8.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 66/37


BESLUIT VAN DE RAAD

van 21 februari 2006

betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend en van Verordening (EG) nr. 2725/2000 van de Raad betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin

(2006/188/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 1, onder a), in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft namens de Gemeenschap onderhandeld over een overeenkomst met het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van de Verordeningen (EG) nr. 343/2003 van de Raad (2) en (EG) nr. 2725/2000 van de Raad (3).

(2)

Deze overeenkomst is, behoudens eventuele sluiting ervan op een later tijdstip, op 13 maart 2005 namens de Europese Gemeenschap ondertekend in overeenstemming met het besluit van de Raad van 13 juni 2005.

(3)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland deel aan de aanneming en de toepassing van dit besluit.

(4)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

(5)

Deze overeenkomst dient te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken houdende uitbreiding tot Denemarken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend en van Verordening (EG) nr. 2725/2000 van de Raad betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin, wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad verricht de in artikel 10, lid 2, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving (4).

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2006.

Voor de Raad

De voorzitster

K. GASTINGER


(1)  Advies uitgebracht op 13 december 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 50 van 25.2.2003, blz. 1.

(3)  PB L 316 van 15.12.2000, blz. 1.

(4)  De datum van inwerkingtreding van de overeenkomst is de eerste dag van de tweede maand volgende op de kennisgeving door de overeenkomstsluitende partijen.


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de criteria en instrumenten om te bepalen welke staat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat wordt ingediend in Denemarken of een andere lidstaat van de Europese Unie en „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin

DE EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna „de Gemeenschap” genoemd,

enerzijds, en

HET KONINKRIJK DENEMARKEN, hierna „Denemarken” genoemd,

anderzijds,

ONDER VERWIJZING NAAR de deelneming van Denemarken aan de op 15 juni 1990 in Dublin ondertekende overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend, hierna de „Overeenkomst van Dublin” genoemd,

ONDER VERWIJZING NAAR artikel 12 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend,

GELET OP het feit dat Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, hierna de „verordening Dublin II” genoemd, in de plaats treedt van de „Overeenkomst van Dublin”,

VASTSTELLEND dat Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, op 2 september 2003 werd aangenomen,

OVERWEGENDE het belang van Verordening (EG) nr. 2725/2000 van de Raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin, hierna de „Eurodac-verordening” genoemd. De „Eurodac-verordening” en de „verordening Dublin II” worden hierna „de verordeningen” genoemd,

VASTSTELLEND dat de Raad op 28 februari 2002 Verordening (EG) nr. 407/2002 tot vaststelling van sommige uitvoeringsbepalingen voor de „Eurodac-verordening” heeft aangenomen,

ONDER VERWIJZING NAAR het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna „het Protocol betreffende de positie van Denemarken” genoemd) uit hoofde waarvan de „verordening Dublin II” en de „Eurodac-verordening” niet bindend zijn voor, noch van toepassing in Denemarken,

WENSEND dat de bepalingen van de verordeningen, de latere wijzigingen en de maatregelen ter uitvoering ervan uit hoofde van het internationale recht van toepassing zijn op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken dat als lidstaat een bijzondere positie inneemt wat titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap betreft,

DE NADRUK LEGGEND OP het belang van een passende coördinatie tussen de Gemeenschap en Denemarken voor de onderhandelingen over en de sluiting van internationale overeenkomsten die de draagwijdte van de verordeningen kunnen beïnvloeden of wijzigen,

DE NADRUK LEGGEND OP het feit dat Denemarken zich moet beijveren om toe te treden tot door de Gemeenschap aangegane internationale overeenkomsten wanneer de deelneming van Denemarken aan dergelijke overeenkomsten relevant is voor de coherente toepassing van de verordeningen en deze overeenkomst,

VASTSTELLEND dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevoegd zou moeten zijn om de eenvormige toepassing en uitlegging van deze overeenkomst, inclusief de bepalingen van de verordeningen en alle uitvoeringsmaatregelen van de Gemeenschap die deel uitmaken van deze overeenkomst, te waarborgen,

ONDER VERWIJZING NAAR de bevoegdheid die krachtens artikel 68, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is verleend om uitspraak te doen over prejudiciële vragen in verband met de geldigheid en de uitlegging van op titel IV van het Verdrag gebaseerde handelingen van de instellingen van de Gemeenschap, inclusief de geldigheid en uitlegging van deze overeenkomst, en naar de omstandigheid dat deze bepaling, zoals volgt uit het Protocol betreffende de positie van Denemarken, niet bindend is voor, noch van toepassing in Denemarken,

OVERWEGENDE dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen onder dezelfde voorwaarden bevoegd moet zijn om prejudiciële beslissingen te geven met betrekking tot vragen in verband met de geldigheid en de uitlegging van deze overeenkomst die door een Deense rechterlijke instantie worden opgeworpen, en dat Deense rechterlijke instanties bijgevolg onder dezelfde voorwaarden als de rechterlijke instanties van andere lidstaten moeten verzoeken om prejudiciële beslissingen in verband met de uitlegging van de verordeningen en de maatregelen ter uitvoering daarvan,

ONDER VERWIJZING NAAR de bepaling dat de Raad van de Europese Unie, de Commissie en de lidstaten het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 68, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap kunnen verzoeken een uitspraak te doen over de uitlegging van op titel IV van het Verdrag gebaseerde handelingen van de instellingen van de Gemeenschap, inclusief de uitlegging van deze overeenkomst, en naar de omstandigheid dat deze bepaling, zoals volgt uit het Protocol betreffende de positie van Denemarken, niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

OVERWEGENDE dat Denemarken onder dezelfde voorwaarden als andere lidstaten met betrekking tot de verordeningen en de maatregelen ter uitvoering daarvan de mogelijkheid moet worden verleend om het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te verzoeken uitspraak te doen over vragen in verband met de uitlegging van deze overeenkomst,

DE NADRUK LEGGEND OP het feit dat de rechterlijke instanties in Denemarken krachtens het Deense recht — bij de uitlegging van deze overeenkomst, inclusief de bepalingen van de verordeningen en de uitvoeringsmaatregelen van de Gemeenschap die deel uitmaken van deze overeenkomst — rekening moeten houden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van de rechtbanken van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen aangaande de bepalingen van de verordeningen en de communautaire maatregelen ter uitvoering daarvan,

OVERWEGENDE dat het mogelijk moet zijn om op grond van de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap die de procedure voor het Hof beheersen, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te verzoeken uitspraak te doen over vragen betreffende de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst,

OVERWEGENDE dat deze overeenkomst krachtens artikel 300, lid 7, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verbindend is voor de lidstaten; dat het derhalve wenselijk is dat Denemarken zich kan wenden tot de Commissie in haar hoedanigheid van hoedster van het Verdrag, als een lidstaat deze overeenkomst niet nakomt,

OVERWEGENDE dat maatregelen die niet bindend zijn voor, noch van toepassing in Denemarken overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken voor Denemarken geen andere financiële gevolgen hebben dan administratieve kosten, en dat bijgevolg de bijdrage van Denemarken aan de operationele kosten die verband houden met de installatie en werking van de centrale eenheid bedoeld in artikel 3 van de „Eurodac-verordening” moet worden vastgesteld,

DE NADRUK LEGGEND OP het feit dat overeenkomstig artikel 12 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, IJsland en Noorwegen betreffende de criteria en de mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend, de betrekkingen tussen IJsland en Noorwegen, enerzijds, en Denemarken, anderzijds, wat de bepalingen van de „verordening Dublin II” en de „Eurodac-verordening” betreft, in een protocol worden geregeld,

WENSEND dat de inhoud van dit protocol parallel met deze overeenkomst door de Europese Gemeenschap, IJsland en Noorwegen, met de instemming van Denemarken, wordt vastgesteld,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Doel

1.   Deze overeenkomst heeft ten doel de bepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend („verordening Dublin II”), van Verordening (EG) nr. 2725/2000 van de Raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de overeenkomst van Dublin („Eurodac-verordening”) en de maatregelen ter uitvoering daarvan op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken toe te passen overeenkomstig artikel 2, leden 1 en 2.

2.   Het is het doel van de overeenkomstsluitende partijen om tot een eenvormige toepassing en uitlegging van de bepalingen van de verordeningen en de maatregelen ter uitvoering daarvan in alle lidstaten te komen.

3.   Het bepaalde in artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, van deze overeenkomst vloeit voort uit het Protocol betreffende de positie van Denemarken.

Artikel 2

De „verordening Dublin II” en de „Eurodac-verordening”

1.   De bepalingen van de „verordening Dublin II”, die aan deze overeenkomst is gehecht en er deel van uitmaakt, samen met de krachtens artikel 27, lid 2, van de „verordening Dublin II” aangenomen maatregelen ter uitvoering daarvan en — wat de na de inwerkingtreding van deze overeenkomst aangenomen uitvoeringsmaatregelen betreft — die door Denemarken ten uitvoer worden gelegd zoals bedoeld in artikel 4 van deze overeenkomst, zijn ingevolge het internationale recht van toepassing op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken.

2.   De bepalingen van de „Eurodac-verordening”, die aan deze overeenkomst is gehecht en er deel van uitmaakt, samen met de krachtens artikel 22 of artikel 23, lid 2, van de „Eurodac-verordening” aangenomen maatregelen ter uitvoering daarvan en — wat de na de inwerkingtreding van deze overeenkomst aangenomen uitvoeringsmaatregelen betreft — die door Denemarken ten uitvoer worden gelegd zoals bedoeld in artikel 4 van deze overeenkomst, zijn ingevolge het internationale recht van toepassing op de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Denemarken.

3.   In plaats van de datum bedoeld in artikel 29 van de „verordening Dublin II” en in artikel 27 van de „Eurodac-verordening”, is de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 3

Wijzigingen van de „verordening Dublin II” en de „Eurodac-verordening”

1.   Denemarken neemt niet deel aan de aanneming van wijzigingen van de „verordening Dublin II” en de „Eurodac-verordening” en deze wijzigingen zijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

2.   Wanneer wijzigingen van de verordeningen worden aangenomen, stelt Denemarken de Commissie in kennis van zijn besluit om de inhoud van deze wijzigingen al dan niet ten uitvoer te leggen. Deze kennisgeving geschiedt op het ogenblik van de aanneming van de wijzigingen of binnen een termijn van 30 dagen hierna.

3.   Indien Denemarken besluit de inhoud van de wijzigingen ten uitvoer te leggen, wordt in de kennisgeving vermeld of de tenuitvoerlegging administratief kan plaatsvinden dan wel of deze door het parlement moet worden goedgekeurd.

4.   Indien in de kennisgeving is vermeld dat de tenuitvoerlegging administratief kan plaatsvinden, moet bovendien in de kennisgeving worden verklaard dat alle vereiste administratieve maatregelen in werking treden op de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen van de verordeningen of in werking zijn getreden op de datum van de kennisgeving, naargelang welke datum de laatste is.

5.   Indien in de kennisgeving is vermeld dat voor de tenuitvoerlegging in Denemarken de goedkeuring van het parlement vereist is, gelden de volgende regels:

a)

wetgevende maatregelen in Denemarken treden in werking op de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen van de verordeningen of binnen zes maanden na de kennisgeving, naargelang welke datum de laatste is;

b)

indien wetgevende maatregelen in Denemarken niet in werking zijn getreden op de datum waarop de wijzigingen van de verordeningen in Denemarken in werking treden, past Denemarken de inhoud van de wijzigingen voorlopig toe voorzover deze verenigbaar is met het nationale recht;

c)

Denemarken stelt de Commissie in kennis van de datum waarop de wetgevende uitvoeringsmaatregelen in werking treden en van alle bijzondere maatregelen die met betrekking tot de voorlopige toepassing zijn genomen.

6.   Een kennisgeving van Denemarken dat de inhoud van de wijzigingen in Denemarken ten uitvoer is gelegd, overeenkomstig lid 4 of 5, schept wederzijdse verplichtingen ingevolge het internationale recht tussen Denemarken en de Gemeenschap. De wijzigingen van de verordeningen vormen dan wijzigingen van deze overeenkomst en worden geacht aan deze overeenkomst te zijn gehecht.

7.   Ingeval:

a)

Denemarken kennis ervan geeft te hebben besloten geen uitvoering te geven aan de inhoud van de wijzigingen, of

b)

Denemarken geen kennisgeving doet binnen de in lid 2 vastgestelde termijn van 30 dagen, of

c)

wetgevende maatregelen in Denemarken niet in werking treden binnen de in lid 5 vastgestelde termijnen,

wordt deze overeenkomst als beëindigd beschouwd, tenzij de partijen anders besluiten binnen een termijn van 90 dagen of wanneer, in de onder c) bedoelde situatie, binnen dezelfde termijn in Denemarken wetgevende maatregelen in werking treden. De overeenkomst eindigt drie maanden na afloop van de termijn van 90 dagen.

8.   Verzoeken die overeenkomstig de „verordening Dublin II” zijn ingediend vóór de in lid 7 bedoelde datum van beëindiging van de overeenkomst worden hierdoor niet beïnvloed.

Artikel 4

Uitvoeringsmaatregelen

1.   Denemarken neemt niet deel aan de goedkeuring van adviezen van het comité bedoeld in artikel 27, lid 2, van de „verordening Dublin II” en in artikel 23, lid 2, van de „Eurodac-verordening” of aan de goedkeuring van krachtens artikel 22 van de „Eurodac-verordening” aangenomen uitvoeringsmaatregelen. Krachtens artikel 27, lid 2, van de „verordening Dublin II” of krachtens artikel 23, lid 2, van de „Eurodac-verordening” aangenomen uitvoeringsmaatregelen en krachtens artikel 22 van de „Eurodac-verordening” aangenomen uitvoeringsmaatregelen zijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

2.   Wanneer uitvoeringsmaatregelen worden aangenomen krachtens artikel 27, lid 2, van de „verordening Dublin II” en krachtens artikel 22 of 23, lid 2, van de „Eurodac-verordening”, worden de uitvoeringsmaatregelen ter kennis van Denemarken gebracht. Denemarken stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om de inhoud van de uitvoeringsmaatregelen al dan niet toe te passen. De kennisgeving geschiedt na ontvangst van de uitvoeringsmaatregelen of binnen 30 dagen hierna.

3.   De kennisgeving moet de vermelding bevatten dat alle vereiste administratieve maatregelen in Denemarken in werking treden op de datum van inwerkingtreding van de uitvoeringsmaatregelen, of in werking zijn getreden op de datum van de kennisgeving, naargelang welke datum de laatste is.

4.   Een kennisgeving van Denemarken dat de inhoud van de uitvoeringsmaatregelen in Denemarken ten uitvoer is gelegd, schept wederzijdse verplichtingen ingevolge het internationale recht tussen Denemarken en de Gemeenschap. De uitvoeringsmaatregelen maken dan deel uit van deze overeenkomst.

5.   Ingeval:

a)

Denemarken kennis ervan geeft te hebben besloten geen uitvoering te geven aan de inhoud van de uitvoeringsmaatregelen, of

b)

Denemarken geen kennisgeving doet binnen de in lid 2 vastgestelde termijn van 30 dagen

wordt deze overeenkomst als beëindigd beschouwd, tenzij de partijen anders beslissen binnen een termijn van 90 dagen. De overeenkomst eindigt drie maanden na afloop van de termijn van 90 dagen.

6.   Verzoeken die overeenkomstig de „verordening Dublin II” zijn ingediend vóór de in lid 5 bedoelde datum van beëindiging van de overeenkomst worden hierdoor niet beïnvloed.

7.   Indien in uitzonderlijke gevallen voor de tenuitvoerlegging in Denemarken de goedkeuring van het parlement vereist is, moet dit worden vermeld in de in lid 2 bedoelde kennisgeving van Denemarken, en zijn de bepalingen van artikel 3, leden 5 tot en met 8, van toepassing.

Artikel 5

Internationale overeenkomsten die gevolgen hebben voor de „verordening Dublin II” en de „Eurodac-verordening”

1.   Door de Gemeenschap op basis van de bepalingen van de „verordening Dublin II” en de „Eurodac-verordening” aangegane internationale overeenkomsten zijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

2.   Tenzij dit gebeurt met de instemming van de Gemeenschap en er afdoende maatregelen zijn genomen met betrekking tot de wijze waarop deze overeenkomst zich verhoudt tot de betrokken internationale overeenkomst, gaat Denemarken geen internationale overeenkomsten aan die de draagwijdte beïnvloeden of wijzigen van de aan deze overeenkomst gehechte verordeningen betreffende de vaststelling van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek of maatregelen betreffende de vergelijking van vingerafdrukken van onderdanen van derde landen die onder de „Eurodac-verordening” vallen.

3.   Bij onderhandelingen over internationale overeenkomsten die de draagwijdte van de aan deze overeenkomst gehechte verordeningen kan beïnvloeden of wijzigen, coördineert Denemarken zijn standpunt met de Gemeenschap en onthoudt het zich van acties die de in dergelijke onderhandelingen binnen zijn bevoegdheidsgebied vallende doelstellingen van een standpunt van de Gemeenschap in gevaar brengen.

Artikel 6

Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bij de uitlegging van de overeenkomst

1.   Indien een vraag in verband met de geldigheid of de uitlegging van deze overeenkomst wordt opgeworpen in een zaak aanhangig bij een Deense rechterlijke instantie, verzoekt die rechterlijke instantie het Hof van Justitie over deze vraag een uitspraak te doen wanneer een rechterlijke instantie van een andere lidstaat van de Europese Unie dat onder dezelfde omstandigheden moet doen in verband met de „verordening Dublin II”, de „Eurodac-verordening” en de in artikel 2, leden 1 en 2, bedoelde maatregelen ter uitvoering daarvan.

2.   Krachtens het Deense recht moeten de rechterlijke instanties in Denemarken bij de uitlegging van deze overeenkomst rekening houden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie in verband met de bepalingen van de „verordening Dublin II”, de „Eurodac-verordening” en de communautaire uitvoeringsmaatregelen.

3.   Denemarken kan, zoals de Raad, de Commissie en elke lidstaat, het Hof van Justitie verzoeken een uitspraak te doen over de uitlegging van deze overeenkomst. De door het Hof van Justitie in antwoord op een dergelijk verzoek gegeven uitspraak heeft geen gevolg ten aanzien van vonnissen van nationale rechterlijke instanties van de lidstaten die kracht van gewijsde hebben.

4.   Denemarken heeft het recht opmerkingen bij het Hof van Justitie in te dienen wanneer een rechterlijke instantie van een lidstaat heeft verzocht om een prejudiciële beslissing betreffende de uitlegging van een van de in artikel 2, leden 1 en 2, bedoelde bepalingen.

5.   Het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het Reglement voor de procesvoering van het Hof zijn van toepassing.

6.   Indien de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap in verband met de uitspraken van het Hof van Justitie worden gewijzigd en dit gevolgen heeft voor uitspraken in verband met de „verordening Dublin II” en de „Eurodac-verordening”, kan Denemarken de Commissie in kennis stellen van zijn besluit om de wijzigingen niet toe te passen wat deze overeenkomst betreft. De kennisgeving geschiedt op het tijdstip van de inwerkingtreding van de wijzigingen of binnen 60 dagen hierna.

In een dergelijk geval wordt de overeenkomst als beëindigd beschouwd. De overeenkomst eindigt drie maanden na de kennisgeving.

7.   Verzoeken die overeenkomstig de „verordening Dublin II” zijn ingediend vóór de in lid 6 bedoelde datum van beëindiging van de overeenkomst, worden hierdoor niet beïnvloed.

Artikel 7

Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in verband met de naleving van de overeenkomst

1.   De Commissie kan bij het Hof van Justitie tegen Denemarken zaken wegens de niet-nakoming van een van de krachtens deze overeenkomst op hem rustende verplichtingen aanhangig maken.

2.   Denemarken kan bij de Commissie een klacht indienen wegens de niet-nakoming door een lidstaat van de verplichtingen die krachtens deze overeenkomst op hem rusten.

3.   De bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap die de procedure voor het Hof van Justitie beheersen alsmede het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie en het Reglement voor de procesvoering van het Hof zijn van toepassing.

Artikel 8

Territoriale toepasselijkheid

Deze overeenkomst is van toepassing op de gebieden die zijn genoemd in artikel 299 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en overeenkomstig artikel 26 van de „Eurodac-verordening” en artikel 26 van de „verordening Dublin II”.

Artikel 9

Financiële bijdragen in verband met „Eurodac”

Wat de administratieve en operationele kosten betreft die verband houden met de installatie en de werking van de centrale eenheid van Eurodac, draagt Denemarken aan de jaarlijkse begroting van de Europese Unie een op grond van de daartoe toegekende begrotingsmiddelen berekend jaarlijks bedrag bij dat overeenkomt met het percentage van het Deense bruto nationaal product ten opzichte van het bruto nationaal product van alle deelnemende staten.

Deze bepaling is van toepassing vanaf het jaar van aansluiting van Denemarken bij de centrale eenheid.

Als bijdrage aan de initiële installatie van de centrale eenheid betaalt Denemarken een vaste som die gelijk is aan het bedrag dat op de Deense bijdrage aan de algemene begroting van de Europese Unie wordt terugbetaald wegens zijn initiële niet-deelneming aan de „Eurodac-verordening”.

Artikel 10

Beëindiging van de overeenkomst

1.   Deze overeenkomst eindigt indien Denemarken de andere lidstaten ervan in kennis stelt dat het niet langer een beroep wenst te doen op de bepalingen van deel I van het Protocol betreffende de positie van Denemarken (zie artikel 7 van genoemd protocol).

2.   Deze overeenkomst kan door elk van de overeenkomstsluitende partijen worden beëindigd door de andere overeenkomstsluitende partij daarvan in kennis te stellen. De overeenkomst eindigt zes maanden na de datum van deze kennisgeving.

3.   Verzoeken die zijn ingediend vóór de in de lid 1 of 2 bedoelde datum van beëindiging van de overeenkomst worden hierdoor niet beïnvloed.

Artikel 11

Inwerkingtreding

1.   Deze overeenkomst wordt door de overeenkomstsluitende partijen volgens hun eigen procedures aangenomen.

2.   De overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de kennisgeving door de overeenkomstsluitende partijen van de beëindiging van hun respectieve daartoe vereiste procedures.

Artikel 12

Authenticiteit van de teksten

Deze overeenkomst is in twee exemplaren opgesteld in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, waarbij al deze teksten gelijkelijk authentiek zijn.

BIJLAGE

VERORDENING (EG) Nr. 343/2003 VAN DE RAAD van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend.

VERORDENING (EG) Nr. 2725/2000 VAN DE RAAD van 11 december 2000 betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin.