52000PC0854(02)

Voorstel voor een Kaderbesluit van de Raad ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie /* COM/2000/0854 def. - CNS 2001/0025 */

Publicatieblad Nr. 062 E van 27/02/2001 blz. 0327 - 0330


Voorstel voor een KADERBESLUIT VAN DE RAAD ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie

MEMORIE VAN TOELICHTING

1. INLEIDING

Op 24 februari 1997 heeft de Raad een gemeenschappelijk optreden goedgekeurd voor acties tegen mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen [1]. Het gemeenschappelijk optreden omvat een grote reeks onderwerpen zoals definities (onverminderd meer specifieke definities in de wetgeving van de lidstaten), rechtspraak, strafrechtelijke procedure, bijstand aan slachtoffers en politiële en justitiële samenwerking. In het kader van het gemeenschappelijk optreden hebben de lidstaten hun wetgeving herzien om er aldus voor te zorgen dat mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen worden beschouwd als strafbare feiten.

[1] PB L 063 van 4.3.1997

Sedert de goedkeuring van het gemeenschappelijk optreden in 1997 zijn de acties en initiatieven tegen seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, zowel wat het aantal als de inhoud ervan betreft, aanzienlijk uitgebreid op het niveau van zowel de Europese Unie als op plaatselijk, regionaal en internationaal niveau binnen een bredere context. Seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie hebben een steeds zorgwekkender karakter gekregen, en het is zonder meer duidelijk dat het nodig is de uiteenlopende wettelijke benaderingen in de lidstaten door verder optreden aan te pakken.

Bovendien wordt in artikel 29 van het Verdrag van Amsterdam uitdrukkelijk verwezen naar misdrijven tegen kinderen. In het Actieplan van Wenen [2] en in de conclusies van de Europese Raad van Tampere wordt duidelijk opgeroepen tot meer wetgevend optreden tegen seksuele uitbuiting van kinderen. Optreden op wetgevingsgebied wordt ook vermeld in het Scorebord van de Commissie [3]. Op 29 mei 2000 heeft de Raad een besluit goedgekeurd [4] ter bestrijding van kinderpornografie op internet.

[2] PB C 19 van 23.1.1999.

[3] COM (2000) 167 def. van 24.3.2000

[4] PB L 138/1 van 9.6.2000.

Twee voorbeelden van de ontwikkeling op ruimer internationaal niveau zijn het vrijwillig protocol van de Verenigde Naties bij de Conventie inzake de rechten van het kind met betrekking tot verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie alsook de toekomstige Conventie inzake cybercriminaliteit die binnen de Raad van Europa wordt ontwikkeld, en onder meer gericht is op kinderpornografie in de context van computersystemen. De Commissie heeft actief deelgenomen aan de uitwerking van dit laatste instrument en belangrijke elementen van de toekomstige Conventie inzake kinderpornografie en computersystemen zijn opgenomen in dit voorstel, hoewel dit voorstel ook vormen van kinderpornografie bestrijkt die niet samenhangen met computersystemen.

Verder moet het specifieke karakter van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid die binnen de Europese Unie tot stand moet worden gebracht, de lidstaten ertoe in staat stellen een kaderbesluit te ontwikkelen waarin bepaalde aspecten van strafrecht en justitiële samenwerking grondiger worden aangepakt dan mogelijk was via de instrumenten die voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam beschikbaar waren, en instrumenten die op breder internationaal niveau tot ontwikkeling werden gebracht. In een kaderbesluit moet bijvoorbeeld duidelijker aandacht worden besteed aan kwesties zoals strafbaarstelling, straffen en andere sancties, bezwarende omstandigheden, rechtspraak, inclusief bepalingen inzake extraterritoriale rechtspraak, en uitlevering.

Tot slot is de Commissie van oordeel dat op het gebied van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie verder inspanningen moeten worden gedaan op het niveau van de Europese Unie. Gebruikmaking van een kaderbesluit, een door het Verdrag van Amsterdam ingevoerd instrument, zal een gemeenschappelijke aanpak van de Europese Unie op dit gebied verbeteren en de leemtes binnen de bestaande wetgeving aanvullen. De noodzaak van een duidelijke gemeenschappelijke aanpak van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie moet ook worden gezien tegen de achtergrond van de toekomstige uitbreiding van de Europese Unie.

Zoals aangekondigd in het kader van het Scorebord heeft de Commissie daarom besloten een voorstel in te dienen voor een kaderbesluit met betrekking tot de onderlinge aanpassing van het strafrecht van de lidstaten, inclusief straffen, en wel met betrekking tot seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Het voorstel bevat ook bepalingen inzake horizontale justitiële onderwerpen zoals rechtspraak en samenwerking tussen de lidstaten. Het voorstel bestrijkt seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, doch niet mensenhandel voor uitbuitingsdoeleinden, wat in een afzonderlijk voorstel zal worden behandeld. De opsplitsing in twee kaderbesluiten zal de Raad ertoe in staat stellen speciaal aandacht te besteden aan seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.

2. RECHTSGROND

Dit voorstel voor een kaderbesluit betreft de onderlinge aanpassing van de wetgeving en de regelgeving van de lidstaten op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in criminele aangelegenheden. Het betreft in grote mate ook "minimumregels betreffende de elementen van strafbare feiten en straffen op het gebied van georganiseerde misdaad". De in de inleiding tot het voorstel genoemde rechtsgronden zijn daarom de artikelen 29, waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar misdrijven tegen kinderen, 31, sub e), en 34, lid 2, sub b), van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het voorstel zal geen financiële gevolgen hebben voor de begroting van de Europese Gemeenschappen.

3. HET KADERBESLUIT: Artikelen

Artikel 1 (Definities)

Artikel 1 bevat de definities van termen die in het kaderbesluit worden gebruikt. De punten a), b) en c) bevatten kerndefinities. Punt a) bevat de definitie van "kind", punt b) die van "kinderpornografie" en punt c) "computersysteem".

De definitie van "kind" heeft betrekking op elke persoon van jonger dan 18 jaar. Wat deze leeftijd in verband met kinderpornografie betreft, is de Commissie van oordeel dat afbeeldingen van personen beneden de leeftijd van 18 jaar die bij duidelijk seksueel gedrag betrokken zijn, een vorm van seksuele uitbuiting van kinderen zijn. Ook al hebben kinderen beneden de 18 jaar de volwassenheid bereikt om een eigen beslissing te nemen inzake hun deelneming aan seksuele activiteiten, toch mag een en ander geen afbeeldingen van dergelijke activiteiten behelzen. De leeftijd van 18 jaar is ook in overeenstemming met de Conventie inzake de rechten van het kind.

Punt b) bestrijkt pornografisch materiaal waarbij een kind is afgebeeld dat betrokken is bij een duidelijk seksueel gedrag. De term visuele afbeelding moet ook worden geïnterpreteerd als niet-ontwikkelde film en videotape, en gegevens die zijn opgeslagen op een computerschijf of via elektronische middelen die de mogelijkheid bieden om te komen tot een visueel beeld. Duidelijk seksueel gedrag houdt hierbij ten minste in:

a) geslachtsgemeenschap, inclusief genitaal-genitaal, oraal-genitaal, anaal-genitaal of oraal-anaal verkeer;

b) bestialiteit;

c) masturbatie;

d) sadistisch of masochistisch misbruik; of

e) wellustig tonen van de geslachtsdelen of de onderbuik.

Punt e) bevat de definitie van « rechtspersoon ». De definitie van rechtspersoon is ontleend aan het tweede Protocol bij de Conventie inzake de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen [5].

[5] PB C 221 van 19.7.1997.

Artikel 2 (Misdrijven op het gebied van seksuele uitbuiting van kinderen)

Door artikel 2 wordt de lidstaten de verplichting opgelegd om ervoor te zorgen dat seksuele uitbuiting van kinderen strafbaar is. Punt (a) bepaalt dat de verschillende vormen van uitbuiting van een kind in prostitutieverband strafbaar zijn. Punt (b) bepaalt dat de gebruikmaking van een kind bij seksueel gedrag strafbaar is wanneer er sprake is van de omstandigheden bedoeld in de punten (i) tot en met (iii). Seksueel gedrag moet in het raam van dit kaderbesluit worden geïnterpreteerd als gedrag bedoeld in artikel 1 inzake duidelijk seksueel gedrag met betrekking tot kinderpornografie.

Artikel 3 (Misdrijven op het gebied van kinderpornografie)

Door artikel 3 wordt de lidstaten de verplichting opgelegd om ervoor te zorgen dat de verschillende vormen van opzettelijke daden in verband met kinderpornografie strafbaar zijn. Lid 1, sub a), is gewijd aan de vervaardiging van kinderpornografie, lid 1, sub b), de verspreiding en de toezending van kinderpornografie, lid 1, sub c), aan het aanbieden of op een andere wijze beschikbaar stellen van kinderpornografie, en tenslotte lid 1, sub d), aan de verwerving of het bezit van kinderpornografie.

De activiteiten bedoeld in de punten a) tot en met d) hebben niet alleen betrekking op de toekomstige Conventie inzake cybercriminaliteit, doch ook op elementen die kunnen worden aangetroffen in het strafrecht van de lidstaten. Het lag in de bedoeling van de Commissie zo volledig mogelijk de gedragingen te bestrijken die duidelijk kinderpornografie inhouden.

Lid 1 van het artikel bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de opgesomde misdrijven ook strafbaar zijn wanneer het gedrag geheel of gedeeltelijk het gebruik van een computersysteem inhoudt.

Lid 2 is gewijd aan twee specifieke soorten kinderpornografisch materiaal dat visueel een kind afbeeldt dat betrokken is bij een duidelijk seksueel gedrag. Ten eerste wanneer een persoon een kind blijkt te zijn, en ten tweede wanneer afbeeldingen gewijzigd zijn of zelfs volledig gevormd zijn door bijvoorbeeld een computer, d.w.z. gesimuleerd of vervaardigd. Lid 2 is derhalve gewijd aan pornografisch materiaal wanneer geen "eigenlijke" seksuele uitbuiting met de afbeelding samenhangt. De betrokken bescherming is derhalve verschillend van de kinderpornografie bedoeld in lid 1; terwijl lid 1 erop is gericht kinderen te beschermen tegen seksueel misbruik, is lid 2 erop gericht kinderen te beschermen tegen misbruik als seksueel object, en om te voorkomen dat pseudo-kinderpornografische afbeeldingen meer verspreid worden waarbij seksuele uitbuiting van kinderen mogelijk wordt versterkt.

Lid 2 vereist dat de lidstaten de maatregelen nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat handelingen in verband met pornografisch materiaal strafbaar zijn waarbij een kind uitdrukkelijk betrokken is bij seksueel gedrag. Deze maatregelen mogen geen afbreuk doen aan de definities die verder vervat zijn in dit kaderbesluit. Wat evenwel specifiek de situatie betreft waarbij de afbeelding een persoon betreft die een kind blijkt te zijn, d.w.z. geen vervaardigde afbeelding, doch een afbeelding van een echt persoon, mogen de lidstaten de gevallen niet strafbaar stellen waarbij kan worden vastgesteld dat het beeld in feite betrekking heeft op een persoon van 18 jaar of ouder. Hiermee wordt bereikt dat, wanneer een rechtbank ervan overtuigd is dat het beeld een kind betreft, doch de eigenlijke leeftijd onbekend is, een en ander strafbaar blijft.

Artikel 4 (Instigatie, hulp, aanstoking en poging)

Door artikel 4, lid 1, wordt de lidstaten de verplichting opgelegd om ervoor te zorgen dat instigatie, hulp of aanstoking op het gebied van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie strafbaar zijn.

Lid 2 van artikel 4 betreft specifiek een poging. Hierbij wordt de lidstaten de verplichting opgelegd om ervoor te zorgen dat poging om kinderen seksueel te misbruiken, alsook vervaardiging, verspreiding, toezending, aanbieding of op een andere wijze beschikbaar stellen van kinderpornografie strafbaar zijn. Lid 2 behelst niet pogingen tot opzettelijke verwerving of opzettelijk bezit van kinderpornografisch materiaal.

Artikel 5 (Straffen en bezwarende omstandigheden)

Artikel 5 betreft de straffen en bezwarende omstandigheden. In lid 1 is bepaald dat de in de artikelen 2,3 en 4 bedoelde misdrijven worden bestraft met daadwerkelijke, evenredige en afschrikkende straffen, inclusief hechtenis van niet minder dan vier jaar. Wat betreft opzettelijke verwerving of opzettelijk bezit, is specifiek aangegeven dat de maximumstraf niet minder dan één jaar mag bedragen. Deze straffen volstaan om seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie te bestrijden binnen de strekking van andere instrumenten die reeds werden goedgekeurd met het oog op meer politiële en judiciële samenwerking binnen de Europese Unie zoals gemeenschappelijk optreden 98/699/JBZ [6] inzake witwassen van geld, identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van de opbrengsten van misdrijven, alsook gemeenschappelijk optreden 98/733/JBZ [7] inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie.

[6] PB L 333/1 van 9.12.1998.

[7] PB L 351/1 van 29.12.1998.

Daar seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie zeer ernstige misdrijven zijn, wordt in de leden 2 tot 4 uiteengezet dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat, wanneer zich bezwarende omstandigheden voordoen, de misdrijven moeten worden bestraft met een maximum gevangenisstraf van niet minder dan acht jaar. Het voorstel van de Commissie om een straf van ten minste acht jaar toe te passen bij bezwarende omstandigheden is gebaseerd op de zienswijze dat mogelijke straffen voor seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie een weerspiegeling van het ernstige karakter van het misdrijf moeten vormen, en een sterk afschrikkend effect moeten hebben.

De bezwarende omstandigheden die speciaal moeten gelden voor kinderprostitutie, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie zijn hieronder opgesomd. Het gaat hierbij om een minimumlijst, waarbij in de wetgeving van de lidstaten bijkomende omstandigheden kunnen worden vermeld. Een verdere uitlegging van wat met deze omstandigheden is bedoeld in het kader van dit kaderbesluit, is de volgende:

- "betreft een kind van jonger dan tien jaar", of in geval van kinderpornografie "...afbeeldingen van een kind van jonger dan tien jaar" moeten rechtsbescherming verschaffen voor zeer jonge kinderen en de ernst beklemtonen van seksuele uitbuiting van zeer jonge kinderen wat mogelijke straffen betreft;

- "houdt bijzondere ruwheid in" is bedoeld voor het niveau van geweld of druk alsook onverschilligheid ten aanzien van de gezondheid en de integriteit van het slachtoffer, in zowel fysisch als mentaal opzicht; hoe meer sprake is van ernstig geweld of ernstige druk of onverschilligheid, hoe ernstiger het misdrijf is;

- "brengt aanzienlijke opbrengsten mee" zou, wanneer van toepassing, kunnen worden opgevat in analogie met bezwarende "souteneurschap", en moet tenminste de verrijking van de dader van de criminele activiteiten inhouden;

- "is begaan in het kader van een criminele organisatie" moet worden geïnterpreteerd overeenkomstig artikel 1 van gemeenschappelijk optreden 98/733/JBZ inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie [8];

[8] PB L 351/1 van 29.12.1998.

- "behelst afbeeldingen van een kind dat is blootgesteld aan geweld of dwang" is bedoeld voor afbeeldingen die elementen van geweld of dwang inhouden die erop wijzen dat het kind is gedeerd of een zeer angstig gedrag vertoonde; hoe meer sprake is van ernstig geweld of ernstige dwang, hoe ernstiger het misdrijf is.

Lid 5 van artikel 5 vereist dat de lidstaten in overweging nemen om fysieke personen te verbieden om tijdelijk of permanent activiteiten uit te oefenen die samenhangen met toezicht op kinderen, en wel wanneer zij zijn veroordeeld voor een van de misdrijven zoals bedoeld in dit kaderbesluit.

Artikel 6 (Aansprakelijkheid van rechtspersonen)

Ook is het hierbij nodig aandacht te besteden aan de situatie waarin de rechtspersonen zich bevinden die betrokken zijn bij seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Daarom bevat artikel 6 bepalingen waarbij een rechtspersoon aansprakelijk wordt geacht voor de in de artikelen 2, 3 en 4 bedoelde misdrijven die ten voordele ervan zijn begaan door een persoon die individueel optreedt dat wel in het kader van de betrokken rechtspersoon. De term aansprakelijkheid moet op een dusdanige wijze worden geïnterpreteerd dat hij zowel criminele als civiele aansprakelijkheid omvat (zie ook artikel 7 inzake straffen).

Bovendien is in lid 2 bepaald dat een rechtspersoon ook als aansprakelijk kan worden beschouwd wanneer het gebrek aan supervisie of controle door een persoon die de nodige controle moet uitoefenen, het misdrijf in zijn voordeel mogelijk heeft gemaakt. In lid 3 is bepaald dat wettelijke procedures tegen een rechtspersoon parallelle wettelijke procedures tegen een fysiek persoon niet uitsluiten.

Wat meer in het bijzonder het misdrijf kinderpornografie door middel van een computersysteem betreft, is artikel 6 van belang in verband met de aansprakelijkheid van de dienstverleners in het kader van de informatiemaatschappij. Artikel 6 doet geen afbreuk aan de bepalingen van Richtlijn 2000/31/EG betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name elektronische handel, in de interne markt (Richtlijn inzake elektronische handel) [9], waarin de aansprakelijkheid van intermediaire dienstverleners wordt behandeld. De artikelen 12 tot 14 van deze richtlijn bevatten de voorwaarden waaronder intermediaire dienstverleners niet aansprakelijk kunnen worden geacht voor "mere conduit" (doorgeefluik), "caching" (wijze van opslag) alsook "hosting" ("host"-diensten), terwijl in artikel 15 is bepaald dat de lidstaten dergelijke intermediaire dienstverleners geen algemene verplichting kunnen opleggen om de informatie te controleren die zij doorgeven of opslaan, en evenmin een algemene verplichting om actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden.

[9] PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1

Dit kaderbesluit is bedoeld om ervoor te zorgen dat dienstverleners aansprakelijk zijn wanneer zij misdrijven inzake kinderpornografie begaan ten voordele van de dienstverlener. Evenzo is er sprake van aansprakelijkheid wanneer het gebrek aan toezicht misdrijven op het gebied van kinderpornografie mogelijk heeft gemaakt door een persoon die optreedt namens de dienstverlener, of wanneer het misdrijf werd begaan ten voordele van de dienstverlener.

Artikel 7 (Sancties betreffende rechtspersonen)

Artikel 7 bevat een eis inzake sancties tegen rechtspersonen. Hierbij worden daadwerkelijke, evenredige en afschrikkende straffen vereist met de minimumverplichting om criminele of niet-criminele boetes op te leggen. Ook worden andere sancties genoemd die speciaal van toepassing zouden kunnen zijn op rechtspersonen.

Artikel 8 (Rechtspraak en vervolging)

Het internationaal karakter van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie impliceert dat een doeltreffende wetgevende reactie procedurele regels vereist inzake rechtspraak en uitlevering die even duidelijk zijn en even ver reiken als de nationale rechtsstelsels met betrekking tot de bescherming tegen personen die vervolging proberen te ontkomen.

Lid 1 bevat een reeks criteria waarbij rechtspraak inzake nationale rechtshandhaving en justitiële instanties worden aangewezen om de gevallen te vervolgen en te onderzoeken die misdrijven vormen waarnaar in dit kaderbesluit wordt verwezen. De lidstaten moeten hun rechtspraak in drie situaties uitwerken:

(a) wanneer het misdrijf geheel of gedeeltelijk op hun grondgebied is gepleegd, ongeacht de positie of de nationaliteit van de betrokken persoon (territorialiteitsbeginsel), of

(b) wanneer de dader een onderdaan is (actief personaliteitsbeginsel). Het criterium van het statuut van onderdaan betekent dat de rechtspraak mogelijk is ongeacht de lex locus delicti. Het is de taak van de lidstaten om misdrijven buiten hun grenzen te vervolgen. Dit is vooral van belang voor lidstaten die hun eigen onderdanen niet uitleveren, of

(c) wanneer het misdrijf is begaan ten voordele van een rechtspersoon die is gevestigd op het grondgebied van die lidstaat.

Daar niet alle lidstaten in hun rechtstraditie extraterritoriale bevoegdheid voor alle soorten strafbare feiten erkennen, kunnen de lidstaten echter, afhankelijk van de in lid 1 bedoelde verplichting, hun bevoegdheid beperken tot de eerste van deze drie situaties. Zelfs indien zij dit niet doen, kunnen zij bovendien bepalingen vaststellen tot beperking van de toepasbaarheid van de leden 1, sub b), en sub c), tot gevallen waarin het misdrijf werd gepleegd buiten het grondgebied van die lidstaat.

In lid 3 wordt rekening gehouden met het feit dat bepaalde lidstaten hun onderdanen niet uitleveren en ervoor proberen te zorgen dat personen die ervan worden verdacht misdrijven te hebben gepleegd op het gebied van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, vervolging niet kunnen ontkomen omdat de uitlevering in beginsel wordt afgewezen op grond van het feit dat zij onderdanen van die lidstaat zijn.

Een lidstaat die zijn onderdanen niet uitlevert, moet, overeenkomstig lid 3, de nodige maatregelen nemen om zijn rechtspraak aan te passen en, zonodig de betrokken misdrijven te vervolgen die door zijn eigen onderdanen buiten zijn grondgebied zijn gepleegd. In lid 4 is bepaald dat de lidstaten het Secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie op de hoogte moeten brengen wanneer zij ertoe besluiten lid 2 toe te passen.

Artikel 8, lid 5, is bedoeld om ervoor te zorgen dat de lidstaten jurisdictie hebben over misdrijven die zijn begaan door toegang tot een computersysteem in een derde land vanuit hun eigen lidstaat, bijvoorbeeld bij opslag of beschikbaar stellen van kinderpornografie op/vanaf een server in een derde land.

Artikel 9 (Slachtoffers)

Bij de benadering van de Europese Unie van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie werd speciaal aandacht besteed aan de bescherming van en de bijstand aan slachtoffers. Daarom is de Commissie van oordeel dat een artikel inzake de slachtoffers in dit kaderbesluit moet worden opgenomen. Sociale bijstand voor slachtoffers om hen te helpen bij het verwerken van bedoelde misdrijven en om hen ertoe in staat te stellen opnieuw te worden geïntegreerd in het normale leven, maakt deel uit van het algemeen beleid.

Artikel 10 (Samenwerking tussen de lidstaten)

Artikel 10 heeft tot doel gebruik te maken van de instrumenten van internationale justitiële samenwerking waarbij de lidstaten betrokken zijn, en die moeten gelden voor de aangelegenheden die onder dit kaderbesluit vallen. Bijvoorbeeld regelingen inzake wederzijdse rechtsbijstand en hun uitlevering zijn behandeld in een aantal bilaterale en multilaterale overeenkomsten alsook conventies van de Europese Unie. Een bijkomend doel van dit artikel bestaat erin informatie-uitwisseling in de hand te werken.

Lid 1 vereist dat de lidstaten elkaar zo veel mogelijk wederzijdse bijstand verlenen bij gerechtelijke procedures met betrekking tot seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Voor de situatie waarin zich een positief justitieel conflict voordoet, bepaalt lid 2 dat de lidstaten elkaar moeten raadplegen met het oog op de coördinatie van hun optreden om daadwerkelijk te vervolgen. Dit lid bepaalt ook dat passend gebruik moet worden gemaakt van de bestaande samenwerkingsmechanismen, zoals die waarbij verbindingsmagistraten [10] betrokken zijn, alsook het Europees Justitieel Netwerk [11]. In artikel 3 wordt de nadruk gelegd op het belang contactpunten aan te wijzen met het oog op de uitwisseling van informatie. Daarin wordt uitdrukkelijk gesteld dat Europol en de medegedeelde contactpunten in het kader van het besluit van de Raad tot bestrijding van kinderpornografie [12] op passende wijze moeten worden ingeschakeld. Lid 4 is gewijd aan de verspreiding van informatie over welke contactpunten werden aangewezen voor de uitwisseling van informatie in verband met seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.

[10] PB L 105 van 27.4.1996.

[11] PB L 191/4 van 7.7.1998.

[12] PB L 138/1 van 9.6.2000.

Artikel 11 (Tenuitvoerlegging)

Artikel 11 heeft betrekking op de tenuitvoerlegging en de follow-up van dit kaderbesluit. Daarin wordt gesteld dat de lidstaten de maatregelen moeten nemen die nodig zijn om voor 31 december 2002 aan dit kaderbesluit te voldoen. Ook wordt erin gezegd dat de lidstaten tegen die tijd aan het Secretariaat-generaal van de Raad en aan de Commissie de bepalingen moeten toezenden tot omzetting in hun nationale wetgeving van de verplichtingen die op hen rusten op grond van dit kaderbesluit. Op basis van een verslag dat moet worden opgesteld uitgaande van deze informatie en een schriftelijk verslag van de Commissie zal de Raad tegen 30 juni 2004 beoordelen in hoeverre de lidstaten de maatregelen hebben genomen die nodig zijn om aan dit kaderbesluit te voldoen.

Artikel 12 (Inwerkingtreding)

In artikel 12 is bepaald dat dit kaderbesluit in werking zal treden op de dag van de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

2001/0025 (CNS)

Voorstel voor een KADERBESLUIT VAN DE RAAD ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op de artikelen 29, 31, sub e), en 34, lid 2, sub b),

Gezien het voorstel van de Commissie;

Gezien het advies van het Europees Parlement;

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het Actieplan van de Raad en de Commissie met betrekking tot de beste tenuitvoerlegging van de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid [13], de conclusies van de Europese Raad van Tampere, de Commissie in haar Scorebord [14], het Europees Parlement in zijn Resolutie van 11 april 2000 [15] bevatten of roepen op tot wetgevende maatregelen ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en pornografie, inclusief gemeenschappelijke definities, strafbaarstellingen en sancties;

[13] PB C 19, 23.1.1999

[14] COM (2000) 167 def, blz. 4.3 Bestrijding van alle vormen van misdaad.

[15] A5-0090/2000

(2) Het gemeenschappelijk optreden van 24 februari 1997 betreffende de actie ter bestrijding van mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen [16] en het besluit van de Raad ter bestrijding van kinderpornografie op internet [17] moeten worden aangevuld met verdere wetgevende maatregelen in verband met het uiteenlopende karakter van de wetgevende benaderingen van de lidstaten, alsook om bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van een doeltreffende justitiële samenwerking en een samenwerking op het gebied van rechtshandhaving ten aanzien van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie;

[16] PB L 063, 4.3.1997

[17] PB L 138/1, 9.6.2000

(3) Het Europese Parlement in zijn Resolutie van 30 maart 2000 [18] inzake de mededeling van de Commissie betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bestrijding van kindersekstoerisme [19] herhaalt dat kindersekstoerisme een strafbaar feit is dat nauw samenhangt met de seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, waarbij het de Commissie verzoekt om bij de Raad een voorstel voor een kaderbesluit in te dienen met minimumregels betreffende de elementen van deze strafbare handelingen;

[18] A5-0052/2000

[19] COM (99) 262

(4) Seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie vormen ernstige schendingen van de mensenrechten en het fundamenteel recht van een kind om op harmonieuze wijze te worden opgevoed en tot ontwikkeling te komen;

(5) Kinderpornografie, een zeer ernstige vorm van seksuele uitbuiting van kinderen, neemt altijd maar toe en raakt steeds meer verspreid door de gebruikmaking van nieuwe technologieën en internet;

(6) De belangrijke werkzaamheden van internationale organisaties moeten worden aangevuld met die van de Europese Unie;

(7) Het is nodig dat de ernstige strafbare feiten seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie worden aangepakt door een alomvattende benadering waarbij elementen van het strafrecht die alle lidstaten gemeen hebben, inclusief daadwerkelijke, evenredige en afschrikkende sancties, een integrerend deel vormen tezamen met een zo breed mogelijke justitiële samenwerking; overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit blijft dit kaderbesluit evenwel beperkt tot het minimum dat is vereist om deze doelstellingen op Europees niveau te bereiken, en gaat het niet verder dan wat daartoe nodig is;

(8) Het is nodig voldoende strenge sancties in te voeren ten aanzien van daders teneinde seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie op te nemen binnen de reikwijdte van instrumenten die reeds werden goedgekeurd met het oog op de bestrijding van georganiseerde misdaad, zoals gemeenschappelijk optreden 98/699/JBZ [20] inzake witwassen van geld, identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten uit misdaad, alsook gemeenschappelijk optreden 98/733/JBZ [21] waarbij deelneming in een criminele organisatie strafbaar wordt gesteld;

[20] PB L 333/1, 9.12.1998

[21] PB L 351/1, 29.12.1998

(9) Dit kaderbesluit doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap;

(10) Dit kaderbesluit moet bijdragen tot de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie door de aanvulling van de instrumenten die werden goedgekeurd door de Raad, zoals gemeenschappelijk optreden 96/700/JBZ [22] tot vaststelling van een stimulerings- en uitwisselingsprogramma ter bestrijding van mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen (STOP), gemeenschappelijk optreden 96/748/JBZ [23] tot uitbreiding van het mandaat van de Europol-Drugseenheid, Besluit van de Raad en het Europees Parlement 293/2000/EG [24] inzake het Daphne-programma met betrekking tot preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, gemeenschappelijk optreden 98/428/JBZ [25] inzake de totstandbrenging van een Europees justitieel netwerk, het Actieplan tegen illegale en schadelijke inhoud op internet [26], gemeenschappelijk optreden 96/277/JBZ [27] betreffende een raamwerk voor de uitwisseling van verbindingsmagistraten ter verbetering van justitiële samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie, en tenslotte gemeenschappelijk optreden 98/427/JBZ [28] inzake goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken;

[22] PB L 322, 12.12.1996

[23] PB L 342, 31.12.1996

[24] PB L 34, 9.2.2000

[25] PB L 191/4, 7.7.1998

[26] PB L 33, 6.2.1999

[27] PB L 105, 27.4.1996

[28] PB L 191, 7.7.1998

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT GOEDGEKEURD:

Artikel 1 Definities

Met het oog op dit kaderbesluit:

(a) betekent "Kind" elke persoon beneden de leeftijd van achttien jaar;

(b) betekent "Kinderpornografie" pornografisch materiaal dat een visuele afbeelding inhoudt van een kind dat betrokken is bij uitdrukkelijk seksueel gedrag;

(c) betekent "computersysteem" elk apparaat of groep van onderling verbonden apparaten, waarbij een of meer ervan, overeenkomstig een programma, gegevens automatisch verwerkt;

(d) betekent "rechtspersoon" elke entiteit die een dergelijke status geniet in het kader van de toepasselijke wet, met uitzondering van staten of openbare organen bij de uitoefening van hun staatsmacht en internationale organisaties;

Artikel 2 Misdrijven op het gebied van seksuele uitbuiting van kinderen

Elke lidstaat moet de maatregelen nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat het hieronder bedoeld gedrag strafbaar is:

(a) dwang, uitbuiting, aanzetting, voordeel halen uit de prostitutie van een kind of deze anderszins vergemakkelijken;

(b) een kind betrekken bij seksueel gedrag, wanneer:

(i) gebruik wordt gemaakt van aanzetting of dwang, geweld of bedreigingen, of

(ii) geld, andere artikelen met economische waarde of andere vormen van beloning aan een kind worden verstrekt voor seksuele diensten, of

(iii) gebruik is gemaakt van gezag of invloed ten aanzien van de kwetsbaarheid van het kind.

Artikel 3 Misdrijven op het gebied van kinderpornografie

1. Elke lidstaat moet de maatregelen nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat het volgende opzettelijk gedrag strafbaar is, en wel onverschillig of daarbij van een computersysteem gebruik wordt gemaakt of niet:

(a) vervaardiging van kinderpornografie, of

(b) verspreiding of toezending van kinderpornografie, of

(c) aanbieden van of anderszins kinderpornografie beschikbaar stellen, of

(d) verwerving en bezit van kinderpornografie.

2. Elke lidstaat moet ook de maatregelen nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat, onverminderd andere definities in dit kaderbesluit, het in het 1 bedoeld gedrag strafbaar is wanneer sprake is van pornografisch materiaal dat een visuele weergave behelst van een kind dat bij duidelijk seksueel gedrag betrokken is, tenzij wordt vastgesteld dat de persoon die een kind voorstelde, ouder dan achttien jaar was op het ogenblik dat de afbeelding werd vervaardigd.

Artikel 4 Instigatie, hulp, aanstoking en poging

1. Elke lidstaat moet de maatregelen nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 2 en 3 bedoelde instigatie, hulp of aanstoking strafbaar zijn.

2. Elke lidstaat moet de maatregelen nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat poging om het misdrijf te plegen dat is bedoeld in de artikelen 2 en 3, lid 1, sub a) tot c), strafbaar is.

Artikel 5 Straffen en bezwarende omstandigheden

1. Elke lidstaat moet de maatregelen nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat een misdrijf zoals bedoeld in de artikelen 2, 3, lid 1, sub a) tot c) en artikel 4 strafbaar is door middel van daadwerkelijke, evenredige en afschrikkende sancties, inclusief hechtenis met een maximumstraf van niet minder dan vier jaar; voor een misdrijf als bedoeld in artikel 3, lid 1, sub d), mag de gevangenisstraf niet minder dan een jaar bedragen.

2. Onverminderd bijkomende definities in de wetgeving van de lidstaten moet elke lidstaat de maatregelen nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat een misdrijf zoals bedoeld in de artikelen 2, sub a) en 4 met hechtenis wordt bestraft met een maximumstraf van niet minder dan acht jaar, wanneer:

- het gaat om een kind van jonger dan tien jaar, of

- een en ander bijzondere ruwheid inhoudt, of

- een en ander aanzienlijke opbrengsten meebrengt, of

- een en ander is begaan in het kader van een criminele organisatie.

3. Onverminderd bijkomende definities in de wetgeving van de lidstaten moet elke lidstaat de maatregelen nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat een misdrijf als bedoeld in de artikelen 2, sub b), en 4 wordt bestraft met hechtenis met een maximumstraf van niet minder dan acht jaar, wanneer:

- het gaat om een kind van jonger dan tien jaar, of

- een en ander bijzondere ruwheid inhoudt.

4. Onverminderd bijkomende definities in de wetgeving van de lidstaten, moet elke lidstaat de maatregelen nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat een misdrijf als bedoeld in de artikelen 3, lid 1, a) tot c), en 4 strafbaar is, en wel met hechtenis met een maximumstraf die niet minder dan acht jaar mag bedragen, wanneer:

- sprake is van afbeeldingen van een kind van jonger dan tien jaar, of

- sprake is van afbeeldingen van een kind dat is blootgesteld aan geweld of dwang, of

- een en ander aanzienlijke opbrengsten meebrengt, of

- een en ander is begaan in het kader van een criminele organisatie.

5. Elke lidstaat moet ook in overweging nemen om fysieke personen te verbieden om tijdelijk of permanent activiteiten uit te oefenen die samenhangen met toezicht op kinderen, en wel wanneer zij zijn veroordeeld voor een van de misdrijven zoals bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4.

Artikel 6 Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1. Elke lidstaat moet de maatregelen nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden geacht voor een in de artikelen 2, 3 en 4 bedoeld misdrijf dat ten voordele ervan is begaan door een persoon die individueel optreedt dan wel in het kader van de betrokken rechtspersoon, en die een leidende positie binnen de rechtspersoon bekleedt, welke gebaseerd is op:

(a) bevoegdheid van representatie van de rechtspersoon, of

(b) bevoegdheid om beslissingen te nemen namens de rechtspersoon, of

(c) de bevoegdheid heeft om in het kader van de rechtspersoon controle uit te oefenen.

2. Los van de gevallen bedoeld in lid 1 moet elke lidstaat de maatregelen nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer het gebrek aan supervisie of controle door een persoon zoals bedoeld in lid 1 een misdrijf zoals bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 mogelijk heeft gemaakt ten voordele van bedoelde rechtspersoon door een persoon die onder zijn gezag valt.

3. Aansprakelijkheid van rechtspersonen zoals bedoeld in de leden 1 en 2 sluit geen strafrechtelijke procedures uit tegen fysieke personen die optraden als daders, aanstokers of medeplichtigen bij een misdrijf zoals bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4.

Artikel 7 Sancties betreffende rechtspersonen

Elke lidstaat moet de maatregelen nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon die overeenkomstig artikel 6 aansprakelijk wordt geacht, strafbaar is door middel van daadwerkelijke, evenredige en afschrikkende sancties, die criminele en niet-criminele boetes dienen te behelzen, naast andere sancties zoals:

(a) uitsluiting van aanspraak op openbare uitkeringen of steun, of

(b) tijdelijke of permanente uitsluiting van commerciële activiteiten, of

(c) plaatsing onder gerechtelijk toezicht, of

(d) gerechtelijke surseance van betaling, of

(e) tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen die werden gebruikt voor het plegen van het misdrijf.

Artikel 8 Rechtspraak en vervolging

1. Elke lidstaat moet de maatregelen nemen die nodig zijn om zijn rechtspraak af te stemmen op een misdrijf zoals bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4, wanneer:

(a) het misdrijf geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied is gepleegd, of

(b) de dader een van zijn onderdanen is, of

(c) wanneer het misdrijf is begaan ten voordele van een rechtspersoon die is gevestigd op het grondgebied van die lidstaat.

2. Een lidstaat kan ertoe besluiten al dan niet slechts in specifieke gevallen of omstandigheden de regels inzake rechtspraak bedoeld in de leden 1, sub b), en c), toe te passen indien het misdrijf buiten zijn grondgebied is gepleegd.

3. Een lidstaat die in het kader van de eigen wetgeving eigen onderdanen niet uitlevert, moet de maatregelen nemen die nodig zijn om zijn rechtspraak om te werken en zonodig misdrijven zoals bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 te vervolgen wanneer deze door eigen onderdanen buiten zijn grondgebied werden gepleegd.

4. De lidstaten moeten het Secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie op de hoogte stellen wanneer zij ertoe besluiten lid 2 toe te passen, zonodig met vermelding van de specifieke gevallen of omstandigheden waarin het besluit van toepassing is.

5. Met het oog op de vaststelling van de rechtspraak over een misdrijf als bedoeld in artikel 3, moet het misdrijf worden beschouwd als geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van de lidstaat te zijn begaan, wanneer het misdrijf is begaan door middel van een computersysteem waartoe toegang werd verkregen vanuit zijn grondgebied, onverschillig of het computersysteem zich zelf op zijn grondgebied bevindt.

Artikel 9 Slachtoffers

Elke lidstaat moet ervoor zorgen dat een slachtoffer van een misdrijf zoals bedoeld in het raam van dit kaderbesluit de nodige rechtsbescherming geniet en voor gerechtelijke procedures in aanmerking komt. De lidstaten moeten er vooral voor zorgen dat crimineel onderzoek en gerechtelijke procedures voor het slachtoffer geen bijkomende schade meebrengen.

Artikel 10 Samenwerking tussen de lidstaten

1. Overeenkomstig de toepasselijke conventies, multilaterale en bilaterale overeenkomsten en regelingen moeten de lidstaten elkaar zoveel mogelijk bijstaan met betrekking tot de gerechtelijke procedures in verband met de in dit kaderbesluit bedoelde misdrijven.

2. Wanneer verschillende lidstaten gerechtelijke bevoegdheid hebben met betrekking tot de misdrijven die in dit kaderbesluit zijn bedoeld, moeten die lidstaten mekaar raadplegen met het oog op de coördinatie van hun optreden om op doeltreffende wijze tot vervolging over te kunnen gaan. Daarbij moet passend gebruik worden gemaakt van de bestaande samenwerkingsmechanismen, zoals het netwerk van verbindingsmagistraten en het Europees Justitieel Netwerk.

3. Met het oog op de uitwisseling van informatie in verband met de misdrijven bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4, en in overeenstemming met de regels inzake gegevensbescherming, moeten de lidstaten contactpunten instellen of gebruik maken van bestaande samenwerkingsmechanismen. De lidstaten moeten er vooral voor zorgen dat Europol, binnen de grenzen van zijn opdracht, daarbij ten volle wordt betrokken, en dat de medegedeelde contactpunten in het kader van het besluit van de Raad ter bestrijding van kinderpornografie ten volle worden benut.

4. Elke lidstaat moet het Secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie op de hoogte stellen omtrent de aangewezen contactpunten met het oog op de uitwisseling van informatie in verband met seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Het Secretariaat-generaal moet verder alle lidstaten op de hoogte stellen inzake de aangewezen contactpunten.

Artikel 11 Tenuitvoerlegging

1. De lidstaten dienen de maatregelen te nemen die nodig zijn om uiterlijk op 31 december 2002 aan dit kaderbesluit te voldoen.

2. Tegen dezelfde datum moeten de lidstaten aan het Secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie de tekst toezenden van de bepalingen tot omzetting in hun nationaal recht van de verplichtingen die zijn opgelegd op grond van dit kaderbesluit. De Raad zal uiterlijk tegen 30 juni 2004 op basis van een verslag dat is opgesteld uitgaande van deze informatie en een door de Commissie toegezonden schriftelijk verslag, beoordelen in hoeverre de lidstaten de maatregelen hebben genomen die nodig zijn om aan dit kaderbesluit te voldoen.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Gedaan te Brussel, op

Voor de Raad

De Voorzitter