27.7.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/3


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 12 april 2005

tot afsluiting van de rekeningen betreffende de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2003, afdeling III — Commissie

(2005/530/EG, Euratom)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2003 (1),

gezien de definitieve jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2003 — Deel I — Geconsolideerde verslagen over de uitvoering van de begroting en geconsolideerde financiële staten (SEC(2004) 1181 — C6-0012/2005, SEC(2004) 1182 — C6-0013/2005) (2),

gezien het verslag van de Commissie over de follow-up van de kwijtingen 2002 (COM(2004) 0648 — C6-0126/2004),

gezien het jaarverslag aan de kwijtingsautoriteit over de in 2003 uitgevoerde interne controles (COM(2004) 0740),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2003 (3) alsmede de speciale verslagen van de Rekenkamer, vergezeld van de antwoorden van de gecontroleerde instellingen,

gezien de verklaring over de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, afgegeven door de Rekenkamer overeenkomstig artikel 248 van het EG-Verdrag (4),

gezien de aanbeveling van de Raad van 8 maart 2005 (C6-0077/2005),

gelet op de artikelen 274, 275 en 276 van het EG-Verdrag en de artikelen 179 bis en 180 ter van het Euratom-Verdrag,

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), inzonderheid op de artikelen 145, 146 en 147,

gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen (6),

gelet op artikel 70 en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A6-0070/2005),

A.

Overwegende dat de Commissie, overeenkomstig artikel 275 van het EG-Verdrag, verantwoordelijk is voor het opstellen van de jaarrekening;

1.

Hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen betreffende de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2003;

2.

Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Europese Rekenkamer, de Europese Investeringsbank alsmede de nationale en regionale controle-instanties van de lidstaten en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-reeks).

De voorzitter

Josep BORRELL FONTELLES

De secretaris-generaal

Julian PRIESTLEY


(1)  PB L 54 van 28.2.2003, blz. 1.

(2)  PB C 294 van 30.11.2004, blz. 1.

(3)  PB C 293 van 30.11.2004, blz. 1.

(4)  PB C 294 van 30.11.2004, blz. 99.

(5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(6)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.


RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2003, afdeling III — Commissie

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2003 (1),

gezien de definitieve jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2003 — Deel I — Geconsolideerde verslagen over de uitvoering van de begroting en geconsolideerde financiële staten (SEC(2004) 1181 — C6-0012/2005, SEC(2004) 1182 — C6-0013/2005) (2),

gezien het verslag van de Commissie over de follow-up van de kwijtingen 2002 (COM(2004) 0648 — C6-0126/2004),

gezien het jaarverslag aan de kwijtingsautoriteit over de in 2003 uitgevoerde interne controles (COM(2004) 0740),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2003 (3) alsmede de speciale verslagen van de Rekenkamer, vergezeld van de antwoorden van de gecontroleerde instellingen,

gezien de verklaring over de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, afgegeven door de Rekenkamer overeenkomstig artikel 248 van het EG-Verdrag (4),

gezien de aanbeveling van de Raad van 8 maart 2005 (C6-0077/2005),

gelet op de artikelen 274, 275 en 276 van het EG-Verdrag en de artikelen 179 bis en 180 ter van het Euratom-Verdrag,

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), inzonderheid op de artikelen 145, 146 en 147,

gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen (6),

gelet op artikel 70 en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A6-0070/2005),

A.

Overwegende dat de tenuitvoerlegging van het EU-beleid voornamelijk wordt gekenmerkt door „gedeeld beheer” door de Commissie en de lidstaten,

B.

Overwegende dat overeenkomstig artikel 53, lid 3, van het Financieel Reglement „de taken tot uitvoering van de begroting aan de lidstaten [worden] gedelegeerd” wanneer de Commissie de begroting onder gedeeld beheer uitvoert, en dat deze dient te handelen in overeenstemming met de door de Unie vastgestelde richtlijnen,

C.

Andermaal benadrukkend (7) dat de kwijtingsprocedure een proces is dat, onder meer, wordt uitgevoerd om het financiële beheer in de Europese Unie te verbeteren door de basis voor de besluitvorming te verbeteren naar aanleiding van de verslagen van de Rekenkamer en de antwoorden en adviezen van de instellingen,

D.

Overwegende dat de Commissie overeenkomstig het Verdrag over het recht van initiatief beschikt en dat de financiële eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting — met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel zoals bedoeld in het Verdrag van Maastricht — ondeelbaar is en uitsluitend bij de Commissie berust, zoals vastgelegd in artikel 274 van het Verdrag, volgens hetwelk er adequate controles moeten worden ingesteld op de communautaire middelen,

E.

Overwegende dat de Commissie er het meeste belang bij heeft dat de bepalingen inzake controle volledig worden nagekomen,

A.   HORIZONTALE KWESTIES

1.

Betreurt de misleidende verklaring van de Rekenkamer over de niet afgewikkelde verplichtingen, die eind 2003 het equivalent bedroegen van „vijf jaar betalingen in het huidige bestedingstempo …” (paragraaf 0.6), daar dit cijfer ook de jaren 2004-2006 omvat die in 2003 niet vastgelegd konden worden; herinnert eraan dat niet-bestede middelen aan het eind van de periode worden terugbetaald aan de lidstaten;

2.

Is ingenomen met het feit dat de invoering van de n +2-regel (jaar van vastlegging +2) een grote bijdrage heeft geleverd tot de oplossing van dit probleem, waardoor er de afgelopen twee jaar een absorptie is geweest van meer dan 99 % van de structuurfondsen;

3.

Verzoekt de Commissie, mede met het oog op de financiële perspectieven na 2006, een evenwicht te vinden tussen het formuleren van beleid en het proces van verslaglegging over haar eigen beleidsuitvoering; roept de Commissie ertoe op een kritische analyse te maken door de verdeling van de bevoegdheden binnen de Commissie (bestuursstructuur), alsook de administratieve processen te heroverwegen;

4.

Verzoekt de Commissie voorts de uitvoeringskosten en administratieve lasten voor lidstaten en eindbegunstigden op te nemen in de uitgebreide effectbeoordeling van nieuwe verordeningen, teneinde controles en tegenwichten te creëren om de uitvoeringskosten en de administratieve lasten binnen aanvaardbare grenzen te houden;

Betrouwbaarheid van de rekeningen — Voorbehouden

5.

Stelt vast dat de Rekenkamer, afgezien van de gevolgen van het ontbreken van effectieve internecontroleprocedures voor diverse uitgaven en betaalde voorschotten, van oordeel is dat de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Gemeenschappen en de toelichting daarbij een getrouw beeld geven van de ontvangsten en de uitgaven van de Gemeenschappen gedurende het jaar 2003 en van de financiële situatie aan het einde van dat jaar (Betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer, paragrafen II en III);

6.

Vestigt de aandacht op de volgende citaten uit het jaarverslag aan de kwijtingsautoriteit over de in 2003 uitgevoerde interne controles (8) met betrekking tot de boekhoud- en beheersinformatiesystemen:

 

„… de boekhoudfunctie binnen de DG's moet worden versterkt en geprofessionaliseerd, zodat de Commissie en haar management voor alle DG's de verzekering krijgen dat het systeem waarborgt dat de rekeningen volledig, nauwkeurig en relevant zijn.” (bladzijde 5),

 

„De systemen moeten waarborgen dat in de rekeningen alle relevante informatie is opgenomen …” (bladzijde 6),

 

„Het management en de externe betrokkenen moeten de verzekering krijgen dat de gegevens in overeenstemming zijn met de werkelijkheid …” (bladzijde 6);

Concludeert dat uit de formuleringen blijkt dat:

er geen systematische verzekering wordt verkregen dat de rekeningen volledig, nauwkeurig en relevant zijn,

de systemen niet waarborgen dat in de rekeningen alle relevante informatie is opgenomen,

het management en externe betrokkenen niet de verzekering krijgen dat de cijfers in overeenstemming zijn met de werkelijkheid;

7.

Betreurt het dat door de verdeling van de bevoegdheden in de bestuursstructuur van de Commissie de rol van de rekenplichtige wordt verkleind tot het inzamelen van de informatie over de rekeningen die hij ontvangt van de ordonnateurs; is van opvatting dat de rekenplichtige de algehele verantwoordelijkheid op zich dient te nemen voor de juistheid van de rekeningen van de instelling als geheel en niet uitsluitend dient te steunen op meer dan 30 individuele gedelegeerde ordonnateurs;

8.

Verwacht dat de rekenplichtige de rekeningen — niet de nota bij de rekeningen — ondertekent en aldus persoonlijke verantwoordelijkheid op zich neemt voor de daarin opgenomen cijfers en, in het geval van voorbehouden, nauwgezette uitleg verschaft over de aard en de reikwijdte van de gemaakte voorbehouden; benadrukt het verschil tussen de formele goedkeuring van de rekeningen door het college van leden van de Commissie en de certificatie door de rekenplichtige van de rekeningen als een waarachtig en eerlijk verslag door de rekenplichtige; verzoekt de Commissie — andermaal (9) — te komen met de gevraagde wetgevingsvoorstellen voor wijziging van het Financieel Reglement en/of de daarmee samenhangende uitvoeringsbepalingen;

9.

Betreurt de tegenstand van de Commissie tegen een opwaardering van de rol van de rekenplichtige; benadrukt dat de certificatie van de rekeningen een fundamenteel element in de controlestructuur is en dat andere elementen in de algehele controlestructuur ernstig worden verzwakt zolang dit element ontbreekt; stemt in met het streven achter de recente hervorming van het financiële beheer bij de Commissie, dat erop was gericht om iedere directeur-generaal verantwoordelijkheid te geven; is er echter van overtuigd dat de zekerheid die door de directeuren-generaal kan worden gegeven, dient te worden ondersteund door een algehele zekerheid die wordt gegeven door de rekenplichtige, die een volledige verantwoordingsplicht heeft en over de noodzakelijke middelen beschikt om aan zijn verantwoordelijkheid te voldoen;

10.

Verwacht dat de Commissie in haar voorstel voor herziening van het Financieel Reglement bepalingen opneemt waarin wordt vereist dat de rekenplichtige de rekeningen certificeert, bijvoorbeeld op basis van systematische valideringen of steekproeven; is van mening dat de rekenplichtige moet worden opgewaardeerd tot financieel directeur en een rol dient te krijgen als institutioneel tegenwicht van het management tegenover de 39 diensten, en dat zijn huidige rol, waarin hij slechts een zeer formalistische validatie geeft van de gegevens die hij ontvangt van de directeuren-generaal zonder dat hij indien nodig zijn eigen opmerkingen daarover kan geven (artikel 61 van het Financieel Reglement), strijdig is met het doel van de hervorming van het financieel beheer;

11.

Benadrukt dat opwaardering van de rekenplichtige geen stap terug is naar het oude systeem, waarin de toenmalige „financieel controleur” goedkeuring moest verlenen voor betalingen en vastleggingen en ex-ante controles uitvoerde van de verrichtingen; benadrukt het verschil tussen het oude systeem en het verzoek om opwaardering van de rekenplichtige zodat hij ex-antesysteemcontroles en ex-poststeekproeven van de verrichtingen kan uitvoeren; betreurt dat de Commissie gebruik blijft maken van het misleidende en verkeerde argument dat een versterkte rol voor de rekenplichtige in de controlestructuur een stap terug is naar het oude systeem en dat de ondertekening van de rekeningen door de rekenplichtige een pure formaliteit is;

12.

Deelt de Commissie mee dat een puur cosmetische verbetering van de rol van de rekenplichtige niet aanvaard kan worden; verwacht dat in het Financieel Reglement een vereiste zal worden opgenomen met betrekking tot een verklaring van de financieel directeur, waarin deze op eigen verantwoordelijkheid — en niet op basis van gegevens die hij heeft ontvangen van de directeuren-generaal — verklaart dat de rekeningen een waarachtig en eerlijk beeld geven en dat de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

13.

Begrijpt niet hoe de Rekenkamer al tien jaar lang een negatieve betrouwbaarheidsverklaring ten aanzien van de betalingskredieten heeft kunnen afgeven terwijl zij tegelijkertijd een de facto voorbehoudsloos advies verstrekte over de algemene rekeningen van de Commissie; zou een korte schriftelijke uitleg van de Rekenkamer over deze kwestie op prijs stellen;

14.

Herinnert eraan dat de Commissie op 17 december 2002 een actieplan heeft goedgekeurd voor de modernisering van het boekhoudsysteem van de Europese Gemeenschappen, dat op 1 januari 2005 operationeel diende te zijn; benadrukt dat de opstelling van de openingsbalans van essentieel belang is voor een geslaagde omschakeling van een boekhouding op kasbasis naar een boekhouding op basis van het baten-lastenstelsel;

Algehele beoordeling 2003 van de Rekenkamer — Geen redelijke zekerheid

15.

Constateert met teleurstelling dat de Rekenkamer, eens te meer, „geen redelijke zekerheid [heeft] verkregen dat de toezichtsystemen en -controles van belangrijke begrotingssectoren doeltreffend worden toegepast (door de lidstaten) zodat de risico's met betrekking tot de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden beheerst” (paragraaf 0.4);

Specifieke beoordeling van de Rekenkamer

16.

Wijst op de specifieke conclusies van de Rekenkamer ten aanzien van betalingen:

—   landbouw: „Bij alle landbouwuitgaven moesten nog vorderingen worden gemaakt om de geconstateerde ernstige gebreken in de toezichtsystemen en -controles te verhelpen” (Betrouwbaarheidsverklaring, paragraaf VI, onder a)),

—   structuurfondsen: „… bij de structurele acties blijven gebreken bestaan in de systemen die op het niveau van de lidstaten moeten zorgen voor toezicht en controle op de uitvoering van de communautaire begroting …” (Betrouwbaarheidsverklaring, paragraaf VI, onder b)),

—   intern beleid: „… de geconstateerde verbeteringen in de toezichtsystemen en -controles [zijn] nog ontoereikend om significante fouten […] te voorkomen …” (Betrouwbaarheidsverklaring, paragraaf VI, onder c)),

—   externe maatregelen: „[het] is van belang dat de instrumenten die vereist zijn voor toezicht en controle op de systemen en de uitgaven, worden ingezet ten behoeve van de nog steeds noodzakelijke verbetering” (Betrouwbaarheidsverklaring, paragraaf VI, onder d)),

—   pretoetredingssteun: „… de reeds in 2002 gesignaleerde gebreken in de toezichtsystemen en -controles gaven aanleiding tot meer fouten en risico's, die van invloed waren op de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen” (Betrouwbaarheidsverklaring, paragraaf VI, onder e)),

—   gedeeld beheer: „Op het gebied van gedeeld beheer […] moet een grotere inspanning worden geleverd om te komen tot een doeltreffende toepassing van de toezichtsystemen en -controles, zodat de risico's daarvan beter beheersbaar zijn” (Betrouwbaarheidsverklaring, paragraaf VIII);

17.

Stelt vast dat de bevindingen van de Rekenkamer een duidelijke weergave zijn van de belangrijkste problemen met betrekking tot de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en dat deze in de eerste plaats te vinden zijn op het niveau van de lidstaten en in mindere mate op het niveau van de Commissie;

18.

Is van mening dat de Commissie in gevallen waarbij sprake is van gedeeld beheer van Gemeenschapsgelden, met spoed wegen dient te vinden om de verantwoordingsplicht op lidstaatniveau te verbeteren door een efficiënte aanpak van het „risico door delegatie”, dat het gevolg is van het feit dat de Commissie niet de eindverantwoordelijke is voor alle begrotingsuitgaven, maar ook de eindverantwoordelijkheid draagt wanneer EU-middelen in gedeeld beheer met lidstaten worden besteed;

Risico door delegatie

19.

Stelt vast dat, hoewel de lidstaten zijn belast met de daadwerkelijke uitvoering van het grootste deel van de Gemeenschapsbegroting, de Commissie de eindverantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering ervan en — met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel zoals vastgelegd in het Verdrag van Maastricht — daarmee ook voor de controlemaatregelen in de lidstaten en binnen de Commissie;

20.

Merkt op dat het verschil tussen het financieren en het uitvoeren van Gemeenschapsbeleid leidt tot het zogeheten „risico door delegatie”, waarbij het gaat om kwesties zoals:

a)

erkenning van het feit dat lidstaten en begunstigden niet altijd evenveel aandacht besteden aan het besteden van Europees geld als aan de besteding van nationale gelden;

b)

de heterogene kwaliteit van de controlenormen van de lidstaten en het opvallende ontbreken van betrokkenheid van de meeste nationale controle-instanties bij het verkrijgen van zekerheid dat de Europese middelen op wettige en regelmatige wijze worden gebruikt voor de vastgestelde doeleinden;

c)

het buitensporige vertrouwen dat wordt gesteld in wettelijke en contractuele beschrijvingen van controlemechanismen zonder dat voldoende pogingen worden ondernomen om de verhouding tussen de Commissie en de bestuurlijke autoriteiten van de lidstaten te baseren op beginselen van goed bestuur en een goede verantwoordingsplicht;

d)

het ex-postkarakter van terugvorderingsmechanismen, dat de aandacht afleidt van de noodzaak om zo vroeg mogelijk in te grijpen en er in vele gevallen toe leidt dat fouten gedurende een te lange periode gemaakt blijven worden;

e)

de lange keten van stappen tussen de vastlegging en de ontvangst van gelden door de uiteindelijke begunstigden, waardoor grote inspanningen moeten worden verricht om te waarborgen dat het controlespoor te volgen is;

f)

het beperkte aantal op gegevens gerichte controles dat om praktische redenen kan worden uitgevoerd in vergelijking met het totale aantal verrichtingen;

21.

Is van opvatting dat deze problemen niet uitsluitend kunnen worden opgelost met centraal opgelegde controles en dat de huidige situatie duidelijk aantoont dat er behoefte is aan nieuwe instrumenten om het inzicht van de Commissie in de beheers- en controlesystemen van de lidstaten te verbeteren; is van mening dat alleen voldoende omvattende openbaarmakingen ex ante in een officiële openbaarmakingsverklaring en een jaarlijkse betrouwbaarheidsverklaring ex post betreffende de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen door de hoogste politieke en beheersautoriteit (minister van Financiën) van elke lidstaat, zoals diverse malen voorgesteld door de interneauditdienst van de Commissie (10), de Commissie in staat zal stellen te voldoen aan haar verplichtingen krachtens artikel 274 van het Verdrag;

22.

Verzoekt de Commissie vóór 1 oktober 2005 een eerste verslag voor te leggen met een verkenning van het traject naar een gezamenlijk protocol met de lidstaten, waarin de beheersautoriteit (minister van Financiën) voorafgaand aan de uitgifte van middelen en jaarlijks verklaart te beschikken over goede controlesystemen die adequate waarborgen bieden voor de verantwoordingsdoeleinden van de Commissie;

23.

Beveelt aan dat in dit verslag vereist gesteld wordt dat de jaarlijkse openbaarmakingsverklaring onder meer de volgende elementen bevat:

a)

een beschrijving van de controlesystemen door de beheersautoriteit van de lidstaat,

b)

een beoordeling van de effectiviteit van deze controlesystemen,

c)

indien noodzakelijk, een actieplan voor verbeteringen opgesteld door de beheersautoriteit van de lidstaat in overleg met de Commissie,

d)

een bevestiging van de beschrijving door een nationale controle-instantie of een andere externe auditor, en

beveelt daarnaast aan dat in dit verslag nader wordt beschreven welke de rechten van de Commissie zijn met betrekking tot de controle van de openbaarmakingsverklaring en dat duidelijk wordt vastgelegd waar de wettelijke bevoegdheid berust voor het opleggen van sancties die van invloed zijn op algehele middelenverstrekking aan de betrokken lidstaat in het geval van ontoereikende openbaarmaking;

24.

Acht het niet passend een besluit te nemen over kredieten voor een beleid van gedeeld beheer voor de periode na 2007 zonder een concreet antwoord te geven op de opmerkingen van de Rekenkamer en substantiële verbeteringen aan te brengen in de controlemechanismen in de lidstaten;

25.

Stelt de Commissie en de Raad op de hoogte van de moeilijkheden bij het sluiten van een Interinstitutioneel Akkoord over de nieuwe financiële vooruitzichten zolang het beginsel van openbaarmakingsverklaringen door de hoogste politieke en beheersautoriteit (minister van Financiën) van elk van de lidstaten, zoals beschreven in de paragrafen 21 tot en met 23, niet volledig is aanvaard en aan de tenuitvoerlegging ervan geen prioritaire status is gegeven;

26.

Is van opvatting dat vooruitgang in het financiële beheer van de Europese Unie niet mogelijk is zonder de actieve participatie van de lidstaten en dat deze „participatie” op politiek niveau moet worden verankerd;

27.

Is ervan overtuigd dat een minister van Financiën de voorkeur geeft aan goed werkende toezicht- en controlesystemen boven het risico om aan zijn/haar parlement te moeten uitleggen waarom aanzienlijke bedragen uit de nationale schatkist aan de Europese Unie moeten worden terugbetaald;

28.

Roept de Commissie ertoe op strenger te zijn in haar toezicht op tot betaling gemachtigde agentschappen en minder tolerantie te tonen voor incompetentie, door te onderzoeken of het haalbaar is:

alle tot betaling gemachtigde agentschappen jaarlijks door een externe auditor te laten controleren,

prestatiedoelen vast te stellen,

betalingen op te schorten wanneer duidelijk omschreven prestatiedoelen niet worden gehaald en de agentschappen er van tevoren op waren gewezen dat dit het onvermijdelijke gevolg zou zijn van slechte prestaties,

agentschappen die geregeld hun prestatiedoelen niet halen, op te heffen,

agentschappen financieel aansprakelijk te maken voor hun fouten;

De betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer …

29.

Herinnert eraan dat de Rekenkamer sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht verplicht is het Parlement en de Raad jaarlijks een verklaring voor te leggen over de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen (ook wel „DAS”, de Franse afkorting van „déclaration d'assurance”, genoemd);

30.

Benadrukt dat de besluitvorming over de criteria en de methode volgens welke de Rekenkamer de DAS opstelt, is overgelaten aan de Rekenkamer en door de wetgever niet is voorgeschreven;

31.

Herinnert eraan dat de auditadviezen van de Rekenkamer aanvankelijk volledig waren gebaseerd op een statistische methode die bestond in een rechtstreekse op gegevens gerichte controle van een globale steekproef en de extrapolatie van het meest waarschijnlijke foutenpercentage;

… en de daarmee gepaard gaande problemen

32.

Noemt een aantal beperkingen die inherent zijn aan de DAS, en de aard ervan, daar deze elementen in de overwegingen moeten worden betrokken bij de beoordeling van de resultaten van de DAS-analyse en de gevolgen van deze resultaten voor het besluit om al dan niet kwijting te verlenen, alsook van mogelijke verbeteringen van de DAS-methodologie in de toekomst:

a)

De DAS is een onderdeel van de financiële controle die door de Rekenkamer wordt uitgevoerd; als zodanig heeft de DAS tot doel zekerheid te verkrijgen over regelmatigheid en de wettigheid van de onderliggende verrichtingen; typische financiëlecontrolevragen zijn: „Geven de rekeningen een waarheidsgetrouw en eerlijk beeld?” en „Hoeveel fouten zijn er gevonden in de verrichtingen?”.

b)

De DAS is slechts indirect onderdeel van de prestatiecontrole (11), die breder is, omdat in het kader daarvan wordt onderzocht of middelen optimaal zijn benut; de typische vraag bij prestatiecontrole is: „Zijn de middelen op verstandige wijze besteed en op economische, efficiënte en effectieve wijze gebruikt?”.

c)

Zelfs als uit de DAS blijkt dat de wijze waarop middelen zijn gebruikt voor 100 % regelmatig en wettig was, geeft dit geen enkele indicatie over de vraag of met de uitgaven waar voor het geld is gekregen, want deze vraag wordt in het kader van de DAS niet gesteld noch beantwoord; met andere woorden: geld kan op volstrekt regelmatige en wettige wijze volledig verkwist worden.

d)

De nadruk die momenteel wordt gelegd op de wettigheid en de regelmatigheid van bestedingen, draagt niet bij tot een antwoord voor de wetgever en de burger op de vraag of het geld op doeltreffende wijze is besteed.

e)

De DAS-aanpak is een uitvloeisel van de politieke aandacht die wordt geschonken aan de „noodzaak” om fraude en onregelmatigheden te bestrijden, maar draagt niet op significante wijze bij tot enige vermindering van verspilling.

f)

In de media wordt de huidige betrouwbaarheidsverklaring vaak verkeerd uitgelegd en wordt een negatieve DAS gepresenteerd als een bewijs dat er bij vrijwel alle EU-bestedingen sprake is van fraude; dit misleidende beeld kan een negatieve invloed hebben op de houding van burgers ten opzichte van andere EU-kwesties, zoals de Grondwet of de nieuwe financiële vooruitzichten.

g)

Met de DAS-aanpak kan vooruitgang nog onvoldoende worden aangetoond: de DAS is positief of negatief; de methodologie dient verder ontwikkeld te worden, teneinde voldoende informatie te verkrijgen waaruit blijkt welke verbeteringen er van jaar tot jaar in elke sector in de verschillende lidstaten zijn doorgevoerd;

De huidige hervorming van de DAS …

33.

Erkent dat de Rekenkamer er in de afgelopen jaren blijk van heeft gegeven zich bewust te zijn van de geuite kritiek en heeft getracht de DAS-methodologie te hervormen door middel van verbreding van de basis van haar evaluatie;

34.

Stelt vast dat de globale DAS momenteel het resultaat is van een consolidatie van specifieke beoordelingen van de eigen middelen en elk van de operationele hoofdstukken van de financiële vooruitzichten, en dat de sectorale beoordelingen nu worden gebaseerd op vier informatiebronnen:

a)

een beoordeling van de toezichtsystemen en -controles,

b)

een op gegevens gerichte controle van de verrichtingen,

c)

bestudering van de jaarlijkse activiteitenverslagen en verklaringen van de directeuren-generaal van de Commissie, en

d)

een evaluatie van de relevante resultaten van andere controleurs;

… is een stap in de goede richting, maar lijkt te bescheiden

35.

Merkt op dat de centrale vraag in verband met de DAS zou moeten zijn of de toezichtsystemen en -controles die op communautair en nationaal niveau zijn ingevoerd, de Commissie redelijke zekerheid verschaffen over de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen;

36.

Verzoekt de Rekenkamer de presentatie van de globale DAS en de specifieke beoordelingen verder te verbeteren door middel van voortzetting van de tendens in de richting van een meer omvattende beschrijving van de voorbehouden en door meer expliciete en specifieke informatie te verstrekken over zwakke punten in de diverse sectoren en lidstaten met het oog op de opstelling van een operationele lijst, opgesteld op basis van een risicoanalyse, van de voorbehouden die in de loop van de tijd nauwlettend gevolgd kunnen worden;

37.

Beseft dat het doel van het analyseren van een steekproef van verrichtingen niet langer is gelegen in het berekenen van het meest waarschijnlijke foutenpercentage en dat de resultaten van de analyses volgens de nieuwe aanpak samen met de in de andere drie pijlers gevonden resultaten worden beoordeeld;

38.

Verzoekt de Rekenkamer — teneinde te kunnen beoordelen of de nieuwe aanpak fundamenteel verschilt van de oude — nadere informatie te verschaffen over de verhouding tussen de vier informatiebronnen bij de samenstelling van de sectorale beoordelingen;

39.

Verzoekt de Rekenkamer gedetailleerd uiteen te zetten in welke mate zij controleresultaten heeft kunnen verkrijgen van „andere controleurs” en welke rol deze resultaten hebben gespeeld in haar oordelen; stelt vast dat het jaarverslag geen verwijzingen bevat naar resultaten van andere controleurs; stelt met name prijs op informatie over resultaten en moeilijkheden die verband houden met de samenwerking met „andere controleurs” in de verschillende lidstaten, daar zich onder deze „andere controleurs” ook nationale controle-instanties bevinden die volledige autonomie genieten tegenover de Europese instellingen;

40.

Is van mening dat de huidige hervorming van de DAS, hoewel een stap in de goede richting, ontoereikend is om de hierboven genoemde beperkingen en tekortkomingen te corrigeren; is verheugd dat de nieuwe aanpak enig inzicht biedt in de regelmatigheid per sector, maar betreurt het dat er nog onvoldoende inzicht is in de regelmatigheid van uitgaven per lidstaat; is van opvatting dat de DAS nog steeds een instrument is dat in te hoge mate is gebaseerd op de analyse van verrichtingen en individuele fouten; is derhalve van mening dat onderzoek naar de werking van toezicht- en controlesystemen dient te worden geïntensiveerd met het oog op voorstellen voor concrete verbeteringen van dergelijke systemen en het opsporen van de oorzaken van de vastgestelde tekortkomingen;

41.

Verzoekt de Rekenkamer haar kwalitatieve DAS-aanpak verder te ontwikkelen, zodat voldoende rekening kan worden gehouden met de meerjarigheid van veel programma's en de daarmee samenhangende compenserende controles, zoals ex-postcontroles en correcties op de goedkeuring van rekeningen, die tot doel hebben de EU-begroting te beschermen, doordat zij voorzien in terugvordering van onterechte betalingen; zou het op prijs stellen indien de Rekenkamer een speciaal verslag zou opstellen over deze cruciale kwestie en daarin duidelijkheid zou verschaffen over de verhouding tussen ex-antecontroles en ex-postverificatie;

42.

Benadrukt dat, hoewel compenserende controles een belangrijk element zijn van de toezichtsystemen en -controles, zij geen compensatie zijn voor tekortkomingen in toezichtsystemen en -controles, noch voor de formulering van beleid als zodanig;

43.

Betreurt in dit verband het toenemende aantal verwijzingen ten behoeve van prejudiciële beslissingen over de interpretatie en de validiteit van het Gemeenschapsrecht; benadrukt dat het belangrijk is slechte communautaire wetgeving te voorkomen, daar dit negatieve gevolgen heeft voor de prestaties van de Unie en leidt tot onzekerheid bij personen, instellingen en ondernemingen in de lidstaten die van deze wetgeving afhankelijk zijn; wijst op de ondubbelzinnige opmerking van de Rekenkamer over de kaderprogramma's voor onderzoek, waarbij „significante fouten inzake wettigheid en regelmatigheid op het niveau van de betalingen […] dreigen […] te blijven optreden indien de regels voor de programma's niet worden herzien”. (Betrouwbaarheidsverklaring, paragraaf VI, onder c));

44.

Verzoekt de Commissie het gevaar van fouten in de aanspraken op financiering door de Gemeenschap te verkleinen door ervoor te zorgen dat de communautaire regelgeving duidelijke, werkbare regels voor in aanmerking komende kosten bevat en dat ontmoedigende en proportionele administratieve straffen moeten worden opgelegd wanneer wordt vastgesteld dat de opgave van in aanmerking komende kosten te hoog is;

Single audit

45.

Herinnert aan zijn in paragraaf 48 van zijn besluit van 10 april 2002 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2000 (12) gedane verzoek aan de Rekenkamer om een advies over de invoering van „één enkel auditmodel voor de EU-begroting, waarbij elk controleniveau voortbouwt op het voorgaande met als doel de last voor de gecontroleerde te verminderen en de kwaliteit van de audit op te voeren, maar zonder de onafhankelijkheid van de betrokken auditorganen te ondergraven”;

46.

Herinnert er voorts aan dat de Commissie in dit besluit werd verzocht een verslag op te stellen over hetzelfde onderwerp; stelt vast dat de Commissie dit nog niet heeft gedaan;

47.

Is ingenomen met advies nr. 2/2004 van de Rekenkamer (13) over het „single audit”-model, dat een zeer belangrijke bijdrage vormt tot het debat over de DAS en het derhalve verdient om door alle betrokkenen te worden bestudeerd; merkt op dat het advies niet alleen gaat over een „single audit”-model in de beperkte zin van het begrip, maar in de eerste plaats over de totstandbrenging van een „communautair internecontrolekader” (paragraaf 3);

48.

Wijst met bijzondere belangstelling op de aanbevelingen van de Rekenkamer voor een effectief en efficiënt internecontrolekader:

a)

„gemeenschappelijke beginselen en normen … [die] zowel bij de instellingen als in de lidstaten op alle administratieve niveaus [worden] toegepast” (paragraaf 57);

b)

de interne controle moet „redelijke zekerheid […] bieden dat de verrichtingen wettig en regelmatig zijn en voldoen aan de beginselen van zuinigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid” (paragraaf 57);

c)

„De kosten van de controles moeten in verhouding staan tot de voordelen op financieel en beleidsgebied.” (paragraaf 57);

d)

„Het systeem moet worden opgebouwd rond een logisch geschakelde structuur waarin de verificaties worden verricht, geregistreerd en gerapporteerd volgens een gemeenschappelijke norm, zodat alle deelnemers erop kunnen vertrouwen.” (paragraaf 57) (14);

49.

Vraagt zich, in het licht van de constante kritiek op de traditionele DAS-aanpak in de afgelopen tien jaar, af waarom deze aanbevelingen niet veel eerder zijn gepubliceerd;

50.

Is van mening dat de voorgestelde structuur voor een communautair internecontrolekader een belangrijk instrument zou kunnen zijn om te komen tot betere en efficiëntere toezicht- en controlesystemen en aldus zou kunnen bijdragen tot de hoognodige modernisering van de DAS-methodologie;

51.

Benadrukt dat de verantwoordingsplicht voor de besteding van EU-middelen begint in de lidstaten en dat openbaarmakingsverklaringen, zoals beschreven in de paragrafen 21 tot en met 23, door de hoogste politieke en beheersautoriteit (minister van Financiën) van elk van de lidstaten dientengevolge een integrerend deel moeten uitmaken van het internecontrolekader van de Gemeenschap;

52.

Merkt op dat het communautaire internecontrolekader — zoals de naam aanduidt — gesitueerd is op het „interne controle”-gebied en derhalve niet gericht is op de deelnemers op het „externe audit”-gebied;

53.

Betreurt het dat de Rekenkamer geen ambitieuze voorstellen heeft gepresenteerd met betrekking tot de deelname van nationale controle-instanties aan de verbetering van transparantie en verantwoording (kernelementen van goed openbaar bestuur) op lidstaatniveau, met name daar uit de auditresultaten van de Rekenkamer duidelijk blijkt dat zulks juist op dat niveau het hardst nodig is;

54.

Wijst op en is ingenomen met het initiatief van de Nederlandse nationale rekenkamer om elk jaar een EU-trendverslag te publiceren dat een onderzoek naar het financiële beheer in de Europese Unie bevat, alsmede haar mening over het toezicht en de controle op de besteding van EU-middelen in Nederland (15); moedigt andere nationale controle-instanties ertoe aan dit initiatief over te nemen;

55.

Verzoekt de Commissie besprekingen te beginnen met de kwijtingsautoriteit, de Raad en — onder eerbiediging van haar onafhankelijkheid — de Rekenkamer als waarneemster en een actieplan op te stellen voor de zo spoedig mogelijke implementatie van een communautair internecontrolekader;

56.

Verzoekt de Commissie voorts ervoor te zorgen dat in de gedetailleerde voorstellen voor het juridische kader voor haar beleidsvoorstellen die deel uitmaken van het politieke project voor de Unie tot 2013, ten volle rekening wordt gehouden met de elementen van het communautaire internecontrolekader en met het beginsel van jaarlijkse openbaarmakingsverklaringen door de hoogste politieke en beheersautoriteit (minister van Financiën) van elke lidstaat, zoals beschreven in de paragrafen 21 tot en met 23;

57.

Verzoekt de Rekenkamer de bevoegde commissie van het Europees Parlement mee te delen of de voorstellen van de Commissie in overeenstemming zijn met het communautaire internecontrolekader en het beginsel van jaarlijkse openbaarmakingsverklaringen;

Verbetering van de jaarlijkse activiteitenverslagen en verklaringen van directeuren-generaal

58.

Is verheugd over het feit dat de Rekenkamer vaststelt „dat de Commissie voor het eerst een analyse heeft uitgebracht over de vraag welke mate van zekerheid de toezichtsystemen en -controles bieden aangaande de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen” en dat de Commissie aldus „als instelling de verantwoordelijkheid [draagt] voor de begrotingsuitvoering […] en de standpunten van de gedelegeerde ordonnateurs [overneemt].” (paragraaf 1.58 van het jaarverslag over 2003 van de Rekenkamer);

59.

Merkt echter op dat de Rekenkamer (zie paragraaf 1.69, tabel 1.2, en de paragrafen 5.57 tot en met 5.62, 7.48, 8.36 en 8.38) vaststelt dat „de omvang van het door sommige diensten gemaakte voorbehoud slecht verenigbaar met of onvoldoende onderbouwd [is] voor de in de verklaringen verschafte zekerheid” en dat zij ondanks verbeteringen van oordeel is dat „de jaarlijkse activiteitenverslagen en verklaringen van de directeuren-generaal nog niet systematisch bruikbaar zijn als grondslag voor haar controlebevindingen in de verschillende sectoren van de financiële vooruitzichten” (zie paragraaf 1.71 en tabel 1.2);

60.

Verzoekt de Commissie rekening te houden met bovenstaande opmerkingen van de Rekenkamer en in elk jaarlijks activiteitenverslag de maatregelen op te nemen die zijn genomen om het risico van fouten in de onderliggende verrichtingen te beperken, en een beoordeling te geven van de effectiviteit ervan; verwacht dat dergelijke maatregelen zullen leiden tot een beter algemeen inzicht in de risico's en een versterking van de risicobeheerscultuur bij de directoraten-generaal van de Commissie; merkt echter op dat dit moet worden geschraagd en gesteund door een gemeenschappelijke, centraal aangestuurde risicobeheersmethodologie;

61.

Verzoekt de Commissie voorts de processen van het jaarlijkse activiteitenverslag en het samenvattende verslag te versterken, evenals haar uitspraken over de zekerheden waarop de Rekenkamer de formulering van haar betrouwbaarheidsverklaring kan baseren; erkent dat er stappen zijn ondernomen om het inzicht in dit proces te verbeteren en de jaarlijkse activiteitenverslagen, voorbehouden en verklaringen betekenisvoller te maken; verzoekt de Commissie nauwlettende aandacht te besteden aan verdere verbetering van de verslagen en de follow-up van daarin opgenomen opmerkingen te versterken; verzoekt de Commissie met name om verduidelijking van de omschrijvingen van restricties, voorbehouden en andere opmerkingen in de jaarlijkse activiteitenverslagen die zouden kunnen wijzen op uitzonderingen op de regels;

62.

Verzoekt de Commissie het jaarlijkse samenvattende verslag om te zetten in een geconsolideerde betrouwbaarheidsverklaring over het algehele beheer en de algehele financiële controle van de Commissie;

63.

Verzoekt de Rekenkamer aan te geven onder welke voorwaarden zij in staat zou zijn beter rekening te houden met de jaarlijkse activiteitenverslagen en verklaringen bij de formulering van haar betrouwbaarheidsverklaring;

64.

Verzoekt de Commissie er met behulp van scholing en voorlichtingsprogramma's voor te zorgen dat alle ambtenaren op de hoogte zijn van de manieren waarop zij verdenkingen van overtredingen of wanbeheer kunnen melden via de normale hiërarchische processen of, indien noodzakelijk, de procedure voor klokkenluiders;

Verdere aanbevelingen

65.

Verzoekt de Commissie schattingen te geven van foutenpercentages per sector en per lidstaat aan de hand van de resultaten van de controlewerkzaamheden die zij reeds uitvoert en de controles die door de lidstaten worden uitgevoerd, alsook om een analyse te maken van de kwaliteit van de door lidstaten verstrekte gegevens en de resultaten alsmede de samenvatting van de jaarlijkse activiteitenverslagen op een zodanige wijze te publiceren dat een duidelijk beeld wordt verkregen van de kwaliteit van de administratieve systemen van de lidstaten op het punt van de verantwoording jegens de Europese Unie;

66.

Verzoekt de Rekenkamer aan haar opmerkingen bij de DAS een evaluatie toe te voegen van de juistheid van de door de Commissie en de afzonderlijke lidstaten verstrekte gegevens, alsmede een evaluatie van de geboekte vooruitgang;

67.

Verzoekt de Commissie het Financieel Reglement te herzien, teneinde de toepassing en de begrijpelijkheid ervan te verbeteren en de efficiëntie van controles te verhogen door een kritische analyse te maken van de kwantiteit en de kwaliteit van geplande controles;

68.

Herinnert de individuele leden van de Commissie aan de politieke verantwoordelijkheid die zij hebben om ervoor te zorgen dat de onder hun bevoegdheid vallende directoraten-generaal goed worden beheerd; herhaalt zijn suggestie om in elk kabinet een adviseur onder andere de specifieke verantwoordelijkheid te geven om toe te zien op alle auditverslagen (zoals voorgesteld in zijn resolutie over Eurostat van 22 april 2004) (16), aangezien in het verleden vroegtijdige meldingen van problemen zijn genegeerd;

69.

Stelt vast dat het systematisch opleggen van straffen aan lidstaten heeft geleid tot onwil van de zijde van de lidstaten om uitvoeringsproblemen te melden; verzoekt de Commissie het leerelement van financiële controle te bevorderen en tot speerpunt te maken via bevordering van de uitwisseling van informatie tussen lidstaten, „benchmarking”, deelname van nationale controleurs in auditteams en gedeelde investeringen in betere IT-systemen, alsook via het uitvoeren van preventieve controles die veeleer gericht zijn op het geven van advies dan op het opleggen van straffen;

70.

Verwacht van de Commissie dat zij in haar follow-upverslag alle bijzonderheden vermeldt van de acties die zijn goedgekeurd en uitgevoerd in verband met de opmerkingen en de aanbevelingen van de Rekenkamer in haar jaarverslag over 2003 en in haar drie eerdere jaarverslagen (2002, 2001 en 2000); verzoekt de Commissie in haar follow-upverslag een gedetailleerde lijst en een schema op te nemen van de maatregelen die zijn gepland voor de gevallen waarvoor geen actie is goedgekeurd en/of uitgevoerd;

71.

Verzoekt de Rekenkamer een jaarverslag op te stellen over haar eigen activiteiten, haar vermogen om productiedoelen te halen, de kosten per eenheid, de belangrijkste terreinen voor ontwikkeling en andere factoren die relevant zijn voor het presteren van de instelling; merkt op dat een dergelijk prestatieverslag ook een uitstekende manier zou zijn om informatie te verspreiden over de modernisering van de DAS en andere ontwikkelingen in de auditaanpak van de Rekenkamer;

72.

Verzoekt de Rekenkamer voorts de mogelijkheid te bestuderen om haar audithandboek en informatie over de DAS-aanpak te publiceren op haar website;

73.

Is ingenomen met het voornemen van de Raad om „vraagstukken in verband met audit en financiële controle op een nog rigoureuzere manier te behandelen, om het toezicht op de aanbeveling van de Raad over de kwijting regelmatiger en efficiënter te maken” (17);

74.

Verzoekt de Rekenkamer jaarlijks een aantal „ijkcontroles” te organiseren van gedelegeerde uitgaven en te publiceren in speciale verslagen, waarbij:

alle 25 lidstaten worden gecontroleerd op hetzelfde programma of dezelfde activiteit, en

de resultaten van elk van de lidstaten open en transparant worden gepubliceerd, zodat er vergelijkingen kunnen worden gemaakt;

verzoekt de Rekenkamer voorts follow-upcontroles te organiseren op latere tijdstippen in de toekomst, zodat de voortgang kan worden gevolgd;

75.

Roept de Raad ertoe op samen te werken met het Parlement en de Commissie om de totstandbrenging van een alomvattend audit- en controlekader de prioriteit en het politieke momentum te geven die het behoeft, door middel van de instelling van een panel van deskundigen op hoog niveau, dat:

i)

een aantal vooraanstaande personen omvat die ervaring hebben met de EU-instellingen, nationale controle-instanties en ministeries van Financiën, alsmede deskundigen van internationale controleorganen;

ii)

een ontwerp opstelt voor een actieplan voor de totstandbrenging van een coherente omgeving voor interne controle en externe audits, waarin speciale aandacht wordt besteed aan de uitdaging van gedeeld beheer;

iii)

mogelijke constitutionele, politieke en administratieve belemmeringen in kaart brengt die zouden moeten worden opgeheven om nationale controle-instanties in staat te stellen een actieve rol te vervullen in het proces van het beschermen van geld van de belastingbetalers dat via de EU-begroting wordt besteed,

iv)

zo snel mogelijk verslag uitbrengt aan de Raad, de Commissie en het Parlement;

76.

Zal eenmaal per jaar een vertegenwoordiger van de Raad verzoeken zijn bevoegde commissie op de hoogte te brengen van de vooruitgang bij de werkzaamheden van de groep van deskundigen, zodat het „permanente” karakter van deze activiteit is gewaarborgd;

77.

Acht het van essentieel belang te onderzoeken hoe nationale controle-instanties een grotere uitvoerende rol in het proces kunnen spelen, daarbij rekening houdend met het feit dat het onafhankelijke instellingen betreft en dat zij niet altijd beschikken over voldoende deskundigheid met betrekking tot EU-wetgeving; verzoekt de Rekenkamer om een evaluatie (met inbegrip van waar-voor-het-geld) van de resultaten van de werkzaamheden van de Contactcommissie van voorzitters van de hoge controle-instanties van de Europese Unie en de Rekenkamer, alsook om haar standpunt met betrekking tot de vraag, of de gevolgen van de uitbreiding deze contactcommissie nieuwe levenskracht kunnen geven;

78.

Is voorts van opvatting dat het nodig zou kunnen zijn te onderzoeken of de huidige structuur en werking van de „topzware” Rekenkamer dienen te worden hervormd; herinnert eraan dat de Rekenkamer momenteel 25 leden en 736 medewerkers telt, waaronder 325 professionele controleurs (A- en B-rangen), waarvan er 275 (A- en B-rangen) werkzaam zijn in de controlegroepen en 50 (rang A) bij de kabinetten van de leden;

79.

Betreurt het, als gevolg van tijdsbeperkingen niet in staat te zijn de aanbeveling van de Raad de aandacht te geven die zij verdient; verzoekt om toezending door de Commissie — en goedkeuring door de Raad — van het volgende voorstel voor wijziging van artikel 145, lid 1, van het Financieel Reglement:

„Vóór 30 juni van het jaar n +2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de Commissie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar n.”;

80.

Verzoekt zijn voorzitter in zijn toespraak tot de volgende Europese Raad de noodzaak van verbetering van het financiële beheer van de middelen van de Europese Unie door de lidstaten aan de orde te stellen;

B.   SECTORALE KWESTIES

Eigen middelen

81.

Wijst erop dat het aandeel van de op basis van het bruto nationale inkomen berekende eigen middelen voortdurend groter wordt en binnenkort twee derde van de eigen middelen zal uitmaken; spreekt derhalve zijn nadrukkelijke steun uit voor de aanbeveling van de Rekenkamer (paragraaf 3.48), dat de Commissie meer rechtstreekse verificaties dient uit te voeren van de cijfers uit de onderliggende nationale rekeningen;

Landbouw, dierenwelzijn en fraudebestrijdingsmaatregelen

Terugvordering van onregelmatige betalingen

82.

Verzoekt de lidstaten gevallen van onregelmatigheden tijdig elke drie maanden te melden en aanvaardt dat lidstaten in uitzonderlijke gevallen kunnen verzoeken om derogatie van deze regel; verwacht dat de bevoegde diensten van de lidstaten over voldoende mankracht en opleiding beschikken en verwacht dat alle lidstaten, met inbegrip van Duitsland, Griekenland en Spanje, vóór juli 2005 gebruikmaken van elektronische verslaglegging; roept de Commissie ertoe op zijn bevoegde commissie vóór september 2005 op de hoogte te stellen van de voortgang op dit gebied;

83.

Constateert dat de Commissie ervoor verantwoordelijk is dat in de periode tussen 1971 en september 2004 ten minste 1 120 miljoen EUR niet is teruggevorderd; acht dit een onaanvaardbare situatie en is van oordeel dat de lidstaten en de Commissie een gebrek aan passende ijver aan de dag hebben gelegd; verwacht tijdig vóór de kwijtingsprocedure 2004 een verslag te ontvangen over de wijze en het tijdstip waarop deze gelden teruggevorderd zullen worden; merkt op dat een bedrag van 812 miljoen EUR momenteel het voorwerp is van geschillen bij rechtbanken en mogelijk eveneens teruggevorderd kan worden; verwacht voorts een evaluatie van de doelmatigheid van de „premie” van 20 % die aan het tot betaling gemachtigde agentschap moet worden betaald bij een geslaagde terugvordering;

84.

Verzoekt de Commissie om ter voorbereiding op de herziening van het Financieel Reglement te komen met een voorstel voor eenvoudigere en coherentere regels voor terugvorderingen; verwacht vóór de afronding van dit voorstel te worden geraadpleegd over dit aspect;

85.

Stelt vast dat de Commissie vóór maart 2005 alle circa 4 000 gevallen van onregelmatigheden (442 substantiële en 3 500 kleinere gevallen) die zich in de referentieperiode hebben voorgedaan, zal hebben onderzocht;

86.

Is verheugd over het voornemen van de Commissie om de „zwarte lijst” met gevallen van onregelmatigheden met bedragen van meer dan 100 000 EUR, te verfijnen;

87.

Verlangt dat de Commissie meetbare vooruitgang boekt door toekomstige verbeteringen op realistische wijze te toetsen en regelmatig aan zijn bevoegde commissie verslag uit te brengen van de voortgang;

88.

Verzoekt de Commissie het toezicht op de tot betaling gemachtigde agentschappen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, te verbeteren; wijst erop dat de tot betaling gemachtigde agentschappen in de nieuwe lidstaten vóór de toetreding onderhevig waren aan goedkeuring door de Commissie; verzoekt de Commissie deze praktijk op te volgen, alsook om een verslag over de mogelijkheid van goedkeuring door de Commissie voor tot betaling gemachtigde agentschappen in de huidige lidstaten;

De identificatie- en registratieregeling voor runderen

89.

Stelt vast dat, als gevolg van het ontbreken van gemeenschappelijke standaarden, de nationale databanken die de lidstaten in het kader van het identificatie- en registratiesysteem hebben opgezet, geen uitwisselingsfaciliteiten bevatten; betreurt dit, daar de grensoverschrijdende traceerbaarheid van dieren hierdoor in gevaar kan komen;

90.

Erkent dat de huidige verordening de Commissie niet de mogelijkheid biedt bindende regels te ontwikkelen voor faciliteiten om nationale databanken met elkaar te verbinden; verzoekt de Commissie, gezien de bevindingen in het speciale verslag van de Rekenkamer, te komen met een voorstel voor wetgeving om haar uitvoerende bevoegdheden uit te breiden, teneinde te zorgen voor compatibiliteit van de nationale databanken;

91.

Verzoekt de Commissie om binnen het bestaande wetgevingskader richtsnoeren en adviezen te geven over de uitwisseling van gegevens, met name aan nieuwe lidstaten die momenteel hun nationale databank opzetten;

92.

Is van mening dat vervanging van het huidige oormerksysteem door een elektronisch identificatiesysteem niet alleen beter is voor het welzijn van dieren, maar ook de traceerbaarheid van dieren tussen lidstaten zal vergroten als de gegevens op deze elektronische gegevensdragers worden geharmoniseerd; verzoekt de Commissie een concreet voorstel in te dienen voor de toepassing van elektronische identificatievoorzieningen ter vervanging van de oormerken; wijst erop dat in dit voorstel uitvoerende bevoegdheden dienen te worden overgedragen aan de Commissie, teneinde het opstellen van gemeenschappelijke normen voor de gegevens op de elektronische gegevensdragers te vergemakkelijken; is van mening dat de technologie voor de invoering van een elektronisch identificatiesysteem op een passend niveau dient te zijn voordat een dergelijk systeem kan worden geïmplementeerd;

Beheer van en toezicht op de maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer

93.

Wijst erop op dat de Commissie er krachtens de communautaire wetgeving toe is gehouden het Parlement en de Raad om de drie jaar een verslag voor te leggen over de uitvoering van de maatregelen om mond- en klauwzeer uit te bannen, alsook over de daarmee samenhangende uitgaven; betreurt het dat de Commissie tot dusver nog geen uitvoering heeft gegeven aan deze verplichting; verzoekt de Commissie om met ingang van 2006 om de drie jaar een dergelijke alomvattende evaluatie voor te leggen; is van mening dat in deze evaluatie rekening dient te worden gehouden met kosten-batenanalyses van de communautaire strategie;

94.

Wijst erop dat niet alleen de formele omzetting, maar ook de daadwerkelijke uitvoering door de lidstaten nauwlettend dient te worden gevolgd; verzoekt de Commissie het onderzoek naar vaccins en testmethodes verder te stimuleren en het onderzoek naar het vermogen van de veterinaire diensten van de lidstaten om een tijdige effectieve ziektebestrijding te waarborgen, te actualiseren;

95.

Merkt op dat het vervoer van dieren in de interne markt in de afgelopen tien jaar is verveelvoudigd en dat de problemen in verband met de traceerbaarheid van diertransporten en het welzijn van dieren tijdens transport nog niet op bevredigende wijze zijn opgelost; verzoekt de Commissie nadere aandacht te schenken aan de mogelijkheid om transporten te beperken door meer gebruik te maken van lokale slachthuizen; roept de Commissie er voorts toe op onmiddellijk actie te ondernemen om het vervoeren van zieke of gewonde dieren te beperken;

96.

Acht het van essentieel belang om de rol van boeren in de communautaire strategie voor het voorkomen en bestrijden van de ziekte te onderstrepen; verzoekt de Commissie, de Raad en het Parlement een wetgevingsvoorstel voor te leggen waarin terugbetaling door de Gemeenschap van door lidstaten aan boeren uitgekeerde vergoedingen voor ziektebestrijdingsmaatregelen afhankelijk wordt gesteld van de nakoming door boeren van hun verplichting tot het onverwijld melden van een ziekteuitbraak;

97.

Is van mening dat verdere verduidelijking van het financiële kader noodzakelijk is, teneinde gelijke behandeling van boeren en transparantie bij de berekening van de vergoeding te waarborgen; wijst erop dat het Parlement in zijn resolutie van 17 december 2002 over mond- en klauwzeerbestrijding in 2001 (18) heeft erkend dat de afwikkeling van schadeclaims op een billijke en doordachte manier dient te geschieden om fraude te voorkomen; verzoekt de Commissie de terugbetalingsniveaus voor de verschillende dierziektes op één lijn te brengen en werkbare criteria, zoals de huidige marktwaarde van een dier, vast te stellen voor de berekening ervan; erkent dat in het geval van een ziekteuitbraak er geen duidelijk omschreven marktwaarde is voor fokvee, fok- en stamboekdieren, maar alleen voor marktrijp vee;

98.

Benadrukt dat, daar de volksgezondheid in het belang is van de gehele samenleving, publieke middelen de belangrijkste bron moeten blijven voor de betaling van de communautaire bestrijdingskosten en dat boeren ook belastingbetalers zijn; merkt op dat boeren in sommige lidstaten financieel bijdragen aan de nationale bestrijdingskosten (noodzakelijk voor de cofinanciering van de totale kosten), terwijl andere lidstaten geen bijdragen van de agrarische sector verlangen, waardoor de gelijke voorwaarden voor boeren in de Europese Unie worden verstoord; herinnert eraan dat de Tijdelijke Commissie mond- en klauwzeer de Commissie heeft verzocht, te komen met oplossingen voor de kwestie van de bijdrage van boeren in de kosten van de Gemeenschap; neemt kennis van de inspanningen die in verschillende lidstaten worden verricht, alsook van het onderzoek dat de Commissie in 2003 heeft uitgevoerd naar wegen om boeren financieel te laten bijdragen;

De gemeenschappelijke marktordening (GMO) voor ruwe tabak

99.

Is verheugd over de hervorming van de steun voor tabak in het gemeenschappelijk landbouwbeleid, waartoe de Raad in 2004 heeft besloten en die gericht is op het loskoppelen van de steun voor tabak via een gefaseerde integratie ervan in bedrijfstoeslagen voor individuele bedrijven gedurende een overgangsperiode van vier jaar;

100.

Onderschrijft de aanbeveling van de Rekenkamer dat de Commissie ervoor dient te zorgen dat haar hervormingsvoorstellen worden ondersteund door voldoende gegevens en effectbeoordelingen; verzoekt de Commissie speciale aandacht te besteden aan het belang van de tabaksteelt voor de werkgelegenheid en de economie van probleemgebieden;

101.

Merkt op dat de communautaire tabaksteelt slechts voorziet in 30 % van de behoeften van de sector; wijst erop dat bij de laatste hervorming van de gemeenschappelijke marktordening reeds mechanismen zijn ingevoerd om de Europese tabaksproductie in overeenstemming te brengen met de vraag in de Europese Unie;

102.

Stelt vast dat, als gevolg van de huidige wanverhouding tussen vraag en aanbod, het merendeel van de in de Europese Unie geproduceerde tabak wordt geëxporteerd; betreurt dat dit beleid niet in overeenstemming is met de ontwikkelingshulp die de Gemeenschap verleent aan kleine tabakstelers in ontwikkelingslanden die afhankelijk zijn van export, daar de uitvoer van tabak uit de Europese Unie de exportmogelijkheden van ontwikkelingslanden aanzienlijk beperkt; verlangt dat het landbouwbeleid en het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap op één lijn worden gebracht;

103.

Wijst erop dat, zelfs wanneer andere gewassen kunnen worden verbouwd op plaatsen waar momenteel tabak wordt geteeld, het economische evenwicht van de agrarische bedrijven voor een groot deel afhangt van tabak; herinnert eraan dat het Parlement in zijn verslag over de laatste hervorming van de GMO erkent „dat het uiterst moeilijk is om economische alternatieven te vinden die in staat zijn hetzelfde aantal arbeidsplaatsen te genereren als de tabaksteelt”; verzoekt de Commissie haar beleid tot bevordering van het verbouwen van andere gewassen voort te zetten en het Gemeenschappelijk Fonds voor tabak te gebruiken als instrument voor zowel verbetering van de kwaliteit van tabak uit de Europese Unie als onderzoek naar andere gewassen;

104.

Wijst erop dat het onderzoek naar alternatieve gewassen is verwaarloosd en dat de telers niet zijn aangemoedigd om over te stappen op andere economische activiteiten; wijst erop dat het Gemeenschappelijk Fonds voor tabak, dat wordt gefinancierd uit een heffing op de tabakssubsidie en wordt beheerd door het directoraat-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling (50 %) en het directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming (50 %), niet volledig is benut en dat het leeuwendeel van de niet-benutte 68 miljoen EUR toegeschreven kan worden aan de voorlichtingscampagnes van het directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming; wijst er voorts op dat met ingang van 2006 maatregelen ter bevordering van productieomschakeling niet meer worden gefinancierd; verzoekt om een consequentere aanpak;

105.

Is van mening dat nakoming door de lidstaten van hun meldingsplicht, zoals vastgelegd in de van toepassing zijnde communautaire verordeningen, van essentieel belang is voor een effectief toezicht op de markt voor tabak en de daarmee samenhangende uitgaven van de Gemeenschap; verlangt dat financiële sancties worden opgelegd aan lidstaten die deze verplichtingen niet zijn nagekomen;

106.

Is van mening dat, daar boeren geconfronteerd kunnen worden met het vooruitzicht om bij niet-nakoming minder of geen betalingen te ontvangen, het van essentieel belang is dat zij van tevoren op de hoogte worden gesteld van hun nieuwe verplichtingen in verband met de inachtneming van milieunormen na de hervorming in 2006; verzoekt de Commissie en de lidstaten hun plicht te vervullen en deze criteria tijdig voordat de hervorming in werking treedt, nauwgezet vast te leggen, teneinde boeren in staat te stellen hun activiteiten in overeenstemming te brengen met de nieuwe regels;

107.

Merkt op dat de Commissie de Raad uiterlijk op 31 december 2009 een verslag dient voor te leggen over de tenuitvoerlegging van de hervorming van 2006; geeft uiting aan zijn belangstelling voor dit verslag en verzoekt om voorlegging ervan aan het Parlement;

Structurele acties

108.

Betreurt het dat bepaalde lidstaten niet in staat zijn het geld van de belastingbetaler waarvoor zij verantwoordelijk zijn, te controleren en te beheren; wijst op de hypocriete houding van sommige lidstaten die de Commissie verwijten dat zij er niet in slaagt controle uit te oefenen op uitgaven waarvoor deze lidstaten zelf verantwoordelijk zijn;

109.

Merkt op dat de Rekenkamer geen tekortkomingen heeft ontdekt in de internecontrolemechanismen van de Commissie en verbeteringen heeft geconstateerd; betreurt dat vanwege een gebrek aan middelen slechts een beperkt aantal systemen van lidstaten aan controles ter plaatse is onderworpen;

110.

Verzoekt de Commissie het Parlement mee te delen welke landen verzuimd hebben overeengekomen verbeteringen snel door te voeren in hun controlesystemen en nog steeds onvolledige verklaringen uit hoofde van artikel 8 afgeven;

111.

Moedigt de Commissie ertoe aan tussentijdse betalingen aan lidstaten op te schorten in gevallen van ernstige onregelmatigheden of wanneer er ernstige tekortkomingen in de beheerscontrolesystemen van de lidstaten zijn vastgesteld;

Interreg III

112.

Is van mening dat het ontbreken van meetbare doelstellingen en duidelijk omschreven indicatoren het moeilijk maakt te beoordelen in hoeverre de doelstelling van het Interreg III-programma — versterking van de economische en sociale samenhang in de Gemeenschap door bevordering van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking en een evenwichtige ontwikkeling van het grondgebied van de Gemeenschap — is gehaald; vindt het derhalve moeilijk te beoordelen of voor het halen van deze doelstelling de meest efficiënte middelen zijn gebruikt;

113.

Dringt bij de Commissie aan op grotere inspanningen om duidelijk omschreven doelstellingen en indicatoren te formuleren waarmee de effecten van dit programma kunnen worden gemeten en de toegevoegde waarde van Europese bestedingen kan worden beoordeeld; benadrukt de behoefte aan een duidelijke en deskundige analyse waarin de verschillen tussen particuliere en sociale kosten en baten of tussen kosten en baten op lokaal en Gemeenschapsniveau duidelijk worden gemaakt, omdat juist deze verschillen de rechtvaardiging voor het programma vormen;

Interne beleidsmaatregelen

Milieu, volksgezondheid en veiligheid

114.

Acht de algemene uitvoeringspercentages van de begrotingslijnen voor milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid bevredigend;

115.

Is ingenomen met de maatregelen gericht op verbetering van de uitvoeringscyclus van meerjarenprogramma's; verzoekt de Commissie aanbestedingen beter te specificeren en indieners meer hulp te bieden, teneinde te voorkomen dat er grote aantallen projectaanvragen worden ingediend die duidelijk niet in aanmerking komen voor financiering;

116.

Wijst erop dat naleving van de administratieve en financiële bepalingen van het Financieel Reglement niet tot onnodige vertragingen mag leiden bij de toekenning van subsidies of de selectie van te financieren projecten;

Onderzoek

117.

Stelt vast dat de regels voor deelname aan het Europese kaderprogramma voor onderzoek veel te complex zijn; is het met de Rekenkamer eens dat dit een ernstig probleem is voor zowel de Commissie als de deelnemers; betreurt dat met name kleine organisaties met minder ontwikkelde administratieve structuren, alsmede kleine en middelgrote ondernemingen (KMO), problemen hebben met de buitensporige hoeveelheid regels en vereisten;

118.

Herinnert eraan dat het zesde kaderprogramma voor onderzoek (KP6) gezamenlijk wordt beheerd door diverse directoraten-generaal; merkt op dat de Rekenkamer van oordeel is dat deze fragmentatie leidt tot verwatering van de verantwoordelijkheden, vermenigvuldiging van functies en een grotere behoefte aan coördinatie;

119.

Neemt kennis van de aanbeveling van de Rekenkamer voor een herziening van „de regels tot vaststelling van de financiële participatie van de Gemeenschap, waarbij een adequate controle op de uitgaven mogelijk is”; verwacht dat het Parlement, gezien zijn rol als medewetgever voor het juridische kader en de regels betreffende de deelname aan kaderprogramma's, vanaf het vroegste stadium volledig bij een dergelijke herziening wordt betrokken;

120.

Merkt op dat de „Lissabon-agenda” waarschijnlijk tot uiting komt in meer begrotingskredieten voor het zevende kaderprogramma voor onderzoek (KP7); wijst er met nadruk op dat een dergelijke aanzienlijke verhoging van de begroting een doeltreffende vereenvoudiging vereist van de administratieve procedures voor zowel de deelnemers als de Commissie;

121.

Wijst met bezorgdheid op de conclusie van de Rekenkamer dat financiële controles ex post opnieuw wijzen op „een aanzienlijk aantal fouten, hoofdzakelijk als gevolg van te hoge kostenverklaringen..., die bij de interne controles van de Commissie niet werden ontdekt”; verwacht dat de invoering van controlecertificaten, mogelijk met verbeteringen zoals door de Rekenkamer aanbevolen, er uiteindelijk toe zal leiden dat er minder uitgebreide financiële controles ex post nodig zijn;

122.

Verzoekt de Commissie met klem de juiste lessen te trekken uit het gebrek aan transparantie van de boekhouding in verband met het vijfde kaderprogramma als gevolg van het grote aantal kostencategorieën en ervoor te zorgen dat dit in volgende programma's niet meer voorkomt;

123.

Verzoekt de Commissie haar voorstel voor het KP7 te baseren op doeltreffende vereenvoudigingen zoals:

concentratie op minder interventiemechanismen,

vermindering van het grote aantal verschillende contractmodellen,

invoering van één kostenstelsel om het probleem van „overvragen” door deelnemers aan te pakken;

124.

Benadrukt dat het niet voldoende is dat deelnemers de formele regels en procedures volgen, maar dat het ook belangrijk is ervoor te zorgen dat er waar voor het geld wordt geboden; moedigt de Commissie ertoe aan kwalitatieve ex-postevaluaties van de wetenschappelijke resultaten en gevolgen uit te voeren;

125.

Roept de Commissie ertoe op haar procedures zodanig op te zetten dat de kosten van het opstellen van projectaanvragen tot een aanvaardbaar niveau worden beperkt;

126.

Verzoekt de Commissie de regels voor deelname te herschrijven en toegang tot tussentijdse wetenschappelijke en technische evaluaties van lopende projecten als standaardprocedure in te voeren; verzoekt de Commissie een passende raad voor tussentijdse evaluaties aan te wijzen; verzoekt de Rekenkamer een advies uit te brengen over deze nieuwe regels;

127.

Neemt met bezorgdheid kennis van de door de Rekenkamer geconstateerde vertragingen bij de goedkeuring door de Commissie van de modelcontracten en financiële richtsnoeren voor het KP6, alsook bij de toepassing van de internecontrolenormen van de Commissie en de invoering van het gemeenschappelijke IT-systeem, die tot op zekere hoogte de „verbeteringen als gevolg van de eerdere goedkeuring van het rechtskader en de vereenvoudiging van de contractuele structuur” tenietdoen; verwacht dat de Commissie profijt trekt uit deze ervaring, teneinde soortgelijke vertragingen in de toekomst te vermijden;

128.

Moedigt de Commissie er voorts toe aan efficiëntere beheersstructuren op te nemen in het KP7:

door de voorwaarden te scheppen voor een betere verhouding tussen de hulpbronnen van de Commissie (bijv. projectfunctionarissen, IT-instrumenten) en het aantal gefinancierde projecten, teneinde te zorgen voor adequaat wetenschappelijk toezicht, dat momenteel beperkt blijft tot enkele dagen per project;

door een passende toezichthoudende raad voor wetenschappelijke evaluatie aan te wijzen en in te schakelen;

door een geïntegreerde databank, met inbegrip van een gemeenschappelijk IT-systeem voor voorstellen, contracten en projectbeheer, te ontwikkelen;

129.

Is verheugd over het voornemen van de Commissie om in het KP7 een garantieregeling in te voeren om een groter hefboomeffect te bereiken bij de financiering van leningen voor Europese onderzoeksprojecten en infrastructuur, in het bijzonder door de Europese Investeringsbank; moedigt de Commissie ertoe aan om in de context van de voorgestelde regeling rekening te houden met de specifieke behoeften van de KMO en de mogelijkheid te overwegen om deze regeling uit te breiden tot Eureka-projecten;

Interne markt

130.

Stelt vast dat volgens informatie van het directoraat-generaal Interne markt en diensten als gevolg van interne herstructureringen mogelijk niet alle beschikbare middelen zijn benut en een aantal externe studies zelfs niet in opdracht kon worden gegeven;

131.

Spreekt, in het algemeen, zijn tevredenheid uit over het hoge uitvoeringspercentage van de begrotingslijnen op het werkterrein van het directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming, waarop 99,3 % van de in de begroting 2003 beschikbaar gestelde middelen is benut;

132.

Merkt op dat de benutting van de kredieten op de begrotingsposten voor het beleidsterrein van het directoraat-generaal Belastingen en douane-unie met 86,61 % weliswaar op een bevredigend niveau ligt, maar zeker niet uitstekend kan worden genoemd;

133.

Geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de algemene tendens dat de toekenningsprocedures voor consumentenprogramma's als gevolg van de te restrictieve voorschriften van het nieuwe Financieel Reglement vertraging oplopen, alsook over het feit dat de belangstelling van potentiële aanvragers aanzienlijk afneemt vanwege de bureaucratische procedures;

Vervoer

134.

Stelt vast dat op de begroting voor 2003, zoals uiteindelijk goedgekeurd en gewijzigd, in de loop van het jaar voor het vervoersbeleid een totaalbedrag van 661,8 miljoen EUR aan vastleggingskredieten is opgenomen en 609,3 miljoen EUR aan betalingskredieten beschikbaar was; stelt voorts vast dat van deze totaalbedragen:

voor trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T) 610,6 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 572 miljoen EUR aan betalingskredieten beschikbaar waren;

voor vervoersveiligheid 16,6 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 13,3 miljoen EUR aan betalingskredieten beschikbaar waren;

voor het Marco Polo-programma 15,0 miljoen EUR alleen aan vastleggingskredieten beschikbaar was;

voor duurzame mobiliteit 8,4 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 9,55 miljoen EUR aan betalingskredieten beschikbaar waren, en

voor vervoersagentschappen 7,4 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 6,35 miljoen EUR aan betalingskredieten beschikbaar waren;

135.

Is ingenomen met de gestegen bestedingspercentages voor zowel de vastleggings- als de betalingskredieten ten behoeve van TEN-T-projecten, die beide bijna 100 % bedroegen; verwacht dat dit ertoe zal leiden dat lidstaten zowel uit de openbare als de particuliere sector middelen zullen betrekken om de voltooiing van deze projecten te versnellen;

136.

Geeft uiting aan zijn bezorgdheid over het feit dat tussentijdse en eindbetalingen voor TEN-T-projecten in 2003 vaak door de Commissie werden goedgekeurd zonder dat was voldaan aan specifieke randvoorwaarden in de financiële uitvoeringsbepalingen; herinnert eraan dat de Rekenkamer in haar jaarverslagen over 2001 en 2002 de aandacht van de Commissie reeds heeft gevestigd op deze tekortkoming;

137.

Stelt vast dat ondanks dit hoge bestedingspercentage van de betalingskredieten het volume van de uitstaande verplichtingen (RAL's — reste à liquider = nog betaalbaar te stellen bedragen) niet is verminderd en in de loop van 2003 licht is gestegen tot 1 154 miljoen EUR voor TEN-T;

138.

Stelt met bezorgdheid vast dat bij de overige begrotingslijnen voor vervoer het bestedingspercentage van de vastleggingskredieten is gedaald van 93 % naar 83 % en dat met name het percentage van de vastleggingskredieten voor de verkeersveiligheid bijzonder laag was, te weten 65 % van de beschikbare kredieten bij een betalingenpercentage van 72 %, terwijl deze percentages in 2002 respectievelijk 99 % en 58 % bedroegen; acht deze bestedingscijfers voor een hoofddoelstelling van het witboek over vervoer volstrekt onaanvaardbaar, in het bijzonder de scherpe daling van de besteding van de betalingskredieten;

Cultuur en onderwijs

139.

Is ingenomen met de stappen die de Commissie tot dusver heeft ondernomen om de gebreken in de programmaopzet en het programmabeheer, waar de eerste generatie van de programma's Socrates en Jeugd onder leed, te corrigeren; is ingenomen met de verbeterde structuur en de beheersprocedures die zijn opgenomen in de recentelijk goedgekeurde voorstellen voor de volgende generatie van de programma's Levenslang Leren en Jeugd;

140.

Stelt vast dat de Commissie de moeilijke taak heeft het vereiste van zo gering mogelijke administratieve lasten voor subsidieaanvragers voor dit soort programma's te verenigen met de voor haar uit het Financieel Reglement voortvloeiende verplichting om een goed financieel beheer te waarborgen;

141.

Beklemtoont, ervan overtuigd te zijn dat proportionaliteit het leidende beginsel dient te zijn voor de bestuurlijke en boekhoudkundige vereisten in de volgende generatie van de programma's Levenslang Leren en Jeugd; onderstreept de voordelen van gerichte afwijkingen van de uitvoeringsbepalingen van het Financieel Reglement, zodat er ruimte ontstaat voor:

een groter gebruik van forfaitaire subsidies, waardoor eenvoudigere aanvraagformulieren en contracten mogelijk zijn;

meer mogelijkheden voor medefinanciering via bijdragen in natura en minder omslachtige boekhoudkundige verplichtingen voor begunstigden van dergelijke financiering;

eenvoudigere documentatie betreffende de financiële en operationele capaciteit van begunstigden;

142.

Benadrukt het belang dat gehecht zal worden aan de stipte publicatie van tussentijdse en ex-postevaluatieverslagen van de programma's Levenslang Leren en Jeugd in de toekomst;

Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid

143.

Is verheugd dat er enige vooruitgang is geboekt bij de uitvoering van de begrotingslijnen voor de ruimte van vrijheid, veiligheid en justitie (begrotingstitel B5-8) in vergelijking met het begrotingsjaar 2002; stelt evenwel vast dat het uitvoeringsniveau van met name de betalingen een van de laagste is dat de Commissie kent (68 % in 2003 en 79 % voor het gehele beleidsterrein Intern beleid), terwijl het uitvoeringsniveau van de verplichtingen nu op het gemiddelde niveau van het interne beleid ligt; verzoekt het directoraat-generaal Justitie, vrijheid en veiligheid de uitvoering van de begroting de komende begrotingsjaren verder te blijven verbeteren;

144.

Neemt kennis van de opmerkingen die de Rekenkamer in haar jaarverslag 2003 maakt over de internecontroleomgeving bij de Commissie; stelt vast dat deze opmerkingen zijn gebaseerd op een analyse van vier van de 14 directoraten-generaal die het interne beleid uitvoeren, waaronder het directoraat-generaal Justitie en binnenlandse zaken, zoals de naam destijds luidde; roept het directoraat-generaal Justitie, vrijheid en veiligheid ertoe op de aanbevelingen van de Rekenkamer op te volgen;

145.

Neemt met verontrusting en spijt kennis van de opmerkingen van de Rekenkamer in haar jaarverslag 2003 over de uitvoering van het Vluchtelingenfonds; verzoekt de Commissie, tegen de achtergrond van de herstructurering van de uitgavenprogramma's op dit beleidsterrein in de context van de nieuwe financiële vooruitzichten, die tot meer gedeeld beheer zal leiden, te zorgen voor een adequate controleomgeving op nationaal en Europees niveau;

146.

Spreekt zijn verontrusting uit over het feit dat de Commissie nog geen advies heeft uitgebracht over het ontwerp van financieel reglement voor Eurojust, zoals vereist in het Eurojust-besluit, hoewel dit door Eurojust in november 2003 aan de Commissie is toegezonden;

Gendergelijkheid

147.

Stemt in met de beleidsprioriteiten van de Commissie voor de begroting van 2003 voor wat betreft de opvatting dat de uitbreiding en de voorbereidingen van de administratie daarop als absolute prioriteiten voor de Unie moeten worden beschouwd; wijst op het belang dat het, in het licht van de doelstellingen van de topconferenties van Lissabon en Barcelona, hecht aan de noodzaak van bevordering van de participatie van vrouwen op de grotere arbeidsmarkt van de Unie, teneinde met name de sociaal-economische status van vrouwen in de nieuwe lidstaten te verhogen, alsook aan de noodzaak daarvoor bij de opstelling van de begroting de noodzakelijke financiële middelen uit te trekken;

148.

Wijst erop dat, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het EG-Verdrag, bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen een grondbeginsel van de Unie is en een doelstelling die moet worden nagestreefd in het gehele spectrum van activiteiten en beleidsterreinen van de Gemeenschap; herhaalt zijn eis dat bij de begrotingsplanning op passende wijze rekening moet worden gehouden met gendergelijkheid als permanente prioriteit, in overeenstemming met het beginsel van genderbudgettering;

149.

Is ingenomen met de aanzienlijke vooruitgang die geboekt is bij de uitvoering van de begroting voor 2003 met betrekking tot alle doelstellingen, alsmede de programmeringsperiode voor de structuurfondsen, hetgeen blijkt uit het uitvoeringspercentage van de betalingen van 89 %, dat ruimschoots hoger is dan in 2002 (71 %); vestigt echter prioritair de aandacht op het volkomen ontbreken van gegevens over activiteiten ter bevordering van de gendergelijkheid waarvoor steun uit de structuurfondsen is verstrekt; verzoekt de Commissie deze situatie zo spoedig mogelijk te corrigeren;

150.

Is van opvatting dat de besteding van begrotingsmiddelen voor mannen en vrouwen verschillende gevolgen heeft vanwege de aanhoudende genderongelijkheid; wijst erop dat de begrotingsgegevens voor het begrotingsjaar 2003 nauwelijks informatie verschaffen over de omvang en de effecten van de middelen die zijn toegewezen voor bevordering van gendergelijkheid in het kader van „gender mainstreaming”; verzoekt de Commissie het Parlement onverwijld de desbetreffende informatie voor te leggen;

Externe maatregelen

Hervorming van het systeem voor het beheer van externe steun

151.

Wijst erop dat de Commissie hoge verwachtingen had van de hervorming toen deze in 2000 werd gestart en verklaarde dat zij een succes was; neemt kennis van en onderschrijft de conclusies van de Raad van 22 en 23 november 2004, waarin de Raad de Commissie feliciteert met de geboekte vooruitgang bij de verbetering van het beheer en de tijdige verstrekking van bijstand van de Gemeenschap en haar aanbeveelt de inspanningen gericht op verbetering van de kwaliteit en de efficiëntie van de tenuitvoerlegging, voort te zetten; geeft zijn volledige steun aan decentralisatie, maar wijst erop dat de aanzienlijke extra kosten hiervan moeten worden gevolgd door tastbare resultaten; is derhalve ingenomen met de ophanden zijnde evaluatie door de Rekenkamer van de gevolgen van de decentralisatie in de delegaties, zoals aangekondigd in het werkprogramma voor 2004 van de Rekenkamer en gevraagd door de Commissie buitenlandse zaken in haar advies over de kwijting voor 2002; vertrouwt erop dat het verslag ten minste een kosten-batenanalyse van de decentralisatie zal bevatten;

152.

Stelt vast dat, hoewel in het activiteitenverslag 2003 van het directoraat-generaal Buitenlandse betrekkingen wordt gesproken over de behoefte aan nadere evaluatie van de decentralisatie, deze evaluatie kennelijk alleen betrekking heeft op personeelsbehoeften; vestigt derhalve in het bijzonder de aandacht op het verzoek van de Raad aan de Commissie „om naast het jaarverslag een kwalitatieve beoordeling van de externe steun van de EG te verrichten” en deze vóór juli 2005 voor te leggen;

153.

Vestigt de aandacht op het ontbreken van goede informatiebeheerssystemen en een toezichtsysteem voor de werkzaamheden van de delegaties met betrekking tot de evaluatie van financiële risico's, een situatie die door het directoraat-generaal Buitenlandse betrekkingen zelf wordt onderkend in zijn jaarlijks activiteitenverslag over 2003 en wordt toegeschreven aan een tekort aan personeel; wijst erop dat de openhartigheid van de Commissie en haar voorstellen om de situatie te verbeteren, moeten worden toegejuicht en dat zij zo snel mogelijk moeten worden uitgevoerd; verzoekt de Commissie vóór juli 2005 een tussentijds verslag over de voortgang voor te leggen;

154.

Uit zijn bezorgdheid over het feit dat de Rekenkamer bij haar controle van de uitvoerende organisaties op projectniveau een aanzienlijk aantal onregelmatigheden heeft vastgesteld (punten 7.38 en 7.39 van het jaarverslag); stelt vast dat de Commissie het in haar antwoord eens is met de Rekenkamer dat de naleving van de aanbestedings- en aankoopprocedures door de projectbeheerseenheden en niet-gouvernementele organisaties (NGO) te wensen blijft overlaten; verwacht van de voor externe steun verantwoordelijke leden van de Commissie dat zij vóór 1 september 2005 een actieplan voorleggen om deze problemen onder controle te brengen;

155.

Vestigt de aandacht op het feit dat meer samenhang tussen de verschillende EU-beleidslijnen de efficiëntie van de EU-uitgaven kunnen vergroten;

Jaarverslag van de Rekenkamer

156.

Acht het, met betrekking tot het jaarverslag van de Rekenkamer in het algemeen, dienstig indien de Rekenkamer een duidelijker beeld zou geven van de feitelijke schade die is veroorzaakt door de vastgestelde onregelmatigheden;

157.

Erkent de noodzaak om een evenwicht te vinden tussen procedurele en rapportagevereisten voor NGO, enerzijds, en de haalbaarheid voor NGO om op regelmatige basis aan deze eisen te voldoen, anderzijds; ziet met belangstelling uit naar de gedachten van de Rekenkamer over de vraag hoe deze belangen beter verenigd zouden kunnen worden;

158.

Vraagt de Commissie of zij pogingen heeft ondernomen om de efficiëntie van diverse internationale steundonoren te vergelijken; stelt voor, indien dit niet het geval is, dit alsnog zo spoedig mogelijk te doen;

Solidariteitsfonds voor Latijns-Amerika

159.

Vestigt de aandacht op de steun die het Parlement bij herhaling heeft gegeven aan het idee van een solidariteitsfonds voor Latijns-Amerika; stelt vast dat, hoewel er aanzienlijke steun is voor een dergelijk fonds, deze gepaard zou moeten gaan met een grotere sociale betrokkenheid van het politieke en economische leiderschap van de betrokken landen; vestigt met name de aandacht op de verantwoordelijkheid van landen met een bijzonder slechte staat van dienst op het gebied van inkomensverdeling om deze situatie te verbeteren; is van opvatting dat de Europese Unie dient te streven naar verwezenlijking van sociale doelstellingen in deze landen door zowel steun te verlenen als deze landen ervan te overtuigen zelf meer te doen, en dat een bevredigend evenwicht tussen deze twee elementen dient te worden gevonden;

160.

Verwacht van de Commissie dat zij telkens wanneer zij een bepaling in een begrotingsopmerking niet uitvoert, daarover (schriftelijk) uitleg verschaft aan het Parlement;

Ontwikkeling

161.

Is van opvatting dat ontwikkelingsbeleid een essentieel onderdeel is van de externe maatregelen van de Unie en tot doel heeft armoede uit te bannen door middel van verbetering van de sociale infrastructuur, onderwijs en volksgezondheid, verhoging van de productiecapaciteit van arme bevolkingsgroepen en het verlenen van steun aan de betrokken landen, zodat zij hun groei en lokale potentieel kunnen ontwikkelen; benadrukt dat het behalen van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (Millennium Development Goals — MDG's) een grote stap voorwaarts zou zijn op weg naar verwezenlijking van dit doel;

162.

Erkent de inspanningen van de Commissie om haar ontwikkelingsoperaties te richten op het behalen van de MDG's, inclusief de vaststelling van tien sleutelindicatoren; roept de Commissie ertoe op haar inspanningen terzake te verhogen en beveelt aan 35 % van de uitgaven van de Europese Unie voor ontwikkelingssamenwerking te besteden aan het behalen van de millenniumdoelstellingen;

163.

Erkent de problemen met het meten van de effecten die de communautaire hulp heeft op het behalen van de MDG's in omgevingen met meerdere donoren; betreurt het dat de Commissie geen pogingen heeft gedaan om een passend mechanisme op te zetten voor het meten van dergelijke effecten en zichzelf daardoor beperkt tot het meten van de voortgang van de ontwikkelingslanden op weg naar de MDG's; betreurt het voorts dat de antwoorden van de Commissie op de vragenlijst van de Commissie ontwikkelingssamenwerking bijzonder vaag zijn waar het gaat om de implementatie van de MDG's in de ontwikkelingsacties van de Commissie;

164.

Is ingenomen met de verbeteringen die de Commissie heeft aangebracht in haar verslagleggingssysteem; erkent de betere kwaliteit van het Jaarverslag 2004 over het ontwikkelingsbeleid en de externe bijstand van de Europese Gemeenschap (COM(2004) 0536 en SEC(2004) 1027);

165.

Besluit een jaarlijks plenair debat te voeren over het jaarverslag van de Commissie over het ontwikkelingsbeleid en de externe bijstand;

166.

Is ingenomen met het feit dat het aandeel van de uitgaven voor sociale infrastructuur en diensten in het kader van de officiële ontwikkelingshulp (Official Development Assistance — ODA) uit de algemene begroting en het EOF, dat in 2003 in totaal 8 269 miljoen EUR bedroeg, is gestegen van 31,4 % in 2002 tot 34,7 % in 2003;

167.

Betreurt en acht het onaanvaardbaar dat slechts 198 miljoen EUR (2,4 %) is bestemd voor basisonderwijs en 310 miljoen EUR (3,8 %) voor basisgezondheidszorg; dringt er bij de Commissie op aan de middelen voor deze sectoren te verhogen; verlangt dat 20 % van de uitgaven van de Europese Unie voor ontwikkelingssamenwerking wordt bestemd voor basisonderwijs en basisgezondheidszorg in de ontwikkelingslanden;

168.

Is ingenomen met de rol van de Commissie in het debat over donorcoördinatie en harmonisatie van procedures; betreurt het gebrek aan vooruitgang op internationaal niveau, alsmede de onwillige houding van de lidstaten; dringt er bij de Commissie op aan, de inspanningen ter vermijding van duplicatie van ontwikkelingsacties te verhogen en vooruitgang te boeken met betrekking tot complementariteit;

169.

Is van mening dat de ondersteuning van de Commissie bij het voorbereiden van de nieuwe lidstaten op hun deelname aan het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie onvoldoende is geweest; dringt er bij de Commissie op aan de nieuwe en de kandidaat-lidstaten te ondersteunen bij het opzetten van hun ontwikkelingsbeleid en in het proces van bewustmaking ten aanzien van ontwikkelingskwesties;

Pretoetredingssteun

Phare

170.

Prijst de Commissie voor de inspanningen die zij tot dusver in het kader van het Phare-programma heeft verricht bij het voorbereiden van de kandidaat-lidstaten op het beheren van de structuurfondsen;

171.

Maakt zich niettemin zorgen over het feit dat het niet is gelukt het accrediteringsproces voor een groot aantal agentschappen van Phare en Ispa in de nieuwe lidstaten vóór de toetreding af te ronden; dringt er bij de Commissie op aan zich in te spannen om ervoor te zorgen dat een dergelijke situatie zich in het geval van Roemenië, Bulgarije en de andere toekomstige toetredingslanden niet nogmaals voordoet;

172.

Stelt echter vast dat de waarde van het Phare-programma op het punt van „al doende leren” beperkt is, daar de beheerde programma's aanzienlijk verschillen van de EFRO- en ESF-programma's waarop deze landen zich dienen voor te bereiden, en dat er nog een aanzienlijke behoefte is aan meer steun voor institutionele opbouw met het oog op het beheer van de structuurfondsen na toetreding; geeft uiting aan zijn zorgen over het vermogen van de kandidaat-lidstaten om de structuurfondsen op te nemen na toetreding;

173.

Is derhalve, in beginsel, ingenomen met het voorstel voor één nieuw instrument voor de voorbereiding op de structuurfondsen, mits dit niet te gecompliceerd wordt opgezet; onderstreept de noodzaak van een passend controlekader; dringt er derhalve bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat het nieuwe instrument zo eenvoudig mogelijk wordt gehouden, teneinde de uitvoering niet te belemmeren;

Sapard

174.

Stelt vast dat de doelen en doelstellingen van Sapard, als eerste volledig gedecentraliseerd programma voor pretoetredingssteun, uitmuntend waren, ook al zijn zij niet volledig gehaald; erkent het nut van het Sapard-programma, waarmee niet alleen de economische ontwikkeling in kandidaat-lidstaten werd bevorderd, maar mensen ook werden gestimuleerd om op een nieuwe, rationelere en projectgerichte manier te denken; erkent het nut van het programma ten aanzien van „al doende leren”, doordat het nationale bestuurlijke instanties in de toetredingslanden rechtstreekse ervaring verschafte in het beheren van Gemeenschapsfondsen; is van mening dat de algehele ervaring die met dit programma is opgedaan, zeker van toegevoegde waarde zal zijn bij de tenuitvoerlegging van toekomstige communautaire programma's; dringt er bij de Commissie op aan haar ex-anteanalyse van behoeften te verbeteren, teneinde de toevoegde waarde verder te verhogen;

175.

Erkent dat het gedecentraliseerde beheerssysteem voor de uitvoering van het programma in het algemeen goed werkt; dringt er echter bij de Commissie op aan het systeem verder te verbeteren door lering te trekken uit de problemen waarmee zij tot dusver is geconfronteerd, meer steun te verlenen aan toetredingslanden bij problemen en meer te doen in het kader van de follow-up van het programma;

176.

Stelt vast dat, onder andere, complexe procedures en juridische onzekerheden leiden tot aanzienlijke onderbenutting van middelen; is teleurgesteld dat volgens de stand van de gegevens op 15 december 2004 na vijf jaar van uitvoering slechts de helft van de middelen is ontvangen door de (eind)begunstigden; is echter verheugd dat er geen Sapard-middelen verloren gaan als gevolg van vertragingen; wijst de Commissie er niettemin op dat de wenselijke versnelling van de betalingen onder geen enkele omstandigheid ten koste mag gaan van de regulering en het toezicht op het programma;

177.

Stelt vast dat het merendeel van de Sapard-middelen is besteed aan projecten ter verhoging van productie; verlangt dat in de nieuwe programma's meer nadruk wordt gelegd op kwaliteit en milieu- en gezondheidsnormen;

178.

Erkent dat de goedkeuring van de rekeningen beter is beheerd dan in het geval van Phare; dringt niettemin aan op verdere verbeteringen om het verlies van EU-gelden te beperken;

179.

Prijst de Commissie voor haar inspanningen om via de specifieke financiële bijstand in het kader van de pretoetredingsstrategie voor Malta en Cyprus deze twee landen te helpen bij hun voorbereiding op het lidmaatschap; betreurt echter dat zowel Malta als Cyprus werd uitgesloten van de belangrijkste financiële pretoetredingsinstrumenten, Phare, Sapard en Ispa, en dat zij daardoor over minder mogelijkheden beschikten om zich voor te bereiden op het beheer van communautaire fondsen.


(1)  PB L 54 van 28.2.2003, blz. 1.

(2)  PB C 294 van 30.11.2004, blz. 1.

(3)  PB C 293 van 30.11.2004, blz. 1.

(4)  PB C 294 van 30.11.2004, blz. 99.

(5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(6)  PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

(7)  PB L 330 van 4.11.2004, blz. 82.

(8)  COM(2004) 0740.

(9)  Zie paragraaf 21 van zijn resolutie van 4 december 2003 (PB C 89 E van 14.4.2004, blz. 153) en paragraaf 68 van zijn resolutie van 21 april 2004 over de kwijting voor 2002 (PB L 330 van 4.11.2004, blz. 82).

(10)  Zie het jaarverslag aan de kwijtingsautoriteit over de in 2003 uitgevoerde interne controles (COM(2004) 0740), bladzijde 6.

(11)  Ook wel „goed financieel beheer”-audit of „waar-voor-het-geld”-audit genoemd.

(12)  PB L 158 van 17.6.2002, blz. 1.

(13)  PB C 107 van 30.4.2004, blz. 1.

(14)  Zie advies nr. 2/2004 van de Rekenkamer.

(15)  http://www.rekenkamer.nl/9282200/v/index.htm

(16)  PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 1021.

(17)  Punt 8 van de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (doc. 6185/04 Budget 1). Zie http://register.consilium.eu.int/pdf/nl/04/st06/st06185.nl04.pdf

(18)  PB C 31 E van 5.2.2004, blz. 137.