|
Publicatieblad |
NL C-serie |
|
C/2025/5060 |
29.9.2025 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 augustus 2025 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Sąd Najwyższy – Polen) – T.B. e.a. / C.B. e.a.
(Gevoegde zaken C-422/23, C-455/23, C-459/23, C-486/23 en C-493/23 (1) , Daka e.a. (2) )
(Prejudiciële verwijzing - Rechtsstaat - Daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden - Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU - Beginselen van onafzetbaarheid en onafhankelijkheid van rechters - Aanwijzing van een rechter van een hoogste rechterlijke instantie om voor bepaalde tijd zitting te nemen in een andere kamer van die rechterlijke instantie zonder zijn instemming - Voorrang van het Unierecht - Overheidsopdrachten - Richtlijn 2004/17/EG - Procedures voor het plaatsen van opdrachten - Toepassing op een overeenkomst inzake de overdracht van eigendomsrechten op certificaten van oorsprong inzake groene stroom - Richtlijn 92/13/EEG - Artikel 2 quinquies, lid 1 - Beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten - Onverbindendheid van de overeenkomst - Aanbestedende dienst die verzoekt om nietigverklaring van een in strijd met de voorschriften inzake overheidsopdrachten gesloten overeenkomst - Rechtsmisbruik - Geen)
(C/2025/5060)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Najwyższy
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: T.B. (C-422/23), G.T. (C-455/23), E. S.A. (C-459/23), S. sp. z o.o. (C-486/23), Miasto W. (C-493/23)
Verwerende partijen: C.B. (C-422/23), T. S.A. (C-455/23), W. sp. z o.o., Bank S.A. (C-459/23), V. sp. z o.o. (C-486/23), M.T., E.T., A.W. (C-493/23)
in tegenwoordigheid van: D.B. (C-422/23), Prokurator Prokuratury Okręgowej Warszawa-Praga w Warszawie (C-493/23)
Dictum
|
1) |
Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen maatregelen van de president van een nationale rechterlijke instantie waarbij aan een bepaalde kamer van die rechterlijke instantie toegewezen rechters worden aangewezen om tijdelijk zitting te nemen in een andere kamer van die rechterlijke instantie, terwijl zij zitting blijven houden in hun eigen kamer, ook al hebben die rechters niet ingestemd met die aanwijzing, beschikken zij niet over enige voorziening om die aanwijzing in rechte aan te vechten, brengt deze aanwijzing een verhoging van de werklast voor de betrokken rechters met zich mee en worden zij daardoor genoodzaakt zich bezig te houden met zaken die buiten hun specialisatiegebied vallen, en is die president bij die rechterlijke instantie benoemd in omstandigheden die onverenigbaar zijn met de vereisten van artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, voor zover dergelijke maatregelen zijn gebaseerd op gegronde redenen die met name verband houden met een goede rechtsbedeling, worden genomen op basis van de nationale regels die op de betrokken rechterlijke instantie van toepassing zijn, tijdelijk zijn alsook beperkt in de tijd, niet afdoen aan de toewijzing van de betrokken rechters aan hun eigen kamer en niet leiden tot demotie van die rechters of tot gevolg hebben dat zaken waarmee die rechters zijn belast, aan hen worden onttrokken. |
|
2) |
Artikel 3, lid 3, onder b), van richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1177/2009 van de Commissie van 30 november 2009, gelezen in samenhang met artikel 20, lid 1, van richtlijn 2004/17, zoals gewijzigd, moet aldus worden uitgelegd dat de aankoop door een overheidsbedrijf dat in elektriciteit handelt van groenestroomcertificaten in de zin van artikel 2, tweede alinea, onder k) en l), van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG, een activiteit is die wordt verricht met het oog op de toevoer van elektriciteit naar vaste netten die bestemd zijn om een dienst aan het publiek te verlenen op het gebied van de productie, het vervoer of de distributie van elektriciteit. |
|
3) |
Artikel 1, lid 4, van richtlijn 2004/17, zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 1177/2009, gelezen in samenhang met artikel 14 en artikel 17, lid 2, van richtlijn 2004/17, zoals gewijzigd, moet aldus worden uitgelegd dat
|
|
4) |
Artikel 2 quinquies, lid 1, onder a), van richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007, moet aldus worden uitgelegd dat het sluiten van een overeenkomst zonder de voorschriften inzake het plaatsen van overheidsopdrachten in acht te nemen, binnen de werkingssfeer van deze sanctiebepaling valt. |
|
5) |
Het beginsel van het verbod van rechtsmisbruik moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een aanbestedende dienst nietigverklaring kan vorderen van een overeenkomst die hij met een leverancier heeft gesloten op grond dat deze overeenkomst is gesloten zonder de voorschriften inzake het plaatsen van overheidsopdrachten in acht te nemen, terwijl de werkelijke reden voor die vordering is dat de uitvoering van die overeenkomst minder rendabel is geworden. |
(1) PB C, C/2023/1275, C/2023/1277, C/2023/1278, C/2023/1280, C/2023/1281.
(2) Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.
ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2025/5060/oj
ISSN 1977-0995 (electronic edition)