European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

Serie C


C/2023/1287

11.12.2023

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) op 4 september 2023 — ZOUGLA G.R. AE / Ethniko Symvoulio Radiotileorasis (ESR)

(Zaak C-556/23, Zougla)

(C/2023/1287)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ΖOUGLA GR Α.Ε.

Verwerende partij: Ethniko Symvoulio Radiotileorasis (ESR)

Prejudiciële vragen

1)

Valt a) het waarborgen van de eerbiediging en bescherming van de menselijke waarde en waardigheid, en b) het tegengaan van vertoning van materiaal van inferieur gehalte door aanbieders van televisiediensten, met name materiaal met de kenmerken van de uitzending van verzoekster, onder de doelstellingen van richtlijn (EU) 2010/13 (1), zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/1808 (2), en derhalve binnen de werkingssfeer ervan?

2)

Indien a) de verplichting tot eerbiediging en bescherming van de menselijke waarde en waardigheid en/of b) het verbod op vertoning van materiaal van inferieur gehalte, met name materiaal met de kenmerken van de litigieuze uitzending, binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt (vallen): is een nationale bepaling volgens welke de genoemde verplichtingen gelden voor alle aanbieders van televisiediensten behalve voor degenen die televisieprogramma’s slechts via het internet vertonen, in strijd met artikel 4, lid 1, van de richtlijn, gelezen in samenhang met het beginsel van gelijke behandeling, dat is verankerd in de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

3)

Indien het antwoord op de eerste twee vragen bevestigend luidt: dient de nationale regelgevende instantie dan — om te verzekeren dat de richtlijn daadwerkelijk doeltreffend is — de nationale regels waarbij de betreffende verplichtingen worden opgelegd, zonder onderscheid toe te passen op alle aanbieders van televisiediensten, ondanks dat deze verplichtingen en de daaraan verbonden sancties volgens het nationale recht gelden voor alle overige aanbieders van televisiediensten, maar niet voor degenen die hun televisieprogramma’s slechts via het internet vertonen, of is het opleggen van administratieve sancties wegens schending van genoemde verplichtingen door een online televisie-uitzending indien dit gebeurt op grond van een ruime uitlegging of analoge toepassing van de nationale regels inzake televisiediensten, onverenigbaar met het beginsel “nullum crimen, nulla poena sine lege certa”, dat is verankerd in artikel 49, lid 1, eerste volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met het rechtszekerheidsbeginsel?

4)

Wanneer het antwoord op de eerste prejudiciële vraag ontkennend luidt en wordt geoordeeld dat a) de verplichting tot eerbiediging en bescherming van de menselijke waarde en waardigheid en/of b) het verbod op vertoning van materiaal van inferieur gehalte (met name materiaal met de inhoud van de litigieuze uitzending) niet vallen binnen de werkingssfeer van de richtlijn in de zin van artikel 4, lid 1: volgt dan uit artikel 2, lid 1, van richtlijn 2010/13, zoals van kracht, in het geval dat de wettelijke regeling van een lidstaat deze verplichtingen (op straffe van administratieve sancties) oplegt aan aanbieders van televisiediensten via zendmasten, via satellietverbindingen of via breedbandnetwerken, maar niet aan aanbieders van televisiediensten via internet, dat de bevoegde nationale instantie uit hoofde van het beginsel van gelijke behandeling gehouden is om ook bij een online televisie-uitzending de mogelijkheid van oplegging van administratieve sancties wegens schending van bovengenoemde regels te overwegen?

5)

Indien het antwoord op de vierde vraag bevestigend luidt: is op grond van de voorgaande overwegingen en op basis van een uitlegging van het nationale recht die in overeenstemming is met het recht van de Unie en, in het bijzonder, met de genoemde bepalingen van de richtlijn, de verplichting van de nationale regelgevende instantie om de regels van het nationale recht waarbij genoemde verplichtingen worden opgelegd, zonder onderscheid op alle televisiediensten toe te passen, ongeacht de wijze van transmissie, verenigbaar met het beginsel “nullum crimen, nulla poena sine lege certa” en het rechtszekerheidsbeginsel, gezien dat deze verplichtingen, die het nationale recht aan alle overige aanbieders van televisiediensten oplegt, niet van toepassing zijn op online televisie?


(1)  Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB 2010, L 95, blz. 1).

(2)  Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) in het licht van een veranderende marktsituatie (PB 2018, L 303, blz. 69).


ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2023/1287/oj

ISSN 1977-0995 (electronic edition)