ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 185

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

47e jaargang
24 mei 2004


Inhoud

 

Rectificaties

Bladzijde

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 811/2004 van de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van herstelmaatregelen voor het noordelijke heekbestand (PB L 150 van 30.4.2004)

1

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98 (PB L 150 van 30.4.2004)

4

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 813/2004 van de Raad van 26 april 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1626/94 wat bepaalde instandhoudingsmaatregelen ten aanzien van de wateren rond Malta betreft (PB L 150 van 30.4.2004)

13

 

*

Rectificatie van Besluit 2004/425/EG van de Raad van 21 april 2004 betreffende de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake de wederzijdse erkenning van certificaten van overeenstemming voor uitrusting van zeeschepen (PB L 150 van 30.4.2004)

18

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


Rectificaties

24.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/1


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 811/2004 van de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van herstelmaatregelen voor het noordelijke heekbestand

( Publicatieblad van de Europese Unie L 150 van 30 april 2004 )

Verordening (EG) nr. 811/2004 wordt als volgt gelezen:

VERORDENING (EG) Nr. 811/2004 VAN DE RAAD

van 21 april 2004

tot vaststelling van herstelmaatregelen voor het noordelijke heekbestand

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens recent wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) is de volwassen populatie van het noordelijke heekbestand in de Gemeenschapswateren als gevolg van visserijsterfte zodanig uitgedund dat het normale herstel ervan door voortplanting in het gedrang komt en dat het betrokken bestand bijgevolg dreigt in te storten.

(2)

Het betrokken bestand bevindt zich in de Noordzee, Skagerrak en Kattegat, ten westen van Schotland, het Kanaal, de wateren rond Ierland en de Golf van Biskaje.

(3)

Er moeten maatregelen worden getroffen om een meerjarig herstelprogramma voor dit bestand op te stellen.

(4)

Naar verwachting zal het herstel van dit bestand bij toepassing van deze verordening zo'n vijf à tien jaar vergen.

(5)

Het doel van het programma van herstelmaatregelen is voor dit bestand bereikt wanneer de hoeveelheid volwassen noordelijke heek zich gedurende twee opeenvolgende jaren binnen de door visserijbeheerders bepaalde biologisch veilige grenzen bevindt.

(6)

Om dit doel te bereiken is het nodig de visserijsterfte zodanig te beheersen dat toename van de volwassen populatie van het bestand gedurende opeenvolgende jaren zeer waarschijnlijk mag worden geacht.

(7)

Een dergelijke beheersing van de visserijsterfte kan worden bereikt door middel van een adequate methode om het peil van de totaal toegestane vangst (TAC) voor het betrokken bestand te bepalen.

(8)

Als een bestand zich eenmaal heeft hersteld, moet de Raad vervolgmaatregelen vaststellen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2).

(9)

Er zijn, in aanvulling op de maatregelen vervat in Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (3), controlemaatregelen nodig om de naleving van de in deze verordening vervatte maatregelen te garanderen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een plan van herstelmaatregelen vastgesteld voor het noordelijke heekbestand in ICES-sector III a, ICES-deelgebied IV, ICES-sectoren Vb (wateren van de Gemeenschap) en VI a (wateren van de Gemeenschap), ICES-deelgebied VII en ICES-sectoren VIII a, b, d, e (hierna „het noordelijke heekbestand” te noemen).

Artikel 2

Doel van het herstelplan

Het in artikel 1 bedoelde plan van herstelmaatregelen heeft ten doel de volwassen populaties van het noordelijke heekbestand te laten aangroeien tot ten minste 140 000 ton.

Artikel 3

Bereiken van het streefniveau

Wanneer de Commissie vaststelt, zich daarbij baserend op een advies van de ICES waarmee het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) zich eens heeft verklaard, dat het streefniveau voor het betrokken noordelijke heekbestand twee jaar na elkaar is bereikt, besluit de Raad bij gekwalificeerde meerderheid en op voorstel van de Commissie om het herstelprogramma te vervangen door een beheersplan voor dit bestand overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

Artikel 4

Vaststelling van de TAC's

Overeenkomstig artikel 5 wordt een totaal toegestane vangst (TAC) vastgesteld indien de volwassen populatie van het betrokken noordelijke heekbestand volgens de raming van het WTECV op basis van het recentste verslag van de ICES ten minste gelijk is aan 100 000 ton.

Artikel 5

Procedure voor de vaststelling van TAC's

1.   Ieder jaar stelt de Raad op voorstel van de Commissie bij gekwalificeerde meerderheid voor het betrokken noordelijke heekbestand de hoogte van de TAC voor het volgende jaar vast.

2.   De TAC voor 2004 moet worden vastgesteld op een niveau dat overeenstemt met een visserijsterfte van 0,25, dat is 4 % lager dan de voor de status quo vereiste visserijsterfte. Voor de volgende jaren van het herstelplan mag de TAC niet hoger liggen dan een vangstniveau dat volgens wetenschappelijke evaluaties van het WTECV, op basis van de meest recente verslagen van de ICES, overeenstemt met een visserijsterfte van 0,25.

3.   De Raad mag geen TAC vaststellen die, volgens de prognose van het WTECV op basis van het recentste verslag van de ICES, bij volledige benutting in het jaar waarvoor de TAC geldt, leidt tot een inkrimping van de paaibiomassa.

4.   Indien de verwachting is dat de toepassing van lid 2 aan het einde van het jaar waarvoor de TAC geldt, zal resulteren in een volwassen populatie van het betrokken bestand die groter is dan het in artikel 2 genoemde streefniveau, herziet de Commissie het herstelplan en stelt zij op basis van de meest recente wetenschappelijke evaluaties eventueel noodzakelijk geachte aanpassingen voor. Deze herziening vindt in geen geval later plaats dan drie jaar na de aanneming van deze verordening, teneinde ervoor te zorgen dat de doelstellingen van het herstelplan worden gehaald.

5.   Met uitzondering van het eerste jaar waarin deze verordening wordt toegepast, geldt het volgende:

a)

indien de TAC die het resultaat is van de in lid 2 of lid 4 beschreven regels, in een bepaald jaar meer dan 15 % hoger ligt dan de TAC voor het voorgaande jaar, stelt de Raad een TAC vast die de TAC voor het voorgaande jaar met niet meer dan 15 % te boven gaat, of

b)

indien de TAC die het resultaat is van de in lid 2 of lid 4 beschreven regels, in een bepaald jaar meer dan 15 % lager ligt dan de TAC voor het voorgaande jaar, stelt de Raad een TAC vast die niet meer dan 15 % lager ligt dan de TAC voor dat jaar.

Artikel 6

Vaststelling van de totaal toegestane vangsten in uitzonderlijke omstandigheden

Indien het WTECV, op basis van het recentste verslag van de ICES, van oordeel is dat de volwassen populatie van het betrokken noordelijke heekbestand onder de 100 000 ton is gedaald, geldt het volgende:

a)

artikel 5 is van toepassing indien zulks naar verwachting aan het einde van het jaar waarvoor de TAC geldt, resulteert in een toename van de volwassen populaties van de bestanden tot ten minste 100 000 ton, of

b)

indien de toepassing van artikel 5 naar verwachting aan het einde van het jaar waarvoor de TAC geldt, niet resulteert in een toename van de volwassen populatie tot ten minste 100 000 ton, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, bij gekwalificeerde meerderheid voor het volgende jaar een lagere TAC vast dan de volgens de methode van artikel 5 verkregen TAC.

Artikel 7

Registratie en verantwoording van de tijd die in de gebieden wordt doorgebracht

Niettegenstaande artikel 19 bis van Verordening (EEG) nr. 2847/93 zijn de artikelen 19 sexies en 19 undecies van toepassing op de vaartuigen die vissen in het in artikel 1 omschreven geografische gebied.

Artikel 8

Voorafgaande kennisgeving

1.   Alvorens een communautair vissersvaartuig in een lidstaat een haven binnenvaart of een plaats van aanlanding bereikt met meer dan 2 ton noordelijke heek aan boord, stelt de kapitein of zijn vertegenwoordiger de bevoegde autoriteiten van die lidstaat ten minste vier uur vooraf in kennis van:

a)

de naam van de haven of de plaats van aanlanding;

b)

het vermoedelijke tijdstip van aankomst in die haven of op die plaats;

c)

de hoeveelheden, in kilogram levend gewicht, van gereglementeerde soorten waarvan meer dan 50 kg aan boord is.

2.   De bevoegde autoriteiten van een lidstaat waar meer dan 2 ton noordelijke heek zal worden aangeland, kunnen eisen dat niet met het lossen van de aan boord gehouden vangsten wordt begonnen voordat zij daartoe toestemming hebben gegeven.

3.   De kapitein van een communautair vissersvaartuig of zijn vertegenwoordiger die een aan boord gehouden hoeveelheid vis wil lossen of overladen op zee of wil aanlanden in een haven of op een plaats van aanlanding in een derde land, deelt de in lid 1 bedoelde gegevens ten minste 24 uur vooraf aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat mee.

Artikel 9

Aangewezen havens

1.   Bij aanlanding van meer dan 2 ton noordelijke heek in de Gemeenschap vanaf een communautair vissersvaartuig ziet de kapitein van dit vissersvaartuig erop toe dat de vis uitsluitend in daartoe aangewezen havens wordt aangeland.

2.   Elke lidstaat wijst de havens aan waar aanlandingen van meer dan 2 ton noordelijke heek mogen plaatsvinden.

3.   Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op 4 juni 2004 de lijst van aangewezen havens, en, uiterlijk 30 dagen later, de desbetreffende inspectie- en controleprocedures voor deze havens, met inbegrip van de omstandigheden en voorwaarden voor het registreren en melden van de hoeveelheden noordelijke heek bij elke aanlanding, mee. De Commissie geeft deze informatie door aan alle lidstaten.

Artikel 10

Tolerantiemarge

In afwijking van artikel 5, lid 2, van de Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (4) bedraagt de toegestane tolerantiemarge bij de raming van hoeveelheden uitgedrukt in kilogram levend gewicht aan boord, 8 % van de hoeveelheid die in het logboek is geregistreerd. Indien in de communautaire wetgeving geen omzettingsfactor is vastgesteld, geldt de omzettingsfactor van de lidstaat wiens vlag het vaartuig voert.

Artikel 11

Gescheiden opslag

Het is verboden voor communautaire vissersvaartuigen om containers aan boord te hebben waarin hoeveelheden noordelijke heek met andere soorten mariene organismen vermengd zijn. Containers met noordelijke heek worden met het oog op identificatie naar behoren gemarkeerd of in het ruim gescheiden van andere containers opgeslagen.

Artikel 12

Vervoer van noordelijke heek

1.   De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen eisen dat een hoeveelheid noordelijke heek, gevangen in het in artikel 8, lid 2, bedoelde geografische gebied, die voor het eerst wordt aangeland in die lidstaat, in aanwezigheid van controleurs wordt gewogen voordat ze van de haven van eerste aanlanding naar elders wordt vervoerd. Van noordelijke heek die voor het eerst wordt aangeland in een krachtens artikel 9 aangewezen haven, worden representatieve monsters die ten minste 20 % van de aangelande hoeveelheid vertegenwoordigen, in aanwezigheid van door de lidstaten erkende controleurs gewogen voordat deze voor eerste verkoop aangeboden en verkocht worden. Te dien einde delen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 20 juni 2004 nadere gegevens mee betreffende de te gebruiken bemonsteringsmethode.

2.   In afwijking van het bepaalde in artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad, moeten alle hoeveelheden noordelijke heek van meer dan 50 kg die naar een andere plaats dan die van eerste aanlanding of invoer worden vervoerd, vergezeld zijn van een afschrift van de aangifte als bedoeld in artikel 8, lid 1, van die verordening voor de hoeveelheden noordelijke heek die worden vervoerd.

Artikel 13

Specifiek controleprogramma

In afwijking van artikel 34 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93, kan de looptijd van het specifieke controleprogramma voor het betrokken noordelijke heekbestand meer dan twee jaar bedragen vanaf de datum van hun inwerkingtreding.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 21 april 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

J. WALSH


(1)  Advies uitgebracht op 11 februari 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(3)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1954/2003 (PB L 289 van 7.11.2003, blz. 1).

(4)  PB L 276 van 10.10.1983, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1965/2001 (PB L 268 van 9.10.2001, blz. 23).


24.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/4


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98

( Publicatieblad van de Europese Unie L 150 van 30 april 2004 )

Verordening (EG) nr. 812/2004 wordt als volgt gelezen:

VERORDENING (EG) Nr. 812/2004 VAN DE RAAD

van 26 april 2004

tot vaststelling van maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)(2)(3)(4)(5)(6)(7)(8)

Het doel van het gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals omschreven in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), is een exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen te garanderen die voor duurzame omstandigheden op economisch, ecologisch en sociaal gebied zorgt. Daartoe moet de Gemeenschap onder meer het effect van de visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen zo gering mogelijk houden, en moet het gemeenschappelijk visserijbeleid consistentie vertonen met ander communautair beleid, in het bijzonder het milieubeleid.Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (3) verleent walvisachtigen een strikte beschermingsstatus en bepaalt dat de lidstaten toezicht moeten uitoefenen op de staat van instandhouding van deze soorten. De lidstaten moeten ook een systeem instellen van toezicht op het bij toeval vangen en doden van deze soorten en de verdere onderzoekwerkzaamheden verrichten of de instandhoudingsmaatregelen treffen die nodig zijn om te verzekeren dat het bij toeval vangen of doden geen significante weerslag heeft op de betrokken soorten.De beschikbare wetenschappelijke informatie en de technieken die zijn ontwikkeld om het bij toeval vangen en doden van walvisachtigen bij de visserij te beperken, rechtvaardigen het nemen van aanvullende maatregelen om de instandhouding van kleine walvisachtigen op het niveau van de Gemeenschap op een consequente en coöperatieve manier te bevorderen.Er zijn akoestische middelen ontwikkeld om walvisachtigen weg te houden van vistuig, en deze zijn doeltreffend gebleken om de bijvangst van walvisachtigen bij de visserij met staande netten te verminderen. Het gebruik van dergelijke middelen zou derhalve verplicht moeten worden gesteld in gebieden en visserijtakken waarvan bekend is of verwacht kan worden dat grote aantallen kleine walvisachtigen als bijvangst zullen worden gevangen, met inachtneming van de kosteneffectiviteit van een dergelijke verplichting. Het is ook noodzakelijk technische specificaties vast te stellen voor de efficiëntie van de in deze visserijtakken te gebruiken akoestische afschrikmiddelen. Wetenschappelijke onderzoeken of proefprojecten zijn noodzakelijk om een beter inzicht te krijgen in de gevolgen die het gebruik van akoestische afschrikmiddelen op termijn met zich meebrengt.Deze verordening mag geen belemmering vormen voor het wetenschappelijk en technisch onderzoek, met name naar nieuwe vormen van actieve afschrikmiddelen. De lidstaten moeten derhalve, voor de toepassing van deze verordening, tijdelijk het gebruik van pas ontwikkelde en efficiënte types akoestische afschrikmiddelen die niet aan de in deze verordening opgenomen technische specificaties voldoen, kunnen toestaan; het is echter ook nodig dat de technische specificaties van akoestische afschrikmiddelen zo snel mogelijk worden bijgewerkt overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4).Onafhankelijke waarnemingen van visserijactiviteiten zijn van essentieel belang om betrouwbare ramingen van de bijvangsten van walvisachtigen te kunnen opstellen. Het is daarom nodig toezichtregelingen met onafhankelijke waarnemers aan boord in te stellen en de visserijtakken aan te wijzen waar deze regelingen met voorrang moeten worden gecoördineerd. Om representatieve gegevens over de betrokken visserijtakken te verkrijgen, moeten de lidstaten passende toezichtprogramma's opstellen en uitvoeren voor de vaartuigen die hun vlag voeren en die in deze visserijtakken actief zijn. Voor kleine vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 15 m, die soms geen bijkomende persoon permanent als waarnemer aan boord kunnen hebben, moeten de gegevens over bijvangsten van walvisachtigen verzameld worden door middel van wetenschappelijke onderzoeken of pilootprojecten. Er moeten ook gemeenschappelijke toezicht- en rapportagetaken worden vastgesteld.Met het oog op een regelmatige evaluatie op het niveau van de Gemeenschap en een grondige beoordeling op middellange termijn moeten de lidstaten jaarlijks verslag uitbrengen over het gebruik van pingers (akoestische afschrikmiddelen) en de uitvoering van de programma's voor het inzetten van waarnemers aan boord en daarbij alle informatie voegen die zij hebben verzameld over het bij toeval vangen en doden van walvisachtigen bij de visserij.Het risico van de drijfnetvisserij voor het ernstig bedreigde bruinvisbestand in de Oostzee maakt het noodzakelijk een einde te maken aan het gebruik van drijfnetten in dit gebied. Communautaire vaartuigen die in dit gebied met drijfnetten vissen zullen aan economische en technische beperkingen worden onderworpen, die een periode van geleidelijke afschaffing van dit vistuig en een volledig verbod vanaf 1 januari 2008 zullen omvatten. Verordening (EG) nr. 88/98 van de Raad van 18 december 1997 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Øresund (5) dient te worden gewijzigd om er deze maatregelen in op te nemen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden maatregelen vastgesteld om de bijvangsten van walvisachtigen door vissersvaartuigen in de in de bijlagen I en III genoemde gebieden te verminderen.

Artikel 2

Gebruik van akoestische afschrikmiddelen

1.   Onverminderd andere communautaire bepalingen is het voor vaartuigen met een lengte over alles van 12 m of meer verboden van het in bijlage I omschreven vistuig gebruik te maken in de gebieden, voor de perioden en met ingang van de data die in deze bijlage worden vermeld, indien niet tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van akoestische afschrikmiddelen.

2.   De kapiteins van communautaire vissersvaartuigen moeten ervoor zorgen dat de akoestische afschrikmiddelen volledig operationeel zijn wanneer zij het vistuig uitzetten.

3.   Lid 1 is niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend plaatsvinden voor wetenschappelijk onderzoek en worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de lidstaten of de betrokken lidstaten en die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe technische maatregelen om het bij toeval vangen of doden van walvisachtigen te verminderen.

4.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om door middel van wetenschappelijke onderzoeken of proefprojecten toezicht te houden op en een evaluatie te maken van de gevolgen die het gebruik van pingers na verloop van tijd met zich meebrengt in de betrokken visserijtakken en gebieden.

Artikel 3

Technische specificaties en gebruiksvoorwaarden

1.   De op grond van artikel 2, lid 1, gebruikte akoestische afschrikmiddelen moeten voldoen aan een van de in bijlage II vervatte reeksen van technische specificaties en gebruiksvoorwaarden.

2.   In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten machtiging verlenen voor het tijdelijk gebruik van akoestische afschrikmiddelen die niet voldoen aan de in bijlage II omschreven technische specificaties en gebruiksvoorwaarden, op voorwaarde dat het effect ervan op de vermindering van de bijvangsten van walvisachtigen voldoende is aangetoond. Een machtiging is ten hoogste twee jaar geldig.

3.   De lidstaten stellen de Commissie binnen twee maanden na de datum van afgifte in kennis van de machtigingen die zij overeenkomstig lid 2 hebben verleend. Zij verstrekken de Commissie technische en wetenschappelijke informatie over het toegelaten akoestische afschrikmiddel en over het effect ervan op de bijvangsten van walvisachtigen.

Artikel 4

Inzet van waarnemers op zee

1.   De lidstaten ontwerpen regelingen voor toezicht op de bijvangsten van walvisachtigen, waarbij aan boord van vaartuigen die hun vlag voeren en een lengte over alles van 15 m of meer hebben, waarnemers worden ingezet in de visserijtakken en op de voorwaarden als bepaald in bijlage III, en zij voeren deze regelingen uit. De toezichtregelingen moeten zodanig ontworpen zijn dat ze representatieve gegevens over de betrokken visserijtakken opleveren.

2.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om door middel van gepaste wetenschappelijke onderzoeken of proefprojecten wetenschappelijke gegevens te verzamelen over de bijvangsten van walvisachtigen voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 15 m die worden ingezet in de in bijlage III, punt 3 omschreven visserijtakken.

Artikel 5

Waarnemers

1.   Om aan hun verplichting tot het inzetten van waarnemers te voldoen, stellen de lidstaten onafhankelijk en naar behoren gekwalificeerd personeel met ervaring aan. Om hun taken te kunnen uitvoeren moeten de aangestelde waarnemers over de volgende kwalificaties beschikken:

a)

voldoende ervaring om de verschillende soorten walvisachtigen en vangstmethoden te kunnen onderscheiden;

b)

basiskennis op het gebied van de zeevaart en passende kennis van de veiligheidsvoorschriften;

c)

de bekwaamheid om eenvoudige wetenschappelijke taken uit te voeren, bijvoorbeeld het nemen van monsters indien dat nodig blijkt, het uitvoeren van nauwkeurige waarnemingen en het opstellen van nauwkeurige verslagen in dat verband;

d)

een bevredigende kennis van de taal van de vlaggenlidstaat van het vaartuig waarop het toezicht wordt uitgeoefend.

2.   De waarnemers hebben tot taak toezicht te houden op de bijvangsten van walvisachtigen en de nodige gegevens te verzamelen om de waargenomen bijvangst te extrapoleren naar de gehele betrokken visserijtak. De waarnemers dienen met name:

a)

toezicht uit te oefenen op de visserijactiviteiten van de betrokken vaartuigen en passende gegevens over de visserijinspanning (kenmerken van het vistuig, plaats en tijdstip van het begin en het einde van de eigenlijke visserijactiviteit) te noteren;

b)

toezicht te houden op de bijvangsten van walvisachtigen.

Waarnemers mogen tevens dergelijke andere, door de lidstaten eventueel vast te stellen waarnemingen uitvoeren teneinde bij te dragen tot het wetenschappelijk inzicht in de vangstsamenstelling van de betrokken vaartuigen en de biologische situatie van de visbestanden.

3.   De waarnemer zendt een verslag met alle over de visserijinspanning verzamelde gegevens en met opmerkingen over de bijvangsten van walvisachtigen, met inbegrip van een overzicht van zijn belangrijkste bevindingen, aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken vlaggenlidstaat.

Het verslag bevat voor de betrokken periode met name de volgende informatie:

a)

de identiteit van het vaartuig;

b)

de naam van de waarnemer en de periode dat hij aan boord was;

c)

het type visserij (met inbegrip van de kenmerken van het vistuig, de in de bijlagen I en III bedoelde gebieden en de doelsoorten);

d)

de duur van de visreis en de betrokken visserij-inspanning (uitgedrukt als totale netlengte maal aantal visuren voor passief vistuig en aantal visuren voor gesleept vistuig);

e)

het aantal als bijvangst gevangen walvisachtigen, met vermelding van de soorten en, indien mogelijk, aanvullende informatie over grootte of gewicht, geslacht, leeftijd en, in voorkomend geval, gegevens omtrent de dieren die bij het inhalen van de netten verloren zijn gegaan of die levend overboord zijn gezet;

f)

alle aanvullende informatie die de waarnemer in het licht van de doelstellingen van deze verordening dienstig acht, waaronder defecten van akoestische afschrikmiddelen tijdens een visserijactiviteit, of aanvullende waarnemingen betreffende de biologie van walvisachtigen (zoals de waarneming van walvisachtigen of bijzondere gedragingen in verband met de visserijactiviteit).

De kapitein van het vaartuig kan de waarnemer om een afschrift van zijn verslag verzoeken.

4.   De vlaggenlidstaat bewaart de in de verslagen van de waarnemers vervatte informatie gedurende ten minste vijf jaar na het einde van de betrokken verslagperiode.

Artikel 6

Jaarverslagen

1.   De lidstaten zenden de Commissie elk jaar, uiterlijk op 1 juni, een algemeen jaarverslag over de uitvoering van de artikelen 2, 3, 4 en 5 in het afgelopen jaar toe. Het eerste verslag bestrijkt het resterende deel van het jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en het volledige daaropvolgende jaar.

2.   Op basis van de overeenkomstig artikel 5, lid 3, door de waarnemers ingediende verslagen en alle andere passende gegevens, met inbegrip van die betreffende de visserij-inspanning die zijn verzameld ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1543/2000 van de Raad van 29 juni 2000 tot instelling van een communautair kader voor het verzamelen en beheren van gegevens die essentieel zijn voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (6), bevat het jaarverslag ramingen van de totale bijvangsten van walvisachtigen in elk van de betrokken visserijtakken. Het verslag bevat tevens een evaluatie van de conclusies van de door de waarnemers ingediende verslagen en alle andere passende informatie, met inbegrip van het onderzoek dat in de lidstaten is verricht om het bij toeval vangen van walvisachtigen bij de visserij te beperken. Bij de verslaglegging over de resultaten van de wetenschappelijke onderzoeken of proefprojecten als bedoeld in artikel 2, lid 4, en artikel 4, lid 2, zorgen de lidstaten ervoor dat bij de opstelling en uitvoering ervan wordt voldaan aan voldoende hoge kwaliteitsnormen en verstrekken zij gedetailleerde informatie over deze normen aan de Commissie.

Artikel 7

Algemene evaluatie en herziening

1.   Uiterlijk een jaar na de indiening door de lidstaten van hun tweede jaarverslag, brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze verordening in het licht van de ingevolge de toepassing van artikel 6 beschikbare informatie en de evaluatie van de verslagen van de lidstaten door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij. In dit verslag wordt met name aandacht besteed aan de soorten vaartuigen en de gebieden waarop deze verordening wordt toegepast, de kwaliteit van de op basis van waarnemersregelingen verzamelde informatie, alsook aan de kwaliteit van de proefprojecten; het verslag kan vergezeld gaan van gepaste maatregelen.

2.   Dit verslag wordt bijgewerkt nadat de lidstaten het vierde jaarverslag hebben ingediend.

Artikel 8

Aanpassing aan de technische vooruitgang en aanvullende technische richtsnoeren

1.   De volgende voorschriften worden volgens de beheersprocedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 vastgesteld:

a)

operationele en technische richtsnoeren voor de in artikel 5 bedoelde taken van de waarnemers;

b)

nadere regels voor de in artikel 6 bedoelde rapportagevoorschriften.

2.   Wijzigingen in bijlage II die noodzakelijk zijn om deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, worden volgens de regelgevingsprocedure van artikel 30, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 vastgesteld.

Artikel 9

Wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98

In Verordening (EG) nr. 88/98 worden de volgende artikelen ingevoegd:

„Artikel 8 bis

Beperkingen voor drijfnetten

1.   Vanaf 1 januari 2008 is het verboden drijfnetten aan boord te hebben of daarmee te vissen.

2.   Tot en met 31 december 2007 mag een vaartuig drijfnetten aan boord hebben of daarmee vissen, indien het daartoe door de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat is gemachtigd.

3.   In 2005 mag het maximumaantal vaartuigen dat door een lidstaat kan worden gemachtigd om drijfnetten aan boord te hebben of daarmee te vissen, niet meer bedragen dan 60 % van de vissersvaartuigen die in de periode van 2001 tot en met 2003 drijfnetten hebben gebruikt.

In 2006 en 2007 mag het maximumaantal vaartuigen niet meer bedragen dan respectievelijk 40 % en 20 % van de vissersvaartuigen die in de periode van 2001 tot en met 2003 drijfnetten hebben gebruikt.

4.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op 30 april van elk jaar de lijst van vaartuigen mee die gemachtigd zijn met drijfnetten te vissen; voor 2004 wordt deze informatie uiterlijk op 31 augustus 2004 meegedeeld.

Artikel 8 ter

Voorwaarden voor het gebruik van drijfnetten

1.   Aan elk uiteinde van het net wordt een drijvende boei met radarreflectoren bevestigd, zodat de positie ervan te allen tijde kan worden bepaald. De boeien zijn permanent gemerkt met de registratieletter(s) en het nummer van het vaartuig waartoe ze behoren.

2.   De kapitein van een vissersvaartuig dat drijfnetten gebruikt, houdt een logboek bij waarin hij dagelijks de volgende gegevens noteert:

a)

de totale lengte van de netten aan boord;

b)

de totale lengte van de bij elke visserijactiviteit gebruikte netten;

c)

het aantal als bijvangst gevangen walvisachtigen;

d)

de datum en de plaats van deze vangsten.

3.   Elk vissersvaartuig dat drijfnetten gebruikt, moet de in artikel 8 bis, lid 2, bedoelde machtiging aan boord hebben.”.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 26 april 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

J. WALSH

BIJLAGE I

VISSERIJTAKKEN WAARVOOR HET GEBRUIK VAN AKOESTISCHE AFSCHRIKMIDDELEN VERPLICHT IS

Gebied

Vistuig

Periode

Aanvangsdatum

A.

Oostzeegebied begrensd door een lijn die loopt van de Zweedse kust op het punt op 13° OL, vandaar rechtwijzend zuid tot 55° NB, vandaar rechtwijzend oost tot 14o OL, vandaar rechtwijzend noord tot de kust van Zweden; en het gebied begrensd door een lijn die loopt van de oostkust van Zweden op het punt op 55° 30' NB, vandaar rechtwijzend oost tot 15° OL, vandaar rechtwijzend noord tot 56° NB, vandaar rechtwijzend oost tot 16° OL en vandaar rechtwijzend noord tot de kust van Zweden

a)

Alle geankerde kieuwnetten of warnetten

Het hele jaar

1 juni 2005

b)

Alle drijfnetten

Het hele jaar

1 juni 2005

B.

ICES-deelgebied IV en -sector III a

a)

Alle geankerde kieuwnetten of warnetten, of een combinatie van deze netten, waarvan de totale lengte niet meer bedraagt dan 400 meter

a)

1 augustus - 31 oktober

1 augustus 2005

a)

Alle verankerde kieuwnetten of warnetten met maaswijdten > 220 mm

b)

Het hele jaar

1 juni 2005

C.

ICES-sectoren VII e, f, g, h, en j

a)

Alle geankerde kieuwnetten of warnetten

a)

Het hele jaar

1 januari 2006

D.

ICES-sector VII d

a)

Alle geankerde kieuwnetten of warnetten

a)

Het hele jaar

1 januari 2007

E.

Oostzee-deelgebied 24 (behalve het onder A bedoelde gebied)

a)

Alle geankerde kieuwnetten of warnetten

a)

Het hele jaar

1 januari 2007

b)

Alle drijfnetten

b)

Het hele jaar

1 januari 2007

BIJLAGE II

TECHNISCHE SPECIFICATIES EN VOORWAARDEN VOOR HET GEBRUIK VAN AKOESTISCHE AFSCHRIKMIDDELEN

De op grond van artikel 2, lid 1, gebruikte akoestische afschrikmiddelen moeten aan één van de volgende reeksen signaal- en gebruikskenmerken voldoen:

 

Reeks 1

Reeks 2

Signaalkenmerken

Signaalsynthese

Digitaal

Analoog

Toon/breedband

Breedband/toon

Toon

Bronsterkte (max - min) re 1 mPa@1m

145 dB

130-150 dB

Grondfrequentie

a)

20-160 kHz breedband- sweeps

b)

10 KHz toon

10 kHz

Hoogfrequente harmonischen

Ja

Ja

Pulsduur (nominaal)

300 ms

300 ms

Pulsinterval

a)

4-30 seconden, willekeurig

b)

4 seconden

4 seconden

Gebruikskenmerken

Maximale afstand tussen twee akoestische afschrikmiddelen aan netten

200 m, met een akoestisch middel aan elk uiteinde van het net (of van de combinatie van aan elkaar bevestigde netten)

100 m, met een akoestisch middel aan elk uiteinde van het net (of van de combinatie van aan elkaar bevestigde netten)

BIJLAGE III

VISSERIJTAKKEN WAAROP TOEZICHT MOET WORDEN GEHOUDEN EN MINIMUMNIVEAU VAN DE VISSERIJ-INSPANNING DIE DOOR WAARNEMERS AAN BOORD MOET WORDEN GECONTROLEERD

1.   Hoofdstuk I: Algemene toezichtverplichtingen

Er moeten jaarlijks toezichtregelingen worden uitgewerkt en vastgesteld om op representatieve wijze toezicht te houden op de bijvangst van walvisachtigen in de in de tabel onder punt 3 omschreven visserijtakken.

De toezichtregelingen moeten voldoende representatief zijn door een passende spreiding van de waarnemers over vloten, tijdvakken en visserijgebieden.

Als algemene regel moeten de toezichtregelingen gebaseerd zijn op een steekproefstrategie, waarmee de bijvangstpercentages van walvisachtigen per eenheid van inspanning voor een bepaalde vloot kunnen worden geraamd voor de meest frequente soorten in de bijvangst, teneinde een variatiecoëfficiënt van ten hoogste 0,30 te bewerkstelligen. De steekproefstrategie moet worden uitgewerkt op basis van bestaande informatie over de variabiliteit van eerdere observaties betreffende de bijvangsten.

2.   Proefregelingen voor toezicht

Wanneer de steekproefstrategie wegens het ontbreken van informatie over de variabiliteit van de bijvangsten niet zodanig kan worden uitgewerkt dat de variatiecoëfficient binnen de in punt 1 vastgestelde grenzen wordt bereikt, voert de betrokken lidstaat gedurende twee opeenvolgende jaren, met ingang van de onder punt 3 vermelde data voor de betrokken visserijtakken, een proefregeling voor de inzet van waarnemers aan boord uit.

Deze proefregelingen voor de inzet van waarnemers zijn gebaseerd op een steekproefstrategie om de variabiliteit van de bijvangsten te bepalen; op basis daarvan zullen steekproefstrategieën worden uitgewerkt onder de in punt 1 gestelde voorwaarden en worden ook ramingen opgesteld van de bijvangst van walvisachtigen per eenheid van inspanning en per soort.

De proefregelingen hebben ten minste betrekking op de onderstaande minimumwaarden van de visserij-inspanning.

a)

Voor alle in punt 3 omschreven visserijtakken, met uitzondering van pelagische trawls (alleen of in span), van 1 december tot en met 31 maart in de ICES-deelgebieden VI, VII en VIII:

 

Vloten van meer dan 400 vaartuigen

Vloten van meer dan 60 en minder dan 400 vaartuigen

Vloten van minder dan 60 vaartuigen

Door de proefregelingen bestreken minimuminspanning

Visserij-inspanning van 20 vaartuigen

5 % van de visserij-inspanning

5 %, voor ten minste 3 vaartuigen

b)

Voor pelagische trawls (alleen of in span), van 1 december tot en met 31 maart in de ICES-deelgebieden VI, VII en VIII:

 

Vloten van meer dan 60 vaartuigen

Vloten van minder dan 60 vaartuigen

Door de proefregelingen bestreken minimuminspanning

10 % van de visserij-inspanning

10 %, voor ten minste 3 vaartuigen

3.   Visserijtakken waarop toezicht moet worden gehouden en aanvangsdata voor het toezicht

Gebied

Vistuig

Aanvangsdatum

A.

ICES-deelgebieden VI, VII en VIII

Pelagische trawls (alleen of in span)

1 januari 2005

B.

Middellandse Zee (ten oosten van 5° 36' WL)

Pelagische trawls (alleen of in span)

1 januari 2005

C.

ICES-sectoren VI a, VII a en b, VIII a, b en c, en IX a

Geankerde kieuwnetten of warnetten met een maaswijdte van 80 mm of groter

1 januari 2005

D.

ICES-deelgebied IV, sector VI a, en deelgebied VII met uitzondering van de sectoren VII c en VIII k

Drijfnetten

1 januari 2006

E.

ICES-deelgebieden III a, b, c, III d ten zuiden van 59° N, III d ten noorden van 59° N (alleen van 1 juni tot en met 30 september), IV en IX

Pelagische trawls (alleen of in span)

1 januari 2006

F.

ICES-deelgebieden VI, VII, VIII en IX

Rondvistrawls

1 januari 2006

G.

ICES-deelgebied III b, c, d

Geankerde kieuwnetten of warnetten met een maaswijdte van 80 mm of groter

1 januari 2006


(1)  Advies uitgebracht op 10 februari 2004.

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(3)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(4)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(5)  PB L 9 van 15.1.1998 blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 48/1999 (PB L 13 van 18.1.1999, blz. 1).

(6)  PB L 176 van 15.7.2000, blz. 1.


24.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/13


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 813/2004 van de Raad van 26 april 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1626/94 wat bepaalde instandhoudingsmaatregelen ten aanzien van de wateren rond Malta betreft

( Publicatieblad van de Europese Unie L 150 van 30 april 2004 )

Verordening (EG) nr. 813/2004 wordt als volgt gelezen:

VERORDENING (EG) Nr. 813/2004 VAN DE RAAD

van 26 april 2004

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1626/94 wat bepaalde instandhoudingsmaatregelen ten aanzien van de wateren rond Malta betreft

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het Verdrag betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije („Toetredingsverdrag”) (1), en met name op artikel 2, lid 3,

Gelet op de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (hierna „Toetredingsakte” genoemd) (2), en met name op artikel 21,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 21 van de Toetredingsakte moet Verordening (EG) nr. 1626/94 van de Raad van 27 juni 1994 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Middellandse Zee (3) worden gewijzigd overeenkomstig de richtsnoeren als vervat in bijlage III bij de Toetredingsakte, met het oog op de vaststelling van de noodzakelijke instandhoudingsmaatregelen ten aanzien van de wateren rond Malta.

(2)

Deze maatregelen moeten vóór de toetreding worden aangenomen, opdat ze vanaf de toetreding van Malta van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1626/94 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 8 bis

De 25-mijlsbeheerszone rond Malta

1.   De toegang voor vaartuigen van de Gemeenschap tot de wateren en de bestanden in de zone tot 25 zeemijl gerekend vanaf de basislijnen rond de Maltese eilanden (hierna „de beheerszone” te noemen) wordt als volgt gereguleerd:

a)

de visserij binnen de beheerszone wordt beperkt tot vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter, die andere dan gesleepte vistuigen gebruiken;

b)

de totale visserij-inspanning van die vaartuigen, uitgedrukt in termen van totale vangstcapaciteit, mag het gemiddelde van 2000-2001, dat overeenkomt met 1 950 vaartuigen met een totaal motorvermogen van 83 000 kW en een totale tonnage van 4 035 GT, niet overschrijden.

2.   In afwijking van lid 1, onder a), wordt trawlers met een lengte over alles van maximaal 24 meter toegestaan te vissen in bepaalde gebieden binnen de beheerszone, als aangegeven in bijlage V, deel a, bij deze verordening, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de totale vangstcapaciteit van de trawlers die in de beheerszone mogen vissen, mag het maximum van 4 800 kW niet overschrijden;

b)

de vangstcapaciteit van trawlers die op een diepte van minder dan 200 meter mogen vissen, mag niet meer zijn dan 185 kW; de 200 meter-dieptelijn is een streeplijn die de in bijlage V, deel b, bij deze verordening aangegeven referentiepunten met elkaar verbindt;

c)

trawlers die in de beheerszone vissen, hebben een overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (4) afgegeven speciaal visdocument aan boord en worden met hun naam, hun internationaal registratienummer en vaartuigkenmerken opgenomen in een lijst die elk jaar door de betrokken lidstaat aan de Commissie wordt verstrekt;

d)

de in dit lid, onder a) en b), vastgestelde beperkingen van de capaciteit worden periodiek herzien na advies van de bevoegde wetenschappelijke instanties aangaande de effecten van deze beperkingen op de instandhouding van de bestanden.

3.   Als de totale in lid 2, onder a), bedoelde vangstcapaciteit groter is dan de totale vangstcapaciteit van trawlers met een lengte over alles van 24 meter of minder die in de referentieperiode 2000-2001 in de beheerszone hebben gevist („referentie-vangstcapaciteit”), verdeelt de Commissie deze extra beschikbare vangstcapaciteit onder de lidstaten, rekening houdend met het belang van de aanvragende lidstaat.

De referentie-vangstcapaciteit bedraagt 3 600 kW.

4.   Voor de in lid 3 bedoelde extra beschikbare capaciteit worden alleen speciale visdocumenten afgegeven voor vaartuigen die op de datum van toepassing van dit artikel zijn opgenomen in het communautaire vlootregister.

5.   Als de totale vangstcapaciteit van de trawlers die overeenkomstig lid 2, onder c), in de beheerszone mogen vissen, groter is dan het in lid 2, onder a), vastgestelde maximum omdat dit maximum na de in lid 2, onder d), bedoelde herziening is verlaagd, verdeelt de Commissie de vangstcapaciteit als volgt onder de lidstaten:

a)

de vangstcapaciteit in kW van vaartuigen die in de periode 2000-2001 in de zone hebben gevist, krijgt prioriteit;

b)

de vangstcapaciteit in kW van vaartuigen op een ander tijdstip in de zone hebben gevist, krijgt daarna prioriteit;

c)

de overblijvende vangstcapaciteit van andere vaartuigen wordt verdeeld onder de lidstaten, rekening houdend met de belangen van de aanvragende lidstaten.

6.   In afwijking van lid 1, onder a), wordt vaartuigen die met ringzegens of beuglijnen vissen en vaartuigen die op grond van artikel 2 op goudmakreel vissen, toegestaan te vissen in de beheerszone. Voor deze vaartuigen wordt overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1627/94 een speciaal visdocument verstrekt en deze vaartuigen worden met hun naam, hun internationaal registratienummer en vaartuigkenmerken opgenomen in een lijst die elk jaar door de betrokken lidstaat aan de Commissie wordt verstrekt.

De visserij-inspanning wordt in ieder geval gecontroleerd op de duurzaamheid van deze visserij in de zone.

7.   Kapiteins van trawlers die op grond van lid 2 in de beheerszone mogen vissen en die niet zijn uitgerust met VMS, seinen elk binnenvaren of verlaten van de beheerszone door aan hun autoriteiten en aan de autoriteiten van de kuststaat.

Artikel 8 ter

Visserij op goudmakreel

1.   In de beheerszone is de visserij op goudmakreel (Coriphaena spp.) met behulp van visconcentratievoorzieningen (FADs) elk jaar van 1 januari tot en met 5 augustus verboden.

2.   Het aantal vaartuigen dat binnen de zone op goudmakreel vist, mag niet meer bedragen dan 130.

3.   De Maltese autoriteiten stellen elk jaar uiterlijk op 30 juni FAD-koerslijnen vast en wijzen deze FAD-koerslijnen toe aan communautaire vissersvaartuigen. Communautaire vissersvaartuigen die een andere vlag dan die van Malta voeren, mogen binnen de 12-mijlszone geen gebruik maken van een FAD-koerslijn.

4.   Voor vissersvaartuigen die op goudmakreel mogen vissen, wordt overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1627/94 een speciaal visdocument verstrekt en deze vaartuigen worden met hun naam, hun internationaal registratienummer en vaartuigkenmerken opgenomen in een lijst die elk jaar door de betrokken lidstaat aan de Commissie wordt verstrekt.

Onverminderd de bepalingen van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1627/94 wordt een speciaal visdocument verplicht gesteld voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 meter.”.

„Artikel 10 bis

Uitvoeringsbepalingen en wijzigingen

Er kunnen bepalingen ter uitvoering van de artikelen 8 bis en 8 ter van deze verordening worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (5).”.

2)

De tekst in de bijlage bij deze verordening wordt ingevoegd na bijlage IV.

Artikel 2

Deze verordening treedt uitsluitend in werking onder voorbehoud van, en op de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de toetreding.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 26 april 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

J. WALSH

BIJLAGE

„BIJLAGE V

25-MIJLSBEHEERSZONE ROND DE MALTESE EILANDEN

a)   Gebieden in de wateren rond de Maltese eilanden waar met trawlnetten mag worden gevist: geografische coördinaten

Zone A

Zone H

A1 — 36° N, 14° E

A2 — 36° N, 14° E

A3 — 35° N, 14° E

A4 — 35° N, 14° E

A5 — 35° N, 14° E

A6 — 35° N, 14° E

H1 — 35° N, 14° E

H2 — 35° N, 14° E

H3 — 35° N, 14° E

H4 — 35° N, 14° E

H5 — 35° N, 14° E

Zone B

Zone I

B1 — 35° N, 14° E

B2 — 35° N, 14° E

B3 — 35° N, 14° E

B4 — 35° N, 14° E

B5 — 35° N, 14° E

B6 — 35° N, 14° E

I1 — 36° N, 14° E

I2 — 36° N, 14° E

I3 — 36° N, 14° E

I4 — 36° N, 14° E

Zone C

Zone J

C1 — 35° N, 14° E

C2 — 35° N, 14° E

C3 — 35° N, 14° E

C4 — 35° N, 14° E

J1 — 36° N, 13° E

J2 — 36° N, 14° E

J3 — 36° N, 14° E

J4 — 36° N, 13° E

Zone D

Zone K

D1 — 36° N, 14° E

D2 — 36° N, 14° E

D3 — 35° N, 14° E

D4 — 36° N, 14° E

K1 — 35° N, 14° E

K2 — 36° N, 14° E

K3 — 36° N, 13° E

K4 — 36° N, 13° E

K5 — 36° N, 13° E

Zone E

Zone L

E1 — 35° N, 14° E

E2 — 36° N, 14° E

E3 — 35° N, 14° E

E4 — 35° N, 14° E

E5 — 35° N, 14° E

L1 — 35° N, 14° E

L2 — 35° N, 14° E

L3 — 35° N, 14° E

L4 — 35° N, 13° E

Zone F

Zone M

F1 — 36° N, 14° E

F2 — 36° N, 14° E

F3 — 36° N, 14° E

F4 — 36° N, 14° E

M1 — 36° N, 14° E

M2 — 36° N, 14° E

M3 — 36° N, 14° E

M4 — 36° N, 14° E

M5 — 36° N, 14° E

Zone G

Zone N

G1 — 36° N, 14° E

G2 — 35° N, 15° E

G3 — 35° N, 14° E

G4 — 35° N, 14° E

G5 — 35° N, 14° E

N1 — 36° N, 14° E

N2 — 36° N, 14° E

N3 — 36° N, 14° E

N4 — 36° N, 14° E

N5 — 36° N, 14° E

N6 — 36° N, 14° E

b)   Geografische coördinaten van enkele referentiepunten langs de dieptelijn van 200 m binnen de 25-mijlsbeheerszone

ID

Breedtegraad

Lengtegraad

1

36.3673° N

14.5540° E

2

36.3159° N

14.5567° E

3

36.2735° N

14.5379° E

4

36.2357° N

14.4785° E

5

36.1699° N

14.4316° E

6

36.1307° N

14.3534° E

7

36.1117° N

14.2127° E

8

36.1003° N

14.1658° E

9

36.0859° N

14.152° E

10

36.0547° N

14.143° E

11

35.9921° N

14.1584° E

12

35.9744° N

14.1815° E

13

35.9608° N

14.2235° E

14

35.9296° N

14.2164° E

15

35.8983° N

14.2328° E

16

35.867° N

14.4929° E

17

35.8358° N

14.2845° E

18

35.8191° N

14.2753° E

19

35.7863° N

14.3534° E

20

35.7542° N

14.4316° E

21

35.7355° N

14.4473° E

22

35.7225° N

14.5098° E

23

35.6951° N

14.5365° E

24

35.6325° N

14.536° E

25

35.57° N

14.5221° E

26

35.5348° N

14.588° E

27

35.5037° N

14.6192° E

28

35.5128° N

14.6349° E

29

35.57° N

14.6717° E

30

35.5975° N

14.647° E

31

35.5903° N

14.6036° E

32

35.6034° N

14.574° E

33

35.6532° N

14.5535° E

34

35.6726° N

14.5723° E

35

35.6668° N

14.5937° E

36

35.6618° N

14.6424° E

37

35.653° N

14.6661° E

38

35.57° N

14.6853° E

39

35.5294° N

14.713° E

40

35.5071° N

14.7443° E

41

35.4878° N

14.7834° E

42

35.4929° N

14.8247° E

43

35.4762° N

14.8246° E

44

36.2077° N

13.947° E

45

36.1954° N

13.96° E

46

36.1773° N

13.947° E

47

36.1848° N

13.9313° E

48

36.1954° N

13.925° E

49

35.4592° N

14.1815° E

50

35.4762° N

14.1895° E

51

35.4755° N

14.2127° E

52

35.4605° N

14.2199° E

53

35.4453° N

14.1971° E”


(1)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 17.

(2)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33.

(3)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 973/2001 (PB L 137 van 19.5.2001, blz. 1).

(4)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

(5)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.


24.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 185/18


Rectificatie van Besluit 2004/425/EG van de Raad van 21 april 2004 betreffende de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake de wederzijdse erkenning van certificaten van overeenstemming voor uitrusting van zeeschepen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 150 van 30 april 2004 )

Besluit 2004/425/EG wordt als volgt gelezen:

BESLUIT VAN DE RAAD

van 21 april 2004

betreffende de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake de wederzijdse erkenning van certificaten van overeenstemming voor uitrusting van zeeschepen

(2004/425/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133 juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, lid 3, eerste alinea, eerste zin, en lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake de wederzijdse erkenning van certificaten van overeenstemming voor uitrusting van zeeschepen („de overeenkomst”) werd namens de Gemeenschap op 27 februari 2004 ondertekend, onder voorbehoud van sluiting,

(2)

Er dienen passende interne procedures te worden vastgesteld die de goede werking van de overeenkomst waarborgen. Het is dientengevolge noodzakelijk de Commissie de nodige bevoegdheden te verlenen om bepaalde uitvoeringsbesluiten te nemen.

(3)

De overeenkomst dient te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake de wederzijdse erkenning van certificaten van overeenstemming voor uitrusting van zeeschepen wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad doet namens de Gemeenschap de in artikel 21, lid 1, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving.

Artikel 3

1.   De Commissie, bijgestaan door het speciaal comité dat door de Raad wordt aangewezen, vertegenwoordigt de Gemeenschap in de Gemengde Commissie waarin artikel 7 van de overeenkomst voorziet en in alle werkgroepen die overeenkomstig artikel 7, lid 4, van de overeenkomst worden ingesteld. De Commissie gaat na overleg met het speciaal comité over tot de kennisgevingen, uitwisseling van informatie en informatieverzoeken die in de overeenkomst zijn gespecificeerd.

2.   In alle andere gevallen wordt het standpunt van de Gemeenschap ten aanzien van de door de Gemengde Commissie te nemen besluiten vastgesteld door de Commissie, na overleg met het speciaal comité.

3.   Een besluit betreffende de beëindiging van de overeenkomst volgens artikel 21, lid 3, wordt genomen door de Raad die met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt op basis van een voorstel van de Commissie.

Gedaan te Luxemburg, 21 april 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

J. WALSH

OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake de wederzijdse erkenning van certificaten van overeenstemming voor uitrusting van zeeschepen

PREAMBULE

De EUROPESE GEMEENSCHAP en de VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA, hierna „de partijen” genoemd,

GELET OP de traditionele vriendschapsbanden tussen de Verenigde Staten van Amerika (VS) en de Europese Gemeenschap (EG),

WENSENDE de bilaterale handel in uitrusting van zeeschepen te vereenvoudigen en de doeltreffendheid van de regelgeving van beide partijen te verhogen,

ZICH BEWUST VAN de mogelijkheden die de regelgevende instanties worden geboden doordat onnodige herhaling van bepaalde werkzaamheden wordt voorkomen,

BEVESTIGENDE de betrokkenheid van beide partijen bij het werk van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO),

OVERWEGENDE dat het streven van de partijen erop gericht is de veiligheid op zee te verbeteren en verontreiniging van de zee te voorkomen;

ERKENNENDE, enerzijds, dat overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning een positieve bijdrage kunnen leveren tot de internationale harmonisatie van normen;

ZICH BEWUST VAN, anderzijds, het feit dat bij de vaststelling van gelijkwaardigheid de regelgeving van de partijen volledig moet worden nageleefd en het niveau van veiligheid en bescherming niet mag worden verlaagd;

ERKENNENDE dat de wederzijdse erkenning van certificaten van overeenstemming op basis van de gelijkwaardigheid van de regelgevingen van de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten betreffende de uitrusting van zeeschepen een belangrijk instrument is om de toegang tot de markt van de partijen te verbeteren;

OVERWEGENDE dat overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van bijzonder belang zijn voor het midden- en kleinbedrijf in de Verenigde Staten en de Europese Gemeenschap;

OVERWEGENDE bovendien dat wederzijdse erkenning vertrouwen in de permanente betrouwbaarheid van de overeenstemmingsbeoordelingen van de andere partij veronderstelt;

ZICH BEWUST van het feit dat de overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, die als bijlage aan de overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is gehecht, de leden van de WTO ertoe aanmoedigt onderhandelingen over overeenkomsten inzake de wederzijdse erkenning van de resultaten van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures van de andere partij te sluiten en de aanvaarding van de gelijkwaardigheid van de technische voorschriften van andere leden in welwillende overweging te nemen, op voorwaarde dat zij zich er van hebben kunnen vergewissen dat deze voorschriften aan de doelstellingen van hun eigen voorschriften voldoen,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

HOOFDSTUK 1

DEFINITIES EN DOEL

Artikel 1

Definities

1.   In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a)

„regelgevende autoriteit”: een overheidsinstantie die gemachtigd is voorschriften betreffende de veiligheid op zee en ter voorkoming van verontreiniging van de zee vast te stellen, die wettelijk bevoegd is toezicht te houden op het gebruik of de verkoop van uitrusting voor zeeschepen binnen de jurisdictie van een partij en die maatregelen kan nemen om ervoor te zorgen dat binnen haar jurisdictie in de handel gebrachte producten aan de vigerende rechtsvoorschriften voldoen. De regelgevende autoriteiten van de partijen zijn in bijlage III vermeld;

b)

„overeenstemmingsbeoordelingsinstantie”: een rechtspersoon, hetzij een regelgevende autoriteit, hetzij een andere particuliere instantie of overheidsinstantie, die gemachtigd is certificaten van overeenstemming af te geven overeenkomstig de binnenlandse wetten en voorschriften van een partij. De overeenstemmingsbeoordelingsinstanties van de partijen voor de toepassing van deze overeenkomst zijn die bedoeld in artikel 6;

c)

„technische voorschriften”: de verplichte productvoorschriften, beproevings- en prestatienormen en overeenstemmingsbeoordelingsprocedures die zijn neergelegd in de wettelijke en bestuurrechtelijke bepalingen van de partijen betreffende de uitrusting van zeeschepen, alsmede alle bepalingen ter uitvoering daarvan;

d)

„certificaat van overeenstemming”: een of meer door een overeenstemmingsbeoordelingsinstantie van een partij afgegeven documenten waarin wordt bevestigd dat een product aan de desbetreffende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die partij voldoet. In de Verenigde Staten is dit het door de United States Coast Guard afgegeven Certificate of Type Approval. In de Europese Gemeenschap zijn dit de certificaten, goedkeuringen en verklaringen waarin Richtlijn 96/98/EG voorziet;

e)

„gelijkwaardigheid van technische voorschriften”: het feit dat de technische voorschriften van de partijen betreffende een specifiek product in voldoende mate vergelijkbaar zijn opdat de doelstellingen van de respectieve voorschriften van de partijen worden bereikt. Gelijkwaardigheid van technische voorschriften betekent niet noodzakelijk dat deze voorschriften identiek zijn.

f)

„internationaal instrument”: de desbetreffende internationale overeenkomsten, resoluties, codes en circulaires van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de desbetreffende beproevingsnormen.

2.   Andere in deze overeenkomst gebruikte termen in verband met de overeenstemmingsbeoordeling hebben de betekenis die daaraan is gegeven, hetzij elders in deze overeenkomst, hetzij in de definities die zijn opgenomen in Guide 2 (uitgave 1996) van de International Organization for Standardization (ISO) en de International Electrotechnical Commission (IEC). In geval van tegenstrijdigheid tussen de definities van ISO/IEC Guide 2 en die welke in deze overeenkomst zijn opgenomen, prevaleren de definities van deze overeenkomst.

Artikel 2

Doel van de overeenkomst

1.   In deze overeenkomst zijn de voorwaarden vastgesteld waaronder de regelgevende autoriteiten van de importerende partij certificaten van overeenstemming aanvaarden die door de overeenstemmingsbeoordelingsinstanties van de exporterende partij zijn afgegeven overeenkomstig de technische voorschriften van de exporterende partij, hierna „wederzijdse erkenning” genoemd.

2.   Deze overeenkomst voorziet bovendien in een kader voor samenwerking op het gebied van de regelgeving met het doel de wederzijdse erkenning van de respectieve regelgevingen van de Verenigde Staten en de Europese Gemeenschap op het gebied van de uitrusting van zeeschepen te handhaven en te bevorderen, de regelgeving ter verhoging van de veiligheid op zee en ter voorkoming van verontreiniging van de zee te verbeteren en te bevorderen en de consistente toepassing van deze overeenkomst veilig te stellen. Bij deze samenwerking wordt naar behoren rekening gehouden met de autonomie van de regelgeving van de partijen en de ontwikkeling van hun respectieve beleidsmaatregelen en voorschriften evenals met het feit dat zij zich beide ertoe hebben verbonden de ontwikkeling van de desbetreffende internationale instrumenten te bevorderen.

3.   Het is de bedoeling dat deze overeenkomst samen met de programma's en beleidsmaatregelen van de partijen evolueert. De partijen komen overeen deze overeenkomst op gezette tijden te herzien teneinde de gemaakte vorderingen te beoordelen en, naarmate de beleidsmaatregelen van de Verenigde Staten en de Europese Gemeenschap op dit gebied in de tijd evolueren, deze overeenkomst mogelijkerwijze te verbeteren. Voorts zal bijzondere aandacht worden besteed aan de evolutie van de internationale instrumenten.

HOOFDSTUK 2

WEDERZIJDSE ERKENNING

Artikel 3

Algemene verplichtingen

1.   Voor al de in bijlage II vermelde producten aanvaarden de Verenigde Staten als zijnde in overeenstemming met hun eigen wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen als bedoeld in bijlage I, zonder enige verdere overeenstemmingsbeoordeling, certificaten van overeenstemming die door de overeenstemmingsbeoordelingsinstanties in de Europese Gemeenschap overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Europese Gemeenschap zijn afgegeven.

2.   Voor al de in bijlage II vermelde producten aanvaarden de Europese Gemeenschap en haar lidstaten als zijnde in overeenstemming met hun eigen wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen als bedoeld in bijlage I, zonder verdere overeenstemmingsbeoordeling, certificaten van overeenstemming die door de overeenstemmingsbeoordelingsinstanties in de Verenigde Staten overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Verenigde Staten zijn afgegeven.

3.   De technische voorschriften die krachtens deze overeenkomst in de Verenigde Staten en de Europese Gemeenschap op elk van deze producten van toepassing zijn, zijn in bijlage II vermeld.

Artikel 4

Gelijkwaardigheid van technische voorschriften

1.   De in artikel 3 bedoelde verplichtingen inzake wederzijdse erkenning zijn gebaseerd op de vaststelling door de partijen dat de voor elk van de in bijlage II genoemde producten geldende technische voorschriften gelijkwaardig zijn.

2.   De vaststelling van de gelijkwaardigheid van de technische voorschriften van de partijen is gebaseerd op de implementatie van de desbetreffende internationale instrumenten in hun respectieve wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, behalve wanneer een partij van oordeel is dat een bepaald instrument een ondoeltreffend of ongeschikt middel zou zijn om de doelstellingen van haar regelgeving te bereiken. In dergelijk geval wordt de gelijkwaardigheid op een voor beide partijen aanvaardbare grondslag vastgesteld.

Artikel 5

Markering

De partijen kunnen hun respectieve voorschriften in verband met de markering, de nummering en de identificatie van producten handhaven. Voor de in bijlage II vermelde producten hebben de overeenstemmingsbeoordelingsinstanties in de Europese Gemeenschap het recht de door de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Verenigde Staten voorgeschreven en door de U.S. Coast Guard toegewezen markeringen en nummeringen aan te brengen. De overeenstemmingsbeoordelingsinstantie in de Verenigde Staten ontvangt het door de Commissie van de Europese Gemeenschappen toegewezen identificatienummer waarin Richtlijn 96/98/EG voorziet. Dit identificatienummer wordt naast de door deze richtlijn voorgeschreven markering aangebracht.

Artikel 6

Overeenstemmingsbeoordelingsinstanties

1.   Voor de afgifte van certificaten van overeenstemming krachtens de bepalingen van deze overeenkomst geldt het volgende:

a)

de Verenigde Staten erkennen de aangemelde instanties die door de lidstaten van de Europese Gemeenschap krachtens Richtlijn 96/98/EG als overeenstemmingsbeoordelingsinstanties zijn aangewezen;

b)

de Europese Gemeenschap en haar lidstaten erkennen als overeenstemmingsbeoordelingsinstanties de United States Coast Guard en de laboratoria die deze overeenkomstig 46 CFR 159.010 heeft aanvaard.

2.   De partijen erkennen dat de overeenstemmingsbeoordelingsinstanties van de andere partij krachtens de in bijlage I bedoelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen gemachtigd zijn de hiernagenoemde werkzaamheden te verrichten:

a)

het uitvoeren van tests en het opstellen testrapporten,

b)

kwaliteitsbewaking of systeemcertificatie.

3.   De regelgevende autoriteiten van de partijen zijn verantwoordelijk voor de hiernavolgende procedures, doch kunnen de daarmee verband houdende werkzaamheden geheel of ten dele aan overeenstemmingsbeoordelingsinstanties delegeren:

a)

toetsen van het ontwerp van apparatuur en testresultaten aan vastgestelde normen,

b)

afgifte van certificaten van overeenstemming.

4.   Voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze overeenkomst wisselen de partijen de lijsten van hun overeenstemmingsbeoordelingsinstanties uit. De partijen geven elkaar onverwijld kennis van elke wijziging in de lijst van hun overeenstemmingsbeoordelingsinstanties. De partijen stellen op het World Wide Web bijgewerkte lijsten van hun overeenstemmingsbeoordelingsinstanties beschikbaar.

5.   De partijen verlangen van hun overeenstemmingsbeoordelingsinstanties dat zij de gegevens van het onderzoek naar de deskundigheid van hun onderaannemers en naar de naleving van de voorschriften door deze onderaannemers registreren en een register van alle onderaannemers bijhouden. Deze gegevens worden de andere partij op haar verzoek medegedeeld.

6.   De partijen verlangen van hun overeenstemmingsbeoordelingsinstanties dat zij op verzoek van een in bijlage III vermelde regelgevende autoriteit van de andere partij afschriften van de door hen afgegeven certificaten van overeenstemming en daarmee verband houdende technische documentatie ter beschikking stellen van de regelgevende autoriteiten.

HOOFDSTUK 3

GEMENGDE COMMISSIE

Artikel 7

Gemengde Commissie

1.   De partijen stellen een Gemengde Commissie in bestaande uit vertegenwoordigers van elke partij. De Gemengde Commissie is verantwoordelijk voor het efficiënt functioneren van de overeenkomst.

2.   Elke partij heeft een stem in de Gemengde Commissie. De Gemengde Commissie neemt haar besluiten met eenparigheid van stemmen. De Gemengde Commissie stelt haar reglement van orde vast.

3.   De Gemengde Commissie kan elk vraagstuk in verband met het functioneren van deze overeenkomst behandelen. De Gemengde Commissie is gemachtigd besluiten te nemen in de gevallen waarin deze overeenkomst voorziet. De partijen nemen de nodige maatregelen ter uitvoering van dergelijke besluiten van de Gemengde Commissie. De Gemengde Commissie is met name bevoegd voor:

a)

het opstellen en bijwerken van de in bijlage II opgenomen lijst van producten en daarmee verband houdende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarvan de partijen de gelijkwaardigheid hebben vastgesteld;

b)

het behandelen van vraagstukken en het oplossen van problemen in verband met de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst, met inbegrip van de problemen die zich voordoen wanneer technische voorschriften van de partijen die op een specifiek in bijlage II vermeld product betrekking hebben mogelijkerwijze niet meer gelijkwaardig zijn;

c)

het oplossen van technische en technologische vraagstukken en problemen in verband met de overeenstemmingsbeoordeling teneinde de consistente toepassing van deze overeenkomst te waarborgen, in het bijzonder ten aanzien van de desbetreffende internationale instrumenten;

d)

het wijzigen van de bijlagen;

e)

het verlenen van bijstand en, indien nodig, het opstellen van richtsnoeren ter vereenvoudiging van de tenuitvoerlegging en de toepassing van deze overeenkomst;

f)

het opstellen en bijhouden van een werkprogramma voor de aanpassing en de harmonisatie van de technische voorschriften van de partijen;

4.   De Gemengde Commissie kan voorzover nodig gemengde werkgroepen, bestaande uit vertegenwoordigers van de terzake bevoegde regelgevende autoriteiten en deskundigen, oprichten die de Gemengde Commissie bijstaan en adviseren over specifieke onderwerpen in verband met het functioneren van deze overeenkomst.

HOOFDSTUK 4

SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN DE REGELGEVING

Artikel 8

Behoud van regelgevingsbevoegdheid

Geen enkele bepaling van deze overeenkomst kan derwijze worden uitgelegd dat zij een beperking stelt op de bevoegdheid van een partij om door middel van haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen het niveau van bescherming te bepalen dat zij noodzakelijk acht ter verbetering van de veiligheid op zee en van de preventie van de verontreiniging van de zee, dan wel andere maatregelen te nemen met betrekking tot de risico's die onder het toepassingsgebied van deze overeenkomst vallen.

Artikel 9

Uitwisseling van informatie en contactpunten

1.   De in bijlage III vermelde regelgevende autoriteiten van de partijen stellen passende instrumenten vast voor de uitwisseling van informatie betreffende alle problemen op het gebied van de regelgeving in verband met producten waarop deze overeenkomst van toepassing is.

2.   Elke partij wijst minstens één contactpunt, bijvoorbeeld een in bijlage III vermelde regelgevende autoriteit, aan dat antwoord geeft op alle redelijke vragen van de andere partij en van ander belanghebbenden, zoals fabrikanten, consumenten en vakbonden, betreffende procedures, voorschriften en andere onderwerpen in verband met deze overeenkomst. De partijen wisselen hun lijsten van contactpunten uit en maken deze openbaar.

3.   Bij het uitwisselen van informatie en bij de krachtens deze overeenkomst gedane kennisgevingen mogen de partijen gebruikmaken van hun officiële taal of talen. Indien een partij van mening is dat de informatie die zij ontvangt in haar officiële taal of talen moet worden vertaald, zorgt die partij voor de noodzakelijk vertaling en draagt zij de kosten daarvan.

4.   Elke partij verbindt zich ertoe haar lijst van producten waarvoor zij krachtens haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen certificaten van overeenstemming heeft afgegeven op het World Wide Web bekend te maken en deze lijst regelmatig bij te werken.

Artikel 10

Wijzigingen in de regelgeving

1.   Wanneer een partij nieuwe technische voorschriften in verband met deze overeenkomst vaststelt, doet zij dit op basis van bestaande internationale instrumenten, behalve wanneer zij van oordeel is dat een bepaald instrument een ondoeltreffend en ongeschikt middel is voor het bereiken van de door haar regelgeving beoogde doelstellingen.

2.   De partijen geven elkaar kennis van wijzigingen in hun technische voorschriften die verband houden met het onderwerp waarop deze overeenkomst betrekking heeft en dit minstens 90 dagen voor deze wijzigingen van kracht worden. Wanneer om redenen in verband met de veiligheid, de gezondheid of de bescherming van het milieu meer urgente maatregelen vereist zijn, stellen de partijen elkaar daarvan ten spoedigste in kennis.

3.   De partijen en hun regelgevende autoriteiten informeren en raadplegen elkaar, binnen de grenzen van hun respectieve wetten en voorschriften, over de volgende onderwerpen:

a)

voorstellen tot wijziging of tot invoering van nieuwe technische voorschriften, zoals deze zijn neergelegd in hun respectieve wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waaraan wordt gerefereerd in of die verband houden met de in de bijlagen I en II vermelde bepalingen;

b)

de tijdige transponering van gewijzigde of nieuwe internationale instrumenten in hun respectieve wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen; en

c)

de herziening van bestaande en geldige certificaten van overeenstemming wanneer gewijzigde of nieuwe wettelijke en/of bestuursrechtelijke bepalingen daarin voorzien.

De partijen stellen elkaar in de gelegenheid commentaar te geven op dergelijke voorstellen.

4.   In geval van wijzigingen in de in de bijlagen I en II bedoelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen gaat de Gemengde Commissie na of de gelijkwaardigheid van de technische voorschriften voor de in bijlage II vermelde producten is gehandhaafd.

Indien de Gemengde Commissie besluit dat de gelijkwaardigheid in stand is gehouden, dan wordt het product in bijlage II gehandhaafd.

Indien de Gemengde Commissie besluit dat de gelijkwaardigheid niet kan worden gehandhaafd, dan worden de verwijzingen naar producten en naar de desbetreffende technische voorschriften waarvoor de gelijkwaardigheid niet kan worden gehandhaafd in bijlage II geschrapt. De Gemengde Commissie actualiseert bijlage II door middel van een besluit waarin de wijzigingen zijn vermeld. Indien de wederzijdse erkenning wordt beëindigd, zijn de partijen niet meer gehouden de in artikel 3 van deze overeenkomst bedoelde verplichtingen ten aanzien van het specifieke product na te komen. De importerende partij blijft eerder afgegeven certificaten van overeenstemming evenwel erkennen voor producten die voor de beëindiging van de wederzijdse erkenning in die partij in de handel zijn gebracht, tenzij een regelgevende autoriteit in die partij een andersluidende beslissing neemt om redenen in verband met de gezondheid, de veiligheid of het milieu of omdat niet aan andere eisen van de overeenkomst is voldaan.

Indien de partijen in de Gemengde Commissie geen overeenstemming bereiken over de vraag of hun technische voorschriften met betrekking tot een in bijlage II vermeld product nog gelijkwaardig zijn, wordt de wederzijdse erkenning voor dat product opgeschort overeenkomstig het bepaalde in artikel 15.

5.   De partijen maken op het World Wide Web een bijgewerkte versie van bijlage II bekend.

Artikel 11

Samenwerking op het gebied van de regelgeving

1.   De partijen komen overeen in de IMO en andere terzake bevoegde internationale organisaties zoals de International Organization for Standardization (ISO), de International Electrotechnical Commission (IEC) en de International Telecommunications Union (ITU), samen te werken met het doel internationale regels ter bevordering van de veiligheid op zee en ter voorkoming van verontreiniging van de zee vast te stellen en de bestaande regels te verbeteren.

2.   De partijen gaan na welke technische werkzaamheden, gegevensuitwisseling, wetenschappelijke en technische samenwerking en andere samenwerkingsactiviteiten zij gemeenschappelijk kunnen verrichten met het doel de kwaliteit en het niveau van hun technische voorschriften betreffende de uitrusting van zeeschepen te verbeteren en de voor de samenwerking op het gebied van de regelgeving beschikbare middelen op doeltreffende wijze te gebruiken.

3.   De partijen verbinden zich ertoe, voor producten die bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst niet in bijlage II zijn opgenomen of waarvoor de gelijkwaardigheid van de technische voorschriften werd beëindigd of opgeschort, hun respectieve technische voorschriften aan een onderzoek te onderwerpen teneinde in zoverre mogelijk tot wederzijdse erkenning te komen. De partijen stellen een werkprogramma en een tijdschema voor de onderlinge aanpassing van hun technische voorschriften vast, met inbegrip van de initiëring van werkzaamheden voor de totstandbrenging van passende internationale normen. Het streven van de partijen zal erop gericht zijn hun technische voorschriften op basis van bestaande internationale instrumenten in zoverre mogelijk te harmoniseren in het licht van de doelstellingen van hun binnenlandse wetgeving, namelijk het verhogen van de veiligheid op zee en het verbeteren van de preventie van de verontreiniging van de zee.

4.   Wanneer de partijen hebben bepaald dat voor een product en voor de desbetreffende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen de gelijkwaardigheid kan worden vastgesteld, neemt de Gemengde Commissie een besluit tot dienovereenkomstige wijziging van bijlage II.

Artikel 12

Samenwerking op het gebied van de overeenstemmingsbeoordeling

1.   De partijen en hun autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de overeenstemmingsbeoordeling plegen overleg in de mate die noodzakelijk is om het vertrouwen in de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de overeenstemmingsbeoordelingsinstanties in stand te houden. Dit kan geschieden door, bijvoorbeeld, vergelijking van de methoden voor het verifiëren van en het houden van toezicht op de technische deskundigheid en bekwaamheid van overeenstemmingsbeoordelingsinstanties en, met instemming van de partijen, gezamenlijke deelname aan audits/inspecties in het kader van overeenstemmingsbeoordelingen of andere evaluaties van overeenstemmingsbeoordelingsinstanties.

2.   De partijen zullen hun overeenstemmingsbeoordelingsinstanties ertoe aanmoedigen deel te nemen aan coördinatie- en samenwerkingsactiviteiten die door de partijen, hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk georganiseerd worden.

HOOFDSTUK 5

MAATREGELEN VAN TOEZICHT EN VRIJWARINGSMAATREGELEN

Artikel 13

Toezicht op overeenstemmingsbeoordelingsinstanties

1.   De partijen dragen zorg dat hun overeenstemmingsbeoordelingsinstanties de bekwaamheid hebben en behouden om de overeenstemming van producten of processen overeenkomstig de vigerende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te beoordelen. De partijen verbinden zich wat dit betreft ertoe door middel van regelmatige audits of evaluaties permanent toezicht te houden of te doen houden, al naar gelang van het geval, op hun overeenstemmingsbeoordelingsinstanties en/of erkende laboratoria.

2.   Wanneer een partij objectieve redenen heeft om de technische deskundigheid van een overeenstemmingsbeoordelingsinstantie van de andere partij te betwisten, stelt zij de andere partij daarvan in kennis. Een dergelijke betwisting wordt, indien zij gerechtvaardigd is, op objectieve en billijke wijze afgehandeld. De andere partij verstrekt binnen een redelijke termijn informatie om de betwisting te weerleggen of de tekortkomingen die aan de betwisting ten grondslag liggen te corrigeren. Indien nodig wordt het probleem aan de Gemengde Commissie voorgelegd. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over de bevoegdheid van de betrokken overeenstemmingsbeoordelingsinstantie, kan de contesterende partij weigeren haar markering en/of nummering aan de betwiste overeenstemmingsbeoordelingsinstantie toe te kennen en de door deze instantie afgegeven certificaten van overeenstemming te erkennen.

Artikel 14

Markttoezicht

1.   Geen enkele bepaling van deze overeenkomst kan derwijze worden uitgelegd dat zij voor een regelgevende autoriteit een beletsel vormt onverwijld passende maatregelen te nemen wanneer zij vaststelt dat een product mogelijkerwijze:

a)

hoewel het op de juiste wijze is geïnstalleerd, wordt onderhouden en voor het beoogde doel wordt gebruikt, een gevaar vormt voor de gezondheid en/of de veiligheid van de bemanning, de passagiers of, in voorkomend geval, andere personen, dan wel nadelige gevolgen kan hebben voor het mariene milieu;

b)

niet aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in het kader van deze overeenkomst voldoet; of

c)

anderszins niet aan een uit deze overeenkomst voortvloeiende voorwaarde voldoet.

Dergelijke maatregelen kunnen onder meer bestaan in het uit de handel nemen van de betrokken producten, het opleggen van een verbod op het in de handel brengen en het beperken van het vrije verkeer ervan, het initiëren van een terugroeping van producten en het voorkomen van dergelijke problemen in de toekomst, onder meer door middel van een invoerverbod. Wanneer de regelgevende autoriteit dergelijke maatregelen neemt, geeft zij de andere partij daarvan kennis uiterlijk 15 dagen nadat de maatregel is genomen, onder vermelding van de redenen welke aan haar besluit ten grond liggen.

2.   Geen enkele bepaling van deze overeenkomst vormt voor de partijen een beletsel producten die niet aan hun technische voorschriften voldoen uit de handel te nemen.

3.   De partijen komen overeen dat alle grenscontroles en inspecties van producten die overeenkomstig de in bijlage I vermelde voorschriften van de importerende partij werden gecertificeerd, geëtiketteerd en gemarkeerd zo spoedig mogelijk worden afgehandeld. Wat eventuele inspecties in het kader van het interne verkeer op hun grondgebied betreft, komen de partijen overeen dergelijke inspecties te verrichten op een wijze die niet omslachtiger is dan voor soortgelijke binnenlandse producten.

Artikel 15

Opschorting van de wederzijdse erkenning

1.   Wanneer een partij van oordeel is dat de gelijkwaardigheid van de technische voorschriften voor één of meer van de in bijlage II vermelde producten niet wordt of niet kan worden gehandhaafd, stelt zij de andere partij daarvan in kennis, met vermelding van de objectieve redenen waarom zij deze mening is toegedaan. Elke betwisting van gelijkwaardigheid wordt aan de Gemengde Commissie voorgelegd. Indien de Gemengde Commissie geen besluit neemt binnen 60 dagen na de datum waarop het probleem haar is voorgelegd, dan wordt de verplichting tot wederzijdse erkenning ten aanzien van dergelijke producten door één van de partijen of door beide partijen opgeschort. Deze opschorting blijft van kracht tot de Gemengde Commissie overeenstemming heeft bereikt.

2.   De Gemengde Commissie actualiseert bijlage II door middel van een besluit tot opschorting van de wederzijdse erkenning voor de betrokken producten. De partijen komen overeen samen te werken overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 teneinde de gelijkwaardigheid in zoverre mogelijk te herstellen.

3.   In geval van opschorting van de wederzijdse erkenning van de in bijlage II bedoelde technische voorschriften zijn de partijen, wat het betrokken product betreft, niet meer gehouden de in artikel 3 van deze overeenkomst bedoelde verplichtingen na te komen. De importerende partij blijft eerder afgegeven certificaten van overeenstemming evenwel erkennen voor producten welke door die partij voor de opschorting van de wederzijdse erkenning in de handel werden gebracht, tenzij een regelgevende autoriteit in die partij een andere beslissing neemt om redenen in verband met de gezondheid, de veiligheid of het milieu of omdat niet aan andere bepalingen van de overeenkomst is voldaan.

Artikel 16

Waarschuwingssysteem

De partijen komen overeen een tweerichtings-waarschuwingssysteem tussen hun regelgevende autoriteiten in te stellen teneinde elkaar kennis te kunnen geven van producten waarvan is vastgesteld dat zij niet aan de vigerende technische voorschriften voldoen of een onmiddellijk gevaar kunnen vormen voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu.

HOOFDSTUK 6

AANVULLENDE BEPALINGEN

Artikel 17

Geheimhouding

1.   De partijen komen overeen, voorzover hun respectieve wetgevingen dit voorschrijven, de in het kader van deze overeenkomst uitgewisselde informatie geheim te houden. In het bijzonder verbinden de partijen zich ertoe geen in het kader van deze overeenkomst uitgewisselde informatie die onder het handelsgeheim valt of die als vertrouwelijke commerciële of financiële informatie wordt aangemerkt dan wel informatie in verband met een lopend onderzoek openbaar te maken, noch een overeenstemmingsbeoordelingsinstantie toe te staan dergelijke informatie openbaar te maken.

2.   Een partij of een overeenstemmingsbeoordelingsinstantie kan na het uitwisselen van informatie met de andere partij of met een overeenstemmingsbeoordelingsinstantie van die andere partij gedeelten van de verstrekte informatie aanwijzen die zij niet openbaar wenst te maken.

3.   De partijen nemen alle redelijke voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat in het kader van deze overeenkomst uitgewisselde informatie zonder toestemming openbaar wordt gemaakt.

Artikel 18

Vergoedingen

De partijen trachten ervoor te zorgen dat vergoedingen voor diensten op gebieden waarop deze overeenkomst betrekking heeft, in verhouding zijn tot de verleende diensten. De partijen komen overeen, voor overeenstemmingsbeoordelingsprocedures waarop deze overeenkomst van toepassing is, geen vergoedingen in rekening te brengen voor door de andere partij verrichte overeenstemmingsbeoordelingen.

Artikel 19

Geografisch toepassingsgebied

1.   Deze overeenkomst is van toepassing in de gebieden waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, onder de in dat Verdrag vastgestelde voorwaarden, enerzijds, en op het grondgebied van de Verenigde Staten, anderzijds.

2.   Onverminderd het bepaalde in lid 1 is deze overeenkomst van toepassing op schepen in het internationale verkeer die de vlag van een van de partijen of van de lidstaten van een van de partijen mogen voeren.

Artikel 20

Overeenkomsten met andere landen

1.   Behoudens schriftelijk akkoord tussen de partijen gelden de verplichtingen die voortvloeien uit overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning die een partij heeft gesloten met een partij die geen partij is bij deze overeenkomst (een derde partij) niet voor de andere partij bij deze overeenkomst wat de aanvaarding van de resultaten van in die derde partij verrichte overeenstemmingsbeoordelingen betreft.

2.   De Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten komen overeen, teneinde de handel in uitrusting van zeeschepen met andere landen te vereenvoudigen, onderzoek te doen naar de mogelijkheid van een multilaterale overeenkomst met andere belangstellende landen op het gebied waarop deze overeenkomst van toepassing is.

HOOFDSTUK 7

SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Inwerkingtreding, wijziging en beëindiging

1.   Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de partijen door middel van een briefwisseling de voltooiing van hun respectieve procedures voor de inwerkingtreding van deze overeenkomst hebben bevestigd.

2.   Deze overeenkomst kan worden gewijzigd, hetzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, hetzij door de partijen.

3.   Een partij kan deze overeenkomst beëindigen door de andere partij daarvan zes maanden vooraf schriftelijk in kennis te stellen.

4.   Na de beëindiging van de overeenkomst blijft een partij de door een overeenstemmingsbeoordelingsinstantie krachtens deze overeenkomst, doch voor de beëindiging daarvan, afgegeven certificaten van overeenstemming aanvaarden, tenzij een regelgevende autoriteit in deze partij een andersluidende beslissing neemt om redenen in verband met de gezondheid, de veiligheid en het milieu of omdat niet is voldaan aan bepaalde andere vereisten van de overeenkomst.

Artikel 22

Slotbepalingen

1.   Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de partijen krachtens andere internationale overeenkomsten.

2.   De partijen komen overeen het functioneren van deze overeenkomst op gezette tijden te herzien. De eerste herziening vindt uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst plaats.

3.   Deze overeenkomst wordt gesteld in twee exemplaren in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle talen gelijkelijk authentiek. Bij onenigheid over de interpretatie prevaleert de Engelse tekst.

BIJLAGE I

WETTELIJKE EN BESTUURSRECHTELIJKE BEPALINGEN

Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Europese Gemeenschap:

Richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake uitrusting van zeeschepen (gewijzigd).

De partijen erkennen dat de „Gids voor de tenuitvoerlegging van op basis van de nieuwe aanpak en de globale aanpak tot stand gekomen richtlijnen” nuttige richtsnoeren bevat voor de uitvoering van in het bijzonder de onder deze richtlijn vallende overeenstemmingsbeoordelingsprocedures.

Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Verenigde Staten:

46 U.S.C. 3306

46 CFR Parts 159 to 165.

BIJLAGE II

PRODUCTEN WAAROP DE WEDERZIJDSE ERKENNING BETREKKING HEEFT

Persoonlijke reddingsmiddelen

Benaming

Toepasselijke internationale instrumenten voor fabricage-, prestatie- en beproevingsvoorschriften 1

Technische voorschriften van de EG, nummer van het product als vermeld in bijlage A.1 van Richtlijn 96/98/EG (gewijzigd)

Technische voorschriften van de VS

Zelfwerkende rooksignalen voor reddingsboeien

Noot: Vervaldag uiterlijk 48 maanden na maand van vervaardiging

LSA-code, afdelingen 1.2, en 2.1.3;

Recommendation on Testing, deel 1, punten 4.1 tot 4.5, en 4.8, en deel 2, afdeling 4;

IMO MSC/Circ.980, afdeling 3.3.

A.1/1.3

Guidelines for Approval of „SOLAS” Pyrotechnic Devices, oktober 1998

Valschermsignalen (pyrotechniek)

Noot: Vervaldag uiterlijk 48 maanden na maand van vervaardiging

LSA-code, afdelingen 1.2, en 3.1;

Recommendation on Testing, deel 1, punten 4.1 tot 4.6, en deel 2, afdeling 4;

IMO MSC/Circ.980, afdeling 3.1.

A.1/1.8

Guidelines for Approval of „SOLAS” Pyrotechnic Devices, oktober 1998

Handstakellichten (pyrotechniek)

Noot: Vervaldag uiterlijk 48 maanden na maand van vervaardiging

LSA-code, afdelingen 1.2, en 3.2;

Recommendation on Testing, deel 1, punten 4.1 tot 4.5, en 4.7, en deel 2, afdeling 4;

IMO MSC/Circ.980, afdeling 3.2.

A.1/1.9

Guidelines for Approval of „SOLAS” Pyrotechnic Devices, oktober 1998

Drijvende rooksignalen (pyrotechniek)

Noot: Vervaldag uiterlijk 48 maanden na maand van vervaardiging

LSA-code, afdelingen 1.2, en 3.3;

Recommendation on Testing, deel 1, punten 4.1 tot 4.5, en 4.8; en deel 2, afdeling 4;

IMO MSC/Circ.980, afdeling 3.3.

A.1/1.10

Guidelines for Approval of „SOLAS” Pyrotechnic Devices, oktober 1998

Lijnwerptoestellen (pyrotechniek)

Noot: Vervaldag uiterlijk 48 maanden na maand van vervaardiging

LSA-code, afdelingen 1.2, en 7.1;

Recommendation on Testing, deel 1, afdeling 9; en deel 2, afdeling 4;

IMO MSC/Circ.980, afdeling 7.1.

A.1/1.11

Guidelines for Approval of „SOLAS” Pyrotechnic Devices, oktober 1998

Vaste reddingsvlotten

Noot: Het noodpakket valt niet onder de overeenkomst

LSA-code, afdelingen 1.2, 4.1 en 4.3;

Recommendation on Testing, deel 1, punten 5.1 tot 5.16, en 5.20;

IMO MSC/Circ.811;

IMO MSC/Circ.980, afdeling 4.2;

IMO MSC/Circ.1006 of andere passende norm voor romp of brandvertragende bekleding.

A.1/1.13

Rigid Liferaft – Coast Guard (G-MSE-4) Review Checklist, 27 juli 1998

Zichzelf automatisch oprichtende vaste reddingsvlotten

Noot: Het noodpakket valt niet onder de overeenkomst

LSA-code, afdelingen 1.2, 4.1 en 4.3;

Recommendation on Testing, deel 1, punten 5.1 tot 5.16, en 5.18 tot 5.21;

IMO MSC/Circ.809;

IMO MSC/Circ.811;

IMO MSC/Circ.980, afdeling 4.2;

IMO MSC/Circ.1006 of andere passende norm voor romp of brandvertragende bekleding.

A.1/1.14

Rigid Liferaft – Coast Guard (G-MSE-4) Review Checklist, 27 juli 1998

Overdekte omkeerbare harde reddingsvlotten

Noot: Het noodpakket valt niet onder de overeenkomst

LSA-code, afdelingen 1.2, 4.1 en 4.3;

Recommendation on Testing, deel 1, punten 5.1 tot 5.16, 5,18, en 5.21;

IMO MSC/Circ.809;

IMO MSC/Circ.811;

IMO MSC/Circ.980, afdeling 4.2;

IMO MSC/Circ.1006 of andere passende norm voor romp of brandvertragende bekleding.

A.1/1.15

Rigid Liferaft – Coast Guard (G-MSE-4) Review Checklist, 27 juli 1998

Zelfdrijfvoorzieningen voor reddingsvlotten (hydrostatische openers)

LSA-code, afdelingen 1.2 en 4.1.6.3;

Recommendation on Testing, deel 1, afdeling 11;

IMO MSC/Circ.980, afdeling 4.3.1;

A.1/1.16

46 CFR 160.062

Loskoppelmechanismen voor

a)

reddingsboten en hulpverleningsboten

b)

reddingsvlotten met torenloper of -

lopers te water gelaten

Beperkt tot door middel van Davits te water gelaten reddingsvlotten met automatische loskoppelhaak

LSA-code, afdelingen 1.2 en 6.1.5;

Recommendation on Testing, deel 1, afdeling 8.2;

en deel 2, punten 6.2.1 tot en met 6.2.4;

A.1/1.26

(Geen eigen regelgeving. Uitsluitend de internationale instrumenten)

Systemen voor evacuatie op zee

LSA-code, afdelingen 1.2 en 6.2;

Recommendation on Testing, deel 1, afdeling 12,

IMO MSC/Circ.980, afdeling 6.2.

A.1/1.27

(Geen eigen regelgeving. Uitsluitend de internationale instrumenten)


Brandbescherming

Benaming

Toepasselijke internationele instrumenten voor fabricage-, prestatie- en beproevingsvoorschriften

Technische voorschriften van de EG, nummer van het product als vermeld in bijlage A.1 van Richtlijn 96/98/EG (gewijzigd)

Technische voorschriften van de VS

Primaire dekbedekking

FTP-code bijlage 1, delen 2 en 6, bijlage 2;

IMO-Resolutie A.687(17);

MSC/Circ. 916;

MSC/Circ. 1004.

A.1/3.1

(Geen eigen regelgeving. Uitsluitend de internationale instrumenten)

Brandwerendheid van afscheidingen van klasse „A” en „B”:

 

Schotten (zonder ramen)

 

Dekken

 

Branddeuren (met ramen van ten hoogste 645 cm2)

 

Plafonds en beschieting

SOLAS II-2/3.2; II-2/3.4;

FTP-code bijlage 1, deel 3, en bijlage 2;

IMO-Resolutie A.754 (18);

MSC/Circ.916;

MSC/Circ.1004;

MSC/Circ.1005.

A.1/3.11

(Geen eigen regelgeving. Uitsluitend de internationale instrumenten)

Niet-brandbare materialen

SOLAS II-2/3.33;

FTP-code bijlage 1, deel 1, en bijlage 2.

A.1/3.13

(Geen eigen regelgeving. Uitsluitend de internationale instrumenten)

Branddeuren

Uitsluitend branddeuren zonder ramen of met een raamoppervlak van ten hoogste 645 cm2 in elke deurhelft

Erkenning beperkt tot beproefd maximum deuroppervlak

Deuren moeten in brandbestendige deuromlijsting worden geplaatst

SOLAS II-2/9.4.1.1.2, II-2/9.4.1.2.1, en II-2/9.4.2;

FTP-code bijlage 1, Deel 3;

IMO-Resolutie A.754 (18);

MSC/Circ. 916;

MSC/Circ. 1004.

A.1/3.16

(Geen eigen regelgeving. Uitsluitend de internationale instrumenten)

Bedieningssysteem voor branddeuren

SOLAS II-2/9.4.1.1.4;

1994 HSC-code 7.9.3.3;

2000 HSC-code 7.9.3.3;

FTP-code bijlage 1, deel 4.

A.1/3.17

(Geen eigen regelgeving. Uitsluitend de internationale instrumenten)

Bekledingsmaterialen en vloerbedekkingen met laag vlamspreidend vermogen

Uitsluitend voor niet-bedekte delen van plafonds, muren en vloeren. Niet van toepassing op buizen en pijpen, bekledingen van buizen en pijpen of kabels

SOLAS II-2/3.29;

1994 HSC-code 7.4.3.4.1 en 7.4.3.6;

2000 HSC-code 7.4.3.4.1 en 7.4.3.6;

FTP-code, bijlage 1, Delen 2 en 5, en bijlage 2;

IMO-Resolutie A.653 (16);

ISO 1716 (1973);

MSC/Circ. 916, MSC/Circ. 1004 en MSC/Circ. 1008.

A.1/3.18

(Geen eigen regelgeving. Uitsluitend de internationale instrumenten)

Draperieën, gordijnen en andere hangende materialen en wandbekleding van textiel

SOLAS II-2/3.40.3;

FTP-code bijlage 1, deel 7.

A.1/3.19

(Geen eigen regelgeving. Uitsluitend de internationale instrumenten)

Bekleed meubilair

FTP-code bijlage 1, deel 8;

IMO-Resolutie A.652 (16).

A.1/3.20

(Geen eigen regelgeving. Uitsluitend de internationale instrumenten)

Matrassen en beddengoed

FTP-code bijlage 1, deel 9;

IMO-Resolutie A.688 (17).

A.1/3.21

(Geen eigen regelgeving. Uitsluitend de internationale instrumenten)

Brandkleppen

SOLAS II-2/9.4.1.1.8, en II-2/9.7.3.1.2;

FTP-code bjlage 1, deel 3;

IMO-Resolutie A.754 (18);

MSC/Circ. 916.

A.1/3.22

(Geen eigen regelgeving. Uitsluitend de internationale instrumenten)

Doorvoeren van pijpen en hoofdleidingen enz. door afscheidingen van klasse „A”

SOLAS II-2/9.3.1;

FTP-code bjlage 1, deel 3;

IMO-Resolutie A.754 (18);

MSC/Circ. 916, en MSC/Circ. 1004.

A.1/3.26

(Geen eigen regelgeving. Uitsluitend de internationale instrumenten)

Doorvoeren van buizen en pijpen van andere materialen dan staal of koper door afscheidingen van klasse „B”

SOLAS II-2/9.3.2.1;

FTP-code bijlage 1, deel 3;

IMO-Resolutie A.754 (18);

MSC/Circ. 916, en MSC/Circ. 1004.

A.1/3.27

(Geen eigen regelgeving. Uitsluitend de internationale instrumenten)


Navigatieapparatuur

Benaming

Toepasselijke internationale instrumenten voor fabricage- prestatie- en beproevingsvoorschriften

Technische voorschriften van de EG, nummer van het produt als vermeld in bijlage A.1 van Richtlijn 96/98/EG (gewijzigd)

Technische voorschriften van de VS

Magnetisch kompas

SOLAS V/19.2.1.1;

IMO-Resolutie A.382 (X);

IMO-Resolutie A.694 (17);

ISO 449 (1997), ISO 694 (2000), ISO 1069 (1973), ISO 2269 (1992), IEC 60945 (1996).

A.1/4.1

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.101

Zendend magnetisch koersinstrument (TMDH)

IMO-Resolutie MSC 86 (70) bijlage 2;

IMO-Resolutie A.694 (17);

ISO 11606 (2000), IEC 60945 (1996), IEC 61162.

A.1/4.2

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.102

Gyrokompas

IMO-Resolutie A.424 (XI);

IMO-Resolutie A.694 (17);

ISO 8728 (1997), IEC 60945 (1996), IEC 61162.

A.1/4.3

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.103

Echoloodappartuur

IMO-Resolutie A.224 (VII) gewijzigd bij IMO-Resolutie MSC74 (69) bijlage 4, IMO-Resolutie A.694 (17);

ISO 9875 (2000), IEC 60945 (1996), IEC 61162.

A.1/4.6

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.107

Snelheids- en afstandsmeetapparatuur (SDME)

1994 HSC-code 13.3.2;

2000 HSC-code 13.3.2;

IMO-Resolutie A.824 (19) (gewijzigd)

IMO-Resolutie MSC 96(72);

IMO-Resolutie A.694 (17);

A.1/4.7

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.105

Bochtaanwijzer

IMO-Resolutie A.694 (17);

IMO-Resolutie A.526 (13);

IEC 60945 (1996), IEC 61162.

A.1/4.9

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.106

Loran-C-apparatuur

IMO-Resolutie A.694 (17);

IMO-Resolutie A.818 (19);

IEC 61075 (1991), IEC 60945 (1996), IEC 61162.

A.1/4.11

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.135

Chayka-apparatuur

IMO-Resolutie A.694 (17);

IMO-Resolutie A.818 (19);

IEC 61075 (1991), IEC 60945 (1996), IEC 61162.

A.1/4.12

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.136

GPS-apparatuur

IMO-Resolutie A.819 (19), IMO-Resolutie A.694 (17);

IEC 60945 (1996), IEC 61108-1 (1994), IEC 61162.

A.1/4.14

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.130

GLONASS-apparatuur

IMO-Resolutie MSC 53 (66);

IMO-Resolutie A.694 (17);

IEC 61108-2 (1998), IEC 60945 (1996), IEC 61162.

A.1/4.15

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.131

Koersautomaat-Heading Control System HCS

SOLAS V/24.1;

IMO-Resolutie A.342 (IX);

gewijzigd bij IMO-Resolutie MSC 64 (67) bijlage 3;

IMO-Resolutie A.694 (17);

A.1/4.16

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.110

Automatische radarplotapparatuur (ARPA)

(Radarapparatuur die in combinatie met ARPA wordt gebruikt, moet zowel in de EU als in de VS gecertificeerd zijn)

IMO-Resolutie A.823 (19);

IMO-Resolutie A.694 (17);

IEC 60872-1 (1998), IEC 61162.

A.1/4.34

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.120

Automatisch volgsysteem (ATA)

(Radarapparatuur die in combinatie met ATA wordt gebruikt, moet zowel in de EU als in de VS gecertificeerd zijn)

IMO-Resolutie MSC 64(67), bijlage 4, aanhangsel 1;

IMO-Resolutie A.694 (17);

IEC 60872-2 (1999), IEC 60945 (1996), IEC 61162.

A.1/4.35

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.111

Elektronische plotter (EPA)

(Radarapparatuur die in combinatie met EPA wordt gebruikt, moet zowel in de EU als in de VS gecertificeerd zijn)

IMO-Resolutie MSC 64(67), bijlage 4, aanhangsel 2;

IMO-Resolutie A.694 (17);

IEC 60872-3 (2000), IEC 60945 (1996), IEC 61162.

A.1/4.36

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.121

Geïntegreerde brug

IMO-Resolutie MSC.64 (67) bijlage 1;

IMO-Resolutie A.694 (17);

IEC 61209 (1999), IEC 60945 (1996), IEC 61162.

A.1/4.28

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.140

Reisgegevensrecorder (VDR)

IMO-Resolutie A.861(20);

IMO-Resolutie A.694 (17);

IEC 61996 (2000), IEC 60945 (1996), IEC 61162.

A.1/4.29

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.150

Gyrokompas voor hogesnelheidsvaartuigen

IMO-Resolutie A.821 (19);

IMO-Resolutie A.694 (17);

ISO 16328 (2001), IEC 60945 (1996), IEC 61162.

A.1/4.31

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.203

AIS-apparatuur (Universal Automatic Identification System)

IMO-Resolutie MSC.74 (69) bijlage 3;

IMO-Resolutie A.694 (17);

ITU R. M. 1371-1 (10/00)

A.1/4.32

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.155.

Noot: De radiozender moet bovendien erkend zijn door de US Federal Communications Commission

Routeautomaat

IMO-Resolutie MSC.74 (69) bijlage 2;

IMO-Resolutie A.694 (17);

IEC 62065 (2002), IEC 60945 (1996), IEC 61162.

A.1/4.33

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.112

Radarreflector

IMO-Resolutie A.384 (X);

IEC 60945 (1996), ISO 8729 (1997).

A.1/4.39

Navigation and Vessel Inspection Circular NVIC 8-01, enclosure (4), 2/165.160

BIJLAGE III

REGELGEVENDE AUTORITEITEN

Europese Gemeenschap

België

Ministerie voor Verkeer en Infrastructuur

Bestuur voor Maritieme Zaken en Scheepvaart

Aarlenstraat 104

B-1040 Brussel

Ministère des communications et de l'infrastructure

Administration des affaires maritimes et de la navigation

Rue d'Arlon 104

B-1040 Bruxelles

Denemarken

Søfartsstyrelsen

Vermundsgade 38 C

DK-2100 København Ø

Duitsland

Bundesministerium für Verkehr,

Bau- und Wohnungswesen (BMVBW)

Invalidenstraße 44

D-10115 Berlin

Griekenland

ΥΠΟΥΡΓΕΙΟ ΕΜΠΟΡΙΚΗΣ ΝΑΥΤΙΛΙΑΣ

Γρ.Λαμπράκη 150

GR-185 18 Πειραιας

Ministerie van de Koopvaardij

150,Gr. Lampraki str.

GR-185 18 Piraeus

Spanje

Ministerio de Fomento

Dirección General de la Marina Mercante

C/ Ruíz de Alarcón 1

ES-28071 Madrid

Frankrijk

Le Ministère de l'équipement, du transport et du logement

Direction des affaires maritimes et des gens de mers

3, place de Fontenoy

F-75700 Paris

Ierland

Maritime Safety Division

Department of the Marine and Natural Resources

Leeson Lane

IRL-Dublin 2

Italië

Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti

Unita di Gestione del trasporto maritimo

Via dell'arte, 16

IT-00144 Roma

Luxemburg

Commissariat aux affaires maritimes

26, place de la Gare

L-1616 Luxembourg

Nederland

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Directoraat-Generaal Goederenvervoer (DGG)

Directie Transportveiligheid

Nieuwe Uitleg 1

Postbus 20904

2500 EX Den Haag

Oostenrijk

Bundesministerium für Verkehr, Innovation und Technologie

Oberste Schiffahrtsbehörde

Abteilung II/20

Radetzkystrasse 2

A-1030 Wien

Portugal

Ministério das Obras Públicas, Transportes e

Habitação

Palácio Penafiel

rua S. Mamede ao Caldas 21

Finland

Liikenne- ja viestintäministeriö / kommunikationsministeriet

PO Box 235

FIN-00131 Helsinki

Zweden

Sjöfartsverket

S-601 78 Norrköping

Verenigd Koninkrijk

Maritime and Coastguard Agency

Spring Place

105 Commercial Road

Southampton SO15 1EG

Commissie van de Europese Gemeenschappen

Directoraat-generaal Energie en vervoer

Eenheid voor de veiligheid van het zeevervoer

Wetstraat 200

B-1049 Brussel

Verenigde Staten van Amerika

United States Coast Guard

Office of Design and Engineering

Standards (G-MSE)

2100 Second Street S.W.

Washington DC 20593


(1)  De „LSA-code” is de International Life-Saving Appliance Code die op 4 juni 1996 werd aangenomen (IMO Resolution MSC.48(66)).

De „Recommendation on Testing” is de aanbeveling van de IMO inzake de beproeving van persoonlijke reddingsmiddelen die op 6 november 1991 werd aangenomen (IMO Resolution A.689(17)), gewijzigd op 11 december 1998 (IMO Resolution MSC.81(70).