Beroep ingesteld op 16 september 2025 – GzSdW/Parlement e.a.
(Zaak T-634/25)
(C/2025/6186)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Gesellschaft zum Schutz der Wölfe e. V. (GzSdW) (Essen, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Kühn, advocaat)
Verwerende partijen: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie en Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
—
|
richtlijn (EU) 2025/1237 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2025
(1) nietig te verklaren;
|
|
—
|
verweerders te verwijzen in de kosten van de procedure.
|
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.
|
1.
|
Het eerste middel betreft schending van wezenlijke vormvoorschriften.
|
—
|
Bij de vaststelling van de richtlijn zijn de punten 12, 13 en 19 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (2), artikel 170 van het reglement van het Parlement (3) en artikel 2, lid 1, van het reglement van orde van de Raad (4) geschonden.
|
|
|
2.
|
Het tweede middel betreft schending van artikel 191, leden 1 en 3, VWEU.
|
—
|
Bij de vaststelling van de richtlijn hebben de verwerende EU-instellingen geen rekening gehouden met de beschikbare wetenschappelijke gegevens. Zij hebben de milieuomstandigheden in de onderscheiden regio’s van de Unie, evenals de voordelen en lasten die voortvloeien uit optreden of niet-optreden niet volledig in kaart gebracht en evenmin in aanmerking genomen. De koerswijziging van de EU-instellingen in verband met de bescherming van de wolf is wetenschappelijk niet opportuun. De staat van instandhouding van wolven en de vraag wat de gevolgen zouden zijn van de wijziging van de beschermingsstatus voor de wolf en zijn rol in het ecosysteem, zijn niet wetenschappelijk vastgesteld. Bovendien is bij de veronderstelling dat het vergemakkelijken van het doden van wolven het aantal aanvallen op landbouwhuisdieren aanzienlijk zou kunnen verminderen, voorbijgegaan aan de beschikbare wetenschappelijke gegevens. Uit deze wetenschappelijke gegevens blijkt dat maatregelen ter bescherming van de veestapel het meest doeltreffende middel vormen om het aantal aanvallen op landbouwhuisdieren te verminderen. De Unie heeft derhalve kennelijke beoordelingsfouten gemaakt. De verlaging van de beschermingsstatus van de wolf is bovendien niet in overeenstemming met de doelstellingen van het milieubeleid van de Unie.
|
|
|
3.
|
Ten derde voert verzoekster schending van het voorzorgsbeginsel, artikel 191, leden 1 en 2, VWEU juncto artikel 3, lid 3, VEU aan.
|
—
|
De richtlijn schendt het voorzorgsbeginsel omdat er onzekerheid bestaat over de vraag of de verlaging van de beschermingsstatus van de wolf de gunstige staat van instandhouding van de soort kan bedreigen. In een dergelijke situatie moet worden afgezien van de maatregel, die onzekere nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
|
|
|
4.
|
Ten vierde voert verzoekster aan dat geen gebruik werd gemaakt van de discretionaire bevoegdheid.
|
—
|
De Unie heeft haar discretionaire bevoegdheid om een strengere beschermingsstatus te handhaven dan die vereist door het Verdrag van Bern (5), niet onderkend en niet uitgeoefend.
|
|
|
5.
|
Ten vijfde voert verzoekster schending van het evenredigheidsbeginsel aan.
|
—
|
De richtlijn is vastgesteld op basis van onjuiste of onvolledige gegevens. Dit leidt tot een schending van het evenredigheidsbeginsel. De verlaging van de beschermingsstatus is ook onevenredig. Het vergemakkelijken van het doden en de jacht is niet geschikt om het aantal aanvallen op landbouwhuisdieren aanzienlijk te verminderen. Onderzoek toont aan dat de jacht alleen dan geschikt is om het aantal aanvallen op landbouwhuisdieren te verminderen, wanneer de wolvenpopulatie over grote gebieden aanzienlijk wordt verminderd. Het Unierecht verzet zich daar echter tegen, zelfs na de verlaging van de beschermingsstatus. Het gericht doden van wolven kan het aantal aanvallen op landbouwhuisdieren alleen terugdringen wanneer dat gepaard gaat met kuddebeschermingsmaatregelen, waarbij de effectiviteit voornamelijk is toe te schrijven aan de kuddebeschermingsmaatregelen. De verlaging van de beschermingsstatus is bovendien niet het minst ingrijpende middel om het aantal aanvallen op landbouwhuisdieren te verminderen. Een minder ingrijpend middel bestaat erin dat de Unie en de lidstaten meer inspanningen leveren om de kuddebeschermingsmaatregelen uit te breiden en te verbeteren en om veehouders intensiever te ondersteunen. De negatieve gevolgen van de verlaging van de beschermingsstatus staan daarenboven niet in verhouding tot het beoogde doel, namelijk het terugdringen van het aantal aanvallen op landbouwhuisdieren.
|
|
(1)
PB L 2025/1237 van 24.6.2025.
(2)
PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(3)
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/RULES-10-2025-01-20-TOC_NL.html (versie tiende zittingsperiode, januari 2025).
(4) Besluit van de Raad van 1 december 2009 houdende vaststelling van zijn reglement van orde, (2009/937/EU), PB L 325 van 11 december 2009, blz. 35 (een geconsolideerde versie onder: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:02009D0937-20240101).
(5) Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa (Verdrag van Bern), Bern, 19 september 1979 (Raad van Europa, officiële vertaling: Council of Europe Treaty Series (ETS) nr. 185: https://rm.coe.int/1680078b1b).