52002PC0037

Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende meetinstrumenten (door de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag) /* COM/2002/0037 def. - COD 2000/0233 */

Publicatieblad Nr. 126 E van 28/05/2002 blz. 0368 - 0387


Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende meetinstrumenten (door de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag)

Inhoudsopgave

TOELICHTING

1. ACHTERGRONDINFORMATIE

1.1 Context

1.2 Hoofdlijnen

2. Uitleg van de belangrijkste amendementen

2.1 Werkingssfeer en voorwerp

2.2 Definities en fundamentele voorschriften

2.3 Wijzigingen betreffende het Comité meetinstrumenten

2.4 Uitbreidingen en verduidelijkingen van de tekst

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende meetinstrumenten

BIJLAGE I: Fundamentele voorschriften

TOELICHTING

1. ACHTERGRONDINFORMATIE

1.1 Context

In september 2000 heeft de Commissie een voorstel voor een verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad betreffende meetinstrumenten ingediend (COM(2000) 566 - C5-0478/2000-2000/0233 (COD)). Voor de vaststelling van deze verordening wordt de medebeslissingsprocedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gevolgd.

Op 3 juli 2001 heeft het Europees Parlement in eerste lezing een reeks amendementen aangenomen. Bij die gelegenheid heeft de Commissie haar standpunt over ieder amendement gegeven, waarbij zij aangaf welke amendementen zij kan overnemen en welke niet aanvaardbaar zijn.

In het licht van deze ontwikkelingen heeft de Commissie dit gewijzigde voorstel opgesteld.

1.2 Hoofdlijnen

De Commissie heeft twee soorten wijzigingen aangebracht.

In de eerste plaats is naar aanleiding van de eerste lezing in het Europees Parlement een aantal nieuwe bepalingen opgenomen. Deze zijn grotendeels bedoeld om onduidelijkheden weg te nemen of bepaalde ideeën in het oorspronkelijke voorstel nader uit te werken. Daarnaast zijn er enkele nieuwe aspecten toegevoegd die de oorspronkelijke tekst aanvullen maar de uitgangspunten niet veranderen.

In de tweede plaats heeft de Commissie de formulering op enkele punten aangepast in verband met bezwaren die tijdens de voorbereidende besprekingen in de Raad naar voren zijn gebracht; zij gebruikt deze gelegenheid om deze wijzigingen toe te lichten teneinde de transparantie te vergroten. Waar nodig is de tekst aangepast om te zorgen dat deze bij de overige vigerende Gemeenschapswetgeving aansluit en geen interne discrepanties bevat.

2. Uitleg van de belangrijkste amendementen

2.1 Werkingssfeer en voorwerp

Een van de kernpunten van het voorstel is dat de lidstaten de mogelijkheid houden wettelijke metrologische controle voor te schrijven, maar dat dan. uitsluitend instrumenten mogen worden gebruikt die met de richtlijn overeenstemmen. In het licht van de amendementen 2, 7 en 8 en het eerste deel van amendement 9 van het Europees Parlement is daarom een overweging toegevoegd waarin dit wordt verduidelijkt en is de formulering van artikel 2 aangepast.

Ook is de werkingssfeer verduidelijkt door de tekst van een overweging en van artikel 1 uit te breiden. Bij deze wijzigingen is rekening gehouden met de amendementen 1 en 6 van het Europees Parlement.

De Commissie verwerpt het tweede deel van amendement 9 omdat dit een herhaling inhoudt van een deel van artikel 6, het klassieke artikel betreffende het vrije verkeer in de nieuwe aanpak. Artikel 6 is transparanter en is bindend voor alle lidstaten, ook voor die welke geen wettelijke metrologische controle voorschrijven.

Na artikel 6, lid 1, betreffende het vrije verkeer, is het oude artikel 14, lid 1, dat de richtlijn completeert, ingevoegd als artikel 6, lid 2 (nieuw). Hierdoor wordt de tekst duidelijker, aangezien alle bepalingen betreffende het "in de handel brengen en in gebruik nemen" bij elkaar komen te staan.

Artikel 6, lid 1, betreffende het vrije verkeer, wordt gespecificeerd door een nieuw artikel 6, lid 3, waarin de lidstaten wordt toegestaan een onderscheid te maken op grond van in dit lid genoemde objectieve criteria. De krachtens artikel 6, lid 3 (nieuw), toegestane bepalingen worden in de instrumentspecifieke bijlagen gespecificeerd. De formulering van het artikel 6, lid 3 (nieuw), is vergelijkbaar met de artikelen betreffende de voorwaarden voor het in bedrijf stellen van Richtlijn 89/106 betreffende voor de bouw bestemde producten (artikel 6) en van Richtlijn 92/42 betreffende het rendement van verwarmingsketels (artikel 4).

Als gevolg van artikel 6, lid 3 (nieuw), is een nieuwe alinea betreffende het in gebruik nemen toegevoegd aan de instrumentspecifieke bijlagen MI-001, MI-002, MI-003 en MI-004. Deze alinea bestaat uit twee elementen. Ten eerste wordt de lidstaten de mogelijkheid gegeven een minimale nauwkeurigheid voor te schrijven die van het gebruik afhangt, bijvoorbeeld verschillende instrumenten voor huishoudelijk en industrieel gebruik. Het tweede element betreft een aanduiding van de voorwaarden in de instrumentspecifieke bijlage die afhangen van artikel 6, lid 3 (nieuw).

Artikel 6, lid 2 (oud), betrof overheidsopdrachten. De Commissie stelt voor dit te vervangen door de formulering van artikel 6, lid 4 (nieuw), dat betrekking heeft op de periode totdat de nutssector is geliberaliseerd, wanneer het geen overheidsopdrachten meer betreft. Zolang de liberalisering niet is voltooid, is het nutsbedrijven niet toegestaan instrumenten verplicht te stellen die afwijken van het minimum dat is aangegeven in de desbetreffende instrumentspecifieke bijlage. Deze bepaling waarborgt een zo groot mogelijke interne markt tijdens het liberaliseringsproces.

2.2 Definities en fundamentele voorschriften

De Commissie verwerpt amendement 5 omdat de voorgestelde toevoeging de overweging beperkt tot een bepaalde groep meetinstrumenten, namelijk die bestaande uit een aantal apparaten en onderdelen, terwijl de overweging in haar huidige vorm verwijst naar alle meetinstrumenten, zoals gedefinieerd in artikel 3, onder a).

Overeenkomstig amendement 3 en het eerste deel van amendement 11 van het Europees Parlement is de verantwoordelijkheid van de fabrikant verduidelijkt. Wat het tweede deel van de definitie van een fabrikant betreft, houdt de Commissie om de volgende drie redenen aan haar oorspronkelijke voorstel vast: 1. Een van de realiteiten van de markt is dat niet-fabricerende bedrijven onder hun eigen naam meetinstrumenten in de handel brengen, deze wijzigen of nieuwe instrumenten samenbouwen. 2. Dergelijke ondernemingen moeten volledig wettelijk aansprakelijk zijn en verplicht zijn alle nodige maatregelen te nemen om die verantwoordelijkheden te dragen. 3. Daarom is het een belangrijk en bindend begrip dat niet-fabricerende bedrijven "alle nodige maatregelen nemen om die verantwoordelijkheden te dragen".

De definities van een onderdeel en van een gemachtigde, waarop de amendementen 10, 12 en 19 betrekking hebben, zijn uitgebreid. De wijziging van de definitie van "in de handel brengen" is een gevolg van de voorbereidende besprekingen in de Raad.

De fundamentele voorschriften van bijlage I betreffende duurzaamheid, betrouwbaarheid, geschiktheid en beveiliging zijn overeenkomstig de amendementen 22 tot en met 25 verduidelijkt. Bovendien zijn de amendementen 26 en 27, betreffende de aanduiding van meetresultaten, overgenomen.

De Commissie stelt voor aan de instrumentspecifieke bijlagen MI-001, MI-002, MI-003 en MI-004 een bepaling betreffende de overeenstemmingsbeoordeling toe te voegen die overeenstemmingsbeoordeling op grond van de door de fabrikant opgegeven mate van nauwkeurigheid mogelijk maakt.

2.3 Wijzigingen betreffende het Comité meetinstrumenten

Aangezien enige flexibiliteit nodig is om de wetgeving aan veranderingen aan te kunnen passen, heeft de Commissie in het licht van de voorbereidende besprekingen in de Raad amendement 17 van het Europees Parlement overwogen. Zij stelt voor het Comité meetinstrumenten op bepaalde gebieden regelgevingsbevoegdheid te geven en de door het Europees Parlement genoemde taken van het adviseringsgebied naar het regelgevingsgebied te verplaatsen. Dit voorstel komt overeen met de door het Europees Parlement uitgesproken wens betrokken te blijven bij een gebied dat zeer complex en overwegend van technische aard blijft. Het stelt de Europese Unie in staat soepel en snel wijzigingen als gevolg van internationale ontwikkelingen, die van invloed kunnen zijn op de in artikel 12, lid 2, bedoelde fundamentele voorschriften, aan te brengen.

2.4 Uitbreidingen en verduidelijkingen van de tekst

De Commissie heeft overeenkomstig de amendementen 4 en 13 van het Europees Parlement de mogelijkheid opgenomen de vereiste markeringen op verschillende momenten aan te brengen.

Overeenkomstig de intentie van amendement 14 van het Parlement heeft de Commissie waar nodig een verwijzing naar iedere bijlage opgenomen in de artikelen waar dit nuttig was.

De Commissie stelt overeenkomstig amendement 15 voor in artikel 8 duidelijker aan te geven dat lidstaten aangemelde instanties mogen aanwijzen voor onder de richtlijn vallende instrumenten waarvoor zij geen wettelijke metrologische controle voorschrijven. Dit in verband met de bezorgdheid die hierover tijdens de voorbereidende besprekingen in de Raad is uitgesproken. Bovendien stelt de Commissie voor de criteria die voor de aangemelde instanties gelden te verduidelijken door naar geharmoniseerde normen te verwijzen (deze verduidelijking is eveneens in de Raad besproken).

De Commissie neemt amendement 20, dat het markttoezicht vereenvoudigt, over.

De Commissie neemt eveneens de betere formulering van de overgangsperiode van amendement 21 van het Europees Parlement over.

De Commissie verwerpt de amendementen 16, 18, 28 en 29, die zouden leiden tot een integrale overname van de bijlagen III en IV in de richtlijn zelf. De tekst van de artikelen zou hierdoor zonder reden uitdijen, omdat er geen hiërarchie bestaat tussen artikelen en bijlagen. In feite houdt het voorstel van de Commissie al een vereenvoudiging in omdat de tekst die gewoonlijk in elk van de overeenstemmingsbeoordelingsbijlagen is opgenomen, in bijlage IV is samengevoegd. Het zou van willekeur getuigen om bijlage IV in de richtlijn zelf op te nemen terwijl tegelijkertijd veel belangrijke punten van de overeenstemmingsbeoordeling in de bijlagen A-H1 opgenomen zouden blijven. Anderzijds stelt de Commissie omwille van de transparantie voor in artikel 7 een verwijzing naar bijlage IV op te nemen, analoog aan de verwijzing in artikel 8 naar bijlage III.

De Commissie stelt voor "CE-markering van overeenstemming" te vervangen door "CE-markering" aangezien dit duidelijk is en tevens beknopter. Artikel 13, lid 4, is vereenvoudigd en biedt de mogelijkheid dat de markering van kleine instrumenten in de technische documentatie wordt opgenomen. Aan de instrumentspecifieke bijlage MI-008 is een bepaling toegevoegd krachtens welke instrumenten die in partijen worden verkocht, niet afzonderlijk te hoeven worden gemerkt.

Artikel 14 (nieuw), betreffende onrechtmatig aangebrachte CE-markeringen, is toegevoegd overeenkomstig de in de nieuwe aanpak gebruikelijke praktijk.

Het oude artikel 14 is in twee artikelen verdeeld (de nieuwe artikelen 15 en 16) en is enigszins anders geformuleerd om te zorgen voor consistentie tussen deze tekst en andere toepasselijke Gemeenschapswetgeving. Het oude artikel 14, lid 1, dat de richtlijn completeert, is verplaatst naar artikel 6, lid 2 (nieuw), zodat artikel 15 (nieuw) alleen nog "markttoezicht" betreft. In artikel 16 (nieuw) is de "vrijwaringsclausule" ondergebracht.

De artikelen 15 tot en met 20 zijn omgenummerd tot de artikelen 17 tot en met 22.

Overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het Verdrag, wijzigt de Commissie haar voorstel als volgt.

2000/0233 (COD)

Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende meetinstrumenten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie [1],

[1] PB C [...] van [...], blz. [...].

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [2],

[2] PB C [...] van [...], blz. [...].

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [3],

[3] PB C [...] van [...], blz. [...].

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Een aantal meetinstrumenten valt onder bijzondere richtlijnen die zijn aangenomen op basis van Richtlijn 71/316/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen. [4] Bijzondere richtlijnen die technisch verouderd zijn, zouden moeten worden ingetrokken en vervangen moeten worden door een onafhankelijke richtlijn, die geënt is op de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie. [5] Bijzondere richtlijnen die niet verouderd zijn, zouden op Richtlijn 71/316/EEG gebaseerd moeten blijven.

[4] PB L 202 van 6.9.1971, blz. 1.

[5] PB C 136 van 4.6.1985, blz. 1.

(2) Meetinstrumenten kunnen voor een verscheidenheid van metingen worden gebruikt. Als deze metingen worden verricht om redenen van openbaar belang, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid, de openbare orde, milieu- en consumentenbescherming, belastingheffing en eerlijke handel, die op vele wijzen direct en indirect van invloed zijn op het dagelijkse leven van de burgers, is het noodzakelijk dat wettelijk gecontroleerde meetinstrumenten worden gebruikt.

(3) Wettelijke metrologische controle mag niet tot belemmering van het vrije verkeer van meetinstrumenten leiden. De desbetreffende bepalingen moeten in alle lidstaten dezelfde zijn en certificaten van overeenstemming moeten overal in de Gemeenschap worden aanvaard.

(4) Voor wettelijke metrologische controle moet aan bepaalde prestatie-eisen worden voldaan. De meetinstrumenten moeten aan zodanige prestatie-eisen voldoen dat een hoog beschermingsniveau wordt geboden. De overeenstemmingsbeoordeling moet een hoge graad van betrouwbaarheid bieden.

(5) De prestaties van meetinstrumenten zijn vooral gevoelig voor de elektromagnetische omgeving. De immuniteit van meetinstrumenten voor elektromagnetische storingen vormt een integraal deel van deze richtlijn en de bepalingen aangaande immuniteit van Richtlijn 89/336/EEG van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit [6], laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/68/EEG [7], zijn derhalve niet van toepassing.

[6] PB L 139 van 23.5.1989, blz. 19.

[7] PB L 220 van 30.8.1993, blz. 1.

(6) Het moet voor de lidstaten mogelijk blijven wettelijke metrologische controle voor te schrijven. Indien wettelijke metrologische controle wordt voorgeschreven, mogen alleen meetinstrumenten worden gebruikt die aan de algemene bepalingen voldoen.

(7) De verantwoordelijkheden van de "fabrikant" om aan de bepalingen van deze richtlijn te voldoen moeten uitdrukkelijk worden vermeld.

(8) In de wetgeving moeten fundamentele voorschriften worden vastgelegd, die de technische vooruitgang niet in de weg staan. De wettelijke voorschriften moeten derhalve bij voorkeur prestatie-eisen zijn. Bij voorschriften om technische handelsbelemmeringen weg te nemen, moet de nieuwe aanpak worden gevolgd van de Resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie.

(9) Daarom moeten Europese technische normen worden opgesteld waarvan de technische en prestatie-eisen aan de in deze richtlijn vastgelegde fundamentele voorschriften voldoen. Wanneer overeenstemming met de specificaties van die normen bestaat, moet dit tot het vermoeden leiden dat overeenstemming bestaat met de fundamentele voorschriften in deze richtlijn. Op Europees niveau worden door particuliere instanties geharmoniseerde normen opgesteld en deze moeten hun niet-verplichte status behouden. Hiertoe zijn de Europese Commissie voor normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (CENELEC) erkend als de instanties die bevoegd zijn om geharmoniseerde normen vast te stellen overeenkomstig de op 13 november 1984 ondertekende algemene richtsnoeren voor samenwerking tussen de Commissie en deze twee instanties.

(10) De opstelling door het CEN of het CENELEC van geharmoniseerde normen moet op verzoek van de Commissie gebeuren overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij [8], gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG. [9] In verband met de normalisatie verdient het aanbeveling dat de Commissie door het bij Richtlijn 98/34/EG ingestelde comité wordt bijgestaan. Dit comité raadpleegt zo nodig technische deskundigen.

[8] PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

[9] PB L 217 van 5.8.1998, blz. 18.

(11) Op bepaalde gespecialiseerde gebieden kunnen de technische en prestatiespecificaties van internationaal overeengekomen normatieve documenten eveneens geheel of gedeeltelijk overeenstemmen met de productspecificaties in de wettelijke regeling. In die gevallen kan het gebruik van deze internationaal overeengekomen normatieve documenten een alternatief zijn voor het gebruik van Europese technische normen.

(12) Voor overeenstemming met de fundamentele voorschriften van deze richtlijn kan ook worden gezorgd door specificaties die niet in een Europese technische norm of een internationaal overeengekomen normatief document zijn vastgelegd. Het gebruik van de Europese technische normen of van internationaal overeengekomen normatieve documenten moet derhalve facultatief zijn.

(13) De stand van de meettechnologie is aan voortdurende verandering onderhevig wat tot veranderingen in de behoeften ten aanzien van de overeenstemmingsbeoordeling kan leiden. Daarom is voor elke meetcategorie een toereikende procedure of keuze uit verschillende, even strenge procedures nodig. De vastgestelde procedures worden genoemd in Besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering, die bedoeld zijn om te worden gebruikt bij de technische-harmonisatierichtlijnen. [10] Het moet zijn toegestaan dat de CE-markering tijdens het fabricageproces wordt aangebracht.

[10] PB L 220 van 30.8.1993, blz. 23.

(14) Overeenkomstig artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [11] moeten maatregelen tot uitvoering van deze richtlijn worden goedgekeurd door middel van de raadplegingsprocedure van artikel 3 van dat besluit of door middel van de regelgevingsprocedure van artikel 2 van dat besluit.

[11] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(15) De lidstaten moeten actief toezicht houden op hun markt en alle passende maatregelen nemen om te voorkomen dat niet overeenstemmende instrumenten in de handel worden gebracht of worden gebruikt. Een toereikende samenwerking tussen de instanties voor het toezicht op de markt in de lidstaten is derhalve noodzakelijk om markttoezicht met werking in de gehele Gemeenschap te verzekeren.

(16) De lidstaten moeten alle passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat meetinstrumenten waarop de CE-markering en andere merktekens zijn aangebracht, op de juiste wijze in de handel worden gebracht. Aan de fabrikanten moeten de gronden worden meegedeeld waarop negatieve besluiten ten aanzien van hun producten zijn genomen alsmede de juridische mogelijkheden tot beroep die hun ter beschikking staan.

(17) Bij deze richtlijn wordt de communautaire wetgeving inzake meetinstrumenten ingetrokken, die bestaat uit de volgende richtlijnen van de Raad:

-Richtlijn 71/318/EEG van 26 juli 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake gasmeters [12], laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 82/623/EEG van de Commissie [13];

[12] PB L 202 van 6.9.1971, blz. 21.

[13] PB L 252 van 27.8.1982, blz. 5.

-Richtlijn 71/319/EEG van 26 juli 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake vloeistofmeters, watermeters uitgezonderd [14];

[14] PB L 202 van 6.9.1971, blz. 32.

-Richtlijn 71/348/EEG van 12 oktober 1971 betreffende de onderlinge aanpassing der wetgevingen van de lidstaten inzake hulpinrichtingen voor vloeistofmeters, watermeters uitgezonderd [15], gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden;

[15] PB L 239 van 25.10.1971, blz. 9.

-Richtlijn 73/362/EEG van 19 november 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake stoffelijke lengtematen [16], laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 85/146/EEG van de Commissie [17];

[16] PB L 335 van 5.12.1973, blz. 56.

[17] PB L 54 van 23.2.1985, blz. 29.

-Richtlijn 75/33/EEG van 17 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake koudwatermeters [18];

[18] PB L 14 van 20.1.1975, blz. 1.

-Richtlijn 75/410/EEG van 24 juni 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake continu totaliserende bandwegers [19];

[19] PB L 183 van 14.7.1975, blz. 25.

-Richtlijn 76/891/EEG van 4 november 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake kilowattuurmeters [20];

[20] PB L 336 van 4.12.1976, blz. 30.

-Richtlijn 77/95/EEG van 21 december 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake taxameters [21];

[21] PB L 26 van 31.1.1977, blz. 59.

-Richtlijn 77/313/EEG van 5 april 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake meetinstallaties voor andere vloeistoffen dan water [22], gewijzigd bij Richtlijn 82/625/EEG van de Commissie [23];

[22] PB L 105 van 28.4.1977, blz. 18.

[23] PB L 252 van 27.8.1982, blz. 10.

-Richtlijn 78/1031/EEG van 5 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake automatische weegwerktuigen, uitgevoerd als gewichtscontrolemachines en gewichtssorteermachines [24];

[24] PB L 364 van 27.12.1978, blz. 1.

-Richtlijn 79/830/EEG van 11 september 1979 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake warmwatermeters [25].

[25] PB L 259 van 15.10.1979, blz. 1.

(18) Fabrikanten moeten de mogelijkheid krijgen gedurende een redelijke periode van hun vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn verkregen rechten gebruik te blijven maken. Overgangsmaatregelen zijn derhalve noodzakelijk,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Werkingssfeer

Deze richtlijn is van toepassing op de apparaten en systemen met een meetfunctie die zijn omschreven in de instrumentspecifieke bijlagen betreffende watermeters (MI-001), gasmeters (MI-002), wattuurmeters en meettransformators (MI-003), warmteverbruiksmeters (MI-004), meetsystemen voor de continue en dynamische meting van hoeveelheden andere vloeistoffen dan water (MI-005), automatische weeginstrumenten (MI-006), taximeters (MI-007), stoffelijke maten (MI-008), dimensionale meetinstrumenten (MI-009), adem-analysatoren (MI-010) en uitlaatgasanalysatoren (MI-011).

Artikel 2 Voorwerp

Deze richtlijn stelt de fundamentele voorschriften vast waaraan de in artikel 1 bedoelde apparaten en systemen moeten voldoen en beschrijft de overeenstemmingsbeoordeling die in dat geval moet worden verricht voordat zij in de handel worden gebracht en in gebruik worden genomen, wat de taken betreft waarvoor een lidstaat om redenen van openbaar belang, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid, de openbare orde, milieu- en consumentenbescherming, belastingheffing en eerlijke handel, wettelijke metrologische controle voorschrijft .

Deze richtlijn is een bijzondere richtlijn in de zin van artikel 2, lid 2, van Richtlijn 89/336/EEG, betreffende voorschriften voor elektromagnetische immuniteit.

Artikel 3 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "meetinstrument": een apparaat of systeem met een meetfunctie dat binnen de in de artikel 1 omschreven werkingssfeer en het in artikel 2 omschreven voorwerp van deze richtlijn valt;

b) "onderdeel": een apparaat dat onafhankelijk functioneert en samen met andere compatibele onderdelen en/of meetinstrumenten een meetinstrument vormt;

c) "wettelijke metrologische controle": de controle op de meettaken van een meetinstrument die de lidstaten heeft voorgeschreven uit overwegingen van volksgezondheid, openbare veiligheid, openbare orde, milieubescherming, heffing van belastingen en andere heffingen, consumentenbescherming en eerlijke handel;

d) "fabrikant": de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de overeenstemming van het meetinstrument met de toepasselijke voorschriften van deze richtlijn en:

-het technische ontwerp van een meetinstrument maakt of namens hem laat maken, en

-het meetinstrument vervaardigt of namens hem laat vervaardigen, en

-het in de handel brengt;

dan wel

de natuurlijke of rechtspersoon die:

-de verantwoordelijkheid voor de overeenstemming van het meetinstrument met de daarop van toepassing zijnde voorschriften van deze richtlijn op zich neemt, en

-alle nodige maatregelen heeft genomen om die verantwoordelijkheden te dragen, en

-het meetinstrument in de handel brengt;

e) "in de handel brengen": het voor het eerst al dan niet tegen betaling in de Gemeenschap beschikbaar stellen van een voor een eindgebruiker bestemd instrument;

f) "in gebruik nemen": het eerste gebruik door een eindgebruiker van een product voor het doel waarvoor het was bestemd;

g) "gemachtigde": de in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die schriftelijk door de fabrikant is gemachtigd namens deze voor specifieke taken in de zin en volgens de bepalingen van deze richtlijn op te treden; h) "geharmoniseerde norm": een door het Europese Commissie voor normalisatie (CEN) of het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (CENELEC) of door beide gezamenlijk op verzoek van de Commissie op grond van Richtlijn 98/34/EG vastgestelde en overeenkomstig de door de Commissie en de Europese normalisatieorganisaties overeengekomen Algemene Richtsnoeren voorbereide technische specificatie;

i) "normatief document": een document met normatieve elementen dat door de Internationale Organisatie voor Wettelijke Metrologie is opgesteld.

Artikel 4 Fundamentele voorschriften en overeenstemmingsbeoordeling

1. Meetinstrumenten moeten aan de in bijlage I en de desbetreffende instrumentspecifieke bijlage vermelde fundamentele voorschriften voldoen.

2. De overeenstemming van een meetinstrument met de fundamentele voorschriften wordt overeenkomstig artikel 7 beoordeeld.

3. Wanneer een meetinstrument uit verscheidene onderdelen bestaat en een specifieke bijlage bestaat waarin de fundamentele voorschriften voor alle onderdelen die samen het meetinstrument vormen, zijn vastgelegd, zijn de bepalingen van deze richtlijn van overeenkomstige toepassing op elk van deze onderdelen.

Artikel 5 Overeenstemmingsmarkering

1. De overeenstemming van een meetinstrument met alle in deze richtlijn vervatte eisen wordt aangegeven door hierop overeenkomstig artikel 13 de CE-markering en de aanvullende metrologische markering aan te brengen.

2. De CE-markering en de aanvullende metrologische markering worden door de fabrikant of onder diens verantwoordelijkheid aangebracht. De CE-markering mag tijdens het fabricageproces op het instrument worden aangebracht. De aanvullende metrologische markering moet na de in artikel 7 bedoelde overeenstemmingsbeoordeling worden aangebracht.

3. Het is verboden op een meetinstrument markeringen aan te brengen die derden omtrent de betekenis en/of de grafische vorm van de CE-markering of van de aanvullende metrologische markering kunnen misleiden. Op de meetinstrumenten mogen andere markeringen worden aangebracht, mits deze de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering en van de aanvullende metrologische markering niet verminderen.

Artikel 6 In de handel brengen en in gebruik nemen

1. De lidstaten mogen niet uit hoofde van deze richtlijn beletten dat een meetinstrument waarop overeenkomstig artikel 5 de CE-markering en de aanvullende metrologische markering zijn aangebracht in de handel worden gebracht en in gebruik worden genomen.

2. De lidstaten moeten alle passende maatregelen nemen om te waarborgen dat meetinstrumenten waarop overeenkomstig artikel 5 de CE-markering en de aanvullende metrologische markering zijn aangebracht, uitsluitend in de handel kunnen worden gebracht en in gebruik kunnen worden genomen indien zij aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen.

3. Een lidstaat die wettelijke metrologische controle voorschrijft, zoals bedoeld in artikel 2, mag eisen dat een meetinstrument voldoet aan bepalingen betreffende het in gebruik nemen die gerechtvaardigd zijn door de plaatselijke klimatologische omstandigheden en/of door voorschriften voor de meeteigenschappen. Deze bepalingen zijn vermeld in de desbetreffende instrumentspecifieke bijlagen als bedoeld in artikel 1.

4. De lidstaten waarborgen dat de regels of voorwaarden van overheidsinstanties of particuliere instanties die als een overheidsbedrijf of op basis van een monopoliepositie als een overheidsinstantie optreden niet belemmeren dat meetinstrumenten die voldoen aan de in lid 3 bedoelde bepalingen in gebruik worden genomen, zoals bedoeld in lid 1.

Artikel 7 Overeenstemmingsbeoordeling

De beoordeling van de overeenstemming van een meetinstrument met de fundamentele voorschriften wordt, naar keuze van de fabrikant, verricht volgens een van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures die in de desbetreffende instrumentspecifieke bijlage zijn vermeld.

De fabrikant moet de in bijlage IV bedoelde technische documentatie verstrekken.

De modules voor de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures zijn beschreven in de bijlagen A tot en met H1.

Artikel 8 Aanmelding

1. De lidstaten melden bij de andere lidstaten en de Commissie de instanties aan die zij belasten met de taken in verband met de in artikel 7 bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsmodules; voorts melden zij de door de Commissie overeenkomstig lid 4 toegekende identificatienummers aan, het soort meetinstrument of de soorten meetinstrumenten waarvoor iedere instantie is aangewezen alsmede, in voorkomend geval, de categorieën instrumenten, het meetbereik, de meettechnologie en eventuele andere instrumentkenmerken die de werkingssfeer van de aanmelding beperken.

2. De lidstaten passen voor de aanwijzing van deze instanties de in bijlage III vermelde criteria toe. Instanties die voldoen aan de criteria die zijn vastgelegd in de nationale normen waarin de toepasselijke geharmoniseerde normen zijn omgezet, worden geacht aan de overeenkomende criteria te voldoen. Indien een lidstaat geen wettelijke metrologische controle als bedoeld in artikel 2 voorschrijft waarvoor een instrument als bedoeld in artikel 1 moet worden gebruikt, mag deze het wettelijk mogelijk maken een instantie aan te wijzen die voor een dergelijk instrument bevoegd is.

3. Wanneer een lidstaat vaststelt dat een door hem aangemelde instantie niet meer aan de in lid 2 bedoelde criteria voldoet, trekt hij die aanmelding in. De lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie onmiddellijk in kennis van de intrekking van een aanmelding.

4. De Commissie kent aan elk der aangemelde instanties een identificatienummer toe. De Commissie maakt de lijst van de aan te melden instanties, alsmede de in lid 1 bedoelde gegevens over de werkingssfeer van de aanmelding, in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend en zorgt ervoor dat deze lijst bijgewerkt blijft.

Artikel 9 Geharmoniseerde normen en normatieve documenten

1. De lidstaten gaan uit van het vermoeden dat een meetinstrument in overeenstemming is met de in artikel 4 bedoelde fundamentele voorschriften, wanneer het voldoet aan de elementen van de nationale normen ter uitvoering van de geharmoniseerde Europese norm voor dat meetinstrument die overeenkomen met die elementen van deze geharmoniseerde Europese norm waarvan de referenties in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn bekendgemaakt.

Wanneer een meetinstrument slechts gedeeltelijk aan de in de eerste alinea bedoelde elementen van de nationale normen voldoet, gaan de lidstaten uit van het vermoeden van overeenstemming met de fundamentele voorschriften voor de elementen van de normen waaraan het meetinstrument voldoet.

De lidstaten maken de referenties van de in de eerste alinea bedoelde nationale normen bekend.

2. De lidstaten gaan uit van het vermoeden dat een meetinstrument met de in artikel 4 bedoelde fundamentele voorschriften in overeenstemming is, wanneer het voldoet aan het in artikel 112, lid 1, onder a), genoemde normatieve document waarvan de referenties in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn bekendgemaakt.

Wanneer een meetinstrument slechts gedeeltelijk aan het in de eerste alinea bedoelde document voldoet, gaan de lidstaten uit van het vermoeden van overeenstemming met de fundamentele voorschriften voor de normatieve elementen waaraan het meetinstrument voldoet.

De lidstaten maken de referenties van het in de eerste alinea bedoelde document bekend.

Artikel 10 Comité voor normen en technische voorschriften

Wanneer een lidstaat of de Commissie van mening is dat een Europese geharmoniseerde norm als bedoeld in artikel 9, lid 1, niet geheel in overeenstemming is met de in artikel 4 bedoelde fundamentele voorschriften, legt de betrokken lidstaat of de Commissie de aangelegenheid met opgave van redenen voor aan het bij Richtlijn 98/34/EG ingestelde permanente comité. Het comité brengt onverwijld advies uit.

In het licht van het advies van dit comité deelt de Commissie de lidstaten mede of de referenties van de nationale normen al dan niet uit de in artikel 9, lid 1, derde alinea, bedoelde bekendmaking moeten worden geschrapt.

Artikel 11 Comité meetinstrumenten

1. De Commissie wordt bijgestaan door een permanent comité, het Comité meetinstrumenten, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en dat wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is de raadplegingsprocedure van artikel 3 van Besluit 1999/468/EG met inachtneming van artikel 7, lid 3, en artikel 8 van dat besluit van toepassing.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG met inachtneming van artikel 7, lid 3, en artikel 8 van dat besluit van toepassing.

Artikel 12 Taken van het Comité meetinstrumenten

1. De Commissie kan, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, volgens de in artikel 11, lid 2, genoemde procedure passende maatregelen nemen teneinde:

a) vast te stellen welke (delen van) door de Internationale Organisatie voor Wettelijke Metrologie opgestelde normatieve documenten in geval van overeenstemming resulteren in het vermoeden van overeenstemming met de desbetreffende fundamentele voorschriften van deze richtlijn;

b) de referenties van het onder a) genoemde normatieve document in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend te maken.

2. De Commissie kan, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, volgens de in artikel 11, lid 3, genoemde procedure passende maatregelen nemen teneinde rekening te houden met internationale ontwikkelingen en teneinde:

a) de instrumentspecifieke bijlagen te wijzigen met betrekking tot:

-de maximaal toelaatbare fouten en de nauwkeurigheidsklassen;

-de nominale bedrijfsomstandigheden;

-de waarden voor de kritische verandering;

-de lijst van overeenstemmingsbeoordelingsprocedures;

b) de in bijlage II vastgestelde beproevingsprogramma's te wijzigen.

3. Wanneer een lidstaat of de Commissie van mening is dat een normatief document waarvan de referenties overeenkomstig lid 1, onder b), in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn bekendgemaakt, niet volledig aan de fundamentele voorschriften van artikel 4 voldoet, legt de lidstaat of de Commissie de aangelegenheid met opgave van redenen aan het Comité meetinstrumenten voor.

De Commissie, deelt de lidstaten, volgens de in artikel 11, lid 2, genoemde procedure, mede of het al dan niet noodzakelijk is de overeenkomstig artikel 9, lid 2, derde alinea bekendgemaakte referenties van het desbetreffende normatieve document, te laten vervallen.

Artikel 13 Markeringen

1. De in artikel 5 bedoelde CE-markering bestaat uit de letters CE volgens het model van punt I.B.d) van de bijlage bij Besluit 93/465/EEG van de Raad. De CE-markering is ten minste 5 mm hoog.

2. De in artikel 5 bedoelde aanvullende metrologische markering bestaat uit een rechthoek met daarin de hoofdletter M en het jaar van aanbrenging. De hoogte van de rechthoek is gelijk aan de hoogte van de CE-markering . De aanvullende metrologische markering volgt onmiddellijk op de CE-markering .

3. Wanneer zulks bij de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure is voorgeschreven, volgt het in artikel 8 bedoelde identificatienummer van de aangemelde instantie op de CE-markering en op de aanvullende metrologische markering. Wanneer zulks bij de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure niet is voorgeschreven, wordt op het meetinstrument geen identificatienummer van een aangemelde instantie vermeld.

4. Wanneer een meetinstrument uit een aantal samenwerkende apparaten en/of onderdelen bestaat, worden de markeringen aangebracht op het belangrijkste apparaat van het instrument.

Wanneer een meetinstrument te klein of te gevoelig is om de in lid 1 tot en met 3 bedoelde markeringen erop aan te brengen, worden deze in de technische documentatie vermeld.

5. De CE-markering en de aanvullende metrologische markering moeten onuitwisbaar zijn. Het identificatienummer van de aangemelde instantie moet onuitwisbaar zijn of niet zonder beschadiging kunnen worden verwijderd. Alle markeringen moeten duidelijk zichtbaar of gemakkelijk toegankelijk zijn.

Artikel 14 Onrechtmatig aangebrachte markeringen

1. Wanneer een lidstaat vaststelt dat de CE-markering en/of de aanvullende metrologische markering onrechtmatig zijn aangebracht, moet de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde worden verplicht te zorgen dat het instrument aan de bepalingen betreffende de CE-markering en/of de aanvullende metrologische markering voldoet en onder de door de lidstaat opgelegde voorwaarden een einde aan de overtreding te maken.

2. De lidstaat neemt overeenkomstig de procedures van artikel 16 alle dienstige maatregelen om het in de handel brengen van het betrokken instrument te beperken of te verbieden of het betrokken instrument uit de handel te nemen.

Artikel 15 Markttoezicht

De bevoegde instanties van de lidstaten verlenen elkaar bij het toezicht op de markt bijstand.

De bevoegde instanties wisselen met name informatie uit over de mate waarin de door hen onderzochte instrumenten aan de eisen van deze richtlijn voldoen en over de resultaten van die onderzoeken.

Elke lidstaat deelt de andere lidstaten en de Commissie mede welke bevoegde instanties hij voor deze informatie-uitwisseling heeft aangewezen.

Artikel 16 Vrijwaringsclausule

1. Wanneer een lidstaat vaststelt dat alle of een deel van de meetinstrumenten van een specifiek model waarop de CE-markering en de aanvullende metrologische markering zijn aangebracht, bij een correcte installatie en bij gebruik volgens de instructies van de fabrikant niet aan de in deze richtlijn uiteengezette metrologische eigenschappen voldoen, neemt hij alle dienstige maatregelen om die instrumenten uit de handel te nemen en verbiedt of beperkt hij het verder in de handel brengen dan wel het verdere gebruik daarvan.

De lidstaat houdt bij zijn beslissing over deze maatregelen rekening met het systematische of incidentele karakter van de niet-nakoming. Wanneer de lidstaat heeft vastgesteld dat de niet-nakoming van systematische aard is, stelt hij de Commissie onmiddellijk van de genomen maatregelen in kennis onder opgave van de redenen voor zijn beslissing.

2. De Commissie raadpleegt de betrokkenen zo spoedig mogelijk.

a) Ingeval de Commissie na raadpleging vaststelt dat de door de betrokken lidstaat genomen maatregelen gerechtvaardigd zijn, stelt zij de lidstaat die de maatregelen heeft genomen en de overige lidstaten daarvan onmiddellijk in kennis.

De bevoegde lidstaat neemt de passende maatregelen tegen degene die de markeringen heeft aangebracht en stelt de andere lidstaten en de Commissie daarvan in kennis.

Wanneer niet-nakoming te wijten is aan leemten in de normen of normatieve documenten, legt de Commissie de aangelegenheid na overleg met de betrokken partijen zo spoedig mogelijk voor aan het hiervoor bevoegde comité, zoals bedoeld in artikel 10 of artikel 11.

b) Wanneer de Commissie na raadpleging vaststelt dat de door de betrokken lidstaat genomen maatregelen niet gerechtvaardigd zijn, stelt zij de lidstaat die de maatregelen heeft genomen, alsmede de betrokken fabrikant of diens gemachtigde daarvan onmiddellijk in kennis.

De Commissie draagt ervoor zorg dat de lidstaten van het verloop en de resultaten van deze procedure op de hoogte worden gehouden.

Artikel 17 Besluiten tot weigering of beperking

Ieder krachtens deze richtlijn door een lidstaat genomen besluit dat het uit de handel nemen van een meetinstrument of een verbod of een beperking met betrekking tot het in de handel brengen of het in gebruik nemen van een instrument verlangt, noemt de precieze gronden waarop het is gebaseerd. Het wordt zo spoedig mogelijk ter kennis van de betrokkenen gebracht, die tegelijkertijd worden ingelicht over de beroepsmogelijkheden waarover zij volgens de wetgeving van de betrokken lidstaat beschikken en over de termijnen waaraan deze beroepsmogelijkheden zijn onderworpen.

Artikel 18 Intrekking

Onverminderd de bepalingen van artikel 19 worden de volgende richtlijnen met ingang van [1 juli 2002] ingetrokken:

-Richtlijn 71/318/EEG;

-Richtlijn 71/319/EEG;

-Richtlijn 71/348/EEG;

-Richtlijn 73/362/EEG;

-Richtlijn 75/33/EEG;

-Richtlijn 75/410/EEG;

-Richtlijn 76/891/EEG;

-Richtlijn 77/95/EEG;

-Richtlijn 77/313/EEG;

-Richtlijn 78/1031/EEG;

-Richtlijn 79/830/EEG.

Artikel 19 Overgangsbepalingen

In afwijking van artikel 6, lid 2, staan de lidstaten voor meettaken waarvoor zij het gebruik van een wettelijk gecontroleerd meetinstrument hebben voorgeschreven, het in de handel brengen en in gebruik nemen van meetinstrumenten die voldoen aan de vóór [twee jaar na 1 juli 2002] toepasselijke voorschriften toe, tot het verstrijken van de geldigheidsduur van de EG-typegoedkeuring van die meetinstrumenten of, in geval van een EG-typegoedkeuring van onbeperkte duur, voor een periode van vijf jaar vanaf [1 juli 2002].

Artikel 20 Omzetting

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [1 juli 2002] aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van de bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 22 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE I: Fundamentele voorschriften

Het in COM(2000) 566 opgenomen voorstel blijft ongewijzigd, behoudens de volgende punten:

5. Duurzaamheid

Een meetinstrument moet zodanig zijn ontworpen dat de metrologische eigenschappen ervan onder normale gebruiksomstandigheden voldoende stabiel blijven gedurende de door de fabrikant opgegeven periode, mits het op de juiste wijze wordt geïnstalleerd, onderhouden en gebruikt volgens de aanwijzingen van de fabrikant in de omgevingsomstandigheden waarvoor het is bedoeld.

6. Betrouwbaarheid

Een meetinstrument moet zodanig zijn ontworpen dat het effect van een storing die een onnauwkeurig meetresultaat tot gevolg heeft zo veel mogelijk wordt beperkt, tenzij de aanwezigheid van een dergelijke storing duidelijk waarneembaar is .

7. Geschiktheid

7.2. Uitgaande van de praktische werkomstandigheden moet een meetinstrument geschikt zijn voor het beoogde gebruik en geen onredelijke eisen stellen aan de gebruiker die het verkrijgen van een correct meetresultaat bemoeilijken.

8. Beveiliging tegen verminking van gegevens

8.1 De metrologische eigenschappen van een meetinstrument mogen niet op ontoelaatbare wijze beïnvloed kunnen worden door het op het instrument aansluiten van een ander apparaat, enige eigenschap van het aangesloten apparaat of door welk apparaat op afstand dan ook dat in verbinding staat met het meetinstrument.

10. Aanduiding van een resultaat

10.2 De aanduiding van een resultaat moet duidelijk en ondubbelzinnig zijn en vergezeld gaan van de merktekens en opschriften die nodig zijn om de gebruiker te informeren over de betekenis van het resultaat. Onder normale gebruiksomstandigheden moet het weergegeven resultaat gemakkelijk afleesbaar zijn. Aanvullende aanduidingen mogen worden aangegeven mits deze niet met de hoofdaanduiding kunnen worden verward.

10.5 Een voor nutsbedrijfmetingen in woningen bestemd meetinstrument waarvan de meetgegevens op afstand kunnen worden opgenomen , moet ook zijn voorzien van een voor de consument toegankelijk afleesvenster. De opgenomen waarde van dit afleesvenster is het meetresultaat dat dient als basis voor het te betalen bedrag.

Bijlage MI-001 Watermeters

Het in COM(2000) 566 opgenomen voorstel blijft ongewijzigd, behoudens de toevoeging van de volgende alinea's:

Na punt 10 wordt het volgende ingevoegd:

In gebruik nemen

a) Wanneer een lidstaat meting van het huishoudelijk gebruik voorschrijft, moet worden toegestaan dat dit gebeurt met een meter van klasse 1.

b) Wanneer een lidstaat meting van het handelsgebruik en/of het licht-industriële gebruik voorschrijft, moet worden toegestaan dat dit gebeurt met een meter van klasse 1. De lidstaat moet waarborgen dat de distributeur of de van rechtswege voor het installeren van de meter aangewezen persoon het stroomsnelheidsbereik vaststelt, zodat de meter geschikt is om het verwachte of redelijkerwijs te verwachten gebruik correct te meten.

c) Een lidstaat mag met betrekking tot de voorschriften van de punten 2 tot en met 5 op basis de in artikel 6, lid 3, genoemde gronden de voorwaarden voor het in gebruik nemen van instrumenten vaststellen.

Aan de alinea betreffende de conformiteitsbeoordeling wordt het volgende toegevoegd:

De maximaal toelaatbare fout moet in de conformiteitsbeoordelingsprocedure worden gecontroleerd op grond van de klasse en het stroomsnelheidsbereik zoals opgegeven door de fabrikant.

Bijlage MI-002 Gasmeters

Het in COM(2000) 566 opgenomen voorstel blijft ongewijzigd, behoudens de toevoeging van de volgende alinea's:

Na punt 10 wordt het volgende ingevoegd:

In gebruik nemen

a) Wanneer een lidstaat meting van het huishoudelijk gebruik voorschrijft, moet deze toestaan dat dit gebeurt met een meter van klasse 1,5.

b) Wanneer een lidstaat meting van het handelsgebruik en/of het licht-industriële gebruik voorschrijft, moet worden toegestaan dat dit gebeurt met een meter van klasse 1 en/of klasse 1,5. De lidstaat moet waarborgen dat de distributeur of de van rechtswege voor het installeren van de meter aangewezen persoon het stroomsnelheidsbereik vaststelt, zodat de meter geschikt is om het verwachte of redelijkerwijs te verwachten gebruik correct te meten.

c) Een lidstaat mag met betrekking tot de voorschriften van de punten 2 tot en met 5 op basis de in artikel 6, lid 3, genoemde gronden de voorwaarden voor het in gebruik nemen van instrumenten vaststellen.

Aan de alinea betreffende de conformiteitsbeoordeling wordt het volgende toegevoegd:

De maximaal toelaatbare fout moet in de conformiteitsbeoordelingsprocedure worden gecontroleerd op grond van de klasse en het stroomsnelheidsbereik zoals opgegeven door de fabrikant.

Bijlage MI-003 Elektriciteitsmeters

Het in COM(2000) 566 opgenomen voorstel blijft ongewijzigd, behoudens de toevoeging van de volgende alinea's:

Na punt 10 wordt het volgende ingevoegd:

In gebruik nemen

a) Wanneer een lidstaat meting van het huishoudelijk gebruik voorschrijft, moet deze toestaan dat dit gebeurt met een meter van klasse 2.

b) Wanneer een lidstaat meting van het handelsgebruik en/of het licht-industriële gebruik voorschrijft, moet worden toegestaan dat dit gebeurt met een meter van klasse 1 en/of klasse 2. De lidstaat moet waarborgen dat de distributeur of de van rechtswege voor het installeren van de meter aangewezen persoon het stroomsnelheidsbereik vaststelt, zodat de meter geschikt is om het verwachte of redelijkerwijs te verwachten gebruik correct te meten.

c) Een lidstaat mag met betrekking tot het voorschrift van punt 4 op basis de in artikel 6, lid 3, genoemde gronden de voorwaarden voor het in gebruik nemen van instrumenten vaststellen.

Aan de alinea betreffende de conformiteitsbeoordeling wordt het volgende toegevoegd:

De maximaal toelaatbare fout moet in de conformiteitsbeoordelingsprocedure worden gecontroleerd op grond van de klasse en het stroomsnelheidsbereik zoals opgegeven door de fabrikant.

Bijlage MI-004 Warmteverbruiksmeters

Het in COM(2000) 566 opgenomen voorstel blijft ongewijzigd, behoudens de toevoeging van de volgende alinea's:

Na punt 10 wordt het volgende ingevoegd:

In gebruik nemen

a) Wanneer een lidstaat meting van het huishoudelijk gebruik voorschrijft, moet deze toestaan dat dit gebeurt met een meter van klasse 3.

b) Wanneer een lidstaat meting van het handelsgebruik en/of het licht-industriële gebruik voorschrijft, moet worden toegestaan dat dit gebeurt met een meter van klasse 2 en/of klasse 3. De lidstaat moet waarborgen dat de distributeur of de van rechtswege voor het installeren van de meter aangewezen persoon het stroomsnelheidsbereik vaststelt, zodat de meter geschikt is om het verwachte of redelijkerwijs te verwachten gebruik correct te meten.

c) Een lidstaat mag met betrekking tot het voorschriften van punt 1 op basis de in artikel 6, lid 3, genoemde gronden de voorwaarden voor het in gebruik nemen van instrumenten vaststellen.

Aan de alinea betreffende de conformiteitsbeoordeling wordt het volgende toegevoegd:

De maximaal toelaatbare fouten moeten in de conformiteitsbeoordelingsprocedure worden gecontroleerd op grond van de klasse en het stroomsnelheidsbereik zoals opgegeven door de fabrikant.

Bijlage MI-008 Stoffelijke maten

Het in COM(2000) 566 opgenomen voorstel blijft ongewijzigd, behoudens de toevoeging van de volgende alinea's:

Aan de inleiding van hoofdstuk I wordt het volgende toegevoegd:

Het voorschrift dat een kopie van de verklaring van overeenstemming moet worden verstrekt, mag zo worden geïnterpreteerd dat dit van toepassing is op de partij of zending en niet op elk instrument afzonderlijk.

Aan de inleiding van hoofdstuk II wordt het volgende toegevoegd:

Het voorschrift dat een kopie van de verklaring van overeenstemming moet worden verstrekt, mag zo worden geïnterpreteerd dat dit van toepassing is op de partij of zending en niet op elk instrument afzonderlijk. Ook het voorschrift betreffende het aanbrengen van de nauwkeurigheidsklasse op het instrument is niet van toepassing.