|
Publicatieblad |
NL C-serie |
|
C/2025/5931 |
17.11.2025 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich (Oostenrijk) op 25 juli 2025 – voestalpine Stahl GmbH en PIWAG Entsorger GmbH
(Zaak C-509/25, voestalpine Stahl)
(C/2025/5931)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landesverwaltungsgericht Oberösterreich
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: voestalpine Stahl GmbH en PIWAG Entsorger GmbH
In tegenwoordigheid van: Landeshauptmann von Oberösterreich
Prejudiciële vragen
|
1. |
Moet artikel 28, lid 2, van verordening (EG) nr. 1013/2006 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006, L 190, blz. 1; hierna: “overbrengingsverordening”) aldus worden uitgelegd dat er sprake is van “aangemelde afvalstoffen” in de zin van deze bepaling wanneer er overeenkomstig hoofdstuk 1 van titel II van deze verordening een voorafgaande schriftelijke kennisgeving van deze afvalstoffen is gedaan aan de bevoegde autoriteit in de lidstaat van verzending? |
|
2. |
Moet artikel 28, lid 2, van de overbrengingsverordening aldus worden uitgelegd dat het daarin genoemde rechtsgevolg dat de “betrokken afvalstoffen” worden beschouwd als afvalstoffen van bijlage IV bij de overbrengingsverordening (hierna: “rechtsgevolg”) kan intreden voor afzonderlijke (aangemelde) afvalstoffen of ook voor gehele afvalstromen? |
|
3. |
Moet artikel 28, lid 2, van de overbrengingsverordening, in samenhang met primairrechtelijke eisen, waaronder met name het vrije verkeer van goederen als bedoeld in de artikelen 34 en volgende VWEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”), aldus worden uitgelegd dat het rechtsgevolg voor de betrokken persoon intreedt op het tijdstip waarop geen overeenstemming kon worden bereikt of op een ander tijdstip, in het bijzonder na het verstrijken van een redelijke termijn na het tijdstip waarop tot overeenstemming is gekomen? |
|
4. |
Moet artikel 28, lid 2, van de overbrengingsverordening, in samenhang met primairrechtelijke eisen, waaronder met name het vrije verkeer van goederen als bedoeld in de artikelen 34 en volgende VWEU en artikel 47 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat het voor de toepassing van het rechtsgevolg vereist is dat er een nationale uitvoeringshandeling met betrekking tot een aangemelde afvalstof wordt vastgesteld? Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord: |
|
5. |
Verlangt artikel 28, lid 2, van de overbrengingsverordening, in samenhang met artikel 47 van het Handvest, de vaststelling van een nationale rechtshandeling door de bevoegde autoriteit van verzending, door de bevoegde autoriteit van bestemming of door beide bevoegde autoriteiten, waartegen de persoon voor wie het rechtsgevolg intreedt (telkens) een doeltreffende voorziening in rechte kan instellen? |
|
6. |
Staat artikel 28, lid 2, van de overbrengingsverordening eraan in de weg dat een autoriteit van het land van verzending in een procedure ter vaststelling of een bepaalde afvalstof bij de overbrenging ervan onder de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming valt, zoals die is neergelegd in hoofdstuk 1 van titel II van deze verordening, een nationale handeling van de bevoegde autoriteit van bestemming, die ziet op de toepassing van het rechtsgevolg van artikel 28, lid 2, van genoemde verordening, toetst op de verenigbaarheid daarvan met het Unierecht? |
ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2025/5931/oj
ISSN 1977-0995 (electronic edition)