European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

C-serie


C/2025/5112

22.9.2025

AANBEVELING VAN HET EUROPEES COMITÉ VOOR SYSTEEMRISICO’S

van 9 juli 2025

tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen

(ESRB/2025/5)

(C/2025/5112)

DE ALGEMENE RAAD VAN HET EUROPEES COMITÉ VOOR SYSTEEMRISICO’S,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name bijlage IX,

Gezien Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (2), en met name artikel 3 en de artikelen 16 tot en met 18,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (3), en met name artikel 458,

Gezien Besluit ESRB/2011/1 van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 20 januari 2011 houdende goedkeuring van het reglement van orde van het Europees Comité voor systeemrisico’s (4), en met name de artikelen 18 tot en met 20,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Teneinde effectieve en consistente nationale macroprudentiële beleidsmaatregelen te waarborgen, is het van belang dat de uit hoofde van Unierecht verplichte wederkerigheid wordt aangevuld met vrijwillige wederkerigheid.

(2)

Het in Aanbeveling ESRB/2015/2 van het Europees Comité voor systeemrisico’s vastgelegde kader inzake vrijwillige wederkerigheid voor macroprudentiële beleidsmaatregelen (5) beoogt te verzekeren dat alle in een lidstaat geactiveerde macroprudentiële beleidsmaatregelen in andere lidstaten wederkerig worden toegepast.

(3)

Op 30 april 2025 heeft de Zweedse financiële toezichthoudende autoriteit (Finansinspektionen), als aangewezen autoriteit voor de toepassing van artikel 458 van Verordening (EU) nr. 575/2013 het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) in kennis gesteld van het voornemen om de toepassingsperiode van twee bestaande strengere nationale maatregelen overeenkomstig artikel 458, lid 2, punt d), iv), van Verordening (EU) nr. 575/2013 te verlengen.

(4)

Met name heeft Finansinspektionen het ESRB in kennis gesteld van het voornemen om: a) met ingang van 31 december 2025 de huidige ondergrens (minimumvloer) voor het naar blootstelling gewogen gemiddelde risicogewicht van 25 % voor Zweedse hypotheekblootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen te verlengen voor een periode van twee jaar of totdat de macroprudentiële of systeemrisico’s ophouden te bestaan, en b) met ingang van 30 september 2025: i) de huidige minimumvloer voor het gemiddelde risicogewicht van 35 %, op portefeuilleniveau van toepassing op door zakelijk onroerend goed gedekte blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, en ii) de huidige minimumvloer voor het gemiddelde risicogewicht van 25 %, op portefeuilleniveau van toepassing op door niet-zakelijk onroerend goed gedekte blootstellingen met betrekking tot ondernemingen te verlengen voor een periode van twee jaar of totdat de macroprudentiële of systeemrisico’s ophouden te bestaan. De bestaande strengere nationale maatregelen zijn zowel op individuele als op geconsolideerde basis van toepassing op alle kredietinstellingen waaraan in Zweden vergunning is verleend en die de interneratingbenadering (IRB) hanteren voor de berekening van de wettelijke kapitaalvereisten.

(5)

De algemene raad van het ESRB heeft eerder besloten deze maatregelen op te nemen in de lijst van macroprudentiële beleidsmaatregelen waarvoor wederkerige toepassing uit hoofde van Aanbeveling ESRB/2015/2 wordt aanbevolen (6).

(6)

De op 30 april 2025 van Finansinspektionen ontvangen kennisgevingen omvatten een verzoek aan het ESRB om krachtens artikel 458, lid 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wederkerige toepassing van de macroprudentiële beleidsmaatregelen op individuele, gesubconsolideerde en geconsolideerde basis aan te bevelen.

(7)

De wederkerige toepassing van macroprudentiële maatregelen die door autoriteiten van andere lidstaten op individuele en geconsolideerde basis worden geactiveerd, ongeacht of de betrokken blootstellingen worden aangehouden via dochterondernemingen of bijkantoren of het gevolg zijn van directe grensoverschrijdende kredietverlening, beperkt lekkages en regelgevingsarbitrage, pakt systeemrisico’s aan en bevordert aldus de algehele doeltreffendheid van het macroprudentiële beleid door ervoor te zorgen dat verhoogde risico’s niet alleen worden aangepakt in de lidstaat die het systeemrisicobufferpercentage heeft ingevoerd, maar ook in andere lidstaten waar bankgroepen aan die verhoogde risico’s zijn blootgesteld. Wederzijdse erkenning moet derhalve ook tot doel hebben ervoor te zorgen dat bankgroepen die aan die systeemrisico’s zijn blootgesteld voldoende veerkrachtig zijn. Derhalve moeten macroprudentiële maatregelen die voortvloeien uit een besluit om macroprudentiële maatregelen van andere lidstaten te erkennen, in het algemeen op geconsolideerde, gesubconsolideerde en individuele basis worden toegepast.

(8)

Naar aanleiding van het verzoek van Finansinspektionen aan het ESRB en om: a) te voorkomen dat negatieve grensoverschrijdende effecten zich materialiseren in de vorm van lekkages en regelgevingsarbitrage als gevolg van de tenuitvoerlegging van de macroprudentiële beleidsmaatregelen die overeenkomstig artikel 458, lid 2, punt d), iv), van Verordening (EU) nr. 575/2013 in Zweden worden toegepast, en b) een gelijk speelveld tussen in de Unie gevestigde kredietinstellingen te behouden, heeft de algemene raad van het ESRB besloten deze maatregelen te handhaven in de lijst van macroprudentiële beleidsmaatregelen waarvoor wederkerige toepassing uit hoofde van Aanbeveling ESRB/2015/2 wordt aanbevolen, en wederkerige toepassing van de maatregelen op geconsolideerde, gesubconsolideerde en individuele basis aan te bevelen.

(9)

In Aanbeveling ESRB/2015/2, zoals gewijzigd bij Aanbeveling ESRB/2017/4 van het ESRB (7), wordt aanbevolen dat de betreffende autoriteit die een macroprudentiële beleidsmaatregel activeert bij de indiening van een verzoek om wederkerige toepassing bij het ESRB een maximum materialiteitsdrempel voorstelt waaronder de blootstelling van een individuele aanbieder van financiële diensten aan het vastgestelde macroprudentiële risico in het rechtsgebied waar de macroprudentiële beleidsmaatregel door de activerende autoriteit wordt toegepast, als niet-materieel kan worden beschouwd. Het ESRB kan indien nodig een andere drempelwaarde aanbevelen.

(10)

Overeenkomstig de ontvangen kennisgevingen moet de materialiteitsdrempel op instellingsniveau voor wederkerige toepassing van de huidige minimumvloer voor het gemiddelde risicogewicht van 25 % op Zweedse hypotheekblootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen worden gehandhaafd op 5 miljard SEK. Voor de huidige minimumvloer voor het gemiddelde risicogewicht van 35 %, op portefeuilleniveau toegepast op door zakelijk onroerend goed gedekte blootstellingen met betrekking tot ondernemingen en voor de huidige minimumvloer voor het gemiddelde risicogewicht van 25 %, op portefeuilleniveau toegepast op door niet-zakelijk onroerend goed gedekte blootstellingen met betrekking tot ondernemingen, moet ook de huidige materialiteitsdrempel op instellingsniveau van 5 miljard SEK worden gehandhaafd. Beide drempels moeten op geconsolideerd, gesubconsolideerd en individueel niveau worden beoordeeld.

(11)

Deze wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 doet geen afbreuk aan de continuïteit van het aanbevelen van wederkerige toepassing van de nationale macroprudentiële maatregelen die door de Zweedse autoriteiten werden geactiveerd, zoals uiteengezet in Aanbeveling ESRB/2023/4 (8). De huidige wijzigingen van Aanbeveling ESRB/2015/2 weerspiegelen dat wederkerige toepassing nu op individuele, gesubconsolideerde en geconsolideerde basis wordt aanbevolen. Daarom is de standaardovergangsperiode van drie maanden na de bekendmaking van deze aanbeveling in het Publicatieblad van de Europese Unie alleen van toepassing op maatregelen of wijzigingen van die maatregelen die de nationale autoriteiten zullen vaststellen met het oog op de wederkerige toepassing van beide systeemrisicobuffers op geconsolideerde, gesubconsolideerde en individuele basis.

(12)

Derhalve moet Aanbeveling ESRB/2015/2 dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

WIJZIGINGEN

De bijlage bij Richtsnoer 2007/776/ECB (ECB/2015/2) wordt overeenkomstig de bijlage bij dit richtsnoer gewijzigd.

Gedaan te Frankfurt am Main, 9 juli 2025.

Hoofd van het ESRB-secretariaat,

namens de algemene raad van het ESRB,

Francesco MAZZAFERRO


(1)   PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3, ELI: http://data.europa.eu/eli/agree_internation/1994/1/oj.

(2)   PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2010/1092/oj.

(3)   PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/575/oj.

(4)   PB C 58 van 24.2.2011, blz. 4.

(5)  Aanbeveling ESRB/2015/2 van het Europees Comité voor systeemrisico's van 15 december 2015 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (PB C 97 van 12.3.2016, blz. 9).

(6)  6. Zie Aanbeveling ESRB/2023/4 van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 6 juli 2023 tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (PB C 307 van 31.8.2023, blz. 1). Zie ook Aanbeveling ESRB/2019/1 van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 15 januari 2019 tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (PB C 106 van 20.3.2019, blz. 1).

(7)  Aanbeveling ESRB/2017/4 van het Europees Comité voor systeemrisico's van 20 oktober 2017 tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (PB C 431 van 15.12.2017, blz. 1).

(8)  Aanbeveling ESRB/2023/4 van het Europees Comité voor systeemrisico's van 6 juli 2023 tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (PB C 307 van 31.8.2023, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlage bij Besluit ESRB/2015/2 wordt als volgt gewijzigd:

1.

onder “Zweden” wordt de afdeling met het opschrift “I. Beschrijving van de maatregelen” vervangen door:

“I.   Beschrijving van de maatregelen

1.

De Zweedse maatregel, toegepast overeenkomstig artikel 458, lid 2, punt d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en opgelegd aan kredietinstellingen waaraan in Zweden een vergunning is verleend en die de IRB hanteren, bestaat uit een kredietinstellingspecifieke ondergrens (vloer) van 25 % voor het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de risicogewichten die worden toegepast op de portefeuille van door onroerend goed gedekte blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen aan in Zweden gevestigde debiteuren. Het naar blootstelling gewogen gemiddelde is het gemiddelde van de risicogewichten van de afzonderlijke blootstellingen dat werd berekend overeenkomstig artikel 154 van Verordening (EU) nr. 575/2013, gewogen naar de betrokken blootstellingswaarde. De maatregel wordt op geconsolideerde, gesubconsolideerde en individuele basis toegepast.

2.

De Zweedse maatregel, toegepast overeenkomstig artikel 458, lid 2, punt d), iv), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en opgelegd aan kredietinstellingen waaraan in Zweden een vergunning is verleend en die IRB-benadering hanteren, bestaat uit een naar blootstelling gewogen risicogewicht van een kredietinstellingsspecifieke vloer van 35 % voor bepaalde blootstellingen met betrekking tot ondernemingen in Zweden die gedekt zijn door hypothecaire leningen op zakelijk onroerend goed en een risicogewogen kredietinstellingspecifieke vloer van 25 % voor bepaalde blootstellingen met betrekking tot ondernemingen in Zweden die gedekt zijn door hypothecaire leningen op niet-zakelijk onroerend goed. Het naar blootstelling gewogen gemiddelde is het gemiddelde van de risicogewichten van de afzonderlijke blootstellingen dat werd berekend overeenkomstig artikel 153 van Verordening (EU) nr. 575/2013, gewogen naar de betrokken blootstellingswaarde. Deze maatregel heeft geen betrekking op blootstellingen met betrekking tot ondernemingen die gedekt zijn door: i) agrarische eigendommen; ii) eigendommen die rechtstreeks eigendom zijn van gemeenten, staten of regio’s; iii) eigendommen waarbij meer dan 50 % van het onroerend goed voor eigen bedrijf wordt gebruikt, en iv) meergezinswoningen waarvan het doel niet commercieel is (bijvoorbeeld woningcorporaties die eigendom zijn van de bewoners en die geen winstoogmerk hebben) of waar het aantal woningen minder dan vier bedraagt. De maatregel wordt op geconsolideerde, gesubconsolideerde en individuele basis toegepast.”;

2.

onder “Zweden” wordt in de afdeling met het opschrift “II. “Wederkerigheid” punt 3 vervangen door:

“3.

Overeenkomstig artikel 458, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt de betreffende autoriteiten van de betrokken lidstaten aanbevolen de Zweedse maatregelen wederkerig toe te passen op kredietinstellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend en die de IRB-benadering hanteren en relevante blootstellingen met betrekking tot Zweden hebben, met inbegrip van blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die gedekt zijn door niet-zakelijk onroerend goed en blootstellingen met betrekking tot ondernemingen die gedekt zijn door zakelijk of niet-zakelijk onroerend goed. Wederkerigheid moet op geconsolideerde, gesubconsolideerde en individuele basis worden toegepast, ongeacht of de blootstellingen worden aangehouden via dochterondernemingen, bijkantoren of het resultaat zijn van directe grensoverschrijdende kredietverlening. Overeenkomstig subaanbeveling C (2) wordt de betreffende autoriteiten aanbevolen om uiterlijk drie maanden na de bekendmaking van deze aanbeveling in het Publicatieblad van de Europese Unie dezelfde maatregel uit te voeren als die welke in Zweden door de activerende autoriteit wordt toegepast.”

3.

onder “Zweden” worden in de afdeling met het opschrift “III. Materialiteisdrempel”, de punten 6, 7 en 8 vervangen door”:

“6.

Overeenkomstig punt 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 kunnen de betroffen autoriteiten van de betrokken lidstaat afzonderlijke kredietinstellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend en die de IRB-benadering hanteren en blootstellingen hebben onder de materialiteitsdrempel van 5 miljard SEK, vrijstellen van de in respectievelijk punten 1 en 2 beschreven maatregelen. Bij de toepassing van de materialiteitsdrempel moeten de betreffende autoriteiten de materialiteit van blootstellingen monitoren en hen wordt aanbevolen de Zweedse maatregelen toe te passen op de eertijds vrijgestelde afzonderlijke kredietinstellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend zodra een kredietinstelling de materialiteitsdrempel van 5 miljard SEK voor deze maatregel overschrijdt Bij de beoordeling ervan op gesubconsolideerde of geconsolideerde basis worden alle blootstellingen die via bijkantoren en directe grensoverschrijdende kredietverlening en via dochterondernemingen worden aangehouden, meegenomen in de berekening van blootstellingen die worden beoordeeld aan de hand van de materialiteitsdrempel.

7.

Indien geen enkele kredietinstelling waaraan in eigen land een vergunning is verleend en die IRB-benadering hanteert, via bijkantoren in Zweden en/of directe grensoverschrijdende kredietverlening blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen heeft als beschreven in punt 1 van meer dan 5 miljard SEK, kunnen de betreffende autoriteiten van de betrokken lidstaten krachtens punt 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 besluiten de maatregel niet wederkerig toe te passen. In dat geval moeten de betreffende autoriteiten de materialiteit van de blootstellingen monitoren en hen wordt aanbevolen de in punt 1 beschreven maatregel wederkerig toe te passen zodra een kredietinstelling die de IRB hanteert de drempel van 5 miljard SEK overschrijdt.

8.

Indien geen enkele kredietinstelling waaraan in eigen land een vergunning is verleend en die IRB-benadering hanteert, via bijkantoren in Zweden en/of directe grensoverschrijdende kredietverlening blootstellingen met betrekking tot ondernemingen heeft als beschreven in punt 2 van meer dan 5 miljard SEK, kunnen de betreffende autoriteiten van de betrokken lidstaten krachtens punt 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 besluiten de maatregel niet wederkerig toe te passen. In dit geval moeten de betreffende autoriteiten de materialiteit van de blootstellingen monitoren en wordt hen aanbevolen de in punt 2 beschreven Zweedse maatregel wederkerig toe te passen zodra een kredietinstelling die de IRB hanteert de drempel van 5 miljard SEK overschrijdt.”.

ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2025/5112/oj

ISSN 1977-0995 (electronic edition)