European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

C-serie


C/2024/3563

17.6.2024

Arrest van het Hof (Negende kamer) van 25 april 2024 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia n° 20 de Barcelona - Spanje) – F C C, M A B / Caixabank SA, voorheen Bankia SA

[Zaak C-484/21  (1) , Caixabank (Verjaringstermijn)]

(Prejudiciële verwijzing - Consumentenbescherming - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Hypothecaire leningsovereenkomst - Beding waarin is bepaald dat de consument de kosten in verband met de overeenkomst draagt - Definitieve rechterlijke beslissing waarbij het oneerlijke karakter van dat beding wordt vastgesteld en het nietig wordt verklaard - Vordering tot restitutie van de op grond van het oneerlijke beding betaalde bedragen - Aanvang van de verjaringstermijn)

(C/2024/3563)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de Primera Instancia n° 20 de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: F C C, M A B

Verwerende partij: Caixabank SA, voorheen Bankia SA

Dictum

1)

Artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, gelezen in het licht van het doeltreffendheidsbeginsel,

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij zich ertegen verzetten dat de verjaringstermijn voor een vordering tot restitutie van kosten die de consument bij het sluiten van een overeenkomst met een verkoper heeft betaald op grond van een contractueel beding waarvan het oneerlijke karakter is vastgesteld bij een definitieve rechterlijke beslissing die is gewezen na de betaling van die kosten, begint te lopen op de datum van die betaling, ongeacht of de consument reeds bij die betaling kennis had of redelijkerwijs kon hebben van het oneerlijke karakter van dat beding, of voordat de nietigheid van dat beding bij die beslissing is vastgesteld.

2)

Artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij zich ertegen verzetten dat de verjaringstermijn voor een vordering tot restitutie van kosten die de consument heeft betaald op grond van een beding in een met een verkoper gesloten overeenkomst waarvan het oneerlijke karakter bij een definitieve rechterlijke beslissing is vastgesteld, begint te lopen op de datum waarop de hoogste nationale rechterlijke instantie in een andere zaak een eerder arrest heeft gewezen waarin een met dat beding in die overeenkomst overeenstemmend standaardbeding oneerlijk wordt verklaard.


(1)   PB C 213 van 30.5.2022.


ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/3563/oj

ISSN 1977-0995 (electronic edition)