31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 88/234


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 22 april 2008

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2006

(2009/231/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van Eurojust voor het begrotingsjaar 2006 (1),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de definitieve jaarrekening van Eurojust voor het begrotingsjaar 2006, tezamen met de antwoorden van Eurojust (2),

gezien de aanbeveling van de Raad van 12 februari 2008 (5843/2008 — C6-0084/2008),

gelet op het EG-Verdrag, en met name artikel 276,

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), en met name artikel 185,

gelet op Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (4), en met name artikel 36,

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name artikel 94,

gelet op artikel 71 en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0129/2008),

1.

verleent de administratief directeur van Eurojust kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2006;

2.

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van Eurojust, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

De voorzitter

Hans-Gert PÖTTERING

De secretaris-generaal

Harald RØMER


(1)  PB C 261 van 31.10.2007, blz. 57.

(2)  PB C 309 van 19.12.2007, blz. 111.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.

(5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 22 april 2008

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2006

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van Eurojust voor het begrotingsjaar 2006 (1),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de definitieve jaarrekening van Eurojust voor het begrotingsjaar 2006, tezamen met de antwoorden van Eurojust (2),

gezien de aanbeveling van de Raad van 12 februari 2008 (5843/2008 — C6-0084/2008),

gelet op het EG-Verdrag, en met name artikel 276,

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), en met name artikel 185,

gelet op Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (4), en met name artikel 36,

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name artikel 94,

gelet op artikel 71 en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0129/2008),

A.

overwegende dat de Rekenkamer verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben verkregen dat de jaarrekening voor het begrotingsjaar 2006 betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn,

B.

overwegende dat het Parlement de directeur van Eurojust op 24 april 2007 kwijting heeft verleend voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2005 (6) en dat het in zijn resolutie behorende bij het kwijtingsbesluit onder andere

verzoekt dat Eurojust de kwaliteit van de raming van zijn administratieve uitgaven verbetert;

vaststelt dat Eurojust in 2005 nog altijd niet over een eigen financieel reglement beschikt (hoewel uit de antwoorden van Eurojust blijkt dat op 20 april 2006 een tekst werd overeengekomen met de Commissie en aangenomen door het College);

verzoekt dat Eurojust het Parlement informeert over het aannemen van interne controlenormen door de Raad van bestuur van Eurojust;

vraagt dat Eurojust het Parlement vóór de kwijtingsprocedure van 2006 een korte beschrijving geeft van alle verbeteringen in de checklists inzake aanbestedings- en wervingsprocedures;

Algemene punten die betrekking hebben op horizontale kwesties in verband met de EU-agentschappen en daardoor ook van belang zijn voor de kwijtingsprocedure voor elk agentschap afzonderlijk

1.

merkt op dat de begrotingen van de 24 agentschappen en andere satellietorganen die door de Rekenkamer worden gecontroleerd, in 2006 in totaal 1 080,5 miljoen EUR bedroegen (de hoogste begroting was die van het Europees Bureau voor wederopbouw met 271 miljoen EUR en de laagste die van de Europese Politieacademie (CEPOL) met 5 miljoen EUR);

2.

merkt op dat de reeks externe EU-organen die onderworpen zijn aan boekhoudkundige controle en kwijting, thans niet alleen de traditionele regulerende agentschappen omvat, maar ook uitvoeringsagentschappen die zijn opgericht om specifieke programma’s ten uitvoer te leggen, en dat deze reeks in de nabije toekomst nog zal worden uitgebreid met gemeenschappelijke ondernemingen die zijn opgezet in de vorm van publiek-private partnerschappen (gezamenlijke technologie-initiatieven);

3.

merkt op dat het aantal agentschappen waarvoor kwijting moet worden verleend, zich voor wat het Parlement betreft als volgt heeft ontwikkeld: begrotingsjaar 2000: 8; 2001: 10; 2002: 11; 2003: 14; 2004: 14; 2005: 16; 2006: 20 regelgevende agentschappen en 2 uitvoeringsagentschappen (zonder rekening te houden met de 2 agentschappen waarvan de financiële controle door de Rekenkamer wordt verricht, maar waarvoor een interne kwijtingsprocedure geldt);

4.

komt daarom tot de conclusie dat de audit- en kwijtingsprocedure te log is geworden en niet meer in verhouding is met de relatieve omvang van de begrotingen van de verschillende agentschappen en satellietorganen; verzoekt zijn ter zake bevoegde commissie om een breed opgezet onderzoek te doen naar de kwijtingsprocedure voor de agentschappen en satellietorganen, met als doel een eenvoudiger en rationeler aanpak uit te werken, rekening houdend met het feit dat het aantal lichamen waarvoor in de toekomst een afzonderlijk kwijtingsverslag zal moeten worden opgesteld, almaar toeneemt;

Principiële overwegingen

5.

vraagt dat de Commissie vóór de oprichting van een nieuw agentschap of de hervorming van een bestaand agentschap duidelijke uitleg verstrekt met betrekking tot de volgende punten: type agentschap, doelstellingen van het agentschap, interne bestuurstructuur, producten, diensten, belangrijkste procedures, doelgroep, cliënten en stakeholders van het agentschap, officiële betrekkingen met externe actoren, budgettaire verantwoordelijkheid, financiële planning, personeelsbeleid en personeelsomvang;

6.

verlangt dat voor elk agentschap een jaarlijkse prestatieovereenkomst wordt gesloten, die door dat agentschap en het bevoegde DG wordt opgesteld en waarin de belangrijkste doelstellingen voor het komende jaar, een financieel kader en duidelijke indicatoren om de prestaties te meten zijn opgenomen;

7.

dringt erop aan dat de resultaten die de agentschappen boeken regelmatig (en op ad hoc basis) door de Europese Rekenkamer of een andere onafhankelijke auditinstantie worden gecontroleerd; is van oordeel dat deze zich niet zouden moeten beperken tot de traditionele elementen van financieel beheer en juiste besteding van openbare middelen, maar ook de administratieve efficiency en de doelmatigheid moeten omvatten, alsook een beoordeling van het financieel beheer van elk agentschap;

8.

is van oordeel dat bij agentschappen die hun begrotingsbehoeften permanent overschatten een technische korting moet worden toegepast op basis van de vacante posten; denkt dat dit op den duur tot lagere bestemmingsontvangsten en daarmee tot lagere administratieve kosten voor de agentschappen zal leiden;

9.

beschouwt het als een ernstig probleem dat een aantal agentschappen bekritiseerd wordt omdat ze zich niet aan de aanbestedingsregels, het Financieel Reglement, het Statuut van de ambtenaren enz. houden; stelt dat de voornaamste oorzaak hiervan gelegen is in het feit dat de meeste regelingen en het Financieel Reglement opgesteld zijn voor de grotere instellingen en dat de meeste kleine agentschappen niet groot genoeg zijn om aan deze regelgevingsvereisten te kunnen voldoen; verzoekt de Commissie daarom met spoed een oplossing hiervoor te zoeken om de efficiency te vergroten door bundeling van de administratieve taken van verscheidene agentschappen, zodat deze minimaal vereiste omvang wel bereikt wordt (met inachtneming van de noodzakelijke wijzigingen in de basisverordeningen voor de agentschappen en hun budgettaire onafhankelijkheid), dan wel met spoed specifieke regels voor de agentschappen op te stellen (met name uitvoeringsvoorschriften voor de agentschappen) zodat ze aan alle voorschriften kunnen voldoen;

10.

dringt erop aan dat de Commissie bij de opstelling van het voorontwerp van begroting rekening houdt met de bestedingsresultaten van de verschillende agentschappen in de jaren daarvoor, met name het jaar n-1, en de door elk agentschap verlangde begroting dienovereenkomstig aanpast; verzoekt zijn ter zake bevoegde commissie deze aanpassing intact te laten en, mocht de Commissie de begroting niet hebben aangepast, zelf de desbetreffende begroting bij te stellen tot een realistisch niveau dat op de absorptie- en bestedingscapaciteit van het desbetreffende agentschap afgestemd is;

11.

verwijst naar zijn kwijtingsbesluit voor het jaar 2005, waarin het de Commissie verzocht eens in de vijf jaar een onderzoek naar de toegevoegde waarde van elk bestaand agentschap te publiceren; verzoekt alle betrokken instellingen om in geval van een negatief oordeel over de toegevoegde waarde van een agentschap de noodzakelijke stappen te zetten om het mandaat van dat agentschap te herzien of het agentschap te sluiten; stelt vast dat de Commissie in 2007 niet één evaluatie heeft uitgevoerd; dringt er bij de Commissie op aan dat zij vóór het kwijtingsbesluit voor 2007 ten minste vijf evaluaties voorlegt, te beginnen met de oudste agentschappen;

12.

is van mening dat de aanbevelingen van de Rekenkamer onmiddellijk moeten worden uitgevoerd en dat het niveau van de aan de agentschappen betaalde subsidies moet worden afgestemd op hun werkelijke behoeften aan kasmiddelen; is verder van mening dat de wijzigingen op het algemene Financieel Reglement verwerkt moeten worden in de financiële kaderregeling van de agentschappen en in hun diverse specifieke financiële voorschriften;

13.

vreest dat het grote aantal tijdelijke personeelsleden de kwaliteit van het werk in ongunstige zin kan beïnvloeden; verzoekt de Commissie daarom beter toe te zien op de toepassing van het Statuut van de ambtenaren door de agentschappen;

Presentatie van de rapporteringsdata

14.

merkt op dat de agentschappen geen standaardaanpak volgen voor de presentatie van hun activiteiten tijdens het desbetreffende begrotingsjaar en van hun rekeningen en verslagen over budgettair en financieel beheer, noch voor wat de vraag betreft of de directeurs van de agentschappen een betrouwbaarheidsverklaring moeten opstellen; merkt op dat niet alle agentschappen een duidelijk onderscheid maken tussen a) de presentatie van hun werk aan het publiek en b) de technische rapportering over hun budgettair en financieel beheer;

15.

merkt op dat de vaste instructies van de Commissie voor de voorbereiding van activiteitsverslagen weliswaar niet expliciet vragen dat de agentschappen een betrouwbaarheidsverklaring opstellen, maar dat vele directeuren dat voor het jaar 2006 toch hebben gedaan, waarbij in één geval een belangrijk voorbehoud werd opgenomen;

16.

herinnert aan paragraaf 25 van zijn resolutie van 12 april 2005 (7), waarin de directeuren van de agentschappen verzocht worden om hun jaarlijkse activiteitenverslag, dat samen met financiële en beheersgegevens wordt gepresenteerd, in het vervolg vergezeld te doen gaan van een betrouwbaarheidsverklaring ten aanzien van de wettigheid en de regelmatigheid van de verrichtingen, analoog met de verklaringen die de directeuren-generaal van de Commissie ondertekenen;

17.

verzoekt de Commissie haar vaste instructies aan de agentschappen dienovereenkomstig te amenderen;

18.

pleit er bovendien voor dat de Commissie samen met de agentschappen werkt aan een geharmoniseerd model voor alle agentschappen en satellietorganen, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen

een voor een breed publiek bestemd jaarverslag over de verrichtingen, werkzaamheden en bereikte resultaten van het orgaan;

de financiële staten en een verslag over de uitvoering van de begroting;

een activiteitenverslag naar het voorbeeld van de activiteitenverslagen van de directeuren-generaal van de Commissie;

een door de directeur van het orgaan ondertekende betrouwbaarheidsverklaring, evenals eventuele voorbehouden en opmerkingen waarvoor hij het wenselijk acht dat zij onder de aandacht van de kwijtingsautoriteit worden gebracht;

Algemene conclusies van de Rekenkamer

19.

wijst op de conclusie van de Rekenkamer (jaarverslag, paragraaf 10.29 (8)) dat de door de Commissie uit de communautaire begroting betaalde subsidies niet gebaseerd zijn op toereikend gemotiveerde ramingen van de kasbehoeften van de agentschappen en dat dit er in combinatie met de omvang van de uit het voorgaande jaar overgedragen bedragen toe leidt dat zij aanzienlijke bedragen in kas hebben; wijst voorts op de aanbeveling van de Rekenkamer dat het niveau van de aan de agentschappen betaalde subsidies moet worden afgestemd op hun werkelijke behoeften aan kasmiddelen;

20.

merkt op dat 14 agentschappen het ABAC-boekhoudsysteem eind 2006 nog moesten invoeren (jaarverslag, voetnoot bij paragraaf 10.31);

21.

neemt kennis van de opmerking van de Rekenkamer (jaarverslag, paragraaf 1.25) over de opgelopen financiële lasten voor niet-opgenomen verlof die bij sommige agentschappen werden geregistreerd; wijst erop dat de Rekenkamer haar betrouwbaarheidsverklaring voor drie agentschappen (namelijk het Europees Centrum voor de Ontwikkeling van de Beroepsopleiding (Cedefop), de CEPOL en het Europees Spoorwegagentschap) van kanttekeningen heeft voorzien met betrekking tot het begrotingsjaar 2006 (voor 2005 was dat het geval bij: het Cedefop, de Europese autoriteit voor voedselveiligheid en het Europees Bureau voor wederopbouw);

Interne audit

22.

herinnert eraan dat de interne controleur van de Commissie krachtens artikel 185, lid 3 van het Financieel Reglement ook de interne controleur is van de reguleringsagentschappen die geld ontvangen uit de EU-begroting; wijst erop dat de interne controleur verslag uitbrengt aan de raad van bestuur en de directeur van elk agentschap;

23.

vestigt de aandacht op het volgende voorbehoud dat is opgenomen in het jaarlijkse activiteitenverslag van de interne controleur voor 2006:

„De interne financiële controleur van de Commissie is niet in staat te voldoen aan de verplichting die hem krachtens artikel 185 van het Financieel Reglement is opgelegd om als intern financieel controleur van de communautaire organen te fungeren, omdat het hem hiervoor aan de nodige personele middelen ontbreekt”;

24.

neemt evenwel nota van de opmerking van de interne controleur in zijn activiteitenverslag voor 2006 dat de financiën van alle werkzame regelgevende agentschappen vanaf 2007 op jaarbasis gecontroleerd zullen worden, nu de Commissie de Interne Accountantsdienst (IAS) extra personeel ter beschikking heeft gesteld;

25.

stelt vast dat het aantal regelgevende en uitvoerende agentschappen en gemeenschappelijke ondernemingen die krachtens artikel 185 van het Financieel Reglement door de IAS gecontroleerd moeten worden, almaar toeneemt; verzoekt de Commissie de bevoegde commissie van het Parlement mee te delen of de IAS over voldoende personeel beschikt om de financiën van al deze organen de komende jaren jaarlijks te kunnen controleren;

26.

merkt op dat artikel 72, lid 5 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 bepaalt dat alle agentschappen de kwijtingsautoriteit en de Commissie ieder jaar een verslag moeten voorleggen dat is opgesteld door hun directeur en waarin een samenvatting wordt gegeven van het aantal interne audits dat door de interne financiële controleur is uitgevoerd, de aanbevelingen die daarin werden gedaan en het gevolg dat aan deze aanbevelingen is gegeven; verzoekt de agentschappen mee te delen of dit gebeurd is en zo ja, op welke wijze;

27.

vestigt voor wat de capaciteit voor interne controle betreft, vooral met betrekking tot de kleine agentschappen, de aandacht op een voorstel dat de interne financiële controleur op 14 september 2006 heeft gedaan voor de bevoegde commissie van het Parlement en waarin hij stelt dat kleine agentschappen toestemming zouden moeten krijgen om interne audit — diensten te kopen in de privésector;

Beoordeling van de agentschappen

28.

herinnert aan de gemeenschappelijke verklaring waarover het Parlement, de Raad en de Commissie (9) het eens zijn geworden bij het overleg vóór de Ecofin-begrotingsraad van 13 juli 2007 en waarin een oproep wordt gedaan voor het opstellen van een lijst met i) de agentschappen die de Commissie wil beoordelen en ii) de agentschappen die reeds zijn beoordeeld, met een samenvatting van de voornaamste bevindingen;

Tuchtprocedures

29.

wijst erop dat bepaalde agentschappen vanwege hun geringe omvang moeite hebben om tuchtcommissies samen te stellen bestaande uit personeel met een passende rang en dat het Bureau voor onderzoek en discipline van de Commissie (IDO) niet bevoegd is voor de agentschappen; verzoekt de agentschappen om de oprichting te overwegen van een gemeenschappelijke tuchtraad voor de verschillende agentschappen;

Ontwerp voor een interinstitutioneel akkoord

30.

herinnert aan het ontwerp van de Commissie voor een interinstitutioneel akkoord over het operationele kader voor de Europese regelgevende agentschappen (COM(2005) 59), dat de oprichting beoogt van een horizontaal kader voor de oprichting, structuur, werkwijze, evaluatie en controle van de Europese regelgevende agentschappen; merkt op dat dit ontwerp een nuttig initiatief vormt in het streven naar de rationalisering van de oprichting en exploitatie van de agentschappen; neemt nota van de opmerking van de Commissie in haar syntheseverslag 2006 (paragraaf 3.1, COM(2007) 274) dat, hoewel er na de publicatie van het voorstel aanvankelijk weinig schot zat in de onderhandelingen, de inhoudelijke discussie eind 2006 weer is begonnen in de Raad; betreurt dat het niet mogelijk was de aanneming ervan een stap dichterbij te brengen;

31.

toont zich dan ook tevreden over de toezegging van de Commissie dat zij in de loop van 2008 een mededeling zal voorleggen over de toekomst van de regelgevende agentschappen;

Agentschappen met eigen financiering

32.

wijst erop dat voor de twee agentschappen met eigen financiering aan de directeur kwijting wordt verleend door de raad van bestuur; stelt vast dat beide aanzienlijke overschotten hebben opgebouwd, die afkomstig zijn uit voorgaande jaren:

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM), kasmiddelen en equivalenten daarvan: 281 miljoen EUR (10);

Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO), kasmiddelen en equivalenten daarvan: 18 miljoen EUR (11);

Specifieke punten

33.

merkt op dat de Rekenkamer in zijn verslag voor 2006 een overdrachtspercentage vaststelt van 33 % voor de huishoudelijke uitgaven en 30 % voor de beleidsuitgaven, evenals een groot aantal overschrijvingen van het ene begrotingsonderdeel naar het andere met in veel gevallen onvoldoende gedetailleerde ondersteunende documenten hiervoor, waaruit blijkt dat het budgettaire beginsel van specificiteit niet strikt werd nageleefd;

34.

merkt eveneens op dat de Rekenkamer tot het besluit is gekomen dat de regels voor aanbestedingen niet strikt werden nageleefd en dat voor het monitoren van de vaste activa van Eurojust geen register met alle activa en hun waarde werd gebruikt of opgesteld; verzoekt Eurojust de aanbestedingsvoorschriften strikt toe te passen, met name voor wat betreft kaderovereenkomsten;

35.

stelt op basis van de rekeningen en het verslag over het budgettair en financieel beheer de volgende zaken vast:

een geaccumuleerd overschot van 3,3 miljoen EUR voor een balanstotaal van 7,3 miljoen EUR;

een herziening van het huurbedrag dat Eurojust betaalt voor zijn gebouwen, met als resultaat de terugwinning van 952 403 EUR voor de periode 2003-2005;

een voorziening voor een geraamd bedrag van 388 297 EUR ten aanzien van een geschil voor het Gerecht voor ambtenarenzaken;

een verklaring dat Eurojust een gecentraliseerd financieel circuit heeft ingevoerd en dat alle betrokkenen bij de workflow een exemplaar hebben ontvangen van de „Richtlijnen inzake financiële circuits en scheiding van taken bij Eurojust” zodat zij zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheden, en daarnaast de introductie van checklists en regelmatige controles achteraf;

36.

maakt zich echter zorgen over het feit dat in de rekeningen vermeld staat dat de ordonnateur voor verrichtingen van minder dan 1 000 EUR een en dezelfde is als de financiële controleur, wat in strijd is met het beginsel van de scheiding van taken;

37.

drukt zijn bezorgdheid uit over bepaalde verklaringen in het jaarverslag van Eurojust die nauw verbonden zijn met de bestrijding van fraude:

Eurojust heeft nog altijd het gevoel dat niet ten volle gebruik wordt gemaakt van zijn vermogen om zaken te behandelen;

in de loop van 2006 hebben zich nog talrijke gelegenheden voorgedaan om de betrekkingen van Eurojust met OLAF uit te breiden, onder andere aan de hand van een formele samenwerkingsovereenkomst;

de ontgoocheling van Eurojust over het feit dat het klaarblijkelijk niet mogelijk was in de nieuwe gebouwen van Europol in Den Haag te worden ondergebracht, zodat een kans werd gemist om kosten te besparen en synergieën te creëren voor de lidstaten aan de hand van de verhoging van de efficiëntie van beide organisaties dankzij een gemeenschappelijke locatie;

38.

merkt op dat het financiële reglement van Eurojust in maart 2006 werd overeengekomen met de Commissie en op 20 april 2006 werd goedgekeurd door het College;

39.

merkt op dat Eurojust waarschijnlijk tijdens de eerste helft van 2008 een interne controleur in dienst zal nemen.


(1)  PB C 261 van 31.10.2007, blz. 57.

(2)  PB C 309 van 19.12.2007, blz. 111.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.

(5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(6)  PB L 187 van 15.7.2008, blz. 135.

(7)  Resolutie van het Europees Parlement houdende de opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting aan de administratief directeur van Eurojust voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2003 (PB L 196 van 27.7.2005, blz. 108).

(8)  PB C 273 van 15.11.2007, blz. 1.

(9)  Raadsdocument DS 605/1/07 Rev. 1.

(10)  Bron: Verslag over de jaarrekening van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt betreffende het begrotingsjaar 2006, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (PB C 309 van 19.12.2007, blz. 141).

(11)  Bron: Verslag over de jaarrekening van het Communautair Bureau voor plantenrassen betreffende het begrotingsjaar 2006, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (PB C 309 van 19.12.2007, blz. 135).