23.12.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 378/1 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 24 februari 2004
betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw
(2004/869/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37 en artikel 175, lid 1, in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het behoud en duurzaam gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor landbouwonderzoek en plantenveredeling zijn van cruciaal belang voor de wereldvoedselzekerheid en een duurzame landbouw. |
(2) |
De Gemeenschap is lid van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO). |
(3) |
Het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw („het Internationaal Verdrag”) werd op 3 november 2001 in Rome door de FAO-conferentie aangenomen. |
(4) |
De Europese Gemeenschap en haar lidstaten hebben het Internationaal Verdrag op 6 juni 2002 ondertekend. |
(5) |
Het Internationaal Verdrag verschaft een juridisch bindend algemeen kader voor het behoud op lange termijn van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, alsmede een multilateraal stelsel waarbij alle partijen bij het Verdrag niet alleen toegang hebben tot die hulpbronnen, maar ook kunnen delen in de commerciële en andere voordelen van het gebruik ervan. |
(6) |
De instandhouding en het duurzaam gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor landbouwonderzoek en plantenveredeling zijn van essentieel belang voor de ontwikkeling van de landbouwproductie en voor het behoud van de biodiversiteit in de landbouw. |
(7) |
Het Internationaal Verdrag vergemakkelijkt de toegang tot plantgenetische hulpbronnen in een multilateraal stelsel en bevordert aldus de technische vooruitgang in de landbouw in overeenstemming met artikel 33 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. |
(8) |
Overeenkomstig artikel 174 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is het gemeenschappelijk milieubeleid erop gericht bij te dragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu. |
(9) |
Bij Besluit 93/626/EEG van de Raad (2) heeft de Gemeenschap het Verdrag inzake biologische diversiteit onder auspiciën van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties gesloten. De maatregelen tot behoud van de biodiversiteit in de landbouw, die in het Internationaal Verdrag zijn opgenomen, zullen de doelstellingen van het Verdrag inzake biologische diversiteit bevorderen. |
(10) |
In artikel 26 van het Internationaal Verdrag is bepaald dat dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd en dat de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de directeur-generaal van de FAO. |
(11) |
De gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en de lidstaten en het beginsel van eenheid bij de internationale vertegenwoordiging van de Gemeenschap pleiten ervoor dat de Gemeenschap en haar lidstaten gezamenlijk optreden en gelijktijdig de akten van bekrachtiging of goedkeuring van het Internationaal Verdrag neerleggen. |
(12) |
Om ervoor te zorgen dat de Gemeenschap en haar lidstaten zo snel als mogelijk na de inwerkingtreding van het Internationaal Verdrag hun plaats kunnen innemen in het bestuursorgaan van het Internationaal Verdrag, streven de lidstaten ernaar hun interne procedures voor de goedkeuring ervan onverwijld te voltooien. |
(13) |
Het Internationaal Verdrag, dat aan dit besluit is gehecht, dient dan ook namens de Gemeenschap te worden goedgekeurd, |
BESLUIT:
Artikel 1
Het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw („het Internationaal Verdrag”), dat door de FAO-Conferentie tijdens haar 31e zitting in november 2001 werd aangenomen, wordt hierbij namens de Gemeenschap goedgekeurd.
De tekst van het Internationaal Verdrag is als bijlage A bij dit besluit gevoegd.
Artikel 2
1. De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon of personen aan te wijzen die bevoegd is of zijn om namens de Gemeenschap de in bijlage B bij dit besluit opgenomen akte van goedkeuring en de in bijlage C bij dit besluit opgenomen verklaringen neer te leggen bij de directeur-generaal van de FAO, zoals bepaald in de artikelen 26 en 34 van het Internationaal Verdrag.
2. De lidstaten streven naar de noodzakelijke stappen om hun akten van ratificatie of goedkeuring gelijktijdig met die van de Europese Gemeenschap en de andere lidstaten neer te leggen, en voor zover mogelijk niet later dan 31 maart 2004.
3. Indien op de genoemde datum een of meer lidstaten niet in staat zijn om hun akten van goedkeuring neer te leggen, mogen de Gemeenschap en de andere lidstaten verder gaan met de neerleggging van hun akten.
Artikel 3
1. In procedures voor de regeling van geschillen overeenkomstig artikel 22 van het Internationaal Verdrag wordt de Gemeenschap door de Commissie vertegenwoordigd.
2. Wanneer de Gemeenschap of een of meer van haar lidstaten partij zijn bij hetzelfde geschil of betrokken zijn bij verschillende geschillen over dezelfde of soortgelijke rechtsvragen, komen de Commissie en de betrokken lidstaten samen voor hun belangen op, waarbij zij in overeenstemming met de communautaire en nationale bevoegdheden een samenhangende juridische en feitelijke argumentatie opbouwen.
Gedaan te Brussel, 24 februari 2004.
Voor de Raad
De voorzitter
J. WALSH
(1) Advies uitgebracht op 29 januari 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) PB L 309 van 13.12.1993, blz. 1.
BIJLAGE A
INTERNATIONAAL VERDRAG
inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw
PREAMBULE
DE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,
OVERTUIGD van het speciale karakter van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, hun bijzondere kenmerken en problemen, die bijzondere oplossingen vereisen;
VERONTRUST door de voortdurende achteruitgang van die hulpbronnen;
ZICH BEWUST VAN het feit dat plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw de gezamenlijke zorg zijn van alle landen, gezien het feit dat zij allemaal in hoge mate afhankelijk zijn van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw uit andere landen;
ERKENNEND dat het behouden, exploreren, verzamelen, karakteriseren, evalueren en documenteren van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van wezenlijk belang zijn voor het bereiken van de doelstellingen van de Verklaring van Rome inzake de Wereldvoedselzekerheid en het Actieplan van de wereldvoedseltop en voor een duurzame ontwikkeling van de landbouw voor huidige en toekomstige generaties, en dat er een dringende noodzaak bestaat om de capaciteit van de ontwikkelingslanden en de landen met een overgangseconomie te versterken teneinde dergelijke taken te verwezenlijken;
NOTA NEMEND van het feit dat het Wereldactieplan inzake het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw een internationaal overeengekomen referentiekader vormt voor dergelijke activiteiten;
BOVENDIEN ERKENNEND dat plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw de onmisbare grondstof vormen voor genetische veredeling van gewassen, door het selecteren van boeren, klassieke plantenveredeling of moderne biotechnologieën, en dat ze van essentieel belang zijn voor de aanpassing aan onvoorziene veranderingen in het milieu en toekomstige menselijke behoeften;
BEVESTIGEND dat de bijdragen die boeren uit alle streken van de wereld, met name in de gebieden van oorsprong en diversiteit, hebben geleverd, op dit moment leveren en in de toekomst zullen leveren aan behoud, veredeling en beschikbaarheid van deze hulpbronnen, de basis vormen voor de rechten van de boer;
TEVENS BEVESTIGEND dat de in dit Verdrag erkende rechten op behoud, gebruik, uitwisseling en verkoop van op boerderijen bewaarde zaden en ander materiaal voor vermeerdering, en de rechten om deel te nemen aan de besluitvorming met betrekking tot en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, van wezenlijk belang zijn voor de toepassing van de rechten van de boer, en voor het bevorderen van die rechten op nationaal en internationaal niveau;
ERKENNEND dat dit Verdrag en andere voor dit Verdrag relevante internationale overeenkomsten elkaar wederzijds dienen te ondersteunen met het oog op een duurzame landbouw en voedselzekerheid;
BEVESTIGEND dat niets in dit Verdrag dient te worden uitgelegd in de zin dat het een verandering impliceert in de rechten en plichten van de verdragsluitende partijen krachtens andere internationale overeenkomsten;
IN DE MENING dat hetgeen hier is uiteengezet niet bedoeld is om een hiërarchie te creëren tussen dit Verdrag en andere internationale overeenkomsten;
ZICH BEWUST VAN het feit dat in vraagstukken met betrekking tot het beheer van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, de landbouw, het milieu en de handel samenkomen, en overtuigd van het feit dat er synergie tussen deze sectoren dient te bestaan;
ZICH BEWUST VAN hun verantwoordelijkheid jegens huidige en toekomstige generaties om de mondiale diversiteit van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in stand te houden;
ERKENNEND dat in de uitoefening van hun soevereine rechten op plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, de staten wederzijds voordeel kunnen hebben van het creëren van een efficiënt multilateraal systeem om toegang tot een onderhandelde selectie van deze hulpbronnen te vergemakkelijken en voordelen die voortvloeien uit het gebruik ervan eerlijk en billijk te verdelen; en
GELEID DOOR DE WENS een internationaal verdrag te sluiten in het kader van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, hierna FAO te noemen, krachtens artikel XIV van het statuut van de FAO,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
TITEL I
INLEIDING
Artikel 1
Doelstellingen
1.1. De doelstellingen van dit Verdrag zijn het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik ervan in overeenstemming met het Verdrag inzake biologische diversiteit, ten behoeve van een duurzame landbouw en voedselzekerheid.
1.2. Deze doelstellingen worden bereikt door een nauw verband te leggen tussen dit Verdrag en de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties en het Verdrag inzake biologische diversiteit.
Artikel 2
Gebruikte termen
Voor de toepassing van dit Verdrag hebben de hiernavolgende termen de volgende betekenis. De omschrijvingen zijn niet van toepassing op de internationale handel in producten.
„Behoud in situ”: het behoud van ecosystemen en natuurlijke habitats en de instandhouding en het herstel van levensvatbare populaties van soorten in hun natuurlijke omgeving en, in het geval van gecultiveerde plantensoorten, in de omgeving waarin zij hun onderscheidende kenmerken hebben ontwikkeld.
„Behoud ex situ”: het behoud van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw buiten hun natuurlijke habitat.
„Plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw”: al het genetisch materiaal van plantaardige oorsprong met een werkelijke of potentiële waarde voor voeding en landbouw.
„Genetisch materiaal”: al het materiaal van plantaardige oorsprong, waaronder het materiaal voor vermenigvuldiging en plantenvermeerdering, dat functionele eenheden van de erfelijkheid bevat.
„Variëteit”: een groep planten binnen één enkele botanische taxon van de laagst bekende rang, die wordt gedefinieerd door de vermeerderende onderscheidende kenmerken en andere genetische kenmerken.
„Verzameling ex situ”: een verzameling plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die buiten hun natuurlijke omgeving in stand wordt gehouden.
„Gebied van oorsprong”: een geografische zone waar een plantensoort, hetzij gecultiveerd hetzij niet-gecultiveerd, voor het eerst haar onderscheidende kenmerken heeft ontwikkeld.
„Gebied met een diversiteit van gewassen”: een geografische zone met een hoog niveau in genetische diversiteit voor gecultiveerde plantensoorten onder in situ-omstandigheden.
Artikel 3
Werkingssfeer
Dit Verdrag heeft betrekking op plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw.
TITEL II
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 4
Algemene verplichtingen
Elke verdragsluitende partij garandeert dat de in dit Verdrag overeengekomen verplichtingen overeenkomstig haar wetten, reglementen en procedures zijn.
Artikel 5
Instandhouding, exploratie, verzameling, karakterisering, evaluatie en documentatie van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw
5.1 Elke verdragsluitende partij dient, overeenkomstig de nationale wetgeving, en zo nodig in samenwerking met andere verdragsluitende partijen, een geïntegreerde aanpak te bevorderen van de exploratie, het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, en dient in voorkomende gevallen:
a) |
onderzoek te verrichten naar en inventarissen op te stellen van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, rekening houdend met de situatie en het variatieniveau van bestaande populaties, met inbegrip van die populaties die gebruikt zouden kunnen worden en, zo nodig, elke bedreiging van die populaties te evalueren; |
b) |
het verzamelen van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw en het vergaren van relevante informatie met betrekking tot die hulpbronnen die worden bedreigd of die gebruikt zouden kunnen worden, te bevorderen; |
c) |
in voorkomende gevallen de inspanningen van boeren en van plaatselijke gemeenschappen om hun plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw op de boerderijen te beheren en in stand te houden, te bevorderen en te ondersteunen; |
d) |
het behoud in situ te bevorderen van aan gecultiveerde planten verwante niet-gecultiveerde planten en niet-gecultiveerde planten voor de productie van voedingsmiddelen, ook in beschermde gebieden, door onder andere de inspanningen van de plaatselijke en inheemse gemeenschappen te steunen; |
e) |
samen te werken om de ontwikkeling van een efficiënt en duurzaam systeem voor het behoud ex situ te bevorderen, met passende aandacht voor de noodzaak van een toereikende documentatie, karakterisering, regeneratie en evaluatie, en de verbetering en de overdracht van daartoe gepaste technologieën te bevorderen, met het doel het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw te verbeteren; |
f) |
toezicht te houden op het behoud van de levensvatbaarheid, het variatieniveau en de genetische gaafheid van verzamelingen van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw. |
5.2. De verdragsluitende partijen dienen in voorkomende gevallen maatregelen te treffen om bedreigingen voor plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw tot een minimum terug te dringen of, indien mogelijk, te elimineren.
Artikel 6
Duurzaam gebruik van plantgenetische hulpbronnen
6.1. De verdragsluitende partijen dienen passende beleidsmaatregelen en juridische maatregelen uit te werken en te handhaven ter bevordering van het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw.
6.2. Voor het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw kunnen met name de volgende maatregelen worden getroffen:
a) |
het nastreven van een rechtvaardig landbouwbeleid ter bevordering, waar nodig, van het opzetten en instandhouden van verschillende landbouwsystemen die gunstig zijn voor het duurzame gebruik van landbouwbiologische diversiteit en andere natuurlijke hulpbronnen; |
b) |
het versterken van onderzoek ter bevordering en instandhouding van biologische diversiteit door zo veel mogelijk de intra- en interspecifieke variatie te vergroten ten gunste van de boeren, met name ten gunste van boeren die hun eigen variëteiten kweken en gebruiken en ecologische beginselen toepassen om de grond vruchtbaar te houden en ziekten, adventieven en schadelijke organismen te bestrijden; |
c) |
het bevorderen, waar nodig, van initiatieven op het gebied van plantenveredeling waardoor, met de deelname van met name boeren in ontwikkelingslanden, de capaciteit kan worden versterkt om variëteiten te verkrijgen die speciaal zijn aangepast aan de maatschappelijke, economische en ecologische omstandigheden, in het bijzonder in marginale gebieden; |
d) |
het vergroten van de genetische basis van gewassen en van het scala aan genetische diversiteit die boeren ter beschikking staat; |
e) |
het bevorderen, waar nodig, van een ruimer gebruik van plaatselijke en aan de plaatselijke omstandigheden aangepaste gewassen, variëteiten en weinig gebruikte soorten; |
f) |
het ondersteunen, waar nodig, van een ruimer gebruik van een verscheidenheid aan variëteiten en soorten in het beheer, het behoud en het duurzame gebruik van gewassen op boerderijen, en het leggen van nauwe verbanden tussen plantenveredeling en landbouwontwikkeling, om de kwetsbaarheid van gewassen en genetische achteruitgang terug te dringen en een toename te bevorderen van de mondiale productie van voedingsmiddelen die verenigbaar zijn met duurzame ontwikkeling; |
g) |
het onderzoeken en, waar nodig, wijzigen van het beleid inzake plantenveredeling en regelgeving op het gebied van verkoop van variëteiten en distributie van zaden. |
Artikel 7
Nationale verplichtingen en internationale samenwerking
7.1. Elke verdragsluitende partij dient, waar nodig, in haar beleid en programma's op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling activiteiten op te nemen die betrekking hebben op artikelen 5 en 6, en dient, rechtstreeks of via de FAO en andere relevante internationale organisaties, met andere verdragsluitende partijen samen te werken bij het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw.
7.2. De internationale samenwerking dient met name gericht te zijn op:
a) |
het ontwikkelen of versterken van de capaciteit van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie met betrekking tot het behoud en duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw; |
b) |
het stimuleren van internationale activiteiten ter bevordering van behoud, evaluatie, documentatie, genetische verbetering, plantenveredeling en zadenvermeerdering; en, overeenkomstig titel IV, het verspreiden, verschaffen van toegang tot en uitwisselen van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, en van passende informatie en technologie; |
c) |
het in stand houden en versterken van institutionele mechanismen zoals voorzien in titel V; |
d) |
het toepassen van het financieringsbeleid van artikel 18. |
Artikel 8
Technische bijstand
De verdragsluitende partijen komen overeen het verlenen van technische bijstand aan met name verdragsluitende partijen die ontwikkelingslanden zijn of landen met een overgangseconomie, te bevorderen, bilateraal of via relevante internationale organisaties, om de toepassing van dit Verdrag te vergemakkelijken.
TITEL III
RECHTEN VAN DE BOER
Artikel 9
Rechten van de boer
9.1. De verdragsluitende partijen erkennen de enorme bijdrage die de plaatselijke en inheemse gemeenschappen en boeren uit alle regio's van de wereld, met name van die boeren in de gebieden van oorsprong en gebieden met een diversiteit van gewassen, hebben geleverd en zullen blijven leveren, aan het behoud en de ontwikkeling van plantgenetische hulpbronnen die de basis vormen voor de voedingsmiddelen- en landbouwproductie over de hele wereld.
9.2. De verdragsluitende partijen komen overeen dat de verantwoordelijkheid voor het verwezenlijken van de rechten van de boer met betrekking tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw berust bij de nationale regeringen. Overeenkomstig de behoeften en prioriteiten van de boeren dient elke verdragsluitende partij, waar nodig en overeenkomstig de nationale wetgeving, passende maatregelen te treffen ter bescherming en bevordering van de rechten van de boer, waaronder:
a) |
bescherming van traditionele kennis die van belang is voor plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw; |
b) |
het recht op billijke deelname aan de verdeling van voordelen die voortvloeien uit het gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw; |
c) |
het recht om op nationaal niveau deel te nemen aan besluitvorming over zaken die betrekking hebben op het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw. |
9.3. Niets in dit artikel moet worden uitgelegd als een beperking van welk recht dan ook van boeren op behoud, gebruik, uitwisseling en verkoop van zaden of materiaal ter vermeerdering voorbehouden aan boerderijen, overeenkomstig de nationale wetgeving en in voorkomende gevallen.
TITEL IV
MULTILATERAAL SYSTEEM VAN TOEGANG TOT EN VERDELING VAN VOORDELEN
Artikel 10
Multilateraal systeem van toegang tot en verdeling van voordelen
10.1. In hun betrekkingen met andere staten erkennen de verdragsluitende partijen de soevereine rechten van staten op hun eigen plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, en dat de bevoegdheid om te bepalen wie toegang heeft tot die hulpbronnen bij de nationale autoriteiten ligt en onderworpen is aan nationale wetgeving.
10.2. In de uitoefening van hun soevereine rechten komen de verdragsluitende partijen overeen een efficiënt, doeltreffend en transparant multilateraal systeem te ontwikkelen om de toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw te vergemakkelijken, en op een eerlijke en billijke wijze de voordelen die voortvloeien uit het gebruik van die hulpbronnen te verdelen, op basis van complementariteit en wederzijdse versterking.
Artikel 11
Bereik van het multilateraal systeem
11.1. Om de doelstellingen van het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen die voortvloeien uit het gebruik ervan, zoals bepaald in artikel 1, te kunnen bereiken, is het multilateraal systeem van toepassing op de in aanhangsel I genoemde plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, zoals vastgesteld overeenkomstig criteria voor voedselzekerheid en onderlinge afhankelijkheid.
11.2. Het in artikel 11, lid 1 genoemd multilateraal systeem dient alle in aanhangsel I genoemde plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw te bevatten die onder beheer en toezicht van de verdragsluitende partijen staan en publiek domein zijn. Om een zo groot mogelijke toepassing van het multilateraal systeem te bewerkstelligen, verzoeken de verdragsluitende partijen alle overige bezitters van de in aanhangsel I genoemde plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die hulpbronnen te laten opnemen in het multilateraal systeem.
11.3. De verdragsluitende partijen komen tevens overeen om passende maatregelen te treffen om natuurlijke personen en rechtspersonen in hun ambtsgebied die in aanhangsel I genoemde plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw bezitten, aan te moedigen om deze hulpbronnen te laten opnemen in het multilateraal systeem.
11.4. Binnen twee jaar na inwerkingtreding van het Verdrag dient het bestuursorgaan de vorderingen die gemaakt zijn bij het opnemen in het multilateraal systeem van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw waarnaar wordt verwezen in artikel 11, lid 3, te evalueren. Op grond van deze evaluatie beslist het bestuursorgaan of natuurlijke personen en rechtspersonen waarnaar wordt verwezen in artikel 11, lid 3, en die genoemde plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw niet hebben laten opnemen in het multilateraal systeem, toegang moeten blijven houden tot dit systeem, of dat er andere passende maatregelen dienen te worden getroffen.
11.5. Het multilateraal systeem moet ook de in aanhangsel I genoemde plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw bevatten die in stand worden gehouden in verzamelingen ex situvan de internationale instituten voor landbouwonderzoek van de Adviesgroep inzake internationaal landbouwonderzoek (GCRAI), zoals bepaald in artikel 15, lid 1, onder a), en door andere internationale instellingen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, lid 5.
Artikel 12
Verschaffen van toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw binnen het multilateraal systeem
12.1. De verdragsluitende partijen komen overeen dat toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw binnen het multilateraal systeem zoals omschreven in artikel 11, wordt verschaft overeenkomstig de bepalingen in dit Verdrag.
12.2. De verdragsluitende partijen komen overeen de noodzakelijke juridische maatregelen of andere passende maatregelen te treffen om genoemde toegang te verschaffen aan andere verdragsluitende partijen door middel van het multilateraal systeem. Te dien einde dient genoemde toegang ook te worden verschaft aan natuurlijke personen en rechtspersonen onder jurisdictie van een verdragsluitende partij, met toepassing van het bepaalde in artikel 11, lid 4.
12.3. Genoemde toegang wordt verschaft op grond van de volgende voorwaarden:
a) |
toegang wordt alleen verschaft voor gebruik en behoud voor onderzoek, veredeling en scholing ten behoeve van voeding en landbouw, mits dit doel geen chemische, farmaceutische en/of andere industriële toepassingen inhoudt die niet op voedingsmiddelen noch veevoeder zijn gericht. In het geval van gewassen met meervoudige toepassingen (al dan niet voor voedingsdoeleinden) is het belang van die gewassen voor de voedselzekerheid de bepalende factor voor opneming ervan in het multilateraal systeem en voor het al dan niet beschikbaar zijn voor toegankelijkheid; |
b) |
toegang wordt prompt verschaft, zonder dat de oorsprong van elk monster hoeft te worden vastgesteld, en kosteloos, of, indien er kosten worden berekend, mogen deze de betreffende minimumkosten niet overtreffen; |
c) |
alle beschikbare paspoortgegevens en, overeenkomstig geldende wetgeving, alle andere daarmee verband houdende beschikbare niet vertrouwelijke informatie worden verschaft met de plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw waarin is voorzien; |
d) |
ontvangers mogen geen enkel recht op intellectuele eigendom opeisen of andere rechten die een beperking inhouden van de toegang tot de plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, of de genetische delen of bestanddelen daarvan, in de vorm zoals ze zijn opgenomen in het multilateraal systeem; |
e) |
toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die zich in de ontwikkelingsfase bevinden, waaronder het materiaal dat boeren aan het ontwikkelen zijn, wordt verschaft gedurende de ontwikkelingsfase, en of deze wordt verschaft wordt bepaald door degene die het materiaal ontwikkelt; |
f) |
toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die beschermd worden door rechten op intellectuele eigendom of rechten van andere aard, dient in overeenstemming te zijn met relevante internationale overeenkomsten en de vigerende nationale wetgeving; |
g) |
ontvangers van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw waartoe zij toegang hebben gekregen op grond van het multilateraal systeem, en die die hulpbronnen in stand hebben gehouden, dienen deze hulpbronnen ter beschikking te blijven stellen van het multilateraal systeem, overeenkomstig het bepaalde in dit Verdrag; |
h) |
onverminderd de overige bepalingen in dit artikel, komen de verdragsluitende partijen overeen dat toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in in situ-omstandigheden wordt verschaft overeenkomstig de nationale wetgeving of, bij het ontbreken hiervan, overeenkomstig voorschriften die het bestuursorgaan kan vaststellen. |
12.4. Te dien einde dient, overeenkomstig het bepaalde in bovengenoemd artikel 12, lid 2, en artikel 12, lid 3, toegang te worden verschaft conform een modelovereenkomst inzake overdracht van materiaal (MTA), dat moet worden goedgekeurd door het bestuursorgaan en dat de bepalingen van artikel 12, lid 3, onder a), d) en g), dient te bevatten, alsmede de bepalingen met betrekking tot de verdeling van voordelen zoals genoemd in artikel 13, lid 2, onder d), ii), en andere relevante bepalingen in dit Verdrag, alsmede de bepaling dat de ontvanger van de plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw dient te eisen dat de voorwaarden van de Overeenkomst inzake overdracht van materiaal van toepassing zijn op de overdracht van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw aan een andere persoon of een ander orgaan, alsmede op alle volgende overdrachten van die plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw.
12.5. De verdragsluitende partijen waarborgen dat in hun rechtstelsel de mogelijkheid bestaat om beroep in te dienen, overeenkomstig toepasselijke wettelijke vereisten, ingeval er zich contractuele geschillen voordoen in het kader van genoemde overeenkomsten inzake overdracht van materiaal, erkennend dat verplichtingen die voortvloeien uit deze overeenkomsten uitsluitend betrekking hebben op partijen in die overeenkomsten.
12.6. De verdragsluitende partijen komen overeen dat in noodgevallen ten gevolge van rampen toegang tot passende plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van het multilateraal systeem wordt verschaft om een bijdrage te leveren aan het herstel van landbouwsystemen, in samenwerking met de hulpverlenende coördinatoren.
Artikel 13
Verdeling van voordelen in het multilateraal systeem
13.1. De verdragsluitende partijen erkennen dat de betere toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die zijn opgenomen in het multilateraal systeem op zichzelf een belangrijk voordeel is van het multilateraal systeem, en komen overeen dat voordelen die hieruit voortvloeien op een eerlijke en billijke wijze worden verdeeld overeenkomstig de bepalingen in dit artikel.
13.2. De verdragsluitende partijen komen overeen dat voordelen die voortvloeien uit het gebruik, inclusief het commerciële gebruik, van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in het multilateraal systeem, eerlijk en billijk dienen te worden verdeeld door middel van de volgende mechanismen: uitwisseling van informatie, toegang tot en overdracht van technologie, capaciteitsopbouw en verdeling van de voordelen die voortvloeien uit commercialisering, rekening houdend met de activiteiten die de voorkeur genieten in het lopende wereldactieplan en onder leiding van het bestuursorgaan.
a) |
Uitwisseling van informatie De verdragsluitende partijen komen overeen informatie ter beschikking te stellen die, onder andere, bestaat uit catalogi en inventarislijsten, informatie over technologieën, resultaten van technisch, wetenschappelijk en sociaal-economisch onderzoek, waaronder karakterisering, evaluatie en gebruik, met betrekking tot de plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die vallen onder het multilateraal systeem. Deze informatie, voorzover niet vertrouwelijk, dient ter beschikking te worden gesteld conform geldende wetgeving en overeenkomstig nationale bevoegdheden. Genoemde informatie dient ter beschikking te worden gesteld aan alle verdragsluitende partijen in dit Verdrag door middel van het informatiesysteem zoals beschreven in artikel 17. |
b) |
Toegang tot en overdracht van technologie
|
c) |
Capaciteitsopbouw Rekening houdend met de behoeften van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, die tot uitdrukking worden gebracht in de prioriteit die zij geven aan capaciteitsopbouw met betrekking tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in hun plannen en programma's, indien van kracht, komen de verdragsluitende partijen met betrekking tot de plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die zijn opgenomen in het multilateraal systeem overeen om prioriteit te geven aan: i) het opzetten en/of versterken van programma's voor wetenschappelijk en technisch onderwijs en scholing in het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, ii) het opzetten en versterken van faciliteiten voor behoud en duurzaam gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, met name in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, en iii) het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, bij voorkeur en indien mogelijk in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, in samenwerking met instellingen in die landen, en het ontwikkelen van capaciteit voor dergelijk onderzoek in sectoren waar dit onderzoek nodig is. |
d) |
Verdeling van geldopbrengsten en andere voordelen die voortvloeien uit commercialisering
|
13.3. De verdragsluitende partijen komen overeen dat voordelen die voortvloeien uit het gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die zijn opgenomen in het multilateraal systeem, in de eerste plaats, direct of indirect, bestemd zijn voor boeren in alle landen, met name in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, die plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in stand houden en duurzaam gebruiken.
13.4. Het bestuursorgaan dient op zijn eerste vergadering het relevante beleid en de relevante criteria voor specifieke bijstand te bestuderen, in het kader van het overeengekomen financieringsbeleid zoals vastgesteld in artikel 18, voor het behoud van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in ontwikkelingslanden en in landen met een overgangseconomie, die een belangrijke bijdrage leveren aan de diversiteit van in het multilateraal systeem opgenomen plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, en/of specifieke behoeften hebben.
13.5. De verdragsluitende partijen erkennen dat het vermogen om het Wereldactieplan volledig toe te passen, in het bijzonder van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, in hoge mate afhangt van de doelmatige toepassing van dit artikel en van het financieringsbeleid zoals bepaald in artikel 18.
13.6. De verdragsluitende partijen dienen modaliteiten van een strategie inzake vrijwillige bijdragen voor verdeling van voordelen te onderzoeken, waarbij voedselproducerende landen die voordeel hebben van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw dienen mee te werken aan het multilateraal systeem.
TITEL V
COMPONENTEN VAN BIJSTAND
Artikel 14
Wereldactieplan
Erkennend dat het lopende Wereldactieplan voor het behoud en duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van belang is voor dit Verdrag, dienen de verdragsluitende partijen de doelmatige toepassing ervan te stimuleren, met name door middel van nationale maatregelen en waar nodig door middel van internationale samenwerking, om een coherent kader te scheppen ter bevordering van, met name, het ontwikkelen van capaciteit, overdracht van technologie en uitwisseling van informatie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 13.
Artikel 15
Verzamelingen ex situ van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw bij internationale centra voor landbouwonderzoek van de Adviesgroep internationaal landbouwonderzoek en andere internationale instellingen
15.1. De verdragsluitende partijen erkennen het belang voor dit Verdrag van de verzamelingen ex situ van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw bij internationale instituten voor landbouwonderzoek (IARC's) van de Adviesgroep inzake internationaal landbouwonderzoek (CGIAR). De verdragsluitende partijen doen een beroep op de IARC's om overeenkomsten te sluiten met het bestuursorgaan met betrekking tot die verzamelingen ex situ op grond van de volgende voorwaarden:
a) |
plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die zijn opgenomen in aanhangsel I van dit Verdrag en die bij de IARC's worden bewaard, worden ter beschikking gesteld overeenkomstig de bepalingen in titel IV van dit Verdrag; |
b) |
plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw anders dan die welke zijn opgenomen in aanhangsel I van dit Verdrag, die zijn verzameld vóór het in werking treden van het Verdrag en die worden bewaard door de IARC's, dienen ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig de bepalingen van de momenteel geldende Overeenkomst inzake overdracht van materiaal ter navolging van overeenkomsten tussen de IARC's en de FAO. Het bestuursorgaan zal deze Overeenkomst inzake overdracht van materiaal uiterlijk op de tweede gewone vergadering, in overleg met de IARC's, wijzigen overeenkomstig de relevante bepalingen van dit Verdrag, met name de artikelen 12 en 13, en op grond van de volgende voorwaarden:
|
c) |
de IARC's erkennen de bevoegdheid van het bestuursorgaan om algemene aanwijzingen te geven inzake verzamelingen ex situ die door hen worden bewaard en die vallen onder de bepalingen van dit Verdrag; |
d) |
de wetenschappelijke en technische faciliteiten waar die verzamelingen ex situ worden bewaard, blijven onder het gezag van de IARC's, die verplicht zijn om die verzamelingen ex situ te beheren en te besturen overeenkomstig internationaal aanvaarde normen, in het bijzonder de regelgeving inzake genenbanken die zijn geratificeerd door de Commissie genetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van de FAO; |
e) |
indien een IARC daarom verzoekt, dient de secretaris zich in te spannen om de gepaste technische bijstand te verlenen; |
f) |
de secretaris heeft te allen tijde recht van toegang tot de faciliteiten, en het recht om alle daar verrichte activiteiten die rechtstreeks verband houden met het behoud en de uitwisseling van materiaal zoals vermeld in dit artikel, te controleren; |
g) |
indien het correcte behoud van deze verzamelingen ex situ bij de IARC's wordt bemoeilijkt of bedreigd door wat voor omstandigheid dan ook, waaronder overmacht, dient de secretaris, met toestemming van het gastland, zo veel mogelijk bijstand te verlenen bij de evacuatie of overdracht ervan. |
15.2. De verdragsluitende partijen komen overeen toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die zijn opgenomen in aanhangsel I in het multilateraal systeem, te verschaffen aan IARC's van de CGIAR die overeenkomsten hebben gesloten met het bestuursorgaan conform dit Verdrag. Genoemde centra worden opgenomen in een lijst die de secretaris dient bij te houden en die op verzoek ter beschikking dient te worden gesteld aan de verdragsluitende partijen.
15.3. Materiaal anders dan het genoemde in aanhangsel I, dat de IARC's ontvangen en bewaren na inwerkingtreding van dit Verdrag, dient beschikbaar te zijn voor toegang onder voorwaarden die in overeenstemming zijn met wederzijds overeengekomen voorwaarden door de IARC's die het materiaal ontvangen, met het land van oorsprong van die hulpbronnen of het land dat deze hulpbronnen heeft ontvangen overeenkomstig het Verdrag inzake biologische diversiteit of andere toepasselijke wetgeving.
15.4. De verdragsluitende partijen worden aangemoedigd om IARC's die overeenkomsten met het bestuursorgaan hebben gesloten, toegang te verschaffen, onder wederzijds overeengekomen voorwaarden, tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die niet worden genoemd in aanhangsel I en die van belang zijn voor de programma's en activiteiten van de IARC's.
15.5. Het bestuursorgaan dient zich tevens in te spannen om overeenkomsten te sluiten voor de in dit artikel genoemde doeleinden met andere relevante internationale instellingen.
Artikel 16
Internationale netwerken van plantgenetische hulpbronnen
16.1. De bestaande samenwerking in internationale netwerken van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw zal worden bevorderd of verder ontwikkeld op basis van bestaande overeenkomsten en overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, teneinde een zo groot mogelijk bereik van deze hulpbronnen te bewerkstelligen.
16.2. De verdragsluitende partijen zullen, waar nodig, alle relevante instellingen, waaronder gouvernementele instellingen, particuliere instellingen, niet-gouvernementele instellingen, onderzoeksinstituten, instituten voor plantenveredeling en andere instituten, aanmoedigen om deel te nemen aan de internationale netwerken.
Artikel 17
Wereldwijd informatiesysteem inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw
17.1. De verdragsluitende partijen dienen samen te werken bij de ontwikkeling en versterking van een wereldwijd informatiesysteem om, uitgaande van bestaande informatiesystemen, uitwisseling van gegevens over wetenschappelijke, technische en ecologische zaken met betrekking tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw te vergemakkelijken, in het vooruitzicht dat die uitwisseling van informatie zal bijdragen tot het delen van de voordelen door informatie over plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw ter beschikking te stellen van alle verdragsluitende partijen. Voor het ontwikkelen van het wereldwijd informatiesysteem zal de medewerking worden gevraagd van het uitwisselingsmechanisme van het Verdrag inzake biologische diversiteit.
17.2. Op grond van kennisgeving door de verdragsluitende partijen en ter bescherming van het materiaal, dient vroegtijdig te worden gewaarschuwd voor gevaren die het doelmatig behoud van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw bedreigen.
17.3. De verdragsluitende partijen zullen samenwerken met de Commissie genetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van de FAO bij de periodieke herbeoordeling van de situatie van de plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw wereldwijd, teneinde het in artikel 14 genoemde Wereldactieplan te kunnen actualiseren.
TITEL VI
FINANCIËLE BEPALINGEN
Artikel 18
Financiële middelen
18.1. De verdragsluitende partijen verplichten zich om een financieringsbeleid te voeren voor de toepassing van dit Verdrag overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.
18.2. De doelstellingen van het financieringsbeleid zijn het versterken van beschikbaarheid, doorzichtigheid, efficiëntie en doelmatigheid van het verstrekken van financiële middelen om activiteiten in het kader van dit Verdrag te kunnen uitvoeren.
18.3. Om middelen vrij te maken voor activiteiten, plannen en programma's die de voorkeur genieten, met name in ontwikkelingslanden en in landen met een overgangseconomie, en rekening houdend met het Wereldactieplan, dient het bestuursorgaan periodiek een doelstelling te formuleren voor deze financiering.
18.4. Overeenkomstig dit financieringsbeleid:
a) |
dienen de verdragsluitende partijen in de bestuursorganen van relevante internationale mechanismen, fondsen en organen de noodzakelijke en passende maatregelen te treffen om te waarborgen dat gepaste prioriteit en aandacht wordt gegeven aan de doelmatige toewijzing van te verwachten en overeengekomen middelen voor de toepassing van plannen en programma's in het kader van dit Verdrag; |
b) |
de mate waarin verdragsluitende landen die ontwikkelingslanden zijn en verdragsluitende partijen die landen met een overgangseconomie zijn op doelmatige wijze hun verplichtingen krachtens dit Verdrag nakomen, is afhankelijk van de doelmatige toewijzing, in het bijzonder door de verdragsluitende partijen die ontwikkelde landen zijn, van de in dit artikel genoemde financiële middelen. Verdragsluitende partijen die ontwikkelingslanden zijn en verdragsluitende partijen die landen met een overgangseconomie zijn dienen in hun eigen plannen en programma's gepaste prioriteit te geven aan het ontwikkelen van hun capaciteit met betrekking tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw; |
c) |
verdragsluitende partijen die ontwikkelde landen zijn verstrekken tevens financiële middelen, en verdragsluitende partijen die ontwikkelingslanden zijn en verdragsluitende partijen die landen met een overgangseconomie zijn benutten die financiële middelen voor de toepassing van dit Verdrag via bilaterale, regionale en multilaterale kanalen. In die kanalen dient het in artikel 19, lid 3, onder f), genoemde mechanisme te worden opgenomen; |
d) |
elke verdragsluitende partij verplicht zich ertoe nationale activiteiten te ontplooien en financiële middelen voor die activiteiten te verstrekken ten behoeve van het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, overeenkomstig de nationale capaciteit en de financiële middelen van die partij. De verstrekte financiële middelen mogen niet worden aangewend voor doeleinden die strijdig zijn met dit Verdrag, in het bijzonder in sectoren die verband houden met de internationale handel in producten; |
e) |
de verdragsluitende partijen komen overeen dat de financiële voordelen die voortvloeien uit het bepaalde in artikel 13, lid 2, onder d), onderdeel vormen van het financieringsbeleid; |
f) |
vrijwillige bijdragen kunnen ook worden gegeven door verdragsluitende partijen, de particuliere sector, rekening houdend met de bepalingen in artikel 13, niet-gouvernementele instanties en andere bronnen. De verdragsluitende partijen komen overeen dat het bestuursorgaan de modaliteiten van een beleid om dergelijke bijdragen te stimuleren onderzoekt. |
18.5. De verdragsluitende partijen komen overeen dat prioriteit wordt gegeven aan de tenuitvoerlegging van plannen en programma's die zijn overeengekomen voor boeren in ontwikkelingslanden, met name in landen die het minst ontwikkeld zijn en landen met een overgangseconomie, die op duurzame wijze plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in stand houden en gebruiken.
TITEL VII
INSTITUTIONELE BEPALINGEN
Artikel 19
Bestuursorgaan
19.1. Ten behoeve van dit Verdrag wordt een bestuursorgaan samengesteld, bestaande uit alle verdragsluitende partijen.
19.2. Alle besluiten van het bestuursorgaan dienen met algemene stemmen te worden genomen, tenzij eenstemmigheid wordt bereikt over een andere wijze van besluitvorming over bepaalde maatregelen, met dien verstande dat altijd eenstemmigheid is vereist met betrekking tot de artikelen 23 en 24.
19.3. De taken van het bestuursorgaan bestaan uit het bevorderen van de volledige toepassing van dit Verdrag, rekening houdend met de doelstellingen ervan, en in het bijzonder:
a) |
het geven van aanwijzingen en algemene richtsnoeren met betrekking tot het toezicht op en de goedkeuring van aanbevelingen die nodig zijn voor de toepassing van dit Verdrag, en in het bijzonder voor de werking van het multilateraal systeem; |
b) |
het goedkeuren van plannen en programma's voor de toepassing van dit Verdrag; |
c) |
het bij de eerste vergadering goedkeuren en periodiek herzien van het financieringsbeleid voor de toepassing van dit Verdrag, overeenkomstig de bepalingen in artikel 18; |
d) |
het goedkeuren van de begroting voor dit Verdrag; |
e) |
het onderzoeken van de mogelijkheid om, mits men beschikt over de noodzakelijke middelen, de eventueel noodzakelijke hulporganen op te zetten met hun respectieve mandaten en in de respectieve samenstelling; |
f) |
het opzetten, waar nodig, van een passend mechanisme, zoals bijvoorbeeld een fiduciaire rekening, om de financiële middelen die op die rekening worden gestort voor de toepassing van dit Verdrag te innen en te gebruiken; |
g) |
het opzetten en handhaven van samenwerking met andere relevante internationale organisaties en verdragsorganen, waaronder de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, met betrekking tot kwesties die in dit Verdrag zijn opgenomen, waaronder deelname van die organisaties aan het financieringsbeleid; |
h) |
het bestuderen en zo nodig goedkeuren van wijzigingen van dit Verdrag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 23; |
i) |
het bestuderen en zo nodig goedkeuren van wijzigingen van de aanhangsels bij dit Verdrag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 24; |
j) |
het bestuderen van de modaliteiten van een beleid om vrijwillige bijdragen te stimuleren, met name met betrekking tot de artikelen 13 en 18; |
k) |
het bekleden van alle andere functies die noodzakelijk zouden kunnen zijn voor het bereiken van de doelstellingen van dit Verdrag; |
l) |
het nota nemen van relevante besluiten van de Conferentie van partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit en van andere belangrijke internationale organisaties en verdragsorganen; |
m) |
het zo nodig informeren van de Conferentie van partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit en andere relevante internationale organisaties en verdragsorganen over zaken die betrekking hebben op de toepassing van dit Verdrag; |
n) |
het goedkeuren van de bepalingen van overeenkomsten met de IARC's en andere internationale instellingen op grond van artikel 15 en het bestuderen en wijzigen van de Overeenkomst inzake overdracht van materiaal waarnaar wordt verwezen in artikel 15. |
19.4. Op grond van het bepaalde in artikel 19, lid 6, heeft iedere verdragsluitende partij stemrecht en kan zij op vergaderingen van het bestuursorgaan worden vertegenwoordigd door een vertegenwoordiger, die kan worden vergezeld door een plaatsvervanger, en door deskundigen en adviseurs. Plaatsvervangers, deskundigen en adviseurs kunnen deelnemen aan de beraadslagingen van het bestuursorgaan maar hebben geen stemrecht, behalve in het geval zij naar behoren bevoegd zijn om de afgevaardigde te vervangen.
19.5. De Verenigde Naties, haar gespecialiseerde organisaties, de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, en elke staat die geen verdragsluitende partij is bij dit Verdrag, kunnen worden vertegenwoordigd in de hoedanigheid van waarnemers bij vergaderingen van het bestuursorgaan. Alle andere organen of instellingen, gouvernementeel of niet-gouvernementeel, die gekwalificeerd zijn op gebieden die betrekking hebben op behoud en duurzaam gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, en die de secretaris te kennen hebben gegeven dat zij vertegenwoordigd willen zijn in de hoedanigheid van waarnemer bij een vergadering van het bestuursorgaan, kunnen worden toegelaten tenzij ten minste een derde van de aanwezige verdragsluitende partijen zich hiertegen verzet. Toelating en deelname van waarnemers zijn onderworpen aan het door het bestuursorgaan goedgekeurd intern reglement.
19.6. Een organisatie die lid is van de FAO en die verdragsluitende partij is, en de lidstaten van die organisatie van de FAO die verdragsluitende partijen zijn, oefenen hun rechten als lid uit en dienen hun verplichtingen als zodanig na te komen, overeenkomstig, mutatis mutandis, het statuut en het algemeen reglement van de FAO.
19.7. Het bestuursorgaan dient zijn eigen reglement van orde en financieel reglement, die niet strijdig mogen zijn met dit Verdrag, goed te keuren en zo nodig te wijzigen.
19.8. Op elke vergadering van het bestuursorgaan is voor het behalen van het quorum de aanwezigheid vereist van afgevaardigden die een meerderheid vertegenwoordigen van de verdragsluitende partijen.
19.9. Het bestuursorgaan dient minstens een keer per twee jaar gewone vergaderingen te beleggen. Deze vergaderingen moeten zo veel mogelijk samenvallen met de gewone vergaderingen van de Commissie genetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van de FAO.
19.10. Buitengewone vergaderingen van het bestuursorgaan dienen te worden gehouden op elk ander moment dat deze nodig worden geacht, of na een schriftelijk ingediend verzoek van een verdragsluitende partij, mits dit verzoek wordt ondersteund door minstens een derde van de verdragsluitende partijen.
19.11. Het bestuursorgaan kiest zijn voorzitter en zijn vice-voorzitters (samen het zogenoemde „Bureau”), overeenkomstig zijn reglement van orde.
Artikel 20
Secretariaat
20.1. De secretaris van het bestuursorgaan wordt benoemd door de algemeen directeur van de FAO, met goedkeuring van het bestuursorgaan. De secretaris wordt bijgestaan door het personeel dat nodig wordt geacht.
20.2. De secretaris kwijt zich van de volgende taken:
a) |
het beleggen van en het verlenen van administratieve bijstand bij vergaderingen van het bestuursorgaan en eventuele andere ondersteunende organen; |
b) |
het bijstaan van het bestuursorgaan in de uitoefening van zijn functies, in het bijzonder het uitvoeren van concrete taken die het bestuursorgaan hem kan opleggen; |
c) |
het opstellen van een verslag van de activiteiten van het bestuursorgaan. |
20.3. De secretaris informeert alle verdragsluitende partijen en de directeur-generaal over:
a) |
besluiten van het bestuursorgaan, binnen een termijn van 60 dagen na goedkeuring ervan; |
b) |
informatie die hij ontvangt van verdragsluitende partijen overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag. |
20.4. De secretaris verschaft documentatie voor de vergaderingen van het bestuursorgaan in de zes talen van de Verenigde Naties.
20.5. De secretaris werkt samen met andere organisaties en verdragsorganen, waaronder het secretariaat van het Verdrag inzake biologische diversiteit, om de doelstellingen van dit Verdrag te bereiken.
Artikel 21
Naleving
Het bestuursorgaan dient op zijn eerste vergadering doelmatige samenwerkingsprocedures en operationele mechanismen ter bevordering van de naleving van de bepalingen van dit Verdrag en ter behandeling van de gevallen van niet-nakoming te bestuderen en goed te keuren. Deze procedures en mechanismen omvatten zo nodig het houden van toezicht en het geven van advies of bijstand, ook van juridische aard, in het bijzonder aan ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie.
Artikel 22
Regeling van geschillen
22.1. Ingeval tussen verdragsluitende partijen een geschil ontstaat betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag, trachten de betrokken partijen dit op te lossen door middel van onderhandelingen.
22.2. Indien de betrokken partijen geen overeenstemming kunnen bereiken door middel van onderhandelingen, kunnen zij gezamenlijk verzoeken om de goede diensten van of bemiddeling door een derde.
22.3. Bij de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit Verdrag dan wel bij de toetreding hiertoe kan elke verdragsluitende partij verklaren, door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris, dat zij, ten aanzien van een geschil dat niet is opgelost in overeenstemming met artikel 22, lid 1, of artikel 22, lid 2, één van beide of beide hierna te noemen middelen voor geschillenbeslechting als dwingend beschouwt:
a) |
arbitrage in overeenstemming met de procedure als vastgelegd in titel 1 van aanhangsel II bij dit Verdrag; |
b) |
voorlegging van het geschil aan het Internationaal Gerechtshof. |
22.4. Indien de partijen bij het geschil niet dezelfde of geen enkele procedure hebben aanvaard in overeenstemming met artikel 22, lid 3, wordt het geschil onderworpen aan conciliatie in overeenstemming met titel 2 van aanhangsel II bij dit Verdrag, tenzij de partijen anders overeenkomen.
Artikel 23
Wijzigingen op het Verdrag
23.1. Wijzigingen op dit Verdrag kunnen worden voorgesteld door elke verdragsluitende partij.
23.2. Wijzigingen op dit Verdrag worden aangenomen op een vergadering van het bestuursorgaan. De tekst van een voorgestelde wijziging op dit Verdrag wordt ten minste zes maanden vóór de vergadering waarop zij ter aanneming wordt voorgelegd, door het secretariaat aan de verdragsluitende partijen medegedeeld.
23.3. Alle wijzigingen op dit Verdrag mogen uitsluitend met algemene stemmen van de op de vergadering van het bestuursorgaan aanwezige verdragsluitende partijen worden aangenomen.
23.4. De door het bestuursorgaan aangenomen wijzigingen worden tussen de verdragsluitende partijen die deze hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, van kracht op de negentigste dag na de neerlegging van de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door ten minste twee derde van de partijen bij dit Verdrag. Daarna worden de wijzigingen voor elke andere partij van kracht op de negentigste dag nadat die verdragsluitende partij haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van die wijzigingen heeft neergelegd.
23.5. Voor de toepassing van dit artikel zal een akte die is neergelegd door een organisatie die lid is van de FAO niet als additioneel worden beschouwd bij de akten die zijn neergelegd door de lidstaten van die organisatie.
Artikel 24
Aanhangsels
24.1. De aanhangsels bij dit Verdrag maken een integrerend deel uit van het Verdrag en een verwijzing naar dit Verdrag vormt tegelijkertijd een verwijzing naar de aanhangsels daarbij.
24.2. De bepalingen in artikel 23 met betrekking tot wijzigingen op dit Verdrag zijn van toepassing op wijzigingen in de aanhangsels.
Artikel 25
Ondertekening
Dit Verdrag staat open voor ondertekening bij de FAO van 3 november 2001 tot en met 4 november 2004 voor alle leden van de FAO en alle staten die, hoewel zij geen lid zijn van de FAO, lid zijn van de Verenigde Naties, een van haar gespecialiseerde organisaties of de Internationale Organisatie voor Atoomenergie.
Artikel 26
Bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring
Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door de in artikel 25 vermelde leden en niet-leden van de FAO. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring dienen te worden neergelegd bij de depositaris.
Artikel 27
Toetreding
Dit Verdrag staat open voor toetreding door alle leden van de FAO en alle staten die, hoewel zij geen lid zijn van de FAO, lid zijn van de Verenigde Naties, een van haar gespecialiseerde organisaties of de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, vanaf de datum waarop het Verdrag is gesloten voor ondertekening. De akten van toetreding worden neergelegd bij de depositaris.
Artikel 28
Inwerkingtreding
28.1. Behoudens het bepaalde in artikel 29, lid 2, treedt dit Verdrag in werking op de negentigste dag na de datum van de neerlegging van de veertigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding mits er minstens 20 akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding zijn neergelegd door leden van de FAO.
28.2. Voor elk lid van de FAO en elke staat die, hoewel hij niet lid is van de FAO, lid is van de Verenigde Naties, een van haar gespecialiseerde organisaties of de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt dan wel hiertoe toetreedt, treedt het in werking op de negentigste dag na de datum van neerlegging, overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de veertigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door dat lid of die staat.
Artikel 29
Organisaties die lid zijn van de FAO
29.1. Wanneer een organisatie die lid is van de FAO een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding tot dit Verdrag neerlegt, dient deze organisatie, overeenkomstig het bepaalde in artikel II, lid 7, van het statuut van de FAO, elke verandering met betrekking tot de verdeling van bevoegdheden mede te delen die is aangebracht in de verklaring inzake bevoegdheden die is overgelegd krachtens artikel II, lid 5, van het statuut van de FAO, indien dit nodig is met het oog op haar aanvaarding van dit Verdrag. Elke verdragsluitende partij van dit Verdrag kan te allen tijde een organisatie die lid is van de FAO en die verdragsluitende partij is, verzoeken om mee te delen wie van de organisaties die lid zijn van de FAO en de lidstaten van de FAO verantwoordelijk zijn voor de toepassing van concrete aangelegenheden die worden geregeld in dit Verdrag. De organisatie die lid is van de FAO dient deze informatie binnen een redelijke termijn te verschaffen.
29.2. Akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring, toetreding of opzegging die zijn neergelegd door een organisatie die lid is van de FAO, worden niet beschouwd als additioneel bij de akten die door haar lidstaten zijn neergelegd.
Artikel 30
Voorbehouden
Ten aanzien van dit Verdrag kan geen enkel voorbehoud worden gemaakt.
Artikel 31
Niet-verdragsluitende partijen
De verdragsluitende partijen dienen elk lid van de FAO of een andere staat die geen verdragsluitende partij is bij dit Verdrag, te stimuleren dit Verdrag te aanvaarden.
Artikel 32
Opzegging
32.1. Na het verstrijken van twee jaar na de datum waarop dit Verdrag voor een verdragsluitende partij in werking is getreden, kan die verdragsluitende partij te allen tijde het Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris. De depositaris stelt alle verdragsluitende partijen hiervan onverwijld op de hoogte.
32.2. De opzegging wordt van kracht na het verstrijken van een jaar na de datum waarop de kennisgeving van opzegging is ontvangen.
Artikel 33
Ontbinding
33.1. Dit Verdrag wordt automatisch ontbonden indien en wanneer, als gevolg van opzeggingen, het aantal verdragsluitende partijen minder dan 40 bedraagt, tenzij de overige verdragsluitende partijen unaniem anders besluiten.
33.2. De depositaris stelt de andere verdragsluitende partijen op de hoogte wanneer het aantal verdragsluitende partijen minder dan 40 bedraagt.
33.3. In geval van ontbinding van het Verdrag wordt de overdracht van goederen geregeld door het door het bestuursorgaan goedgekeurd financieel reglement.
Artikel 34
Depositaris
De directeur-generaal van de FAO is depositaris van dit Verdrag.
Artikel 35
Authentieke teksten
De Engelse, de Arabische, de Chinese, de Spaanse, de Franse en de Russische teksten van dit Verdrag zijn gelijkelijk authentiek.
Aanhangsel I
LIJST VAN GECULTIVEERDE PLANTENSOORTEN DIE ZIJN OPGENOMEN IN HET MULTILATERAAL SYSTEEM
Voedselgewassen
Gecultiveerde plantensoorten |
Soort |
Opmerkingen |
Broodvrucht |
Artocarpus |
Alleen broodvrucht |
Asperge |
Asparagus |
|
Haver |
Avena |
|
Biet |
Beta |
|
Brassica-soorten |
Brassica et al. |
Hierin opgenomen zijn de soorten: Brassica, Armoracia, Barbarea, Camelina, Crambe, Diplotaxis, Eruca, Isatis, Lepidium, Raphanobrassica, Raphanus, Rorippa et Sinapis. Het gaat om olieachtige zaden en groenten zoals kool, koolzaad, mosterdplant, tuinkers, raket, radijs en raap. Niet opgenomen is de soort Lepidium meyenii (maca) |
Struikerwt |
Cajanus |
|
Kikkererwt |
Cicer |
|
Citrusvruchten |
Citrus |
Waaronder begrepen, als onderstammen, Poncirus en Fortunella |
Kokosnoot |
Cocos |
|
Belangrijkste aronskelkachtigen |
Colocasia, Xanthosoma |
Belangrijkste aronskelkachtigen: taro, colacase, chou caraïbe, malanga |
Wortel |
Daucus |
|
Yam |
Dioscorea |
|
Vingergierst |
Eleusine |
|
Aardbei |
Fragaria |
|
Zonnebloem |
Helianthus |
|
Gerst |
Hordeum |
|
Zoete aardappel |
Ipomoea |
|
Lathyrus |
Lathyrus |
|
Linze |
Lens |
|
Appel |
Malus |
|
Maniok |
Manihot |
Alleen Manihot esculenta |
Bananenboom, banaan |
Musa |
Behalve Musa textilis |
Rijst |
Oryza |
|
Parelgierst |
Pennisetum |
|
Bonen |
Phaseolus |
Behalve Phaseolus polyanthus |
Doperwten |
Pisum |
|
Rogge |
Secale |
|
Aardappel |
Solanum |
Hieronder begrepen de afdeling Tuberosa, behalve Solanum phureja |
Aubergine |
Solanum |
Hieronder begrepen de afdeling Melongena |
Sorghum |
Sorghum |
|
Triticale |
Triticosecale |
|
Tarwe |
Triticum et al. |
Hieronder begrepen Agropyron, Elymus en Secale |
Tuinboon/Wikke |
Vicia |
|
Cowpea et al. |
Vigna |
|
Maïs |
Zea |
Niet inbegrepen Zea perennis, Zea diploperennis et Zea luxurians |
Veevoeder
Geslacht |
Soort |
Voederpeulvruchten |
|
Astragalus |
Chinensis, cicer, arenarius |
Canavalia |
Ensiformis |
Coronilla |
Varia |
Hedysarum |
Coronarium |
Lathyrus |
Cicera, ciliolatus, hirsutus, ochrus, odoratus, sativus |
Lespedeza |
Cuneata, striata, stipulacea |
Lotus |
Corniculatus, subbiflorus, uliginosus |
Lupinus |
Albus, angustifolius, luteus |
Medicago |
Arborea, falcata, sativa, scutellata, rigidula, truncatula |
Melilotus |
Albus, officinalis |
Onobrychis |
Viciifolia |
Ornithopus |
Sativus |
Prosopis |
Affinis, alba, chilensis, nigra, pallida |
Pueraria |
Phaseoloides |
Trifolium |
Alexandrinum, alpestre, ambiguum, angustifolium, arvense, agrocicerum, hybridum, incarnatum, pratense, repens, resupinatum, rueppellianum, semipilosum, subterraneum, vesiculosum |
Grassen |
|
Andropogon |
Gayanus |
Agropyron |
Cristatum, desertorum |
Agrostis |
Stolonifera, tenuis |
Alopecurus |
Pratensis |
Arrhenatherum |
Elatius |
Dactylis |
Glomerata |
Festuca |
Arundinacea, gigantea, heterophylla, ovina, pratensis, rubra |
Lolium |
Hybridum, multiflorum, perenne, rigidum, temulentum |
Phalaris |
Aquatica, arundinacea |
Phleum |
Pratense |
Poa |
Alpina, annua, pratensis |
Tripsacum |
Laxum |
Andere voedergewassen |
|
Atriplex |
Halimus, nummularia |
Salsola |
Vermiculata |
Aanhangsel II
TITEL 1
ARBITRAGE
Artikel 1
De eisende partij stelt de secretaris in kennis van het feit dat de partijen een geschil onderwerpen aan arbitrage overeenkomstig artikel 22. In de kennisgeving dienen te worden vermeld het voorwerp van de arbitrage en met name de artikelen van het Verdrag waarvan de uitlegging of toepassing in het geding zijn. Indien de partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over het voorwerp van het geding voordat de voorzitter van het scheidsgerecht wordt aangewezen, wordt dit bepaald door het scheidsgerecht. De secretaris doet de aldus ontvangen informatie toekomen aan alle verdragsluitende partijen bij dit Verdrag.
Artikel 2
1. Bij geschillen tussen twee partijen bestaat het scheidsgerecht uit drie leden. Elk der partijen bij het geschil benoemt een scheidsman en de twee aldus benoemde scheidsmannen wijzen in onderlinge overeenstemming de derde scheidsman aan, die als voorzitter van het scheidsgerecht fungeert. Laatstgenoemde mag geen onderdaan zijn van één der partijen bij het geschil, noch zijn vaste woon- of verblijfplaats hebben op het grondgebied van één van die partijen, noch werkzaam zijn in dienst van één van hen, noch zich in enigerlei hoedanigheid met de zaak hebben beziggehouden.
2. Bij geschillen tussen meer dan twee verdragsluitende partijen, wijzen de partijen met hetzelfde belang gezamenlijk een scheidsman aan.
3. Een vacature wordt vervuld op de wijze als voorgeschreven voor de aanvankelijke benoeming.
Artikel 3
1. Indien binnen twee maanden na de benoeming van de tweede scheidsman geen voorzitter van het scheidsgerecht is aangewezen, wijst de directeur-generaal van de FAO op verzoek van een partij bij het geschil de voorzitter aan binnen een nieuwe termijn van twee maanden.
2. Indien één van de partijen bij het geschil binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek geen scheidsman heeft benoemd, kan de andere partij hiervan kennisgeving doen aan de directeur-generaal van de FAO, die de aanwijzing verricht binnen een nieuwe termijn van twee maanden.
Artikel 4
Het scheidsgerecht neemt zijn beslissingen in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag en het internationale recht.
Artikel 5
Tenzij de partijen bij het geding anders overeenkomen, stelt het scheidsgerecht zijn eigen procedureregels vast.
Artikel 6
Het scheidsgerecht kan op verzoek van één van de partijen bij het geschil essentiële voorlopige maatregelen ter bescherming aanbevelen.
Artikel 7
De partijen bij het geschil dienen de werkzaamheden van het scheidsgerecht te vergemakkelijken en dienen met name, met gebruikmaking van alle hun ter beschikking staande middelen:
a) |
aan het scheidsgerecht alle terzake dienende stukken, gegevens en voorzieningen ter beschikking te stellen, en |
b) |
het scheidsgerecht in staat te stellen, indien nodig, getuigen en deskundigen op te roepen en hun verklaring te doen optekenen. |
Artikel 8
De partijen bij het geschil en de scheidsmannen zijn verplicht het vertrouwelijke karakter te handhaven van alle informatie die zij in vertrouwen hebben ontvangen in de loop van de procedure voor het scheidsgerecht.
Artikel 9
Tenzij het scheidsgerecht anders beslist gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak, worden de kosten van het scheidsgerecht in gelijke delen gedragen door de partijen bij het geding. Het scheidsgerecht houdt aantekening van alle kosten en doet een eindoverzicht toekomen aan de partijen bij het geding.
Artikel 10
Een verdragsluitende partij die een belang van juridische aard bij het voorwerp van het geding heeft, dat door de beslissing kan worden geraakt, kan met instemming van het scheidsgerecht interveniëren in de procedure.
Artikel 11
Het scheidsgerecht kan kennis nemen van en uitspraak doen over eisen in reconventie die rechtstreeks verband houden met het voorwerp van het geding.
Artikel 12
Beslissingen van het scheidsgerecht, zowel aangaande de procedure als aangaande de zaak zelve, worden genomen met een meerderheid van stemmen van de leden.
Artikel 13
Indien één van de partijen bij het geschil niet voor het scheidsgerecht verschijnt of verzuimt haar zaak te verdedigen, kan de andere partij het scheidsgerecht verzoeken de procedure voort te zetten en uitspraak te doen. Niet verschijnen of verzuimen de zaak te verdedigen vormt geen beletsel voor de voortgang van de procedure. Alvorens zijn einduitspraak te doen, dient het scheidsgerecht zich ervan te vergewissen dat de eis zowel ten aanzien van de feiten als ten aanzien van het recht gegrond is.
Artikel 14
Het scheidsgerecht doet binnen vijf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop het volledig is samengesteld, einduitspraak, tenzij het scheidsgerecht het noodzakelijk acht deze termijn met maximaal vijf maanden te verlengen.
Artikel 15
De einduitspraak van het scheidsgerecht dient uitsluitend betrekking te hebben op het voorwerp van het geding en dient met redenen te zijn omkleed. De namen van de leden die aan de beraadslaging hebben deelgenomen en de datum van de einduitspraak dienen daarin te zijn vermeld. Elk lid van het scheidsgerecht kan een afzonderlijk of afwijkend oordeel aan de einduitspraak hechten.
Artikel 16
De uitspraak is bindend voor de partijen bij het geding. De uitspraak is niet vatbaar voor beroep, tenzij de partijen bij het geschil van tevoren een beroepsprocedure zijn overeengekomen.
Artikel 17
Elk geschil dat tussen de partijen bij het geding mocht ontstaan met betrekking tot de uitlegging of de wijze van tenuitvoerlegging van de einduitspraak kan door één van beide partijen worden voorgelegd aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
TITEL 2
CONCILIATIE
Artikel 1
Op verzoek van één van de partijen bij het geding wordt een conciliatiecommissie gevormd. Tenzij de partijen dit anders overeenkomen, bestaat de commissie uit vijf leden, waarvan elke partij er twee benoemt en een voorzitter gezamenlijk door die leden wordt gekozen.
Artikel 2
Bij geschillen tussen meer dan twee partijen, benoemen de partijen die een gemeenschappelijk belang hebben, hun leden van de commissie gezamenlijk. Wanneer twee of meer partijen verschillende belangen hebben of wanneer er onenigheid bestaat omtrent de vraag of zij hetzelfde belang hebben, benoemen zij hun leden afzonderlijk.
Artikel 3
Indien binnen twee maanden na de datum van het verzoek tot vorming van een conciliatiecommissie benoemingen door partijen niet zijn verricht, worden die benoemingen, indien de partij die het verzoek heeft ingediend zulks verzoekt, verricht door de directeur-generaal van de FAO binnen een nieuwe termijn van twee maanden.
Artikel 4
Indien binnen twee maanden na de benoeming van het laatste lid van de conciliatiecommissie geen voorzitter is gekozen, wordt de voorzitter, indien een partij zulks verzoekt, benoemd door de directeur-generaal van de FAO binnen een nieuwe termijn van twee maanden.
Artikel 5
De conciliatiecommissie neemt haar besluiten met een meerderheid van stemmen van haar leden. Zij stelt haar eigen procedureregels vast, tenzij de partijen bij het geschil dit anders overeenkomen. Zij doet een voorstel tot oplossing van het geschil, hetwelk de partijen te goeder trouw in overweging nemen.
Artikel 6
Een verschil van mening omtrent de vraag of de conciliatiecommissie bevoegd is, zal door de commissie worden beslist.
BIJLAGE B
Akte van goedkeuring van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw
De Raad van de Europese Unie verwijst naar het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, dat in november 2001 door de Conferentie van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) tijdens haar eenendertigste zitting werd aangenomen, en stelt de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties ervan in kennis dat de Europese Gemeenschap hierbij bovengenoemd Verdrag overeenkomstig artikel 26 ervan goedkeurt en zich verplicht de bepalingen van dit Verdrag na te leven.
Datum […]
BIJLAGE C
Verklaringen van de Europese Gemeenschap
De volgende verklaringen worden aan de bij de directeur-generaal van de FAO neergelegde akte van goedkeuring gehecht:
1. |
„De Europese Gemeenschap legt artikel 12, lid 3, onder d), van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw uit als wordt hierin erkend dat plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw of de genetische delen of bestanddelen daarvan, die innovatie hebben ondergaan, het voorwerp kunnen zijn van intellectuele-eigendomsrechten, mits aan de voorwaarden voor die rechten is voldaan.” |
2. |
„Overeenkomstig artikel II, lid 7, van de oprichtingsakte van de FAO verklaart de Europese Gemeenschap dat de verklaring van bevoegdheden die zij op 4 oktober 1994 overeenkomstig artikel II, lid 5, van de oprichtingsakte van de FAO bij de FAO heeft ingediend, van toepassing blijft in het licht van haar goedkeuring van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw.” |
3. |
„Overeenkomstig artikel 22, lid 3, verklaart de Europese Gemeenschap dat zij, ten aanzien van een geschil dat niet is opgelost in overeenstemming met artikel 22, lid 1, of artikel 22, lid 2, het in artikel 22, lid 3, onder a), genoemde middel voor geschillenbeslechting als dwingend beschouwt.”. |