|
Publicatieblad |
NL C-serie |
|
C/2025/5361 |
13.10.2025 |
Beroep ingesteld op 19 augustus 2025 – Pumpyanskiy/Raad
(Zaak T-583/25)
(C/2025/5361)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Alexander Dmitrievich Pumpyanskiy (Conches, Zwitserland) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, M. Brésart, J. Goffin en F. Patuelli, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
Verzoeker verzoekt het Gerecht:
|
— |
vast te stellen dat de Raad ten onrechte heeft nagelaten de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Gerecht van 2 april 2025 in zaak T-221/24, in strijd met artikel 266 VWEU en de beginselen van gezag van gewijsde, effectieve rechterlijke bescherming en behoorlijk bestuur; |
|
— |
de Raad te veroordelen tot betaling van een bedrag van 10 000 EUR ter vergoeding van verzoekers immateriële schade, en |
|
— |
de Raad te verwijzen in de kosten van het geding. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker één middel aan, te weten schending van artikel 266 VWEU en van de beginselen van gezag van gewijsde, effectieve rechterlijke bescherming en behoorlijk bestuur.
Verzoeker voert aan dat de Raad in kennelijke strijd met artikel 266 VWEU heeft nagelaten de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van 2 april 2025, Pumpyanskiy/Raad (T-221/24, niet gepubliceerd, EU:T:2025:350). Ondanks het feit dat dit arrest geen schorsende werking had, heeft de Raad verzoekers situatie niet opnieuw onderzocht en hem zonder nieuwe rechtvaardiging gedurende meerdere maanden aan beperkende maatregelen onderworpen. Aldus heeft de Raad, in strijd met het gezag van gewijsde, de gevolgen van bovengenoemd arrest tot nietigverklaring geneutraliseerd. Bovendien vormt dit nalaten een schending van het door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”) gewaarborgde recht op effectieve rechterlijke bescherming, door verzoeker de concrete gevolgen te ontnemen van de in zijn voordeel genomen beslissing. Het langdurige stilzwijgen van de Raad, ondanks de vastgestelde onrechtmatigheid, wijst op een ernstig institutioneel verzuim en op schending van het in artikel 41 van het Handvest neergelegde beginsel van behoorlijk bestuur, dat de administratie verplicht om zaken billijk, onpartijdig en binnen een redelijke termijn te behandelen.
ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2025/5361/oj
ISSN 1977-0995 (electronic edition)