European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

Serie C


C/2024/881

6.2.2024

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over a) het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen (EU) 2009/65/EG, 2009/138/EG, 2011/61/EU, 2014/65/EU en (EU) 2016/97 wat de Unieregels inzake de bescherming van retailbeleggers betreft

COM(2023) 279 final — 2023/0167 (COD)

en over b) het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1286/2014 wat betreft de modernisering van het essentiële-informatiedocument

COM(2023) 278 final — 2023/0166 (COD)

(C/2024/881)

Rapporteur:

Kęstutis KUPŠYS

Corapporteur:

Wautier ROBYNS DE SCHNEIDAUER

Raadpleging

a)

Europese Commissie, 24.8.2023

b)

Europees Parlement, 10.7.2023

Legal basis

a)

Artikel 53, lid 1, en artikel 62 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

b)

Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

3.10.2023

Goedkeuring door de voltallige vergadering

25.10.2023

Zitting nr.

582

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

208/2/11

I.   AANBEVELINGEN

HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

1.

neemt kennis van het besluit van de Commissie om geen volledig verbod op inducements voor te stellen, maar is ingenomen met de expliciete verklaringen van de Commissie dat er potentiële belangenconflicten zijn in de verkoop- en distributiemodellen voor beleggingsproducten, terwijl op zichzelf staand financieel advies en financiële planningsdiensten grotendeels niet beschikbaar zijn voor de meeste consumenten in de EU, en de meeste consumenten derhalve alleen toegang hebben tot adviseurs die adviseren over de producten die zij verkopen;

2.

merkt op dat er al een kloof inzake onafhankelijk advies bestaat voor consumenten die terugschrikken voor beleggingen op financiële markten omdat zij gebruik willen maken van beleggingsproducten die een stabieler beleggingsrendement opleveren, terwijl veel producten geen bescherming bieden tegen beleggingsverliezen en consumenten in verwarring kunnen raken door de zeer uiteenlopende vergoedingsniveaus en door de fiscale status van hun belegging; stelt voor de herzieningsperiode te verlengen tot drie jaar na daadwerkelijke toepassing om de resultaten van de markttoepassing te beoordelen;

3.

betreurt dat de complexiteit van producten wordt vergroot door benchmarks en nieuwe waarschuwingen voor “bijzonder risicovolle beleggingen” in plaats van meer structurele ontwerpgerelateerde maatregelen; beveelt aan dat het idee van “basisproducten”, zoals basisbankrekeningen (1) en verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen (2), van toepassing is op algemene financiële (beleggings-) retailproducten, en tegelijkertijd verbeteringen, innovatie en concurrentie op het gebied van productkenmerken mogelijk maakt;

4.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de vereisten voor permanente opleiding in het kader van IDD (3) af te stemmen op de MiFID (4) en de desbetreffende richtsnoeren van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) te codificeren, waarbij een minimumvereiste inzake opleiding, onder meer op het gebied van duurzaamheid, voor verkooptussenpersonen wordt vastgesteld; de tijdsduur hiervan moet worden uitgebreid;

5.

verwelkomt de maatregelen om de openbaarmaking van duurzaamheidsdoelstellingen te verbeteren; beveelt aan ervoor te zorgen dat duurzaamheidsindicatoren en -definities beter op elkaar worden afgestemd tussen de EU-taxonomie voor duurzame activiteiten (“Taxonomie”), de verordening inzake informatieverstrekking over duurzame financiering (SFDR) en pakketproducten voor retail- en verzekeringsbeleggingen (PRIIP’s); beveelt aan om productfabrikanten te begeleiden bij het meten en bekendmaken van de werkelijke duurzaamheidsimpact in plaats van alleen groene investeringen, omdat dit vaak de manier is waarop consumenten duurzaamheid interpreteren; beveelt aan om van duurzame producten de standaardoptie te maken door middel van een opt-out in plaats van een opt-in, zonder de resultaten van de eisen- en behoeftentoets, indien van toepassing, terzijde te schuiven en zonder in strijd te zijn met de geschiktheidstoets;

6.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de openbaarmakingsvereisten te harmoniseren, wat een eerste stap zou moeten zijn in de richting van een meer horizontale, consumentgerichte visie op alle wetgeving inzake financiële diensten voor consumenten; betreurt echter dat de openbaarmakingsregels voor verzekeringsproducten onder een ander regime blijven vallen in plaats van volledig te worden geïntegreerd in het PRIIP-kader; beveelt aan dat de medewetgevers tijdens de volgende wetgevingscyclus voortbouwen op het voorstel van de Commissie en alle openbaarmakingsregels voor verzekeringsproducten afstemmen op de PRIIP’s, met inachtneming van hun onderscheidende kenmerken, in plaats van in het kader van de IDD vast te houden aan een aparte aanpak voor niet-verpakte verzekeringsproducten, zodat consumenten producten uit verschillende activaklassen gemakkelijker kunnen vergelijken en er voor alle marktdeelnemers gelijke concurrentievoorwaarden gelden; beveelt een uitgebreide “concurrentietoets”aan waarin rekening wordt gehouden met de gevolgen van de verwachte grotere deelname van kleine beleggers aan de financiering van ondernemingen in de reële economie van de EU.

II.   TOELICHTING/UITWERKING

1.   Inducements

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is het met de Commissie eens dat er tekortkomingen zijn in de manier waarop beleggingsproducten worden gemaakt en gedistribueerd, en dat sommige van deze tekortkomingen verband houden met de betaling van inducements. Het EESC onderschrijft het idee dat ongepast advies en belangenconflicten moeten worden voorkomen door adequate regels en een goede handhaving; tegelijkertijd is het EESC zich bewust van het verstorende effect van een commissieverbod voor distributeurs, vooral omdat veel van hen kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) zijn.

1.2.

Het EESC merkt op dat in de effectbeoordeling van de Commissie, waarover de Raad voor regelgevingstoetsing een “positief advies met aanbevelingen” heeft uitgebracht, wordt geconcludeerd dat het beschikbare bewijsmateriaal een volledig verbod op inducements ondersteunt, aangezien uit de analyse van de Commissie blijkt dat dit de enige beleidsoptie is die de toegang tot onbevooroordeeld advies waarborgt; merkt op dat de Commissie niettemin heeft gekozen voor een aanpak in twee stappen om aanzienlijke en plotselinge gevolgen voor bestaande distributiesystemen te voorkomen, door in eerste instantie verdere beperkingen op inducements in te voeren met een herziening van de wetgeving om een volledig verbod in te voeren als de schade voor consumenten blijft bestaan.

1.3.

Het EESC is bezorgd over de bereidheid van personen met een beperkt besteedbaar inkomen om vooraf te betalen voor advies, vooral omdat deze personen het meest behoefte hebben aan de voordelen van bescherming en diversificatie, terwijl rijkere beleggers eerder geneigd zullen zijn om de toegevoegde waarde van advies in te zien. Het zou alle onbedoelde gevolgen betreuren waardoor de markt zou worden opgesplitst tussen ontwikkelde beleggers en de overgrote meerderheid van retailbeleggers die alleen de meest elementaire diensten zouden krijgen als gevolg van een buitensporige gerichtheid op de kosten in plaats van op onderscheidende kenmerken van diensten zoals kapitaalbescherming of levens- en gezondheidsgerelateerde dekking (5) (gezondheidskwesties, invaliditeit, overlijden, levensverwachting enz.).

1.4.

Het EESC maakt zich zorgen over de gevolgen van de eventuele toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) in sommige lidstaten op de vergoedingen die financiële adviseurs in rekening brengen, omdat individuele beleggers de volledige adviesprijs inclusief btw zouden moeten betalen, bovenop eventuele andere belastingen op financiële producten, zoals de belasting op verzekeringspremies.

1.5.

Aangezien in het voorstel van de Commissie de betaling van inducements niet volledig wordt verboden, moeten er krachtige beperkende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat buitensporige en ongerechtvaardigde vergoedingen de komende jaren aanzienlijk dalen. Het EESC betwijfelt de geschiktheid en doeltreffendheid van de “tussenweg”-regeling die in het Commissievoorstel wordt geïntroduceerd en die in bepaalde gevallen inducements blijft toestaan en in andere gevallen verbiedt, afhankelijk van de aard van de aankoop van de investering, hetgeen vragen oproept over de kosten-batenverhouding van de hervorming en het gelijk speelveld tussen de marktdeelnemers. Het EESC beveelt aan om de gevolgen die beperkingen van inducements hebben op specifieke sectoren (zoals verzekeringen) beter te integreren en in overweging te nemen.

1.6.

Het EESC wijst op de mogelijke gevolgen van de voorstellen, omdat ze in het voordeel zijn van op de beurs verhandelde fondsen. Dit zou leiden tot ongelijkheden tussen niet-beursgenoteerde en beursgenoteerde bedrijven, aangezien met name die welke in indexen zijn opgenomen, meer kans hebben dan kmo’s om in dergelijke beleggingsinstrumenten te worden opgenomen. Met het oog op de digitale en groene transitie kan de economie van de EU het zich niet veroorloven dat investeringsstromen de EU verlaten, met alle gevolgen van dien voor banen en bedrijven.

2.   Kosteneffectiviteit

2.1.

Het EESC heeft uiteenlopende meningen over de vraag of het concept “kosteneffectiviteit”, met name pan-Europese benchmarks voor de diversiteit van de nationale markten, uiteindelijk tot lagere prijzen zal leiden en over de bewijslast voor een volledig verbod, die bij de Europese Commissie blijft liggen. Om consumenten te garanderen en te laten zien dat ze waar voor hun geld krijgen, en om wetgevers in staat te stellen een op feiten gebaseerde beoordeling te maken van de herzieningsclausule, die mogelijk tot een volledig verbod op inducements zou leiden, is het essentieel dat rapporten over kosten en benchmarks zowel voor de toezichthouders als voor het grote publiek gemakkelijk toegankelijk worden gemaakt, en dat zo snel mogelijk met de rapportage aan de toezichthouders wordt begonnen om een basisscenario vast te stellen (6).

2.2.

Hoewel in de effectbeoordeling van de Commissie al is aangegeven dat alleen een volledig verbod een definitief einde zal maken aan de benadeling van de consument, stelt het EESC voor om het tijdschema van de herziening uit te breiden tot een voldoende representatieve periode van drie jaar van daadwerkelijke toepassing, waarna de Commissie een definitief besluit moet nemen over de vraag of het nadeel voor de consument voldoende is weggenomen of dat verdere beperkingen voor inducements en andere kosten in het beste belang van de consument is.

2.3.

Om de leemte tot aan de herziening op te vullen, stelt het EESC voor dat alternatieve adviesnetwerken consumenten tot op zekere hoogte kunnen helpen bij het maken van beleggingskeuzes, waardoor hun investeringen sneller kosteneffectief zullen zijn. Consumentenverenigingen kunnen ook een belangrijke rol spelen, mits ze financieel en technisch goed zijn toegerust. Naast advisering zou hun werk effectief kunnen worden versterkt door massamedia en sociale media (“tien belangrijke punten voor kopers van financiële producten”, korte eenvoudige boodschappen zoals “koop niet wat je niet begrijpt”, “grote beloften, groot risico”, “zet niet alles op één kaart” enz.). Sterke consumentenorganisaties kunnen helpen om de ontwikkelaars en distributeurs van financiële producten tot de orde te roepen. Derhalve verzoekt het EESC de Commissie om met maatregelen te komen om het netwerk van dergelijke alternatieve adviesdiensten te versterken, rekening houdend met de reeds bestaande goede praktijken (7) in de lidstaten.

3.   Basisproducten

3.1.

Het EESC is ingenomen met de beperkte wijzigingen ter bevordering van kostenefficiënte en eenvoudige producten, in overeenstemming met het advies van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) voor eenvoudigere en kostenefficiëntere, verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten. Het EESC beveelt de medewetgevers aan meer richtsnoeren te geven voor het mandaat van de ESMA om het concept van bijzonder risicovolle financiële producten te specificeren, met name gezien de ervaring met heterogene nationale complexiteitswaarschuwingen die de inspiratie waren voor de voorganger ervan, de begrijpelijkheidswaarschuwing, die in de PRIIP’s is gedefinieerd.

3.2.

Basisproducten zoals die welke worden voorgeschreven in de richtlijn inzake de basisbankrekening en het concept van een verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen, bieden een toegevoegde waarde die verder gaat dan het waarborgen van een billijke toegang tot vergelijkbare financiële diensten. Deze producten bieden ook een kosteneffectiviteitsbenchmark voor andere producten om het beter te doen doordat zij financiële marktdeelnemers dwingen de hogere kosten en vergoedingenstructuur van concurrerende producten te rechtvaardigen. Specifiek voor verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten beveelt het EESC aan dat in de basisproducten rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van houders van een levensverzekeringspolis, ook wat betreft beleggingszekerheid, kapitaalbescherming en levens- en gezondheidsgerelateerde dekking.

3.3.

Het EESC is het met consumentenverenigingen eens dat “consument zijn” geen voltijdse baan is en dat consumenten steeds vaker keuzes moeten maken bij de aankoop van verschillende diensten en producten die op de markt beschikbaar zijn gekomen. De gevolgen van een overdaad aan informatie en begrensde rationaliteit beperken echter het overstapgedrag; het EESC waarschuwt dat dit op zijn beurt het disciplinerende effect op marktdeelnemers beperkt en nieuwkomers ontmoedigt om de markt te betreden.

3.4.

Het EESC is van mening dat de toezichthoudende autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor financiële markten en diensten, net als klokkenluiders en consumentenorganisaties die als waakhond optreden, melding kunnen en moeten maken van tekortkomingen op de markt. De autoriteiten moeten zich houden aan hun wettelijke mandaat zoals gedefinieerd in de bestaande prudentiële en marketingregels en hun mandaat niet oprekken om operationele elementen zoals het ontwerp en de prijsstelling van financiële diensten te definiëren, hetgeen zou neerkomen op prijsstelling en inmenging in de concurrentie door toezichthoudende autoriteiten, wier primaire mandaat bestaat uit de stabiliteit van financiële instellingen en de eerlijke behandeling van consumenten en begunstigden van financiële diensten.

4.   Financiële scholing en professionele opleiding

4.1.

Opleiding, ook over duurzaamheid, voor vertegenwoordigers en tussenpersonen (ook wel “financiële adviseurs” genoemd) is essentieel. Daarom is het EESC ingenomen met het voorstel van de Commissie inzake opleidingsvereisten en beveelt het aan om de minimumopleiding die jaarlijks moet worden gegeven, uit te breiden. Consumenten hebben baat bij goed opgeleide financiële medewerkers, die voldoende tijd moeten hebben om opleidingen te volgen en de beleggingsbehoeften van hun cliënten te begrijpen, ook met betrekking tot duurzaamheidskwesties, en die niet onder buitensporige druk van hun werkgever mogen staan om de verkoopdoelstellingen voor financiële producten te halen.

4.2.

Het EESC zou ook graag zien dat er concretere doelstellingen worden geformuleerd voor het vaststellen van beste praktijken en het toewijzen van doelstellingen aan de bevoegde nationale instanties, en dat er verslag wordt uitgebracht over de maatregelen die zijn genomen, zowel via de gangbare kanalen (gezinnen, scholen, media, partnerschappen met maatschappelijke organisaties) als op een gerichte manier, waarbij aandacht wordt besteed aan de meest kwetsbare groepen, zoals mensen zonder stabiele of betrouwbare bron van inkomsten en migranten, en mensen die op het punt staan beslissingen te nemen die van invloed zijn op hun spaargeld.

4.3.

Het EESC benadrukt dat zelfs de beste financiële scholing niets kan veranderen aan het feit dat de consument zich op het gebied van informatie in een asymmetrische relatie met een financieel adviseur bevindt en, bij gebrek aan echt onafhankelijk, onbevooroordeeld advies, in staat zou moeten worden gesteld om distributeurs gemakkelijk met elkaar vergelijken, net als bij het vragen van een second opinion over gezondheidskwesties.

4.4.

Om sneller vooruitgang te boeken, verzoekt het EESC de lidstaten de toegang tot en het gebruik van bredere financiële planningsdiensten met behulp van gereguleerde onafhankelijke financiële planners te verbeteren, bijvoorbeeld door middel van belastingprikkels en met aandacht voor een gelijk speelveld, aangezien goede financiële planning consumenten financieel weerbaarder maakt, met name na hun pensionering.

4.5.

Het Comité onderschrijft de opname van influencers in de regels voor marketingcommunicatie en uit zijn bezorgdheid over de rol van onbetrouwbare influencers bij de promotie van cryptoactiva en niet-toegelaten producten, met name van buiten de Europese Economische Ruimte.

4.6.

Het EESC is ingenomen met de mogelijkheid voor ervaren, goed geïnformeerde beleggers om af te zien van de standaardclassificatie “niet-professionele” cliënt, maar waarschuwt dat dit proces aan strenge waarborgen moet worden onderworpen om te voorkomen dat consumenten ten onrechte worden aangemoedigd om af te zien van de EU-regels voor consumentenbescherming die bedoeld zijn om hen te beschermen. Consumenten die er actief voor kiezen af te zien van de standaardcategorie “niet-professionele” cliënt, moeten aan waarborgen onderworpen blijven, niet alleen ter compensatie van het gebrek aan kennis of ervaring, maar ook ter weerspiegeling van de ongelijke onderhandelingspositie ten opzichte van een aanbieder van beleggingsdiensten of een onderneming. Consumenten zouden hun kennis van of ervaring met beleggingen kunnen overschatten of overdrijven om toegang te krijgen tot complexere producten of producten met een risicoprofiel dat ongepast is voor gemiddelde consumenten in een vergelijkbare situatie.

5.   Standaardduurzaamheid

5.1.

Het EESC is van mening dat er in veel lidstaten een sterke culturele voorkeur bestaat voor eenvoudige producten, die er samen met de waargenomen complexiteit van financiële diensten en het zoeken naar een evenwicht tussen veiligheid, liquiditeit en rendement toe leidt dat consumenten zeer veel spaargeld op spaarrekeningen of gewone bankrekeningen zetten. Dit bestendigt op zijn beurt de voortdurende afhankelijkheid van kmo’s van bankfinanciering en de dominante rol van banken bij de kredietverlening. Deze maatschappelijke rol van de financiële sector rechtvaardigt beleidsmaatregelen die toewijzing van kredieten afstemmen op ander beleid van de Unie, zoals de Green Deal en de strategieën voor duurzame financiering. Het EESC is van mening dat kmo’s toegang moeten hebben tot publieke en particuliere steun teneinde gemakkelijker toegang te krijgen tot financiering door individuele investeerders die beter op de hoogte zijn van de instrumenten die hun ter beschikking staan.

5.2.

Het EESC is ingenomen met de maatregelen in de voorgestelde omnibusrichtlijn om de informatieverstrekking over duurzaamheidsdoelstellingen te verbeteren als aanvulling op de SFDR, en spoort de Commissie aan het in 2018 gelanceerde project voor een EU-milieukeur voor financiële retailproducten te versnellen (8); het EESC is echter bezorgd dat de huidige maatregelen betreffende informatieverstrekking in de SFDR, zoals het percentage groene activa, niet volstaan om een volledig gedetailleerd beeld te geven van het effect van een onderneming of fonds op de externe factoren die onder de SFDR vallen. Het EESC is ervan overtuigd dat retailbeleggers toegang moeten hebben tot relevante en, wanneer consumenten dat wensen, gedetailleerde gegevens, bijvoorbeeld als gevolg van beschikbare ecologische, sociale en governance- (ESG) waarderingen, om objectieve beleggingskeuzes te maken op basis van de beoordeling van eisen en behoeften, ook op het gebied van duurzaamheid, en niet onderworpen mogen zijn aan asymmetrieën op het gebied van informatie die kunnen leiden tot greenwashing en benadeling van consumenten. Het EESC is zich ervan bewust dat dergelijke aanvullende informatie moet worden onderworpen aan richtsnoeren voor ontwikkelaars van producten, zodat deze consistent en vergelijkbaar is tussen producten en tegelijkertijd in overeenstemming is met de vereiste om te vragen naar de duurzaamheidsvoorkeuren van een cliënt onder de gedelegeerde handelingen van de MiFID en IDD.

5.3.

Het EESC beveelt aan om, ook in fintechsituaties, van duurzame producten de standaardoptie te maken, binnen de grenzen van de vereisten van de eisen- en behoeftentoets, indien van toepassing, onderworpen aan een effectbeoordeling en zonder in te druisen tegen het beginsel om het product aan te bieden dat op basis van adequaat advies het meest geschikt is voor de behoeften van de cliënt. Aangezien er geen volledig verbod op inducements komt, moeten er beperkende maatregelen worden genomen om consumenten te helpen zelfstandig betere beleggingsbeslissingen te nemen. In plaats van dat consumenten om een duurzaam product moeten vragen (opt-in), zouden deze producten de norm moeten worden en zou een consument ervoor moeten kiezen daarvan af te zien (opt-out), vooral omdat twee op de drie consumenten (9) willen dat hun geld op een duurzame manier wordt geïnvesteerd. Initiatieven van maatschappelijke organisaties zoals Fair Finance International en MeinFairMögen (10) (11) kunnen consumenten helpen bij het vinden van aanbieders met een relatief duurzame productportefeuille. EU-financiering zou kunnen helpen om bovengenoemde initiatieven van maatschappelijke organisaties uit te breiden (of nieuwe initiatieven op te zetten), niet alleen naar betaalrekeningen en banken, maar ook naar verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen, zoals het succesvolle voorbeeld in Nederland laat zien (12).

5.4.

Het EESC verzoekt specifieke initiatieven om van het meten van de theoretische duurzaamheid van een financieel product over te stappen op het meten van de werkelijke duurzaamheidseffecten. Het Comité merkt op dat voor veel retailbeleggers duurzaamheid wordt gedefinieerd in termen van effecten, die per definitie beperkt zijn omdat de meeste consumenten actief zijn in instrumenten van de secundaire markt die geen aanvullende investeringen voor de groene en digitale transitie bieden. Het EESC beveelt aan dat om de voorkeuren van retailbeleggers voor effecten beter op elkaar af te stemmen, retailbeleggers moeten worden aangemoedigd om actiever deel te nemen aan primaire markten (beursintroducties), onder meer door betere informatieverstrekking over de “additionaliteit” van hun beleggingen.

6.   Andere overwegingen

6.1.

Het horizontale retailbeleid van de Commissie, waarvan de huidige strategie een belangrijke maar niet de enige pijler is, moet de inconsistenties, hiaten en overlappingen in de financiële en verslagleggingsregelgeving aanpakken, die te lang een bijzaak is geweest in de verkokerde aanpak van de EU-wetgeving inzake financiële producten.

6.2.

Het EESC juicht het derhalve toe dat de Commissie probeert de informatieverstrekking aan en de bescherming van consumenten te harmoniseren door zo veel mogelijk retailgeoriënteerde beleggingsproducten onder het toepassingsgebied van de PRIIP’s-verordening, de MiFID en IDD te brengen, maar had de voorkeur gegeven aan een horizontaal stuk wetgeving over informatieverstrekking in plaats van nog meer financiële instrumenten onder de regels voor informatieverstrekking van de PRIIP’s-verordening te laten vallen, waardoor een nieuw soort lappendeken ontstaat. Het EESC beschouwt dit als een mogelijke oplossing die in de volgende wetgevingscyclus moet worden nagestreefd. Het EESC is voorts ingenomen met de invoering van een “belang van de klant”-toets (artikel 24 MiFID en artikel 29b IDD), alsook met de vereiste van voorafgaande kosteninformatie, die het verkoopproces transparanter zouden kunnen maken, vertrouwen kunnen wekken, de vergelijkbaarheid kunnen verbeteren en zo de waarde van financieel advies kunnen verhogen, ongeacht of het advies online of offline wordt verstrekt.

6.3.

Ook prijst het EESC het besluit van de Commissie om de tot nu toe geleverde inspanningen te consolideren en de essentiële-informatiedocumenten voor alle activaklassen te harmoniseren, hoewel het betreurt dat de Commissie geen mogelijkheid heeft gezien om verzekeringsgerelateerde producten in de PRIIP’s-wetgeving op te nemen met inachtneming van de specifieke kenmerken van verzekeringsgaranties, hetgeen de vergelijkbaarheid binnen het spectrum van aangeboden gevarieerde producten ten goede zou zijn gekomen. De pragmatische oplossing om nieuwe productgroepen onder de PRIIP’s te laten vallen en tegelijk aparte regels te behouden voor sommige verzekeringsgebaseerde producten in plaats van een nieuw horizontaal wetgevingsinstrument voor informatieverstrekking over retailfinanciering voor te stellen, bestendigt de afzonderlijke benadering, ook al kan deze zeer vergelijkbare resultaten opleveren. Dit kan ook een belemmering vormen voor toekomstige toevoegingen of wijzigingen aan het kader voor productinformatie, aangezien het niet in één enkel rechtsinstrument is vastgelegd.

6.4.

Specifiek op het gebied van digitale informatieverschaffing steunt het EESC de “digitaal eerst”-aanpak van de Commissie, maar waarschuwt het dat informatieverstrekking over een “fysieke drager” is getest en in wetgeving is verankerd om ervoor te zorgen dat belangrijke informatie aan consumenten wordt verstrekt. Het EESC waarschuwt dat er op technisch niveau tests van consumentengedrag bij digitale informatieverschaffing nodig zijn om ervoor te zorgen dat belangrijke informatie door consumenten wordt gezien en begrepen wanneer ze een contract aangaan, en dat deze niet (diep) verborgen zit in de digitale informatieverschaffing.

6.5.

Het EESC heeft bedenkingen bij de gevolgen van de strategie voor retailbeleggingen, aangezien de bepalende kenmerken van de daarin voorgestelde maatregelen worden vastgesteld op een ondergeschikt niveau dat niet rechtstreeks is onderworpen aan het wetgevingsproces van de EU, en vanwege het feit dat het EESC niet de mogelijkheid heeft om de standpunten van het maatschappelijk middenveld, na de resultaten van voldoende consumententests te hebben bestudeerd, op dat niveau formeel kenbaar te maken.

6.6.

Het EESC merkt ook op dat de effectbeoordeling geen “concurrentievermogenstoets” bevat waarbij de verschillende beleidsopties worden geanalyseerd, ondanks een eerdere toezegging van de voorzitter van de Commissie om een dergelijke toets systematisch op te nemen. Bij de concurrentievermogenstoets moet een uitgebreide benadering worden gevolgd, waarbij niet alleen het concurrentievermogen van de financiële marktdeelnemers in de EU, maar ook de gevolgen van een grotere deelname van retailbeleggers aan de financiering van ondernemingen in de reële economie van de EU aan de orde komen.

III.   VOORGESTELDE WIJZIGINGEN VAN DE RICHTLIJN — COM(2023) 279 final — 2023/0167 (COD) (13)

Wijzigingsvoorstel 1

gekoppeld aan aanbeveling 2

Artikel 1, punt 13), tot invoeging van artikel 24 bis in Richtlijn 2014/65/EU (MiFID)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

[…]

8.

Drie jaar na de datum van inwerkingtreding van Richtlijn (EU) [PB: gelieve het nummer van de wijzigingsrichtlijn in te voegen] en na raadpleging van ESMA en Eiopa beoordeelt de Commissie de gevolgen van betalingen aan of van derden voor retailbeleggers, met name in het licht van potentiële belangenconflicten en wat betreft de beschikbaarheid van onafhankelijk advies, en evalueert zij het effect van de desbetreffende bepalingen van Richtlijn (EU) [PB: gelieve het nummer van de wijzigingsrichtlijn in te voegen] daarop. Indien nodig om benadeling van de consument te voorkomen, stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad wetswijzigingen voor.

[…]

8.

Drie jaar na de datum van daadwerkelijke toepassing van Richtlijn (EU) [PB: nummer van de wijzigingsrichtlijn invoeren] en na raadpleging van ESMA en Eiopa, beoordeelt de Commissie de gevolgen van betalingen aan of van derden voor retailbeleggers, met name gelet op mogelijke belangenconflicten en wat betreft de beschikbaarheid van onafhankelijk advies, alsook het effect van de desbetreffende bepalingen van Richtlijn (EU) [PB: nummer van de wijzigingsrichtlijn invoeren] op retailbeleggers. Indien nodig om benadeling van de consument te voorkomen, stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad wetswijzigingen voor.

Motivering

Om te bereiken dat de definitieve beoordeling van de Commissie gebaseerd is op voldoende marktgegevens en ontwikkelingen, stellen wij voor de omzettingsperiode te verlengen tot drie jaar na de daadwerkelijke toepassing, in plaats van drie jaar na de inwerkingtreding.

Wijzigingsvoorstel 2

gekoppeld aan aanbeveling 2

Artikel 2, punt 45) (14) tot invoeging van artikel 29 bis in Richtlijn (EU) 2016/97 (IDD)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

[…]

6.

Drie jaar na de datum van inwerkingtreding van Richtlijn (EU) [PB: nummer van de wijzigingsrichtlijn invoeren] en na raadpleging van ESMA en Eiopa, beoordeelt de Commissie de gevolgen van betalingen aan of van derden voor retailbeleggers, met name gelet op mogelijke belangenconflicten en wat betreft de beschikbaarheid van onafhankelijk advies, alsook het effect van de desbetreffende bepalingen van Richtlijn (EU) [PB: nummer van de wijzigingsrichtlijn invoeren] op retailbeleggers. Indien nodig om benadeling van de consument te voorkomen, stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad wetswijzigingen voor.

[…]

6.

Drie jaar na de datum van daadwerkelijke toepassing van Richtlijn (EU) [PB: nummer van de wijzigingsrichtlijn invoeren] en na raadpleging van ESMA en Eiopa, beoordeelt de Commissie de gevolgen van betalingen aan of van derden voor retailbeleggers, met name gelet op mogelijke belangenconflicten en wat betreft de beschikbaarheid van onafhankelijk advies, alsook het effect van de desbetreffende bepalingen van Richtlijn (EU) [PB: nummer van de wijzigingsrichtlijn invoeren] op retailbeleggers. Indien nodig om benadeling van de consument te voorkomen, stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad wetswijzigingen voor.

Motivering

Om te bereiken dat de definitieve beoordeling van de Commissie gebaseerd is op voldoende marktgegevens en ontwikkelingen, stellen wij voor de omzettingsperiode te verlengen tot drie jaar na de daadwerkelijke toepassing, in plaats van drie jaar na de inwerkingtreding.

Wijzigingsvoorstel 3

gekoppeld aan aanbeveling 3

Overweging 36 bis

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

 

(36 bis) (nieuw)

Bij het bepalen hoe “bijzonder risicovolle producten” moeten worden vastgesteld, moeten ESMA en Eiopa er de indicatoren in opnemen die eerder zijn gebruikt om te bepalen of de in Verordening (EU) nr. 1286/2014 gedefinieerde begrijpelijkheidswaarschuwing van toepassing moet zijn, met inbegrip van de vraag of: i) het product belegt in onderliggende activa waarin retailbeleggers gewoonlijk niet beleggen; ii) het product een aantal verschillende mechanismen gebruikt om het uiteindelijke rendement van de belegging te berekenen, waardoor een groter risico op misverstanden bij de retailbelegger ontstaat, en iii) de opbrengst van de belegging profiteert van de gedragsneigingen van retailbeleggers, zoals een lokrente gevolgd door een veel hogere variabele voorwaardelijke rente, of een iteratieve formule.

Motivering

De huidige “begrijpelijkheidswaarschuwing” wordt vervangen door een risicowaarschuwing die zal gelden voor “bijzonder risicovolle producten”, waarvan de definitie volledig wordt overgelaten aan gedelegeerde wetgeving. Dit betekent dat de medewetgevers en het EESC geen invloed hebben op de definitie ervan. Aangezien overweging 18 van de huidige (PRIIP’s-)verordening belangrijke aanwijzingen bevat over wanneer de “begrijpelijkheidswaarschuwing” van toepassing is, stellen wij voor deze formulering in de nieuwe verordening te behouden.

Wijzigingsvoorstel 4

gekoppeld aan aanbeveling 4

Artikel 1, punt 13), tot invoeging van artikel 24 quinquies in Richtlijn 2014/65/EU (MiFID)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

2.

Voor de toepassing van lid 1 schrijven de lidstaten voor dat beleggingsondernemingen waarborgen en op verzoek van de bevoegde autoriteiten aantonen dat natuurlijke personen die namens de beleggingsonderneming beleggingsadvies aan cliënten verstrekken, ten minste de in bijlage V vermelde kennis en vakbekwaamheid bezitten en op peil houden en ten minste 15  uur beroepsopleiding en bijscholing per jaar volgen. De naleving van de criteria van bijlage V en de jaarlijkse succesvolle afronding van de voortdurende beroepsopleiding en bijscholing worden aangetoond door middel van een getuigschrift.

2.

Voor de toepassing van lid 1 schrijven de lidstaten voor dat beleggingsondernemingen waarborgen en op verzoek van de bevoegde autoriteiten aantonen dat natuurlijke personen die namens de beleggingsonderneming beleggingsadvies aan cliënten verstrekken, ten minste de in bijlage V vermelde kennis en vakbekwaamheid bezitten en op peil houden en ten minste 35  uur beroepsopleiding en bijscholing per jaar volgen. De naleving van de criteria van bijlage V en de jaarlijkse succesvolle afronding van de voortdurende beroepsopleiding en bijscholing worden aangetoond door middel van een getuigschrift.

Motivering

Om kosteneffectiviteit te bieden, moeten retailbeleggers die ervoor kiezen om financieel advies in te winnen, kunnen profiteren van de expertise van goed opgeleide financiële medewerkers. De huidige opleidingsvereisten zijn zeer licht in vergelijking met andere beroepen en met de normale opleidingsrechten van werknemers. Met het oog op nieuwe competenties die moeten worden verworven, zoals die met betrekking tot duurzame financiering, stellen we voor ook de opleidingseis te verhogen.

Wijzigingsvoorstel 5

gekoppeld aan aanbeveling 4

Artikel 2, punt 29), b), i), tot wijziging van artikel 10 van Richtlijn (EU) 2016/97 (IDD)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

i)

de eerste, tweede en derde alinea worden vervangen door:

[…]

Voor de toepassing van de eerste alinea voeren de lidstaten van herkomst regelingen in en maken zij deze bekend om de kennis en vakbekwaamheid van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen, werknemers van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en werknemers van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen op effectieve wijze te controleren en te beoordelen, zoals uiteengezet in bijlage I, op basis van ten minste 15  uur beroepsopleiding of bijscholing per jaar, rekening houdend met de aard van de verkochte producten, het soort distributeur, de rol die zij spelen, en de werkzaamheden die zij verrichten bij de verzekerings- of herverzekeringsdistributeur.

De lidstaten van herkomst schrijven voor dat de naleving van de criteria van bijlage I en de jaarlijkse succesvolle afronding van de voortdurende beroepsopleiding en bijscholing worden aangetoond door middel van een getuigschrift.

i)

de eerste, tweede en derde alinea worden vervangen door:

[…]

Voor de toepassing van de eerste alinea voeren de lidstaten van herkomst regelingen in en maken zij deze bekend om de kennis en vakbekwaamheid van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen, werknemers van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en werknemers van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen op effectieve wijze te controleren en te beoordelen, zoals uiteengezet in bijlage I, op basis van ten minste 35  uur beroepsopleiding of bijscholing per jaar, rekening houdend met de aard van de verkochte producten, het soort distributeur, de rol die zij spelen, en de werkzaamheden die zij verrichten bij de verzekerings- of herverzekeringsdistributeur.

De lidstaten van herkomst schrijven voor dat de naleving van de criteria van bijlage I en de jaarlijkse succesvolle afronding van de voortdurende beroepsopleiding en bijscholing worden aangetoond door middel van een getuigschrift.

Motivering

Om kosteneffectiviteit te bieden, moeten retailbeleggers die ervoor kiezen om financieel advies in te winnen, kunnen profiteren van de expertise van goed opgeleide financiële medewerkers. De huidige opleidingsvereisten zijn zeer licht in vergelijking met andere beroepen en met de normale opleidingsrechten van werknemers. Met het oog op nieuwe competenties die moeten worden verworven, zoals die met betrekking tot duurzame financiering, stellen we voor ook de opleidingseis te verhogen.

Wijzigingsvoorstel 6

gekoppeld aan aanbeveling 5

Artikel 1, punt 14), tot wijziging van artikel 25 van Richtlijn 2014/65/EU (MiFID)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

 

3 bis.

Bij het verstrekken van beleggingsadvies omvatten de door de beleggingsonderneming voorgestelde producten ten minste één product dat duurzaam beleggen als doelstelling heeft zoals gedefinieerd in artikel 9 van Verordening (EU) 2019/2088, tenzij de cliënt expliciet heeft aangegeven dat hij geen duurzaamheidsvoorkeuren heeft zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565.

Motivering

De wijzigingen die de Commissie heeft aangebracht in de Gedelegeerde Richtlijn MiFID II inzake duurzaamheid zijn van toepassing met ingang van 22 november 2022, maar zijn alleen van toepassing op verplichtingen inzake productgovernance. Om ervoor te zorgen dat deze veranderingen effectief zijn, moeten ze gepaard gaan met een krachtigere opname van duurzaamheid in het verkoopproces dat onder de MiFID valt. Consumenten zijn zich vaak niet bewust van het toenemende aanbod van duurzame producten op de markt en moeten duurzame producten als “standaardoptie” krijgen aangeboden, in plaats van dat ze er actief om moeten vragen.

Wijzigingsvoorstel 7

gekoppeld aan aanbeveling 6

Artikel 2, punt 39) (15), tot wijziging van artikel 23 van Richtlijn (EU) 2016/97 (IDD)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

4.

 

[…]

4.

 

[…]

d)

de nodige waarborgen om ervoor te zorgen dat digitale informatie niet wordt misbruikt om de belangrijkste informatie voor consumenten, die in de eerste laag moet staan, te verbergen.

Motivering

Hierdoor worden de waarborgen voor digitale informatieverschaffing en gelaagdheid voor de producten die onder IDD blijven vallen, afgestemd op de nieuwe bepalingen in het kader van de herziene PRIIP’s-verordening.

IV.   VOORGESTELDE WIJZIGINGEN VAN DE VERORDENING — COM(2023) 278 final — 2023/0166 (COD) (16)

Wijzigingsvoorstel 1

gekoppeld aan aanbeveling 5

Artikel 1, punt 5), d), g bis), tot wijziging van Verordening (EU) 1286/2014 (MiFIR)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

[…]

[…]

iii)

(nieuw) de gegevensbronnen waarop de duurzaamheidsbeoordeling is gebaseerd, alsook een link naar de website van de ontwikkelaar waar de onderliggende gegevens kunnen worden geraadpleegd;

Motivering

Zoals blijkt uit recente onderzoeksjournalistieke reportages over “niet-duurzame” beleggingen in financiële producten die worden verkocht als “donkergroene” producten overeenkomstig artikel 9 SFDR, bestaat er wat informatie over de duurzaamheidskenmerken van het product betreft een grote asymmetrie tussen ontwikkelaars en distributeurs van financiële producten die dergelijke producten classificeren en op de markt brengen, en de consument die ze koopt. Om misleidende verkoop te voorkomen, moeten consumenten kunnen controleren waarom een product is geclassificeerd als artikel 8 of artikel 9 SFDR. We stellen derhalve voor de informatievereisten voor dergelijke producten te wijzigen.

Brussel, 25 oktober 2023.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Oliver RÖPKE


(1)  Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 214).

(2)  Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 263 van 7.10.2009, blz. 11).

(3)  Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie (PB L 26 van 2.2.2016, blz. 19).

(4)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(5)  Biometrische risico’s zoals omschreven in Verordening (EU) 2019/1238 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP) (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 1).

(6)  Zoals aanbevolen door de ESMA: https://www.esma.europa.eu/sites/default/files/2023-08/ESMA22-1669215091-5358_Board_of_Supervisors_July_2023_-_summary_of_conclusions.pdf, blz. 5, punt 9.

(7)  https://www.verbraucherzentrale.de/beratung; https://www.verbraucherzentrale.de/ueber-uns; Testachats invest — Votre partenaire financier indépendant.

(8)  https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau/product-groups/432/home

(9)  2o Investing Initiative (2020), A Large Majority of Retail Clients Want to Invest Sustainably,https://2degrees-investing.org/resource/retail-clients-sustainable-investment/

(10)  https://fairfinanceguide.org/

(11)  https://www.meinfairmoegen.de/

(12)  https://eerlijkegeldwijzer.nl/pensioenwijzer/

(13)  Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen (EU) 2009/65/EG, 2009/138/EG, 2011/61/EU, 2014/65/EU en (EU) 2016/97 wat de Unieregels inzake de bescherming van retailbeleggers betreft (COM/2023/279 final)

(14)  Het Commissievoorstel bevat een fout in de nummering in artikel 2. Na artikel 1, punt 25), en artikel 2, punt 1), gaat de volgende alinea verder als artikel 2, punt 26), terwijl dit artikel 2, punt 2), had moeten zijn. Ter wille van de duidelijkheid wordt de nummering van de Commissie aangehouden.

(15)  Het Commissievoorstel bevat een fout in de nummering in artikel 2. Na artikel 1, punt 25), en artikel 2, punt 1), gaat de volgende alinea verder als artikel 2, punt 26), terwijl dit artikel 2, punt 2), had moeten zijn. Ter wille van de duidelijkheid wordt de nummering van de Commissie aangehouden.

(16)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1286/2014 wat betreft de modernisering van het essentiële-informatiedocument (COM/2023/278 final).


ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/881/oj

ISSN 1977-0995 (electronic edition)