ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
66e jaargang |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2023/C 271/01 |
|
V Bekendmakingen |
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
Hof van Justitie |
|
2023/C 271/02 |
||
2023/C 271/03 |
||
2023/C 271/04 |
||
2023/C 271/05 |
||
2023/C 271/06 |
||
2023/C 271/07 |
||
2023/C 271/08 |
||
2023/C 271/09 |
||
2023/C 271/10 |
||
2023/C 271/11 |
||
2023/C 271/12 |
||
2023/C 271/13 |
||
2023/C 271/14 |
||
2023/C 271/15 |
||
2023/C 271/16 |
||
2023/C 271/17 |
||
2023/C 271/18 |
||
2023/C 271/19 |
||
2023/C 271/20 |
||
2023/C 271/21 |
||
2023/C 271/22 |
||
2023/C 271/23 |
||
2023/C 271/24 |
||
2023/C 271/25 |
Zaak C-341/23: Beroep ingesteld op 30 mei 2023 — Europese Commissie/Slowaakse Republiek |
|
2023/C 271/26 |
||
2023/C 271/27 |
||
2023/C 271/28 |
||
2023/C 271/29 |
||
2023/C 271/30 |
||
|
Gerecht |
|
2023/C 271/31 |
||
2023/C 271/32 |
||
2023/C 271/33 |
||
2023/C 271/34 |
||
2023/C 271/35 |
||
2023/C 271/36 |
||
2023/C 271/37 |
||
2023/C 271/38 |
||
2023/C 271/39 |
||
2023/C 271/40 |
||
2023/C 271/41 |
||
2023/C 271/42 |
||
2023/C 271/43 |
||
2023/C 271/44 |
Zaak T-134/23: Beroep ingesteld op 13 maart 2023 — Institut Jožef Stefan / Commissie |
|
2023/C 271/45 |
Zaak T-282/23: Beroep ingesteld op 16 mei 2023 — WT / Commissie |
|
2023/C 271/46 |
||
2023/C 271/47 |
Zaak T-325/23: Beroep ingesteld op 13 juni 2023 — Meta Platforms Ireland / EDPB |
|
2023/C 271/48 |
Zaak T-330/23: Beroep ingesteld op 16 juni 2023 — Tyczka/EUIPO (READYPACK) |
|
2023/C 271/49 |
Zaak T-333/23: Beroep ingesteld op 19 juni 2023 — MPM-Quality/EUIPO — Elton Hodinářská (PRIM) |
|
2023/C 271/50 |
Zaak T-338/23: Beroep ingesteld op 19 juni 2023 — Next Media Project / EFCA |
|
2023/C 271/51 |
Zaak T-679/19: Beschikking van het Gerecht van 12 juni 2023 — Argyraki / Commissie |
|
2023/C 271/52 |
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2023/C 271/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/2 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 15 juni 2023 — Joshua David Silver, Leona Catherine Bashow, Charles Nicholas Hilary Marquand, JY, JZ, Anthony Styles Clayton, Gillian Margaret Clayton / Raad van de Europese Unie
(Zaak C-499/21 P) (1)
(Hogere voorziening - Beroep tot nietigverklaring - Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie - Besluit (EU) 2020/135 - Staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland - Gevolgen van dit akkoord voor de hoedanigheid van burger van de Europese Unie en de aan die hoedanigheid verbonden rechten voor deze staatsburgers - Artikel 263, vierde alinea, VWEU - Procesbevoegdheid - Voorwaarden - Procesbelang)
(2023/C 271/02)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwiranten: Joshua David Silver, Leona Catherine Bashow, Charles Nicholas Hilary Marquand, JY, JZ, Anthony Styles Clayton, Gillian Margaret Clayton (vertegenwoordigers: P. Tridimas, dikigoros, D. Harrison en A. von Westernhagen, solicitors)
Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer, J. Ciantar en R. Meyer, gemachtigden)
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Joshua David Silver, Leona Catherine Bashow, Charles Nicholas Hilary Marquand, JY, JZ, Anthony Styles Clayton en Gillian Margaret Clayton worden verwezen in de kosten. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/3 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 15 juni 2023 — Harry Shindler, Christopher David Randolph, Douglas Edward Watson, Michael Charles Strawson, Hilary Elizabeth Walker, Sarah Caroline Griffiths, James Graham Cherrill, Anita Ruddell Tuttell, Joséphine French, William John Tobbin / Raad van de Europese Unie
(Zaak C-501/21 P) (1)
(“Hogere voorziening - Beroep tot nietigverklaring - Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie - Besluit (EU) 2020/135 - Staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland - Gevolgen van dit akkoord voor de hoedanigheid van burger van de Europese Unie en de aan die hoedanigheid verbonden rechten voor deze staatsburgers - Artikel 263, vierde alinea, VWEU - Procesbevoegdheid - Voorwaarden - Procesbelang”)
(2023/C 271/03)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwiranten: Harry Shindler, Christopher David Randolph, Douglas Edward Watson, Michael Charles Strawson, Hilary Elizabeth Walker, Sarah Caroline Griffiths, James Graham Cherrill, Anita Ruddell Tuttell, Joséphine French, William John Tobbin (vertegenwoordigers: J. Fouchet, advocaat)
Andere partij(en) in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer, J. Ciantar en R. Meyer, gemachtigden)
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Harry Shindler, Christopher David Randolph, Douglas Edward Watson, Michael Charles Strawson, Hilary Elizabeth Walker, Sarah Caroline Griffiths, James Graham Cherrill, Anita Ruddell Tuttell, Joséphine French en William John Tobbin worden verwezen in de kosten. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/3 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 15 juni 2023 — David Price / Raad van de Europese Unie
(Zaak C-502/21 P) (1)
(Hogere voorziening - Beroep tot nietigverklaring - Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie - Besluit (EU) 2020/135 - Staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland - Gevolgen van dit akkoord voor de hoedanigheid van burger van de Europese Unie en de aan die hoedanigheid verbonden rechten voor deze staatsburgers - Artikel 263, vierde alinea, VWEU - Procesbevoegdheid - Voorwaarden - Procesbelang)
(2023/C 271/04)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: David Price (vertegenwoordiger: J. Fouchet, advocaat)
Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer, J. Ciantar en R. Meyer, gemachtigden)
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
David Price wordt verwezen in de kosten. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/4 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 15 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla Warszawy — Śródmieścia w Warszawie — Polen) — Arkadiusz Szcześniak / Bank M. SA
[Zaak C-520/21 (1), Bank M. (Gevolgen van de nietigverklaring van een overeenkomst)]
(“Prejudiciële verwijzing - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Richtlijn 93/13/EEG - Artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1 - Hypothecair krediet dat is gekoppeld aan een vreemde valuta - Wisselkoersbedingen - Vaststelling van de wisselkoers tussen die vreemde valuta en de nationale valuta - Gevolgen van de vaststelling van het oneerlijke karakter van een beding - Gevolgen van de nietigverklaring van een overeenkomst in haar geheel - Mogelijkheid om vorderingen geldend te maken die verder gaan dan de terugbetaling van de in de overeenkomst overeengekomen bedragen en de betaling van vertragingsrente - Door de consument geleden schade - Onbeschikbaarheid van het bedrag van de aan de bank betaalde maandelijkse termijnen - Door de bank geleden schade - Onbeschikbaarheid van het aan de consument geleende kapitaal - Afschrikkende werking van het verbod op oneerlijke bedingen - Doeltreffende consumentenbescherming - Rechterlijke uitlegging van een nationale regeling”)
(2023/C 271/05)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Rejonowy dla Warszawy — Śródmieścia w Warszawie
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Arkadiusz Szcześniak
Verwerende partij: Bank M. SA
in tegenwoordigheid van: Rzecznik Praw Obywatelskich, Rzecznik Finansowy, Prokurator Prokuratury Rejonowej Warszawa — Śródmieście w Warszawie, Przewodniczący Komisji Nadzoru Finansowego
Dictum
In de context van een hypothecaire kredietovereenkomst die in haar geheel nietig is verklaard omdat deze niet kan voortbestaan na de schrapping van de oneerlijke bedingen,
moeten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten
aldus worden uitgelegd dat
— |
zij niet in de weg staan aan een rechterlijke uitlegging van het nationale recht volgens welke de consument het recht heeft om van de kredietinstelling een vergoeding te vorderen die verder gaat dan de terugbetaling van de betaalde maandelijkse termijnen en van de ter uitvoering van die overeenkomst betaalde kosten en de betaling van wettelijke vertragingsrente vanaf de ingebrekestelling, mits de doelstellingen van richtlijn 93/13 en het evenredigheidsbeginsel worden geëerbiedigd, en |
— |
zij in de weg staan aan een rechterlijke uitlegging van het nationale recht volgens welke de kredietinstelling het recht heeft om van de consument een vergoeding te vorderen die verder gaat dan de terugbetaling van het ter uitvoering van die overeenkomst geleende kapitaal en de betaling van wettelijke vertragingsrente vanaf de ingebrekestelling. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/5 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) — Ierland) — Eco Advocacy CLG / An Bord Pleanála
(Zaak C-721/21 (1), Eco Advocacy)
(“Prejudiciële verwijzing - Milieu - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde flora en fauna - Specialebeschermingszones - Artikel 6, lid 3 - Voorevaluatie van een plan of een project om te bepalen of een passende beoordeling moet worden verricht van de gevolgen van dat plan of project voor een specialebeschermingszone - Motivering - Maatregelen die in aanmerking kunnen worden genomen - Woningbouwproject - Procedurele autonomie - Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel - Procedureregels volgens welke het voorwerp van het geschil wordt bepaald door de middelen die zijn aangevoerd op het ogenblik van de instelling van het beroep”)
(2023/C 271/06)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court (Ierland)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Eco Advocacy CLG
Verwerende partij: An Bord Pleanála
In tegenwoordigheid van: Keegan Land Holdings, An Taisce — The National Trust for Ireland, ClientEarth AISBL
Dictum
1) |
Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale procedureregel volgens welke een verzoek om rechterlijke toetsing aan het nationale recht of aan bepalingen van het Unierecht zoals artikel 4, leden 2 tot en met 5, van, en bijlage III bij richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014, of artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, moet steunen op een uiteenzetting van de vorderingen en de middelen waarop deze berusten, waarbij alle middelen nauwkeurig worden geformuleerd en voor elk daarvan wordt aangegeven welke feiten en elementen tot staving ervan worden aangevoerd, en een verzoeker ter terechtzitting geen andere middelen mag aanvoeren of andere vorderingen mag formuleren dan die welke in die uiteenzetting zijn vermeld. |
2) |
Artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43 moet aldus worden uitgelegd dat het een bevoegde instantie van een lidstaat weliswaar niet de verplichting oplegt om in de motivering van een besluit om voor een plan of project dat gevolgen kan hebben voor een uit hoofde van die richtlijn beschermd gebied, een vergunning te verlenen zonder dat een passende beoordeling in de zin van deze bepaling wordt verlangd, alle opmerkingen, feitelijk en rechtens, die tijdens de administratieve procedure zijn gemaakt een voor een te weerleggen, maar dat deze instantie desalniettemin afdoende moet onderbouwen op welke gronden zij vóór de verlening van een dergelijke vergunning de zekerheid heeft verkregen, ondanks andersluidende adviezen en de redelijke twijfels die daarin eventueel zijn geuit, dat elke redelijke wetenschappelijke twijfel over mogelijke significante gevolgen van dat project voor het betrokken gebied was uitgesloten. |
3) |
Artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43 moet aldus worden uitgelegd dat bij de beslissing of een passende beoordeling moet plaatsvinden van de gevolgen van een plan of project voor een gebied, rekening mag worden gehouden met de kenmerken van dit plan of project betreffende de verwijdering van vervuilende stoffen, die dus de schadelijke gevolgen van dat plan of project voor dat gebied kunnen beperken, wanneer deze kenmerken ongeacht de eventuele gevolgen voor dat gebied in het plan of project zijn opgenomen als een daaraan inherent standaardonderdeel. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/6 |
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio — Italië) — BM, NP / Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca — MIUR
[Zaak C-132/22 (1), Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca (Speciale ranglijsten)]
(Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van werknemers - Artikel 45 VWEU - Verordening (EU) nr. 492/2011 - Artikel 3, lid 1, onder b) - Belemmering - Gelijke behandeling - Ranglijstprocedure voor de toewijzing van functies in bepaalde nationale openbare instellingen - Toelatingsvoorwaarde dat bij die instellingen beroepservaring moet zijn opgedaan - Nationale regeling waarin geen rekening wordt gehouden met in andere lidstaten opgedane beroepservaring - Rechtvaardiging - Doelstelling om precaire arbeidssituaties te bestrijden)
(2023/C 271/07)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: BM, NP
Verwerende partij: Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca — MIUR
Dictum
Artikel 45 VWEU en artikel 3, lid 1, onder b), van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie
moeten aldus worden uitgelegd dat
zij zich verzetten tegen een nationale regeling die bepaalt dat uitsluitend kandidaten die een zekere beroepservaring hebben opgedaan in de nationale instellingen voor hoger kunst-, muziek- en dansonderwijs, toegelaten kunnen worden tot een procedure voor inschrijving op de lijsten die zijn opgesteld voor de werving van personeel voor deze instellingen middels arbeidsovereenkomsten voor bepaalde en onbepaalde tijd, zodat voor de toelating tot deze procedure geen rekening kan worden gehouden met de in andere lidstaten opgedane beroepservaring.
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/6 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'Etat — Frankrijk) — Saint-Louis Sucre / Premier ministre, Ministre de l’Agriculture et de l’Alimentation, SICA des betteraviers d’Etrepagny
[Zaak C-183/22 (1), Saint-Louis Sucre (Erkenning als producentenorganisatie)]
(Prejudiciële verwijzing - Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van de markten - Verordening (EU) nr. 1308/2013 - Statuten van producentenorganisaties - Artikel 153, lid 1, onder b) - Regel van aansluiting bij slechts één producentenorganisatie - Draagwijdte - Artikel 153, lid 2, onder c) - Democratisch toezicht door de aangesloten leden op de producentenorganisatie en haar besluiten - Controle door een persoon over bepaalde leden van de producentenorganisatie)
(2023/C 271/08)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Conseil d'Etat
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Saint-Louis Sucre
Verwerende partijen: Premier ministre, Ministre de l’Agriculture et de l’Alimentation, SICA des betteraviers d’Etrepagny
Dictum
1) |
Artikel 153, lid 1, onder b), van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2017/2393 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2017, moet aldus worden uitgelegd dat het vereiste van aansluiting bij één enkele producentenorganisatie uitsluitend ziet op de leden van die organisatie die producent zijn. |
2) |
Artikel 153, lid 2, onder c), van verordening nr. 1308/2013, zoals gewijzigd bij verordening 2017/2393, moet aldus worden uitgelegd dat om te bepalen of de statuten van een producentenorganisatie regels bevatten op grond waarvan de bij haar aangesloten producenten op democratische wijze toezicht kunnen uitoefenen op hun organisatie en de door haar genomen besluiten, de met de erkenning van deze organisatie belaste nationale autoriteit:
|
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/7 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 15 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie — Polen) — YQ, RJ / Getin Noble Bank S.A.
[Zaak C-287/22 (1), Getin Noble Bank (Opschorting van de uitvoering van een kredietovereenkomst)]
(Prejudiciële verwijzing - Consumentenbescherming - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Richtlijn 93/13/EEG - Hypothecair krediet dat in een vreemde munteenheid is geïndexeerd - Artikel 6, lid 1 - Artikel 7, lid 1 - Verzoek om voorlopige maatregelen - Opschorting van de uitvoering van een leningsovereenkomst - Waarborging van de volle werking van de terugbetalingsplicht)
(2023/C 271/09)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Okręgowy w Warszawie
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: YQ, RJ
Verwerende partij: Getin Noble Bank S.A.
Dictum
Artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, gelezen in het licht van het doeltreffendheidsbeginsel,
moeten aldus worden uitgelegd dat
zij zich verzetten tegen nationale rechtspraak volgens welke de nationale rechter een verzoek van een consument om een voorlopige maatregel strekkende tot opschorting van de betaling van de maandelijkse aflossingen die op grond van een door deze consument gesloten leningsovereenkomst verschuldigd zijn, in afwachting van een eindbeslissing over de nietigverklaring van deze overeenkomst op grond dat die overeenkomst oneerlijke bedingen bevat, kan afwijzen, wanneer dergelijke maatregelen noodzakelijk zijn om de volle werking van die beslissing te waarborgen.
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/8 |
Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 15 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — Teritorialna direktsia Mitnitsa Varna/“NOVA TARGOVSKA KOMPANIA 2004” AD
(Zaak C-292/22 (1), Nova Targovska Kompania 2004)
(Prejudiciële verwijzing - Douane-unie - Gemeenschappelijk douanetarief - Indeling van de goederen - Gecombineerde nomenclatuur - Posten 1511 en 1517 - Geraffineerde, gebleekte en ontgeurde palmolie - Geen methode voor het onderzoek naar de consistentie van een product)
(2023/C 271/10)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Administrativen sad — Varna
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Teritorialna direktsia Mitnitsa Varna
Verwerende partij:“NOVA TARGOVSKA KOMPANIA 2004” AD
in tegenwoordigheid van: Okrazhna prokuratura — Varna
Dictum
1) |
De gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) 2018/1602 van de Commissie van 11 oktober 2018 en uitvoeringsverordening (EU) 2019/1776 van de Commissie van 9 oktober 2019, moet aldus worden uitgelegd dat een bereiding voor menselijke consumptie van palmolie die niet onder post 1516 van deze nomenclatuur valt en die een andere bewerking dan raffinage heeft ondergaan, onder post 1517 valt, waarbij de vraag of deze bereiding als gevolg van die bewerking chemisch is gewijzigd, niet ter zake doet. |
2) |
De gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening 2018/1602 en uitvoeringsverordening 2019/1776, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten — nu deze nomenclatuur niet voorziet in methoden en criteria om te bepalen of een dergelijke bereiding een andere bewerking dan raffinage heeft ondergaan — de daartoe geschikte methode kunnen kiezen, mits deze kan leiden tot resultaten die in overeenstemming zijn met de gecombineerde nomenclatuur, waarbij het aan de nationale rechter staat om dit na te gaan. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/9 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 15 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Thermalhotel Fontana Hotelbetriebsgesellschaft mbH
(Zaak C-411/22 (1), Thermalhotel Fontana)
(Prejudiciële verwijzing - Sociale zekerheid - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Artikel 3, lid 1, onder a) - Begrip “prestaties bij ziekte” - Werkingssfeer - Vrij verkeer van werknemers - Artikel 45 VWEU - Verordening (EG) nr. 492/2011 - Artikel 7, lid 2 - Sociale voordelen - Verschil in behandeling - Rechtvaardigingsgronden - COVID-19 - Door de nationale gezondheidsautoriteit aan werknemers opgelegde isolatie - Vergoeding van de werknemers door de werkgever - Terugbetaling aan de werkgever door de bevoegde autoriteit - Uitsluiting van grensarbeiders die krachtens een door de autoriteit van hun woonstaat genomen maatregel in quarantaine zijn)
(2023/C 271/11)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Thermalhotel Fontana Hotelbetriebsgesellschaft mbH
in tegenwoordigheid van: Bezirkshauptmannschaft Südoststeiermark
Dictum
1) |
Artikel 3, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels moet aldus worden uitgelegd dat de door de staat gefinancierde vergoeding die aan werknemers verschuldigd is voor de financiële nadelen die zij ondervinden doordat hun beroepswerkzaamheden worden belemmerd gedurende hun isolatie als personen die COVID-19 hebben of vermoedelijk COVID-19 hebben, of die mogelijk besmettelijk zijn, geen “prestatie bij ziekte” in de zin van deze bepaling is en dus niet binnen de werkingssfeer van die verordening valt. |
2) |
Artikel 45 VWEU en artikel 7 van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan de toekenning van een vergoeding voor het inkomensverlies dat werknemers lijden ten gevolge van een isolatiemaatregel die wordt opgelegd wegens een positieve COVID-19-test, afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de isolatiemaatregel door een autoriteit van die lidstaat op grond van die regeling wordt opgelegd. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/10 |
Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 31 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Aragón — Spanje) — Asociación Estatal de Entidades de Servicios de Atención a Domicilio (ASADE) / Consejería de Sanidad de la Diputación General de Aragón
(Zaak C-676/20 (1), ASADE)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Zuiver interne situatie - Plaatsen van overheidsopdrachten - Richtlijn 2014/24/EU - Artikelen 74 tot en met 77 - Verrichten van sociale en gezondheidszorgdiensten - Gebruikmaking van akkoorden voor gecoördineerd optreden met privaatrechtelijke entiteiten zonder winstoogmerk - Diensten op de interne markt - Richtlijn 2006/123/EG - Werkingssfeer - Artikel 2, lid 2, onder f) en j))
(2023/C 271/12)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Superior de Justicia de Aragón
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Asociación Estatal de Entidades de Servicios de Atención a Domicilio (ASADE)
Verwerende partij: Consejería de Sanidad de la Diputación General de Aragón
Dictum
De artikelen 76 en 77 van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG
moeten aldus worden uitgelegd dat
zij niet in de weg staan aan een nationale regeling die aan entiteiten zonder winstoogmerk de mogelijkheid voorbehoudt om, met eerbiediging van de beginselen van bekendmaking, mededinging en transparantie, akkoorden te sluiten op basis waarvan deze entiteiten sociale of gezondheidszorgdiensten van algemeen belang verrichten in ruil voor de vergoeding van de door hen gemaakte kosten, ongeacht de geraamde waarde van deze diensten, wanneer met het gebruik van deze akkoorden wordt beoogd doelstellingen van solidariteit te verwezenlijken, zonder noodzakelijkerwijs het begrotingsevenwicht of –rendement van de verrichting van deze diensten te verbeteren ten opzichte van de regeling die algemeen van toepassing is op de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, mits
— |
ten eerste, het wettelijke en contractuele kader waarbinnen de werkzaamheid van deze entiteiten plaatsvindt daadwerkelijk bijdraagt aan de sociale doelstelling en aan het nastreven van de doelstellingen van solidariteit en kostenefficiëntie waarop deze regelgeving is gebaseerd, en |
— |
ten tweede, het transparantiebeginsel, zoals met name is gespecificeerd in artikel 75 van deze richtlijn, wordt geëerbiedigd. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/11 |
Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 24 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Veliko Tarnovo — Bulgarije) — DV / Direktor na Teritorialno podelenie na Natsionalnia osiguritelen institut — Veliko Tarnovo
(Zaak C-30/22 (1), Direktor na Teritorialno podelenie na Natsionalnia osiguritelen institut-Veliko Tarnovo)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Migrerende werknemers - Werkloosheid - Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie - Sociale zekerheid - Artikel 30 - Vaststelling van het recht op werkloosheidsuitkering - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Artikel 65, lid 2 - Onderdaan van een lidstaat die in het Verenigd Koninkrijk werkzaamheden in loondienst heeft verricht - Beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk en na het einde van de in dat akkoord vastgestelde overgangsperiode - Recht van deze onderdaan op een werkloosheidsuitkering krachtens de in die lidstaat geldende wetgeving bij terugkeer in die lidstaat)
(2023/C 271/13)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Administrativen sad Veliko Tarnovo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: DV
Verwerende partij: Direktor na Teritorialno podelenie na Natsionalnia osiguritelen institut — Veliko Tarnovo
Dictum
Artikel 65, lid 2, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012,
moet aldus worden uitgelegd dat
het niet van toepassing is op een situatie waarin een persoon aanspraak maakt op werkloosheidsuitkering bij de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar hij geen tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst heeft vervuld en waarnaar hij terugkeert na afloop van de vervulling van een tijdvak van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst in een andere staat waarin hij zijn woonplaats in de zin van die bepaling gedurende dat hele tijdvak had.
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/11 |
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 27 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent — België) — VN/Belgische Staat
(Zaak C-34/22 (1), Belgische Staat)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Vrij verrichten van diensten - Vrij verkeer van kapitaal - Beperkingen - Belastingwetgeving - Inkomstenbelasting - Belastingvrijstelling die uitsluitend geldt voor interesten die worden betaald door banken die voldoen aan bepaalde wettelijke voorwaarden - Indirecte discriminatie - Kredietinstellingen die gevestigd zijn in België en kredietinstellingen die gevestigd zijn in een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte)
(2023/C 271/14)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: VN
Verwerende partij: Belgische Staat
Dictum
Artikel 56 VWEU en artikel 36 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een belastingvrijstellingsregeling die weliswaar zonder onderscheid van toepassing is op vergoedingen van spaardeposito’s die worden aangehouden bij binnenlandse kredietinstellingen en op vergoedingen van spaardeposito’s die worden aangehouden bij buitenlandse kredietinstellingen, maar die de vrijstelling van inkomsten uit spaardeposito’s bij kredietinstellingen die gevestigd zijn in andere lidstaten van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte afhankelijk stelt van de vervulling van voorwaarden die moeten overeenkomen met de in die nationale regeling neergelegde voorwaarden, die de facto eigen zijn aan de nationale markt.
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/12 |
Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 6 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Okresný súd Prešov — Slowakije) — Rozhlas a televízia Slovenska/CI
(Zaak C-669/22 (1), Rozhlas a televízia Slovenska)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Werkingssfeer - Vermelding van de redenen waarom een uitlegging van sommige bepalingen van het Unierecht door het Hof noodzakelijk is, alsmede van het verband tussen deze bepalingen en de toepasselijke nationale wetgeving - Ontoereikende preciseringen - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)
(2023/C 271/15)
Procestaal: Slowaaks
Verwijzende rechter
Okresný súd Prešov
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Rozhlas a televízia Slovenska
Verwerende partij: CI
Dictum
Het verzoek om een prejudiciële beslissing dat door de Okresný súd Prešov (rechter in eerste aanleg Prešov, Slowakije) is ingediend bij beslissing van 8 september 2022, is kennelijk niet-ontvankelijk.
(1) Datum van indiening: 24.10.2022.
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/12 |
Hogere voorziening ingesteld op 13 januari 2023 door Autoramiksas UAB tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 10 november 2022 in zaak T-374/22, Autoramiksas / Commissie
(Zaak C-12/23 P)
(2023/C 271/16)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Autoramiksas UAB (vertegenwoordiger: G. Valentiejus, advokatas)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Bij beschikking van 19 juni 2023 heeft het Hof van Justitie (Achtste kamer) geoordeeld dat de hogere voorziening kennelijk ongegrond is en dat Autoramiksas UAB haar eigen kosten dient te dragen.
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/13 |
Hogere voorziening ingesteld op 16 februari 2023 door XH tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 19 december 2022 in zaak T-522/21, XH / Commissie
(Zaak C-91/23 P)
(2023/C 271/17)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: XH (vertegenwoordiger: K. Górny, adwokat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
Rekwirante verzoekt het Hof:
— |
de bestreden beschikking te vernietigen; |
— |
bijgevolg de vorderingen van rekwirante toe te wijzen, dat wil zeggen:
|
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirante de volgende middelen aan: kennelijke beoordelingsfout, onjuiste opvatting van het bewijsmateriaal en onjuiste rechtsopvatting. Schending van artikel 91 van het Ambtenarenstatuut (1) en artikel 270 VWEU. Schending van de punten 102 en 104 van en bijlage 2 bij de Praktische uitvoeringsbepalingen voor het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht; inbreuk op de artikelen 76, 147 en 148, lid 9, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, met betrekking tot:
— |
kennelijke beoordelingsfout en schending van de beginselen van behoorlijk bestuur en eerlijke procesvoering; |
— |
gebruik van en informatie over de adressen van rekwirante door de griffie van het Gerecht; |
— |
het nalaten om het werkelijke permanente adres van rekwirante en de verandering ervan tijdens de rechtsbijstandsprocedure te erkennen; |
— |
kennelijke beoordelingsfout; |
— |
het nalaten om rekwirantes adres te corrigeren en te regulariseren; |
— |
toezending van de correspondentie van rekwirante aan het Gerecht; |
— |
niet-aanvaarding als bewijsstukken van bewijzen van verzending van aangetekende brieven van rekwirante aan het Gerecht; |
— |
uitsluiting van de correspondentie van rekwirante uit het dossier van het Gerecht; |
— |
inhoud van de correspondentie tussen rekwirante en het Gerecht; |
— |
datum van de schorsing van de beroepstermijnen; |
— |
vermeende machtiging voor de betekening van de beschikkingen aan het tijdelijke adres van rekwirante in het buitenland waar rekwirante niet verbleef (in plaats van het permanente adres van rekwirante in België); |
— |
vermeende machtiging voor de betekening van de beschikkingen aan het tijdelijke adres van rekwirante in Polen waar rekwirante niet verbleef (in plaats van het permanente adres van rekwirante in België); |
— |
het bestaan van toeval of overmacht; |
— |
het bestaan van een verschoonbare fout; |
— |
het verstrijken van de termijn voor de indiening van een beroep |
(1) Verordening nr. 31 (E. E. G.), nr. 11 (E. G. A.) tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 1962, 45, blz. 1385).
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije (Slovenië) op 9 maart 2023 — KUBERA, trgovanje s hrano in pijačo, d.o.o. / Republiek Slovenië
(Zaak C-144/23, KUBERA)
(2023/C 271/18)
Procestaal: Sloveens
Verwijzende rechter
Vrhovno sodišče Republike Slovenije
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: KUBERA, trgovanje s hrano in pijačo, d.o.o.
Verwerende partij: Republiek Slovenië
Prejudiciële vragen
1. |
Staat artikel 267, derde alinea, VWEU in de weg aan een bepaling van het Zakon o pravdnem postopku (wetboek van burgerlijke rechtsvordering) op grond waarvan de Vrhovno sodišče (hoogste rechterlijke instantie, Slovenië), in het kader van een procedure inzake toestemming om beroep tot herziening (revizija) in te stellen, niet overgaat tot toetsing van de vraag indien uit het verzoek van een partij om het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing te verzoeken, voortvloeit dat de Vrhovno sodišče verplicht is een verzoek om een prejudiciële beslissing aan het Hof voor te leggen? |
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
2. |
Moet artikel 47 van het Handvest ten aanzien van de verplichting om rechterlijke beslissingen met redenen te omkleden, aldus worden uitgelegd dat een beslissing van processuele aard, waarbij het verzoek van een partij om toestemming te verkrijgen voor het instellen van beroep tot herziening (revizija) overeenkomstig het wetboek van burgerlijke rechtsvordering wordt afgewezen, een “rechterlijke beslissing” vormt waarin met redenen moet worden omkleed waarom het verzoek van een partij om het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing te verzoeken, niet moet worden ingewilligd in de betreffende zaak? |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bayerische Verwaltungsgerichtshof (Duitsland) op 4 april 2023 — Hauser Weinimport GmbH/Freistaat Bayern
(Zaak C-216/23, Hauser Weinimport)
(2023/C 271/19)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bayerischer Verwaltungsgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Hauser Weinimport GmbH
Verwerende partij: Freistaat Bayern
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 3, lid 4, onder c), van verordening (EU) nr. 251/2014 (1) aldus worden uitgelegd dat het begrip “alcohol” zich mede uitstrekt tot een drank die alcohol bevat en geen wijnbouwproduct is in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van verordening (EU) nr. 251/2014? |
2) |
Betekent “toevoegen” in de zin van artikel 3, lid 4, onder c), van verordening (EU) nr. 251/2014 dat het alcoholgehalte van het eindproduct ten opzichte van het volgens artikel 3, lid 4, onder a), van verordening (EU) nr. 251/2014 gebruikte wijnbouwproduct omhoog moet zijn gegaan? |
3) |
Moet, indien de vraag onder a) bevestigend wordt beantwoord, artikel 3, lid 1, eerste volzin, van verordening (EU) nr. 251/2014 juncto punt 1, onder b), ii), van bijlage I bij deze verordening aldus worden uitgelegd dat het begrip “aromatiserende voedingsmiddelen” zich uitstrekt tot een alcoholhoudende drank in de zin van de vraag onder a)? |
(1) Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad (PB 2014, L 84, blz. 14).
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Ekonomisko lietu tiesa (Letland) op 3 mei 2023 — Strafzaak tegen A, B, C, Z, F, AS Latgales Invest Holding, SIA METEOR HOLDING, METEOR Kettenfabrik GmbH, SIA Tool Industry, AS Ditton pievadķēžu rūpnīca
(Zaak C-285/23, Linte (1))
(2023/C 271/20)
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Ekonomisko lietu tiesa
Partijen in de strafzaak
A, B, C, Z, F, AS Latgales Invest Holding, SIA METEOR HOLDING, METEOR Kettenfabrik GmbH, SIA Tool Industry, AS Ditton pievadķēžu rūpnīca
In tegenwoordigheid van: Latvijas Investīciju un attīstības aģentūra
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 24, lid 1, van richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (2) aldus worden uitgelegd dat het verhoor van de beschuldigde per videoconferentie ook ziet op de situatie waarin de beschuldigde per videoconferentie vanuit zijn woonstaat deelneemt aan de behandeling van een strafzaak die in een andere lidstaat plaatsvindt? |
2) |
Moet artikel 8, lid 1, van richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (3), aldus worden uitgelegd dat het recht van de beschuldigde om aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling ook kan worden gewaarborgd doordat de beschuldigde per videoconferentie vanuit zijn woonstaat deelneemt aan de behandeling van een strafzaak die in een andere lidstaat plaatsvindt? |
3) |
Staat de situatie waarin de beschuldigde per videoconferentie vanuit zijn woonstaat deelneemt aan de behandeling van een strafzaak die in een andere lidstaat plaatsvindt, gelijk aan zijn fysieke aanwezigheid ter zitting voor de rechter van de lidstaat bij wie de zaak aanhangig is? |
4) |
Indien het antwoord op de eerste en/of de tweede vraag bevestigend luidt, kan de videoconferentie dan alleen met betrokkenheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat worden gehouden? |
5) |
Indien het antwoord op de vierde vraag ontkennend luidt, kan de rechter van de lidstaat bij wie de zaak aanhangig is, dan rechtstreeks contact opnemen met een beschuldigde die zich in een andere lidstaat bevindt en hem de link toesturen om verbinding te maken met de videoconferentie? |
6) |
Is het houden van een videoconferentie zonder betrokkenheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat daarbij onverenigbaar met het behoud van de gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht van de Unie? |
(1) Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgerichts Düsseldorf (Duitsland) op 8 mei 2023 — LS / PL
(Zaak C-291/23, Hantoch (1))
(2023/C 271/21)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgerichts Düsseldorf
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: LS
Verwerende partij: PL
Prejudiciële vraag
Moet bij de uitlegging van artikel 10 van verordening nr. 650/2012 (2) met betrekking tot de vraag of de goederen van de nalatenschap zich in de lidstaat van het aangezochte gerecht bevonden, worden uitgegaan van het tijdstip van het openvallen van de nalatenschap of van het tijdstip van het instellen van de vordering?
(1) De onderhavige zaak wordt aangeduid met een fictieve naam die niet overeenstemt met de werkelijke naam van een partij in de procedure.
(2) Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB 2012, L 201, blz. 107).
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 25 mei 2023 — DS/Pensionsversicherungsanstalt
(Zaak C-323/23, Pensionsversicherungsanstalt)
(2023/C 271/22)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberster Gerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: DS
Verwerende partij: Pensionsversicherungsanstalt
Prejudiciële vraag
Moet artikel 7 van richtlijn 2004/38/EG (1) aldus worden uitgelegd dat een economisch niet-actieve Unieburger geen recht op een socialebijstandsuitkering in de zin van richtlijn 2004/38 heeft wanneer hij meer dan drie maanden doch minder dan vijf jaar in het gastland verblijft en zijn verblijfsrecht enkel ontleent aan zijn hoedanigheid van echtgenoot [artikel 2, punt 2, onder a), van richtlijn 2004/38] van een in het gastland in loondienst werkzame Unieburger (migrerende werkneemster) [artikel 7, lid 1, onder d), van richtlijn 2004/38], maar zelf geen oorspronkelijk verblijfsrecht heeft krachtens artikel 7, lid 1, onder a), b) of c), van richtlijn 2004/38?
(1) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004, L 158, blz. 77).
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 25 mei 2023 — Sozialversicherungsanstalt der Selbständigen
(Zaak C-329/23)
(2023/C 271/23)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Sozialversicherungsanstalt der Selbständigen
Andere partijen in de procedure: Dr. W M, Bundesminister für Soziales, Gesundheit, Pflege und Konsumentenschutz
Prejudiciële vragen
1. |
Moeten in een situatie waarin een burger van de Unie tegelijkertijd in een lidstaat van de EU, in een EER-EVA-staat (Liechtenstein) en in Zwitserland werkzaam is, de Unierechtelijke regels inzake de vaststelling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving overeenkomstig verordening (EG) nr. 883/2004 (1), gelezen in samenhang met verordening (EG) nr. 987/2009 (2), worden toegepast? Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord |
2. |
Moet verordening (EG) nr. 883/2004, gelezen in samenhang met verordening (EG) nr. 987/2009, in een dergelijk geval aldus worden toegepast dat de toepasselijkheid van de socialezekerheidswetgeving afzonderlijk moet worden beoordeeld enerzijds in de verhouding tussen de EU-lidstaat en de EER-EVA-staat en anderzijds in de verhouding tussen de EU-lidstaat en Zwitserland, en er dienovereenkomstig in elk der gevallen een afzonderlijke verklaring betreffende de toepasselijke wetgeving moet worden afgegeven? |
3. |
Is er sprake van een wijziging van de “desbetreffende situatie” in de zin van artikel 87, lid 8, van verordening (EG) nr. 883/2004, wanneer de beroepsactiviteit wordt uitgebreid naar een andere staat waarop genoemde verordening van toepassing is, ook indien dit noch overeenkomstig verordening (EG) nr. 883/2004 noch overeenkomstig verordening (EEG) nr. 1408/71 (3) leidt tot een wijziging van de toepasselijke wetgeving en de omvang van deze activiteit dermate ondergeschikt is dat daarmee slechts ongeveer 3 % van het totale inkomen wordt verkregen? Is het daarbij van belang of, zoals bedoeld in de tweede vraag, de coördinatie in de bilaterale verhouding tussen de tot dusver betrokken staten enerzijds en tussen een van de tot dusver betrokken staten en de “andere” staat anderzijds afzonderlijk dient te gebeuren? |
(1) Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2009, L 284, blz. 1).
(3) Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB 1971, L 149, blz. 2).
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgerichts Frankfurt am Main (Duitsland) op 26 mei 2023 — MN / Qatar Airways
(Zaak C-335/23, Qatar Airways)
(2023/C 271/24)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Frankfurt am Main
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: MN
Verwerende partij: Qatar Airways
Prejudiciële vragen
1) |
Moet verordening (EG) nr. 261/2004 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 aldus worden uitgelegd dat de passagier in de zin van artikel 3, lid 3, eerste alternatief, van de verordening gratis reist, wanneer hij voor het ticket enkel heffingen en luchtvaartbelasting hoeft te betalen? |
2) |
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Moet verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 aldus worden uitgelegd dat er geen sprake is van een tarief dat in de zin van artikel 3, lid 3, tweede alternatief, van de verordening (indirect) voor het publiek toegankelijk is, indien de vlucht is geboekt in het kader van een actie van een luchtvaartmaatschappij die in tijd en hoeveelheid beperkt was en enkel voor een bepaalde beroepsgroep toegankelijk was? |
3) |
Indien de tweede vraag eveneens ontkennend wordt beantwoord en verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 van toepassing wordt geacht:
|
(1) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/18 |
Beroep ingesteld op 30 mei 2023 — Europese Commissie/Slowaakse Republiek
(Zaak C-341/23)
(2023/C 271/25)
Procestaal: Slowaaks
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Ioan en R. Lindenthal, gemachtigden)
Verwerende partij: Slowaakse Republiek
Conclusies
Verzoekster verzoekt het Hof:
— |
vast te stellen dat de Slowaakse Republiek in de op haar krachtens artikel 14, onder a) en b), van richtlijn 1999/31/EG (1) betreffende het storten van afvalstoffen rustende verplichtingen is tekortgeschoten doordat zij er niet voor heeft gezorgd dat met betrekking tot 11 in het verzoek genoemde stortplaatsen (Vlčie Hory, Bojná deel B en deel C — fase 1, Čadca –Podzávoz, Rajec — Šuja, Ružomberok — Biela Púť, Stortterrein TKO Zubrohlava, Hnúšťa — Kotlište, Detva — Studienec fase 2, Hontianske Tesáre, Hôrky — Pláne en Stropkov — Chotča) aanpassingsplannen en corrigerende maatregelen ter goedkeuring werden voorgelegd met het oog op het nemen van een definitieve beslissing over de verdere exploitatie van de stortplaatsen op basis van een aanpassingsplan of met het oog op het treffen van maatregelen om de stortplaatsen zo snel mogelijk te sluiten; |
— |
vast te stellen dat de Slowaakse Republiek in de op haar krachtens artikel 14, onder b), van richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen rustende verplichtingen is tekortgeschoten doordat zij er niet voor heeft gezorgd dat met betrekking tot 10 in het verzoek genoemde stortplaatsen (Stupava — Žabáreň, Bobogdány, Prietrž, Veronika Dežerice, Stortterrein KO Duslo, Šahy — Holá Stráž, Židová — Vráble, Smutná, Hnúšťa — Branzová, Veľká Ves) maatregelen werden getroffen om die stortplaatsen zo snel mogelijk te sluiten; |
— |
de Slowaakse Republiek te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Krachtens artikel 14 van richtlijn 1999/31 moet de Slowaakse Republiek maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de bestaande stortplaatsen — dat wil zeggen “stortplaatsen waarvoor een vergunning is verleend of die op het tijdstip van de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht reeds in gebruik zijn” — worden beoordeeld uit het oogpunt van de vereisten van de richtlijn en ofwel zo snel mogelijk worden gesloten ofwel in overeenstemming worden gebracht met de vereisten van de richtlijn in de loop van een overgangsperiode van acht jaar, die is verstreken op 16 juli 2009.
Krachtens artikel 14, onder a), van richtlijn 1999/31 was de Slowaakse Republiek verplicht om binnen één jaar na de inwerkingtreding van de bepalingen tot omzetting van de richtlijn ervoor te zorgen dat de exploitant van een stortplaats de bevoegde autoriteit ter goedkeuring een door hem opgesteld aanpassingsplan voorlegde met de in artikel 8 bedoelde gegevens alsmede de corrigerende maatregelen die nodig waren om te voldoen aan de voorschriften van die richtlijn, en volgens artikel 14, onder b), van richtlijn 1999/31 moesten de bevoegde autoriteiten, na de presentatie van het aanpassingsplan, op basis van dat plan en die richtlijn definitief beslissen of de exploitatie van de stortplaats al dan niet mocht worden voortgezet. Tevens moest de Slowaakse Republiek krachtens artikel 14, onder b), laatste volzin, van richtlijn 1999/31 de nodige maatregelen treffen om stortplaatsen waarvoor niet overeenkomstig artikel 8 een vergunning tot voortzetting van de exploitatie was verleend, zo spoedig mogelijk te sluiten overeenkomstig artikel 7, onder g), en artikel 13 van die richtlijn.
De Slowaakse Republiek is die verplichtingen niet nagekomen.
(1) Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB 1999, L 182, blz. 1).
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/19 |
Hogere voorziening ingesteld op 8 juni 2023 door Compagnie industrielle de la matière végétale (CIMV) tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 29 maart 2023 in zaak T-26/22, CIMV / Commissie
(Zaak C-366/23 P)
(2023/C 271/26)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Compagnie industrielle de la matière végétale (CIMV) (vertegenwoordigers: B. Le Bret, R. Rard en P. Renié, avocats)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Hof:
— |
de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond te verklaren; |
— |
het bestreden arrest te vernietigen; |
— |
de zaak zelf af te doen overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie en, primair, de vorderingen van CIMV in eerste aanleg toe te wijzen of, subsidiair, artikel 3 van het besluit van de Commissie nietig te verklaren voor zover het voorziet in gedwongen tenuitvoerlegging; |
— |
subsidiair, de zaak naar het Gerecht terug te verwijzen; |
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan:
In de eerste plaats heeft het Gerecht bij de beoordeling van de schending van het vertrouwensbeginsel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en de feiten onjuist opgevat, aangezien het had moeten vaststellen dat de Europese Commissie dit beginsel had geschonden, gelet op het gewettigd vertrouwen dat door het antwoord van de Commissie bij CIMV was gewekt.
In de tweede plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en de feiten onjuist opgevat, aangezien het had moeten oordelen dat het besluit is vastgesteld met schending van de rechten van de verdediging en het recht om te worden gehoord, gelet op het aanzienlijke tijdsverloop tussen het onderzoek van het dossier, de laatste communicatie met rekwirante en de vaststelling van het besluit.
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/20 |
Beschikking van de president van het Hof van 17 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Stuttgart — Duitsland) — PayPal (Europe) Sarl en Cie, SCA / PQ
(Zaak C-190/21 (1), PayPal)
(2023/C 271/27)
Procestaal: Duits
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/20 |
Beschikking van de president van de Tweede van het Hof van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Cottbus — Duitsland) — Stadt Frankfurt (Oder), FWA Frankfurter Wasser- en Abwassergesellschaft mbH/ Landesamt für Bergbau, Geologie en Rohstoffe
(Zaak C-723/21 (1), Stadt Frankfurt (Oder) en FWA)
(2023/C 271/28)
Procestaal: Duits
De president van de Tweede van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/21 |
Beschikking van de president van het Hof van 17 maart 2023 — Europese Commissie / Republiek Portugal
(Zaak C-651/22) (1)
(2023/C 271/29)
Procestaal: Portugees
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/21 |
Beschikking van de president van het Hof van 16 maart 2023 — Europese Commissie/ Republiek Slowakije
(Zaak C-668/22) (1)
(2023/C 271/30)
Procestaal: Slowaaks
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/22 |
Arrest van het Gerecht van 21 juni 2023 — UG / Commissie
(Zaak T-571/17 RENV) (1)
(“Openbare dienst - Arbeidscontractanten - Overeenkomst voor onbepaalde tijd - Opzegging van de overeenkomst - Artikel 47, onder c), i), RAP - Onvoldoende geschiktheid voor het ambt - Gedrag in de dienst en werkhouding die niet verenigbaar zijn met het belang van de dienst - Motiveringsplicht - Recht om te worden gehoord - Recht op ouderschapsverlof - Artikel 42 bis van het Statuut - Toepassing van de minimumeisen van richtlijnen 2010/18/EU en 2002/14/EG op ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie - Artikelen 27, 30 en 33 van het Handvest van de grondrechten - Recht op informatie en raadpleging van de werknemers - Artikel 24 ter van het Statuut - Kennelijke onjuiste beoordeling - Bescherming bij kennelijk onredelijk ontslag - Incidentele betwisting van definitieve handelingen - Niet-ontvankelijkheid - Evenredigheidsbeginsel - Misbruik van bevoegdheid - Aansprakelijkheid”)
(2023/C 271/31)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: UG (vertegenwoordiger: M. Richard, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: L. Radu Bouyon, gemachtigde)
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 270 VWEU vordert verzoekster in wezen, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van 17 oktober 2016 waarbij de Europese Commissie haar overeenkomst van arbeidscontractant heeft opgezegd en, ten tweede, vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij stelt te hebben geleden door dit besluit.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
UG en de Europese Commissie zullen hun eigen kosten dragen in de zaken die zijn ingeschreven onder de nummers T-571/17 en C-249/20 P. |
3) |
In de onder nummer T-571/17 RENV ingeschreven zaak zal UG haar eigen kosten en een derde van de kosten van de Commissie dragen. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/22 |
Arrest van het Gerecht van 14 juni 2023 — Stone Brewing/EUIPO — Molson Coors Brewing Company (UK) (STONE BREWING)
(Zaak T-200/20) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk STONE BREWING - Eerder Uniewoordmerk STONES - Relatieve weigeringsgrond - Normaal gebruik van het oudere merk - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2023/C 271/32)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Stone Brewing Co. LLC (Escondido, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Kloth, R. Briske en D. Habel, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Hanf, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Molson Coors Brewing Company (UK) Ltd (Burton Upon Trent, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: G. Orchison, advocaat, en J. Abrahams, KC)
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 31 januari 2020 (zaak R 1524/2018-4).
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Stone Brewing Co. LLC draagt haar eigen kosten en die van Molson Coors Brewing Company (UK) Ltd. |
3) |
Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) draagt zijn eigen kosten. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/23 |
Arrest van het Gerecht van 14 juni 2023 — Polwax/Commissie
(Zaak T-585/20) (1)
(“Mededinging - Concentraties - Upstreammarkt voor “slack wax” - Downstreammarkt voor paraffinewas - Besluit waarbij de concentratie verenigbaar met de interne markt en de EER-Overeenkomst wordt verklaard - Geen verplichting met betrekking tot de levering van “slack wax” - Verticale effecten - Bronafscherming”)
(2023/C 271/33)
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Polwax S.A. (Jasło, Polen) (vertegenwoordigers: E. Nessmann en G. Duda, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: N. Khan, G. Meessen en J. Szczodrowski, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Polski Koncern Naftowy Orlen S.A. (Płock, Polen) (vertegenwoordiger: M. Mataczyński, advocaat)
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 14 juli 2020 (zaak M.9014) dat is vastgesteld op grond van artikel 8, lid 2, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB 2004, L 24, blz. 1), waarbij de Europese Commissie een concentratie tussen Polski Koncern Naftowy Orlen S.A. (hierna: “Orlen”) en Grupa Lotos S.A. verenigbaar heeft verklaard met de interne markt en met artikel 57 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), mits Orlen bepaalde verbintenissen nakomt.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Polwax S.A. wordt verwezen in de kosten. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/24 |
Arrest van het Gerecht van 14 juni 2023 — Ryanair en Airport Marketing Services/Commissie
(Zaak T-79/21) (1)
(“Staatssteun - Overeenkomsten met de luchtvaartmaatschappij Ryanair en haar dochteronderneming Airport Marketing Services - Marketingdiensten - Beslissing waarbij de steun onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de terugvordering ervan wordt gelast - Voordeel - Criterium betreffende de reële behoefte - Artikelen 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten - Recht van toegang tot het dossier - Recht om te worden gehoord”)
(2023/C 271/34)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Ryanair DAC (Swords, Ierland), Airport Marketing Services Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: E. Vahida, F.-C. Laprévote, V. Blanc, S. Rating, I.-G. Metaxas-Maranghidis en D. Pérez de Lamo, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, J. Carpi Badía en C. Georgieva, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Maceroni en A.-L. Meyer, gemachtigden)
Voorwerp
Met hun beroep krachtens artikel 263 VWEU vorderen verzoeksters nietigverklaring van besluit (EU) 2020/1671 van de Commissie van 2 augustus 2019 betreffende steunmaatregel SA.47867 2018/C (ex 2017/FC) ten uitvoer gelegd door Frankrijk ten gunste van Ryanair en Airport Marketing Services (PB 2020, L 388, blz. 1).
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Ryanair DAC en Airport Marketing Services Ltd worden verwezen in hun eigen kosten alsmede in die van de Europese Commissie. |
3) |
De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/24 |
Arrest van het Gerecht van 14 juni 2023 — Covington & Burling en Van Vooren / Commissie
(Zaak T-201/21) (1)
(“Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders - Individuele standpunten van de lidstaten - Weigering van toegang - Artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1049/2001 - Uitzondering ter bescherming van het besluitvormingsproces - Comité - Verordening (EG) nr. 1925/2006”)
(2023/C 271/35)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Covington & Burling LLP (Saint-Josse-ten-Noode, België), Bart Van Vooren (Meise, België) (vertegenwoordiger: P. Diaz-Gavier, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Ehrbar en A. Spina, gemachtigden)
Voorwerp
Met hun beroep krachtens artikel 263 VWEU vorderen verzoeksters nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Europese Commissie van 12 maart 2021 en van bevestigend besluit C(2021) 2541 final van de Commissie van 7 april 2021, waarbij hun verzoek om toegang tot documenten met betrekking tot de stemmen van de lidstaten in een comitéprocedure betreffende de wijziging van bijlage III bij verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft plantensoorten die hydroxyantraceenderivaten bevatten, is afgewezen.
Dictum
1) |
Er hoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over de vordering tot nietigverklaring van het impliciete besluit tot weigering van toegang van 12 maart 2021. |
2) |
Besluit C(2021) 2541 final van de Europese Commissie van 7 april 2021 wordt nietig verklaard, voor zover daarbij de toegang wordt geweigerd tot de individuele stemmen van de lidstaten krachtens artikel 4, lid 3, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
De Commissie wordt verwezen in de kosten. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/25 |
Arrest van het Gerecht van 14 juni 2023 — Instituto Cervantes / Commissie
(Zaak T-376/21) (1)
(Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Aanbieden van taalopleidingen aan de instellingen, organen en agentschappen van de Unie - Rangschikking van een inschrijver in de cascadeprocedure - Motiveringsplicht - Via een snelkoppeling toegankelijke onderdelen van de inschrijving - Kennelijke beoordelingsfouten - Misbruik van bevoegdheid)
(2023/C 271/36)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Instituto Cervantes (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Van Nuffel d’Heynsbroeck, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: M. Ilkova, gemachtigde)
Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: I. Herranz Elizalde, gemachtigde)
Voorwerp
Met zijn beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoeker nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 19 april 2021 om perceel 3 (Spaans) van de opdracht betreffende raamovereenkomsten inzake taalopleidingen voor de instellingen, organen en agentschappen van de Europese Unie (HR/2020/OP/0014) in de eerste plaats te gunnen aan het consortium CLL Centre de Langues-Allingua en in de tweede plaats aan verzoeker.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Instituto Cervantes wordt verwezen in zijn eigen kosten alsook in de kosten van de Europese Commissie. |
3) |
Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/26 |
Arrest van het Gerecht van 21 juni 2023 — Hangzhou Dingsheng Industrial Group e.a./Commissie
(Zaak T-748/21) (1)
(“Dumping - Uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat is ingesteld op bepaald bladaluminium van oorsprong uit China tot de invoer van bepaald bladaluminium verzonden vanuit Thailand - Antiontwijkingsonderzoek - Ontwijking - Artikel 13 van verordening (EU) 2016/1036 - Voldoende bewijs - Kennelijke beoordelingsfout - Motiveringsplicht”)
(2023/C 271/37)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Hangzhou Dingsheng Industrial Group Co., Ltd (Hangzhou, China), Dingheng New Materials Co., Ltd (Rayong, Thailand), Thai Ding Li New Materials Co., Ltd (Rayong) (vertegenwoordigers: G. Coppo en G. Pregno, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: P. Němečková, gemachtigde)
Voorwerp
Met hun beroep krachtens artikel 263 VWEU vorderen verzoeksters nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2021/1474 van de Commissie van 14 september 2021 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 en uitvoeringsverordening (EU) 2017/271 is ingesteld op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van bepaald bladaluminium verzonden vanuit Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Thailand (PB 2021, L 325, blz. 6).
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Hangzhou Dingsheng Industrial Group Co., Ltd, Dingheng New Materials Co., Ltd en Thai Ding Li New Materials Co., Ltd worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/26 |
Arrest van het Gerecht van 21 juni 2023 — Ioulia and Irene Tseti Pharmaceutical Laboratories/EUIPO — Arbora & Ausonia (InterMed Pharmaceutical Laboratories eva intima)
(Gevoegde zaken T-197/22 en T-198/22) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag van de Uniebeeldmerken InterMed Pharmaceutical Laboratories eva intima - Oudere nationale en Uniewoordmerken EVAX - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)
(2023/C 271/38)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Ioulia and Irene Tseti Pharmaceutical Laboratories SA (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: C. Chrysanthis, P.-V. Chardalia en A. Vasilogamvrou, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: T. Frydendahl, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Arbora & Ausonia, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Mora Cortés, advocaat)
Voorwerp
Verzoeksters beroepen krachtens artikel 263 VWEU strekken tot vernietiging van de beslissingen van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 1 maart 2022 (zaak R 1244/2021-1) en (zaak R 1245/2021-1).
Dictum
1) |
De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 1 maart 2022 (zaak R 1244/2021-1) wordt vernietigd voor zover zij de producten “toiletpreparaten; reinigingspreparaten voor het lichaam; reinigingspreparaten” uit klasse 3, en de producten “hygiënische producten; hygiënische producten voor medisch gebruik” uit klasse 5, betreft. |
2) |
Het beroep in zaak T-197/22 wordt verworpen voor het overige. |
3) |
De beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 1 maart 2022 (zaak R 1245/2021-1) wordt vernietigd. |
4) |
In zaak T-197/22 draagt elke partij haar eigen kosten. |
5) |
In zaak T-198/22 worden het EUIPO en Arbora & Ausonia, SL verwezen in de kosten van Ioulia and Irene Tseti Pharmaceutical Laboratories SA. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/27 |
Arrest van het Gerecht van 21 juni 2023 — Rauch Furnace Technology/EUIPO — Musto et Bureau (Creuset)
(Zaak T-347/22) (1)
(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapsmodel dat een smeltkroes weergeeft - Ouder model - Nietigheidsgrond - Geen eigen karakter - Geen andere algemene indruk - Openbaarmaking van het oudere model - Artikelen 6, 7 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Bewijzen ingediend in een andere taal dan de procestaal - Artikel 29, leden 1 en 5, en artikel 81, lid 2, van verordening (EG) nr. 2245/2002 - Feiten of bewijzen die voor het eerst bij de kamer van beroep worden aangedragen - Artikel 63 van verordening nr. 6/2002”)
(2023/C 271/39)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Rauch Furnace Technology GmbH (Gmunden, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: M. Traxler, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Nicolás Gómez en D. Hanf, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Musto et Bureau Srl (Osteria Grande, Italië) (vertegenwoordiger: F. De Sanzuane, advocaat)
Voorwerp
Verzoeksters beroep krachtens artikel 263 VWEU strekt tot vernietiging van de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 29 maart 2022 (zaak R 1697/2021-3).
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Rauch Furnace Technology GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van Musto et Bureau Srl. |
3) |
Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) draagt zijn eigen kosten. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/28 |
Arrest van het Gerecht van 21 juni 2023 — International British Education XXI/EUIPO — Saint George’s School (IBE ST. GEORGE’S)
(Zaak T-438/22) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk IBE ST. GEORGE’S - Ouder nationaal beeldmerk ST. GEORGE’S SCHOOL - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)
(2023/C 271/40)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: International British Education XXI SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Saint George’s School SL (Fornells de la Selva, Spanje) (vertegenwoordiger: R. Guerras Mazón, advocaat)
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 11 mei 2022 (R 2226/2020-4).
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
International British Education XXI SL zal haar eigen kosten en die van Saint George’s School SL dragen. |
3) |
Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) zal zijn eigen kosten dragen. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/28 |
Arrest van het Gerecht van 14 juni 2023 –Corver/EUIPO (CHR ME)
(Zaak T-446/22) (1)
(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk CHR ME - Absolute nietigheidsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001”)
(2023/C 271/41)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Serge-Paul Corver (Lanaken, België) (vertegenwoordiger: C. König, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Ringelhann en M. Eberl, gemachtigden)
Voorwerp
Met zijn beroep op grond van artikel 263 VWEU vordert verzoeker gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 28 maart 2022 (zaak R 2082/2021-2).
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Serge-Paul Corver en het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) dragen hun eigen kosten. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/29 |
Arrest van het Gerecht van 21 juni 2023 — Vitromed/EUIPO — Vitromed Healthcare (VITROMED Germany)
(Zaak T-514/22) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk VITROMED Germany - Internationale inschrijving van het ouder beeldmerk VITROMED - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)
(2023/C 271/42)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Vitromed GmbH (Jena, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Linß, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Walicka en E. Nicolás Gómez, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Vitromed Healthcare (Jaipur, India) (vertegenwoordiger: S. Eble, advocaat)
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging en wijziging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 2 juni 2022 (zaak R 1670/2021-2).
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Vitromed GmbH zal haar eigen kosten en die van Vitromed Healthcare dragen. |
3) |
Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) zal zijn eigen kosten dragen. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/30 |
Beschikking van het Gerecht van 6 juni 2023 — Spreewood Distillers/EUIPO Radgonske gorice (STORK)
(Zaak T-433/22) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk STORK - Ouder nationaal woordmerk GOLDEN STORK - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)
(2023/C 271/43)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Spreewood Distillers GmbH (Schlepzig, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker en D. Mienert, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: N. Lamsters en T. Frydendahl, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Radgonske gorice d.o.o. (Gornja, Slovenië)
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 10 mei 2022 (zaak R 1782/2021-5).
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Elke partij draagt haar eigen kosten. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/30 |
Beroep ingesteld op 13 maart 2023 — Institut Jožef Stefan / Commissie
(Zaak T-134/23)
(2023/C 271/44)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Institut Jožef Stefan (Ljubljana, Slovenië) (vertegenwoordiger: A. Bochon, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het beroep ontvankelijk te verklaren; |
— |
het besluit van 3 januari 2023 van het beoordelingscomité van de Europese Commissie tot afwijzing van verzoekers voorstel met referentie EDF-2021-MCBRN-R-CBRNDIM-101075036-PANDORA, dat is ingediend in het kader van de door het Europees Defensiefonds uitgeschreven oproep tot het indienen van voorstellen EDF-2021-MCBRN-R, nietig te verklaren, op grond dat de Europese Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt, de motiveringsplicht van artikel 296 VWEU niet is nagekomen, het beginsel van behoorlijk bestuur en het recht om te worden gehoord heeft geschonden; |
— |
de Europese Commissie te verwijzen in verzoekers kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.
1. |
Kennelijke beoordelingsfout:
|
2. |
Niet-nakoming van de motiveringsplicht:
|
3. |
Schending van het beginsel van behoorlijk bestuur:
|
4. |
Schending van het recht om te worden gehoord:
|
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/32 |
Beroep ingesteld op 16 mei 2023 — WT / Commissie
(Zaak T-282/23)
(2023/C 271/45)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: WT (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het besluit van 4 augustus 2022 van het Bureau voor het beheer en de afwikkeling van de individuele rechten PMO/2 Pensioenen, houdende afwijzing van het verzoek om overdracht in de zin van artikel 11, leden 2 en 3, van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie (Ref: PMO 2, TFT IN, 2833610500, Pers. Nr: 336105), nietig te verklaren; |
— |
het besluit van het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegd gezag van 13 februari 2023, waarvan op dezelfde dag kennis is gegeven en waarbij het beroep (nr. R/496/22) is verworpen dat krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie was ingesteld tegen het besluit van 4 augustus 2022, nietig te verklaren; |
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 11, II, van bijlage VIII, bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie aangezien in de termijn van zes maanden uitsluitend wordt voorzien door uitvoeringsbepalingen en deze niet wordt opgelegd door enige wettelijke bepaling. Verzoekster voert ook een exceptie van onwettigheid in de zin van artikel 277 VWEU aan met betrekking tot de algemene uitvoeringsbepalingen, op grond dat zij in strijd zijn met hogere regels. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het begrip overmacht en van de bepalingen van financiële aard en aan schending van de zorgvuldigheidsplicht en het evenredigheidsbeginsel. Het valt niet te ontkennen dat de COVID-19 pandemie een even abnormale als onvoorspelbare gebeurtenis is, die exogene en zelfs verstorende gevolgen kan hebben voor het beheer en de planning van de dagelijkse activiteiten, waaronder, zoals in het geval van verzoekster, de indiening van een verzoek om overdracht, na de termijn van zes maanden. In feite zijn in dit geval zowel subjectieve als objectieve elementen aanwezig, waardoor overmacht kan worden ingeroepen. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/32 |
Beroep ingesteld op 24 mei 2023 — Sber / GAR
(Zaak T-290/23)
(2023/C 271/46)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Sber Vermögensverwaltungs AG (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: O. Behrends, advocaat)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
ten eerste, het besluit van de GAR van 28 juli 2022 met betrekking tot verzoeksters verzoek om toegang tot documenten nietig te verklaren; |
— |
ten tweede, het besluit van het beroepspanel van de GAR in zaak 4/2022 van 8 maart 2023 nietig te verklaren, voor zover dit besluit bezwarende conclusies voor verzoekster bevat; |
— |
ten derde, het afwijzende antwoord overeenkomstig artikel 8, lid 3, van verordening (EG) 1049/2001 (1) nietig te verklaren vijftien werkdagen na het besluit van het beroepspanel; |
— |
verweerder te verwijzen in de kosten van verzoekster. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
1. |
Onrechtmatigheid van het besluit van de GAR van 28 juli 2022 met betrekking tot verzoeksters verzoek om toegang tot documenten (“het aanvankelijke besluit”).
|
2. |
Onrechtmatigheid van het besluit van het beroepspanel om de volgende redenen.
|
3. |
Onrechtmatigheid van het afwijzende antwoord.
|
(1) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).
(2) Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014 L 225, blz. 1).
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/34 |
Beroep ingesteld op 13 juni 2023 — Meta Platforms Ireland / EDPB
(Zaak T-325/23)
(2023/C 271/47)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Meta Platforms Ireland Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: H.-G. Kamann, F. Louis, M. Braun en A. Vallery, advocaten, P. Nolan, B. Johnston, C. Monaghan, L. Joyce en D. Breatnach, Solicitors, D. McGrath, SC, en E. Egan McGrath, Barrister)
Verwerende partij: Europees Comité voor gegevensbescherming
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
“bindend besluit 1/2023 betreffende het door de Ierse toezichthoudende autoriteit voorgelegde geschil met betrekking tot doorgiften van gegevens door Meta Platforms Ireland Limited voor haar Facebook-dienst (artikel 65 AVG)”, dat op 13 april 2023 door het Europees Comité voor gegevensbescherming (hierna: “EDPB”) is vastgesteld, geheel of, subsidiair, wat de relevante onderdelen betreft, nietig te verklaren, en |
— |
verweerder te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster negen middelen aan.
1. |
Artikel 65, lid 1, onder a), AVG schendt de rechtsstaat en is in strijd met de artikelen 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”) en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), en is, als zodanig, onrechtmatig en ongeldig. |
2. |
Het EDPB heeft zijn bevoegdheid uit artikel 65 AVG overschreden. |
3. |
Het EDPB heeft het in artikel 41 van het Handvest verankerde recht op behoorlijk bestuur geschonden. |
4. |
Het EDPB heeft zich niet als een onpartijdige instantie gedragen, hetgeen in strijd is met artikel 41 van het Handvest. |
5. |
Het door het EDPB aan de DPC (Data Protection Commissioner, Ierland; commissaris gegevensbescherming) gerichte bevel om Meta Ireland te gelasten haar verwerkingen in overeenstemming te brengen met hoofdstuk V van het AVG (i) is in strijd met de beginselen “impossibilium nulla obligatio est” (niemand is rechtens tot het onmogelijke gehouden) en “ultra posse nemo obligatur” (niemand is gehouden tot het onmogelijke); (ii) is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel; (iii) heeft geen wettige rechtsgrondslag; (iv) is in strijd met artikel 45, lid 5, AVG en artikel 288, lid 4, VWEU, en (v) strookt niet met het evenredigheidsbeginsel. |
6. |
Het EDPB heeft de in artikel 16 van het Handvest verankerde vrijheid van ondernemerschap van Meta Ireland geschonden. |
7. |
Het EDPB heeft het in artikel 17 van het Handvest neergelegde eigendomsrecht van Meta Ireland geschonden. |
8. |
Het EDPB heeft de in artikel 56 VWEU neergelegde vrijheid van dienstverrichting van Meta Ireland geschonden. |
9. |
Het EDPB heeft artikel 83 AVG geschonden, alsmede verscheidene onderliggende beginselen betreffende de vaststelling van geldboeten krachtens de AVG. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/35 |
Beroep ingesteld op 16 juni 2023 — Tyczka/EUIPO (READYPACK)
(Zaak T-330/23)
(2023/C 271/48)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Tyczka GmbH (Geretsried, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Knitter, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Aanvraag voor Uniewoordmerk READYPACK — inschrijvingsaanvraag nr. 18 512 637
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 17 april 2023 in zaak R 2274/2022-1
Conclusies
Verzoekster verzoekt het Gerecht:
— |
de bestreden beslissing te vernietigen; |
— |
het EUIPO te verwijzen in de kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 7, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder c), en artikel 7, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/35 |
Beroep ingesteld op 19 juni 2023 — MPM-Quality/EUIPO — Elton Hodinářská (PRIM)
(Zaak T-333/23)
(2023/C 271/49)
Taal van het verzoekschrift: Tsjechisch
Partijen
Verzoekende partij: MPM-Quality v.o.s. (Frýdek-Místek, Tsjechië) (vertegenwoordiger: M. Kyjovský, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Elton Hodinářská a.s. (Nové Město nad Metují, Tsjechië)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij in de procedure voor het Gerecht
Betrokken merk: Uniebeeldmerk PRIM — aanvraag nr. 12 030 441
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 27 maart 2023 in gevoegde zaken R 1308/2022-2 en R 1325/2022-2
Conclusies
Verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de punten I, II, IV en V van het dictum van de bestreden beslissing te vernietigen; |
— |
EUIPO in de kosten te verwijzen. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b) van verordening 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/36 |
Beroep ingesteld op 19 juni 2023 — Next Media Project / EFCA
(Zaak T-338/23)
(2023/C 271/50)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Next Media Project, SLU (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: R. Simar en L. Trefon, advocaten)
Verwerende partij: Europees Bureau voor visserijcontrole
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het besluit van het Europees Bureau voor visserijcontrole van 8 juni 2023 waarbij het heeft besloten de offerte van Next Media Project af te wijzen, nietig te verklaren; |
— |
het Europees Bureau voor visserijcontrole te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster aan dat verweerder met zijn bestek (artikel 3.4.2 van het bijzonder bestek EFCA/2022/OP/0004) de punten 12.2 en 29.3 van bijlage 1 bij verordening 2018/1046 (1) niet in acht heeft genomen en zijn verplichtingen tot zorgvuldigheid en nauwgezetheid niet is nagekomen. Verder wordt betoogd dat verweerder ook een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.
Met het aangevoerde middel wordt beoogd aan te tonen dat de wederpartij verplicht was rekening te houden met verzoeksters offerte, aangezien deze offerte niet was aangetast door een onregelmatigheid in de zin van punt 12.2 van bijlage 1 bij verordening 2018/1046.
(1) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018 L 193, blz. 1).
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/36 |
Beschikking van het Gerecht van 12 juni 2023 — Argyraki / Commissie
(Zaak T-679/19) (1)
(2023/C 271/51)
Procestaal: Frans
De president van de tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
31.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/37 |
Beschikking van het Gerecht van 14 juni 2023 — D&G Laboratories / EUIPO — Holpindus (aleva NATURALS)
(Zaak T-28/23) (1)
(2023/C 271/52)
Procestaal: Engels
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.