European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

C-serie


C/2024/4668

9.8.2024

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over het 9e cohesieverslag

(COM(2024) 149 final)

(C/2024/4668)

Rapporteur:

Matteo Carlo BORSANI

Adviseur

Eleonora TRENTO, voor de rapporteur

Adviesaanvraag

Europese Commissie, 29.5.2024

Rechtsgrond

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

17.5.2024

Goedkeuring door de voltallige vergadering

31.5.2024

Zitting nr.

588

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

179/1/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) neemt met voldoening kennis van het onlangs gepresenteerde 9e cohesieverslag en van de resultaten die daarin uitvoerig worden omschreven. Het beschouwt dit verslag als een nuttig uitgangspunt om de balans op te maken van de geleerde lessen en enig licht te werpen op de toekomst van het cohesiebeleid en de mogelijke vorm ervan in de aanloop naar de voorgenomen uitbreidingen van de EU.

1.2.

Het EESC beveelt aan om de investeringen en het beleid te focussen op het versterken van de productiebasis om de territoriale samenhang te vergroten, en benadrukt dat een positieve correlatie tussen productiviteitsgroei en een stijging van het bbp per hoofd van de bevolking het enige gemeenschappelijke kenmerk van groei in alle soorten regio’s is gebleken.

1.3.

Het EESC benadrukt het belang van het concurrentievermogen voor het versterken van de economische cohesie en van productieve investeringen voor het stimuleren van het concurrentievermogen en de economische groei, die op hun beurt een gunstig effect hebben op de territoriale en sociale cohesie. In dit verband wijst het EESC er ook op dat de middelen van het cohesiebeleid voor productieve investeringen onder bepaalde voorwaarden ook toegankelijk moeten worden gemaakt voor grote ondernemingen die tot het ecosysteem van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) behoren, vanwege de kettingreactie op het grondgebied en de samenleving. De resultaten van economische cohesie moeten niet louter worden afgemeten aan de hoogte van de economische investeringen in een bepaald gebied, maar ook aan de territoriale en sociale resultaten, die de belangrijkste aanjagers van duurzame en eerlijke groei zijn.

1.4.

Het EESC benadrukt het belang van een goed functionerende en inclusieve arbeidsmarkt voor het vergroten van de sociale cohesie door middel van maatregelen om EU-burgers en -werknemers uit te rusten met de juiste vaardigheden om de arbeidsmarkt te betreden en zich daarin te bewegen. In dit verband beveelt het EESC aan om beleidsmaatregelen te nemen die zowel op de werkgelegenheid als op de inzetbaarheid zijn gericht, onder meer door aandacht te besteden aan het deel van de samenleving dat dreigt achter te blijven en door te ijveren voor de inclusie van mensen die momenteel van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de meest kwetsbare groepen, waarvoor een speciaal werkgelegenheidsbeleid nodig is. Het cohesiebeleid moet flexibel genoeg zijn om deze lacunes aan te pakken.

1.5.

Het EESC pleit voor strategische investeringen in lokale en regionale bestuursorganen om het systeem dat een centrale rol speelt bij de uitvoering van programma’s te versterken. Sociale, economische en territoriale cohesie kan immers niet worden bereikt als niet eerst de capaciteit van het openbaar bestuur wordt versterkt. Evenzo moet de capaciteit van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld worden versterkt, omdat hun samenwerking op dit gebied van cruciaal belang is om de sociale doelstellingen van het cohesiebeleid te kunnen verwezenlijken.

1.6.

Het EESC beveelt aan om de betrokkenheid van regionale en lokale overheden te waarborgen, het partnerschapsbeginsel na te leven en de sociale partners en maatschappelijke organisaties te betrekken bij elke discussie over de toekomst van het cohesiebeleid.

1.7.

Het EESC roept de medewetgevers op om de algemene begroting van het meerjarig financieel kader (MFK) ambitieuzer te maken en voldoende middelen te reserveren voor het cohesiebeleid, onder meer met het oog op de toekomstige behoefte aan EU-investeringen in defensie en een Europese Unie met 27+ lidstaten. Om deze redenen volstaat het niet om slechts 1 % van het bni van de EU te investeren in haar economische, sociale en territoriale cohesie en in haar welvaart en concurrentievermogen.

1.8.

Het EESC beveelt dan ook aan om rekening te houden met de toekomstige uitbreidingen van de Europese Unie, die een doeltreffend en goed functionerend cohesiebeleid vereisen om een soepele integratie van de toekomstige lidstaten te waarborgen, zonder de investeringen in de huidige ontwikkelingsregio’s in gevaar te brengen (1)

1.9.

Het EESC benadrukt dat in het toekomstige cohesiebeleid rekening moet worden gehouden met de verzwakte situatie in de regio’s aan de oostelijke buitengrenzen van de EU, met name de regio’s die aan Rusland grenzen, en dat het cohesiebeleid van de EU de schadelijke gevolgen van de veranderde geopolitieke situatie in deze regio’s kan verzachten.

1.10.

Tot slot beveelt het EESC aan om voor de transitie naar een slimmer en groener Europa gebruik te maken van automatisch en gemakkelijk toe te passen investeringsinstrumenten. De uitdagingen van een eerlijke groene en digitale transitie en de ambitieuze doelstellingen ervan vereisen snelheid en paraatheid. Om sociale cohesie te waarborgen en verschillen in concurrentievermogen binnen de interne markt en bijgevolg binnen gebieden en de samenleving te vermijden, is cohesie een must en moeten de afzonderlijke lidstaten in gelijke mate in staat zijn om in deze sectoren te investeren. Voor deze doelstellingen moeten de klimaat- en transitiefondsen van de EU ambitieuzer zijn en het huidige investeringstekort dekken.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Het EESC neemt met voldoening kennis van het onlangs gepresenteerde 9e cohesieverslag en van de resultaten die daarin uitvoerig en aan de hand van feiten en cijfers worden omschreven.

2.2.

Het 9e cohesieverslag komt op een ongekend moment. De afgelopen jaren zijn zeer ingrijpend gebleken voor de economie, de samenleving en de wetgevingswerkzaamheden van de EU. Het cohesiebeleid moest niet alleen gericht zijn op de structurele uitdagingen, zoals de demografische achteruitgang, de dubbele transitie en de behoefte aan meer strategische autonomie, maar ook op de kortetermijnbehoeften in verband met het herstel van de pandemie en de energiecrisis.

2.3.

Het cohesiebeleid heeft meer dan eens gediend als instrument om de meest directe gevolgen van een crisis te verzachten. Zo konden de lidstaten op basis van Verordening (EU) 2020/0101 (React-EU) en Verordening (EU) 2023/435 (2) (REPowerEU) gebruik maken van de niet-bestede en niet-vastgelegde middelen van de structuurfondsen voor de programmeringsperiode 2014 -2020.

2.4.

Op basis van de resultaten van het verslag kan de balans worden opgemaakt van de geleerde lessen en kan er enig licht worden geworpen op de toekomst van het cohesiebeleid.

3.   Belangrijkste bevindingen en geleerde lessen

3.1.   Het belang van productie als basis voor een grotere territoriale cohesie

3.1.1.

Territoriale cohesie betekent dat de EU zich overal op harmonieuze wijze ontwikkelt en dat de ongelijkheden die een grotere economische en sociale cohesie in de weg staan, overal in Europa en op alle niveaus verdwijnen. Uit het verslag blijkt dat de economische verschillen op het continent groot blijven en dat niet alle gebieden evenveel profiteren van de groei, ook binnen lidstaten (zo is er bijv. sprake van ontwikkelingsvallen). Over het algemeen scoren stedelijke gebieden op bijna alle fronten beter: steden lopen voorop qua economische ontwikkeling, werkgelegenheid en onderwijs, en ze zijn beter geconnecteerd, wat tot meer kansen en een rijker sociaal leven leidt en doorgaans resulteert in een hogere levensstandaard. In het verslag wordt echter gewezen op de noodzaak van een evenwichtigere territoriale ontwikkeling als antwoord op de sterke polarisatie van groeifactoren tussen hoofdstedelijke regio’s en grote metropolitane centra enerzijds en regio’s met een lagere bevolkingsdichtheid anderzijds.

3.1.2.

In de context van territoriale samenhang hecht het EESC bijzonder belang aan een van de belangrijkste bevindingen uit het verslag, nl. de correlatie tussen productiviteit en economische groei. Als er één ding is dat alle soorten regio’s gemeen hebben wat groei betreft, dan is het wel dat de stijging van het bbp per hoofd van de bevolking in de EU in de periode 2001-2021 voor een groot deel samenhing met de groei van de productiviteit. Om de productiviteit te verhogen, moet er beleid op maat worden gemaakt dat productieve investeringen door zowel kmo’s als grote ondernemingen onder bepaalde voorwaarden stimuleert, om een kettingreactie op het hele grondgebied mogelijk te maken. Wanneer deze kettingreactie zich voordoet, dan zorgen de ontwikkeling en groei van een economisch centrum voor meer werkgelegenheid en welvaart, waardoor de waarde van het gebied wordt vergroot, de onderwijsmogelijkheden worden verbeterd en de algemene levensstandaard wordt verhoogd. Om dit proces te bevorderen en de ongelijkheden tussen en binnen regio’s te helpen verminderen moet derhalve een beleid voor territoriale samenhang worden ontworpen en uitgevoerd.

3.2.   Het belang van concurrentievermogen voor het stimuleren van economische cohesie

3.2.1.

De afgelopen jaren heeft het cohesiebeleid op twee manieren bijgedragen aan een harmonieuze economische ontwikkeling in alle regio’s van de EU: niet alleen door de economische ontwikkeling en veerkracht op lange termijn te vergroten, maar ook door de economie van de EU te beschermen tegen de meest directe gevolgen van de meervoudige crises die haar op lange termijn dreigden te treffen.

3.2.2.

Het verslag toont aan dat de gevolgen van de pandemie en de energiecrisis voor de economie van de EU enorm verschillen van de gevolgen van de financiële crisis van 2009. Dit heeft te maken met de reacties op de crisis en de maatregelen die zijn genomen om deze het hoofd te bieden: in het geval van de pandemie en de energiecrisis heeft de EU snel gereageerd, terwijl de crisis van 2009 werd gevolgd door individuele en ongecoördineerde maatregelen van de lidstaten die asymmetrische effecten teweegbrachten tussen en binnen gebieden en de samenleving en die geen rekening hielden met de toestand van de samenleving en de toegenomen armoede door middel van beleidsmaatregelen om de sociale uitgaven onder controle te houden. Dit is precies het tegenovergestelde van wat tijdens de pandemie is gedaan, toen de sociale uitgaven werden gestimuleerd via het mechanisme voor herstel en veerkracht, om ervoor te zorgen dat niemand werd achtergelaten – zoals in 2009 wel het geval was.

3.2.3.

De flexibiliteit van het cohesiebeleid is dan ook doeltreffend en essentieel gebleken om de economische ontwikkeling veilig te stellen en economische schokken op korte termijn op te vangen. Om de EU minder kwetsbaar te maken voor economische schokken moet de economische en sociale veerkracht echter worden vergroot, wat alleen kan worden bereikt door de economische en sociale cohesie te vergroten, waarbij de opwaartse convergentie van de EU-regio’s centraal moet blijven staan. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan regio’s die vastzitten in een ontwikkelingsval. Het huidige cohesiebeleid beschikt namelijk niet over de juiste instrumenten om dit soort situaties aan te pakken of te vermijden. Het nieuwe cohesiebeleid moet hier rekening mee houden en op proactieve aanpak wijze de juiste middelen en instrumenten aanbieden waarmee ontwikkelingsvallen kunnen worden voorkomen.

3.2.4.

In het 9e cohesieverslag wordt gewezen op het belang van harmonieuze concurrentieniveaus als middel om volledige economische integratie en cohesie tot stand te brengen. In de context van een interne markt met vrij verkeer van personen en goederen, leiden de verschillende concurrentieniveaus tot een toename van de territoriale verschillen, wat leidt tot versnippering binnen de interne markt. Regio’s met een minder concurrerende productiebasis investeren ook te weinig in infrastructuur, innovatie, onderwijs, sociale zekerheid en andere belangrijke gebieden.

3.2.5.

Dit wijst op het belang van productieve investeringen om het concurrentievermogen en de economische groei te stimuleren, die op hun beurt een gunstig effect hebben op de territoriale en sociale cohesie. In dit verband benadrukt het EESC dat de middelen van het cohesiebeleid voor productieve investeringen, in overeenstemming met de sociale doelstellingen van het cohesiebeleid en met name rekening houdend met de meest kwetsbare groepen, ook toegankelijk moeten worden gemaakt voor grote ondernemingen die tot het ecosysteem van kmo’s behoren. De groei van een groot bedrijf in een bepaalde regio veroorzaakt immers een kettingreactie in de gehele toeleveringsketen, waardoor ook de kmo’s binnen hetzelfde ecosysteem gaan groeien.

3.3.   Het belang van een goed functionerende en inclusieve arbeidsmarkt voor het vergroten van de sociale cohesie

3.3.1.

Sociale cohesie kan worden gemeten aan de hand van drie belangrijke indicatoren: werkgelegenheid, ontwikkeling van vaardigheden en armoedebestrijding. Deze drie elementen zijn nauw met elkaar verbonden en moeten worden gezien in samenhang met een aantal andere variabelen die, indien zij naar behoren worden aangepakt, positieve effecten genereren, zoals gelijke kansen, gendergelijkheid en inclusie van migranten en andere minderheden.

3.3.2.

Het EESC wijst erop dat de Europese sociale cohesie nauw samenhangt met de werking van de arbeidsmarkt; een goede werking zorgt voor welvaart en inclusie en verkleint de verschillen tussen de regio’s. Het waarborgen van sociale cohesie houdt ook in dat het “recht op verblijf” van elke Europese burger moet worden gewaarborgd en dat er in elke uithoek van Europa kansen en ontwikkelingsperspectieven worden gecreëerd. Aan de andere kant kunnen demografische uitdagingen, zoals de “braindrain” en een krimpende beroepsbevolking, de spanningen op de arbeidsmarkt juist vergroten, met inbegrip van verschijnselen die samenhangen met tekorten aan vaardigheden en arbeidskrachten, zoals NEET’s (jongeren zonder onderwijs, werk of stage), waardoor bestaande onevenwichtigheden dreigen te verergeren en nieuwe dreigen te ontstaan.

3.3.3.

Toegang tot de arbeidsmarkt is dan ook van cruciaal belang en moet worden gestimuleerd door middel van ad-hocmaatregelen om EU-burgers en werknemers uit te rusten met de juiste vaardigheden om de arbeidsmarkt te betreden en zich daarin te bewegen. In dit verband beveelt het EESC aan om beleidsmaatregelen te nemen die zowel op de werkgelegenheid als op de inzetbaarheid zijn gericht, onder meer door aandacht te besteden aan het deel van de samenleving dat dreigt achter te blijven en door te ijveren voor de inclusie van mensen die momenteel van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, aan de hand van speciaal activeringsbeleid, bijvoorbeeld voor omscholing. Het cohesiebeleid moet flexibel genoeg zijn om deze lacunes aan te pakken en zich aan de realiteit aan te passen, onder meer door de sociale partners en maatschappelijke organisaties er actief bij te betrekken. Ook moeten we rekening houden met de meest kwetsbare groepen voor wie het werkgelegenheidsbeleid niet volstaat omdat zij een speciaal activeringsbeleid nodig hebben.

3.3.3.1.

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de meest kwetsbare groepen, waarvoor een speciaal werkgelegenheidsbeleid nodig is. Het cohesiebeleid moet flexibel genoeg zijn om deze lacunes aan te pakken en zich aan deze realiteit aan te passen.

3.3.4.

Daarnaast beveelt het EESC aan om de sociale cohesie niet alleen tussen, maar ook binnen regio’s en samenlevingen te meten. Dit betekent dat het accent moet liggen op initiatieven om ook vrouwen, migranten en minderheden een eerlijke toegang tot de arbeidsmarkt te garanderen, zodat iedereen de middelen krijgt om ongelijkheden en onevenwichtigheden te verminderen. Armoedebestrijding, waardig werk en kwaliteitsonderwijs zorgen voor een hogere levensstandaard en hebben een positief effect op groeiende economische centra. Om de integratie van kwetsbare groepen mogelijk te maken is een speciaal actief werkgelegenheidsbeleid nodig, evenals de effectieve betrokkenheid van de sociale partners en maatschappelijke organisaties, die een sleutelrol spelen op dit gebied.

3.3.5.

Tot slot acht het EESC het van bijzonder belang dat bij de beoordeling van de doeltreffendheid van de projecten in het kader van het cohesiebeleid niet alleen wordt gekeken naar investeringen, maar ook naar de sociale en economische resultaten. Bovendien moet de betrokkenheid van de sociale partners en maatschappelijke organisaties op alle niveaus worden verbeterd om het cohesiebeleid doeltreffender te maken.

4.   Bestuur op verschillende niveaus en bestuurlijke en civiele capaciteit

4.1.

De prestaties en capaciteit van overheidsdiensten verschillen van lidstaat tot lidstaat. Een van de grootste paradoxen van het cohesiebeleid is dat de regio’s die meer middelen nodig hebben en ontvangen, ook meer problemen ondervinden met het besteden van de middelen die tijdens de programmeringsperiodes worden toegewezen. Dit toont aan dat er behoefte is aan meer efficiency in de administratieve structuren die belast zijn met het beheer van de cohesiefondsen en meestal over onvoldoende personele middelen en expertise beschikken.

4.2.

Efficiencyverbetering is in sommige gevallen al aan de gang als onderdeel van de door de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) ondersteunde hervormingen. Er zijn echter andere belangrijke maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat overheidspersoneel beter wordt opgeleid en digitaal wordt bijgeschoold. In het licht hiervan wil het EESC erop wijzen dat sociale, economische en territoriale cohesie niet kan worden bereikt als niet eerst de capaciteit van het openbaar bestuur wordt versterkt.

4.3.

Daarnaast moeten de rol en de capaciteit van de sociale partners en maatschappelijke organisaties op alle niveaus worden versterkt door middel van een multilevel-governancebenadering, aangezien zij belangrijke spelers zijn die de situatie ter plaatse goed kennen. Daartoe is het onder meer van cruciaal belang dat de capaciteit van de sociale partners en de maatschappelijke organisaties wordt opgebouwd en verbeterd.

4.4.

Ten slotte is de coördinatie tussen nationale en Europese beleidsdoelstellingen van groot belang om de sociale doelstellingen van het cohesiebeleid te verwezenlijken. Het bevorderen van cohesie is niet de exclusieve verantwoordelijkheid van het cohesiebeleid, met name in gevallen waarin de geplande en uitgevoerde Europese interventies verdere steun nodig hebben om te worden voltooid. Om het economisch potentieel van alle EU-regio’s te benutten en tegelijkertijd de sociaal-economische ongelijkheden te verminderen, is een gezamenlijke inspanning nodig en dit zou een gedeelde doelstelling moeten zijn van het investeringsbeleid op nationaal en EU-niveau, bijvoorbeeld op het gebied van sociaal, milieu-, belasting- en mededingingsbeleid in het algemeen en in het kader van de Europese pijler van sociale rechten en de Europese Green Deal.

5.   Het experiment met de herstel- en veerkrachtfaciliteit en nieuwe manieren om cohesie tot stand te brengen

5.1.

De afgelopen jaren is de programmeringsperiode 2021-2027 voor de cohesiefondsen vergeleken met het mechanisme van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en dit heeft ertoe geleid dat de gevestigde aanpak van het regionaal beleid van de EU op bepaalde punten eens kritisch tegen het licht is gehouden.

5.2.

Hoewel een systemische vergelijking van de herstel- en veerkrachtfaciliteit met het cohesiebeleid op basis van resultaten pas mogelijk zal zijn na de tussentijdse evaluatie van het cohesiebeleid, moet een aantal hoekstenen van het cohesiebeleid bij elke beschouwing over de toekomst van het cohesiebeleid behouden blijven.

5.3.

In dit verband wijst het EESC erop dat de betrokkenheid van de regionale en lokale overheden moet worden behouden, dat het partnerschapsbeginsel moet worden nageleefd en dat de sociale partners en maatschappelijke organisaties hierbij moeten worden betrokken. Het EESC erkent dat er een sterkere koppeling moet zijn met op maat gesneden hervormingen die erop gericht zijn belemmeringen voor groei weg te nemen. Ook kan de wijze van uitvoering doeltreffender en eenvoudiger worden gemaakt, voortbouwend op de ervaring die is opgedaan met andere EU-instrumenten en vereenvoudigingsmaatregelen die reeds in het kader van het cohesiebeleid zijn vastgesteld.

6.   De mijlpalen van het toekomstige cohesiebeleid

6.1.

Het verslag van de Groep op hoog niveau over de toekomst van het cohesiebeleid bevat een uitgebreide lijst aanbevelingen die als uitgangspunt kunnen dienen voor de discussie over de volgende programmeringsperiode en de toekomst van het cohesiebeleid. Het EESC vermeldt een paar aanbevelingen in het bijzonder en voegt nog enkele specifieke opmerkingen en aandachtspunten toe die de discussie kunnen verrijken:

Cohesie moet ervoor zorgen dat niemand achterblijft.

Het cohesiebeleid moet een systemisch en dynamisch beleid worden dat het onbenutte economische potentieel van de EU aanboort, met name in minder ontwikkelde en kwetsbare gebieden, de ontwikkeling en het concurrentievermogen op het hele continent bevordert en de ontplooiing en verspreiding van economische activiteit stimuleert.

Het cohesiebeleid moet de belangrijkste structurele uitdagingen van de EU aanpakken: geringe ontwikkeling, langdurige economische stagnatie, gebrek aan kansen in alle regio’s en verschillen tussen en binnen regio’s en de samenleving.

Het cohesiebeleid moet op een andere leest worden geschoeid om de administratieve procedures te stroomlijnen, de bureaucratische rompslomp te verminderen en de procedures op efficiëntere wijze te vereenvoudigen en gebruiksvriendelijker te maken.

De sleutelrol van regio’s, sociale partners en maatschappelijke organisaties tijdens de onderhandelingen over en de uitvoering van het Cohesiefonds moet behouden blijven en nog worden uitgebouwd, door meer in te zetten op partnerschappen. Daarnaast moet de Europese gedragscode inzake partnerschaps- en toezichtcomités worden versterkt om ervoor te zorgen dat het maatschappelijk middenveld naar behoren wordt betrokken.

Het cohesiebeleid moet specifiek gericht zijn op de meest kwetsbare personen of groepen, en dit moet ook op financieel niveau tot uiting komen.

Het cohesiebeleid en de doelstellingen ervan moeten worden geïntegreerd in het Europees Semester. Bovendien wordt in het nieuwe kader voor economische governance voorgesteld dat uitgaven die deel uitmaken van de nationale medefinanciering van EU-programma’s niet onder de uitgavenregel zullen vallen.

Met het oog op de toekomstige maatregelen moet het toekomstige cohesiebeleid zijn opgewassen tegen de nieuwe uitdagingen van een Unie met 27+ lidstaten.

Het EESC benadrukt dat in het toekomstige cohesiebeleid rekening moet worden gehouden met de verzwakte situatie in de regio’s aan de oostelijke buitengrenzen van de EU, met name de regio’s die aan Rusland grenzen, en dat het cohesiebeleid van de EU de schadelijke gevolgen van de veranderde geopolitieke situatie in deze regio’s kan verzachten.

7.   Cohesie in het volgende MFK

7.1.

De toekomst van het cohesiebeleid staat of valt met het budget dat ervoor wordt uitgetrokken en waarvan de omvang in het volgende MFK opnieuw wordt vastgesteld. In dit verband beveelt het EESC aan om de algemene MFK-begroting ambitieuzer te maken, ook met het oog op de toekomstige behoefte aan EU-investeringen in defensie en een Europese Unie met 27+ lidstaten. Om deze redenen volstaat het niet om slechts 1 % van het bni van de EU te investeren in cohesie, welvaart en concurrentievermogen.

7.2.

In de discussies daarover moet bovendien rekening worden gehouden met twee nieuwe elementen: het cohesiebeleid moet opgewassen zijn tegen de nieuwe uitdagingen van een Unie met 27+ lidstaten en de instrumenten moeten toegankelijker worden om te kunnen worden ingezet voor een eerlijke groene en digitale transitie.

7.3.   Een cohesiebeleid dat is opgewassen tegen de nieuwe uitdagingen van een Unie met 27+ lidstaten

7.3.1.

De toekomstige uitbreidingen van de Europese Unie vereisen een doeltreffend en goed functionerend cohesiebeleid om een soepele integratie van de toekomstige lidstaten te waarborgen, zonder de investeringen in de huidige regio’s in gevaar te brengen. Dit vereist een gedetailleerde analyse van de financiële gevolgen en de beleidsimplicaties van toekomstige uitbreidingen.

7.3.2.

Dit betekent ook dat nieuwe actoren moeten worden betrokken bij de eerlijke groene en digitale transitie en dat de digitalisering en de verduurzaming moeten worden versneld, terwijl de routekaart hiervoor al ambitieus is voor de landen die deze hebben voorgesteld en zich hier nu al meer dan vijf jaar op voorbereiden.

7.3.3.

In het licht van al deze huidige en toekomstige uitdagingen is het duidelijk dat niet alleen het bedrag van de aan de cohesiefondsen toegewezen middelen moet worden gehandhaafd, maar dat het waarschijnlijk ook moet worden verhoogd tijdens de volgende MFK-onderhandelingen en dat de mogelijkheid van nieuwe eigen middelen moet worden besproken.

7.4.   Betere toegankelijkheid van instrumenten in het kader van de tweeledige transitie

7.4.1.

De transitie naar een slimmer en groener Europa vergt enorme inspanningen van de hele samenleving en een ongekende hoeveelheid investeringen.

7.4.2.

Om ervoor te zorgen dat niemand wordt achtergelaten en om verschillen in concurrentievermogen binnen de interne markt te vermijden, is cohesie een must en moeten de afzonderlijke lidstaten in gelijke mate in staat zijn om in deze sectoren te investeren. Daarnaast moet het cohesiebeleid de klimaatbestendigheid vergroten, aangezien sommige regio’s meer dan andere zullen worden getroffen door de onvermijdelijke sociaal-economische gevolgen van de klimaatverandering. Hoewel deze doelstellingen reeds deel uitmaken van het huidige cohesiebeleid, ondermijnen de trage bureaucratische procedures en het gebrek aan efficiëntie bij overheidsdiensten momenteel de uniformiteit en cohesie van het transitieproces.

7.4.3.

De uitdagingen van de dubbele transitie en de ambitieuze doelstellingen ervan vereisen snelheid en paraatheid, en daarom is het van essentieel belang dat deze instrumenten toegankelijker worden gemaakt. Zoals het EESC in een eerder advies (3) heeft opgemerkt, kan dit worden bereikt door te focussen op automatisch en gemakkelijk toe te passen instrumenten om de kosten van de economische herstructurering in verband met verduurzaming en digitalisering te dekken, onder meer door deze te koppelen aan maatregelen om misbruik en fraude op te sporen en te voorkomen.

7.4.4.

Daarnaast benadrukt het EESC dat rekening moet worden gehouden met de regionale verschillen om tot gemakkelijk uit te voeren oplossingen te komen, en onderstreept het de rol van partnerschappen bij het afstemmen van de beste oplossingen op elke regio, zoals de grensgebieden van landen, die bijzondere aandacht behoeven omdat de verschillen daar het moeilijkst kunnen worden aangepakt.

Brussel, 31 mei 2024.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Oliver RÖPKE


(1)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité - De rol van het cohesiebeleid in de volgende uitbreidingsrondes van de EU (verkennend advies) (PB C, C/2024/4660, 9.8.2024, ELI: https://data.europa.eu/eli/C/2024/4660/oj).

(2)  Verordening (EU) 2023/435 van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2021/241 wat betreft REPowerEU-hoofdstukken in herstel- en veerkrachtplannen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1303/2013, (EU) 2021/1060 en (EU) 2021/1755 en Richtlijn 2003/87/EG (PB L 63 van 28.2.2023, blz. 1).

(3)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het platform voor strategische technologieën voor Europa (“STEP”) en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG, Verordeningen (EU) 2021/1058, (EU) 2021/1056, (EU) 2021/1057, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) 2021/1060, (EU) 2021/523, (EU) 2021/695, (EU) 2021/697 en (EU) 2021/241 (COM(2023) 335 final — 2023/0199 (COD)) (PB C, C/2023/866, 8.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2023/866/oj).


ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/4668/oj

ISSN 1977-0995 (electronic edition)