![]() |
Publicatieblad |
NL C-serie |
C/2024/6877 |
28.11.2024 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Aanpassing van de Green Deal met het oog op een grotere doelmatigheid
(initiatiefadvies)
(C/2024/6877)
Rapporteur:
Alena MASTANTUONO
Adviseur |
Petr ZAHRADNÍK (voor de rapporteur) |
|
|
Besluit van de voltallige vergadering |
15.2.2024 |
Rechtsgrond |
Artikel 52, lid 2, van het reglement van orde |
Bevoegde afdeling |
Interne Markt, Productie en Consumptie |
Goedkeuring door de afdeling |
5.9.2024 |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
19.9.2024 |
Zitting nr. |
590 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
173/9/10 |
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) staat volledig achter de Europese Green Deal. Hoewel het doel van deze Europese overeenkomst ongewijzigd blijft, zijn de reikwijdte, het tempo en de structuur ervan in de loop der tijd geëvolueerd. Zij moet geëvalueerd worden om te kunnen reageren op exogene schokken, de geopolitieke situatie, de technologische, sociale en economische ontwikkeling en de tot dusver geboekte vooruitgang, zonder de oorspronkelijke doelstellingen uit het oog te verliezen. De eerste herijking van de Green Deal vond plaats als gevolg van de Russische invasie van Oekraïne, die ertoe noopte dat de energievoorzieningszekerheid moest worden gewaarborgd. Dit toont aan dat de Green Deal moet worden herzien om een evenwicht te vinden tussen milieu-, economische, sociale en veiligheidsaspecten, waaronder de zekerheid van voedselvoorziening. |
1.2. |
Het succes van de Green Deal schuilt in het realistische ontwerp, de correcte uitvoering, de volledige inventarisatie, monitoring en regelmatige beoordeling ervan. Tot dusver waren het toezicht op en de beoordeling van de maatregelen niet systematisch of regelmatig. Er is geen openbare alomvattende presentatie van de verplichtingen, maatregelen of rechten die voortvloeien uit de Green Deal-wetgeving of van de onderlinge relatie tussen de verschillende sector- en technologiespecifieke doelstellingen. Dit heeft gevolgen voor het begrip van de regels, zowel wat de naleving als wat de controle betreft. Het EESC roept de Europese Commissie op om in het kader van de Green Deal genomen maatregelen in kaart te brengen om overlappingen, conflicten en cumulatieve lasten te voorkomen, en om op een openbaar online dashboard weer te geven welke vooruitgang elke lidstaat boekt. |
1.3. |
Het EESC benadrukt dat de maatregelen niet alleen beter moeten worden geïnventariseerd, maar dat er ook efficiënt toezicht moet worden gehouden op de uitvoering ervan. Naast de toezichthoudende verantwoordelijkheid die de Europese Commissie heeft, zou het EESC de bevoegdheid en de nodige middelen moeten krijgen om als onafhankelijke toezichthouder van de uitvoering van de Green Deal te fungeren. Als huis van het maatschappelijk middenveld kan het een feitelijk beeld schetsen van de vooruitgang die is geboekt binnen de verschillende pijlers van de Green Deal en de redenen voor tekortkomingen aangeven of, omgekeerd, mogelijkheden voor verdere vooruitgang in kaart brengen. |
1.4. |
De EU-burgers beseffen dat klimaatactie dringend geboden is, wat betekent dat het van cruciaal belang is om op een eerlijke en rechtvaardige basis te betalen voor schade en vervuiling. Een rechtvaardige transitie zou centraal moeten staan in de volgende politieke agenda van de EU. Daarvoor zou een solide kader voor een rechtvaardige transitie moeten worden ontwikkeld waarmee naar een koolstofneutrale economie kan worden toegewerkt, zonder dat de sociaal-economische kansen van kwetsbare mensen en regio’s nog verder in het gedrang komen. |
1.5. |
Het EESC wijst erop dat het Europese continent niet onder een glazen stolp ligt en dat elke stap die de EU neemt, moet bijdragen tot de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen op mondiaal niveau. De verplaatsing van de industrie naar landen buiten de EU draagt niet bij tot de wereldwijde vermindering van de emissies en zal waarschijnlijk leiden tot koolstoflekkage, vooral in een aantal specifieke sectoren. Dit betekent dat in het nieuwe EU-mandaat moet worden gekeken naar het bredere effect van de in het kader van de Green Deal vastgestelde acties en naar de juiste maatregelen die het tegenovergestelde beogen, door de sociale partners, handelsverenigingen, werkgeversorganisaties en kamers van koophandel een rol te geven in het geheel, met als doel beleid te ontwikkelen waarmee ondernemingen hun personeel kunnen behouden en aldus hun concurrentievermogen kunnen vergroten. |
1.6. |
Daarom stelt het EESC een reeks corrigerende maatregelen voor. Dergelijke maatregelen kunnen overlappingen, tegenstrijdige bepalingen en buitensporige onnodige administratieve lasten wegnemen of termijnen of regels aanpassen die niet haalbaar zijn als gevolg van ontbrekende technologieën of infrastructuur. |
1.7. |
Aangezien elke entiteit te maken heeft met tal van handelingen en niet slechts met één, wordt de uitoefening van activiteiten in de EU een complexe zaak. Het advies bevat daarom voorbeelden van bepalingen die niet aansluiten bij de werkelijkheid en die de marktdeelnemers met meer complexiteit en onzekerheid opzadelen. De nieuwe regels en vereisten die voortvloeien uit verschillende rechtshandelingen nemen aanzienlijk toe en in plaats van in de groene transitie te investeren nemen bedrijven meer personeel aan om zich van alle administratieve taken te kunnen kwijten. Bovendien leiden de verschillende drempels en criteria in de bepalingen tot meer bureaucratie. Uiteindelijk stuiten Europese kleine en middelgrote bedrijven op moeilijkheden om te groeien: opschaling gaat gepaard met strengere eisen. Er moet snel een systematischere aanpak voor het regelgevingskader komen door effectbeoordelingen en instrumenten voor betere regelgeving te verbeteren. |
1.8. |
Het EESC dringt aan op een ambitieuzere en meer systematische aanpak van de financiering van de investeringen in het kader van de Green Deal. Momenteel is er een enorme kloof; om die te dichten zijn meer overheidsinvesteringen nodig en moet particulier kapitaal worden aangetrokken. Om een stevige rol van particuliere financiële bronnen te waarborgen moet de EU de banken motiveren om meer te investeren in “schone” projecten die zij als risicovolle activiteiten beschouwen. De bancaire en financiële instellingen staan voor een dubbel, tegenstrijdig risico. Enerzijds zijn zij bang om slechts een beetje groen te zijn, veel minder dan de ambitieuze taxonomie vereist; anderzijds beschouwen hun afdelingen voor risicobeheer groene projecten vaak als buitensporig riskant omdat ze daar nog maar weinig ervaring mee hebben opgedaan. |
1.9. |
Het EESC stelt ook voor om in moeilijk koolstofvrij te maken sectoren optimaal gebruik te maken van alle voorlopige bronnen, op basis van een grondige analyse van de kosten en de baten op de lange termijn, en niet strikt te eisen dat alleen nettonulbronnen en -technologieën worden gebruikt. Vooruitblikkend is een volledig op concurrentievermogen gericht meerjarig financieel kader, met meer middelen en financieringsinstrumenten, van cruciaal belang voor het kalibreren en financieren van de Green Deal. |
1.10. |
Het EESC verzoekt de Commissie voorts om de verschillende financieringsprogramma’s van de Green Deal op een complete en gebruiksvriendelijke manier online openbaar te maken. Het is van cruciaal belang om in te zetten op een ruimere kennis van Europese en nationale financieringsmogelijkheden via portalen die synergieën tussen verschillende financieringsbronnen in kaart brengen, waarbij nationale portalen aan bestaande Europese portalen — zoals die voor kritieke grondstoffen en nettonultechnologieën en het STEP-portaal — worden gekoppeld. |
1.11. |
De Green Deal moet worden afgestemd op de industriestrategie, die de klimaat- en technologische transformatie van de industrie zal coördineren en ervoor zal zorgen dat Europa niet aan concurrentievermogen, banen en belastinginkomsten inboet. Op de lange termijn moeten er altijd voordelen staan tegenover de gigantische investeringskosten (met inbegrip van het zoveel mogelijk uitbannen van negatieve externe effecten). Daarom moet er een rechtstreeks verband zijn tussen de investeringskosten en hun rendement, voordelen, winstgevendheid en commerciële kansen op lange termijn, rekening houdend met de kosten van niet-handelen. |
2. Basisfeiten
2.1. |
Doel van de Europese Green Deal is de economie en samenleving van de EU te transformeren om de negatieve gevolgen van klimaatverandering, vervuiling en verlies van biodiversiteit te beperken. In dit verband gaat het om alle beleidsterreinen zoals klimaat, milieu, biodiversiteit, energie, vervoer, industrie, landbouw, voedsel en duurzame financiering. |
2.2. |
Voor een succesvolle Green Deal is een holistische en sectoroverschrijdende aanpak nodig waarbij alle relevante beleidsterreinen op gelijke en billijke wijze bijdragen aan de uiteindelijke doelstelling op het gebied van klimaat, vervuiling en biodiversiteit. Dit betekent ook dat wanneer er overlappingen, discrepanties of koolstoflekken worden vastgesteld, die moeten worden gecorrigeerd. |
2.3. |
Het proces van de groene transitie in het kader van de Green Deal heeft al bijna vijf jaar geduurd en ervaringen opgeleverd waaruit lering kan worden getrokken. De mededeling van de Commissie over de beoordeling van de nationale klimaat- en energieplannen (1) verschaft een algemeen beeld van de klimaataspecten van de prestaties van de groene transitie in de EU. Zij onderstreept dat de EU niet op schema ligt voor Fit for 55, maar voor Fit for 51, aangezien er met de plannen in werkelijkheid wordt afgekoerst op een emissiereductie van 51 % (en niet 55 %) tegen 2030. Tegelijkertijd loopt de EU ook achter wat betreft de andere doelstellingen voor de energietransitie voor 2030. De plannen gaan in werkelijkheid in de richting van een aandeel hernieuwbare energiebronnen van ongeveer 39 % (en niet 42,5 % zoals vereist door Fit for 55), en uit energie-efficiëntiemaatregelen blijkt dat het verbruik met 5,8 % is gedaald (en niet met 11,7 % zoals vereist). |
2.4. |
De uitvoering van de Green Deal is ook onder druk komen te staan door de energiecrisis, waar voorzieningszekerheid en de veerkracht van de infrastructuur de belangrijkste prioriteit waren. Naast nieuwe maatregelen om energie te besparen en de uitrol van schone energie te versnellen, maakte de EU-respons in het REPowerEU-plan een langer gebruik van de opwekking van elektriciteit uit steenkool mogelijk dan verwacht, en werd de rol van kernenergie en binnenlandse gasbronnen erkend. Dit heeft ertoe geleid dat sommige maatregelen in het “Fit for 55” -pakket aan de nieuwe situatie zijn aangepast. |
2.5. |
Voor de EU begint nu de uitvoering van de maatregelen. Sommige moeten nog volledig ten uitvoer worden gelegd, bij andere is dat al gebeurd en weer andere zijn al bijna aan een evaluatie toe. Dit biedt een uitgelezen kans om na te gaan hoe de Green Deal presteert. |
2.6. |
Het huidige traject naar de groene transitie is voor sommige delen van de samenleving al een uitdaging. Samen met externe schokken voelen burgers de druk op de prijzen en de kosten van de transitie. Ook hebben marktdeelnemers opgemerkt dat hun vermogen om met mondiale spelers te concurreren afneemt. |
2.7. |
Hoewel het goedkoper is dan niets doen, is de transitie duur en vereist zij extra investeringen van ruim 620 miljard EUR per jaar (2) om de doelstellingen van de Green Deal en RepowerEU te verwezenlijken. Dit kan niet door de particuliere sector alleen worden opgebracht en acties worden financieel ondersteund door het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Moderniserings- en Innovatiefonds en via de verplichte toewijzing van middelen uit het MFK en de NGEU; het Sociaal Klimaatfonds bevindt zich nog in een voorbereidend stadium. Het is van het grootste belang dat deze overheidsmiddelen worden gebruikt om verdere particuliere investeringen aan te trekken en te zorgen voor een hoog multiplicatoreffect voor elk financieringsprogramma van de overheid. |
3. Algemene opmerkingen
3.1. |
Op basis van de nieuwe feiten moeten de EU-instellingen, om te kunnen voldoen aan de klimaatdoelstellingen, de Green Deal voorzien van de juiste middelen en voorwaarden voor wat betreft de ontwikkeling van de samenleving en wat zij aankan en beleidsmaatregelen die niet doeltreffend zijn, herzien. Op korte, middellange of lange termijn mag de prijs van de Green Deal niet ten koste gaan van ons industriestelsel en het welzijn van werknemers of het concurrentievermogen van de EU-economie, die voornamelijk afhankelijk is van gezonde mensen en bloeiende ecosystemen. |
3.2. |
De Green Deal moet evenwichtig zijn om economisch, ecologisch en sociaal welzijn en veiligheidsaspecten te respecteren. Er moet solide steun zijn voor de Green Deal. We moeten ons aanpassen aan de klimaatverandering, de vervuiling verminderen en de biodiversiteit herstellen. We moeten er echter de juiste koers voor uitzetten, zodat mensen deel kunnen uitmaken van de groene transitie. Talloze demonstraties onder leiding van diverse belangengroepen, waaronder het bedrijfsleven (3), hebben laten zien dat verandering alleen succesvol kan zijn en niet tot weerstand hoeft te leiden als alle belanghebbenden er op de juiste manier bij betrokken worden en er omwille van een eerlijke transitie goede overlegmechanismen zijn. |
3.3. |
Burgers moeten ook inzien dat EU-maatregelen wereldwijd tot zinvolle resultaten leiden. Als we bijvoorbeeld de industrie alleen maar dwingen Europa te verlaten en de productie vindt elders plaats, draagt dit niet per se bij tot de vermindering van CO2, vervuiling en verlies aan biodiversiteit wereldwijd. Het succes van de Green Deal hangt ook af van het vermogen om te zorgen voor een transitie die vanuit economisch, industrieel en sociaal oogpunt eerlijk en duurzaam is. Daarom moet een rechtvaardige transitie centraal staan in de volgende beleidsagenda van de EU en pleit het EESC, net als in zijn eerdere advies (4), voor een kader voor een rechtvaardige transitie. |
3.4. |
Daarom zou het wellicht raadzaam zijn om de specifieke pijlers van de Green Deal te herijken en de prestaties en de haalbaarheid ervan te beoordelen en te analyseren, met aandacht voor alternatieve scenario’s die garant zouden kunnen staan voor een optimale bijdrage van de lidstaten. In dit verband moet bij de Green Deal voorrang worden gegeven aan de coherente uitvoering van maatregelen, met name de verticale en horizontale samenhang van bepalingen op kritieke gebieden voor het stimuleren van de groene transitie. Ook wordt opgeroepen tot een bredere aanpak om de samenhang te waarborgen en overlapping en beleidsredundantie te voorkomen. |
3.5. |
Het EESC beveelt aan om opnieuw de belangrijkste bijdragen aan en acties op het gebied van decarbonisatie, sanering en herstel van de biodiversiteit prioriteit te geven, met de belangrijkste resultaten, vooruitgang en voordelen, en deze activiteiten voort te zetten volgens de specifieke omstandigheden van de lidstaten en tegelijkertijd aandacht te schenken aan minder belangrijke gebieden. |
3.6. |
Reactie op enkele concurrentierisico’s: zoals algemeen bekend is de groene transitie enorm veeleisend wat betreft de investeringen die voor een relatief lange periode moeten worden toegewezen. De investeringsvereisten waren misschien niet altijd verenigbaar met de winstgevendheid van ondernemingen op de korte en lange termijn. Een alomvattende aanpak van het concurrentievermogen van de EU is zeer wenselijk, met inbegrip van het gehele ondernemingsklimaat en de verandering daarvan (niet alleen de sectoren die het zwaarst worden getroffen). |
3.7. |
Reactie bij marktvormingsmaatregelen in geval van nood op de markt: de energiecrisis heeft de noodzaak van een marktaanpassing aan het licht gebracht. Ten eerste moet een interventiemechanisme worden ingevoerd om de markt te stabiliseren in geval van buitengewone hevige volatiliteit en negatieve gevolgen voor de energie- of andere prijzen. Ten tweede wordt aanbevolen overeenstemming te bereiken over een financieel model voor investeringen in de groene transitie, bijvoorbeeld in toekomstige elektriciteitscapaciteit, die het mogelijk maakt betaalbare energie voor afnemers te waarborgen, publieke en particuliere bronnen te mobiliseren, voldoende winst te maken voor energiebedrijven en daarbij speculatie te vermijden. Een derde specifiek punt voor de opzet van de elektriciteitsmarkt: zij moet ook reageren op een veranderend aandeel hernieuwbare energiebronnen in de energiemix. Bijgevolg mag de elektriciteitsprijs voor eindverbruikers niet langer zo sterk worden bepaald door de prijs van de laatste productiefactor. Ondersteuning van de ontwikkeling van de nodige infrastructuur voor hernieuwbare en koolstofarme energie, met inbegrip van energieopslag, koolstofafvang en -opslag, flexibele capaciteit en interconnecties, is van cruciaal belang om het Europese energiesysteem veiliger en kosteneffectiever te maken. |
3.8. |
Reactie op investeringsprioriteiten in veranderende mondiale omstandigheden: het EESC beveelt aan om de groene transitie te coördineren met andere wereldwijde rivalen, zodat wij concurrerend kunnen blijven en koolstoflekkage kunnen voorkomen. Om de positie van de EU in de wereld te versterken staat het EESC achter allerlei vormen van samenwerking en maatregelen. Hiertoe behoort een versterkte gemeenschappelijke groene diplomatie, die zal zorgen voor een eerlijk wereldwijd gelijk speelveld, waar onze milieu- en sociale normen wereldwijd worden uitgedragen en verspreid en onze producten en diensten concurrerend zijn en worden gepromoot. |
3.9. |
Als de structuur van de Green Deal niet in kaart wordt gebracht, is het moeilijk om een en ander te meten, te beoordelen en te controleren. De tekortkomingen dienen ook in een governancestructuur aan bod te komen. Het EESC stelt voor om de tekortkomingen zorgvuldig te analyseren en in de herziene governanceverordening te verhelpen. De discrepantie tussen de nationale energie- en klimaatplannen (NECP’s) en vertragingen bij de indiening ervan moet worden vermeden; de klimaatdoelstellingen van de lidstaten moeten beter op elkaar worden afgestemd. |
3.10. |
Het regelgevingsklimaat is zeer complex geworden, met buitensporige rapportage- en administratiekosten. Een sterke toename van het aantal secundaire wetgevingshandelingen vergroot de complexiteit en de onzekerheid over de regelgeving. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om de secundaire wetgeving slechts als uitzondering te gebruiken en de lidstaten en het bedrijfsleven voldoende tijd te geven voor de uitvoering ervan (idealiter ten minste 3 jaar na de goedkeuring van alle besluiten, met inbegrip van secundaire besluiten). |
4. Mogelijke gebieden voor herijking:
4.1. |
Richtlijn voor energie-efficiëntie: het EESC wijst erop dat het werkelijke prestatiecriterium achterblijft bij de doelstelling. Anderzijds zijn energie-efficiëntie en de voordelen ervan tastbaar voor de meeste Europese burgers, bedrijven en overheidsinstellingen. De mogelijke herijking kan gepaard gaan met een herschikking van extra middelen om tegemoet te komen aan de grote vraag in dit segment en met een aanpassing van de energie-efficiëntiemaatregelen aan de specifieke omstandigheden van de lidstaten, waarbij duurzame financieringsinstrumenten, zoals het energieprestatiecontract, worden bevorderd. |
4.2. |
Richtlijn hernieuwbare energie III: het EESC is voorstander van handhaving van de huidige trend wat betreft het stijgende aandeel van hernieuwbare energiebronnen De energiecrisis toont aan dat landen met een groter aandeel hernieuwbare energie binnen een veerkrachtige energiemix zichtbaar minder kwetsbaar zijn voor negatieve gevolgen, bijvoorbeeld door de snelle stijging van de energieprijzen. Er moeten voorwaarden voor het halen van de doelstellingen, bijvoorbeeld voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in de Europese Unie, worden gecreëerd. De berekening van de verwezenlijking van het doel moet worden aangepast, evenals de gedelegeerde handelingen tot regeling van de voorwaarden voor de productie van RFNBO met betrekking tot koolstofarme technologieën. Zo niet, dan moet een aanvaardbare gedelegeerde handeling worden vastgesteld voor de productie van koolstofarme producten. Bovendien moeten de streefcijfers van 1,5 % per jaar in de industrie een afspiegeling zijn van de diversiteit van de industrie en de afhankelijkheid van de industrie van energieleveranciers. |
4.3. |
EU-ETS-mechanisme: het EESC zou graag zien dat het EU-ETS-mechanisme stabieler wordt en dat de volatiliteit wordt weggenomen, zodat belanghebbenden belangrijke investeringsbeslissingen met een grotere voorspelbaarheid kunnen nemen. Te denken valt aan de uitvoering van interventies die de momenteel bestaande volatiliteit (in beide richtingen) kunnen beperken. Een herdefiniëring van het mechanisme van de marktstabiliteitsreserve, met name op het moment dat de prijs van emissierechten hoog is, zou een oplossing kunnen zijn. Ook moeten de verschillende bronnen van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (ETS) wat betreft aanbod en liquiditeit worden geëvalueerd. Dit zou betrekking hebben op elke potentiële bron, ongeacht of het gaat om sectorale uitbreiding, samenvoeging of koppeling van het EU-ETS en ETS2, koolstofverwijderingskredieten of kredieten uit hoofde van artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs. De Europese Commissie moet zo snel mogelijk verduidelijken hoe lang koolstofverwijderingen nog zullen worden aanvaard, en om welke vormen daarvan het dan gaat (5). De volgende stappen in de aanpassing van het EU-ETS dienen aan te sluiten bij de eerste ervaringen en effecten van het CBAM. Het is van cruciaal belang ervoor te zorgen dat sectoren zonder haalbare alternatieven voor decarbonisatie niet onevenredig zwaar worden getroffen door het ETS-mechanisme. Wat de uitbreiding van het toepassingsgebied van het EU-ETS-platform betreft, beveelt het EESC aan om zeer terughoudend te zijn met de opname van verschillende sectoren van de industrie of huishoudens. |
4.4. |
Mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (CBAM): in de overgangsfase is het CBAM (ontworpen om een gelijk speelveld tussen EU- en niet-EU-producenten te waarborgen) op een aantal praktische uitvoeringsproblemen gestuit. Invoerende bedrijven moeten de feitelijke emissiegegevens van hun leveranciers verzamelen, wat geen sinecure is. De Commissie heeft ingestemd met een tijdelijke maatregel waardoor er op basis van een JRC-onderzoek gebruik kan worden gemaakt van “standaardwaarden” in plaats van feitelijke gegevens. Als de EU echter industriële activiteit binnen Europa wil houden, dan moeten deze standaardwaarden de hoogste koolstofemissies weerspiegelen teneinde efficiënte prikkels voor het verstrekken van echte gegevens te creëren en te voorkomen dat exporteurs uit derde landen van de regeling profiteren. Om tegen te gaan dat onder het ETS vallende industrieën verplaatst worden naar landen buiten de EU, is het van cruciaal belang dat importeurs de werkelijke emissies rapporteren en dat de standaardwaarden na de overgangsperiode worden losgelaten. Anders krijgen bedrijven uit derde landen een concurrentievoordeel ten opzichte van EU-industrieën en komen de klimaatdoelstellingen van de EU in gevaar. Importeurs die er ondanks redelijke en controleerbare pogingen niet in slagen om de werkelijke emissiegegevens van hun leveranciers te verzamelen, moeten de mogelijkheid krijgen om in de overgangsperiode hun beste ramingen te gebruiken, mits deze niet lager uitvallen dan de toepasselijke standaardwaarden. Marktdeelnemers worden bij CBAM-rapportages ook geconfronteerd met talrijke technische kwesties, zoals foutmeldingen, registratie- en inlogproblemen en moeilijkheden bij het opslaan van ontwerpversies. Veel bedrijven hebben aangegeven dat het systeem van de Commissie gebruiksvriendelijker moet worden. Deze uitdagingen zijn vooral lastig voor kleine en middelgrote ondernemingen die weinig of geen ervaring met koolstofrapportage hebben; dit toont nog maar eens aan dat er meer technische ondersteuning nodig is. Ter verlichting van de lasten voor kleinere importeurs, waaronder importeurs van kleine partijen goederen voor beperkte productie- of onderzoeksdoeleinden, moet een hogere minimumdrempel worden ingevoerd. Tot slot zij erop gewezen dat de industriële uitvoer uit de EU niet onder het CBAM valt. Dit is een cruciaal punt dat vóór 2026 moet worden aangepakt, aangezien EU-bedrijven geen kosteloze emissierechten meer zullen genieten als het CBAM volledig is uitgerold. Helaas speelt bij elke verordening het risico van omzeiling. Definitieve CBAM-verordeningen moeten dit risico goed aanpakken, met inbegrip van herschikkingen van de regels. |
4.5. |
Schone mobiliteit: het EESC beveelt aan om een objectief standpunt in te nemen over de groene transitie die verband houdt met mobiliteit. De ontwikkeling van elektromobiliteit in het individuele autovervoer verloopt trager dan oorspronkelijk verwacht. Verordening (EG) nr. 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad bevat voor het jaar 2025 zeer strikte sancties/tarieven voor het overschrijden van de jaarlijkse emissiedoelstelling van de fabrikant voor het wagenpark dat door de fabrikant in de handel wordt gebracht. Het risico bestaat dat sommige exploitanten zelfs in 2025 nog boetes moeten betalen omdat ze de doelstellingen niet halen, om redenen die buiten hun macht liggen: afkoeling van de markt, onvoldoende oplaadinfrastructuur in de EU. In het geval van zware voertuigen is ook ontoereikende oplaadinfrastructuur, met inbegrip van de bijbehorende rustplaatsen, het grootste obstakel voor de ontwikkeling van elektromobiliteit. Er moet worden opgemerkt dat de wachttijd in verband met het opladen een impact zal hebben op de klant en een verandering in de bedrijfsmodellen teweeg zal brengen. Het EESC pleit ook voor het harmoniseren van teksten, bijvoorbeeld die van de verordening inzake batterijen en de Euro 7-verordening. Gezien de afkoeling van de markt voor elektrische auto’s is het aan te raden om ten minste te overwegen de geldigheid van bepaalde flexibiliteitsregelingen te verlengen, zoals superkredieten, een stimuleringsmechanisme voor emissievrije en emissiearme voertuigen, hybridisatie van het wagenpark als overgangstechnologie en het gebruik van synthetische brandstoffen in het bestaande wagenpark. Er moet meer ruimte komen voor marktbeslissingen van bedrijven om te zorgen voor de overschakeling op emissievrije mobiliteit. |
4.6. |
Regels inzake overheidssteun: Deze regels moeten opnieuw worden geëvalueerd en het moet mogelijk worden om overheidssteun uit te trekken voor zowel CAPEX als OPEX voor grote ondernemingen voor groene investeringen en technologieën, zodat investeringen in hernieuwbare energiebronnen en groene productie op lange termijn financieel duurzaam zijn. Als er in landen buiten de EU specifieke steun voor groene producten wordt aangetroffen, moet deze steun “in evenwicht” worden gebracht. De regels voor overheidssteun moeten opnieuw tegen het licht worden gehouden, met een bezinning op het succes van het Moderniserings- en het Innovatiefonds en het succes bij de uitvoering van prioritaire projecten (bijv. groene waterstof). Wat beleid en financiële steun betreft moet groen openbaar vervoer voorrang krijgen boven individuele opties. |
4.7. |
Eerlijke transitie: het EESC stelt voor een EU-waarnemingspost voor een rechtvaardige transitie op te richten met als taak toezicht te houden op het beleid en op de directe en indirecte effecten ervan, de werkgelegenheid, beroeps- en vaardigheidsprofielen, het potentiële banenverlies en het scheppen van banen in kaart te brengen, het EU-fonds voor een rechtvaardige transitie te versterken en na te gaan of voor de zwaarst getroffen sectoren initiatieven kunnen worden ontwikkeld die vergelijkbaar zijn met het SURE-mechanisme. |
4.8. |
Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB): milieu- en klimaatbeleid zouden instrumenten moeten zijn om de veerkracht van de landbouwsector te verbeteren en tegelijkertijd de productiviteit in stand te houden, deel moeten uitmaken van een langetermijnoplossing en een baken moeten zijn voor toekomstige besluitvorming, met concrete kansen voor landbouwers. Daarom moet het volgende GLB landbouwers samen met andere instrumenten adequate steun bieden tijdens de transitie (6), onder andere door technisch en economisch haalbare oplossingen zoals organische of geavanceerde meststoffen te ondersteunen. De positieve externe effecten van bepaalde specifieke landbouwactiviteiten op het landschap, de biodiversiteit, het milieu en het klimaat moeten ook met overheidsmiddelen of particuliere contracten worden gestimuleerd. Het EESC steunt vereenvoudigingsmaatregelen om de flexibiliteit te vergroten en de administratieve lasten voor landbouwers in de EU te verlichten, zoals de onlangs voorgestelde tijdelijke afwijkingen in geval van ongunstige weersomstandigheden en vereenvoudigingen op het gebied van bodembewerking, bodembedekking en het herstel van blijvend grasland Ook zijn passende opleidingsprogramma’s nodig die boeren en hun adviseurs meer kennis bijbrengen over vergroeningsmaatregelen gezien de economische impact ervan, zoals gewasrotatie, de ecologie van bestuivers en het in kaart brengen en herstellen van habitats, en moeten boeren meer hulp krijgen voor het nodige toezicht. Het is van essentieel belang dat de dialoog tussen het maatschappelijk middenveld en de landbouwgemeenschap op lange termijn wordt hersteld en dat boeren centraal komen te staan in het GLB. |
4.9. |
Vergunningen: Ondanks forse inspanningen in het kader van de richtlijn inzake een nettonulindustrie en de richtlijn hernieuwbare energie bevat andere EU-wetgeving, zoals de kaderrichtlijn water en de richtlijn industriële emissies, belangrijke aspecten vanuit het oogpunt van vergunningverlening. De samenhang op dit gebied is voor verbetering vatbaar. Het is van cruciaal belang de samenhang zowel verticaal (tussen de EU en de lidstaten) als horizontaal (in alle EU-wetgevingsaangelegenheden) te verbeteren. Het is ook van essentieel belang dat technologische innovaties verder worden onderzocht om mogelijke verstoringen van land- en mariene ecosystemen tot een minimum te beperken. De uitrol van installaties voor hernieuwbare energie moet worden gezien in samenhang met ruimtelijke ordening, met onder meer effectieve inspraak van het publiek (7). |
4.10. |
Koolstofverwijdering: Door de inspanningen op het gebied van koolstofverwijdering strategisch af te stemmen op praktijken die gericht zijn op het behoud van de biodiversiteit kunnen beleidsmakers het positieve effect op zowel de mitigatie van de klimaatverandering als de gezondheid van ecosystemen maximaliseren. De bevordering van innovatieve benaderingen, vooral in combinatie met op de natuur gebaseerde oplossingen en koolstoflandbouw, zou het volledige potentieel van deze synergieën kunnen ontsluiten. Wetgevers vinden het wellicht nuttig om grondiger onderzoek te doen naar het creëren van stimulansen voor specifieke herstelactiviteiten en het potentieel daarvan in strategieën voor de beperking van de klimaatverandering. Deze aanpak zou de klimaatagenda van de EU beter kunnen koppelen aan biodiversiteitsdoelstellingen. Bovendien zouden dergelijke stimulansen de belangen van grondbeheerders, met inbegrip van landbouwers en bosbouwers, beter kunnen afstemmen op klimaat- en natuurherstelactiviteiten. |
4.11. |
De EU-verordening inzake ontbossing en passende zorgvuldigheid: de essentiële rapportagevereisten zijn onduidelijk; het ontbreekt met name aan een functionerend EU-informatiesysteem en een benchmarkingsysteem voor landen. Dit moet worden verholpen, zodat de doelstellingen van beide handelingen goed kunnen worden verwezenlijkt. |
4.12. |
Na de eerste reductiestappen (op basis van de oorspronkelijke verordening) stegen de prijzen voor verschillende koelmiddelen die F-gassen zijn enorm. Als gevolg daarvan ontstond een levendige zwarte markt voor dergelijke chemische stoffen en werden koelstoffen ter waarde van honderden miljoenen EUR de EU in gesmokkeld. De legale leveranciers van F-gassen hebben als gevolg daarvan honderden miljoenen EUR verlies geleden. Dat komt doordat deze illegale F-gassen zonder quota tegen zeer lage prijzen werden aangeboden. De technische kwaliteit ervan was twijfelachtig en het gebruik ervan was dus riskant. Tegelijkertijd kon de gemiddelde gebruiker de illegale containers niet van de legale onderscheiden. De wetshandhavingsinstanties werden overrompeld. Dit leidt tot concurrentievervalsing ten nadele van EU-ondernemingen. |
4.13. |
Verordening inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten en verordening verpakking en verpakkingsafval: de algemene overgangsperiode biedt bedrijven weinig tijd om hun productie- en distributieproces te evalueren en waar nodig aan te passen. Bovendien zal voor beide voorstellen een enorm aantal specifieke aspecten in gedelegeerde handelingen worden vastgelegd, die na de overgangsfase voortdurende monitoring en onmiddellijke responscapaciteit van de industrie vereisen. Ook zal de opstelling van gedelegeerde handelingen moeilijker te beïnvloeden en te volgen zijn dan de transparantere gewone wetgevingsprocedure of uitvoeringshandelingen waarin ook rekening wordt gehouden met de standpunten van belanghebbenden. |
4.14. |
Europees productregister voor energie-etikettering: het nut van de EPREL-registratieverplichting (met inbegrip van uitzonderingen voor kleine series met gebruikmaking van kwantitatieve drempels en bijvoorbeeld gespecialiseerde, gepersonaliseerde B2B-toepassingen) moet worden gecontroleerd. De gegevens die moeten worden ingevoerd als minimum dat nodig is voor markttoezicht en consumenten moeten worden beperkt. Juridische onduidelijkheden in verband met het toepassingsgebied, bijvoorbeeld met betrekking tot in producten ingebouwde lichtbronnen (= niet-verwijderbaar) moeten worden weggenomen. Een uniform model als eenvoudige testmethode voor fabrikanten/importeurs kan de naleving van de regels vergemakkelijken. |
Brussel, 19 september 2024.
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Oliver RÖPKE
(2) Strategisch prognoseverslag 2023.
(4) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake de bevordering van het EU-beleidskader voor een rechtvaardige transitie: welke maatregelen zijn nodig? (PB C, C/2024/1576, 5.3.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/1576/oj).
(5) CEPS Green Transition Report, juni 2024.
(6) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de bevordering van autonome en duurzame voedselproductie: strategieën voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2027 (PB C, C/2024/2099, 26.3.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/2099/oj).
(7) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Welke voorwaarden zijn er nodig om een maatschappelijk draagvlak te verkrijgen voor de energietransitie en de overgang naar een koolstofarme economie?” (PB C 290 van 29.7.2022, blz. 22).
ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/6877/oj
ISSN 1977-0995 (electronic edition)