52002PC0355

Voorstel voor een Verordening van de Raad houdende bepaalde technische maatregelen voor de visserij in het verdragsgebied van het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren /* COM/2002/0355 def. - CNS 2002/0138 */

Publicatieblad Nr. 262 E van 29/10/2002 blz. 0295 - 0309


Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD houdende bepaalde technische maatregelen voor de visserij in het verdragsgebied van het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

De Gemeenschap is sinds 1981 verdragsluitende partij bij het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren. Zij moet de bij dit Verdrag vastgestelde maatregelen inzake de instandhouding en het beheer van de visserijhulpbronnen in Gemeenschapsrecht omzetten.

De door de Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR) vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen omvatten vele regels inzake de voor de visserijactiviteiten geldende technische specificaties. Tot dusver zijn de meeste van deze maatregelen in Gemeenschapsrecht omgezet via Verordening (EG) nr. 66/98 van de Raad van 18 december 1997 houdende bepaalde instandhoudings- en controlemaatregelen voor de visserij in de Antarctische wateren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2113/96 (PB L 6 van 10.01.1998, blz. 1).

De regeling inzake de controle op de visserijactiviteiten in het verdragsgebied is in Gemeenschapsrecht omgezet bij Verordening (EEG) nr. 3943/90 van de Raad van 19 december 1990 betreffende de toepassing van de waarnemings- en inspectieregeling die is ingesteld op grond van artikel XXIV van het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (PB L 379 van 31.12.1990, blz. 45). Deze verordening betreft zowel de inspectie op zee als de wetenschappelijke waarneming aan boord van visserijvaartuigen, in het bijzonder voor het beoordelen van de situatie van de bestanden.

Deze twee teksten moeten worden bijgewerkt om ze aan te passen aan de wijzigingen die zijn aangebracht in de overeenkomstige maatregelen van de CCAMLR, die de laatste drie jaren (zittingen XVII - 1998 tot en met XX - 2001) bijzonder belangrijk zijn geworden. De vangstbeperkingen en -verboden (alsmede bepaalde regelingen ten aanzien van de methoden voor de visserij op bepaalde in het verdrag bedoelde soorten) zijn reeds sedert 1998 in Gemeenschapsrecht omgezet in het kader van de vaststelling van de jaarlijkse TAC's en quota, terwijl deze beperkingen voordien waren opgenomen in de genoemde Verordening 66/98. Wat de andere bij deze verordening vastgestelde maatregelen betreft, zijn in het kader van de CCAMLR aanzienlijke wijzigingen aangebracht in de omgezette technische maatregelen (artikel 6 inzake vistuig, artikel 14 inzake maaswijdte, artikel 19 inzake wetenschappelijke waarneming en artikel 20 inzake het gebruik van plakband in kunststof). Tot slot heeft de CCAMLR sinds 1998 nieuwe technische maatregelen vastgesteld, met name maatregelen betreffende het verloop van de visserijactiviteiten bij de experimentele visserij op krabben en pijlinktvissen en maatregelen ter beperking van de incidentele sterfte van zeevogels en zeezoogdieren.

Wat de controleregeling betreft, heeft de CCAMLR wijzigingen aangebracht om, met name, de inspectieactiviteiten los te koppelen van de wetenschappelijke waarneming die gericht is op het verzamelen van gegevens ten behoeve van, met name, de beoordeling van de situatie van de bestanden. De regeling inzake wetenschappelijke waarneming is namelijk meer een technische dan een controleregeling. De scheiding van beide activiteiten waartoe door de CCAMLR is besloten, rechtvaardigt en vergemakkelijkt dan ook de omzetting van de regeling inzake wetenschappelijke waarneming in het kader van deze verordening.

De Commissie wil daarom alle bepalingen betreffende technische maatregelen ten aanzien van de visserijactiviteiten door vaartuigen uit de Gemeenschap in het verdragsgebied bundelen in één tekst. Het hierna volgende voorstel is onderverdeeld in vijf hoofdstukken die betrekking hebben op:

- algemene bepalingen;

- vistuig en ander materiaal ten aanzien waarvan regelingen zijn vastgesteld;

- regels inzake het verloop van de visserijactiviteiten;

- de tenuitvoerlegging van de CCAMLR-regeling voor wetenschappelijke waarneming aan boord van vaartuigen die in het verdragsgebied vissen;

- slotbepalingen.

Het onderhavige voorstel zal samen met een ontwerp-verordening tot vaststelling van bepaalde controlemaatregelen voor de visserij in het verdragsgebied worden ingediend.

Hierbij zij vermeld dat het onderhavige voorstel regels bevat inzake de bepaling van de minimale maaswijdte, terwijl deze regels tot dusverre gewoonlijk deel uitmaakten van de regelingen inzake de controle op de visserijactiviteiten. Bij de opneming van die regels in dit voorstel is rekening gehouden met het feit dat technische regelingen in de zin van het Gemeenschapsrecht (zie met name de richtlijn 98/34/EG inzake normen en technische voorschriften) niet alleen technische specificaties voor bepaalde producten omvatten (in dit geval het vistuig), maar ook procedures om te controleren of de producten aan de verplichte technische specificaties beantwoorden. Overigens omvatten dergelijke controles meer dan de inspecties op zee en in de haven als bedoeld in het controlevoorstel.

Voor beide voorstellen wordt verwezen naar de zogenoemde "comitologieprocedures" die zijn ingesteld bij Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999. De bij artikel 4 van dat besluit ingestelde beheersprocedure is bedoeld om voor de tenuitvoerlegging van bepaalde delen van de regeling noodzakelijke maatregelen vast te stellen, terwijl de bij artikel 5 van dat besluit ingestelde regelgevingsprocedure is bedoeld om de bijlagen te wijzigen.

De Commissie stelt de Raad derhalve voor de bijgevoegde verordening goed te keuren.

2002/0138 (CNS)

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD houdende bepaalde technische maatregelen voor de visserij in het verdragsgebied van het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie [1],

[1] PB C van , blz. .

Gezien het advies van het Europees Parlement [2],

[2] PB C van , blz. .

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen van de Antarctische wateren, hierna "het verdrag" te noemen, is door de Gemeenschap goedgekeurd bij Besluit 81/691/EEG van de Raad [3] en is er op 21 mei 1982 in werking getreden.

[3] PB L 252 van 5.9.1981, blz. 26.

(2) Met dit verdrag is een kader vastgesteld voor regionale samenwerking met het oog op de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in de Antarctische Oceaan bij de instelling van een Commissie voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren, hierna "CCAMLR" te noemen, en voor de vaststelling door deze laatste van instandhoudingsmaatregelen die voor de verdragsluitende partijen verplicht worden.

(3) De CCAMLR heeft verscheidene maatregelen inzake de instandhouding en het beheer van de visserijhulpbronnen vastgesteld, die onder andere technische regels voor de uitoefening van bepaalde visserijactiviteiten in het verdragsgebied bevatten. Het betreft met name voorschriften inzake het gebruik van bepaalde soorten vistuig, een verbod op het gebruik van bepaalde voor het milieu schadelijk geachte materialen, maatregelen ter beperking van de schadelijke gevolgen van de visserij voor zeevogels en zeezoogdieren, en voorschriften inzake het verloop van de wetenschappelijke waarneming aan boord van visserijvaartuigen ten behoeve van gegevensverzameling. Deze maatregelen zijn verplicht voor de Gemeenschap en het is derhalve noodzakelijk deze ten uitvoer te leggen.

(4) Bepaalde door de CCAMLR vastgestelde technische maatregelen zijn omgezet bij Verordening (EEG) nr. 3943/90 van de Raad van 19 december 1990 betreffende de toepassing van de waarnemings- en inspectieregeling die is ingesteld op grond van artikel XXIV van het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren [4] en bij Verordening (EG) nr. 66/98 van de Raad van 18 december 1997 houdende bepaalde instandhoudings- en controlemaatregelen voor de visserij in de Antarctische wateren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2113/96 [5].

[4] PB L 379 van 31.12.1990, blz. 45.

[5] PB L 6 van 10.1.1998, blz. 1.

(5) De goedkeuring van nieuwe instandhoudingsmaatregelen door de CCAMLR en de tenuitvoerlegging van de maatregelen die door middel van bovengenoemde verordeningen in werking zijn getreden, vereisen dat deze worden gewijzigd.

(6) Om de communautaire regelgeving duidelijker te maken, moeten de maatregelen inzake de controle van visserijactiviteiten en de maatregelen op technisch gebied afzonderlijk worden omgezet. Om deze reden zijn de Verordeningen (EEG) nr. 3943/90 en (EG) nr. 66/98 ingetrokken bij Verordening (EG) nr. .... van de Raad tot vaststelling van bepaalde controlemaatregelen voor de visserij in het verdragsgebied van het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 3943/90, (EG) nr. 66/98 en (EG) nr. 1721/1999 [6], en moet de Gemeenschapswetgeving door middel van de hierbij voorgestelde verordening worden vervolledigd. Dit sluit niet uit dat voor sommige experimentele visserijtakken specifieke technische maatregelen worden opgenomen in de jaarlijks door de Gemeenschap goedgekeurde verordeningen inzake de aan communautaire vissersvaartuigen toegekende visserijmogelijkheden en de daarvoor geldende voorwaarden (de jaarlijkse vaststelling van TAC's en quota).

[6] PB L ....

(7) Daar de voor de tenuitvoerlegging van deze verordening vereiste maatregelen beheersmaatregelen in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [7] zijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 4 van dat besluit bepaalde beheersprocedure. Aangezien de maatregelen die nodig zijn om de aanpassing van de bijlagen aan de periodieke wijzigingen van de technische maatregelen op grond van het verdrag door de CCAMLR te vergemakkelijken, regelgevingsmaatregelen in de zin van artikel 2 van bovengenoemd besluit zijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 van dat besluit bepaalde regelgevingsprocedure.

[7] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD

Hoofdstuk I - Algemene bepalingen

Artikel 1 Doel en toepassingsgebied

1. Bij deze verordening worden technische maatregelen vastgesteld ten aanzien van de activiteiten van vissersvaartuigen uit de Gemeenschap die mariene organismen aan boord nemen en houden van bestanden voorkomend in het verdragsgebied van het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen van de Antarctische wateren, hierna "het verdrag" te noemen.

2. Deze verordening geldt onverminderd de bepalingen van het verdrag en wordt toegepast met inachtneming van doelstellingen en de beginselen van dit verdrag, overeenkomstig de bepalingen van de Slotakte van de Conferentie waarop het verdrag is aangenomen.

Artikel 2 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a) "verdragsgebied": het gebied waarin het verdrag wordt toegepast, zoals omschreven in artikel I;

b) "Antarctische convergentie": de lijn die de volgende punten verbindt langs breedte- en lengtecirkels: 50° ZB, 0°; 50° ZB, 30° OL; 45° ZB, 30° OL; 45° ZB, 80° OL; 55° ZB, 80° OL; 55° ZB, 150° OL; 60° ZB, 150° OL; 60° ZB, 50° WL; 50° ZB, 50° WL; 50° ZB, 0°;

c) "communautair vissersvaartuig": een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat van de Gemeenschap voert en in de Gemeenschap is geregistreerd, en dat van de levende rijkdommen in het verdragsgebied afkomstige mariene organismen vangt en aan boord bewaart;

d) "vak": een gebied van 0,5 breedtegraad bij 1 lengtegraad vanaf de noordwestelijke hoek van het statistisch deelgebied of de statistische sector. De geografische positie van een vak wordt aangeduid met de breedtegraad van de noordelijke grens en de lengtegraad van de grens die zich het dichtst bij 0° bevindt;

e) "nieuwe visserij": de visserij op een bepaalde soort, volgens een bepaalde methode, in een FAO-deelgebied van de Antarctische wateren, waarvoor de Commissie voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren, hierna "CCAMLR" te noemen, nooit:

i) via uitvoerige onderzoekingen/bestandsopnamen of via experimentele visserijcampagnes vergaarde gegevens heeft ontvangen over verspreiding, omvang van de bestanden, populatieontwikkeling, potentiële opbrengst en identiteit van de bestanden, noch

ii) gegevens over vangsten of visserij-inspanning, noch

iii) vangst- en inspanningsgegevens betreffende de laatste twee visserijcampagnes;

f) "experimentele visserij": de visserij die niet meer wordt beschouwd als een "nieuwe visserij" in de zin van punt e), en waarvan het experimentele karakter blijft bestaan totdat de CCAMLR voldoende informatie heeft verkregen om:

i) verspreiding, omvang van de bestanden en populatieontwikkeling van de doelsoort te evalueren met het oog op een raming van de potentiële opbrengst;

ii) de potentiële gevolgen van de visserij voor afhankelijke en verwante soorten te meten, en

iii) het wetenschappelijk comité van de CCAMLR in staat te stellen adviezen te formuleren met betrekking tot de wenselijk geachte vangstniveaus en visserij-inspanningen, en het te gebruiken vistuig.

Hoofdstuk II - Vistuig

Artikel 3 Maaswijdte

1. Trawlnetten, Deense zegennetten (snurrevod) of soortgelijke netten die in één van hun delen een kleinere maaswijdte hebben dan de in bijlage I vastgestelde maaswijdte, mogen niet worden gebruikt of gesleept bij de gerichte visserij op de soorten:

- Champsocephalus gunnari,

- Dissostichus eleginoides,

- Gobionotothen gibberifrons,

- Lepidonotothen squamifrons,

- Notothenia rossii,

- Notothenia kempi.

2. Het gebruik van eender welke voorziening die tot gevolg heeft dat de mazen worden geblokkeerd of verkleind, is verboden.

Artikel 4 Controle van de maaswijdte

Voor de in artikel 3 bedoelde netten wordt de in bijlage I voorgeschreven minimummaaswijdte bepaald overeenkomstig de in bijlage II vastgestelde voorschriften.

Artikel 5 Krabbenvisserij

1. Voor de visserij op krabben is uitsluitend het gebruik van korven toegestaan.

2. Alleen geslachtsrijpe mannelijke dieren mogen worden gevangen; alle vrouwelijke en ondermaatse mannelijke dieren dienen onbeschadigd te worden teruggezet. In het geval van Paralomis spinosissima en P. formosa mogen mannelijke dieren met een minimumbreedte van de schaal van respectievelijk 94 en 90 mm aan boord worden gehouden.

3. Krabben die op zee worden verwerkt, dienen te worden ingevroren in de vorm van krabdelen aan de hand waarvan kan worden geverifieerd of de dieren de minimumafmetingen hadden.

Artikel 6 Gebruik en verwijdering van kunststof band aan boord van communautaire vissersvaartuigen

1. Het gebruik door communautaire vissersvaartuigen van kunststof band voor het dichtmaken van aaskisten is verboden.

Het gebruik van andere soorten band voor andere doeleinden aan boord van vissersvaartuigen die niet over een eigen verbrandingsinstallatie (gesloten systeem) beschikken, is eveneens verboden.

2. Gebruikt band moet, nadat het is verwijderd, zo worden verknipt dat het geen lus meer vormt, en zo spoedig mogelijk aan boord worden verbrand.

3. Alle afvallen in kunststof worden aan boord van het vaartuig bewaard totdat een haven wordt aangedaan, en worden in geen geval overboord gegooid.

4. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 7 Incidentele sterfte van zeevogels bij de beugvisserij

1. Het vissen dient op zodanige wijze te geschieden dat de van aas voorziene haken zo spoedig mogelijk na het te water laten van de lijn zinken. Indien de Spaanse methode van de beugvisserij wordt gebruikt moeten de gewichten gelost worden voordat de lijn begint te spannen; zo mogelijk dienen gewichten van ten minste 6 kg te worden gebruikt met een tussenafstand van 20 m. Er mag alleen ontdooid aas worden gebruikt.

2. Onverminderd het bepaalde in lid 8, mogen de beuglijnen alleen 's nachts worden uitgezet.

Waar zulks mogelijk is, moet het uitzetten van de lijnen zijn voltooid ten laatste drie uur voor zonsopgang.

Bij de nachtelijke beugvisserij mogen slechts de scheepslichten worden gebruikt die uit een oogpunt van veiligheid noodzakelijk zijn.

3. Het overboord gooien van afval terwijl de beuglijnen worden uitgezet, is verboden. Het overboord gooien van afval terwijl de beuglijnen worden opgehaald, moet zoveel mogelijk worden vermeden. Indien het overboord gooien van afval tijdens het ophalen van de beuglijnen niet kan worden vermeden, dient dit te gebeuren aan de zijde van het vaartuig tegenover die waar de beuglijnen zijn uitgezet of worden opgehaald.

4. Alles moet in het werk worden gesteld om bij de beugvisserij levend gevangen vogels levend te bevrijden en, in gevallen waar zulks mogelijk is, de haken te verwijderen zonder het leven van de betrokken vogels in gevaar te brengen.

5. Er moet tijdens het uitzetten van de beuglijnen een vogelverschrikkerlijn worden gesleept die vogels ervan weerhoudt op het aas te gaan zitten. Op de kenmerken van deze voorziening en de gebruikswijze wordt nader ingegaan in bijlage III. Afwijkingen in de constructie, wat betreft het aantal en de bevestigingsplaats van de wartels, zijn toegestaan voorzover het daadwerkelijk door de vogelverschrikker bestreken zeeoppervlak niet kleiner is dan bij het in bijlage III beschreven type. Ook zijn er verschillen toegestaan wat betreft de specificaties van de gesleepte voorziening om de lijn strak te houden.

6. Andere varianten van de verschrikkerlijn mogen worden getest door vaartuigen die twee waarnemers aan boord hebben, van wie ten minste één aangewezen volgens de CCAMLR-regeling voor internationale wetenschappelijke waarneming, voorzover aan alle andere voorwaarden van de leden 1 tot en met 5 en van lid 7 wordt voldaan.

7. Het gebruik van netsondekabels door vissersvaartuigen in het onder het verdrag vallende gebied is verboden.

8. De in lid 2 vastgestelde verplichting om beuglijnen 's nachts uit te zetten, geldt niet voor de visserij in de deelgebieden FAO 48.6, ten zuiden van 60°ZB, 88.1 en 88.2, mits de bevoegde autoriteiten bij de afgifte van de vergunning voor deze visserijactiviteiten wordt aangetoond dat het betrokken vaartuig volledig kan voldoen aan een van de twee in bijlage IV beschreven experimentele protocollen inzake het ballasten van beuglijnen, en dat de aanwezigheid van een wetenschappelijke waarnemer kan worden gewaarborgd.

9. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 8 Incidentele sterfte van zeevogels en zeezoogdieren bij de trawlvisserij

1. Het gebruik van netsondekabels is verboden.

2. Communautaire vissersvaartuigen gebruiken gedurende alle visserijactiviteiten uitsluitend verlichting die door de wijze van plaatsing en de sterkte buiten het vaartuig maar in beperkte mate zichtbaar is, maar aan boord wel de minimale veiligheid garandeert.

3. Het overboord gooien van afval terwijl de trawls worden uitgezet of opgehaald, is verboden.

4. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure.

Hoofdstuk III - Verloop van de visserijactiviteiten

Artikel 9 Bijvangstbeperkingen

1. Bij andere visserijactiviteiten dan nieuwe of experimentele visserij, verplaatsen de communautaire vissersvaartuigen zich naargelang van de omvang van de bijvangst overeenkomstig het bepaalde in bijlage V, punt A.

2. Bij nieuwe of experimentele visserij gelden voor communautaire vissersvaartuigen de in bijlage V, punt B, vastgestelde bijvangstbeperkingen, alsmede de daarbij vastgestelde regels inzake het verplaatsen van vissersvaartuigen naargelang van de omvang van de bijvangst.

Artikel 10 Bijzondere maatregelen betreffende de experimentele visserij op Dissostichus spp.

1. Voor communautaire vissersvaartuigen die in het verdragsgebied experimentele visserij met de trawl of de beug op Dissostichus spp. bedrijven, met uitzondering van de vissersvaartuigen die visserijactiviteiten ontplooien waarvoor de CCAMLR specifieke uitzonderingen toestaat, gelden de volgende voorschriften.

2. De visserijactiviteiten moeten plaatsvinden in een zo groot mogelijk geografisch gebied en op zoveel verschillende diepten als mogelijk. Hiertoe worden de visserijactiviteiten in een vak stopgezet zodra de overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. (...) [8] gemelde vangsten 100 ton bedragen; dit vak blijft vervolgens gedurende de rest van het seizoen voor de visserij gesloten. Het is niet toegestaan met meer dan één vissersvaartuig tegelijk in een vak visserij te bedrijven.

[8] [Referentie verordening "controlemaatregelen" in te voegen na goedkeuring.]

3. Voor de toepassing van lid 2 is:

a) de juiste geografische positie van een trek bij de trawlvisserij het middelpunt van het tussen het begin en het einde van de trek door het vaartuig afgelegde traject;

b) de juiste geografische positie van een uitzetting bij de beugvisserij het middelpunt van de uitgezette beuglijn(en);

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt onder "trek" een enkele inzet van de trawl, en onder "uitzetting" het uitzetten van een of meer beuglijnen op een bepaalde visgrond verstaan.

4. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 11 Bijzondere maatregelen betreffende de visserij op Champsocephalus gunnari in FAO-deelgebied 48.3

1. In statistisch deelgebied 48.3 mag uitsluitend met de trawl op Champsocephalus gunnari worden gevist. Het gebruik van bodemtrawls in de gerichte visserij op Champsocephalus gunnari is er verboden.

2. Er mag niet op Champsocephalus gunnari worden gevist binnen 12 zeemijl van de kust van South Georgia gedurende de paaiperiode, d.w.z van 1 maart tot en met 31 mei.

3. Indien een enkele trek meer dan 100 kg Champsocephalus gunnari bevat, waarbij meer dan 10% van deze vissen in aantal kleiner is dan 240 mm totale lengte, moet het vissersvaartuig zich begeven naar een andere ten minste vijf zeemijl daarvan verwijderde visgrond. Het mag gedurende een periode van ten minste vijf dagen niet terugkeren naar enige plaats die ligt binnen vijf zeemijl van de plaats waar de bijvangst aan ondermaatse Champsocephalus gunnari meer dan 10% bedraagt. Onder de plaats waar de bijvangst aan ondermaatse Champsocephalus gunnari meer dan 10% bedraagt, wordt verstaan de koers die het vissersvaartuig heeft gevolgd vanaf het punt waar het vistuig werd uitgezet tot het punt waar het vistuig weer aan boord werd gebracht.

4. Indien een vissersvaartuig meer dan 20 zeevogels vangt, moeten de visserijactiviteiten worden stopgezet en mogen deze gedurende de rest van het visseizoen niet meer worden hervat.

5. Ieder vissersvaartuig dat in de periode van 1 maart tot en met 31 mei op de betrokken soort vist, moet ten minste 20 trekken voor onderzoeksdoeleinden verrichten op de in bijlage VI beschreven wijze.

6. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure.

Hoofdstuk IV - Maatregelen inzake wetenschappelijke waarneming aan boord van vaartuigen die in het verdragsgebied vissen

Artikel 12 Doel en toepassingsgebied

De op grond van artikel XXIV van het verdrag door de CCAMLR goedgekeurde regeling voor wetenschappelijke waarneming is overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing op communautaire vissersvaartuigen en op vissersvaartuigen onder de vlag van een verdragsluitende partij die visserij of onderzoek bedrijven in het verdragsgebied.

Artikel 13 Aan wetenschappelijke waarneming onderworpen activiteiten

1. Communautaire vissersvaartuigen dienen gedurende iedere visperiode ten minste één wetenschappelijk waarnemer aan boord te hebben wanneer zij deelnemen aan de visserij op:

a) Champsocephalus gunnari in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren en in FAO-sector 58.5.2 van de Antarctische wateren;

b) krabben in FAO-deelgebied 48.3;

c) Dissostichus eleginoides in de FAO-deelgebieden 48.3 en 48.4 van de Antarctische wateren en in FAO-sector 58.5.2 van de Antarctische wateren;

d) Dissostichus mawsoni in FAO-deelgebied 48.4 van de Antarctische wateren; of

e) Martialia hyadesi in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren.

2. Communautaire vissersvaartuigen dienen eveneens ten minste één wetenschappelijk waarnemer aan boord te hebben wanneer zij deelnemen aan de in artikel 10 van deze verordening bedoelde experimentele visserij, aan een andere vorm van experimentele visserij die is toegestaan overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. (...) [9] of aan wetenschappelijk onderzoek als bedoeld in artikel 8 van laatstgenoemde verordening.

[9] [Referentie verordening "controlemaatregelen" in te voegen na goedkeuring.]

3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 14 Wetenschappelijke waarnemers

1. De lidstaten wijzen de wetenschappelijke waarnemers aan die gemachtigd zijn de taken te verrichten voor de tenuitvoerlegging van de door de CCAMLR goedgekeurde waarnemingsregeling overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

2. De opdracht en taken van de wetenschappelijke waarnemers aan boord van vaartuigen staan vermeld in bijlage VII.

3. De wetenschappelijke waarnemers moeten onderdaan zijn van de lidstaat die hen aanwijst. Zij passen hun gedrag aan aan de gewoonten en regels die gelden aan boord van het vaartuig waarop zij hun waarnemingen verrichten.

4. De wetenschappelijke waarnemers moeten vertrouwd zijn met de waar te nemen visserij- en wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten, met de bepalingen van het verdrag en met de op grond van het verdrag goedgekeurde maatregelen, en zij moeten een passende opleiding hebben gevolgd om hun taken kundig te kunnen verrichten. Zij moeten voldoende taalvaardigheid hebben in de taal van de vlaggenstaat van de vaartuigen waarop zij hun activiteiten uitvoeren.

5. Wetenschappelijke waarnemers moeten in het bezit zijn van een document waarmee zij zich als wetenschappelijke waarnemer van het CCAMLR kunnen identificeren.

6. De wetenschappelijke waarnemers moeten uiterlijk een maand na het einde van de waarnemingsperiode of na terugkeer in hun land van oorsprong over iedere voltooide waarnemingsopdracht verslag uitbrengen bij de CCAMLR via de lidstaat die hen heeft aangewezen. Een kopie van dit verslag moet worden toegezonden aan de vlaggenstaat van het betrokken vaartuig en aan de Commissie.

7. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 15 Overeenkomsten over de plaatsing van waarnemers aan boord van vaartuigen

1. Wetenschappelijke waarnemers worden aan boord van communautaire vissersvaartuigen die visserij of onderzoek bedrijven, geplaatst in het kader van hiertoe met andere leden van de CCAMLR gesloten bilaterale overeenkomsten.

2. De in lid 1 bedoelde bilaterale overeenkomsten zijn gebaseerd op de volgende beginselen:

a) Aan de wetenschappelijke waarnemers wordt de status van scheepsofficier toegekend. De huisvesting en de maaltijden van de waarnemers aan boord komen met deze status overeen.

b) Iedere lidstaat van de CCAMLR onder wiens vlag vaartuigen varen die wetenschappelijke waarnemers aan boord nemen (hierna "gastland" te noemen), ziet erop toe dat de gezagvoerders van zijn vaartuigen de wetenschappelijke waarnemers alle medewerking verlenen bij de uitvoering van hun taken. De wetenschappelijke waarnemers hebben bijvoorbeeld vrijelijk toegang tot de gegevens over en activiteiten van het vaartuig om hun functie van wetenschappelijk waarnemer volgens de vereisten van de CCAMLR te vervullen.

c) De gastlanden nemen de nodige maatregelen om aan boord van hun vaartuigen de veiligheid en het welzijn van de wetenschappelijke waarnemers tijdens de uitoefening van hun taken te waarborgen, hen medische zorg te verlenen en hun vrijheid en waardigheid te vrijwaren.

d) Er worden bepalingen goedgekeurd die waarborgen dat de wetenschappelijke waarnemers door middel van de communicatieapparatuur van het vaartuig en met medewerking van het bedienend personeel berichten kunnen verzenden en ontvangen. Alle kosten in verband met deze berichten komen in beginsel voor rekening van de lidstaat van de CCAMLR die de wetenschappelijke waarnemers heeft aangewezen (hierna "aanwijzend land" te noemen).

e) Er worden bepalingen inzake het vervoer en het aan boord gaan van de wetenschappelijke waarnemers goedgekeurd die waarborgen dat de visserij- of onderzoeksactiviteiten niet worden belemmerd.

f) De wetenschappelijke waarnemers verschaffen de betrokken kapiteins desgewenst een kopie van hun verslagen.

g) Het aanwijzende land ziet erop toe dat voor de wetenschappelijke waarnemers een door alle betrokken partijen erkende verzekering is afgesloten.

h) Het aanwijzende land is verantwoordelijk voor het vervoer van wetenschappelijke waarnemers naar en van de plaats van inscheping.

i) Tenzij anders wordt overeengekomen, komen de uitrusting, de kleding en het salaris alsmede alle vergoedingen voor de wetenschappelijke waarnemers voor rekening van het aanwijzende land, terwijl de huisvesting en de maaltijden aan boord voor rekening van het vaartuig van het gastland komen.

3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 16 Mededeling van informatie

1. De lidstaten die wetenschappelijke waarnemers hebben aangewezen, stellen de CCAMLR zo spoedig mogelijk en uiterlijk bij de ondertekening van iedere bilaterale overeenkomst als bedoeld in artikel 11, in kennis van de inhoud van het waarnemingsprogramma. Voor iedere waarnemer worden de volgende gegevens verstrekt:

a) datum van ondertekening van de overeenkomst;

b) naam en vlag van het vaartuig waarbij de waarnemer aan boord gaat;

c) lidstaat die de waarnemer heeft aangewezen;

d) visserijgebied (statistische gebieden, deelgebieden en sectoren van de CCAMLR);

e) aard van de door de waarnemer verzamelde en aan het secretariaat van de CCAMLR medegedeelde gegevens (bijvangsten, doelsoort, biologische gegevens enz.);

f) geplande begin- en einddatum van het waarnemingsprogramma; en

g) geplande datum van terugkeer van de waarnemer in zijn land van oorsprong.

2. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure.

Hoofdstuk V - Slotbepalingen

Artikel 17 Wijziging van de bijlagen

De bijlagen I tot en met VII worden volgens de in artikel 19, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure gewijzigd overeenkomstig de voor de Gemeenschap verplicht geworden instandhoudingsmaatregelen.

Artikel 18 Tenuitvoerlegging

De voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 6, 7, 8, 10, 11, 13, 14, 15 en 16 van deze verordening noodzakelijke maatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde beheersprocedure.

Artikel 19 Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité dat is ingesteld bij artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad [10].

[10] PB L 389 van 31.12.1992, blz. 1.

2. Indien naar dit lid wordt verwezen, is de in artikel 4 van Besluit 1999/468/EG bedoelde beheersprocedure van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 van dit besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op [één] maand.

3. Indien naar dit lid wordt verwezen, is de in artikel 5 van Besluit 1999/468/EG bedoelde regelgevingsprocedure van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 van dit besluit.

4. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op [één] maand.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE I

MINIMUMMAASWIJDTE IN DE ZIN VAN ARTIKEL 3, LID 1

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

VOORSCHRIFTEN VOOR DE VASTSTELLING VAN DE MINIMUMMAASWIJDTE IN DE ZIN VAN ARTIKEL 4

A. Beschrijving van de maaswijdtemeters

1) De voor het bepalen van de maaswijdten te gebruiken maaswijdtemeters moeten 2 mm dik, plat en van duurzaam materiaal vervaardigd zijn en moeten onvervormbaar zijn. De maaswijdtemeters hebben hetzij evenwijdige zijkanten die met elkaar verbonden zijn door een reeks schuine kanten met een schuinte in de verhouding van 1:8 aan elke zijde, hetzij alleen convergerende zijkanten in dezelfde verhouding. In het smalste gedeelte van de maaswijdtemeter moet een opening zijn aangebracht.

2) Op de voorkant van elke maaswijdtemeter wordt de breedte in mm vermeld van het gedeelte met evenwijdige zijkanten, en eventueel, ook van het convergerende gedeelte. In het laatste geval wordt de breedte aangegeven met tussenafstanden van 1 mm en op regelmatige afstanden vermeld.

B. Gebruik van de maaswijdtemeter

1) Het net dient te worden gestrekt in de richting van de diagonale lengte van de mazen.

2) Een maaswijdtemeter die voldoet aan de beschrijving in punt A wordt met het smalle uiteinde door de maas gestoken en wel zodanig dat hij loodrecht staat op het vlak van het net.

3) De maaswijdtemeter wordt hetzij met handkracht, hetzij met gebruikmaking van een gewicht of een dynamometer door de maasopening gestoken, totdat hij door de weerstand van de mazen tegen de convergerende zijkanten wordt tegengehouden.

C. Keuze van de te meten mazen

1) De te meten mazen moeten een reeks van 20 opeenvolgende mazen vormen die in de lengterichting van het net worden gekozen.

2) Mazen op minder dan 50 cm afstand van een naad, touwwerk of de pooklijn worden niet gemeten. Deze afstand wordt gemeten in de richting loodrecht op de naad, touwwerk of de pooklijn, terwijl het net gestrekt wordt in de richting van de meting. Mazen die geboet of beschadigd zijn en mazen waarin voorzieningen of hulpstukken aan het net zijn bevestigd, worden evenmin gemeten.

3) In afwijking van het bepaalde onder 1) behoeven de gemeten mazen niet opeenvolgend te zijn indien de toepassing van het bepaalde onder 2) dit onmogelijk maakt.

4) Netten dienen uitsluitend nat te worden gemeten en mogen niet bevroren zijn.

D. Wijdte van de maas

De wijdte van een maas wordt aangegeven door de breedte van de maaswijdtemeter op het punt waar deze, gebruikt overeenkomstig het bepaalde in punt B, wordt tegengehouden.

E. Bepaling van de maaswijdte van het net

De maaswijdte van het net wordt aangegeven met het rekenkundig gemiddelde, uitgedrukt in en afgerond op mm, van de gemeten maaswijdten van het totale, overeenkomstig het bepaalde in de punten C en D gekozen en gemeten aantal mazen.

Het totale aantal te inspecteren mazen is aangegeven in het hiernavolgende punt F.

F. Verloop van de inspectieprocedure

1) De inspecterend ambtenaar meet een reeks van 20 overeenkomstig punt C gekozen mazen, door de maaswijdtemeter met de hand door de mazen te steken, zonder een gewicht of een dynamometer te gebruiken.

De maaswijdte van het net wordt vervolgens bepaald overeenkomstig punt E.

Als de berekeningen in verband met de maaswijdte van het net lijken aan te tonen dat het niet in overeenstemming is met de geldende bepalingen, dienen nog twee reeksen van 20 overeenkomstig punt C gekozen mazen te worden gemeten.

De maaswijdte wordt dan opnieuw berekend overeenkomstig punt E, waarbij rekening wordt gehouden met de 60 gemeten mazen. De aldus berekende maaswijdte is, onverminderd het bepaalde onder 2), de maaswijdte van het net.

2) Indien de kapitein van het vaartuig de overeenkomstig punt 1) berekende maaswijdte betwist, wordt die berekening niet in aanmerking genomen voor de bepaling van de maaswijdte en wordt het net opnieuw gemeten. Voor de nieuwe meting wordt gebruik gemaakt van een gewicht of een dynamometer. De keuze van het gewicht of de dynamometer staat ter beoordeling van de inspecterend ambtenaar. Het gewicht wordt aan de maaswijdtemeter bevestigd door het met een haakje op te hangen in de opening in het smalste gedeelte van de meter. De dynamometer mag worden bevestigd in de opening in het smalste gedeelte van de maaswijdtemeter of worden gebruikt aan het breedste uiteinde van die meter.

De nauwkeurigheid van het gewicht en de dynamometer moet door de bevoegde nationale autoriteit worden goedgekeurd. Voor netten met een maaswijdte van 35 mm of minder, bepaald zoals aangegeven onder 1), wordt een kracht van 19,61 Newton (overeenkomend met een massa van 2 kg) gebruikt en voor andere netten een kracht van 49,03 Newton (overeenkomend met een massa van 5 kg).

Indien voor het bepalen van de maaswijdte overeenkomstig punt E een gewicht of een dynamometer wordt gebruikt, wordt slechts één reeks van 20 mazen gemeten.

BIJLAGE III

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE IN ARTIKEL 7, LID 5, BEDOELDE VOGELVERSCHIKKERLIJN EN GEBRUIKSWIJZE

1. De vogelverschrikkerlijn dient te worden bevestigd bij de achtersteven van het vaartuig, op circa 4,5 m boven het water en onmiddellijk boven de plaats waar het aas is uitgezet.

2. De lijn dient een doorsnede te hebben van ongeveer 3 mm en een minimumlengte van 150 m, en aan het einde verzwaard te zijn opdat zij bij zijwind in het verlengde van het vaartuig blijft.

3.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Om de 5 m, te beginnen vanaf het punt van bevestiging aan het vaartuig, dienen vanaf de hoofdlijn vijf dwarslijnen met wimpels te vertrekken die elk uit twee strengen met een doorsnede van circa 3 mm bestaan. De lengte van de aan de lijnen bevestigde wimpels varieert van circa 3,5 m voor de dichtst bij het vaartuig gelegen wimpel tot 1,25 m voor de verst verwijderde, vijfde wimpel. De dwarslijnen van de uitgezette vogelverschrikkerlijn dienen het zeeoppervlak te raken en van tijd tot tijd onder te gaan wanneer het vaartuig deint. Bij het sleeppunt, voor en na elke bevestiging van de wimpels op de dwarslijnen en onmiddellijk voor elk gewicht aan het einde van de vogelverschrikkerlijn, dienen wartels te zijn aangebracht. Alle dwarslijnen moeten eveneens met wartels op de hoofdlijn zijn bevestigd.

BIJLAGE IV

IN ARTIKEL 7, LID 8, BEDOELDE EXPERIMENTELE PROTOCOLLEN INZAKE HET BALLASTEN VAN BEUGLIJNEN

PROTOCOL A

A1. Het vaartuig moet, onder toezicht van een wetenschappelijk waarnemer:

a) minstens vijf beuglijnen uitzetten met op elke beuglijn ten minste vier tijd-diepte-recorders (TDR);

b) bij elke uitzetting de TDR's willekeurig op de beuglijn plaatsen;

c) voor elke TDR die wordt opgehaald, een zinksnelheid berekenen, waarbij:

i) de zinksnelheid de gemiddelde tijdsduur is om vanaf het oppervlak 15 m te zinken, en

ii) de minimale zinksnelheid 0,3 m/s bedraagt;

d) als de minimale zinksnelheid (0,3 m/s) niet op elk van de 20 meetpunten is bereikt, de test opnieuw uitvoeren tot in totaal 20 tests met een zinksnelheid van ten minste 0,3 m/s zijn geregistreerd; en

e) alle tijdens de tests gebruikte uitrusting en vistuig moet identiek zijn aan de uitrusting en het vistuig dat in het verdragsgebied zal worden gebruikt.

A2. Opdat een vaartuig bij het vissen vrijgesteld blijft van de verplichting de beuglijnen 's nachts uit te zetten, moet de wetenschappelijk waarnemer van de CCAMLR het zinken van de beuglijnen blijven controleren. Het vaartuig moet meewerken met de waarnemer van de CCAMLR, die:

a) moet proberen op elke tijdens de werkuren van de waarnemer uitgezette beuglijn een TDR aan te brengen;

b) om de zeven dagen alle beschikbare TDR's op eenzelfde beuglijn moet aanbrengen om de variatie in de zinksnelheden van eenzelfde beuglijn te bepalen;

c) de TDR's bij elke uitzetting willekeurig op een andere plaats op de beuglijnen moet aanbrengen;

d) voor elke TDR die wordt opgehaald, een zinksnelheid berekenen: en

e) de zinksnelheid bepalen als de gemiddelde tijdsduur om van het oppervlak (0 m) 15 m te zinken.

A3. Het vaartuig:

a) zorgt ervoor dat de gemiddelde zinksnelheid ten minste 0,3 m/s bedraagt;

b) stuurt de beheerder van de visserijtak een dagregister toe; en

c) zorgt ervoor dat de tijdens de zinktests van de beuglijn verzamelde gegevens worden geregistreerd in de overeengekomen vorm en dat ze bij de beheerder van de visserijtak worden ingediend aan het einde van het seizoen.

PROTOCOL B

B1. Het vaartuig moet, onder toezicht van een wetenschappelijk waarnemer:

a) minstens vijf beuglijnen van de in het verdragsgebied te gebruiken maximumlengte uitzetten met ten minste vier testflessen (zie de punten B5 tot en met B9) in het middelste derde deel van de beuglijn;

b) de testflessen bij elke uitzetting op willekeurige plaatsen aan de beuglijn bevestigen, waarbij geldt dat ze telkens halfweg tussen twee gewichten moeten worden bevestigd;

c) voor elke test de zinksnelheid berekenen door de snelheid te bepalen waarmee de beuglijn van de oppervlakte (0 m) tot 15 m diepte zakt;

d) de minimale zinksnelheid bedraagt 0,3 m/s;

e) als de minimale zinksnelheid (0,3 m/s) niet op elk van de 20 meetpunten (vier tests op vijf beuglijnen) is bereikt, de test opnieuw uitvoeren tot in totaal 20 tests met een zinksnelheid van ten minste 0,3 m/s zijn geregistreerd; en

f) alle tijdens de tests gebruikte uitrusting en vistuig moet dezelfde specificaties hebben als de uitrusting en het vistuig dat in het verdragsgebied zal worden gebruikt.

B2. Opdat een vaartuig bij het vissen vrijgesteld blijft van de verplichting de beuglijnen 's nachts uit te zetten, als bedoeld in artikel 7, lid 8, moet de wetenschappelijk waarnemer van de CCAMLR het zinken van de beuglijnen regelmatig controleren. Het vaartuig moet meewerken met de waarnemer van de CCAMLR, die:

a) een test met flessen probeert te verrichten op elke beuglijn die in zijn dienst wordt uitgezet, waarbij geldt dat de testflessen moeten worden bevestigd in het middelste derde deel van de beuglijn;

b) om de zeven dagen minstens vier testflessen aan één enkele beuglijn moet bevestigen om de variatie in de zinksnelheden van eenzelfde beuglijn te bepalen;

c) de testflessen bij elke uitzetting op willekeurige plaatsen aan de beuglijn bevestigen, waarbij geldt dat de testflessen telkens halfweg tussen de gewichten moeten worden bevestigd;

d) voor elke testfles een zinksnelheid berekenen; en

e) de zinksnelheid van de beuglijn berekenen door de snelheid te bepalen waarmee de beuglijn van het oppervlak (0 m) tot 15 m diepte zakt.

B3. Het vaartuig moet vanwege die vrijstelling tijdens de visserijactiviteit:

a) ervoor zorgen dat elke beuglijn zodanig geballast is dat telkens de minimale zinksnelheid 0,3 m/s wordt bereikt;

b) dagelijks bij het nationale bureau verslag uitbrengen over de vorderingen; en

c) ervoor zorgen dat de tijdens de zinktests van de beuglijn verzamelde gegevens worden geregistreerd in de voorgeschreven vorm en dat ze bij het betrokken nationale bureau worden ingediend aan het einde van het seizoen.

B4. Een test met flessen moet worden uitgevoerd volgens de onderstaande methode:

Plaatsing van de fles

B5. Een plastic fles [11] van 750 ml (drijfvermogen ongeveer 0,7 kg) wordt met de hals stevig vastgemaakt aan 15 m dwarslijn van 2 mm getwijnde nylon, of gelijkwaardig, die aan de andere kant vastgebonden is aan een haak van de beuglijn. De lengte wordt gemeten vanaf het bevestigingspunt (uiteinde van de haak) tot aan de flessenhals en moet om de twee à drie dagen door de waarnemer worden gecontroleerd.

[11] Er dient gebruik te worden gemaakt van een waterfles in hard plastic met een plastic schroefdop. De schroefdop van de fles wordt verwijderd zodat de fles, zodra ze in het water wordt gedompeld, kan vollopen om te voorkomen dat ze door de druk van het water barst en niet kan worden herbruikt.

B6. Rondom de fles moet reflecterend plakband worden aangebracht om ze 's nachts te kunnen waarnemen. Een waterbestendig blad met het nummer van de fles dat voldoende groot moet zijn om op enkele meters afstand te kunnen worden gelezen, gaat in de fles.

Test

B7. De fles wordt leeggegoten, de dop wordt verwijderd, de lijn wordt om de fles gewikkeld voor de uitzetting. De fles waarrond de lijn is gewikkeld, wordt aan de beuglijn [12] bevestigd halfweg tussen de gewichten (bevestigingspunt).

[12] Bij de automatische beuglijnen wordt de lijn aan de hoofdlijn bevestigd; bij het Spaanse beuglijnsysteem, aan de dwarslijn.

B8. De waarnemer registreert [13] hoeveel seconden verlopen tussen het ogenblik dat het bevestigingspunt het wateroppervlak raakt (t1) en het ogenblik dat de fles volledig onder water is (t2). Het resultaat van de test wordt als volgt berekend:

[13] Om de test goed te kunnen volgen, moet een verrekijker worden gebruikt, met name bij slecht weer.

Zinksnelheid = 15 / (t2 - t1)

B9. Het resultaat moet 0,3 m/s of meer bedragen. Die gegevens moeten worden geregistreerd in het juiste vak van het elektronische logboek van de waarnemer.

BIJLAGE V

VOORSCHRIFTEN INZAKE DE BIJVANGST IN DE VISSERIJ IN HET ONDER DE WERKINGSSFEER VAN DE CCAMLR VALLENDE GEBIED

A. GEREGLEMENTEERDE VISSERIJ

1. Als bij de gerichte visserij op Dissostichus eleginoides in FAO-deelgebied 48.3 de bijvangst van ongeacht welke soort minstens 1 ton bedraagt, moet het vissersvaartuig uitwijken naar een andere visgrond op ten minste 5 zeemijl afstand. Het vaartuig blijft minstens vijf dagen weg uit het gebied van vijf zeemijl rond de plaats waar de bijvangst de hoeveelheid van 1 ton heeft overschreden.

Voor de toepassing van voorgaande alinea geldt dat onder "doelsoort" verstaan wordt Dissostichus eleginoides en onder "bijvangstsoorten" alle andere soorten dan Dissostichus eleginoides.

2. Indien tijdens het beoefenen van de gerichte visserij op Champsocephalus gunnari in het statistische deelgebied 48.3 de bijvangst van de soorten Chaenocephalus aceratus, Gobionotothen gibberifrons, Lepidonotothen squamifrons, Notothenia rossii, of Pseudochaenichthys georgianus:

a) meer bedraagt dan 100 kg en groter is dan 5 gewichtspercenten van de totale visvangst, of

b) minstens 2 ton bedraagt,

begeeft het vissersvaartuig zich naar een andere visgrond die ten minste 5 zeemijl van de bedoelde plaats verwijderd is. Het vaartuig blijft minstens vijf dagen weg uit het gebied van vijf zeemijl rond de plaats waar de bijvangst van de voornoemde soorten 5% heeft overschreden.

3. Als bij de gerichte visserij op Dissostichus eleginoides of Champsocephalus gunnari in FAO-deelgebied 58.5.2 de bijvangst in één trek van Channichthys rhinoceratus of van Lepidonotothen squamifrons minstens 2 ton bedraagt, moet het vissersvaartuig uitwijken naar een andere visgrond op ten minste 5 zeemijl afstand. Het vaartuig blijft minstens vijf dagen weg uit het gebied van vijf zeemijl rond de plaats waar de bijvangst de hoeveelheid van 2 ton heeft overschreden.

Als tijdens voornoemde visserijactiviteiten de bijvangst in één trek van elke andere bijvangstsoort waarvoor op grond van de communautaire regelgeving maxima gelden, ten minste 1 ton bedraagt, moet het vissersvaartuig uitwijken naar een andere visgrond op ten minste 5 zeemijl afstand. Het vaartuig blijft minstens vijf dagen weg uit het gebied van vijf zeemijl rond de plaats waar de bijvangst de hoeveelheid van 1 ton heeft overschreden.

4. Wanneer tijdens de beoefening van de gerichte visserij op Electrona carlsbergi bij een trek de bijvangst van een andere soort dan de doelsoort:

a) meer bedraagt dan 100 kg en groter is dan 5 gewichtspercenten van de totale visvangst, of

b) minstens 2 ton bedraagt,

begeeft het vissersvaartuig zich naar een andere visgrond die ten minste 5 zeemijl van de bedoelde plaats verwijderd is. Het vaartuig blijft minstens vijf dagen weg uit het gebied van vijf zeemijl rond de plaats waar de bijvangst van andere soorten dan de doelsoort 5% heeft overschreden.

5. Onder plaats waar de bijvangst de in de punten 1 tot en met 4 vermelde hoeveelheden heeft overschreden, wordt verstaan de koers die het vissersvaartuig heeft gevolgd vanaf het punt waar het vistuig werd uitgezet tot het punt waar het vistuig weer aan boord werd gebracht.

B. NIEUWE EN EXPERIMENTELE VISSERIJACTIVITEITEN

1. Voor de bijvangst van Macrourus spp. tijdens nieuwe en experimentele visserijactiviteiten in de betrokken deelgebieden en statistische sectoren gelden de volgende maxima:

a) in de kleine onderzoeksvakken (SSRU) van het deelgebied 48.6, van sector 58.4.2 en deelgebied 88.1 ten zuiden van 65° Z, alsmede in sector 58.4.3b, is de bijvangst van Macrourus spp. beperkt tot 100 ton; en

b) in de andere SSRU is de bijvangst van Macrourus spp. beperkt tot 40 ton.

2. Voor de bijvangst van andere soorten dan Macrourus spp. tijdens nieuwe en experimentele visserijactiviteiten in de betrokken deelgebieden en statistische afdelingen gelden de volgende maxima:

a) in de kleine onderzoeksvakken (SSRU) van deelgebied 48.6, van sector 58.4.2 en deelgebied 88.1 ten zuiden van 65° Z, alsmede van sector 58.4.3b, is de bijvangst van elke andere soort beperkt tot 50 ton; en

b) in de andere SSRU is de bijvangst van elke andere soort beperkt tot 20 ton.

3. Voor de toepassing van de punten 1 en 2 worden Macrourus spp. en roggen beschouwd als unieke soorten.

4. Als de bijvangst van een soort in één trek ten minste 2 ton bedraagt, moet het vissersvaartuig uitwijken naar een andere visgrond op ten minste 5 zeemijl afstand. Het vaartuig blijft minstens vijf dagen weg uit het gebied van vijf zeemijl rond de plaats waar de bijvangst de hoeveelheid van 2 ton heeft overschreden. Onder plaats waar de bijvangst de hoeveelheid van 2 ton heeft overschreden, wordt verstaan de koers die het vissersvaartuig heeft gevolgd vanaf het punt waar het vistuig werd uitgezet tot het punt waar het vistuig weer aan boord werd gebracht.

BIJLAGE VI

TREKKEN VOOR ONDERZOEKSDOELEINDEN BIJ DE VISSERIJ OP CHAMPSOCEPHALUS GUNNARI IN FAO-DEELGEBIED 48.3 TIJDENS HET PAAISEIZOEN

1. In het gebied rond de Shag Rocks moeten twaalf trekken voor onderzoeksdoeleinden plaatsvinden, verdeeld over de vier in figuur 1 aangegeven sectoren: vier in de noordwestelijke sector, vier in de zuidwestelijke, twee in de noordoostelijke en twee in de zuidoostelijke. Daarnaast moeten nog eens acht trekken voor onderzoeksdoeleinden plaatsvinden op het noordwestelijke plateau van South-Georgia in wateren met een diepte van minder dan 300 m, zoals aangegeven in figuur 1.

2. De afstand tussen eender welke twee trekken voor onderzoeksdoeleinden bedraagt minstens 5 zeemijl. Het is de bedoeling de trekken zo te spreiden dat beide gebieden adequaat worden bestreken vanuit een oogpunt van verzameling van gegevens over de lengte-, geslacht-, leeftijd- en gewichtsamenstelling van de vangsten van Champsocephalus gunnari.

3. Indien tijdens de reis naar South Georgia scholen vis worden aangetroffen, moeten deze eveneens worden bevist, zonder dat dit meetelt als trek voor onderzoeksdoeleinden.

4. De trekken voor onderzoeksdoeleinden, waarbij het net op de gewone visdiepte moet zijn uitgezet, m.a.w. overdag vlak bij de bodem, duren ten minste 30 minuten.

5. Alle voor onderzoeksdoeleinden gedane vangsten worden bemonsterd door de internationale wetenschappelijke waarnemer aan boord. De monsters bestaan, voor zover mogelijk, uit een steekproef van ten minste 100 willekeurig gekozen vissen. Van alle vissen in de steekproef moet minstens de lengte, het geslacht en de leeftijd worden bepaald evenals, waar zulks mogelijk is, het gewicht. Indien de vangst omvangrijk genoeg is en er voldoende tijd is, mag ook een groter aantal vissen worden onderzocht.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 1: Geografische spreiding van de 20 voor onderzoeksdoeleinden bij de visserij op Champsocephalus gunnari tussen 1 maart en 31 mei in de gebieden rond de Shag Rocks (12) en South Georgia (8) te verrichten trekken. De treklocaties (sterretjes) rond South Georgia zijn louter ter illustratie aangegeven.

BIJLAGE VII

IN ARTIKEL 14, LID 2, BEDOELDE OPDRACHT EN TAKEN VAN DE WETENSCHAPPELIJKE WAARNEMERS AAN BOORD VAN DE VAARTUIGEN DIE in het Verdragsgebied met de exploitatie van levende rijkdommen of met wetenschappelijk onderzoek bezig zijn

A. De wetenschappelijke waarnemer aan boord van de vaartuigen die in het Verdragsgebied met de exploitatie van levende rijkdommen of met wetenschappelijk onderzoek bezig zijn, heeft als opdracht de visserijactiviteiten in het verdragsgebied waar te nemen en aan te geven, rekening houdend met de doelstellingen en beginselen van het verdrag.

B. Om die opdracht te vervullen voert de waarnemer de volgende taken uit:

a) de werkzaamheden van het vaartuig noteren (bv. tijd besteed aan onderzoek, visserij, verplaatsingen enz., en gegevens over de trekken);

b) monsters nemen van de vangst om de biologische kenmerken ervan te bepalen;

c) de biologische gegevens per gevangen soort registreren;

d) de bijvangst en de hoeveelheid en de biologische gegevens daarvan registreren;

e) gevallen waarin vogels of zoogdieren verstrikt raken in tuig en incidentele sterfte registreren;

f) de procedure noteren waarbij het aangegeven gewicht van de vangst wordt gemeten en gegevens verzamelen over de omrekening van het gewicht van het eindproduct naar levend gewicht als de vangst wordt geregistreerd met het gewicht van het verwerkt product;

g) verslagen van hun waarnemingen opstellen aan de hand van de door het wetenschappelijk comité erkende waarnemingsformulieren en deze verslagen aan de betrokken autoriteiten verstrekken;

h) een kopie van de verslagen aan de kapitein verstrekken;

i) de kapitein in voorkomend geval bijstaan in de procedures voor de registratie en aangifte van de vangsten;

j) andere taken verrichten als de partijen van de geldende bilaterale overeenkomst daarover overeenstemming hebben bereikt;

k) feiten verzamelen over de in het verdragsgebied waargenomen vissersvaartuigen, met name de identificatie van het type vaartuig, de positie en de activiteiten ervan; en

l) gegevens opnemen over het verlies van vistuig en afvalverwijdering door vissersvaartuigen op zee.