52001PC0344

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging, ten gunste van de medewerkers van de leden van het Europees Parlement, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 /* COM/2001/0344 def. - COD 2001/0137 */

Publicatieblad Nr. 270 E van 25/09/2001 blz. 0141 - 0143


Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging, ten gunste van de medewerkers van de leden van het Europees Parlement, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

I. Algemene opmerkingen

De regeling betreffende de kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement, goedgekeurd door het Bureau van deze instelling, voorziet in artikel 14 in de mogelijkheid dat elk lid een vergoeding ontvangt ter dekking van de uitgaven die met name voortvloeien uit de aanwerving van een of meer medewerkers, waarbij verscheidene leden gezamenlijk eenzelfde medewerker kunnen aanwerven, binnen de grenzen van de secretariaatstoelage die door het Bureau is vastgesteld en vermeld staat in deel 1 - Europees Parlement van de algemene begroting van de Europese Unie.

Elk lid kan vrijelijk beslissen over het aantal medewerkers dat hij in dienst neemt, alsmede over het niveau van hun bezoldiging op grond van de vereiste kwalificaties. De rechtsstatus van de medewerker wordt, wat de arbeidsvoorwaarden, de sociale zekerheid en de belastingen betreft, geregeld door het nationale recht van de verschillende lidstaten en, in voorkomend geval, het Gemeenschapsrecht.

Met het oog op de harmonisatie van de wervings- en arbeidsvoorwaarden van de medewerkers heeft de Commissie voorgesteld om de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (RAA) te wijzigen door te voorzien in de mogelijkheid om er de medewerkers van de leden van het Europees Parlement als hulpfunctionarissen in op te nemen [1].

[1] COM(1998) 312 van 18 mei 1998, PB C 179 van 11.6.1998.

Dit voorstel is echter gestuit op weerstand in de Raad die niet in staat is geweest om het voorstel van de Commissie goed te keuren.

Tenslotte heeft het Europees Parlement besloten om bepaalde aspecten van het statuut van de medewerkers in het kader van de hiervoren bedoelde interne regeling te verduidelijken. Deze regeling is op 6 juli 2000 gewijzigd door het invoeren van met name de verplichting om een kopie van de tussen het lid en zijn medewerker(s) gesloten overeenkomst neer te leggen, alsook - wanneer het om een arbeidsovereenkomst gaat - een bewijs van aansluiting bij een nationaal socialezekerheidsstelsel en een verzekering tegen arbeidsongevallen.

Deze regelingen tasten echter de rechtsstatus van de medewerker niet aan wat de arbeidsvoorwaarden, de sociale zekerheid en de belastingen betreft. Deze zaken blijven vallen onder het nationale recht en, in voorkomend geval, het terzake van toepassing zijnde Gemeenschapsrecht.

Er zijn op het gebied van de sociale zekerheid verscheidene problemen geconstateerd bij de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 [2] en Verordening (EEG) nr. 574/72 [3] op de medewerkers van de leden van het Europees Parlement. Deze verordeningen coördineren de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten ter vermijding van bepaalde nadelen die voortvloeien uit de verschillen tussen de regelingen van de lidstaten, welke zich kunnen voordoen wanneer een persoon zich binnen de Gemeenschap verplaatst. Deze coördinatie stelt met name de lidstaat vast waarvan de socialezekerheidswetgeving van toepassing is. De werknemers zijn daarom in beginsel onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij hun beroepsactiviteit uitoefenen (artikel 13, lid 2, onder a)). Er zijn specifieke regels vastgesteld wanneer de werknemer normaliter een activiteit in loondienst op het grondgebied van twee of meer lidstaten uitoefent (artikel 14, lid 2). In dit geval is de werknemer onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, als hij een gedeelte van zijn activiteit op dit grondgebied uitoefent.

[2] Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2. Deze verordening is bijgewerkt bij Verordening (EG) nr. 118/97 (PB L 28 van 30.1.1997, blz. 1) en laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1399/1999 (PB L 164 van 30.6.1999, blz. 1).

[3] Verordening (EEG) nr. 574/72 van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71, PB L 74 van 27.3.1972, blz. 1. Deze verordening is bijgewerkt bij Verordening (EG) nr. 118/97 (PB L 28 van 30.1.1997, blz. 1) en laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 89/2001 van de Commissie (PB L 14 van 18.1.2001, blz. 16).

De vaststelling van de socialezekerheidswetgeving die van toepassing is op de medewerkers van de leden van het Europees Parlement heeft, vanwege hun specifieke activiteit ten dienste van hun werkgever (lid van het Europees Parlement) en rekening houdend met de uiteenlopende situaties, aanleiding gegeven tot bepaalde moeilijkheden die een bron van juridische onzekerheid zijn. Deze personen van wie een groot aantal zijn functie slechts voor een bepaalde tijd uitoefent, oefenen deze activiteiten immers vaak op het grondgebied van verscheidene lidstaten uit; met name de lidstaten waar de zetel en de arbeidsplaatsen van het Europees Parlement zijn gevestigd, en vaak ook de lidstaat waaruit het parlementslid afkomstig is. Bovendien is het soms moeilijk precies vast te stellen in welke lidstaat de medewerkers van leden van het Europees Parlement precies wonen.

Met het oog op de versterking van de rechtszekerheid op dit gebied en om gemakkelijker en zonder enige twijfel de wetgeving vast te stellen die van toepassing is op dit bijzonder type werknemers die door de Europese parlementsleden in dienst worden genomen om hen in het kader van hun door verkiezing verkregen functie bij te staan, lijkt het passend Verordening (EEG) nr. 1408/71 te wijzigen. Een dergelijke wijziging zal de medewerkers van de leden van het Europees Parlement in staat stellen om, net zoals de hulpfunctionarissen van de communautaire instellingen, een keuzerecht uit te oefenen betreffende de socialezekerheidsstelsel dat op hen van toepassing is.

De instelling van dit keuzerecht wordt ook gerechtvaardigd door het feit dat de medewerkers van de leden van het Europees Parlement op grond van de begroting van de Unie ten dienste van leden van een communautaire instelling worden aangetrokken.

II. Toelichting bij de afzonderlijke artikelen

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71

1. Invoeging in artikel 1 van een definitie van het begrip "medewerker van een lid van het Europees Parlement"

Ter vermijding van elke discussie over de vraag welke personen gebruik kunnen maken van het aan de medewerkers van de leden van het Europees Parlement geboden keuzerecht, is het nodig om deze categorie van werknemers duidelijk te omschrijven.

De voorgestelde definitie verwijst naar het bepaalde in artikel 14 van de interne regeling van het Europees Parlement betreffende de kosten en vergoedingen van de leden, zoals gewijzigd op 6 juli 2000, die een of meer leden van het Europees Parlement in staat stelt een of meer personen aan te werven voor de uitoefening van de functie van medewerker tijdens de duur van hun mandaat. Uit het bepaalde in artikel 14 en de voorgestelde definitie blijkt dat het (de) betrokken lid (leden) van het Europees Parlement als werkgever van deze werknemer(s) moet(en) worden beschouwd.

De definitie beoogt uitsluitend de werknemers in loondienst en niet de dienstverleners op wie de leden van het Europees Parlement ook een beroep zouden kunnen doen. Men gaat er immers van uit dat de activiteit van deze dienstverleners in het algemeen een incidenteel karakter heeft dat niet kan rechtvaardigen dat deze personen op het niveau van de vaststelling van de van toepassing zijnde socialezekerheidswetgeving voor een afwijkend stelsel in aanmerking komen. Er zij op gewezen dat de verleners van diensten aan een of meer leden van het Europees Parlement normaliter ook diensten aan andere cliënten verlenen. Daarom is het niet passend aan de dienstverleners een keuzerecht te geven dat niet alleen betrekking zou hebben op de ten dienste van de Europese gekozene uitgevoerde werkzaamheden, maar ook op alle diensten die deze dienstverlener aan andere cliënten verleent.

2. Wijziging van artikel 16

Om te beginnen wordt voorgesteld in de titel van artikel 16 de verwijzing naar medewerkers van de leden van het Europees Parlement op te nemen. Vervolgens wordt voorgesteld om aan dit artikel lid 4 toe te voegen dat de medewerker van een lid van het Europees Parlement het recht geeft om te kiezen tussen:

- de toepasselijke wetgeving uit hoofde van artikel 13, lid 2, onder a), dat wil zeggen de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij zijn activiteit in loondienst uitoefent of, in voorkomend geval, de toepasselijke wetgeving uit hoofde van artikel 14, lid 2, onder b), wanneer hij normaliter zijn activiteit op het grondgebied van twee of meer lidstaten uitoefent

- de wetgeving van de lidstaat waaraan hij laatstelijk onderworpen is geweest

- de wetgeving van de lidstaat waarvan hij onderdaan is.

De verwijzing naar artikel 14, lid 2, onder b) vormt een nieuwigheid ten aanzien van het bestaande keuzerecht voor de hulpfunctionarissen. Deze verwijzing is gerechtvaardigd op grond van het feit dat talrijke medewerkers hun activiteiten gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer lidstaten uitoefenen. In dit geval bepaalt artikel 14, lid 2, onder b) dat de toepasselijke wetgeving hetzij de wetgeving van de lidstaat is op het grondgebied waarvan de betrokkene woont, indien hij een gedeelte van zijn activiteit op dit grondgebied uitoefent of hij werkt voor verscheidene werkgevers die hun woonplaats op het grondgebied van verschillende lidstaten hebben, hetzij de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werkgever die hem in dienst heeft zijn woonplaats heeft, als de betrokkene niet woont op het grondgebied van een van de lidstaten waar hij zijn activiteit uitoefent.

Om te voorzien in het uitzonderlijke geval dat de medewerker van een lid van het Europees Parlement tegelijkertijd andere activiteiten in loondienst en/of niet in loondienst verrichte activiteiten uitoefent op het grondgebied van een of meer andere lidstaten dan de lidstaat voor de wetgeving waarvan hij heeft gekozen, wordt verder voorgesteld dat hij voor deze andere activiteiten ook wordt onderworpen aan de wetgeving van de laatste lidstaat. Er wordt ook bepaald dat deze medewerker voor de toepassing van de wetgeving waarvoor hij heeft gekozen, wordt behandeld alsof hij al zijn beroepsactiviteiten op het grondgebied van deze lidstaat uitoefent.

In tegenstelling tot de regeling die thans voor de hulpfunctionarissen geldt, betreft het keuzerecht van de medewerkers alle takken van de sociale zekerheid die worden bestreken door Verordening (EEG) nr. 1408/71, inclusief de gezinstoelagen, waarvoor de hulpfunctionarissen over een afzonderlijke regeling beschikken.

Het keuzerecht dat slechts één keer kan worden uitgeoefend, gaat in aan het begin van de activiteiten van de medewerker van een lid van het Europees Parlement.

Artikel 2

Wijziging van Verordening (EEG) nr. 574/72

Voorgesteld wordt om artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 574/72 aan te vullen met een verwijzing naar de medewerkers van de leden van het Europees Parlement en de leden van het Europees Parlement. Dit artikel regelt de procedures voor de uitoefening van het keuzerecht. Het is aan de betrokken leden van het Europees Parlement het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat voor de wetgeving waarvan de medewerker heeft gekozen, van deze keuze in kennis te stellen. Overeenkomstig artikel 4, lid 10, onder b) van Verordening (EEG) nr. 574/72 staan deze organen vermeld in bijlage 10 bij deze verordening.

Er wordt bepaald dat het betreffende orgaan de medewerker een bewijs afgeeft waaruit blijkt dat hij is onderworpen aan de wetgeving van de betreffende staat. Dit orgaan moet ook een kopie van dit bewijs toesturen aan het bevoegde orgaan van elke andere lidstaat op het grondgebied waarvan de medewerker beroepsactiviteiten uitoefent. De laatste organen moeten zo nodig aan het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is, de informatie verstrekken die nodig is voor de vaststelling van de premies die uit hoofde van deze wetgeving verschuldigd zijn.

Het huidige lid 4 van dit artikel 14 dat voorziet in een bijzondere uitvoeringsbepaling ingeval voor de wetgeving van de Bondsrepubliek Duitsland wordt gekozen, zal ook op de medewerkers van toepassing zijn.

Artikel 3

Overgangsbepalingen

Dit artikel voorziet in overgangsbepalingen die de reeds door een of meer parlementsleden vóór de inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen in dienst genomen medewerkers in staat stelt het keuzerecht uit te oefenen binnen een termijn van drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

III. Toepassing in de landen van de Europese Economische Ruimte

Het vrij verkeer van personen is een van de doelstellingen en beginselen van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) die op 1 januari 1994 van kracht is geworden [4]. In hoofdstuk 1 van het derde deel met betrekking tot het vrij verkeer van personen, diensten en kapitalen zijn de artikelen 28, 29 en 30 gewijd aan het vrij verkeer van werknemers en zelfstandigen. Met name artikel 29 neemt de beginselen over die staan vermeld in artikel 42 van het EG-Verdrag met betrekking tot de sociale zekerheid van personen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen. Bijgevolg is dit voorstel voor een verordening, als het wordt goedgekeurd, op de lidstaten van de EER van toepassing.

[4] PB L 1 van 3.1.1994, zoals gewijzigd bij besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 7/94 van 21.3.1994 (PB L 160 van 28.6.1994).

2001/0137 (COD)

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging, ten gunste van de medewerkers van de leden van het Europees Parlement, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name artikel 42 en artikel 308,

gezien het voorstel van de Commissie [5],

[5] PB C van , blz.

handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [6],

[6] PB C van , blz.

overwegende hetgeen volgt:

(1) De regeling betreffende de kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement, goedgekeurd door het Bureau van deze instelling, voorziet in artikel 14 in de mogelijkheid dat elk lid een vergoeding ontvangt ter dekking van de uitgaven die met name voortvloeien uit de aanwerving van een of meer medewerkers, waarbij verscheidene leden gezamenlijk eenzelfde medewerker kunnen aanwerven, binnen de grenzen van de secretariaatstoelage die door het Bureau is vastgesteld en vermeld staat in deel 1 - Europees Parlement van de algemene begroting van de Europese Unie.

(2) Het stelsel op het gebied van de sociale zekerheid voor medewerkers van leden van het Europees Parlement wordt geregeld door het nationale recht van de bevoegde lidstaten in de zin van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen [7] en Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen [8].

[7] PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2. Verordening bijgewerkt bij Verordening (EG) nr. 118/97 (PB L 28 van 30.1.1997, blz. 1) en laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1399/1999 (PB L 164 van 30.6.1999, blz. 1)

[8] PB L 74 van 27.3.1972, blz. 1. Verordening bijgewerkt bij Verordening (EG) nr. 118/97 (PB L 28 van 30.1.1997, blz. 1) en laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 89/2001 van de Commissie (PB L 14 van 18.1.2001, blz. 16).

(3) Rekening houdend met de uiteenlopende situaties en het specifieke karakter van de functies van de medewerkers van een of meer leden van het Europees Parlement heeft de vaststelling van de socialezekerheidswetgeving die op hen overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van toepassing is, aanleiding kunnen geven tot onzekerheden, alsmede tot praktische moeilijkheden bij het beheer van hun sociale verzekering. Deze situatie is nadelig voor zowel deze werknemers en hun werkgever als de socialezekerheidsorganen van de lidstaten.

(4) Om gemakkelijker en zonder twijfel de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat te kunnen vaststellen waaronder de medewerkers van de leden van het Europees Parlement vallen en om ervoor te zorgen dat deze een passende sociale verzekering krijgen, is het nodig gebleken te hunnen gunste te voorzien in een keuzerecht wat de socialezekerheidswetgeving betreft die op hen van toepassing is. Rekening houdend met het afwijkende karakter van deze regeling, die gerechtvaardigd is door de specifieke rol die de medewerkers van de leden van het Europees Parlement spelen, is het dienstig dit keuzerecht alleen aan de medewerkers in loondienst toe te kennen.

(5) Dit keuzerecht voor deze specifieke categorie werknemers in loondienst moet bijgevolg worden opgenomen in Verordening (EEG) nr. 1408/71 en de toepassingsverordening daarvan en het is nodig dat de consequenties uit dit recht worden getrokken ingeval van gelijktijdige uitoefening door de medewerkers van de leden van het Europees Parlement van andere beroepsactiviteiten in loondienst en/of niet in loondienst. Het is ook dienstig dat in het kader van deze verordening wordt voorzien in overgangsmaatregelen voor de medewerkers die vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening in dienst waren van leden van het Europees Parlement.

(6) Deze wijziging van de coördinatieregels van de nationale socialezekerheidsstelsels in het kader van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en de uitvoeringsverordening daarvan draagt bij tot de vergemakkelijking van de uitoefening van het recht op vrij verkeer door de medewerkers die door de gekozen leden van het Europees Parlement in dienst worden genomen voor de uitoefening van hun door verkiezing verkregen functie in deze communautaire instelling,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71

Verordening (EEG) nr. 1408/71 wordt als volgt gewijzigd:

1) In artikel 1 wordt het volgende punt w) toegevoegd:

"w) wordt onder "medewerker van een lid van het Europees Parlement" verstaan de werknemer die door een of meer leden van het Europees Parlement wordt aangeworven om deze gekozene(n) bij te staan bij de uitoefening van hun door verkiezing verkregen functie tijdens de duur van hun mandaat".

2) Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

a) De titel wordt vervangen door de volgende titel:

"Bijzondere regels inzake het bedienende personeel van diplomatieke zendingen en consulaire posten, de hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen alsmede de medewerkers van leden van het Europees Parlement".

b) Het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

"4. De medewerkers van leden van het Europees Parlement kunnen kiezen tussen:

- de toepassing van de wetgeving als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder a), of, in voorkomend geval, artikel 14, lid 2, onder b),

- de toepassing van de wetgeving van de lidstaat waaraan zij laatstelijk waren onderworpen

- de toepassing van de wetgeving van de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn.

Dit keuzerecht dat slechts één keer kan worden uitgeoefend, gaat in aan het begin van hun activiteit als medewerker van een lid van het Europees Parlement.

De medewerker van een lid van het Europees Parlement die tegelijkertijd andere activiteiten in loondienst en/of niet in loondienst verrichte activiteiten uitoefent op het grondgebied van een of meer andere lidstaten dan de lidstaat voor de wetgeving waarvan hij heeft gekozen, is voor deze activiteiten ook onderworpen aan de wetgeving van de laatste lidstaat.

Hij wordt voor de uitvoering van de wetgeving waarvoor hij heeft gekozen, behandeld alsof hij al zijn beroepsactiviteiten op het grondgebied van die lidstaat uitoefende."

Artikel 2

Wijziging van Verordening (EEG) nr. 574/72

Artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 574/72 wordt vervangen door de volgende tekst:

"Artikel 14

Uitoefening van het keuzerecht door de hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen en de medewerkers van de leden van het Europees Parlement

1. Het in artikel 16, lid 3 en 4, van de verordening bedoelde keuzerecht moet worden uitgeoefend op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst wordt gesloten. De tot het sluiten van deze overeenkomst bevoegde autoriteit ingeval van hulpfunctionarissen en het betrokken lid/de betrokken leden van het Europees Parlement ingeval van medewerkers stellen het orgaan dat daartoe is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat voor de wetgeving waarvan de hulpfunctionaris of de medewerker van een lid van het Europees Parlement heeft gekozen, daarvan in kennis. Bedoeld orgaan stelt zo nodig alle andere organen van dezelfde lidstaat hiervan in kennis.

2. Het orgaan dat daartoe is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat voor de wetgeving waarvan de hulpfunctionaris of de medewerker van een lid van het Europees Parlement heeft gekozen, verstrekt hem een bewijs, waarin wordt verklaard dat hij gedurende de tijd die hij als hulpfunctionaris in dienst van de Europese Gemeenschappen respectievelijk als medewerker van een lid van het Europees Parlement werkzaam is, aan de wetgeving van deze lidstaat is onderworpen.

Wanneer een medewerker van een lid van het Europees Parlement tegelijkertijd zijn activiteiten als medewerker op het grondgebied van twee of meer lidstaten uitoefent of andere activiteiten in loondienst en/of niet in loondienst verrichte activiteiten uitoefent op het grondgebied van een of meer andere lidstaten dan de lidstaat voor de wetgeving waarvan hij heeft gekozen, zendt het orgaan dat daartoe is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is een kopie van het overeenkomstig het bepaalde in de eerste alinea verstrekte bewijs aan het orgaan dat daartoe is aangewezen door de bevoegde autoriteit van elke andere lidstaat op het grondgebied waarvan de medewerker beroepsactiviteiten uitoefent. Dit laatste orgaan of, in voorkomend geval, deze laatste organen verstrekken zo nodig aan het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is, de nodige informatie voor de vaststelling van de premies die door de werkgever(s) en/of de medewerker uit hoofde van deze wetgeving verschuldigd zijn.

3. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wijzen zo nodig de voor de hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen en voor de medewerkers van leden van het Europees Parlement bevoegde organen aan.

4. Indien de hulpfunctionaris of de medewerker van een lid van het Europees Parlement, die op het grondgebied van een andere lidstaat dan de Bondsrepubliek Duitsland werkzaam is, voor toepassing van de Duitse wetgeving heeft gekozen, wordt deze wetgeving toegepast alsof de hulpfunctionaris of de medewerker van een lid van het Europees Parlement ter plaatse waar de Duitse regering haar zetel heeft, werkzaam was. De bevoegde autoriteit wijst het voor de ziekteverzekering bevoegde orgaan aan. »

Artikel 3

Overgangsbepalingen

Een medewerker van een lid van het Europees Parlement die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening reeds voor een of meer leden van het Europees Parlement werkzaam was, kan het keuzerecht, als bedoeld in artikel 16, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 1408/71, uitoefenen binnen een termijn van drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze keuze gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op die van de kennisgeving, als bedoeld in artikel 14, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 574/72.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1...... [ eerste dag van de tweede maand volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen ].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, op

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitster De Voorzitter