|
Publicatieblad |
NL C-serie |
|
C/2025/5812 |
10.11.2025 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofyiski rayonen sad (Bulgarije) op 29 juli 2025 – NL, vertegenwoordigd door AG en EN / Wizz Air Hungary Ltd.
(Zaak C-515/25, Mekanova (1) )
(C/2025/5812)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Sofyiski rayonen sad
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: NL, vertegenwoordigd door AG en EN
Verwerende partij: Wizz Air Hungary Ltd.
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet artikel 7, punt 1, onder a), en punt 5, juncto artikel 5, lid 1, van verordening (EU) nr.1215/2012 (2) betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) [hierna: “verordening (EU) nr.1215/2012”] aldus worden uitgelegd dat daarin dwingende regels inzake de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de lidstaten binnen de Unie worden vastgesteld die niet kunnen worden uitgesloten door nationale wettelijke bepalingen betreffende specifieke soorten vereenvoudigde procedures, zoals de betalingsbevelprocedure, waarvoor tevens bijzondere voorwaarden betreffende de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties gelden? Voor het geval deze vraag bevestigend moet worden beantwoord: is het volgens deze regels vereist dat een reeds gegeven rechterlijke beslissing wordt vernietigd of verzetten zij zich juist tegen een dergelijke vernietiging, zelfs bij vermoeden van een poging tot onrechtmatige forumkeuze? |
|
2) |
Ongeacht het antwoord op de eerste vraag, moet artikel 7, punt 5, van verordening (EU) nr. 1215/2012 in overeenstemming met het arrest van 11 april 2019, Ryanair DAC, C-464/18 (3), aldus worden uitgelegd dat het begrip “filiaal, agentschap of enige andere vestiging” een autonoom Unierechtelijk begrip is en, zo ja, wat is de betekenis van dit begrip met betrekking tot het vereiste om een overeenkomst te sluiten in verband met de activiteiten van de vestiging? |
|
3) |
Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord – dat wil zeggen dat de genoemde regeling niet dwingend is – en het eerste onderdeel van de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord, moet artikel 7, punt 5, van verordening (EU) nr. 1215/2012 dan in overeenstemming met het arrest van 13 november 1990, Marleasing, C-106/89 (4), aldus worden uitgelegd dat een nationale wettelijke regeling die voorziet in een rechterlijke bevoegdheid wegens het bestaan van een “vaste inrichting” in een bepaalde lidstaat, in het licht van dat begrip moet worden uitgelegd in overeenstemming met de uitlegging die het Hof van Justitie van de Europese Unie aan het begrip “filiaal, agentschap of vestiging” heeft gegeven? |
|
4) |
Moet artikel 7, punt 5, van verordening (EG) nr. 1215/2012 aldus worden uitgelegd dat het voor de vaststelling van de bevoegdheid om kennis te nemen van vorderingen tegen een filiaal, een agentschap of een vestiging niet alleen de bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten van de Europese Unie, maar ook de verdeling van de relatieve bevoegdheden tussen de rechterlijke instanties van elke lidstaat regelt? |
(1) Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.
(3) ECLI:EU:C:2019:311.
(4) EU:C:1990:395.
ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2025/5812/oj
ISSN 1977-0995 (electronic edition)