|
Publicatieblad |
NL C-serie |
|
C/2024/4574 |
29.7.2024 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte di cassazione (Italië) op 30 april 2024 – CR, TP/Soledil
(Zaak C-320/24, Soledil)
(C/2024/4574)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Corte di cassazione
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: CR, TP
Verwerende partij: Soledil Srl, in surseance van betaling
Prejudiciële vraag
Moeten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1) en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd:
|
(a) |
dat zij in de weg staan aan de toepassing van de beginselen van nationaal procesrecht op grond waarvan preliminaire kwesties, ook over de nietigheid van de overeenkomst, die bij de rechtmatigheidstoetsing niet zijn aangevoerd of aan de orde gesteld, en die in logisch opzicht onverenigbaar zijn met de aard van het dictum van het arrest van de cassatierechter, niet kunnen worden onderzocht tijdens de behandeling van de terugverwezen zaak, noch tijdens de rechtmatigheidstoetsing waaraan de partijen het in de terugverwezen zaak gewezen arrest onderwerpen; |
|
(b) |
ook in het licht van de aan de consumenten toerekenbare totale passiviteit, in die zin dat zij de nietigheid/ongeldigheid van de oneerlijke bedingen pas voor het eerst hebben aangevoerd in het cassatieberoep tegen het in de terugverwezen zaak gewezen arrest; |
|
(c) |
en dit met name in verband met het aan de orde stellen van de oneerlijke aard van een kennelijk onredelijk boetebeding, met betrekking waartoe bij de rechtmatigheidstoetsing is geoordeeld dat de hoogte daarvan op grond van passende criteria moet worden verlaagd (quantum), ook gezien het feit dat de consumenten de oneerlijke aard van het beding pas hebben aangevoerd (an) na de uitspraak in de terugverwezen zaak? |
ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/4574/oj
ISSN 1977-0995 (electronic edition)