter plaatse in ACS-landen controles uit te voeren; verzoekt de Rekenkamer ervoor te zorgen dat alle delegaties van de Commissie binnen een beperkt aantal jaren worden bezocht en gecontroleerd;

5.

Merkt op dat de Rekenkamer een aantal kritische opmerkingen maakt met betrekking tot de volgende punten:

a)

de Commissie heeft de gebreken in de taakomschrijving, rapportage en follow-up van controleverslagen over de EOF-verrichtingen onvoldoende aangepakt;

b)

essentiële controles worden niet altijd op betrouwbare wijze verricht door de nationale ordonnateur en/of het hoofd van de delegatie;

c)

er bestaat geen informatie over het toezicht en er zijn geen prestatie-indicatoren voor de ontwikkeling van de kwaliteit van het beheer van de overheidsfinanciën in de ACS-staten, waardoor de Rekenkamer geen oordeel kan geven over de besteding van de rechtstreekse begrotingssteun;

d)

de directeur-generaal van de Dienst voor samenwerking EuropeAid (AIDCO) had niet voldoende gegevens tot zijn beschikking toen hij zonder enig voorbehoud in het jaarlijkse activiteitenverslag 2002 van de AIDCO verklaarde dat de ingevoerde controleprocedures de noodzakelijke garanties boden inzake de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen;

Verklaring van de directeur-generaal van de AIDCO

6.

Constateert met voldoening dat het jaarlijkse activiteitenverslag en de verklaring van de directeur-generaal van de AIDCO voor 2002 ook betrekking hebben op het EOF, ook was het handvest van de gedelegeerde ordonnateurs op dat moment niet van toepassing op EOF-verrichtingen; stelt voorts vast dat de Rekenkamer - uit methodologisch oogpunt - van mening is dat de directeur-generaal van de AIDCO nog niet over alle nodige informatie beschikte met betrekking tot de uitvoering, de wettigheid en de regelmatigheid van de verrichtingen ter plaatse, om de volgende redenen:

a)

het beheer van de middelen door de ACS-staten was nog niet onderworpen aan een risicoanalyse en een geformaliseerde beoordeling, met name in het kader van de besteding van begrotingssteun. De AIDCO was nog niet in staat te bepalen in hoeverre internecontrolenorm nr.17 betreffende toezicht ten uitvoer was gelegd met betrekking tot de door de delegaties en nationale ordonnateurs beheerde verrichtingen;

b)

de reikwijdte en de resultaten van de externe accountantscontroles worden gemeten noch geanalyseerd. Deze externe controles zijn nog steeds niet opgenomen in het toepassingsgebied van interne controlenorm nr. 21 betreffende de controleverslagen;

c)

de terug te vorderen bedragen worden niet geboekt en worden niet altijd vastgesteld, waardoor een correcte vereffening van de voorschotten niet is gewaarborgd;

verzoekt de directeur-generaal van de AIDCO bovengenoemde door de Rekenkamer gesignaleerde tekortkomingen aan te pakken;

7.

Merkt op dat het lid van de Commissie voor Ontwikkeling en humanitaire hulp het niet tot zijn taken rekent te garanderen dat de directeur-generaal van de AIDCO een betrouwbare verklaring opneemt in het jaarlijkse activiteitenverslag van de AIDCO;

8.

Is van mening dat de opvatting van het lid van de Commissie voor Ontwikkeling en humanitaire hulp op dit punt niet strookt met de gedragscode voor de leden van de Commissie en diensten, waarin is vastgelegd dat directeuren-generaal verantwoording moeten afleggen aan hun lid van de Commissie over de deugdelijke tenuitvoerlegging van de beleidsrichtsnoeren zoals vastgesteld door de Commissie en het lid van de Commissie;

9.

Twijfelt aan de waarde van een dergelijke verklaring als er geen enkel gevolg voor de directeur-generaal is verbonden aan ernstige kritiek op de aanpak van de uitwerking van de verklaring;

Begrotingssteun

10.

Stelt vast dat het aandeel van de begrotingssteun in de uitgevoerde primaire verplichtingen is gestegen van 14 % in 2001 naar 23 % in 2002; merkt op dat de Commissie voornemens is dit aandeel in de komende jaren verder te verhogen;

11.

Erkent dat begrotingssteun doeltreffend kan zijn voor het bereiken van de doelstellingen met betrekking tot vermindering van de armoede en beter beheer van de overheidsfinanciën in de ontvangende landen, onder meer door vergroting van het eigenaarschap („ownership”) van het ontvangende land;

12.

Merkt op dat volgens de Overeenkomst van Cotonou rechtstreekse begrotingssteun voor macro-economische of sectorale hervormingen wordt verleend indien (9):

a)

het beheer van de overheidsuitgaven op voldoende transparante, verantwoorde en doeltreffende wijze geschiedt;

b)

er sprake is van een door het land zelf goed uitgewerkt macro-economisch of sectoraal beleid dat door de belangrijkste donoren is goedgekeurd, en

c)

overheidsopdrachten op open en transparante wijze worden gegund;

13.

Erkent dat wanneer middelen voor begrotingssteun aan een ACS-land zijn verstrekt, deze middelen worden besteed en gecontroleerd volgens nationale controleprocedures en niet volgens die van het EOF; beseft dat dit noopt tot een verandering in de follow-upprocedures van de Commissie, namelijk een vervanging van traditionele controles van verrichtingen door een beoordeling van het beheer van de overheidsfinanciën gebaseerd op toezichtgegevens en prestatie-indicatoren; merkt echter op dat de Rekenkamer van oordeel is dat de criteria voor het verstrekken van middelen voor begrotingssteun hoofdzakelijk uit macro-economische indicatoren bestaan, die slechts gedeeltelijke informatie over het beheer van de overheidsfinanciën verschaffen, en dat er geen afzonderlijke, duidelijke analyse en evaluatie van de kwaliteit van het beheer van de overheidsfinanciën wordt gemaakt;

14.

Is ernstig bezorgd dat de Commissie de verstrekking van begrotingssteun uitbreidt, terwijl de Rekenkamer - bij ontstentenis van toezichtgegevens en prestatie-indicatoren voor de ontwikkeling van de kwaliteit van het beheer van de overheidsfinanciën in de ACS-staten - geen advies kan geven over de besteding van de rechtstreekse begrotingssteun door de ACS-landen;

15.

Heeft vernomen dat andere donoren het gebruik van begrotingssteun ook uitbreiden en dat de Commissie samen met deze donoren, met name de Wereldbank, werkt aan de ontwikkeling van prestatie-indicatoren;

16.

Verzoekt de Commissie deze samenwerking met andere donoren voort te zetten, teneinde te zorgen voor een geharmoniseerde benadering door de donoren tegenover de ACS-landen - niet alleen met betrekking tot prestatie-indicatoren maar ook met betrekking tot vereisten voor de ACS-landen betreffende bijvoorbeeld controles en verslaglegging;

17.

Steunt het voornemen van de Rekenkamer om in 2004 een speciaal verslag uit te brengen over de besteding van begrotingssteun;

18.

Verzoekt de Commissie om in haar mededeling inzake financiële informatie over de EOF's voor het begrotingsjaar 2003 een lijst op te nemen van landen die begrotingssteun hebben ontvangen, inclusief informatie over eventuele inhouding van tranches van deze steun; verzoekt de Commissie voorts in deze mededeling voor elk land dat rechtstreekse begrotingssteun ontvangt, aan te geven of is voldaan aan de drie belangrijkste voorwaarden voor deze steun, zoals geformuleerd in artikel 61, lid 2, van de Overeenkomst van Cotonou;

19.

Verzoekt de Commissie vóór 1 september 2004 verslag uit te brengen over de stand van de werkzaamheden binnen het Public Expenditure and Financial Accountability Program (PEFA) en informatie te verstrekken over de uiterste termijn voor overeenstemming over een definitieve lijst van prestatie-indicatoren voor het beheer van overheidsfinanciën;

20.

Verzoekt de Commissie - in verband met de komende onderhandelingen over mogelijke wijzigingen van de Overeenkomst van Cotonou - een dialoog aan te gaan met de ACS-landen over de mogelijkheid begrotingssteun afhankelijk te stellen van de toezegging van het ontvangende land dat het 5 % tot 10 % van de ontvangen begrotingssteun zal besteden aan maatregelen voor institutionele ondersteuning;

Hoogste controleorganen

21.

Herhaalt zijn standpunt dat het van belang is de hoogste controleorganen van de ACS-landen te betrekken bij de EOF-controle (10);

22.

Stelt vast dat de Rekenkamer het betreurt dat de Commissie geen duidelijke gestructureerde aanpak heeft voor het versterken van de nationale controle- en auditorganen;

23.

Verzoekt de Commissie informatie over de middelen die zijn besteed aan projecten waarbij de hoogste controleorganen zijn betrokken, op te nemen in een mededeling inzake financiële informatie over de EOF's voor het begrotingsjaar 2003;

24.

Verzoekt de Commissie te overwegen om verlening van begrotingssteun te koppelen aan de voorwaarde dat een ACS-land akkoord moet gaan met de invoering van een meerjarenprogramma voor de oprichting en/of versterking van een hoogste controleorgaan;

Decentralisatie van het beheer van hulp en steun

25.

Steunt de decentralisering van hulpmiddelen en beslissingsbevoegdheden naar de delegaties van de Commissie; verwacht dat deze zal bijdragen tot nog hogere uitvoeringsniveaus van verplichtingen en betalingen dan de percentages die de Commissie in 2002 heeft behaald; is zich ervan bewust dat de decentralisering nog loopt en naar verwachting in 2004 volledig zal zijn afgerond;

26.

Benadrukt dat de controle- en evaluatiestrategie van de Commissie de verandering in het beheer van hulp en steun moet weerspiegelen en moet worden ondersteund door een risicobeoordeling; benadrukt voorts dat controles en evaluaties onafhankelijk en van hoge kwaliteit moeten zijn; verzoekt de Commissie haar werkdocument over risicobeoordeling over te leggen zodra het gereed is, en uiterlijk op 1 juli 2004;

27.

Benadrukt dat de hoofden van delegaties ervoor dienen te zorgen dat essentiële controles worden uitgevoerd en stappen dienen te ondernemen als de nationale ordonnateur niet voldoet aan de verplichting om dergelijke controles uit te voeren; is bezorgd dat delegaties niet voldoende gekwalificeerd personeel tot hun beschikking hebben om nieuwe verplichtingen inzake financiële controle na te komen;

28.

Is bezorgd dat het overzicht van het hoofdkwartier op de controle- en evaluatieactiviteiten in de delegaties ontoereikend is; merkt op dat de EOF-activiteiten naar verwachting in het eerste halfjaar van 2004 zullen worden opgenomen in het CRIS-systeem; merkt op dat de Rekenkamer verwacht dat het CRIS-systeem op de korte termijn geen oplossing zal bieden voor gebreken in de taakomschrijving, de controleverslagen en de follow-up van de controleresultaten; verzoekt de Commissie het Parlement vóór 1 september 2004 te laten weten of: 1. het proces van koppeling van het OLAS-boekhoudsysteem met het CRIS-systeem is geslaagd en 2. of controles in verband met EOF-middelen zijn opgenomen in het CRIS-systeem;

29.

Betreurt het dat de Commissie niet systematisch controles en evaluaties van de delegaties verzamelt en daardoor niet tijdig heeft kunnen reageren op een verzoek van de rapporteur om een aantal controle- en evaluatieverslagen te ontvangen; beschouwt dit als een bevestiging dat het hoofdkwartier onvoldoende zicht heeft op de controle- en evaluatieactiviteiten; merkt op dat een lijst van controles die de rapporteur heeft ontvangen, in een aantal gevallen onjuiste informatie bevat over de prijs van een controle, de omvang van het desbetreffende project, enz.; beschouwt dit als een nadere bevestiging daarvan dat het hoofdkwartier onvoldoende zicht heeft op de controleactiviteiten;

30.

Verzoekt de Commissie vóór 1 juli 2004 een gestructureerd plan voor te leggen voor de wijze waarop het hoofdkwartier controle kan uitoefenen op de controles van de delegaties in een gedecentraliseerd beheerssysteem; beklemtoont dat financiële controles en evaluaties door het hoofdkwartier moeten worden gecoördineerd, gecontroleerd en van een follow-up worden voorzien; is met name bezorgd over het kennelijke gebrek aan systematische follow-up van controles en evaluaties;

31.

Verzoekt de Commissie vóór 1 juli 2004 een lijst over te leggen van controles en evaluaties die in 2003 door delegaties en hoofdkwartieren zijn uitgevoerd, en informatie te verstrekken over de follow-up die is gegeven aan controles en evaluaties; benadrukt dat de gevraagde lijst uitsluitend daadwerkelijk uitgevoerde controles en evaluaties mag bevatten en geen controles die slechts gepland zijn;

32.

Stelt vast dat de Commissie er niet zeker van is of zij over alle informatie inzake door delegaties uitgevoerde controles (11) beschikt; verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over hoe dit probleem is opgelost wanneer zij het Parlement de lijst met in 2003 uitgevoerde evaluaties doet toekomen;

Implementatie, RAL's (RAL = Reste A Liquider) en opneming van het EOF in de begroting

33.

Acht de hoogte van de niet bestede EOF-middelen, momenteel 11,3 miljard EUR (12), betreurenswaardig voor een fonds dat gericht is op hulpverlening aan veel van de armste landen in de wereld; is zich bewust van de factoren die het de Commissie beletten dit probleem te corrigeren, zoals de verantwoordelijkheid van de nationale ordonnateur voor het verwerken van facturen, de noodzaak van toestemming van de nationale ordonnateur voor het vrijmaken van kredieten, de omstandigheden die de uitvoering van programma's bemoeilijken in bepaalde landen die in crisis verkeren, en het ontbreken van enige tijdslimiet voor het gebruik van de middelen; erkent de waarde van de wijzigingen van het Financieel Reglement en de nieuwe financieringsovereenkomsten die tot doel hebben de RAL's in het Negende EOF onder controle te houden; benadrukt dat veel van deze problemen zouden worden opgelost als het EOF in de algemene begroting zou worden opgenomen;

34.

Stelt vast dat de nog niet vastgelegde middelen krachtens het Zesde, Zevende en Achtste EOF eind 2002 in totaal 2,9 miljard EUR, of 8,9 % van de totale middelen, bedroegen, terwijl deze drie fondsen al respectievelijk 17, twaalf en vijf jaar lopen;

35.

Stelt vast dat de uitgevoerde secundaire verplichtingen (contracten) en betalingen 2,1 miljard EUR respectievelijk 1,9 miljard EUR bedroegen en daarmee op een betrekkelijk hoog niveau bleven in vergelijking met eerdere jaren; beseft echter ook dat de hogere bestedingspercentages voornamelijk bereikt zijn omdat er meer begrotingssteun is verstrekt;

36.

Merkt op dat de uitstaande verplichtingen - of RAL's eind 2002 8,4 miljard EUR beliepen, waarvan 1,2 miljard EUR beschouwd werd als abnormale RAL's (13);

37.

Verzoekt de Commissie in een mededeling over de financiële informatie over het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2003 een tabel op te nemen met de RAL's per sector en per jaar van vastlegging en informatie te verschaffen over de hoogte van de abnormale RAL's en specifieke maatregelen die in 2003 zijn genomen om de abnormale RAL's te verminderen;

38.

Is ingenomen met de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Naar de volledige integratie van de samenwerking met de ACS-landen in de EU-begroting” van 8 oktober 2003 (COM(2003) 590);

39.

Is van mening dat het EOF in de algemene begroting van de Europese Unie wordt opgenomen, teneinde het EOF dezelfde status toe te kennen als andere onderdelen van het „acquis communautaire” en het huidige democratische tekort op te heffen;

40.

Benadrukt dat opneming van het EOF in de algemene begroting van de Europese Unie niet alleen een grote politieke betekenis heeft, maar ook aanzienlijke voordelen op het gebied van begrotingsbeheer kan opleveren, bijvoorbeeld een efficiëntere implementatie door de mogelijkheid om bestaande procedures te harmoniseren, meer flexibiliteit bij de uitvoering, een grotere transparantie van de totale communautaire hulp, en vermijding van de huidige complicaties in verband met de overgangsmaatregelen tussen EOF's;

41.

Merkt op dat tegelijk met de start van de onderhandelingen over de nieuwe financiële vooruitzichten voor de Europese Unie en mogelijke wijzigingen van de Overeenkomst van Cotonou een nieuw financieel protocol volgend op het Negende EOF moet worden vastgesteld en dat dit een gelegenheid bij uitstek is om het EOF in de begroting op te nemen;

42.

Verzoekt de Commissie en de lidstaten onverwijld een besluit over opname van het EOF in de begroting op te nemen en ten uitvoer te leggen;

43.

Acht het van essentieel belang dat de Commissie de uitvoering van verplichtingen en betalingen uit het EOF versnelt, zodat de Europese Gemeenschap en de lidstaten hun politieke verbintenissen ten aanzien van de ACS-landen kunnen nakomen en mogelijke complicaties in verband met de opname van het EOF in de begroting kunnen minimaliseren;

44.

Verzoekt de Commissie een dialoog aan te gaan met de ACS-landen over de wijze waarop de RAL's kunnen worden weggewerkt, daarbij rekening houdend met de specifieke problemen die kunnen ontstaan in verband met opname van het EOF in de begroting;

45.

Benadrukt dat opname van het EOF in de begroting niet mag leiden tot een vermindering van de totale beschikbare middelen voor de ACS-landen; verzoekt de Commissie zorg te dragen voor transparantie, zodat de kwijtingsautoriteit ook in de toekomst kan blijven nagaan hoeveel middelen zijn uitgegeven aan de doelen die zijn vastgelegd in de Overeenkomst van Cotonou;

Armoedebestrijding

46.

Vestigt de aandacht op de hoofddoelstelling van het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap, te weten terugdringing en uiteindelijke uitroeiing van de armoede (14); wijst op de steun van de Commissie en de lidstaten voor de millenniumdoelstellingen (MDG's) als middel om deze doelstelling te verwezenlijken; erkent voorts dat nauwlettend moet worden gecontroleerd of er voldoende middelen worden besteed aan gezondheidszorg en onderwijs op nationaal niveau;

47.

Merkt op dat in de formulering van de uitgangspositie de eis wordt gesteld dat de 35 % ten goede moet komen aan „met name onderwijs en gezondheidszorg”, de twee belangrijkste sectoren in de MDG's; merkt voorts op dat de voor 2002 aan de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC) gemelde cijfers over de vastleggingen voor deze sectoren (15) ver van dit streefpercentage verwijderd blijven en dat de voorwaarden van structurele aanpassingsprogramma's hoogstwaarschijnlijk niet de reden vormen voor een zo groot verschil; geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de verstrekte cijfers voor de EOF-vastleggingen (16) in deze sectoren; verzoekt de Commissie haar resultaten op dit gebied de komende jaren te verbeteren;

48.

Betreurt het dat de Commissie geen analyse heeft verschaft van haar bijdrage tot het bereiken van de MDG's, maar zich in haar onderzoek (17) heeft beperkt tot het meten van de vooruitgang die de ontwikkelingslanden hebben geboekt bij het bereiken van deze doelstellingen; is van mening dat de beoordeling van de effectiviteit van Commissieprogramma's wordt bemoeilijkt door het ontbreken van een dergelijke analyse; wenst dat een analyse van de effectiviteit van hulpverlening wordt opgenomen in de tussentijdse herziening van de Overeenkomst van Cotonou;

Programmering

49.

Feliciteert de Commissie met de resultaten van haar beoordeling van de betrokkenheid van niet-overheidsactoren (NSA's) bij het programmeringsproces voor het Negende EOF, waaruit blijkt dat er in 62 van de 68 landen raadplegingen zijn gehouden; merkt op dat echter slechts in 36 landen wijzigingen zijn aangebracht in de ontwerpen van strategiedocumenten voor deze landen, hetgeen vragen doet rijzen over de effecten van raadplegingen in de overige gevallen; roept in het bijzonder op tot regelmatig en formeel overleg met de parlementen van de ACS-landen en de Parlementaire Paritaire Vergadering ACS-EU;

CESD-contracten

50.

Merkt op dat verschillende uit het EOF gefinancierde contracten in het kader van Comesa (Gemeenschappelijke Markt van Oostelijk en Zuidelijk Afrika) zijn getekend met een van de bedrijven die rechtstreeks betrokken zijn bij het Eurostat-schandaal; merkt op dat er over deze contracten ernstige vragen zijn gesteld in het definitieve IAS-rapport van oktober 2003;

51.

Betreurt het dat het permanente advies van Eurostat om gebruik te maken van het CESD geen aanleiding heeft gegeven tot bezorgdheid bij de AIDCO ondanks hetgeen intern over dit bedrijf bekend was; beschouwt dit als weer een voorbeeld van onvoldoende transparantie en gebrek aan communicatie tussen de diensten van de Commissie;

52.

Acht het zeer onbevredigend dat de AIDCO geen opdracht tot invordering heeft gegeven voor het sinds 1999 uitstaande bedrag van 200 000 EUR voordat het Eurostat-schandaal in juli 2003 uitbrak; verwacht dat de Commissie het Europees Parlement zo snel mogelijk laat weten of de opdracht tot invordering van het bedrag van 324 088 EUR (gecumuleerde rente) bij het CESD is uitgevoerd;

53.

Is evenwel verheugd dat de AIDCO de contractuele betrekkingen met het bedrijf in kwestie heeft beëindigd;

ACS-secretariaat

54.

Herinnert eraan dat de Rekenkamer in haar jaarverslag over het begrotingsjaar 2000 ernstige kritiek heeft geuit op het ACS-secretariaat, alsook op de door de Commissie op 9 maart 2000 ondertekende financiële overeenkomst voor 2000-2004 ten belope van 18 miljoen EUR ten behoeve van het ACS-secretariaat;

55.

Herinnert aan de resolutie van het Europees Parlement over de kwijting voor het begrotingsjaar 2000 (18), waarin de Commissie werd verzocht het ACS-secretariaat ervan in kennis te stellen dat het, in alle gevallen, de definitieve uitspraken van de Belgische rechters over nog hangende zaken dient te respecteren;

56.

Is ervan op de hoogte dat het ACS-secretariaat nog geen gehoor heeft gegeven aan een uitspraak van de Belgische rechter om schadevergoeding te betalen aan een voormalige werknemer, omdat het ACS-secretariaat zich beroept op diplomatieke onschendbaarheid; merkt op dat het ACS-secretariaat in beroep is gegaan bij het Belgische Hof van Cassatie; is het niet eens met de stelling dat diplomatieke onschendbaarheid het ACS-secretariaat de gelegenheid biedt zijn verplichtingen als werkgever niet na te komen;

57.

Merkt op dat de bestaande financiële overeenkomst ten behoeve van het ACS-secretariaat eind 2004 afloopt; verzoekt de Commissie in een toekomstige financiële overeenkomst een bepaling op te nemen die ertoe strekt dat de overeenkomst wordt opgeschort als het ACS-secretariaat de definitieve uitspraak van de Belgische rechter niet uitvoert;

58.

Verzoekt de Commissie de kwijtingsautoriteit vóór 1 juli 2004 in kennis te stellen van de resultaten van de contacten met het ACS-secretariaat, zoals hierboven gevraagd, alsook van de verwachte inhoud van een voorstel voor een toekomstige financiële overeenkomst ten behoeve van het ACS-secretariaat;

59.

Verzoekt de Rekenkamer een vervolg te geven aan de opmerkingen over het ACS-secretariaat in haar jaarlijkse verslag over het begrotingsjaar 2000; verzoekt de Rekenkamer tegelijkertijd te onderzoeken of de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU wordt georganiseerd in overeenstemming met de beginselen van deugdelijk financieel beheer;

Vredesfaciliteit

60.

Neemt kennis van het besluit van de ministerraad van de ACS-EU van 11 december 2003 over het gebruik van 250 miljoen EUR uit het budget voor langetermijnontwikkeling van het Negende EOF ten behoeve van de instelling van een vredesfaciliteit voor Afrika;

61.

Juicht de instelling van een vredesfaciliteit voor Afrika toe, maar is bezorgd over het risico dat dit soort middelen voor andere dan de bedoelde doeleinden zal worden gebruikt, bijvoorbeeld voor militaire uitgaven; verzoekt de Commissie een dialoog aan te gaan met het Parlement over het gebruik van de vredesfaciliteit voor Afrika binnen het totale beleidskader voor ontwikkeling;

62.

Verzoekt de Commissie in de jaarrekeningen de bedragen voor de vredesfaciliteit voor Afrika te specificeren en de kwijtingsautoriteit - jaarlijks en tijdig, zodat deze informatie kan worden gebruikt in de kwijtingsprocedure - te informeren over het beheer van deze middelen en over de specifieke activiteiten die met deze middelen worden gefinancierd;

COB

63.

Merkt op dat in het Financieel Protocol bij de Overeenkomst van Cotonou een bedrag van 90 miljoen EUR is gereserveerd voor de financiering van de begroting van het COB (Centrum voor de Ontwikkeling van het Bedrijfsleven, het vroegere Centrum voor Industriële Ontwikkeling); merkt op dat de juridische status van het COB onduidelijk is en dat de doelstellingen ervan niet duidelijk zijn gedefinieerd; betreurt dat er nog steeds tekortkomingen zijn in het beheer en zwakheden in de interne en externe controle, ondanks de herhaalde kritiek in verschillende audits van de afgelopen jaren; verzoekt de Commissie maatregelen te nemen naar aanleiding van deze kritiek die werd geleverd bij de eigen controles van de Commissie alsook in het jaarverslag over 2002 van de Rekenkamer.


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 325.

(2)  PB C 277 van 1.10.2001, blz. 130.

(3)  PB L 156 van 29.5.1998, blz. 108.

(4)  PB L 191 van 7.7.1998, blz. 53.

(5)  Zie de verklaring van de Raad en de Commissie over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap, zoals vastgesteld door de Raad Algemene Zaken (Ontwikkelingssamenwerking) op 10 november 2000.

(6)  Zie de mededeling aan de Commissie over de hervorming van het beheer van buitenlandse hulp, goedgekeurd door de Commissie op 16 mei 2000.

(7)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(8)  PB C 26 van 29.1.2004, blz. 17.

(9)  Zie Overeenkomst van Cotonou, artikel 61, lid 2.

(10)  Zie de paragrafen 21 tot en met 24 van de resolutie met opmerkingen bij de besluiten waarbij de Commissie kwijting wordt verleend voor het financieel beheer van het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2001 (PB L 148 van 16.6.2003, blz. 3).

(11)  Zie het antwoord van de Commissie op vraag nr. 75 in de antwoorden op de vragenlijst aan de Commissie met betrekking tot de kwijting 2002 - Deel II (PE 328.732/FIN2): „Het is onmogelijk om met enige mate van zekerheid te zeggen in hoeverre de bijgevoegde lijst, die gebaseerd is op door EG-delegaties in ACS-landen verstrekte gegevens, volledig is.”.

(12)  2,9 miljard EUR moet nog worden vastgelegd, terwijl 8,4 miljard EUR verband houdt met nog te betalen verplichtingen (RAL's).

(13)  Abnormale RAL's zijn verplichtingen ten aanzien waarvan de afgelopen twee jaar geen contracten zijn gesloten of bedragen betaalbaar zijn gesteld, alsook verplichtingen die zijn aangegaan voor 1997 en nog steeds niet zijn uitbetaald (zie bovengenoemde mededeling van de Commissie over financiële informatie over het Zesde, Zevende en Achtste Europees Ontwikkelingsfonds 2002, afdeling 3.1).

(14)  Het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie, conclusies van de 2304e zitting van de Raad (Ontwikkeling) van 10 november 2000.

(15)  4,1 % voor onderwijs en 3 % voor gezondheidszorg. Deze cijfers zijn inclusief sectorspecifieke begrotingssteun.

(16)  1 % voor onderwijs en 4 % voor gezondheidszorg.

(17)  Zie het Jaarverslag 2003 van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake het communautaire ontwikkelingsbeleid en het verslag 2002 van de Europese Gemeenschap inzake buitenlandse hulp (COM(2003) 527), hoofdstuk 3.

(18)  PB L 158 van 17.6.2002, blz. 28.


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/137


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling II — Raad

(2004/723/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien de jaarrekening en de financiële balans van ontvangsten en uitgaven betreffende het begrotingsjaar 2002 (I5-0034/2003 — C5-0088/2004),

Gezien het verslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2002 en de antwoorden van de instellingen (1) (C5-0583/2003),

Gelet op de betrouwbaarheidsverklaring met betrekking tot de juistheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, die door de Europese Rekenkamer is verstrekt overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276, artikel 272, lid 10, en artikel 275,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (2), inzonderheid op artikel 22, leden 2 en 3, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (3), inzonderheid op artikel 50,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0228/2004),

1.

Verleent de secretaris-generaal van de Raad kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2002 (beleidsuitgaven);

2.

Legt zijn commentaar vast in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Ombudsman en het besluit en de resolutie te laten publiceren in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement ter begeleiding van het besluit inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling II — Raad

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op de jaarrekening en de financiële balans van ontvangsten en uitgaven betreffende de begroting voor het begrotingsjaar 2002 (I5-0034/2003 — C5-0088/2004),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2002 en de antwoorden daarop van de instelling (1) (C5-0583/2003),

Gelet op de betrouwbaarheidsverklaring met betrekking tot de juistheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, die door de Europese Rekenkamer is verstrekt overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276, artikel 272, lid 10, en artikel 275,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (2), inzonderheid op artikel 22, leden 2 en 3, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (3), inzonderheid op artikel 50,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0228/2004),

1.

Wijst erop dat een uitgebreidere uitwisseling van informatie tussen de Raad en het Europees Parlement nodig is; is derhalve ingenomen met de bereidheid van de Raad om vóór de kwijtingsprocedure een informele dialoog tussen beide instellingen te organiseren;

2.

Herinnert eraan dat de Commissie begrotingscontrole de Raad verzocht had de volgende documenten te doen toekomen: een lijst van met derden gesloten contracten, het volledige dossier van het contract met de grootste financiële implicaties, de geldende regelingen over het gebruik van dienstvoertuigen, alsmede de verslagen van de financieel controleur;

3.

Neemt met onbegrip kennis van het antwoord dat de voorzitter van het Comité van permanente vertegenwoordigers op 11 december 2003 heeft gegeven op de vragenlijst die de Commissie begrotingscontrole op 26 november 2003 had toegestuurd: „De vragen op uw vragenlijst onder het hoofdstuk Algemene vragen aan alle instellingen houden geen direct verband met de rekeningen van de Raad in het begrotingsjaar 2002 of het jaarverslag van de Rekenkamer over dat jaar. De Raad plaatst zich op het standpunt dat deze vragen buiten het kader van de kwijtingsprocedure vallen.”;

4.

Stelt voorts vast dat het jaarverslag van de Rekenkamer weliswaar algemene opmerkingen bevat over door de organen van de Gemeenschap gedane huishoudelijke uitgaven, maar geen specifieke opmerkingen over de begroting van de Raad; is verheugd over de aankondiging van de Rekenkamer dat haar volgende jaarverslag opmerkingen zal bevatten over de gedane huishoudelijke uitgaven van alle afzonderlijke organen van de Gemeenschap;

5.

Benadrukt dat het verzoek om informatie aan de Raad volledig in overeenstemming is met de bepalingen van het Financieel Reglement (met name de artikelen 146 en 182);

6.

Dringt er bij de Raad op aan de door de Commissie begrotingscontrole ingediende vragenlijst uiterlijk op 1 juli 2004 te beantwoorden;

7.

Neemt er kennis van dat de Raad met ingang van volgend jaar overeenkomstig artikel 86, lid 4, van het Financieel Reglement een verslag doet toekomen aan het Europees Parlement, waarin een samenvatting wordt gegeven van het aantal en de soorten uitgevoerde interne controles, de gedane aanbevelingen en het gevolg dat aan die aanbevelingen is gegeven;

8.

Wil weten welke maatregelen de Raad in 2002 heeft getroffen om de analyse van het financiële beheer te verbeteren;

9.

Herinnert eraan dat er in 2001 verschillen bestonden tussen de fysieke inventaris en de boekhoudkundige inventaris; vraagt of deze fouten hersteld zijn;

10.

Wenst dat de Rekenkamer in de begroting van de Raad van 2003 passende aandacht schenkt aan de controle van het financiële beheer en van de inventaris;

11.

Benadrukt het belang dat het Parlement hecht aan de mobiliteit van ordonnateurs, gezien de ervaringen in het verleden;

12.

Is verheugd over de Gezamenlijke verklaring van de Commissie en het Europees Parlement van 25 november 2002 (4) waarin wordt bepaald dat het Europees Parlement tijdens het besluitvormingsproces van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) vooraf op de hoogte wordt gesteld, en vraagt zich af welke gevolgen dit gehad heeft voor de praktische samenwerking;

13.

Herinnert opnieuw aan de door de Rekenkamer in haar Speciaal Verslag nr. 13/2001 over het beheer van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (5) op basis van haar bevindingen gedane aanbeveling dat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op interinstitutioneel niveau duidelijke operationele beginselen en regelingen dienen vast te stellen met betrekking tot de rol van de Commissie bij de uitvoering van het GBVB en dat de financiering van de GBVB-acties doorzichtiger zou moeten worden beheerd.


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  Aangenomen teksten van 19 december 2002, P5_TA(2002) 0624, bijlage 1.

(5)  PB C 338 van 30.11.2001, blz. 1.


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/140


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling IV — Hof van Justitie

(2004/724/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op de jaarrekening en de financiële balans van ontvangsten en uitgaven betreffende de begroting voor het begrotingsjaar 2002 (I5-0034/2003 — C5-0088/2004),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2002 en de antwoorden daarop van de instellingen (1) (C5-0583/2003),

Gelet op de betrouwbaarheidsverklaring met betrekking tot de juistheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, die door de Europese Rekenkamer is verstrekt overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 272, lid 10, en artikel 275,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (2), inzonderheid op artikel 22, leden 2 en 3, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (3), inzonderheid op artikel 50,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0228/2004),

1.

Verleent de griffier van het Hof van Justitie kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Legt zijn commentaar vast in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Ombudsman en het besluit en de resolutie te laten publiceren in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement ter begeleiding van het besluit inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling IV — Hof van Justitie

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op de jaarrekening en de financiële balans van ontvangsten en uitgaven betreffende de begroting voor het begrotingsjaar 2002 (I5-0034/2003 — C5-0088/2004),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2002 en de antwoorden daarop van de instellingen (1) (C5-0583/2003),

Gelet op de betrouwbaarheidsverklaring met betrekking tot de juistheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, die door de Europese Rekenkamer is verstrekt overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 272, lid 10, en artikel 275,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (2), inzonderheid op artikel 22, leden 2 en 3, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (3), inzonderheid op artikel 50,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0228/2004),

1.

Neemt kennis van de antwoorden die het Hof van Justitie op 17 december 2003 heeft gegeven op de vragenlijst die de Commissie begrotingscontrole op 26 november 2003 had toegestuurd;

2.

Neemt er kennis van dat het Hof van Justitie met ingang van volgend jaar overeenkomstig artikel 86, lid 4, van het Financieel Reglement een verslag doet toekomen aan het Europees Parlement, waarin een samenvatting wordt gegeven van het aantal en de soorten uitgevoerde interne controles, de gedane aanbevelingen en het gevolg dat aan die aanbevelingen is gegeven;

3.

Acht de maatregelen die het Hof op basis van het speciaal verslag nr. 5/2000 van de Europese Rekenkamer (4) heeft getroffen juist; neemt kennis van het auditverslag van boekhoudkundig controleur KPMG (5); neemt tevens kennis van het verslag van 21 oktober 2003 over de wijze waarop het Hof zijn bestaande gebouwen, nieuwe bouwprojecten, het onderhoud en de infrastructuur in het algemeen beheert, dat het Hof heeft doen toekomen aan het Europees Parlement;

4.

Neemt kennis van de brief van 18 februari 2004 van de griffier van het Hof van Justitie aan de voorzitter van de Commissie begrotingscontrole, waarin hij een reeks maatregelen aankondigt om zowel de in de afgelopen jaren geregistreerde verlenging van de procesduur tegen te gaan als rekening te houden met de uitbreiding; dringt er bij de griffier op aan om met betrekking tot de kwijtingsprocedure voor het begrotingsjaar 2003 tijdig een gedetailleerd voortgangsverslag voor te leggen aan het Europees Parlement;

Privé-gebruik van dienstvoertuigen

5.

Stelt vast dat het Hof, naast de door hem of zijn president toegestane dienstreizen, de kosten voor het gebruik van dienstvoertuigen door zijn leden vergoedt tot een maximum van 30 000 km per jaar (leden van het Gerecht van eerste aanleg: 25 000 km, de president van het Gerecht van eerste aanleg: 30 000 km);

6.

Stelt vast dat leden van het Hof daarmee in het genot worden gesteld van financiële voordelen zonder dat de voor hun bezoldiging verantwoordelijke EU-ministerraad een dienovereenkomstig besluit heeft genomen;

7.

Eist dat het Hof zijn regels vóór 1 juli 2004 dusdanig heeft aangepast dat zijn leden zelf de volledige kosten moeten dragen van privé-gebruik van dienstvoertuigen;

Salarisverhogingen door aanpassingscoëfficiënten

8.

Neemt er kennis van dat de leden van het Hof op basis van een interne administratieve regeling de mogelijkheid hebben gecreëerd om te profiteren van een salarisverhoging doordat zij delen van hun bezoldiging niet naar een rekening in hun standplaats Luxemburg laten overmaken, maar naar rekeningen in andere EU-lidstaten en zo in aanmerking komen voor aanpassingscoëfficiënten;

9.

Herinnert eraan dat dit een intern administratief besluit van het Hof is en niet kan worden beschouwd als onderdeel van zijn rechtspraak;

10.

Herinnert er voorts aan dat dit besluit van het administratief comité van het Hof op 25 september 2002 werd genomen, maar dat het Europees Parlement en de Commissie op voorstel van de Raad uit het voorontwerp van begroting van het Hof voor 2003 (begrotingspost A-1 0 9 0) vervolgens een toelichting hebben geschrapt die de toepassing van deze aanpassingscoëfficiënten „analoog aan de bepalingen van het ambtenarenstatuut” ook voor de leden van het Hof voorzag;

11.

Stelt vast dat de begrotingsautoriteit daarmee duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking heeft gebracht dat zij verwachtte dat deze praktijk, die sinds 1 januari 2003 noch op grond van bepalingen van geldende verordeningen inzake de bezoldiging van de leden van de organen, noch op grond van toelichtingen in de begroting is toegestaan, zou worden gestaakt;

12.

Herinnert eraan dat de leden van de Commissie geen gebruik meer maken van de aanpassingscoëfficiënten en dringt er bij de leden van het Hof op aan dit voorbeeld te volgen;

13.

Vraagt in dit verband welke vooruitgang het Hof geboekt heeft bij het creëren van een specifieke rechtsgrond voor de toepassing van de aanpassingscoëfficiënten, zoals het Europees Parlement had geëist (6);

14.

Is verheugd dat het Hof van Justitie dezelfde „klokkenluidersdoctrine” hanteert als de Commissie; merkt op dat een dergelijke doctrine alleen effectief is als de personeelsleden ervan op de hoogte zijn; moedigt het Hof van Justitie aan ervoor te zorgen dat deze informatie gemakkelijk toegankelijk is voor zijn personeel;

15.

Verzoekt de Begrotingscommissie een deel van de huishoudelijke kredieten voor 2005 voor het Hof van Justitie in de reserve op te nemen als er geen bevredigend antwoord wordt gegeven op de bezorgdheid die in deze resolutie aan de orde wordt gesteld over het niet-officiële gebruik van dienstauto's en het systeem van salariscoëfficiënten.


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB C 109 van 14.4.2000, blz. 1.

(5)  Schrijven aan de voorzitter van de Commissie begrotingscontrole van 6 juni 2003.

(6)  Resolutie van 8 april 2003, paragraaf 6 (PB L 148 van 16.6.2003, blz. 46).


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/143


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling V — Rekenkamer

(2004/725/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op de jaarrekening en de financiële balans van ontvangsten en uitgaven betreffende de begroting voor het begrotingsjaar 2002 (I5-0034/2003 — C5-0088/2004),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2002 en de antwoorden daarop van de instellingen (1) (C5-0583/2002) ,

Gelet op de betrouwbaarheidsverklaring met betrekking tot de juistheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, die door de Europese Rekenkamer is verstrekt overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 272, lid 10, en artikel 275,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (2), inzonderheid op artikel 22, leden 2 en 3, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (3), inzonderheid op artikel 50,

Gelet op het Financieel Reglement van 25 juni 2002, inzonderheid op artikel 143, lid 4,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op artikel 93 bis van zijn Reglement en bijlage V hierbij,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0228/2004),

1.

Verleent de Rekenkamer kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Legt zijn commentaar vast in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Ombudsman, en het besluit en de resolutie te laten publiceren in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement ter begeleiding van het besluit inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling V — Rekenkamer

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op de jaarrekening en de financiële balans van ontvangsten en uitgaven betreffende de begroting voor het begrotingsjaar 2002 (I5-0034/2003 — C5-0088/2004),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2002 en de antwoorden daarop van de instellingen (1) (C5-0583/2003),

Gelet op de betrouwbaarheidsverklaring met betrekking tot de juistheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, die door de Europese Rekenkamer is verstrekt overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 272, lid 10, en artikel 275,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (2), inzonderheid op artikel 22, leden 2 en 3, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (3), inzonderheid op artikel 50,

Gelet op het Financieel Reglement van 25 juni 2002, inzonderheid op artikel 143, lid 4,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 276,

Gelet op artikel 93 bis van zijn Reglement en bijlage V hierbij,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0228/2004),

1.

Neemt kennis van de antwoorden die de Rekenkamer op 19 december 2003 heeft gegeven op de vragenlijst die de Commissie begrotingscontrole op 26 november 2003 had toegestuurd;

2.

Neemt voorts kennis van de aanvullende informatie die de voorzitter van de Rekenkamer in zijn brieven van 16 en 20 februari 2004 heeft verstrekt;

3.

Neemt kennis van het verslag van de onafhankelijke boekhoudkundig controleur over de rekeningen van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2002, alsmede van het certificaat van de onafhankelijke boekhoudkundig controleur betreffende de regelmatigheid en juistheid van de financiële staten per 31 december 2002 (4);

4.

Benadrukt dat de samenwerking tussen het Parlement en de Rekenkamer bij de presentatie van het jaarverslag en de speciale verslagen verder verbeterd is;

5.

Wijst erop dat zich bij de voltooiing van het K2-gebouw aanvankelijk een reeks financiële en managementsproblemen hebben voorgedaan die in het kader van de volgende uitbreiding moeten worden vermeden;

6.

Neemt er kennis van dat de Rekenkamer in het kader van de uitbreiding van 15 naar 25 lidstaten een groter deel van haar werkzaamheden zal overhevelen naar haar controlegroepen;

7.

Beveelt de leden van de Rekenkamer uitdrukkelijk aan toe te zien op een multinationale samenstelling van hun kabinetten en met name een van de beide hun ter beschikking staande attachéposten te laten bezetten door een persoon die niet dezelfde nationaliteit heeft als zij zelf;

Betrouwbaarheidsverklaring

8.

Neemt er met tevredenheid kennis van dat de leden van de Rekenkamer bij hun ambtsaanvaarding verklaringen over hun financiële belangen overleggen die wezenlijk uitvoeriger en gedetailleerder zijn dan de overeenkomstige verklaringen van de leden van de Commissie of de leden van het Europees Parlement en die bovendien ook betrekking hebben op de gegevens van hun huwelijkspartners; acht het legitiem dat deze verklaringen niet gepubliceerd worden; verwacht echter dat deze verklaringen wel toegankelijk zijn voor de bevoegde instanties, indien tegen een lid van de Rekenkamer een onderzoek moet worden ingesteld;

9.

Neemt er kennis van dat de Rekenkamer bij de controle van de huishoudelijke uitgaven voortaan de interne controlesystemen, de verslagen van de intern controleurs en een representatief aantal transacties zal evalueren;

10.

Is zich bewust van het feit dat de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer vooral berust op steekproeven en derhalve geen instrument is om gericht fraude en onregelmatigheden aan het licht te brengen, maar ertoe dient dat er een algemene inschatting van het financiële beheer van de gecontroleerde organen en instellingen kan worden gemaakt; herinnert eraan dat een dergelijke algemene inschatting alleen dan betrouwbaar is wanneer de steekproef van de gecontroleerde betalingen voldoende omvangrijk is;

11.

Moedigt de Rekenkamer aan bij haar herziening van de jaarlijkse DAS-beoordeling en om in nauwe samenwerking met de overige instellingen bepaalde prestatie-indicatoren vast te stellen zodat vooruitgang van jaar tot jaar kan worden gemeten;

12.

Verwacht van de Rekenkamer dat zij er bij de voorbereiding van haar jaarverslag en haar jaarlijkse betrouwbaarheidsverklaring voor zorgt dat haar oordeel gebaseerd is op de modernste internationale boekhoudkundige praktijken en beginselen;

13.

Is verbaasd dat de Rekenkamer in zijn jaarverslag 2002 weliswaar informatie heeft verstrekt over de omvang van de steekproeven met betrekking tot de door haar gecontroleerde verrichtingen op het gebied van de landbouw, maar dat zij ook bij navraag geen informatie wilde verstrekken over het aantal gecontroleerde verrichtingen met betrekking tot de administratieve uitgaven van de instellingen;

14.

Verzoekt de Rekenkamer voortaan het aantal door haar gecontroleerde verrichtingen uit te splitsen per instelling;

15.

Verzoekt de Rekenkamer de structuur van het jaarverslag in overeenstemming te brengen met artikel 143, leden 3 en 4, van het Financieel Reglement, die als volgt luiden: „Het jaarverslag bevat een beoordeling van het financiële beheer. Het jaarverslag omvat evenveel afdelingen als er instellingen zijn. De Rekenkamer kan elke door haar dienstig geachte samenvatting of opmerking van algemene aard toevoegen”;

16.

Herinnert de Rekenkamer eraan dat het Parlement informatie nodig heeft over ieder orgaan van de Gemeenschap, omdat het anders zijn taken in het kader van de kwijting niet kan verrichten; betreurt dat hier in het jaarverslag van de Rekenkamer geen rekening mee wordt gehouden en dat het jaarverslag geen specifieke informatie bevat over de administratieve uitgaven van de Raad, het Hof van Justitie, de Rekenkamer en het Europees Economisch en Sociaal Comité; acht dit alleen al om die reden niet gerechtvaardigd dat de Rekenkamer voor de decentrale agentschappen wel ieder jaar een afzonderlijk verslag opstelt;

17.

Is verheugd over de aankondiging van de Rekenkamer om in haar jaarverslagen voortaan afzonderlijke hoofdstukken te wijden aan ieder orgaan van de Gemeenschap;

Lering trekken uit de zaak-Eurostat en fraudebestrijding

18.

Neemt er kennis van dat de Rekenkamer in het verleden bij herhaling kritiek geuit heeft op afzonderlijke verrichtingen van Eurostat;

19.

Wijst erop dat Eurostat echter als geheel nog nooit is onderworpen aan een uitvoerig en diepgaand onderzoek door de Rekenkamer; is bezorgd dat dit ook voor andere directoraten-generaal van de Commissie geldt en een van de oorzaken zou kunnen zijn van de misstanden in de Commissie;

20.

Is bezorgd dat de auditverslagen van de auditeenheden in de directoraten-generaal van de Commissie in het verleden niet alleen niet bekend waren bij de leden van de Commissie, maar dat ook de Rekenkamer niet gestaan heeft op een stelselmatige toezending van deze verslagen; verzoekt de Rekenkamer deze verslagen in de toekomst uitvoerig te beoordelen en een samenvatting van de belangrijkste resultaten in haar jaarverslag te publiceren;

21.

Verzoekt de Rekenkamer de uitbreiding van haar aantal leden van 15 tot 25 zodanig te benutten dat haar leden in de toekomst ieder directoraat-generaal van de Commissie uitvoerig zullen controleren;

22.

Zou het zeer toejuichen wanneer de Rekenkamer uiterlijk bij de indiening van haar volgende jaarverslag zou aangeven welke leden voor welk directoraat-generaal de controleverantwoordelijkheid op zich nemen; acht dergelijke specifieke verantwoordelijkheden geenszins onverenigbaar met het collegiale karakter van de Rekenkamer, mits deze het laatste woord houdt;

23.

Verzoekt de Rekenkamer haar interne besluiten over de samenwerking met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) in het licht van de bepalingen van het nieuwe ambtenarenstatuut te controleren, met name wat het recht van personeelsleden betreft om zich rechtstreeks met informatie tot het OLAF te wenden; dringt er bij de Rekenkamer op aan het Parlement een kopie van de huidige bepalingen, alsmede van de geplande wijzigingen te doen toekomen;

24.

Verzoekt de Rekenkamer om een advies over de vraag of, in verband met de in paragraaf 9.23 van haar jaarverslag beschreven aanbestedingsprocedure van het Comité van de Regio's, de bevoegde justitieautoriteiten moeten worden ingeschakeld omdat er sprake zou kunnen zijn van een naar Belgisch recht strafbare beperking van de vrijheid van deelname aan aanbestedingsprocedures (artikel 314 van het Belgische wetboek van strafrecht);

Ontslag van een ambtenaar van de Rekenkamer

25.

Herinnert eraan dat een ambtenaar van de Rekenkamer in april 2002 zeer ernstige beschuldigingen heeft geuit tegen leden en ambtenaren van zijn instelling;

26.

Herinnert eraan dat een deel van de geuite beschuldigingen eerder al bekend was gemaakt aan het OLAF of al voorwerp van administratief onderzoek was geweest;

27.

Stelt vast dat de overige door de ambtenaar geuite beschuldigingen volgens het OLAF niet konden worden bevestigd; stelt tevens vast dat het Parlement geen kennis heeft kunnen nemen van feiten die aanleiding zouden kunnen geven voor twijfel aan de verklaring van het OLAF;

28.

Neemt er kennis van dat de ambtenaar in de zomer van 2003 na een tuchtprocedure is ontslagen;

29.

Beschouwt deze beslissing als een harde straf; herinnert eraan dat overeenkomstig de artikelen 90 en 91 van het statuut een bezwaar kan worden aangetekend en een beroep kan worden ingesteld bij het Europese Hof van Justitie;

30.

Eist in dit verband dat het ambtenarenstatuut van de Gemeenschap in die zin wordt gewijzigd dat informanten („klokkenluiders”) zich tot een instantie buiten hun eigen instelling moeten kunnen wenden zodat hun anonimiteit gehandhaafd blijft (5);

31.

Wijst de Rekenkamer erop dat de wijze waarop is omgegaan met de ambtenaar ook moet worden beoordeeld in het licht van de stappen die de Rekenkamer heeft ondernomen tegen een voormalig lid dat op ernstige wijze zijn ambtelijke plichten zou hebben verzaakt;

32.

Is verheugd dat de Rekenkamer dezelfde „klokkenluidersdoctrine” hanteert als de Commissie; merkt op dat een dergelijke doctrine alleen effectief is als de personeelsleden ervan op de hoogte zijn; moedigt de Rekenkamer aan ervoor te zorgen dat deze informatie gemakkelijk toegankelijk is voor haar personeel;

Procedure tegen een voormalig lid van de Rekenkamer

33.

Herinnert eraan dat het OLAF op initiatief van een lid van de Commissie begrotingscontrole in 2002 een onderzoek is gestart tegen een voormalige lid van de Rekenkamer;

34.

Herinnert er tevens aan dat het OLAF naar aanleiding van dit onderzoek de Luxemburgse justitie heeft ingeschakeld en dat deze procedure nog niet is afgerond; erkent dat de Rekenkamer werk maakt van de inning van onrechtmatig verworven middelen;

35.

Wijst de Rekenkamer erop dat naast de Luxemburgse justitie ook het Europese Hof van Justitie ingeschakeld zou kunnen worden, zoals de Commissie gedaan heeft in het geval van een voormalig Commissielid; verwacht dat de Rekenkamer ook het Europese Hof van Justitie inschakelt om overeenkomstig artikel 247 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te laten vaststellen of het voormalige lid zijn ambtelijke plichten op ernstige wijze heeft verzaakt;

Privé-gebruik van dienstvoertuigen

36.

Verzoekt de Rekenkamer te bevestigen dat dienstvoertuigen op kosten van de Gemeenschapsbegroting uitsluitend voor dienstreizen worden gebruikt;

37.

Neemt er kennis van dat de leden van de Rekenkamer naar verluidt dienstvoertuigen tot 40 000 km per jaar kunnen gebruiken voor privé-doeleinden en dat blijkbaar niet kan worden uitgesloten dat zelfs vakantiereizen ten laste van de belastingbetaler komen;

38.

Eist dat de Rekenkamer haar regels vóór 1 juli 2004 dusdanig heeft aangepast dat haar leden zelf de volledige kosten moeten dragen van privé-gebruik van dienstvoertuigen („non-official business”);

39.

Wijst de Rekenkamer erop dat zij er, overeenkomstig artikel 276, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aan gehouden is alles in het werk te stellen om gevolg te geven aan deze eis;

Salarisverhogingen door aanpassingscoëfficiënten

40.

Neemt er kennis van dat de leden van de Rekenkamer weer de mogelijkheid hebben gecreëerd om te profiteren van een aanzienlijke salarisverhoging doordat zij delen van hun bezoldiging niet naar een rekening in hun standplaats Luxemburg laten overmaken, maar naar rekeningen in andere EU-lidstaten en zo in aanmerking komen voor aanpassingscoëfficiënten; dit wordt gerechtvaardigd met een dienovereenkomstig besluit van zijn administratief comité;

41.

Herinnert eraan dat dit een intern administratief besluit van het Hof van Justitie is en niet kan worden beschouwd als onderdeel van zijn rechtspraak;

42.

Herinnert er voorts aan dat dit besluit van het administratief comité van het Hof op 25 september 2002 werd genomen, maar dat het Europees Parlement en de Commissie op voorstel van de Raad uit het voorontwerp van begroting van het Hof voor 2003 (begrotingspost A-1090) inmiddels een toelichting hebben geschrapt die de toepassing van deze aanpassingscoëfficiënten „analoog aan de bepalingen van het ambtenarenstatuut” ook voor de leden van het Hof voorzag;

43.

Stelt vast dat de begrotingsautoriteit daarmee duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking heeft gebracht dat zij verwachtte dat deze praktijk, die sinds 1 januari 2003 noch op grond van bepalingen van geldende verordeningen inzake de bezoldiging van de leden van de organen noch op grond van toelichtingen in de begroting is toegestaan, zou worden gestaakt;

44.

Herinnert eraan dat de leden van de Commissie geen gebruik meer maken van de aanpassingscoëfficiënten; dringt er bij de leden van de Rekenkamer op aan dit voorbeeld te volgen;

45.

Verzoekt de Begrotingscommissie een deel van de huishoudelijke kredieten voor 2005 voor de Rekenkamer in de reserve op te nemen als er geen bevredigend antwoord wordt gegeven op de bezorgdheid die in deze resolutie aan de orde wordt gesteld over het niet-officieel gebruik van dienstauto's en het systeem van salariscoëfficiënten.


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB C 259 van 28.10.2003, blz. 1.

(5)  Aangenomen teksten van 29 januari 2004, P5_TA(2004) 0049.


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/149


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité

(2004/726/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op de jaarrekening en de financiële balans van ontvangsten en uitgaven betreffende de begroting voor het begrotingsjaar 2002 (I5-0034/2003 — C5-0088/2004),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2002 en de antwoorden daarop van de instellingen (1) (C5-0583/2003),

Gelet op de betrouwbaarheidsverklaring met betrekking tot de juistheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, die door de Europese Rekenkamer is verstrekt overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 272, lid 10, en artikel 275,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (2), inzonderheid op artikel 22, leden 2 en 3, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (3), inzonderheid op artikel 50,

Gelet op artikel 93 bis van zijn Reglement en bijlage V hierbij,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0228/2004),

1.

Verleent de secretaris-generaal van het Europees Economisch en Sociaal Comité kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Legt zijn commentaar vast in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Ombudsman, en het besluit en de resolutie te laten publiceren in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement ter begeleiding van het besluit inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling VI —Europees Economisch en Sociaal Comité

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op de jaarrekening en de financiële balans van ontvangsten en uitgaven betreffende de begroting voor het begrotingsjaar 2002 (I5-0034/2003 — C5-0088/2004),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2002 en de antwoorden daarop van de instellingen (1) (C5-0583/2003),

Gelet op de betrouwbaarheidsverklaring met betrekking tot de juistheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, die door de Europese Rekenkamer is verstrekt overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 272, lid 10, en artikel 275,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (2), inzonderheid op artikel 22, leden 2 en 3, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (3), inzonderheid op artikel 50,

Gelet op artikel 93 bis van zijn Reglement en bijlage V hierbij,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0228/2004),

1.

Neemt kennis van de antwoorden die het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) op 17 december 2003 heeft gegeven op de vragenlijst die de Commissie begrotingscontrole op 26 november 2003 had toegestuurd;

2.

Dankt het EESC voor de toezending van zijn interne voorschriften voor de uitvoering van de begroting en het handvest van de interne auditeur;

3.

Neemt kennis van de verzekering van het EESC dat bij de afrekening van de reiskostenvergoedingen geen onregelmatigheden meer zijn opgetreden;

4.

Neemt er kennis van dat het EESC op 10 december 2003 een statuut voor zijn leden heeft vastgesteld; verzoekt de Rekenkamer om een advies over de financiële gevolgen van de daarin opgenomen regelingen; verzoekt de Rekenkamer dit advies uiterlijk in het kader van haar jaarverslag over 2003 te presenteren;

5.

Juicht toe dat het EESC rekenschap heeft afgelegd over de mate waarin de in de periode 1998-2002 gestelde doelen zijn verwezenlijkt (4); is ervan overtuigd dat een kritische evaluatie van de activiteit ertoe kan leiden dat de zichtbaarheid van de werkzaamheden van het EESC wordt vergroot;

6.

Bedankt het EESC voor het verslag over de vooruitgang die geboekt is bij de renovatie van het Belliard-gebouw van 26 juni 2003 (5); volgens dit verslag zal het Belliard-gebouw op 31 mei 2004 worden overgedragen; verzoekt echter om opheldering over het advies van de financieel controleur met betrekking tot de uitvoering van de begroting 2002: „Er zijn tekortkomingen geconstateerd en gesignaleerd bij het beheer van het Belliard-dossier die ertoe leiden dat de Comités de grip op bepaalde aspecten van het dossier verliezen” (6);

7.

Juicht toe dat beide Comités erin geslaagd zijn de betalingen aan de eigenaar van het Belliard-gebouw, Cofinimo, te vervroegen om de schuld sneller te kunnen aflossen;

8.

Vraagt het EESC of het in 2002 de inventaris heeft geactualiseerd, en of de Rekenkamer de inventaris heeft gecontroleerd, zoals het Parlement had geëist (7).


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  De activiteiten van het secretariaat van het EESC in de periode 1998-2002, verslag ingediend bij het Bureau op 17 september 2002.

(5)  Nota ter attentie van de Commissie begrotingscontrole, verslag over de stand van zaken met betrekking tot het Belliard-gebouw van 26 juni 2003.

(6)  Antwoord op vragenlijst, vraag nr. 4, algemene deel.

(7)  Resolutie van 8 april 2003, paragraaf 8 (PB L 148 van 16.6.2003, blz. 55).


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/152


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling VII — Comité van de Regio's

(2004/727/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op de jaarrekening en de financiële balans van ontvangsten en uitgaven betreffende de begroting voor het begrotingsjaar 2002 (I5-0034/2003 — C5-0088/2004),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2001 en de antwoorden daarop van de instellingen (1) (C5-0583/2003),

Gelet op de betrouwbaarheidsverklaring met betrekking tot de juistheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, die door de Europese Rekenkamer is verstrekt overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 272, lid 10, en artikel 275,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (2), inzonderheid op artikel 22, leden 2 en 3, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (3), inzonderheid op artikel 50,

Gelet op artikel 93 bis van zijn Reglement en bijlage V hierbij,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0228/2004),

1.

Verleent de secretaris-generaal van het Comité van de Regio's kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Legt zijn commentaar vast in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Ombudsman, en het besluit en de resolutie te laten publiceren in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement ter begeleiding van het besluit inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling VII — Comité van de Regio's

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op de jaarrekening en de financiële balans van ontvangsten en uitgaven betreffende de begroting voor het begrotingsjaar 2002 (I5-0034/2003 — C5-0088/2004),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2002 en de antwoorden daarop van de instellingen (1) (C5-0583/2003),

Gelet op de betrouwbaarheidsverklaring met betrekking tot de juistheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, die door de Europese Rekenkamer is verstrekt overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 272, lid 10, en artikel 275,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (2), inzonderheid op artikel 22, leden 2 en 3, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (3), inzonderheid op artikel 50,

Gelet op artikel 93 bis van zijn Reglement en bijlage V hierbij,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0228/2004),

1.

Neemt kennis van de antwoorden die het Comité van de Regio's op 16 december 2003 heeft gegeven op de vragenlijst die de Commissie begrotingscontrole op 26 november 2003 had toegezonden;

2.

Stelt vast dat de Rekenkamer in haar verslag over het begrotingsjaar 2002 dezelfde onregelmatigheden heeft geconstateerd als het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (paragraaf 9.23);

3.

Herinnert eraan dat het Parlement het Comité van de Regio's pas op 29 januari 2004 kwijting verleend heeft voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2001 (4); bovendien heeft het Parlement het Comité van de Regio's in paragraaf 21 van de resolutie ter begeleiding van het kwijtingsbesluit opgeroepen: „…tijdig een volledig verslag te overleggen over het huidige kwijtingsbesluit zodat hiermee rekening kan worden gehouden in de context van de kwijtingsprocedure voor het begrotingsjaar 2002; (…)”;

4.

Juicht toe dat er werkgroepen worden opgezet, waarin zowel personeel van de instelling als externe adviseurs zitting hebben, om zich te buigen over en oplossingen te vinden voor de verschillende structurele, administratieve en financiële problemen; blijft er echter van overtuigd dat zij niet zullen leiden tot substantiële verbeteringen zolang de administratieve cultuur dezelfde blijft; wijst erop dat, naar het voorbeeld van de Commissie in de Eurostat-zaak, een grondige revisie van het senior management, werkmethodes en naleving van interne auditregels van essentieel belang is om een klimaat te creëren van hervorming en vernieuwing;

5.

Verwacht een bevestiging van het Comité dat het zijn interne auditeenheid heeft versterkt met de A7- en B5-posten waarmee het Parlement heeft ingestemd en wenst dat uitleg wordt gegeven over verdere vertraging in de aanwervingsprocedures;

6.

Geeft uiting aan zijn algemene verbazing over het feit dat de bevindingen en aanbevelingen van het OLAF terzijde zijn geschoven en stelt dat een echte hervorming begint met de erkenning van fouten en zwaktes in het verleden;

7.

Merkt op dat het Europees Parlement in zijn resolutie (5) over het Comité van de Regio's zeer kritisch is over de instelling; betreurt de behandeling van de financieel controleur, als vermeld in het OLAF-verslag;

8.

Neemt er kennis van dat de voorzitter van het Comité van de Regio's op 17 februari 2004 aan de voorzitter van de commissie en de rapporteur een werkschema heeft toegezonden inzake de administratieve hervorming die in de komende maanden moet worden doorgevoerd; wijst er nu reeds op dat in het kader van de kwijtingsprocedure voor het begrotingsjaar 2003 zal worden onderzocht in welke mate de maatregelen zijn omgezet; herinnert eraan dat de verbeteringen zo moeten worden aangebracht, dat de geboekte vooruitgang meetbaar is;

9.

Bedankt het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en het Comité van de Regio's voor het verslag over de vooruitgang die geboekt is bij de renovatie van het Belliard-gebouw van 26 juni 2003 (6); volgens dit verslag zal het Belliard-gebouw op 31 mei 2004 worden overgedragen; wil weten waarom de financieel controleur in 2002 geen auditverslag heeft ingediend; vraagt of er in 2002 opnieuw onregelmatigheden aan het licht gekomen zijn;

10.

Bekritiseert het Comité van de Regio's omdat het heeft nagelaten het personeel van de financieel controleur te vervangen of hem te voorzien van de nodige informatie om in 2002 een auditverslag op te stellen;

11.

Neemt er met tevredenheid kennis van dat het Comité van de Regio's het modelbesluit betreffende de voorwaarden voor en de wijze van uitvoering van interne onderzoeken op het gebied van de bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit die schadelijk is voor de belangen van de Gemeenschappen zal overnemen;

12.

Verzoekt het Comité van de Regio's de nodige stappen te ondernemen om de volledige onafhankelijkheid van de financieel controleur te waarborgen;

13.

Is in dit verband verheugd over het besluit van het Bureau van 10 februari 2004 om zijn bepalingen inzake „klokkenluiders” in overeenstemming te brengen met de regels die momenteel van kracht zijn in de Commissie, namelijk dat ambtenaren zich tot een instantie buiten hun eigen instelling moeten kunnen wenden zodat hun anonimiteit gehandhaafd blijft;

14.

Merkt op dat een dergelijke doctrine alleen effectief is als de personeelsleden ervan op de hoogte zijn; moedigt het Comité aan ervoor te zorgen dat deze informatie gemakkelijk toegankelijk is voor zijn personeel;

15.

Herinnert eraan dat het bureau van het Comité van de Regio's de zittende secretaris-generaal op 18 november 2003 heeft verzocht te onderzoeken of er disciplinaire maatregelen getroffen moeten worden tegen ambtenaren; bekritiseert dat dit administratieve onderzoek pas in april zal worden afgerond, maar dat de administratie wel al heeft kunnen vaststellen dat de intern controleur niet geobstrueerd en geïntimideerd is;

16.

Herinnert aan zijn reeds aangehaalde resolutie van 29 januari 2004 en met name paragraaf 22, waarin erop wordt aangedrongen dat de voorzitter van het Comité van de Regio's ervoor zorgt dat het ambt en de persoon van de intern controleur in het gehele orgaan worden geëerbiedigd en dat zijn advies en mening serieus worden genomen;

17.

Neemt er kennis van dat het Comité van de Regio's in 2003 een nieuw personeelsbeleid heeft ingevoerd; zal hierop terugkomen in zijn kwijtingsverslag voor het begrotingsjaar 2003;

18.

Stelt vast dat het Comité van de Regio's in 2002 circa 100 000 EUR voor studies heeft uitgegeven; vraagt hoe de onderwerpen werden uitgekozen en hoe de studies werden gebruikt; vraagt of het nut van de studies werd geëvalueerd.


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 57 van 25.2.2004, blz. 8.

(5)  Aangenomen teksten van 29 januari 2001, TA_PROV(2004) 0048.

(6)  Nota aan de Commissie begrotingscontrole, voortgangsverslag Belliard-gebouw van 26 juni 2003.


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/156


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling VIII — Europese Ombudsman

(2004/728/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op de jaarrekening en de financiële balans van ontvangsten en uitgaven betreffende de begroting voor het begrotingsjaar 2002 (I5-0034/2003 — C5-0088/2004),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2001 en de antwoorden daarop van de instellingen (1) (C5-0583/2003),

Gelet op de betrouwbaarheidsverklaring met betrekking tot de juistheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, die door de Europese Rekenkamer is verstrekt overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 272, lid 10, en artikel 275,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (2), inzonderheid op artikel 22, leden 2 en 3, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (3), inzonderheid op artikel 50,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0228/2004),

1.

Verleent de Europese Ombudsman kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Legt zijn commentaar vast in de begeleidende resolutie;

3.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de begeleidende resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Ombudsman, en het besluit en de resolutie te laten publiceren in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.


RESOLUTIE

van het Europees Parlement ter begeleiding van het besluit inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 - Afdeling VIII — Europese Ombudsman

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gelet op de jaarrekening en de financiële balans van ontvangsten en uitgaven betreffende de begroting voor het begrotingsjaar 2002 (I5-0034/2003 — C5-0088/2004),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2002 en de antwoorden daarop van de instellingen (C5-0583/2003) (1),

Gelet op de betrouwbaarheidsverklaring met betrekking tot de juistheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, die door de Europese Rekenkamer is verstrekt overeenkomstig artikel 248 van Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (C5-0583/2003),

Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 272, lid 10, en artikel 275,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (2), inzonderheid op artikel 22, leden 2 en 3, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (3), inzonderheid op artikel 50,

Gelet op artikel 93 bis en bijlage V van zijn Reglement,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0228/2004),

1.

Neemt kennis van de antwoorden die de Europese Ombudsman op 15 december 2003 heeft gegeven op de vragenlijst die de Commissie begrotingscontrole op 26 november 2003 had toegezonden;

2.

Acht het verstandig dat de Ombudsman een overeenkomst heeft gesloten met het Europees Parlement inzake samenwerking op het gebied van administratieve, budgettaire en financiële aangelegenheden;

3.

Erkent dat de Ombudsman zijn best doet om de luchthavens van Frankfurt/Main en Zürich regelmatig zo goedkoop mogelijk te bereiken; verzoekt de Ombudsman het Parlement op de hoogte te stellen van de oplossing die zijn voorkeur heeft; verzoekt tegelijkertijd het Parlement na te gaan hoe het de Ombudsman hierbij kan assisteren;

4.

Is verheugd dat de financieel controleur van mening is dat de Ombudsman de begroting in de jaren 2001 en 2002 op bevredigende wijze heeft uitgevoerd;

5.

Is tevens verheugd dat de interne auditeur de nieuwe structuren en procedures voor het financiële beheer voor het begrotingsjaar 2003 aan een kritisch onderzoek zal onderwerpen;

6.

Is verheugd dat de Ombudsman heeft toegezegd het jaarlijkse activiteitenverslag van de hoofdordonnateur te doen toekomen aan de kwijtingsautoriteit.


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.


4.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/158


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 21 april 2004

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 (Afdeling I — Europees Parlement)

(2004/729/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien de jaarrekening en de financiële balans voor het begrotingsjaar 2002 (I5-0034/2003 — C5-0088/2004),

Gezien het verslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2002 en de antwoorden van de instellingen (1) (C5-0583/2003),

Gezien de verklaring van de Rekenkamer inzake de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en wettigheid van de onderliggende verrichtingen overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (C5-0538/2003),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 275, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, inzonderheid op artikel 78 quinquies, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op artikel 179 bis,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (2), inzonderheid op artikel 77, het Financieel Reglement van25 juni 2002 (3), inzonderheid op de artikelen 145, 146 en 147, alsmede op de interne voorschriften voor de uitvoering van de begroting van het Europees Parlement (4), inzonderheid op artikel 13,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977, inzonderheid op artikel 89, lid 7, volgens welk iedere communautaire instelling alle nodige stappen dient te nemen ingevolge de opmerkingen welke zijn opgenomen in de besluiten tot verlening van kwijting,

Gelet op de artikelen 93 bis en 184, lid 3 van het Reglement, en bijlage V, in de versies die van kracht waren vóór 1 januari 2003 en vanaf die datum,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0218/2004),

1.

Verleent zijn secretaris-generaal kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2002;

2.

Formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

Geeft toestemming voor het verlenen van kwijting aan de ordonnateur voor het begrotingsjaar 2001 overeenkomstig de overgangsbepalingen (5) betreffende de kwijtingsprocedure met betrekking tot de periode vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Financieel Reglement;

4.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de bijgaande resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer en de Europese Ombudsman en te zorgen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY

De voorzitter

Pat COX


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PE 265.492/BUR/def.

(5)  Artikel 267 van de Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1).


RESOLUTIE

van het Europees Parlement bij het besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2002 (Afdeling I — Europees Parlement)

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien de jaarrekening en de financiële balans voor het begrotingsjaar 2002 (I5-0034/2003 — C5-0088/2003),

Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2002 en de antwoorden van de instellingen (1) (C5-0583/2003),

Gezien de verklaring van de Rekenkamer inzake de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en wettigheid van de onderliggende verrichtingen overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (C5-0583/2003),

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 275, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, inzonderheid op artikel 78 quinquies, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op artikel 179 bis,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 (2), inzonderheid op artikel 77 en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (3), inzonderheid op de artikelen 145, 146 en 147, alsmede op de interne voorschriften voor de uitvoering van de begroting van het Europees Parlement (4), inzonderheid op artikel 13,

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977, inzonderheid op artikel 89, lid 7, volgens welk iedere communautaire instelling alle nodige stappen dient te nemen ingevolge de opmerkingen welke zijn opgenomen in de besluiten tot verlening van kwijting,

Gelet op de artikelen 93 bis en 184, lid 3, van het Reglement, en bijlage V, in de versies die van kracht waren vóór 1 januari 2003 en vanaf die datum,

Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0218/2004),

A.

Overwegende dat het Financieel Reglement, zoals goedgekeurd op 25 juni 2002, en het Reglement van het Parlement, zoals gewijzigd op 23 oktober 2002, met ingang van 1 januari 2003 van toepassing zijn wat betreft de bepalingen inzake de procedure voor de verlening van kwijting;

B.

Overwegende dat de inhoudelijke bepalingen van het Financieel Reglement van 21 december 1977 en het in 2002 geldende Reglement nog steeds de bevoegdheden van de financiële actoren in 2002 regelden;

C.

Overwegende dat het Reglement ingevolge de wijziging van 23 oktober 2002 bepaalt dat de kwijting wordt verleend aan de voorzitter en niet meer aan de secretaris-generaal;

D.

Overwegende dat deze wijziging echter niet met terugwerkende kracht kan worden toegepast daar zij een inhoudelijke bepaling inzake de verantwoordelijkheid betreft, en dat de kwijting voor het begrotingsjaar 2002 derhalve moet worden verleend aan de secretaris-generaal,

1.

Neemt kennis van de cijfers waarmee de jaarrekening voor het begrotingsjaar 2002 van het Europees Parlement worden afgesloten, te weten:

(in EUR)

Besteding kredieten

Kredieten voor het begrotingsjaar 2002

Uit het begrotingsjaar 2001 overgedragen kredieten

Artikel 7, lid 1, sub b) Financieel Reglement

Artikel 7, lid 1, sub a) Financieel Reglement (5)

Beschikbare kredieten

992 310 000 (6)

136 621 422

Aangegane betalingsverplichtingen

977 212 022

Verrichte betalingen

876 911 049

126 254 342

Naar 2003 overgeboekte kredieten

 

 

 

Artikel 9 (leden 1 en 4) Financieel Reglement

100 300 973

 

 

Artikel 9 (leden 2a en 5) Financieel Reglement

3 302 900

Vervallen kredieten

11 795 078

10 367 080

Balans per 31 december 2002: 1 403 669 148.

Uitvoering van de begroting

2.

Complimenteert de secretaris-generaal met het doelmatige gebruik van de door het Parlement beschikbaar gestelde begrotingskredieten; bedankt al het personeel in het Parlement voor de doeltreffende ondersteuning van de leden tijdens de zittingsperiode 1999-2004;

3.

Merkt op dat de voornaamste wijzigingen van de kredieten in de oorspronkelijk goedgekeurde begroting voor het jaar 2002 betrekking hadden op:

de Europese Conventie: voor de financiering hiervan was een aanvullende en gewijzigde begroting (nr. 1) nodig, die een begrotingslijn (artikel 372) toevoegde aan afdeling I van de begroting (Parlement) en voorzag in de overdracht van 1 miljoen EUR uit hoofdstuk 101;

voorbereidingen voor de uitbreiding, met inbegrip van „frontloading”-operaties, waardoor de Commissie op basis van een gewijzigde en aanvullende begroting in 2002 beschikbare kredieten kon gebruiken voor uitgaven die oorspronkelijk gepland waren voor 2003 en eenzelfde bedrag kon worden toegevoegd aan de begroting van het Parlement voor 2003;

4.

Merkt op dat de ontvangsten van het Europees Parlement in 2002 67 256 006 EUR bedroegen (2001: 68 415 805 EUR);

5.

Neemt kennis van de nota van de Rekenkamer van 17 november 2003, overeenkomstig artikel 39, lid 3 van het Financieel Reglement, waarin de vier visumweigeringen in 2002 werden geëvalueerd;

6.

Wijst op de algemene conclusie die de Rekenkamer formuleert in het deel van het Jaarverslag 2002 over de administratieve uitgaven (paragraaf 9.14) met betrekking tot de testresultaten van een steekproef van verrichtingen uit het begrotingsjaar 2002, dat er behoudens specifieke bevindingen geen materiële fouten in de steekproef van onderzochte verrichtingen werden geconstateerd;

7.

Steunt nog steeds het standpunt dat de dienst die tot dusver werd uitgevoerd door de financieel controleur, namelijk het ontdekken van fouten, nu ten minste geëvenaard moet worden door verificatie- en correctiecapaciteit van de eigen diensten van de ordonnateurs;

Presentatie en inhoud van de rekeningen

8.

Juicht de verbeterde leesbaarheid toe van de analyse van het begrotingsbeheer die gevoegd is bij de jaarrekeningen, zoals de Rekenkamer in voorgaande jaarverslagen had gevraagd;

9.

Herhaalt zijn verzoek aan de secretaris-generaal - geformuleerd in paragraaf 16 van het kwijtingsbesluit 2001 van 8 april 2003 (7) - om verslag uit te brengen over de haalbaarheid van de publicatie op de website van het Parlement van de jaarrekeningen van het Parlement, en de analyse van het begrotingsbeheer;

10.

Neemt kennis van het antwoord van de secretaris-generaal op vraag 37 van de vragenlijst voor de kwijting 2002 (PE 338.137) dat het dankzij de formele management- en controleprocedures in het Parlement tot eind 2002 (Aankoop- en gunningsadviescommissie, Financiële controle, Juridische dienst) en het belang dat zowel door de administratie als de controle-instanties wordt gehecht aan een gezond financieel beheer, onwaarschijnlijk is dat zich in het Parlement dezelfde soort situaties kunnen voordoen als bij Eurostat;

Verantwoord bestuur

11.

Verwijst naar de stelling in paragraaf 3 van bovengenoemde kwijtingsresolutie voor 2001 „dat de kwijtingsprocedure niet alleen het management van de secretaris-generaal van het Parlement en de administratie moet omvatten maar ook de besluiten die door de bestuurlijke organen van de instelling, dit wil zeggen de voorzitter, het Bureau en de Conferentie van voorzitters, zijn genomen”;

12.

Merkt op dat overeenkomstig artikel 93 bis, eerste streepje, van het Reglement de kwijting in de toekomst wordt verleend aan de voorzitter van het Europees Parlement en niet aan de secretaris-generaal;

13.

Meent dat er in het kader van de huidige discussies over verantwoord en institutioneel bestuur overtuigende redenen zijn om de verantwoordingsplicht aan te scherpen, niet alleen voor de ordonnateurs met betrekking tot de vastlegging en uitbetaling van begrotingskredieten, maar ook voor de politieke autoriteiten in gevallen waarin zij besluiten nemen met belangrijke financiële consequenties;

14.

Wijst erop dat volgens het Financieel Reglement de ordonnateur tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk is voor zijn handelingen en nalatigheden in die hoedanigheid (artikel 65, lid 2); wijst er voorts op dat de gedelegeerde ordonnateur in de toekomst verantwoording aan zijn instelling moet afleggen in de vorm van een jaarlijks activiteitenverslag (artikel 60, lid 7);

15.

Merkt op dat volgens de taakverdeling (8) van het Bureau nu sommige leden toezien op specifieke sectoren van de werkzaamheden van de administratie, en de mogelijkheid hebben in die hoedanigheid deel te nemen aan onderhandelingen met een derde partij en namens de instelling toezeggingen te doen (in overeenstemming met hun mandaat dat is vastgesteld door het Bureau) waarmee juridische en/of financiële verplichtingen worden aangegaan in zaken die potentieel belangrijke budgettaire gevolgen hebben;

16.

Merkt op dat er momenteel geen omschrijving bestaat van de precieze praktische betekenis van de politieke verantwoordelijkheid van de organen van het Parlement met betrekking tot de uitoefening van bevoegdheden en het nemen van besluiten met belangrijke financiële gevolgen; verzoekt zijn bevoegde commissie en het Bureau zich over deze kwestie te buigen en concrete voorstellen te formuleren;

17.

Is van mening dat met het oog op een grotere transparantie en verantwoordingsplicht deze voorstellen onder meer het volgende kunnen behelzen:

een jaarlijks financieel overzicht van de voorzitter namens het Bureau (analoog aan het rapport van een bestuursraad van een bedrijf aan zijn aandeelhouders) met een uiteenzetting en bespreking van de belangrijkste financiële gebeurtenissen en tendensen, alsmede van positieve en negatieve ontwikkelingen in het betreffende begrotingsjaar;

een behandeling van de veranderingen die noodzakelijk zijn om de politieke verantwoordelijkheid voor financiële zaken hechter in de interne voorschriften voor de uitvoering van de begroting of in zijn Reglement te verankeren, mogelijk met inbegrip van de bepaling dat ondervoorzitters met verantwoordelijkheid voor managementfuncties een jaarlijkse verklaring moeten overleggen;

Follow-up kwijting 2001

18.

Herinnert eraan dat het Parlement in paragraaf 11 van zijn kwijtingsresolutie van 10 april 2002 (9) zijn secretaris-generaal verzoekt de sectorbrief van de Rekenkamer en de antwoorden van de administratie ter beschikking te stellen van de Commissie begrotingscontrole;

19.

Merkt op dat dit verzoek volledig werd ingewilligd in de kwijtingsprocedure voor het begrotingsjaar 2001;

20.

Meent dat het ontbreken van desbetreffende bepalingen in de interne voorschriften (10) voor de uitvoering van de begroting aangenomen door het Bureau op 4 december 2002 niet door de administratie als argument kan worden aangevoerd om in het kader van de huidige kwijtingsprocedure niet te voldoen aan een verzoek in een eerdere tekst van hogere orde (resolutie van het Parlement van 10 april 2002);

21.

Is van mening dat er geen redelijke bezwaren kunnen bestaan tegen de openbaarmaking van de sectorbrief aan de bevoegde commissie of haar rapporteur op vertrouwelijke basis wanneer het jaarverslag van de Rekenkamer eenmaal is gepubliceerd;

22.

Verzoekt de secretaris-generaal duidelijke instructies te geven voor het conform de vertrouwelijkheidsprocedures doorsturen van sectorbrieven aan de bevoegde commissie in het kader van de kwijtingsprocedure voor het begrotingsjaar 2003;

Tenuitvoerlegging van het gewijzigde Financieel Reglement

23.

Onderkent dat de administratie erin geslaagd is alle maatregelen te nemen die nodig waren om het herziene Financieel Reglement in de praktijk te brengen in het korte tijdsbestek tussen de datum van goedkeuring (25 juni 2002) en de datum van inwerkingtreding (1 januari 2003); herinnert er echter aan dat het noodzakelijk is een diepgaande analyse te maken van de gevolgen van de toepassing van de uitvoeringsbepalingen van het nieuwe Financieel Reglement, om een herhaling te voorkomen van gevallen waarin in 2003 bepaalde zaken slecht functioneerden en waarbij de kwestie van de infopunten voor Europa genoemd kan worden als een voorbeeld van een geval waarin niet op de ontwikkelingen vooruit werd gelopen;

24.

a)

Merkt op dat volgens artikel 13, lid 8, van de interne voorschriften (11) voor de uitvoering van de begroting van het Europees Parlement, aangenomen door het Bureau op 4 december 2002, het werkterrein van de intern controleur zich niet uitstrekt tot de omstandigheden waaronder gebruik is gemaakt van de kredieten van post 3701 „Secretariaatskosten, huishoudelijke uitgaven, voorlichtingsactiviteiten en uitgaven in verband met de fracties en de niet-ingeschreven leden”;

b)

Merkt voorts op dat de herziene tekst van de regeling inzake het gebruik van kredieten van begrotingspost 3701, aangenomen door het Bureau op 30 juni 2003, in menig opzicht afwijkt van de bepalingen van het Financieel Reglement; is van mening dat elke afwijking van de algemene voorschriften in het Financieel Reglement gebaseerd moet zijn op verstandige juridische en praktische overwegingen;

c)

Uit zijn voldoening over het verslag van de secretarissen-generaal van de fracties van 4 februari 2004, waarin deze een aantal wijzigingen voorstellen op de regels inzake het gebruik van de kredieten van begrotingspost 3701; is van mening dat deze aanpassingen een belangrijke stap zijn in de goede richting;

d)

Verzoekt het Bureau de interne voorschriften van het Parlement en de regeling inzake het gebruik van kredieten van begrotingspost 3701 conform de voorstellen van de secretarissen-generaal meer op een lijn te brengen met de bepalingen van het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften;

e)

Verzoekt de secretarissen-generaal van de fracties tegen 1 juli 2004 opnieuw met een verslag te komen waarin wordt aangegeven hoe de nog resterende verschillen tussen het Financieel Reglement en de interne voorschriften van het Parlement kunnen worden weggewerkt, eventueel vergezeld van een aanbeveling omtrent de vraag hoe het Financieel Reglement en/of de interne voorschriften kunnen worden geamendeerd om recht te doen aan de specifieke status van de fracties;

f)

Onderstreept met name de noodzaak de desbetreffende bepalingen inzake begrotingspost 3701 conform de aanwijzingen van het Hof van Justitie op strikt analoge wijze toe te passen voor niet-ingeschreven leden, teneinde iedere vorm van discriminatie bij het gebruik van deze gelden uit te sluiten;

25.

Merkt op dat het werkprogramma voor 2003 van de intern controleur een onderzoek inhield naar het kader voor interne controle in het Parlement, met als belangrijkste doelstelling te evalueren in hoeverre dit in het algemeen voldoet aan de minimumnormen voor interne controle van de Instelling; merkt op dat zijn bevoegde commissie in kennis wordt gesteld van de resultaten van het onderzoek wanneer het jaarverslag van de intern controleur wordt uitgebracht;

26.

Merkt op dat de dienst Interne controle een onderzoek uitvoert naar de aanbestedingsprocedure krachtens het nieuwe Financieel Reglement, waarvan de resultaten worden verwacht in de eerste helft van 2004; dringt erop aan dat de secretaris-generaal de bevoegde commissie van deze resultaten en de op grond daarvan vastgestelde vervolgmaatregelen in kennis stelt, zodra de procedures van de interne voorschriften zijn afgehandeld;

27.

Juicht de toezegging van de secretaris-generaal (12) toe om in de toekomst de Commissie begrotingscontrole op verzoek afschriften te doen toekomen van de jaarlijkse activiteitenverslagen van de gedelegeerde ordonnateurs opgesteld overeenkomstig artikel 60, lid 7, van het Financieel Reglement;

Personeel en administratie

28.

Verzoekt het Bureau ervoor te zorgen dat alle benoemingen op A1- en A2-posten plaatsvinden op een geheel open, transparante en competitieve wijze, waarbij vertegenwoordigers van het Personeelscomité als waarnemers aanwezig zijn in selectiecomités;

29.

Herinnert eraan dat het Parlement er in paragraaf 28 van de resolutie over de kwijting voor 2001 bij de secretaris-generaal op heeft aangedrongen vóór 1 juli 2003 met voorstellen te komen om de situatie recht te zetten van voormalige LA-ambtenaren die met succes een intern vergelijkend onderzoek hebben afgelegd en vóór de invoering van het „décloisonnement” zijn overgestapt naar een A-post en aldus in de aanvangsrang van categorie A (A7) zijn geplaatst, ongeacht hun anciënniteit in de categorie LA; merkt op dat de secretaris-generaal in zijn antwoord van 18 februari 2004 heeft erkend dat deze LA-ambtenaren zijn benadeeld ten opzichte van andere LA-ambtenaren die wél van het „décloisonnement” gebruik hebben kunnen maken; verzoekt de secretaris-generaal derhalve, ter wille van het beginsel van niet-discriminatie tussen ambtenaren met concrete voorstellen te komen om het „geringe aantal” LA-ambtenaren die door hun ondernemingszin en dynamisme paradoxalerwijs in een zeer ongunstige positie zijn terechtgekomen te compenseren;

30.

Juicht de werkwijze toe van een aantal afdelingen van het directoraat-generaal Vertaling die zijn opgesplitst in gespecialiseerde teams die een afspiegeling zijn van de werkterreinen van de parlementaire commissies; merkt op dat dit systeem geleid heeft tot een verhoging van de productiviteit; verzoekt de administratie van het Parlement te onderzoeken of dit systeem kan worden uitgebreid tot alle afdelingen van de vertaaldienst;

31.

Wijst erop dat de veiligheidsmaatregelen als gevolg van de terroristische aanslagen van 11 september 2001 zijn aangescherpt; doet een beroep op de secretaris-generaal in het licht van de recente gebeurtenissen en het huidige internationale veiligheidsklimaat alle veiligheidsregelingen te herzien en aan te passen; daarbij moet worden vooruitgelopen op potentiële dreigingen, moeten plannen voor rampenbestrijding worden gemaakt onder inwinning van advies van deskundigen en moet er voor worden gezorgd dat goed opgeleid veiligheidspersoneel in de gebouwen van het Parlement te werk worden gesteld;

Boekhouding van de fracties

32.

Wijst erop dat de fracties slechts ten dele hebben geantwoord op de vragenlijst die de Commissie begrotingscontrole hen in het kader van de kwijtingsprocedure 2002 heeft voorgelegd;

33.

Is ingenomen met het feit dat de jaarrekeningen van de fracties nu gepubliceerd worden op de website van het Parlement; betreurt het echter dat er geen actie is ondernomen naar aanleiding van het verzoek in paragraaf 80 (d) van de resolutie van het Parlement van 8 april 2003 waarin werd verzocht de interne voorschriften van de fracties voor het gebruik van de kredieten van begrotingslijn 3701 ook op de website van het Parlement te publiceren;

34.

Acht het ter vermijding van potentiële belangenconflicten noodzakelijk dat dezelfde accountantsbureaus geen aanverwante diensten verlenen;

35.

Verzoekt de secretaris-generaal zich te beraden over de mogelijkheid om door een fractie ingeschakelde accountantsbureaus (of althans degenen die binnen individuele accountantsbureaus verantwoordelijk zijn voor de financiële controle bij die fractie) om de vijf jaar te laten rouleren;

36.

Herinnert aan paragraaf 85 van zijn resolutie van 8 april 2003 waarin zijn terzake bevoegde commissie wordt verzocht ook in het vervolg een deel van het jaarlijkse kwijtingsverslag te wijden aan de boekhouding van de fracties en de niet-ingeschreven leden, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan specifieke opmerkingen van de Rekenkamer in de het kader van de kwijting voor het begrotingsjaar 2002;

37.

Wijst erop dat het jaarverslag 2002 van de Rekenkamer een gedeelte bevat waarin de follow-up van haar speciaal verslag nr. 13/2000 (13) over de uitgaven van de fracties van het Europees Parlement wordt onderzocht;

38.

Merkt op dat in 2002 de kredieten op begrotingslijn 3701 volgens het besluit van het Bureau van 4 februari 2002 als volgt werden toegewezen:

Totaal beschikbaar: 34 988 000 EUR

Niet-ingeschreven leden: 1 154 604 EUR

Beschikbaar voor de fracties: 33 833 396 EUR

Fractie

Aantal leden

Totaal toegewezen 1 januari 2002

Overgedragen van 2001 (14)

Uitgaven in 2002 (14)

Bestedings-percentage

Overgedragen naar 2003 (14)

PPE

232

12 922 519

7 234 352

15 870 767

122,82

4 775 841

PSE

179

10 067 849

7 592 863

13 575 568

134,84

4 573 736

ELDR

53

3 042 382

1 292 952

3 334 600

110,44

1 079 435

VERTS

45

2 656 812

2 313 851

4 105 303

155,20

952 607

GUE/NGL

44

2 684 778

1 923 255

3 650 792

135,37

1 081 653

UEN

22

1 328 517

1 034 056

2 009 402

151,25

383 067

EDD

18

1 130 539

717 208

1 456 489

128,83

465 517

TOTAAL

593

33 833 396

22 108 537

44 002 921

130,06

13 311 856

39.

Herinnert eraan dat artikel 2.1.6 van de regeling (15) inzake het gebruik van kredieten van begrotingspost 3701 de fracties en de niet-ingeschreven leden toestaat een maximum van 50 % van de uit de begroting van het Europees Parlement ontvangen jaarlijkse kredieten over te dragen; merkt op dat geen enkele fractie de limiet van 50 % van de van 2002 naar 2003 over te dragen kredieten heeft overschreden (16);

40.

Wijst op de volgende opmerking van de Rekenkamer over de boekhouding van 2002 van de fracties (Jaarverslag, paragraaf 9.29 e.v.):

de boekhouding wordt zowel op kas- als op transactiebasis gevoerd (soms een combinatie van beide); dit maakt een vergelijking moeilijk;

in de financiële staten ontbreekt de gedetailleerde informatie over gedecentraliseerde uitgaven die volgens het rekeningstelsel vereist is;

aanzienlijke vooruitgang is geboekt met de verstrekking van informatie over vaste activa in zowel de boekingsbescheiden van de fracties als het inventarissysteem van het Parlement zelf;

wat betreft de externe controle van de boekhouding van de fracties liepen de accountantsverklaringen voor de zeven boekhoudingen (gecertificeerd door vijf verschillende kantoren) inhoudelijk uiteen;

41.

Deelt de mening dat de informatieve waarde van de jaarverslagen van de fracties over het gebruik van de kredieten nog steeds beperkt is, omdat de regels niet voorschrijven dat naast de financiële staten ook informatie moet worden verstrekt over de doelstellingen, de aard en de kosten van de gefinancierde hoofdactiviteiten;

42.

Verzoekt zijn secretaris-generaal te rapporteren over de vraag of het haalbaar is een standaardformule in te voeren waarin is vastgelegd welke zaken moeten worden behandeld in i) de analyse van het begrotingsbeheer die gevoegd is bij de boekhouding van de fracties, en ii) de adviezen van de externe controleurs;

43.

Verzoekt zijn bevoegde organen bij een herziening in de toekomst van de regelgeving voor begrotingspost 3701 het ontbreken van regels over algemene rapportage over het gebruik van de kredieten te corrigeren;

44.

Meent dat tenzij en totdat de fracties een afzonderlijke rechtspersoon worden, de bedragen van de kredieten die worden overgedragen door de fracties onder de activa van de financiële balans van het Europees Parlement moeten worden opgenomen;

45.

Merkt op dat de uitgaven van de nationale delegaties de helft van de totale uitgaven vertegenwoordigen en dat ingevolge specifieke bepalingen een controle ter plaatse is vereist naast de controles in het hoofdkantoor van de fracties; stelt voor de controlebepalingen van de betreffende regelgeving dienovereenkomstig te veranderen;

46.

Merkt op dat krachtens artikel 1.6.2 van de Regeling (17) inzake het gebruik van de kredieten van begrotingspost 3701 de fracties maximaal 5 procent van hun jaarlijkse subsidie aan politieke partijen mogen geven; herinnert eraan dat volgens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2004/2003 (18) een Europese politieke partij geen donaties uit de budgetten van de fracties in het Europees Parlement mogen accepteren; verzoekt zijn bevoegde organen bij de volgende herziening van de betreffende regelgeving rekening te houden met deze bepaling;

Niet-ingeschreven leden

47.

Merkt op dat niet alle niet-ingeschreven leden de noodzakelijke documenten over het begrotingsjaar 2002 hebben overlegd aan de administratie;

48.

Wijst erop dat volgens artikel 2.9.6 van de geldende regelgeving inzake de niet-ingeschreven leden (19), de administratie voor elk lid een staat van ontvangsten en uitgaven en een financiële balans moet opstellen waaruit de regelmatigheid van de boekhouding en de naleving van de voorschriften blijkt;

49.

Herinnert eraan dat vóór de invoering van deze nieuwe regeling ieder niet-ingeschreven lid individueel verantwoordelijk was voor de indiening van de door de regeling inzake begrotingspost 3701 voorgeschreven verslagen en rekeningen;

50.

Betreurt het dat de administratie de verslagen en de boekhouding voor 2002 niet heeft kunnen doorsturen naar de bevoegde commissie omdat nog niet alle niet-ingeschreven leden een bevredigende verslaglegging van hun gebruik van de betreffende kredieten in 2002 hebben verstrekt;

51.

Merkt op dat de boekhouding van de niet-ingeschreven leden, in tegenstelling tot die van de fracties, niet aan een externe controle hoeft te worden onderworpen;

52.

Is van mening dat het gebruik door niet-ingeschreven leden van begrotingspost 3701 binnen het werkterrein van de intern controleur van het Parlement valt en dat artikel 13, lid 8, van de interne voorschriften van het Parlement voor de uitvoering van de begroting dienovereenkomstig moeten worden geïnterpreteerd;

Vergoedingen van de leden

53.

Betreurt het dat de Raad het statuut van de leden niet heeft goedgekeurd, dat de steun van het Parlement had en een billijk stelsel voor alle leden zou zijn geweest;

54.

Meent dat de invoering van een statuut van de leden, samen met een hervorming van de onkostenregeling, zoals ondersteund door het Parlement, de beste manier is om voor alle leden een gelijke en eerlijke behandeling te waarborgen; meent evenwel dat het uitblijven van een goedkeuring door de Raad het Parlement niet ontslaat van zijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de EU-middelen op eerlijke en transparante wijze worden besteed;

55.

Verwijst naar paragraaf 104 van de bovengenoemde kwijtingsresolutie van het Parlement voor 2001 en naar de aanbeveling van de Rekenkamer dat er geen verschil mag zijn tussen de reiskosten die het Parlement uitbetaalt en de werkelijk door een lid gemaakte kosten, een kwestie die door het Bureau van het Parlement als enige instantie die bevoegd is om de nodige aanpassingen door te voeren in behandeling is genomen;

56.

Verzoekt het Bureau en de quaestoren over te gaan tot herziening van het gehele systeem van de kosten en vergoedingen van de leden, alsmede de wijze waarop controle wordt uitgeoefend, om te komen tot billijke en toereikende inkomstenbronnen voor wettig erkende parlementaire werkzaamheden, gebaseerd op een doorzichtig stelsel waarbij verantwoording wordt afgelegd en een efficiënte en niet-bureaucratische uitbetalingsprocedure;

57.

Doet, bij ontbreken van overeenstemming over een gemeenschappelijk statuut van de leden, een beroep op het Bureau met spoed nieuwe regels aan te nemen inzake de betaling van kosten en vergoedingen en zich hierbij te baseren op het besluit van het Bureau van 28 mei 2003; is van oordeel dat deze nieuwe regels in werking moeten treden aan het begin van de volgende zittingsperiode en dat zij onder meer moeten voorzien in de vergoeding van reiskosten op basis van de werkelijk gemaakte kosten;

Secretatiaatsvergoeding

58.

Merkt op dat volgens de Vereniging van parlementaire assistenten van het Europees Parlement, de Rekenkamer, de financieel controleur van het Parlement zelf en de ondervoorzitter die verantwoordelijk is voor het assistentenstatuut, de heer Onesta, de nieuwe regeling inzake de uitbetaling van de secretariaatsvergoeding, die op 1 januari 2001 in werking is getreden, nog steeds een aantal problemen oplevert, zowel wat betreft de naleving van het Financieel Reglement en van de desbetreffende nationale wetgeving (belasting, sociale zekerheid, enz.) als uit een oogpunt van gebruiksvriendelijkheid; betuigt derhalve zijn voldoening over de op 9 februari 2004 door het Bureau goedgekeurde wijzigingen in de regeling inzake de uitbetaling van de secretariaatsvergoeding; verzoekt de secretaris-generaal erop toe te zien dat de nieuwe regeling strikt wordt nageleefd; is evenwel van mening dat de nieuwe eis dat dienstverleningscontracten, facturen of kostendeclaraties vergezeld moeten gaan van een attest dat het betrokken personeel reglementair is aangesloten bij een stelsel van sociale zekerheid en dat de belastingen en socialezekerheidsbijdragen op regelmatige wijze worden betaald, niet beperkt mag blijven tot contracten met een looptijd van meer dan zes maanden;

59.

Is van mening dat zodra dit praktisch uitvoerbaar is alle betalingen aan parlementaire assistenten moeten worden verricht door de administratie van het Parlement, of rechtstreeks of via een nationale uitbetalingsinstantie; wijst erop dat binnen een dergelijke regeling het lid verantwoordelijk blijft voor besluiten zoals aanwerving, ontslag, verlof en bezoldiging maar dat de administratie van het Parlement de taak heeft ervoor te zorgen dat alle betalingen overeenstemmen met het Financieel Reglement en met de toepasselijke nationale voorschriften; merkt op dat volgens de administratie van het Parlement (20) de kosten van een dergelijke regeling niet hoger zullen zijn dan 120 EUR per lid per maand;

60.

Is voorts van mening dat met het oog op een maximale transparantie van het gebruik van de secretariaatsvergoeding alle assistenten die met deze vergoeding worden betaald geaccrediteerd moeten zijn bij het Parlement, en dat zonodig een nieuwe categorie „accreditatie op basis van kieskring” moet worden gecreëerd om dit mogelijk te maken; merkt op dat dientengevolge de namen van alle assistenten opgenomen moeten worden in het openbaar assistentenregister;

61.

Verzoekt de secretaris-generaal de Europese Rekenkamer er binnen twee weken na de plenaire goedkeuring van deze resolutie door het Europees Parlement van in kennis te stellen welke geaccrediteerde assistenten in 2002 noch uit de secretariaatsvergoeding, noch uit enigerlei andere, in de verklaring tot bescherming van de financiële belangen genoemde bronnen zijn gefinancierd; verzoekt de Europese Rekenkamer in de door de secretaris-generaal onderzochte gevallen na te gaan uit welke bronnen deze assistenten zijn betaald en of zich daarbij inbreuken hebben voorgedaan op het Reglement van het Europees Parlement dan wel op de nationale voorschriften terzake;

62.

Verzoekt de secretaris-generaal erop toe te zien dat de door de huidige EU-lidstaten opgelegde restricties inzake het vrije verkeer van werknemers uit de nieuwe lidstaten het leden uit de nieuwe lidstaten niet onmogelijk zullen maken assistenten uit hun eigen land aan te werven en de betrokken assistenten niet zullen beletten zich vrij te verplaatsen op het grondgebied van de Europese Unie;

Kwijting 2002: Afdeling I (Parlement) — Dagvergoeding

63.

Is van mening dat het centrale register dat beschikbaar is voor ondertekening door de leden voortdurend onder toezicht moet staan van een ambtenaar van het Parlement; stelt vast dat stappen zijn ondernomen om ervoor te zorgen dat dit thans het geval is;

64.

Is van oordeel dat de verblijfsvergoeding een forfaitair bedrag is dat bedoeld is ter dekking van alle persoonlijke kosten die voor een lid ontstaan wanneer hij aan de parlementaire vergaderingen deelneemt, met inbegrip van taxikosten; acht derhalve de afzonderlijke taxivergoeding (waarbij kwitanties moeten worden voorgelegd) die in september 2003 werd ingevoerd en in januari 2004 werd verlengd overbodig en is van oordeel dat deze moet worden afgeschaft;

Ziektekostenverzekering

65.

Wijst erop dat de leden krachtens de regelgeving van het Parlement recht hebben op een gratis ziektekostenverzekering zelfs als zij een beroep kunnen doen op nationale ziektekostenregelingen; meent dat de ziektekostenverzekering van het Parlement voor de leden een aanvullende verzekering zou moeten zijn op een nationale overheids- of particuliere ziektekostenverzekering, en zou moeten functioneren op basis van marktvoorwaarden; meent voorts dat leden die gebruik willen maken van de regeling van het Parlement een ziektekostenverzekeringspremie moeten betalen; is van mening dat een verandering in die zin van de regelgeving moet worden ingevoerd met ingang van het begin van de volgende parlementaire zittingsperiode;

Systeem van vooruitbetalingen

66.

Is van mening dat het bestaande systeem van vooruitbetalingen, dat voorziet in betaling van aanvragen van de leden door de administratie van het Parlement voordat de bewijsstukken die de aanvraag moeten staven zijn gecontroleerd, vervangen moet worden door een systeem van individuele rekeningen waarin alle bedragen die betaald moeten worden aan of door elk lid worden opgenomen en op basis waarvan eenmaal per maand een betaling aan de leden wordt gedaan;

67.

Meent voorts dat zolang een dergelijk systeem niet is ingevoerd, en om rekening te houden met de bezwaren van de Rekenkamer, de bijdragen van de leden aan de vrijwillige aanvullende pensioenregeling afgetrokken moet worden van de verblijfsvergoeding en niet van de vergoeding voor algemene uitgaven;

Vergaderplaatsen van het Parlement

68.

Verzoekt de administratie van het Parlement het overleg met de buurtbewoners van de Leopoldswijk rond de gebouwen van het Parlement in Brussel voort te zetten en te intensiveren met het oog op de bouwwerkzaamheden voor de nieuwe D4- en D5-gebouwen; meent dat de administratie van het Parlement ervoor moet zorgen dat de leefomstandigheden niet beneden een onaanvaardbaar minimum komen ten gevolge van de bouwwerkzaamheden, en dat alles in het werk gesteld moet worden om aan de wensen van de plaatselijke bewoners tegemoet te komen wat betreft de toekomstige inrichting van, en toegang tot het gebied dat grenst aan de gebouwen van het Parlement;

Werkomgeving

69.

Dringt erop aan dat de totaalevaluatie van het interne milieubeleid van het Parlement door het gespecialiseerde consultantbureau, die verwacht werd voor eind 2003 (21), wordt doorgestuurd aan de Commissie begrotingscontrole;

70.

Wijst erop dat volgens de Wereldgezondheidsorganisatie blootstelling aan tabak de oorzaak is van sterfte, ziekte en handicaps;

71.

Neemt kennis van het besluit van de Europese Ombudsman van 23 januari 2004 over klacht 260/2003 tegen het Europees Parlement, dat een geval van wanbestuur constateert en concludeert dat „het Europees Parlement verzuimd heeft adequate maatregelen te nemen om te stimuleren dat de interne regelgeving inzake roken in de gebouwen van het Europees Parlement wordt nageleefd”;

72.

Is van mening dat het onvermogen van het Europees Parlement om te zorgen voor de naleving van de rookvoorschriften een ernstige bedreiging vormt van de gezondheid van alle gebruikers van de gebouwen van het Europees Parlement en kan leiden tot aanzienlijke schadeclaims;

73.

Neemt kennis van het besluit van de Commissie om met ingang van 1 mei 2004 voor al haar gebouwen (inclusief bars en restaurants) een rookverbod in te stellen; verzoekt de administratie van het Parlement en het College van quaestoren met ingang van 1 mei 2004 voor alle publieke ruimtes in de gebouwen van het Parlement in de drie vergaderplaatsen eveneens een rookverbod in te voeren, en stelt zich op het standpunt dat er speciale rokersruimtes moeten worden ingericht;

74.

Merkt op dat veel officiële documenten nog steeds in papiervorm onder de leden worden verspreid hoewel zij on line beschikbaar zijn; wijst erop dat deze documenten veelal ongebruikt in de prullenbak belanden, en zo resulteren in een grote verspilling van geld en papier; verzoekt het College van quaestoren de administratie opdracht te geven de automatische algemene verspreiding van de volgende documenten te staken in zoverre zij ook on line beschikbaar zijn en/of elektronisch kunnen worden doorgestuurd:

Commissiedocumenten;

Raadsdocumenten;

werkdocumenten en onderzoeksnota's van directoraat-generaal 2 en directoraat-generaal 3;

zittingsdocumenten,

mededelingen van de quaestoren, het Bureau en andere officiële mededelingen;

75.

Dringt erop aan dat in plaats daarvan een beperkt maar voldoende aantal van deze documenten in papiervorm beschikbaar zijn bij de documentenbalie;

76.

Dringt aan op de invoering van een elektronisch systeem voor het plaatsen van handtekeningen, zodat de handtekening van een lid op documenten zoals amendementen en parlementaire vragen kan worden gezet zonder dat deze documenten in papiervorm hoeven te worden doorgestuurd.


(1)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PE 265.492/BUR/def.

(5)  Financieel Reglement van 21 december 1977.

(6)  Met inbegrip van de gewijzigde en aanvullende begrotingen nrs. 1/2002 en 6/2002.

(7)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 62.

(8)  PE 315.557/BUR/DEF - zie EP website: organen van het Parlement/Bureau/Samenstelling.

(9)  PB L 158 van 17.6.2002, blz. 43.

(10)  PE 324.692/BUR/FIN, zie website directoraat-generaal 8.

(11)  PE 324.692/BUR/FIN, zie website directoraat-generaal 8.

(12)  Bron: antwoord van de secretaris-generaal op paragraaf 5 van de EP-resolutie van 8 april 2003.

(13)  PB L 181 van 28.6.2000, blz. 1.

(14)  Met inbegrip van eigen middelen van de fracties, aanpassingen en terugvorderingen gedurende het jaar (bron: directoraat-generaal 8).

(15)  Notulen Bureau van 1 februari 2001.

(16)  Europees Parlement, directoraat-generaal 8.

(17)  Notulen Bureau van 1 februari 2001 en van 30 juni 2003.

(18)  PB L 297 van 15.11.2003, blz. 1.

(19)  Notulen Bureau van 30 juni 2003.

(20)  Bron: Vraag nr. 5, vragenlijst kwijting 2002 (PE 338.137).

(21)  Antwoord van de secretaris-generaal op paragraaf 112 van EP-resolutie van 8 april 2003.