European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

C-serie


C/2025/4033

28.7.2025

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Wojewódzki Sąd Administracyjny w Gliwicach (Polen) op 4 april 2025 – A.A. / Wojewodzie Śląskiemu

(Zaak C-254/25, Wojewoda Śląski)

(C/2025/4033)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Wojewódzki Sąd Administracyjny w Gliwicach

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A.A.

Verwerende partij: Wojewoda Śląski

Prejudiciële vragen

1)

Staan de Verdragsbeginselen van

a)

de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten [artikel 2 en artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (PB 2016, C 202, blz. 13, geconsolideerde versie)];

b)

evenredigheid [artikel 52, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2007, C 303, blz. 1, zoals gewijzigd), en artikel 6, lid 1, VEU];

c)

de voorrang van het Unierecht en de doeltreffendheid ervan (artikel 4, lid 3, VEU) [en]

d)

het “recht op behoorlijk bestuur” (opgevat als een beginsel van het Unierecht krachtens artikel 41, leden 1 tot en met 4, van het Handvest, gelezen in samenhang met artikel 51, lid 1, ervan en artikel 6, lid 1, VEU, en als zodanig afgeleid uit de rechtspraak van het Hof),

eraan in de weg dat het nationale recht om organisatorische of economische redenen langdurig en onder herhaaldelijke verlenging vreemdelingen (derdelanders) het recht onthoudt op een doeltreffende voorziening in rechte in strijd tegen de traagheid van de overheidsdiensten (herinnering, een beroep wegens nalaten of wegens de buitensporig lange duur van de procedure), gelet op onder meer de vereisten van artikel 34, leden 1 en 3, van richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (1)?

2)

Moeten het in punt 1 onder de aandacht gebrachte feit dat vreemdelingen die onderdaan zijn van een derde staat in het kader van het nationale recht langdurig en onder herhaaldelijke verlenging de mogelijkheid wordt onthouden om een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen tegen de traagheid van de overheidsdiensten alsook het feit dat de nationale bestuursrechter een overheidsdienst er niet toe kan veroordelen om een passende geldsom te betalen als vergoeding voor de inbreuk op het recht op behandeling van een zaak zonder onnodige vertraging en om binnen een door de rechter gestelde termijn een bestuurlijke rechtshandeling vast te stellen, terwijl deze rechten niet worden ontzegd aan Poolse onderdanen in het kader van hun administratieve aangelegenheden, aldus worden uitgelegd dat zij:

a)

niet in overeenstemming zijn met de vereisten van het algemeen belang en de werkingssfeer van de grondrechten van de Unie buitensporig beperken (artikel 2 VEU en artikel 6, leden 1 en 3, ervan, gelezen in samenhang met artikel 52, leden 1 tot en met 3, van het Handvest),

b)

vreemdelingen die onderdaan zijn van een derde staat discrimineren (artikel 2 VEU, artikelen 10 en 18 VWEU en artikel 20 en artikel 21, leden 1 en 2, van het Handvest),

c)

het beginsel van rechtvaardigheid schenden (artikel 2 VEU) [en]

d)

de daadwerkelijke en doeltreffende toegang tot de rechter belemmeren (artikel 2 VEU, artikel 67, lid 4, VWEU en artikel 47 van het Handvest, gelezen in samenhang met artikel 51, lid 1, ervan)?


(1)   PB 2016, L 132, blz. 21.


ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2025/4033/oj

ISSN 1977-0995 (electronic edition)