ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 216

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

66e jaargang
19 juni 2023


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2023/C 216/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1

 

Gerecht

2023/C 216/02

Benoeming van de griffier

2


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2023/C 216/03

Zaak C-537/20, L Fund: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — L Fund / Finanzamt D (Prejudiciële verwijzing – Artikel 63 VWEU – Vrij verkeer van kapitaal – Vennootschapsbelasting – Belastingheffing op inkomsten uit op het grondgebied van een lidstaat gelegen onroerende goederen – Verschil in behandeling tussen ingezeten en niet-ingezeten fondsen – Vrijstelling voor uitsluitend ingezeten fondsen – Vergelijkbaarheid van situaties – Inaanmerkingneming van de belastingregeling met betrekking tot beleggers – Geen – Rechtvaardiging – Noodzaak om de samenhang van het nationale belastingstelsel te bewaren – Noodzaak om een evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten te bewaren – Geen)

3

2023/C 216/04

Zaak C-40/21, Agenția Națională de Integritate: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Timişoara — Roemenië) — T. A. C. / Agentia Națională de Integritate (ANI) (Prejudiciële verwijzing – Beschikking 2006/928/EG – Mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 15, lid 1 – Artikel 47 – Artikel 49, lid 3 – Gekozen openbare ambten – Belangenconflict – Nationale regeling op grond waarvan gekozen openbare ambten gedurende een vooraf bepaalde termijn niet mogen worden uitgeoefend – Bijkomende straf bij beëindiging van de ambtstermijn – Evenredigheidsbeginsel)

4

2023/C 216/05

Zaak C-97/21, MV — 98: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Administrativen sad — Blagoevgrad — Bulgarije) — MV — 98 / Nachalnik na otdel Operativni deynosti — Sofia v Glavna direktsia Fiskalen kontrol pri Tsentralno upravlenie na Natsionalna agentsia za prihodite [Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 273 – Niet-afgifte van een fiscale kassabon – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 50 – Ne-bis-in-idembeginsel – Cumulatie van bestuurlijke sancties van strafrechtelijke aard voor hetzelfde feit – Artikel 49, lid 3 – Evenredigheid van de straffen – Artikel 47 – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte – Omvang van de rechterlijke toetsing van de voorlopige tenuitvoerlegging van een sanctie]

5

2023/C 216/06

Zaak C-200/21, BRD Groupe Société Générale en Next Capital Solutions: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bucureşti — Roemenië) — TU, SU / BRD Groupe Société Générale SA, Next Capital Solutions Limited (Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Procedure van gedwongen tenuitvoerlegging van een leningsovereenkomst die een executoriale titel vormt – Verzet tegen de tenuitvoerlegging – Toetsing van oneerlijke bedingen – Doeltreffendheidsbeginsel – Nationale regeling op grond waarvan de executierechter het mogelijk oneerlijke karakter van een beding niet kan nagaan buiten de termijn waarbinnen de consument verzet kan aantekenen – Bestaan van een onverjaarbare vordering naar gemeen recht die de rechter ten gronde in staat stelt een dergelijke toetsing te verrichten en de opschorting van de gedwongen tenuitvoerlegging te gelasten – Voorwaarden die de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken – Vereiste dat de consument een garantie stelt voor de opschorting van de executieprocedure)

5

2023/C 216/07

Zaak C-300/21, Österreichische Post (Immateriële schade ten gevolge van de verwerking van persoonsgegevens): Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — UI/Österreichische Post AG [Prejudiciële verwijzing – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 82, lid 1 – Recht op vergoeding van schade ten gevolge van een gegevensverwerking die inbreuk maakt op deze verordening – Voorwaarden voor het recht op vergoeding – Ontoereikendheid van de enkele inbreuk op deze verordening – Noodzaak van door die inbreuk veroorzaakte schade – Vergoeding van immateriële schade als gevolg van een dergelijke verwerking – Onverenigbaarheid van een nationale regel op grond waarvan die schade slechts kan worden vergoed bij overschrijding van een drempel van ernst – Regels voor de vaststelling van schadevergoeding door de nationale rechters]

6

2023/C 216/08

Zaak C-352/21, A1 en A2 (Verzekering van een pleziervaartuig): Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret — Denemarken) — A1, A2 / I [Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Bevoegdheidsregels in verzekeringszaken – Artikel 15, punt 5 – Mogelijkheid om bij overeenkomst af te wijken van deze bevoegdheidsregels – Artikel 16, punt 5 – Richtlijn 2009/138/EG – Artikel 13, punt 27 – Begrip grote risico’s – Cascoverzekeringsovereenkomst voor een schip – Tussen de verzekeraar en de verzekerde overeengekomen forumkeuzebeding – Tegenwerpelijkheid van dat beding aan de verzekerde – Pleziervaartuig dat niet voor handelsdoeleinden wordt gebruikt]

7

2023/C 216/09

Zaak C-389/21 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 mei 2023 — Europese Centrale Bank / Crédit Lyonnais [Hogere voorziening – Economisch en monetair beleid – Prudentieel toezicht op kredietinstellingen – Verordening (EU) nr. 575/2013 – Berekening van de hefboomratio – Blootstellingsmaatstaf – Artikel 429, lid 14 – Uitsluiting van blootstellingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen – Gedeeltelijke weigering om deze uitsluitingen toe te staan – Discretionaire bevoegdheid van de Europese Centrale Bank (ECB) – Beroep tot nietigverklaring – Kennelijk onjuiste beoordeling – Rechterlijke toetsing]

8

2023/C 216/10

Zaak C-487/21, Österreichische Datenschutzbehörde en CRIF: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Oostenrijk) — F.F. / Österreichische Datenschutzbehörde [Prejudiciële verwijzing – Bescherming van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – Recht van de betrokkene om inzage te verkrijgen in hem betreffende persoonsgegevens die worden verwerkt – Artikel 15, lid 3 – Verstrekking van een kopie van de gegevens – Begrip kopie – Begrip informatie]

8

2023/C 216/11

Zaak C-492/21 P: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 27 april 2023 — Casa Regina Apostolorum della Pia Società delle Figlie di San Paolo/Europese Commissie (Hogere voorziening – Staatssteun – Diensten van gezondheidszorg – Rechtstreekse subsidies aan openbare ziekenhuizen in de regio Latium (Italië) – Besluit waarbij is vastgesteld dat geen sprake is van staatssteun – Artikelen 106 en 107 VWEU – Begrippen onderneming en economische activiteit)

9

2023/C 216/12

Zaak C-516/21, Finanzamt X, (Blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines): Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Finanzamt X / Y (Prejudiciële verwijzing – Fiscaliteit – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 135, lid 2, eerste alinea, onder c) – Uitzonderingen op de in artikel 135, lid 1, onder l), genoemde vrijstelling – Verhuur van blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines in het kader van de verpachting van een agrarische bedrijfsruimte)

10

2023/C 216/13

Zaak C-528/21, M.D. (Inreisverbod voor Hongarije): Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — M.D. / Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság Budapesti és Pest Megyei Regionális Igazgatósága (Prejudiciële verwijzing – Immigratiebeleid – Artikel 20 VWEU – Effectief genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Richtlijn 2008/115/EG – Gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven – Artikelen 5, 11 en 13 – Rechtstreekse werking – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte – Inreis- en verblijfsverbod dat is opgelegd aan een onderdaan van een derde land die familielid is van een minderjarige Europese burger – Bedreiging voor de nationale veiligheid – Niet-inaanmerkingneming van de individuele situatie van deze onderdaan van een derde land – Weigering om een rechterlijke beslissing tot opschorting van de gevolgen van dit verbod ten uitvoer te leggen – Gevolgen)

10

2023/C 216/14

Gevoegde zaken C-529/21 tot en met C-536/21 en C-732/21 tot en met C-738/21, Glavna direktsia Pozharna bezopasnost i zashtita na naselenieto (Nachtarbeid): Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 4 mei 2023 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rayonen sad — Kula — Bulgarije) — OP (C-529/21), MN (C-530/21), KL (C-531/21), IJ (C-532/21), GH (C-533/21), EF (C-534/21), CD (C-535/21), AB (C-536/21), AB (C-732/21), BC (C-733/21), CD (C-734/21), DE (C-735/21), EF (C-736/21), FG (C-737/21), GH (C-738/21) / Glavna direktsia Pozharna bezopasnost i zashtita na naselenieto kam Ministerstvo na vatreshnite raboti (Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Organisatie van de arbeidstijd – Richtlijn 2003/88/EG – Artikel 1, lid 3 – Werkingssfeer – Artikel 8 – Artikel 12 – Veiligheid en gezondheid van nachtarbeiders op het werk – Mate van bescherming van nachtarbeiders die op de aard van hun werk is afgestemd – Richtlijn 89/391/EEG – Artikel 2 – Werknemers in de publieke en in de particuliere sector – Artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Gelijke behandeling)

11

2023/C 216/15

Zaak C-537/21 P: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 27 april 2023 — PL / Europese Commissie (Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Beoordelingsrapport – Beoordelingsjaar 2017 – Onjuiste rechtsopvattingen – Onjuiste opvatting van de feiten en de bewijzen – Motiveringsgebrek)

12

2023/C 216/16

Zaak C-549/21 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 27 april 2023 — Fondazione Cassa di Risparmio di Pesaro, Montani Antaldi Srl, Fondazione Cassa di Risparmio di Fano, Fondazione Cassa di Risparmio di Jesi, Fondazione Cassa di Risparmio della Provincia di Macerata/Europese Commissie (Hogere voorziening – Artikel 268 VWEU – Artikel 340, tweede alinea, VWEU – Beroep tot schadevergoeding – Economisch en monetair beleid – Artikelen 107 en 108 VWEU – Interbancaire depositobeschermingsfonds – Voorgenomen steuninterventie – Redding van Banca delle Marche – Brieven van de Europese Commissie – Kwalificatie als staatssteun niet uitgesloten – Uitnodiging aan de nationale autoriteiten om het interventieplan mee te delen aan de Commissie – Voldoende gekwalificeerde schending van het recht van de Unie)

13

2023/C 216/17

Zaak C-628/21, Castorama Polska en Knor: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie — Polen) — TB (Prejudiciële verwijzing – Intellectuele eigendom – Richtlijn 2004/48/EG – Maatregelen, procedures en rechtsmiddelen die noodzakelijk zijn om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen – Recht op informatie – Procesbevoegdheid – Noodzaak om vooraf het bestaan van een intellectuele-eigendomsrecht vast te stellen)

13

2023/C 216/18

Zaak C-677/21, Fluvius Antwerpen: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vredegerecht te Antwerpen — België) — Fluvius Antwerpen/MX [Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Belastbare handelingen – Artikel 2, lid 1, onder a) – Begrip levering van goederen onder bezwarende titel – Artikel 9, lid 1 – Economische activiteit – Artikel 14, lid 1 en lid 2, onder a) – Goederenleveringen – Onrechtmatige afname van elektriciteit – Beginsel van btw-neutraliteit – Facturatie aan de consument van een vergoeding, inclusief de prijs van de verbruikte elektriciteit – Regionale wetgeving van een lidstaat – Belastingplichtige – Sui-generis-entiteit gemandateerd door gemeenten – Begrip publiekrechtelijk lichaam – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 13, lid 1, derde alinea, en bijlage I – Principiële belasting van de levering van elektriciteit – Begrip onbeduidende omvang van de activiteit]

14

2023/C 216/19

Zaak C-681/21, BVAEB (Bedrag van het ouderdomspensioen): Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Versicherungsanstalt öffentlich Bediensteter, Eisenbahnen und Bergbau (BVAEB) / BB (Prejudiciële verwijzing – Sociaal beleid – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Richtlijn 2000/78/EG – Verbod van discriminatie op grond van leeftijd – Ouderdomspensioen – Nationale regeling op grond waarvan een groep ambtenaren die voorheen door de nationale wettelijke regeling inzake pensioenrechten werd bevoordeeld, met terugwerkende kracht wordt gelijkgesteld met een groep ambtenaren die voorheen door diezelfde wettelijke regeling werd benadeeld)

15

2023/C 216/20

Zaak C-686/21, Legea: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — VW/SW, CQ, ET, Legea S.r.l. en Legea S.r.l./VW, SW, CQ, ET [Prejudiciële verwijzing – Merkenrecht – Eerste richtlijn (89/104/EEG) – Richtlijn (EU) 2015/2436 – Verordening (EG) nr. 40/94 – Verordening (EU) 2017/1001 – Uitsluitend recht van de houder van een merk – Merk dat toebehoort aan meerdere personen – Voorwaarden inzake de meerderheid die medehouders moeten naleven bij het verlenen en beëindigen van een licentie voor het gebruik van hun merk]

16

2023/C 216/21

Zaak C-694/21 P: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 27 april 2023 — Brunswick Bowling Products LLC, voorheen Brunswick Bowling & Billiards Corporation / Europese Commissie, Koninkrijk Zweden (Hogere voorziening – Consumentenbescherming – Richtlijn 2006/42/EG – Bescherming van de gezondheid van consumenten en werknemers ten aanzien van de risico’s die uit het gebruik van machines voortvloeien – Door het Koninkrijk Zweden vastgestelde maatregelen – Verbod op het in de handel brengen van een type kegelzetmachine en daarmee te gebruiken aanvullende set – Uit de handel nemen van machines die reeds in de handel zijn gebracht – Besluit van de Europese Commissie waarbij de maatregelen gerechtvaardigd worden verklaard)

16

2023/C 216/22

Zaak C-705/21, AxFina Hungary: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Győri Ítélőtábla — Hongarije) — MJ/AxFina Hungary Zrt. (Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Artikelen 6 en 7 – Leningsovereenkomsten in vreemde valuta – Rechtsgevolgen van de ongeldigverklaring van een leningsovereenkomst wegens het oneerlijke karakter van een beding in die overeenkomst – Contractueel beding dat het wisselkoersrisico bij de consument legt)

17

2023/C 216/23

Zaak C-782/21 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 27 april 2023 — Aeris Invest Sàrl / Europese Centrale Bank, Europese Commissie, Banco Santander, SA (Hogere voorziening – Toegang tot documenten van de instellingen van de Europese Unie – Besluit 2004/258/EG – Verzoek om toegang tot bepaalde documenten met betrekking tot de vaststelling van een afwikkelingregeling voor Banco Popular Español SA – Weigering om toegang te verlenen – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)

18

2023/C 216/24

Zaak C-60/22, Bundesrepublik Deutschland (Gerechtelijke elektronische postbus): Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Wiesbaden — Duitsland) — UZ / Bundesrepublik Deutschland [Prejudiciële verwijzing – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 5 – Beginselen inzake verwerking – Verantwoordelijkheid voor de verwerking – Artikel 6 – Rechtmatigheid van de verwerking – Door een overheidsinstantie opgesteld elektronisch dossier betreffende een asielverzoek – Doorzending aan de bevoegde nationale rechterlijke instantie via een elektronische postbus – Schending van de artikelen 26 en 30 – Geen regeling met betrekking tot de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de verwerking en het bijhouden van het register van de verwerkingsactiviteiten – Gevolgen – Artikel 17, lid 1 – Recht op gegevenswissing (recht op vergetelheid) – Artikel 18, lid 1 – Recht op beperking van de verwerking – Begrip onrechtmatige verwerking – Inaanmerkingneming van het elektronisch dossier door een nationale rechterlijke instantie – Geen toestemming van de betrokkene]

18

2023/C 216/25

Zaak C-78/22, ALD Automotive: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrchní soud v Praze — Tsjechië) — ALD Automotive s.r.o. / DY, handelend als curator van de failliete boedel van schuldenares GEDEM-STAV a.s. (Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2011/7/EU – Bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties – Artikel 6 – Vast minimumbedrag van 40 EUR als schadeloosstelling voor invorderingskosten van de schuldeiser – Betalingsachterstanden inzake duurovereenkomsten – Vaste schadeloosstelling voor elke betalingsachterstand – Verplichting om volle werking te verlenen aan het Unierecht – Verplichting tot een uitlegging overeenkomstig het Unierecht – Algemene beginselen van nationaal privaatrecht)

19

2023/C 216/26

Zaak C-99/22, Kapniki A. Michailidis: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Kapniki A. Michailidis AE / OPEKEPE, Organismos Pliromon kai Elenchou Koinotikon Enischiseon Prosanatolismou kai Engyiseon, Ypourgos Agrotikis Anaptyxis kai Trofimon [Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Verordening (EEG) nr. 2062/92 – Artikel 3, lid 3 – Geldigheid – Gemeenschappelijke ordening van de markten – Ruwe tabak – Premiebedragen voor kopers van tabaksbladeren – Vermindering van deze premiebedragen naargelang van de hoeveelheid tabak van een lagere klasse, categorie of kwaliteit – Verbod van terugwerkende kracht en bescherming van het gewettigd vertrouwen]

20

2023/C 216/27

Zaak C-100/22 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 4 mei 2023 — KY/Hof van justitie van de Europese Unie (Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie – Artikel 77 – Pensioen – Artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij dit Statuut – Overdracht van nationale pensioenrechten naar de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie – Extra pensioenjaren – Artikel 2 van bijlage VIII bij het Statuut – Berekening van het pensioen – Artikel 77, vierde alinea, van dit Statuut – Regel van het minimum van levensonderhoud – Teruggaafverzoek met betrekking tot een deel van de overgedragen pensioenrechten dat niet is begrepen in het bedrag van het Uniepensioen – Ongerechtvaardigde verrijking)

21

2023/C 216/28

Zaak C-127/22, Balgarska telekomunikatsionna kompania: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Balgarska telekomunikatsionna kompania EAD / Direktor na Direktsia Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika — Sofia [Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 185 – Herziening van de aftrek van voorbelasting – Afgedankte goederen – Latere verkoop als afval – Naar behoren bewezen en aangetoonde vernietiging of verwijdering]

21

2023/C 216/29

Zaak C-484/22, Bundesrepublik Deutschland (Terugkeer van een minderjarige zonder zijn ouders): Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 15 februari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Bundesrepublik Deutschland/GS, vertegenwoordigd door zijn ouders [Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Immigratiebeleid – Terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van een derde land – Richtlijn 2008/115/EG – Artikel 5, onder a) en b) – Ten aanzien van een derdelander vastgesteld terugkeerbesluit – Minderjarige derdelander die in geval van terugkeer wordt gescheiden van zijn ouders – Belang van het kind – Recht op eerbiediging van het gezinsleven]

22

2023/C 216/30

Zaak C-306/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 8 mei 2022 door Nigar Kirimova tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 9 maart 2022 in zaak T-727/20, Kirimova / EUIPO

23

2023/C 216/31

Zaak C-5/23 P: Hogere voorziening ingesteld op 5 januari 2023 door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 26 oktober 2022 in zaak T-298/20, KD / EUIPO

23

2023/C 216/32

Zaak C-129/23: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Republiek Tsjechië) op 3 maart 2023 — BG Technik cs/Generální ředitelství cel

24

2023/C 216/33

Zaak C-175/23, Obshtina Svishtov: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Administrativen sad Veliko Tarnovo (Bulgarije) op 21 maart 2023 — Obshtina Svishtov/Rakovoditel na Upravlyavashtia organ na Operativna programa Regioni v rastezh 2014 2020

25

2023/C 216/34

Zaak C-188/23, Conti 11. Container Schiffahrt: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht München (Duitsland) op 23 maart 2023 — Land Niedersachsen / Conti 11. Container Schiffahrts-GmbH & Co. KG MS MSC Flaminia

25

2023/C 216/35

Zaak C-189/23, Consorzio Nazionale Servizi: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 maart 2023 — Consorzio Nazionale Servizi Società Cooperativa/Consip

26

2023/C 216/36

Zaak C-213/23: Beroep ingesteld op 31 maart 2023 — Europese Commissie tegen Koninkrijk der Nederlanden

27

2023/C 216/37

Zaak C-215/23: Beroep ingesteld op 31 maart 2023 — Europese Commissie tegen Koninkrijk België

27

2023/C 216/38

Zaak C-226/23, Consorzio Leonardo Servizi e Lavori: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 5 april 2023 — Consorzio Leonardo Servizi e Lavori Società Cooperativa Consortile Stabile, PH Facility Srl / Consip SpA

28

2023/C 216/39

Zaak C-233/23, Alphabet e.a.: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 13 april 2023 — Alphabet Inc., Google LLC, Google Italy Srl / Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato

29

2023/C 216/40

Zaak C-240/23, Herbaria Kräuterparadies: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 17 april 2023 — Herbaria Kräuterparadies GmbH / Freistaat Bayern

30

2023/C 216/41

Zaak C-261/23 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 april 2023 door Hengshi Egypt Fiberglass Fabrics SAE en Jushi Egypt for Fiberglass Industry SAE tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer, uitgebreid) van 1 maart 2023 in zaak T-301/20, Hengshi Egypt Fiberglass Fabrics en Jushi Egypt for Fiberglass Industry/Commissie

30

2023/C 216/42

Zaak C-262/23 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 april 2023 door UPL Europe Ltd en Indofil Industries (Netherlands) BV tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 15 februari 2023 in zaak T-742/20, UPL Europe en Indofil Industries (Netherlands)/Commissie

32

2023/C 216/43

Zaak C-269/23 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 april 2023 door Hengshi Egypt Fiberglass Fabrics SAE en Jushi Egypt for Fiberglass Industry SAE tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer — uitgebreid) van 1 maart 2023 in zaak T-480/20, Hengshi Egypt Fiberglass Fabrics en Jushi Egypt for Fiberglass Industry / Commissie

33

2023/C 216/44

Zaak C-271/23: Beroep ingesteld op 27 april 2023 — Europese Commissie / Hongarije

34

2023/C 216/45

Zaak C-272/23 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 april 2023 door Jushi Egypt for Fiberglass Industry SAE tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer — uitgebreid) van 1 maart 2023 in zaak T-540/20, Jushi Egypt for Fiberglass Industry/Commissie

35

2023/C 216/46

Zaak C-780/21 P: Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 16 februari 2023 — Oriol Junqueras i Vies/Europees Parlement, interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Koninkrijk Spanje

37

2023/C 216/47

Zaak C-824/21 P: Beschikking van de president van het Hof van 16 februari 2023 — Oriol Junqueras i Vies/Europees Parlement, interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Koninkrijk Spanje

37

 

Gerecht

2023/C 216/48

Zaak T-20/18: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — CV / Commissie (Openbare dienst – Ambtenaren – Sociale zekerheid – Artikel 73 van het Statuut – Gemeenschappelijke regeling voor de verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten – Beroepsziekte – Medische commissie – Artikel 22 – Weigering om een ziekte als beroepsziekte te erkennen – Regelmatigheid van de precontentieuze procedure – Motiveringsplicht)

38

2023/C 216/49

Zaak T-557/20: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — GAR / EDPS [Bescherming van persoonsgegevens – Procedure voor het toekennen van compensatie aan aandeelhouders en crediteuren na de afwikkeling van een bank – Besluit van de EDPS waarbij wordt vastgesteld dat de GAR zijn verplichtingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens heeft geschonden – Artikel 15, lid 1, onder d), van verordening (EU) 2018/1725 – Begrip persoonsgegevens – Artikel 3, punt 1, van verordening 2018/1725 – Recht van toegang tot het dossier]

38

2023/C 216/50

Zaak T-54/21: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — OHB System / Commissie (Overheidsopdrachten voor diensten – Aanbestedingsprocedure – Concurrentiegerichte dialoog – Levering van Galileo-overgangssatellieten – Afwijzing van de offerte van een inschrijver – Uitsluitingscriteria – Ernstige beroepsfout van een inschrijver – Geen definitieve rechterlijke beslissing of definitief administratief besluit – Voorlegging aan de in artikel 143 van het Financieel Reglement bedoelde instantie – Gelijke behandeling – Abnormaal lage offerte – Kennelijk onjuiste beoordeling)

39

2023/C 216/51

Zaak T-546/21: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Rochem Group AG/EUIPO — Rochem Marine (R.T.S ROCHEM Technical Services) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk R.T.S. ROCHEM Technical Services – Ouder nationaal beeldmerk ROCHEM MARINE – Relatieve nietigheidsgrond – Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk – Artikelen 15 en 57, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikelen 18 en 64, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001]]

40

2023/C 216/52

Zaak T-547/21: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Rochem Group AG/EUIPO — Rochem Marine (R.T.S. Rochem Technical Services) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk R.T.S. Rochem Technical Services – Ouder nationaal beeldmerk ROCHEM MARINE – Relatieve nietigheidsgrond – Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk – Artikelen 15 en 57, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikelen 18 en 64, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001]]

40

2023/C 216/53

Zaak T-548/21: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Rochem Group/EUIPO — Rochem Marine (ROCHEM) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Woordmerk ROCHEM – Ouder nationaal beeldmerk ROCHEM MARINE – Relatieve nietigheidsgrond – Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk – Artikelen 15 en 57, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikelen 18 en 64, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001]]

41

2023/C 216/54

Zaak T-549/21: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Rochem Group/EUIPO — Rochem Marine (ROCHEM) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Beeldmerk ROCHEM – Ouder nationaal beeldmerk ROCHEM MARINE – Relatieve nietigheidsgrond – Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk – Artikelen 15 en 57, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikelen 18 en 64, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001]]

42

2023/C 216/55

Zaak T-681/21: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Alves Casas/ EUIPO — Make-Up Art Cosmetics (mccosmetics NY) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk mccosmetics NY – Ouder Uniebeeldmerk MAC MAKE-UP ART COSMETICS – Relatieve weigeringsgronden – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Afbreuk aan de reputatie – Artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001)

42

2023/C 216/56

Zaak T-757/21: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Grillküche/EUIPO — Targa (Grillapparaat) [Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een grillapparaat weergeeft – Openbaarmaking van het oudere model – Artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 6/2002]

43

2023/C 216/57

Zaak T-794/21: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Wenz Kunststoff/EUIPO — Mouldpro (MOULDPRO) (Uniemerk – Procedure tot vervallenverklaring – Uniewoordmerk MOULDPRO – Normaal gebruik van het merk – Wijze van gebruik – Gebruik voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven – Artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 – Gewettigd vertrouwen)

43

2023/C 216/58

Zaak T-35/22: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Kaminski/ EUIPO — Polfarmex (SYRENA) (Uniemerk – Procedure tot vervallenverklaring – Uniewoordmerk SYRENA – Toepassing van de wet in de tijd – Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep – Gezag van gewijsde – Artikel 15, lid 1, en artikel 51, lid 1, onder a), en lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 18, lid 1, en artikel 58, lid 1, onder a), en lid 2, van verordening (EU) 2017/1001] – Normaal gebruik binnen de Unie – Motiveringsplicht – Artikel 94, lid 1, eerste volzin, van verordening 2017/1001)

44

2023/C 216/59

Zaak T-147/22: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Pinar Kuruyemiş Gida Ve Ihtiyaç Maddeleri Sanayi Ticaret/EUIPO — Yadex International (pinar KURUYEMIŞ) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk pinar KURUYEMIŞ – Ouder Duits woordmerk PINAR – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Recht om te worden gehoord – Artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001 – Schorsing van de procedure – Artikel 71, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625]

45

2023/C 216/60

Zaak T-148/22: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Pinar Kuruyemiş Gida Ve Ihtiyaç Maddeleri Sanayi Ticaret/EUIPO — Yadex International (pinar KURUYEMIŞ) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk pinar KURUYEMIŞ – Ouder Duits woordmerk PINAR – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Recht om te worden gehoord – Artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001 – Schorsing van de procedure – Artikel 71, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625]

45

2023/C 216/61

Zaak T-153/22: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Volkswagen/EUIPO — XTG (XTG) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk XTG – Ouder Uniewoordmerk GTX – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

46

2023/C 216/62

Zaak T-154/22: Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Volkswagen/EUIPO — XTG (XTG) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk XTG – Ouder Uniewoordmerk GTX – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

47

2023/C 216/63

Zaak T-138/23: Beroep ingesteld op 13 maart 2023 — Semmelweis Egyetem/Raad

47

2023/C 216/64

Zaak T-174/23: Beroep ingesteld op 31 maart 2023 — Willemsen/Commissie

49

2023/C 216/65

Zaak T-207/23: Beroep ingesteld op 21 april 2023 — Sta Grupa/EUIPO — Axis (VAPIX)

50

2023/C 216/66

Zaak T-208/23: Beroep ingesteld op 21 april 2023 — Clofor/EUIPO — Sitges Alonso (Palen)

50

2023/C 216/67

Zaak T-209/23: Beroep ingesteld op 21 april 2023 — Yadex International/EUIPO — Armada Gida (doyum)

51

2023/C 216/68

Zaak T-210/23: Beroep ingesteld op 23 april 2023 — Azienda Agricola F.lli Buccelletti/EUIPO — Sunservice (Plantenstaken)

52

2023/C 216/69

Zaak T-213/23: Beroep ingesteld op 24 april 2023 — EFFAS/EUIPO — CFA Institute (CEFA Certified European Financial Analyst)

53

2023/C 216/70

Zaak T-219/23: Beroep ingesteld op 26 april 2023 — Bategu Gummitechnologie / Commissie

53

2023/C 216/71

Zaak T-225/23: Beroep ingesteld op 2 mei 2023 — Debonair Trading Internacional/EUIPO — Lea Nature Services (LEA NATURE SO’BIO ETIC)

54

2023/C 216/72

Zaak T-229/23: Beroep ingesteld op 2 mei 2023 — Bonami.CZ/EUIPO — Roval Print (bonami)

55


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2023/C 216/01)

Laatste publicatie

PB C 205 van 12.6.2023

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 189 van 30.5.2023

PB C 173 van 15.5.2023

PB C 164 van 8.5.2023

PB C 155 van 2.5.2023

PB C 134 van 17.4.2023

PB C 127 van 11.4.2023

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


Gerecht

19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/2


Benoeming van de griffier

(2023/C 216/02)

Op 30 april 2023 heeft Emmanuel Coulon, griffier van het Gerecht van de Europese Unie, zijn functie neergelegd. Vittorio Di Bucci, die bij besluit van het Gerecht van 26 april 2023 overeenkomstig artikel 254, vierde alinea, VWEU en artikel 32 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht tot griffier is benoemd, heeft op 5 juni 2023 de eed afgelegd en is in functie getreden voor een periode van zes jaar tot en met 4 juni 2029.


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — L Fund / Finanzamt D

(Zaak C-537/20 (1), L Fund)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 63 VWEU - Vrij verkeer van kapitaal - Vennootschapsbelasting - Belastingheffing op inkomsten uit op het grondgebied van een lidstaat gelegen onroerende goederen - Verschil in behandeling tussen ingezeten en niet-ingezeten fondsen - Vrijstelling voor uitsluitend ingezeten fondsen - Vergelijkbaarheid van situaties - Inaanmerkingneming van de belastingregeling met betrekking tot beleggers - Geen - Rechtvaardiging - Noodzaak om de samenhang van het nationale belastingstelsel te bewaren - Noodzaak om een evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten te bewaren - Geen)

(2023/C 216/03)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: L Fund

Verwerende partij: Finanzamt D

in tegenwoordigheid van: Bundesministerium der Finanzen,

Dictum

Artikel 63 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die niet-ingezeten gespecialiseerde vastgoedfondsen voor de onroerende inkomsten die zij op het grondgebied van die lidstaat ontvangen, beperkt aan vennootschapsbelasting onderwerpt, terwijl ingezeten gespecialiseerde vastgoedfondsen van die belasting zijn vrijgesteld.


(1)  PB C 19 van 18.1.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Timişoara — Roemenië) — T. A. C. / Agentia Națională de Integritate (ANI)

(Zaak C-40/21 (1), Agenția Națională de Integritate)

(Prejudiciële verwijzing - Beschikking 2006/928/EG - Mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 15, lid 1 - Artikel 47 - Artikel 49, lid 3 - Gekozen openbare ambten - Belangenconflict - Nationale regeling op grond waarvan gekozen openbare ambten gedurende een vooraf bepaalde termijn niet mogen worden uitgeoefend - Bijkomende straf bij beëindiging van de ambtstermijn - Evenredigheidsbeginsel)

(2023/C 216/04)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Timişoara

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: T. A. C.

Verwerende partij: Agentia Națională de Integritate (ANI)

Dictum

1)

Artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een nationale regeling die een persoon van wie is vastgesteld dat hij ondanks het bestaan van een belangenconflict een gekozen openbaar ambt heeft uitgeoefend, na een administratieve procedure verbiedt om gedurende een vooraf bepaalde periode van drie jaar enig gekozen openbaar ambt uit te oefenen, wanneer dat verbod niet strafrechtelijk van aard is.

2)

Het evenredigheidsbeginsel moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan iemand ten aanzien van wie een belangenconflict is gebleken in de uitoefening van een gekozen openbaar ambt, een verbod krijgt opgelegd om gedurende een vooraf bepaalde periode van drie jaar enig gekozen openbaar ambt uit te oefenen, mits de toepassing van deze regeling met inaanmerkingneming van alle relevante omstandigheden leidt tot het opleggen van een sanctie die evenredig is aan de ernst van de bestrafte inbreuk, rekening houdend met de doelstelling om de integriteit en de transparantie in de uitoefening van openbare functies en ambten te waarborgen en institutionele corruptie te voorkomen. Dat zou niet het geval zijn wanneer bij wijze van uitzondering de vastgestelde onrechtmatige gedraging vanuit het oogpunt van die doelstelling niet ernstig is, terwijl de gevolgen van deze maatregel voor de persoonlijke, professionele en economische omstandigheden van de betrokkene bijzonder ingrijpend zijn.

3)

Artikel 15, lid 1, van het Handvest moet aldus worden uitgelegd dat het recht om na democratische verkiezingen een gekozen ambt zoals dat van burgemeester uit te oefenen, niet onder deze bepaling valt.

4)

Artikel 47 van het Handvest moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan iemand ten aanzien van wie een belangenconflict is gebleken in de uitoefening van een gekozen openbaar ambt, een verbod krijgt opgelegd om gedurende een vooraf bepaalde periode van drie jaar enig gekozen openbaar ambt uit te oefenen, mits de betrokkene de rechtmatigheid van het beoordelingsrapport waarin de betreffende constatering is gedaan en de op basis van dat rapport opgelegde sanctie, waaronder ook de evenredigheid daarvan, daadwerkelijk kan betwisten.


(1)  PB C 289, van 19.7.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Administrativen sad — Blagoevgrad — Bulgarije) — MV — 98 / Nachalnik na otdel “Operativni deynosti” — Sofia v Glavna direktsia “Fiskalen kontrol” pri Tsentralno upravlenie na Natsionalna agentsia za prihodite

(Zaak C-97/21 (1), MV — 98)

(Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 273 - Niet-afgifte van een fiscale kassabon - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 50 - Ne-bis-in-idembeginsel - Cumulatie van bestuurlijke sancties van strafrechtelijke aard voor hetzelfde feit - Artikel 49, lid 3 - Evenredigheid van de straffen - Artikel 47 - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte - Omvang van de rechterlijke toetsing van de voorlopige tenuitvoerlegging van een sanctie)

(2023/C 216/05)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad — Blagoevgrad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MV — 98

Verwerende partij: Nachalnik na otdel “Operativni deynosti” — Sofia v Glavna direktsia “Fiskalen kontrol” pri Tsentralno upravlenie na Natsionalna agentsia za prihodite

Dictum

Artikel 273 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan aan een belastingplichtige voor een en dezelfde overtreding van een belastingverplichting en na afloop van afzonderlijke en zelfstandige procedures maatregelen als een vermogenssanctie en de verzegeling van een bedrijfsruimte kunnen worden opgelegd, tegen welke maatregelen beroep openstaat bij verschillende rechterlijke instanties, voor zover deze regeling niet zorgt voor een coördinatie van de procedures waardoor de extra last van de cumulatie van die maatregelen tot het strikt noodzakelijke kan worden beperkt en die regeling niet kan waarborgen dat de zwaarte van alle opgelegde sancties overeenstemt met de ernst van de overtreding in kwestie.


(1)  PB C 163 van 3.5.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/5


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bucureşti — Roemenië) — TU, SU / BRD Groupe Société Générale SA, Next Capital Solutions Limited

(Zaak C-200/21 (1), BRD Groupe Société Générale en Next Capital Solutions)

(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de consument - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Procedure van gedwongen tenuitvoerlegging van een leningsovereenkomst die een executoriale titel vormt - Verzet tegen de tenuitvoerlegging - Toetsing van oneerlijke bedingen - Doeltreffendheidsbeginsel - Nationale regeling op grond waarvan de executierechter het mogelijk oneerlijke karakter van een beding niet kan nagaan buiten de termijn waarbinnen de consument verzet kan aantekenen - Bestaan van een onverjaarbare vordering naar gemeen recht die de rechter ten gronde in staat stelt een dergelijke toetsing te verrichten en de opschorting van de gedwongen tenuitvoerlegging te gelasten - Voorwaarden die de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken - Vereiste dat de consument een garantie stelt voor de opschorting van de executieprocedure)

(2023/C 216/06)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Bucureşti

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: TU, SU

Verwerende partij: BRD Groupe Société Générale SA, Next Capital Solutions Limited

Dictum

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

moet aldus worden uitgelegd dat

zij zich verzet tegen een bepaling van nationaal recht op grond waarvan de executierechter bij wie buiten de in die bepaling gestelde termijn van 15 dagen verzet is aangetekend tegen de gedwongen tenuitvoerlegging van een tussen een consument en een verkoper gesloten overeenkomst die een executoriale titel vormt, niet ambtshalve of op verzoek van de consument het oneerlijke karakter van de bedingen van die overeenkomst kan beoordelen, terwijl die consument daarnaast over een beroep ten gronde beschikt waarmee hij de rechter bij wie dat beroep aanhangig is, overeenkomstig een andere bepaling van dat nationale recht, kan verzoeken een dergelijke toetsing te verrichten en de opschorting van de gedwongen tenuitvoerlegging in afwachting van de uitspraak op dat beroep te gelasten, aangezien die opschorting slechts mogelijk is door het stellen van een garantie waarvan het bedrag de consument ervan kan weerhouden een dergelijk beroep in te stellen en te handhaven, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. Wanneer de nationale wettelijke regeling niet in overeenstemming met de vereisten van deze richtlijn kan worden uitgelegd en toegepast, is de nationale rechter bij wie verzet is aangetekend tegen de gedwongen tenuitvoerlegging van een dergelijke overeenkomst verplicht om ambtshalve te onderzoeken of de bedingen ervan oneerlijk zijn, waarbij hij zo nodig alle nationale bepalingen die zich tegen een dergelijk onderzoek verzetten buiten toepassing moet laten.


(1)  PB C 320 van 9.8.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — UI/Österreichische Post AG

[Zaak C-300/21 (1), Österreichische Post (Immateriële schade ten gevolge van de verwerking van persoonsgegevens)]

(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens - Verordening (EU) 2016/679 - Artikel 82, lid 1 - Recht op vergoeding van schade ten gevolge van een gegevensverwerking die inbreuk maakt op deze verordening - Voorwaarden voor het recht op vergoeding - Ontoereikendheid van de enkele inbreuk op deze verordening - Noodzaak van door die inbreuk veroorzaakte schade - Vergoeding van immateriële schade als gevolg van een dergelijke verwerking - Onverenigbaarheid van een nationale regel op grond waarvan die schade slechts kan worden vergoed bij overschrijding van een drempel van ernst - Regels voor de vaststelling van schadevergoeding door de nationale rechters)

(2023/C 216/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UI

Verwerende partij: Österreichische Post AG

Dictum

1)

Artikel 82, lid 1, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming),

moet aldus worden uitgelegd dat

een inbreuk op de bepalingen van deze verordening op zich niet volstaat voor de toekenning van een recht op schadevergoeding.

2)

Artikel 82, lid 1, van verordening 2016/679

moet aldus worden uitgelegd dat

deze bepaling zich verzet tegen een nationale regel of praktijk op grond waarvan immateriële schade in de zin van die bepaling slechts kan worden vergoed indien de door de betrokkene geleden schade een bepaalde mate van ernst bereikt.

3)

Artikel 82 van verordening 2016/679

moet aldus worden uitgelegd dat

de nationale rechters bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding die op grond van het in dit artikel verankerde recht op schadevergoeding verschuldigd is, de interne regels van elke lidstaat inzake de omvang van de geldelijke schadevergoeding moeten toepassen, voor zover de Unierechtelijke beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid in acht worden genomen.


(1)  PB C 320 van 9.8.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/7


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret — Denemarken) — A1, A2 / I

[Zaak C-352/21 (1), A1 en A2 (Verzekering van een pleziervaartuig)]

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Bevoegdheidsregels in verzekeringszaken - Artikel 15, punt 5 - Mogelijkheid om bij overeenkomst af te wijken van deze bevoegdheidsregels - Artikel 16, punt 5 - Richtlijn 2009/138/EG - Artikel 13, punt 27 - Begrip “grote risico’s” - Cascoverzekeringsovereenkomst voor een schip - Tussen de verzekeraar en de verzekerde overeengekomen forumkeuzebeding - Tegenwerpelijkheid van dat beding aan de verzekerde - Pleziervaartuig dat niet voor handelsdoeleinden wordt gebruikt)

(2023/C 216/08)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Østre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A1, A2

Verwerende partij: I

Dictum

Artikel 15, punt 5, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gelezen in samenhang met artikel 16, punt 5, van deze verordening,

moet aldus worden uitgelegd dat

het niet van toepassing is op een cascoverzekeringsovereenkomst voor een pleziervaartuig dat niet wordt gebruikt voor handelsdoeleinden.


(1)  PB C 320 van 9.8.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/8


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 mei 2023 — Europese Centrale Bank / Crédit Lyonnais

(Zaak C-389/21 P) (1)

(Hogere voorziening - Economisch en monetair beleid - Prudentieel toezicht op kredietinstellingen - Verordening (EU) nr. 575/2013 - Berekening van de hefboomratio - Blootstellingsmaatstaf - Artikel 429, lid 14 - Uitsluiting van blootstellingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen - Gedeeltelijke weigering om deze uitsluitingen toe te staan - Discretionaire bevoegdheid van de Europese Centrale Bank (ECB) - Beroep tot nietigverklaring - Kennelijk onjuiste beoordeling - Rechterlijke toetsing)

(2023/C 216/09)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: F. Bonnard, M. Ioannidis, R. Ugena en C. Zilioli, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Crédit Lyonnais (vertegenwoordigers: A. Champsaur en A. Delors, advocaten)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 14 april 2021, Crédit Lyonnais/ECB (T-504/19, EU:T:2021:185), wordt vernietigd voor zover daarbij het eerste onderdeel van het derde middel van het beroep in eerste aanleg is aanvaard, het derde onderdeel van het eerste middel van dat beroep gedeeltelijk is toegewezen, en besluit ECB-SSM-2019-FRCAG-39 van de Europese Centrale Bank (ECB) nietig is verklaard voor zover daarbij is geweigerd 34 % van de blootstellingen van Crédit Lyonnais met betrekking tot de Caisse des dépôts et consignations voor de berekening van haar hefboomratio buiten de blootstellingsmaatstaf te houden.

2)

Het beroep dat Crédit Lyonnais in zaak T-504/19 heeft ingesteld in eerste aanleg wordt afgewezen.

3)

Crédit Lyonnais wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 320 van 9.8.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/8


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Oostenrijk) — F.F. / Österreichische Datenschutzbehörde

(Zaak C-487/21 (1), Österreichische Datenschutzbehörde en CRIF)

(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van persoonsgegevens - Verordening (EU) 2016/679 - Recht van de betrokkene om inzage te verkrijgen in hem betreffende persoonsgegevens die worden verwerkt - Artikel 15, lid 3 - Verstrekking van een kopie van de gegevens - Begrip “kopie” - Begrip “informatie”)

(2023/C 216/10)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: F.F.

Verwerende partij: Österreichische Datenschutzbehörde

in tegenwoordigheid van: CRIF GmbH

Dictum

1)

Artikel 15, lid 3, eerste volzin, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)

moet aldus worden uitgelegd dat

het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke een kopie te verkrijgen van de persoonsgegevens die worden verwerkt, inhoudt dat aan de betrokkene een getrouwe en begrijpelijke reproductie van al deze gegevens moet worden gegeven. Dit recht omvat het recht om een kopie te verkrijgen van uittreksels van documenten of zelfs van volledige documenten of databankuittreksels die onder meer die gegevens bevatten, indien de verstrekking van een dergelijke kopie onontbeerlijk is om de betrokkene in staat te stellen de hem bij deze verordening verleende rechten daadwerkelijk uit te oefenen, waarbij moet worden benadrukt dat daarbij ook rekening moet worden gehouden met de rechten en vrijheden van anderen.

2)

Artikel 15, lid 3, derde volzin, van verordening 2016/679

moet aldus worden uitgelegd dat

het daarin bedoelde begrip “informatie” uitsluitend betrekking heeft op persoonsgegevens waarvan de verwerkingsverantwoordelijke een kopie moet verstrekken op grond van de eerste volzin van dat lid.


(1)  PB C 431 van 25.10.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/9


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 27 april 2023 — Casa Regina Apostolorum della Pia Società delle Figlie di San Paolo/Europese Commissie

(Zaak C-492/21 P) (1)

(“Hogere voorziening - Staatssteun - Diensten van gezondheidszorg - Rechtstreekse subsidies aan openbare ziekenhuizen in de regio Latium (Italië) - Besluit waarbij is vastgesteld dat geen sprake is van staatssteun - Artikelen 106 en 107 VWEU - Begrippen “onderneming” en “economische activiteit””)

(2023/C 216/11)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Casa Regina Apostolorum della Pia Società delle Figlie di San Paolo (vertegenwoordiger: F. Rosi, avvocato)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Herrmann en F. Tomat, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verweerster: Republiek Finland (vertegenwoordiger: M. Père, gemachtigde)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Casa Regina Apostolorum della Pia Società delle Figlie di San Paolo wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)

De Republiek Finland draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 471 van 22.11.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/10


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Finanzamt X / Y

(Zaak C-516/21 (1), Finanzamt X, (Blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines))

(Prejudiciële verwijzing - Fiscaliteit - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 135, lid 2, eerste alinea, onder c) - Uitzonderingen op de in artikel 135, lid 1, onder l), genoemde vrijstelling - Verhuur van blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines in het kader van de verpachting van een agrarische bedrijfsruimte)

(2023/C 216/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finanzamt X

Verwerende partij: Y

Dictum

Artikel 135, lid 2, eerste alinea, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

moet aldus worden uitgelegd dat

het niet geldt voor de verhuur van blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines wanneer deze verhuur een bijkomende prestatie vormt bij de hoofdprestatie van verpachting van een gebouw die wordt verricht in het kader van een tussen dezelfde partijen gesloten pachtovereenkomst en vrijgesteld is krachtens artikel 135, lid 1, onder l), van die richtlijn, en deze prestaties één enkele economische prestatie vormen.


(1)  PB C 95 van 28.2.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/10


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — M.D. / Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság Budapesti és Pest Megyei Regionális Igazgatósága

[Zaak C-528/21 (1), M.D. (Inreisverbod voor Hongarije)]

(Prejudiciële verwijzing - Immigratiebeleid - Artikel 20 VWEU - Effectief genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Richtlijn 2008/115/EG - Gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven - Artikelen 5, 11 en 13 - Rechtstreekse werking - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte - Inreis- en verblijfsverbod dat is opgelegd aan een onderdaan van een derde land die familielid is van een minderjarige Europese burger - Bedreiging voor de nationale veiligheid - Niet-inaanmerkingneming van de individuele situatie van deze onderdaan van een derde land - Weigering om een rechterlijke beslissing tot opschorting van de gevolgen van dit verbod ten uitvoer te leggen - Gevolgen)

(2023/C 216/13)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: M.D.

Verwerende partij: Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság Budapesti és Pest Megyei Regionális Igazgatósága

Dictum

1)

Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat

het zich ertegen verzet dat een lidstaat een onderdaan van een derde land die familielid is van een burger van de Europese Unie die onderdaan van deze lidstaat is en zijn recht op vrij verkeer nooit heeft uitgeoefend, een inreisverbod voor het grondgebied van de Unie oplegt zonder eerst na te gaan of er tussen deze personen een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat die burger van de Unie feitelijk gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten om zijn familielid te vergezellen en, zo ja, of de gronden waarop dit verbod berust van dien aard zijn dat mag worden afgeweken van het afgeleide verblijfsrecht van deze onderdaan van een derde land.

2)

Artikel 5 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich ertegen verzet dat aan een onderdaan van een derde land tegen wie een terugkeerbesluit had moeten worden uitgevaardigd, in het onmiddellijke verlengde van het besluit waarbij zijn verblijfsrecht voor het grondgebied van de betreffende lidstaat is ingetrokken om redenen van nationale veiligheid, op dezelfde gronden een inreisverbod voor het grondgebied van de Europese Unie wordt opgelegd zonder dat vooraf rekening is gehouden met zijn gezondheidstoestand en, in voorkomend geval, met zijn gezinsleven en het belang van zijn minderjarige kind.

3)

Artikel 5 van richtlijn 2008/115 moet aldus worden uitgelegd dat

een nationale rechter bij wie beroep is ingesteld tegen een inreisverbod dat is opgelegd krachtens een nationale regeling die onverenigbaar is met dit artikel en niet in overeenstemming met het Unierecht kan worden uitgelegd, die regeling buiten toepassing moet laten voor zover ze dat artikel schendt, en dit laatste rechtstreeks moet toepassen op het voor hem aanhangige geding wanneer dat nodig blijkt om de volle werking ervan te verzekeren.

4)

Artikel 13 van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich verzet tegen een nationale praktijk waarbij de bestuurlijke autoriteiten van een lidstaat weigeren een onherroepelijke rechterlijke beslissing die de opschorting van de uitvoering van een inreisverbod gelast, ten uitvoer te leggen op grond dat de signalering betreffende dat verbod reeds in het Schengeninformatiesysteem is geplaatst.


(1)  PB C 431 van 25.10.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/11


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 4 mei 2023 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rayonen sad — Kula — Bulgarije) — OP (C-529/21), MN (C-530/21), KL (C-531/21), IJ (C-532/21), GH (C-533/21), EF (C-534/21), CD (C-535/21), AB (C-536/21), AB (C-732/21), BC (C-733/21), CD (C-734/21), DE (C-735/21), EF (C-736/21), FG (C-737/21), GH (C-738/21) / Glavna direktsia “Pozharna bezopasnost i zashtita na naselenieto” kam Ministerstvo na vatreshnite raboti

[Gevoegde zaken C-529/21 tot en met C-536/21 en C-732/21 tot en met C-738/21 (1), Glavna direktsia “Pozharna bezopasnost i zashtita na naselenieto” (Nachtarbeid)]

(Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Organisatie van de arbeidstijd - Richtlijn 2003/88/EG - Artikel 1, lid 3 - Werkingssfeer - Artikel 8 - Artikel 12 - Veiligheid en gezondheid van nachtarbeiders op het werk - Mate van bescherming van nachtarbeiders die op de aard van hun werk is afgestemd - Richtlijn 89/391/EEG - Artikel 2 - Werknemers in de publieke en in de particuliere sector - Artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Gelijke behandeling)

(2023/C 216/14)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Rayonen sad — Kula

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: OP (C-529/21), MN (C-530/21), KL (C-531/21), IJ (C-532/21), GH (C-533/21), EF (C-534/21), CD (C-535/21), AB (C-536/21), AB (C-732/21), BC (C-733/21), CD (C-734/21), DE (C-735/21), EF (C-736/21), FG (C-737/21), GH (C-738/21)

Verwerende partij: Glavna direktsia “Pozharna bezopasnost i zashtita na naselenieto” kam Ministerstvo na vatreshnite raboti

Dictum

1)

Artikel 1, lid 3, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, gelezen in samenhang met artikel 2 van richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk,

moet aldus worden uitgelegd dat

richtlijn 2003/88 van toepassing is op werknemers in de publieke sector — zoals brandweerlieden — die als nachtarbeiders worden beschouwd, voor zover deze werknemers hun activiteiten onder normale omstandigheden verrichten.

2)

Artikel 12 van richtlijn 2003/88, gelezen in het licht van artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich er niet tegen verzet dat de normale duur van de nachtarbeid, die in de wettelijke regeling van een lidstaat is vastgesteld op zeven uur voor werknemers in de particuliere sector, niet geldt voor werknemers in de publieke sector, zoals brandweerlieden, indien dat verschil in behandeling — voor zover de betrokken categorieën werknemers zich in een vergelijkbare situatie bevinden — is gebaseerd op een objectief en redelijk criterium, dat wil zeggen wanneer het verband houdt met een door deze wettelijke regeling nagestreefd wettelijk toelaatbaar doel, en dit verschil in verhouding staat tot dat doel.


(1)  PB C 257 van 4.7.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/12


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 27 april 2023 — PL / Europese Commissie

(Zaak C-537/21 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordelingsrapport - Beoordelingsjaar 2017 - Onjuiste rechtsopvattingen - Onjuiste opvatting van de feiten en de bewijzen - Motiveringsgebrek)

(2023/C 216/15)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: PL (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Melo Sampaio en L. Vernier, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

PL wordt verwezen in zijn eigen kosten en die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 64 van 7.2.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/13


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 27 april 2023 — Fondazione Cassa di Risparmio di Pesaro, Montani Antaldi Srl, Fondazione Cassa di Risparmio di Fano, Fondazione Cassa di Risparmio di Jesi, Fondazione Cassa di Risparmio della Provincia di Macerata/Europese Commissie

(Zaak C-549/21 P) (1)

(Hogere voorziening - Artikel 268 VWEU - Artikel 340, tweede alinea, VWEU - Beroep tot schadevergoeding - Economisch en monetair beleid - Artikelen 107 en 108 VWEU - Interbancaire depositobeschermingsfonds - Voorgenomen steuninterventie - Redding van Banca delle Marche - Brieven van de Europese Commissie - Kwalificatie als “staatssteun” niet uitgesloten - Uitnodiging aan de nationale autoriteiten om het interventieplan mee te delen aan de Commissie - Voldoende gekwalificeerde schending van het recht van de Unie)

(2023/C 216/16)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwiranten: Fondazione Cassa di Risparmio di Pesaro, Montani Antaldi Srl, Fondazione Cassa di Risparmio di Fano, Fondazione Cassa di Risparmio di Jesi, Fondazione Cassa di Risparmio della Provincia di Macerata (vertegenwoordigers: S. Battini, B. Cimino en A. Sandulli, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Barcew, A. Bouchagiar, D. Reggia en P. Stancanelli, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Fondazione Cassa di Risparmio di Pesaro, Montani Antaldi Srl, Fondazione Cassa di Risparmio di Fano, Fondazione Cassa di Risparmio di Jesi et Fondazione Cassa di Risparmio della Provincia di Macerata worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 431 van 25.10.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/13


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie — Polen) — TB

(Zaak C-628/21 (1), Castorama Polska en Knor)

(Prejudiciële verwijzing - Intellectuele eigendom - Richtlijn 2004/48/EG - Maatregelen, procedures en rechtsmiddelen die noodzakelijk zijn om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen - Recht op informatie - Procesbevoegdheid - Noodzaak om vooraf het bestaan van een intellectuele-eigendomsrecht vast te stellen)

(2023/C 216/17)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Okręgowy w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: TB

In tegenwoordigheid van: Castorama Polska sp. z o.o., “Knor” sp. z o.o.

Dictum

Artikel 8, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten

moet aldus worden uitgelegd dat

de eiser in een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht als bedoeld in die bepaling, wat een verzoek om informatie krachtens dat artikel 8 betreft, alle redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal moet overleggen waarmee de rechter bij wie het verzoek wordt gedaan voldoende zekerheid kan verkrijgen dat hij de houder van dat recht is; het overgelegde bewijsmateriaal moet aansluiten bij de aard van dat recht en bij de bijzondere formaliteiten die eventueel van toepassing zijn.


(1)  PB C 95 van 28.2.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/14


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vredegerecht te Antwerpen — België) — Fluvius Antwerpen/MX

(Zaak C-677/21 (1), Fluvius Antwerpen)

(Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Belastbare handelingen - Artikel 2, lid 1, onder a) - Begrip “levering van goederen onder bezwarende titel” - Artikel 9, lid 1 - Economische activiteit - Artikel 14, lid 1 en lid 2, onder a) - Goederenleveringen - Onrechtmatige afname van elektriciteit - Beginsel van btw-neutraliteit - Facturatie aan de consument van een vergoeding, inclusief de prijs van de verbruikte elektriciteit - Regionale wetgeving van een lidstaat - Belastingplichtige - Sui-generis-entiteit gemandateerd door gemeenten - Begrip “publiekrechtelijk lichaam” - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 13, lid 1, derde alinea, en bijlage I - Principiële belasting van de levering van elektriciteit - Begrip “onbeduidende omvang van de activiteit”)

(2023/C 216/18)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Vredegerecht te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fluvius Antwerpen

Verwerende partij: MX

Dictum

1)

Artikel 2, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/162/EU van de Raad van 22 december 2009, gelezen in samenhang met artikel 14, lid 1, van deze richtlijn,

moet aldus worden uitgelegd dat

de levering van elektriciteit door een distributienetbeheerder, zelfs indien dit onvrijwillig is en het gevolg is van het onrechtmatig handelen van een derde, een levering van goederen onder bezwarende titel is waarbij de macht om over een lichamelijke zaak te beschikken overgaat of wordt overgedragen.

2)

Artikel 9, lid 1, van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/162,

moet aldus worden uitgelegd dat

de levering van elektriciteit door een distributienetbeheerder, zelfs indien dit onvrijwillig is en het gevolg is van het onrechtmatig handelen van een derde, een economische activiteit van deze beheerder vormt, aangezien zij een risico weerspiegelt dat inherent is aan zijn activiteit als beheerder van een elektriciteitsdistributienet. Ervan uitgaande dat deze economische activiteit wordt verricht door een publiekrechtelijk lichaam dat handelt als overheid, kan een dergelijke activiteit, die in bijlage I bij deze richtlijn wordt genoemd, slechts als onbeduidend in de zin van artikel 13, lid 1, derde alinea, van deze richtlijn worden beschouwd indien zij miniem is, qua volume dan wel qua tijd, en bijgevolg dermate geringe economische gevolgen heeft dat de concurrentieverstoringen die eruit kunnen voortvloeien zo niet onbestaand, dan toch verwaarloosbaar zijn.


(1)  PB C 84 van 21.2.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/15


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Versicherungsanstalt öffentlich Bediensteter, Eisenbahnen und Bergbau (BVAEB) / BB

[Zaak C-681/21 (1), BVAEB (Bedrag van het ouderdomspensioen)]

(Prejudiciële verwijzing - Sociaal beleid - Gelijke behandeling in arbeid en beroep - Richtlijn 2000/78/EG - Verbod van discriminatie op grond van leeftijd - Ouderdomspensioen - Nationale regeling op grond waarvan een groep ambtenaren die voorheen door de nationale wettelijke regeling inzake pensioenrechten werd bevoordeeld, met terugwerkende kracht wordt gelijkgesteld met een groep ambtenaren die voorheen door diezelfde wettelijke regeling werd benadeeld)

(2023/C 216/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Versicherungsanstalt öffentlich Bediensteter, Eisenbahnen und Bergbau (BVAEB)

Verwerende partij: BB

Dictum

Artikel 2, lid 1 en lid 2, onder a), en artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij zich bij ontstentenis van een dwingende reden van algemeen belang verzetten tegen een nationale regeling die, om een einde te maken aan discriminatie op grond van leeftijd, voorziet in het met terugwerkende kracht gelijkstellen van de ouderdomspensioenregeling voor een groep ambtenaren die voorheen werd bevoordeeld door de nationale wettelijke regeling inzake rechten op ouderdomspensioen, met de pensioenregeling voor de groep ambtenaren die voorheen werd benadeeld door diezelfde wettelijke regeling.


(1)  PB C 84 van 21.2.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/16


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — VW/SW, CQ, ET, Legea S.r.l. en Legea S.r.l./VW, SW, CQ, ET

(Zaak C-686/21 (1), Legea)

(Prejudiciële verwijzing - Merkenrecht - Eerste richtlijn (89/104/EEG) - Richtlijn (EU) 2015/2436 - Verordening (EG) nr. 40/94 - Verordening (EU) 2017/1001 - Uitsluitend recht van de houder van een merk - Merk dat toebehoort aan meerdere personen - Voorwaarden inzake de meerderheid die medehouders moeten naleven bij het verlenen en beëindigen van een licentie voor het gebruik van hun merk)

(2023/C 216/20)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: VW, Legea S.r.l.

Verwerende partijen: SW, CQ, ET, Legea S.r.l., VW

Dictum

De Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten en verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk

moeten aldus worden uitgelegd dat

de vraag of de beslissing tot verlening of beëindiging van een gebruikslicentie voor een in medehouderschap gehouden nationaal merk of Uniemerk, unanimiteit tussen de medehouders dan wel meerderheid van de stemmen vereist, wordt bepaald door het toepasselijke nationale recht.


(1)  PB C 37 van 24.1.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/16


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 27 april 2023 — Brunswick Bowling Products LLC, voorheen Brunswick Bowling & Billiards Corporation / Europese Commissie, Koninkrijk Zweden

(Zaak C-694/21 P) (1)

(Hogere voorziening - Consumentenbescherming - Richtlijn 2006/42/EG - Bescherming van de gezondheid van consumenten en werknemers ten aanzien van de risico’s die uit het gebruik van machines voortvloeien - Door het Koninkrijk Zweden vastgestelde maatregelen - Verbod op het in de handel brengen van een type kegelzetmachine en daarmee te gebruiken aanvullende set - Uit de handel nemen van machines die reeds in de handel zijn gebracht - Besluit van de Europese Commissie waarbij de maatregelen gerechtvaardigd worden verklaard)

(2023/C 216/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Brunswick Bowling Products LLC, voorheen Brunswick Bowling & Billiards Corporation (vertegenwoordiger: R. Martens, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Huttunen en P. Ondrůšek, gemachtigden), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: oorspronkelijk H. Eklinder, J. Lundberg, C. Meyer-Seitz, A. Runeskjöld, M. Salborn Hodgson, R. Shahsavan Eriksson, H. Shev en O. Simonsson, vervolgens H. Eklinder, C. Meyer-Seitz, A. Runeskjöld, M. Salborn Hodgson, R. Shahsavan Eriksson, H. Shev en O. Simonsson, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Brunswick Bowling Products LLC wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 37 van 24.1.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/17


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 27 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Győri Ítélőtábla — Hongarije) — MJ/AxFina Hungary Zrt.

(Zaak C-705/21 (1), AxFina Hungary)

(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de consument - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Artikelen 6 en 7 - Leningsovereenkomsten in vreemde valuta - Rechtsgevolgen van de ongeldigverklaring van een leningsovereenkomst wegens het oneerlijke karakter van een beding in die overeenkomst - Contractueel beding dat het wisselkoersrisico bij de consument legt)

(2023/C 216/22)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Győri Ítélőtábla

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MJ

Verwerende partij: AxFina Hungary Zrt.

Dictum

1)

Artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

moeten aldus worden uitgelegd dat

deze bepalingen zich ertegen verzetten dat — wanneer een beding dat het wisselkoersrisico bij de consument legt, wegens het oneerlijke karakter ervan leidt tot ongeldigheid van de overeenkomst inzake een in een vreemde valuta luidende maar in nationale valuta terug te betalen lening, waarin dat beding is opgenomen — die overeenkomst geldig wordt verklaard en de inhoud van de uit dat beding voortvloeiende verplichtingen van de consument wordt aangepast door de valuta van die overeenkomst en de daarin vastgestelde rentevoet te wijzigen of de wisselkoers van die valuta te plafonneren.

2)

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13

moet aldus worden uitgelegd dat

deze bepaling zich ertegen verzet dat — wanneer een beding dat het wisselkoersrisico bij de consument legt, wegens het oneerlijke karakter ervan leidt tot ongeldigheid van de overeenkomst inzake een in een vreemde valuta luidende maar in nationale valuta terug te betalen lening, waarin dat beding is opgenomen — die overeenkomst voor de periode tussen de datum van sluiting ervan en de datum van inwerkingtreding van de nationale wetgeving die voorziet in de omzetting van in vreemde valuta luidende leningsovereenkomsten in nationale valuta, in stand wordt gehouden met vervanging van dat beding door nationale normen van algemene aard, aangezien dergelijke nationale normen dat beding niet op nuttige wijze kunnen vervangen bij wege van een eenvoudige door de nationale rechter door te voeren wijziging die van de rechter geen tussenkomst vereist die zou neerkomen op een herziening van de inhoud van een in de overeenkomst opgenomen oneerlijk beding.


(1)  PB C 64 van 7.2.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/18


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 27 april 2023 — Aeris Invest Sàrl / Europese Centrale Bank, Europese Commissie, Banco Santander, SA

(Zaak C-782/21 P) (1)

(Hogere voorziening - Toegang tot documenten van de instellingen van de Europese Unie - Besluit 2004/258/EG - Verzoek om toegang tot bepaalde documenten met betrekking tot de vaststelling van een afwikkelingregeling voor Banco Popular Español SA - Weigering om toegang te verlenen - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)

(2023/C 216/23)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Aeris Invest Sàrl (vertegenwoordigers: oorspronkelijk E. Galán Burgos, R. Vallina Hoset en M. Varela Suárez, abogados, vervolgens R. Vallina Hoset en M. Varela Suárez, abogados)

Andere partijen in de procedure: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: D. Báez Seara en M. Estrada Cañamares, gemachtigden, bijgestaan door M. Kottmann, Rechtsanwalt), Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Ehrbar, P. Němečková en A. Steiblytė, gemachtigden), Banco Santander, SA (vertegenwoordigers: J. Rodríguez Cárcamo en A. M. Rodríguez Conde, abogados)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Aeris Invest Sàrl wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van de Europese Centrale Bank (ECB) en Banco Santander SA.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 128 van 21.3.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/18


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Wiesbaden — Duitsland) — UZ / Bundesrepublik Deutschland

[Zaak C-60/22 (1), Bundesrepublik Deutschland (Gerechtelijke elektronische postbus)]

(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens - Verordening (EU) 2016/679 - Artikel 5 - Beginselen inzake verwerking - Verantwoordelijkheid voor de verwerking - Artikel 6 - Rechtmatigheid van de verwerking - Door een overheidsinstantie opgesteld elektronisch dossier betreffende een asielverzoek - Doorzending aan de bevoegde nationale rechterlijke instantie via een elektronische postbus - Schending van de artikelen 26 en 30 - Geen regeling met betrekking tot de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de verwerking en het bijhouden van het register van de verwerkingsactiviteiten - Gevolgen - Artikel 17, lid 1 - Recht op gegevenswissing (“recht op vergetelheid”) - Artikel 18, lid 1 - Recht op beperking van de verwerking - Begrip “onrechtmatige verwerking” - Inaanmerkingneming van het elektronisch dossier door een nationale rechterlijke instantie - Geen toestemming van de betrokkene)

(2023/C 216/24)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Wiesbaden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UZ

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Dictum

1)

Artikel 17, lid 1, onder d), en artikel 18, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming),

moeten aldus worden uitgelegd dat

de niet-nakoming door een verwerkingsverantwoordelijke van de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 26 en 30 van deze verordening om respectievelijk een regeling met betrekking tot hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de verwerking vast te stellen en een register van de verwerkingsactiviteiten bij te houden, geen onrechtmatige verwerking vormt die de betrokkene een recht op gegevenswissing of op beperking van de verwerking verleent, aangezien een dergelijke niet-nakoming als zodanig niet impliceert dat de verwerkingsverantwoordelijke de “verantwoordingsplicht” van artikel 5, lid 2, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 1, onder a), en artikel 6, lid 1, eerste alinea, van die verordening, niet naleeft.

2)

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat wanneer de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 26 of artikel 30 van verordening 2016/679 op hem rusten, de rechtmatigheid van de inaanmerkingneming van die gegevens door een nationale rechterlijke instantie niet afhangt van de voorwaarde dat de betrokkene daarmee instemt.


(1)  PB C 198 van 16.5.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/19


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrchní soud v Praze — Tsjechië) — ALD Automotive s.r.o. / DY, handelend als curator van de failliete boedel van schuldenares GEDEM-STAV a.s.

(Zaak C-78/22 (1), ALD Automotive)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2011/7/EU - Bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties - Artikel 6 - Vast minimumbedrag van 40 EUR als schadeloosstelling voor invorderingskosten van de schuldeiser - Betalingsachterstanden inzake duurovereenkomsten - Vaste schadeloosstelling voor elke betalingsachterstand - Verplichting om volle werking te verlenen aan het Unierecht - Verplichting tot een uitlegging overeenkomstig het Unierecht - Algemene beginselen van nationaal privaatrecht)

(2023/C 216/25)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Vrchní soud v Praze

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ALD Automotive s.r.o.

Verwerende partij: DY, handelend als curator van de failliete boedel van schuldenares GEDEM-STAV a.s.

Dictum

1)

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, gelezen in samenhang met artikel 3 van deze richtlijn,

moet aldus worden uitgelegd dat

wanneer een en dezelfde overeenkomst voorziet in periodieke betalingen die elk binnen een bepaalde termijn moeten worden verricht, het in dat artikel 6, lid 1, bedoelde vaste minimumbedrag van 40 EUR, als schadeloosstelling voor de invorderingskosten van de schuldeiser, voor elke betalingsachterstand verschuldigd is.

2)

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/7, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 3, en artikel 7, lid 1, tweede alinea, onder c), van deze richtlijn,

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich ertegen verzet dat een nationale rechter op basis van de algemene beginselen van nationaal privaatrecht het in de eerste van deze bepalingen bedoelde vaste bedrag weigert of verlaagt, ook wanneer de betalingsachterstand die zich voordoet in het kader van een en dezelfde overeenkomst met name betrekking heeft op geringe bedragen of zelfs bedragen die lager zijn dan dat vaste bedrag.


(1)  PB C 213 van 30.5.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/20


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Kapniki A. Michailidis AE / OPEKEPE, Organismos Pliromon kai Elenchou Koinotikon Enischiseon Prosanatolismou kai Engyiseon, Ypourgos Agrotikis Anaptyxis kai Trofimon

(Zaak C-99/22 (1), Kapniki A. Michailidis)

(Prejudiciële verwijzing - Landbouw - Verordening (EEG) nr. 2062/92 - Artikel 3, lid 3 - Geldigheid - Gemeenschappelijke ordening van de markten - Ruwe tabak - Premiebedragen voor kopers van tabaksbladeren - Vermindering van deze premiebedragen naargelang van de hoeveelheid tabak van een lagere klasse, categorie of kwaliteit - Verbod van terugwerkende kracht en bescherming van het gewettigd vertrouwen)

(2023/C 216/26)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Kapniki A. Michailidis AE

Verwerende partijen: OPEKEPE, Organismos Pliromon kai Elenchou Koinotikon Enischiseon Prosanatolismou kai Engyiseon, Ypourgos Agrotikis Anaptyxis kai Trofimon

Dictum

Bij het onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 3, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2062/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot vaststelling van de voor de oogst van 1992 geldende streefprijzen, interventieprijzen, premiebedragen voor kopers van tabaksbladeren, afgeleide interventieprijzen voor verpakte tabak, referentiekwaliteiten en productiegebieden, kunnen aantasten in het licht van het beginsel dat rechtsregels geen terugwerkende kracht hebben en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen.


(1)  PB C 191 van 10.5.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/21


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 4 mei 2023 — KY/Hof van justitie van de Europese Unie

(Zaak C-100/22 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie - Artikel 77 - Pensioen - Artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij dit Statuut - Overdracht van nationale pensioenrechten naar de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie - Extra pensioenjaren - Artikel 2 van bijlage VIII bij het Statuut - Berekening van het pensioen - Artikel 77, vierde alinea, van dit Statuut - Regel van het “minimum van levensonderhoud” - Teruggaafverzoek met betrekking tot een deel van de overgedragen pensioenrechten dat niet is begrepen in het bedrag van het Uniepensioen - Ongerechtvaardigde verrijking)

(2023/C 216/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: KY (vertegenwoordigers: J.-N. Louis, advocaat en N. Maes, advocaat)

Andere partij in de procedure: Hof van justitie van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Inghelram en A. Ysebaert, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

KY zal haar eigen kosten en die van het Hof van Justitie van de Europese Unie dragen.


(1)  PB C 237 van 20.6.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/21


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 4 mei 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — “Balgarska telekomunikatsionna kompania” EAD / Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia

(Zaak C-127/22 (1), Balgarska telekomunikatsionna kompania)

(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 185 - Herziening van de aftrek van voorbelasting - Afgedankte goederen - Latere verkoop als afval - Naar behoren bewezen en aangetoonde vernietiging of verwijdering)

(2023/C 216/28)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“Balgarska telekomunikatsionna kompania” EAD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia

Dictum

1)

Artikel 185, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

moet aldus worden uitgelegd dat

de afdanking van een goed dat volgens de belastingplichtige niet langer kon worden gebruikt in het kader van zijn gebruikelijke economische activiteiten en dat vervolgens als afval is verkocht, waarbij belasting over de toegevoegde waarde (btw) in rekening is gebracht, niet gelijkstaat met een “[wijziging] in de elementen die voor het bepalen van het bedrag van de aftrek in aanmerking zijn genomen” in de zin van deze bepaling.

2)

Artikel 185 van richtlijn 2006/112

moet aldus worden uitgelegd dat

de afdanking van een goed dat volgens de belastingplichtige niet langer kon worden gebruikt in het kader van zijn gebruikelijke economische activiteiten en dat vervolgens vrijwillig is vernietigd, gelijkstaat met een “[wijziging] in de elementen die voor het bepalen van het bedrag van de aftrek in aanmerking zijn genomen” in de zin van lid 1 van dat artikel. Een dergelijke situatie vormt evenwel een “vernietiging” in de zin van artikel 185, lid 2, eerste alinea, van die richtlijn, ongeacht het vrijwillige karakter ervan, zodat deze wijziging geen verplichting tot herziening met zich meebrengt, voor zover die vernietiging naar behoren is bewezen of aangetoond en dat goed objectief gezien ieder nut voor de economische activiteiten van de belastingplichtige heeft verloren. De naar behoren bewezen verwijdering van een goed moet worden gelijkgesteld met de vernietiging ervan, voor zover zij concreet leidt tot de onomkeerbare verdwijning van dat goed.

3)

Artikel 185 van richtlijn 2006/112

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich verzet tegen bepalingen van nationaal recht die voorzien in herziening van de bij de verwerving van een goed in aftrek gebrachte voorbelasting, wanneer dat goed is afgedankt omdat de belastingplichtige van mening was dat het niet langer kon worden gebruikt in het kader van zijn gebruikelijke economische activiteiten, en dat goed vervolgens ofwel het voorwerp was van een aan de btw onderworpen verkoop, ofwel is vernietigd of verwijderd op een wijze die concreet leidt tot de onomkeerbare verdwijning ervan, voor zover die vernietiging naar behoren is bewezen of aangetoond en dat goed objectief gezien ieder nut voor de economische activiteiten van de belastingplichtige heeft verloren.


(1)  PB C 191 van 10.5.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/22


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 15 februari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Bundesrepublik Deutschland/GS, vertegenwoordigd door zijn ouders

[Zaak C-484/22 (1), Bundesrepublik Deutschland (Terugkeer van een minderjarige zonder zijn ouders)]

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Immigratiebeleid - Terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van een derde land - Richtlijn 2008/115/EG - Artikel 5, onder a) en b) - Ten aanzien van een derdelander vastgesteld terugkeerbesluit - Minderjarige derdelander die in geval van terugkeer wordt gescheiden van zijn ouders - Belang van het kind - Recht op eerbiediging van het gezinsleven)

(2023/C 216/29)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bundesrepublik Deutschland

Verwerende partij: GS, vertegenwoordigd door zijn ouders

in tegenwoordigheid van: Vertreterin des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht

Dictum

Artikel 5, onder a) en b), van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven

moet aldus worden uitgelegd dat

het vereist dat het belang van het kind en zijn familie- en gezinsleven worden beschermd in het kader van een procedure die leidt tot de vaststelling van een ten aanzien van een minderjarige uitgesproken terugkeerbesluit, en dat het niet volstaat dat deze minderjarige zich dienstig op deze twee beschermde belangen kan beroepen in het kader van een daaropvolgende procedure betreffende de gedwongen tenuitvoerlegging van dat besluit, teneinde in voorkomend geval opschorting van die tenuitvoerlegging te verkrijgen.


(1)  PB C 380 van 3.10.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/23


Hogere voorziening ingesteld op 8 mei 2022 door Nigar Kirimova tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 9 maart 2022 in zaak T-727/20, Kirimova / EUIPO

(Zaak C-306/22 P)

(2023/C 216/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Nigar Kirimova (vertegenwoordigers: A. Parassina, avvocato, A. García López, abogado)

Andere partij in de procedure: Bureau voor Intellectuele Eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 21 april 2023 heeft het Hof van Justitie de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 9 maart 2022, Kirimova/EUIPO (T-727/20) vernietigd en zaak T-727/20 terugverwezen naar het Gerecht. De beslissing omtrent de kosten is aangehouden.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/23


Hogere voorziening ingesteld op 5 januari 2023 door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 26 oktober 2022 in zaak T-298/20, KD / EUIPO

(Zaak C-5/23 P)

(2023/C 216/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Predonzani, K. Tóth, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: KD

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof:

het bestreden arrest (1) te vernietigen;

het beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren of, indien het Hof van Justitie van meent de zaak niet zelf te kunnen afdoen, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht, en

verzoekster in eerste aanleg te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en de procedure bij het Gerecht

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert het EUIPO vier middelen aan.

Met zijn eerste middel, dat is gericht tegen de punten 23 tot en met 31 van het bestreden arrest, stelt het EUIPO dat er sprake is van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 43 van het ambtenarenstatuut, gelezen in samenhang met artikel 110 van het ambtenarenstatuut.

Met zijn tweede middel, dat is gericht tegen de punten 67, 72 tot en met 76, 79 en 80 van het bestreden arrest, voert het EUIPO aan dat er sprake is van onjuiste rechtsopvattingen ten aanzien van de juridische aard van de “Praktische aantekeningen voor beoordelaars”, alsook bij de vaststelling dat de motiveringsplicht is geschonden en bij de daaruit afgeleide gevolgen.

Met zijn derde middel, dat is gericht tegen de punten 93 en 96 tot en met 103 van het bestreden arrest, beweert het EUIPO dat de feiten onjuist zijn opgevat en het bewijs op onrechtmatige wijze is beoordeeld.

Met zijn vierde middel, dat is gericht tegen de punten 121 tot en met 129 van het bestreden arrest, stelt het EUIPO dat het Gerecht het recht verkeerd heeft opgevat bij zijn uitlegging van de zorgplicht en dat het zijn motiveringsplicht niet is nagekomen.


(1)  Arrest van het Gerecht van 26 oktober 2022, KD/EUIPO (T-298/20, EU:T:2022:671; hierna: “bestreden arrest”).


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Republiek Tsjechië) op 3 maart 2023 — BG Technik cs/Generální ředitelství cel

(Zaak C-129/23)

(2023/C 216/32)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší správní soud

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BG Technik cs, a.s.

Verwerende partij: Generální ředitelství cel

Prejudiciële vragen

1)

Kan een elektrische mobiliteitsscooter met een maximumsnelheid van meer dan 10 km/h en een afzonderlijke, verstelbare stuurkolom in strijd met de toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur van 6 mei 2011 (2011/C 137/01) (1) en 4 maart 2015 (2015/C 076/01) (2) worden ingedeeld onder post 8713 van de gecombineerde nomenclatuur?

2)

Is verordening (EG) nr. 718/2009 (3) van de Commissie, behalve op de voertuigen die daarin uitdrukkelijk worden beschreven, ook van toepassing op een elektrische mobiliteitsscooter met de volgende kenmerken:

vier wielen (een paar anti-kantelwielen achteraan),

een verstelbare en draaibare zitting met armsteunen,

een horizontaal platform dat de voor- en achtergedeelten van de scooter verbindt,

een elektromotor met een vermogen van 800 W waarmee de scooter een maximumsnelheid van 16 km/h haalt en per oplaadbeurt een afstand van 45 km kan afleggen,

een elektromagnetische achterwielrem,

een opgebouwde stuurinrichting op een afzonderlijke stuurkolom die is uitgerust met hendels waarmee de snelheid kan worden ingesteld?


(1)  Toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Unie (PB 2011, C 137, blz. 1).

(2)  Toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Unie (PB 2015, C 76, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 718/2009 van de Commissie van 4 augustus 2009 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB 2009, L 205, blz. 7).


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Administrativen sad Veliko Tarnovo (Bulgarije) op 21 maart 2023 — Obshtina Svishtov/Rakovoditel na Upravlyavashtia organ na Operativna programa “Regioni v rastezh” 2014 2020

(Zaak C-175/23, Obshtina Svishtov)

(2023/C 216/33)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Veliko Tarnovo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Obshtina Svishtov

Verwerende partij: Rakovoditel na Upravlyavashtia organ na Operativna programa “Regioni v rastezh” 2014 2020

Prejudiciële vragen

1)

Is, gelet op de logische en teleologische uitlegging van artikel 2, punt 36, en artikel 143, lid 2, van de verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (1), een nationale regeling als die van artikel 70, lid 2, [van de Zakon za upravlenie na sredstvata ot evropeyskite fondove pri spodeleno upravlenie (wet betreffende het beheer van de middelen uit de Europese fondsen in gedeeld beheer, ZUSEFSU)], gelezen in samenhang met artikel 2, leden 1 en 2, van de Naredba za posochvane na nerednosti, predstavlyavashti osnovania za izvarshvane na finansovi korektsii, i protsentnite pokazateli za opredelyane razmera na finansovite korektsii po reda na Zakona za upravlenie na sredstvata ot Evropeyskite strukturni i investitsionni fondove (besluit betreffende de vaststelling van onregelmatigheden die een reden vormen om financiële correcties door te voeren, alsmede betreffende de percentages aan de hand waarvan de hoogte van de financiële correcties moet worden bepaald volgens de wet betreffende het beheer van middelen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen), die in geval van schending van de in een normatieve lijst opgenomen regels voor de gunning van overheidsopdrachten altijd het bestaan van een onregelmatigheid vermoedt, verenigbaar [met het Unierecht]?

2)

Strookt de nationale regeling van artikel 70, lid 2, ZUSEFSU, gelezen in samenhang met artikel 2, leden 1 en 2, van het besluit betreffende de vaststelling van onregelmatigheden die een reden vormen om financiële correcties door te voeren, alsmede betreffende de percentages aan de hand waarvan de hoogte van de financiële correcties moet worden bepaald volgens de wet betreffende het beheer van middelen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen, gelet op de noodzaak om elke concrete en specifieke schending van een regel op het gebied van overheidsopdrachten te individualiseren, met het evenredigheidsbeginsel dat wordt genoemd in artikel 143, lid 2, [derde] volzin, van de verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad?


(1)  PB 2013, L 347, blz. 320.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht München (Duitsland) op 23 maart 2023 — Land Niedersachsen / Conti 11. Container Schiffahrts-GmbH & Co. KG MS “MSC Flaminia”

(Zaak C-188/23, Conti 11. Container Schiffahrt)

(2023/C 216/34)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht München

Partijen in het hoofdgeding

Verweerder en appellant: Land Niedersachsen

Verzoekster en geïntimeerde: Conti 11. Container Schiffahrts-GmbH & Co. KG MS “MSC Flaminia”

Prejudiciële vragen

1)

Is de in artikel 1, lid 3, onder b), van verordening (EG) nr. 1013/2006 (1) vastgestelde ontheffing van de verplichting tot kennisgeving wegens schending van de bepalingen van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan van 22 maart 1989 ongeldig, aangezien de ontheffing ook gevaarlijke afvalstoffen van de verplichting tot kennisgeving uitzondert die zijn voortgekomen uit averij aan boord van een schip en die volgens het arrest van het Hof van 16 mei 2019 in zaak C-689/17 (2) als afvalstoffen in de zin van deze ontheffing moeten worden beschouwd?

2)

Indien de vraag onder a) ontkennend wordt beantwoord: moet de in artikel 1, lid 3, onder b), van verordening nr. 1013/2006 vastgestelde ontheffing, gelet op het Verdrag van Bazel, aldus restrictief worden uitgelegd dat residuen in de vorm van schroot en met slib en ladingresiduen vervuild bluswater, zoals die in het hoofdgeding aan de orde zijn en die zijn voortgekomen uit averij aan boord van schepen, niet moeten worden beschouwd als afvalstoffen die, in de zin van deze bepaling, aan boord van schepen zijn ontstaan?


(1)  Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006 L 190, blz. 1).

(2)  ECLI:EU:C:2019:420.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 maart 2023 — Consorzio Nazionale Servizi Società Cooperativa/Consip

(Zaak C-189/23, Consorzio Nazionale Servizi)

(2023/C 216/35)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Consorzio Nazionale Servizi Società Cooperativa (CNS)

Verwerende partij: Consip SpA

Prejudiciële vraag

Staan de artikelen 16, 49, 50 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 4 van Protocol nr. 7 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 6 VEU en de beginselen van evenredigheid, mededinging, vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverrichting bedoeld in de artikelen 49, 50, 54 en 56 VWEU in de weg aan nationale bepalingen [artikel 38, lid 1, onder f), en de artikelen 48 en 75 van decreto legislativo nr. 163/2006] op grond waarvan automatisch als gevolg van de uitsluiting van een ondernemer van een procedure voor de gunning van een overheidsopdracht voor diensten een sanctie wordt opgelegd in de vorm van de verbeurte van de voorlopige waarborg, hoewel aan die ondernemer voor diezelfde gedraging reeds een andere sanctie is opgelegd die is vastgesteld naar aanleiding van een daartoe strekkende procedure die door een andere bevoegde instantie in diezelfde lidstaat is ingeleid?


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/27


Beroep ingesteld op 31 maart 2023 — Europese Commissie tegen Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-213/23)

(2023/C 216/36)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P.-J. Loewenthal, U. Małecka, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof:

vast te stellen dat het Koninkrijk der Nederlanden, door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen vast te stellen om aan Richtlijn (EU) 2019/1024 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie te voldoen en door deze maatregelen niet aan de Commissie onverwijld mee te delen, de krachtens artikel 17 van deze richtlijn op deze lidstaat rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk der Nederlanden te veroordelen tot betaling aan de Commissie van een forfaitaire som die overeenstemt met het hoogste van de volgende twee bedragen: (i) een bedrag per dag van 13 900 euro, vermenigvuldigd met het aantal dagen tussen de dag na het verstrijken van de in Richtlijn (EU) 2019/1024 vastgestelde omzettingstermijn en de dag waarop de inbreuk is hersteld of, bij gebreke van herstelling, de dag waarop het onderhavige arrest is gewezen; of (ii) een forfaitaire minimumsom ten bedrage van 3 892 000 euro;

ingeval de in punt 1 vastgestelde inbreuk voortduurt tot de datum van uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak, het Koninkrijk der Nederlanden te veroordelen tot betaling aan de Commissie van een dwangsom ten bedrage van 75 060 euro per dag vanaf de dag van de uitspraak van het arrest in deze zaak tot de datum waarop deze lidstaat aan zijn verplichtingen krachtens de richtlijn voldoet; en

het Koninkrijk der Nederlanden te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2019/1024 waren de lidstaten ertoe gehouden om uiterlijk tegen 17 juli 2021 de nationale maatregelen vereist ter omzetting van die richtlijn aan te nemen en aan de Commissie mee te delen.

Volgens de Commissie is het Koninkrijk der Nederlanden haar verplichtingen uit hoofde van bovengenoemde bepaling niet nagekomen door de vereiste omzettingsmaatregelen niet tijdig te hebben aangenomen, althans deze maatregelen niet aan de Commissie onverwijld te hebben meegedeeld.


(1)  PB 2019, L 172, blz. 56.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/27


Beroep ingesteld op 31 maart 2023 — Europese Commissie tegen Koninkrijk België

(Zaak C-215/23)

(2023/C 216/37)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P.-J. Loewenthal, U. Małecka, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof:

vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen vast te stellen om aan Richtlijn (EU) 2019/1024 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie te voldoen en door deze maatregelen niet aan de Commissie onverwijld mee te delen, de krachtens artikel 17 van deze richtlijn op deze lidstaat rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België te veroordelen tot betaling aan de Commissie van een forfaitaire som die overeenstemt met het hoogste van de volgende twee bedragen: (i) een bedrag per dag van 2 520 euro, vermenigvuldigd met het aantal dagen tussen de dag na het verstrijken van de in Richtlijn (EU) 2019/1024 vastgestelde omzettingstermijn en de dag waarop de inbreuk is hersteld of, bij gebreke van herstelling, de dag waarop het onderhavige arrest is gewezen; of (ii) een forfaitaire minimumsom ten bedrage van 2 352 000 euro;

ingeval de in punt 1 vastgestelde inbreuk voortduurt tot de datum van uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak, het Koninkrijk België te veroordelen tot betaling aan de Commissie van een dwangsom ten bedrage van 13 608 euro per dag vanaf de dag van de uitspraak van het arrest in deze zaak tot de datum waarop deze lidstaat aan zijn verplichtingen krachtens de richtlijn voldoet; en

het Koninkrijk België te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2019/1024 waren de lidstaten ertoe gehouden om uiterlijk tegen 17 juli 2021 de nationale maatregelen vereist ter omzetting van die richtlijn aan te nemen en aan de Commissie mee te delen.

Volgens de Commissie is het Koninkrijk België haar verplichtingen uit hoofde van bovengenoemde bepaling niet nagekomen door de vereiste omzettingsmaatregelen voor het Waalse Gewest, de Franse Gemeenschap en op federaal niveau niet tijdig te hebben aangenomen, althans deze maatregelen niet aan de Commissie onverwijld te hebben meegedeeld


(1)  PB 2019, L 172, blz. 56.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 5 april 2023 — Consorzio Leonardo Servizi e Lavori “Società Cooperativa Consortile Stabile”, PH Facility Srl / Consip SpA

(Zaak C-226/23, Consorzio Leonardo Servizi e Lavori)

(2023/C 216/38)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Consorzio Leonardo Servizi e Lavori “Società Cooperativa Consortile Stabile”, PH Facility Srl

Verwerende partij: Consip SpA

Prejudiciële vraag

Staan de artikelen 16, 49, 50 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 4 van Protocol nr. 7 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 6 VEU, de beginselen van evenredigheid, mededinging, vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverrichting als bedoeld in de artikelen 49, 50, 54 en 56 VWEU, in de weg aan nationale bepalingen [artikel 38, lid 1, onder f), artikelen 48 en 75 van wetsbesluit nr. 163/2006] op grond waarvan automatisch als gevolg van de uitsluiting van een ondernemer van een procedure voor de gunning van een overheidsopdracht voor diensten, een sanctie wordt opgelegd in de vorm van inning van de voorlopige waarborg, waarbij niet van belang is of de opdracht in kwestie al dan niet aan die ondernemer is gegund?


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 13 april 2023 — Alphabet Inc., Google LLC, Google Italy Srl / Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato

(Zaak C-233/23, Alphabet e.a.)

(2023/C 216/39)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Appellanten: Alphabet Inc., Google LLC, Google Italy SRL

Geïntimeerde: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato

Andere partijen in de procedure: Enel X Italia Srl en Enel X Way Srl

Prejudiciële vragen

1)

Moet ingevolge artikel 102 VWEU het vereiste dat het product waarvan de levering wordt geweigerd onontbeerlijk is, aldus worden uitgelegd dat de toegang daartoe onontbeerlijk moet zijn voor de uitoefening van een bepaalde activiteit op een naburige markt, of is het voldoende dat de toegang onontbeerlijk is voor een gemakkelijker gebruik van de producten of diensten die worden aangeboden door de onderneming die om toegang verzoekt, in het bijzonder wanneer het product waartoe de toegang wordt geweigerd in wezen tot doel heeft het gebruik van bestaande producten of diensten te vergemakkelijken en te vereenvoudigen?

2)

Kan in het kader van als weigering van levering aangemerkte gedragingen worden aangenomen dat er sprake is van misbruik in de zin van artikel 102 VWEU in een context waarin, ondanks het ontbreken van toegang tot het gevraagde product, (i) de verzoekende onderneming al actief was op de markt en daarop gedurende de gehele periode van het vermeende misbruik is blijven groeien, en (ii) andere marktdeelnemers, die concurreren met de onderneming die om toegang tot het product heeft verzocht, op de markt actief zijn gebleven?

3)

Moet artikel 102 VWEU in het kader van misbruik dat bestaat in de weigering van toegang tot een product of dienst waarvan wordt beweerd dat zij onontbeerlijk zijn, aldus worden uitgelegd dat het feit dat het product of de dienst op het moment van het verzoek tot levering niet bestaat, moet worden beschouwd als een objectieve rechtvaardiging voor de weigering daarvan, of moet een mededingingsautoriteit in ieder geval op basis van objectieve gegevens een onderzoek doen naar de tijd die een onderneming met een machtspositie nodig heeft om het product of de dienst waarvoor om toegang wordt verzocht te ontwikkelen, of kan daarentegen van de onderneming met een machtspositie, gelet op de verantwoordelijkheid die zij op de markt heeft, worden verlangd dat zij aan de verzoeker meedeelt hoeveel tijd nodig is om het product te ontwikkelen?

4)

Moet artikel 102 VWEU aldus worden uitgelegd dat een onderneming met een machtspositie die de zeggenschap heeft over een digitaal platform kan worden verplicht om haar producten aan te passen of nieuwe producten te ontwikkelen, zodat degenen die daarom verzoeken toegang kunnen krijgen tot deze producten? Moet een onderneming met een machtspositie in dat geval rekening houden met de algemene behoeften van de markt of met de behoeften van de individuele onderneming die verzoekt om toegang tot de beweerdelijk onontbeerlijke input, of moet zij, gelet op de bijzondere verantwoordelijkheid die zij op de markt heeft, in ieder geval objectieve criteria vaststellen voor de beoordeling van de aan haar gerichte aanvragen en voor het ordenen daarvan volgens prioriteit?

5)

Moet artikel 102 VWEU in het kader van misbruik dat bestaat in de weigering van toegang tot een product of dienst waarvan wordt beweerd dat zij onontbeerlijk zijn, aldus worden uitgelegd dat een mededingingsautoriteit verplicht is vooraf de relevante downstreammarkt waarop het misbruik betrekking heeft vast te stellen en af te bakenen, en kan het daarbij ook gaan om een slechts potentiële markt?


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 17 april 2023 — Herbaria Kräuterparadies GmbH / Freistaat Bayern

(Zaak C-240/23, Herbaria Kräuterparadies)

(2023/C 216/40)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Herbaria Kräuterparadies GmbH

Verwerende partij: Freistaat Bayern

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 33, lid 1, van verordening (EU) 2018/848 (1) aldus worden uitgelegd dat het EU-logo voor biologische productie mag worden gebruikt voor een verwerkt levensmiddel dat wordt ingevoerd onder de voorwaarden van artikel 45, lid 1, van verordening (EU) 2018/848 met het doel om het in de Unie in de handel te brengen als biologisch product, maar dat, omdat het behalve plantaardige producten, mineralen en vitaminen van niet-plantaardige herkomst bevat, niet voldoet aan de vereisten van artikel 16, lid 1, van verordening (EU) 2018/848 juncto bijlage II, deel IV, punt 2.2.2., onder f)?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: volgt uit artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dat het EU-logo voor biologische productie mag worden gebruikt voor een verwerkt levensmiddel, wanneer het afkomstig is uit de Europese Unie en voldoet aan de gelijkwaardige productie- en controlevoorschriften van een krachtens artikel 48, lid 1, van verordening (EU) 2018/848 erkend derde land, maar niet aan de vereisten van artikel 16, lid 1, van verordening (EU) 2018/848 juncto bijlage II, deel IV, punt 2.2.2., onder f)?

3)

Volgt uit artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dat een dergelijk uit de Europese Unie afkomstig verwerkt levensmiddel overeenkomstig artikel 30, lid 1, van verordening (EU) 2018/848 gekenmerkt mag worden met een aanduiding over de biologische productie ervan, zonder het EU-logo voor biologische productie te gebruiken?


(1)  Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PB 2018, L 150, blz. 1).


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/30


Hogere voorziening ingesteld op 23 april 2023 door Hengshi Egypt Fiberglass Fabrics SAE en Jushi Egypt for Fiberglass Industry SAE tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer, uitgebreid) van 1 maart 2023 in zaak T-301/20, Hengshi Egypt Fiberglass Fabrics en Jushi Egypt for Fiberglass Industry/Commissie

(Zaak C-261/23 P)

(2023/C 216/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Hengshi Egypt Fiberglass Fabrics SAE en Jushi Egypt for Fiberglass Industry SAE (vertegenwoordigers: B. Servais en V. Crochet, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie en Tech-Fab Europe eV

Conclusies

Rekwiranten verzoeken het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen,

het eerste, het derde en het vijfde onderdeel van het eerste middel in eerste aanleg te ontvankelijk te verklaren; en

geïntimeerde en elke interveniërende partij te verwijzen in de kosten, inclusief de kosten van de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

In het bestreden arrest heeft het Gerecht het door rekwiranten ingestelde beroep tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2020/492 (1) van de Commissie van 1 april 2020 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op invoer van bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Egypte afgewezen.

Tot staving van hun hogere voorziening voeren rekwiranten drie middelen aan.

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de prijs van glasvezelrovings in de documenten van Hengshi niet marktconform was en de prijs daarom moest worden aangepast volgens de tweede voorwaarde van artikel 2, lid 5, van de antidumpingbasisverordening (2).

Tweede middel: het Gerecht heeft artikel 2, lid 5, tweede alinea, van de antidumpingbasisverordening verkeerd uitgelegd en toegepast door te oordelen dat de Commissie de kosten van glasvezelrovings van Hengshi “op een andere redelijke basis” mocht aanpassen, het recht verkeerd toegepast door te beslissen dat de Commissie haar motiveringsplicht was nagekomen en ten onrechte middelen aanvaard die voor het eerst voor het Gerecht werden aangevoerd.

Derde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie geen antidumpingrechten heeft opgelegd die de dumpingmarge overschreden en zij artikel 9, lid 4, van de antidumpingbasisverordening dus niet heeft geschonden.

Wat het eerste middel betreft betogen rekwiranten in wezen dat het Gerecht het recht verkeerd heeft toegepast door te oordelen dat, aangezien de prijs van glasvezelrovings in de documenten van Hengshi niet marktconform was, niet kon worden vastgesteld dat deze prijs een redelijk beeld gaf van de kosten die zijn verbonden aan de vervaardiging en de verkoop van dat product en die prijs dus diende te worden gecorrigeerd overeenkomstig de tweede voorwaarde van artikel 2, lid 5, van de antidumpingbasisverordening. In het bijzonder stellen rekwiranten dat het Gerecht niet de juiste conclusies heeft getrokken uit het feit dat de tweede voorwaarde van artikel 2, lid 5, eerste alinea, van de antidumpingbasisverordening strikt moet worden uitgelegd. Voorts heeft het Gerecht niet de juiste conclusies getrokken uit het feit dat de tweede voorwaarde van artikel 2, lid 5, eerste alinea, van de antidumpingbasisverordening moet worden uitgelegd in het licht van artikel 2.2.1.1 van de antidumpingovereenkomst van 1994 van de WTO, zoals uitgelegd door het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO.

Wat het tweede middel betreft voeren rekwiranten twee argumenten aan. Ten eerste stellen zijn dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de Commissie de kosten van glasvezelrovings Hengshi “op een andere redelijke basis” mocht aanpassen in overeenstemming met de uitzondering die is vastgesteld in artikel 2, lid 5, tweede alinea, van de antidumpingbasisverordening, aangezien deze uitzondering strikt moet worden uitgelegd. Ten tweede stellen rekwiranten dat het Gerecht het recht verkeerd heeft toegepast door te oordelen dat de Commissie haar motiveringsplicht is nagekomen inzake bovengenoemde aanpassing, voor zover het Gerecht een verkeerde uitlegging heeft gegeven aan de desbetreffende bepaling van de bestreden verordening waarin wordt uitgelegd waarom een beroep moest worden gedaan op de uitzondering die is neergelegd in artikel 2, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en voor zover het ten onrechte heeft geoordeeld dat de motivering in verband met de “vergelijkbaarheid” van Hengshi en Jushi slechts een contextueel aspect vormden.

Wat het derde middel betreft stellen rekwiranten dat het Gerecht, om de in het eerste en het tweede middel uiteengezette redenen, het recht verkeerd heeft toegepast door te oordelen dat rekwiranten niet hebben bewezen dat de Commissie het recht verkeerd heeft toegepast of een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij vaststelling van de berekende normale waarde van Hengshi. Bijgevolg heeft het Gerecht eveneens blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie geen antidumpingrechten heeft opgelegd die de dumpingmarge overschreden en zij artikel 9, lid 4, van de antidumpingbasisverordening dus niet heeft geschonden.


(1)  PB 2020, L 108, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21).


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/32


Hogere voorziening ingesteld op 24 april 2023 door UPL Europe Ltd en Indofil Industries (Netherlands) BV tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 15 februari 2023 in zaak T-742/20, UPL Europe en Indofil Industries (Netherlands)/Commissie

(Zaak C-262/23 P)

(2023/C 216/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: UPL Europe Ltd en Indofil Industries (Netherlands) BV (vertegenwoordiger: C. Mereu, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwiranten verzoeken het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen;

uitvoeringsverordening (EU) 2020/2087 van de Commissie van 14 december 2020 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof mancozeb overeenkomstig verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (1) nietig te verklaren en de Commissie te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en van de procedure voor het Gerecht; of

de Commissie te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een nieuw onderzoek.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter staving van hun hogere voorziening voeren de rekwiranten vijf middelen aan.

Eerste middel: het Gerecht

heeft het overgelegde bewijs onjuist opgevat en de rekwiranten hun recht op een doeltreffende verdediging ontnomen door te oordelen dat [de grief dat] gegevens over hormoonontregeling niet in aanmerking waren genomen ongegrond was;

is niet ingegaan op het argument van rekwiranten dat de gegevens betreffende het risico voor vogels, zoogdieren, niet-doelwitgeleedpotigen, bodemorganismen en toxicologische referentiewaarden niet werden beoordeeld;

heeft het bewijs onjuist opgevat, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, verordening nr. 844/2012 (2) en/of de rechtspraak betreffende verdere uitwerking van rechtsmiddelen verkeerd uitgelegd en/of toegepast;

heeft zich niet uitgesproken over het middel van rekwiranten betreffende voorlopige en nieuwe criteria voor hormoonverstoring, heeft dit verzuim niet gemotiveerd en/of heeft nagelaten dat middel ambtshalve op te werpen;

heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en heeft de procedure inzake openbare raadpleging die is neergelegd in verordening nr. 844/2012 verkeerd uitgelegd en/of toegepast;

heeft de procedure waarin verordening nr. 844/2012 voorziet in verband met het feit dat verweerster haar ontwerpverlengingsverslag heeft ingediend vooraleer de nieuwe lidstaat-rapporteur (“LR”) Griekenland zijn beoordeling had afgerond, verkeerd uitgelegd en/of toegepast.

Tweede middel: het Gerecht heeft de redenen voor de afwijzing van het tweede middel niet duidelijk uiteengezet.

Derde middel: het Gerecht heeft het bewijs verkeerd opgevat en heeft een beoordelingsfout begaan door te oordelen dat verweerster niet partijdig was geweest toen zij voorstelde om de werkzame stof mancozeb niet te verlengen, zonder de definitieve wetenschappelijke conclusies van de LR Griekenland af te wachten.

Vierde middel: (i) de motivering van het Gerecht betreffende het belang van het advies van het Comité risicobeoordeling van het Europees Agentschap voor chemische stoffen is verkeerd, onlogisch, onsamenhangend en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel; (ii) de motivering van het Gerecht betreffende het feit dat verweerster geen rekening heeft gehouden met nieuwe gegevens met betrekking tot de indeling van mancozeb is verkeerd, onlogisch en tegenstrijdig, en (iii) de motivering van het Gerecht betreffende de invloed van de metaboliet ethylene thiourea is onlogisch, tegenstrijdig en wordt niet bevestigd door de beschikbare bewijselementen.

Vijfde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, heeft het bewijs onjuist opgevat en heeft het beginsel van gewettigd vertrouwen verkeerd uitgelegd.


(1)  PB 2020, L 423, blz. 50.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB 2012, L 252, blz. 26).


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/33


Hogere voorziening ingesteld op 25 april 2023 door Hengshi Egypt Fiberglass Fabrics SAE en Jushi Egypt for Fiberglass Industry SAE tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer — uitgebreid) van 1 maart 2023 in zaak T-480/20, Hengshi Egypt Fiberglass Fabrics en Jushi Egypt for Fiberglass Industry / Commissie

(Zaak C-269/23 P)

(2023/C 216/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Hengshi Egypt Fiberglass Fabrics SAE en Jushi Egypt for Fiberglass Industry SAE (vertegenwoordigers: B. Servais en V. Crochet, avocats)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie en Tech-Fab Europe eV

Conclusies

Rekwiranten verzoeken het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen,

het eerste deel van het eerste middel alsook het tweede, het vierde en het vijfde middel van het door Hengshi Egypt Fiberglass Fabrics S.A.E. en Jushi Egypt for Fiberglass Industry S.A.E ingestelde beroep tot nietigverklaring toe te wijzen, en

geïntimeerde en enige interveniërende partij te verwijzen in de kosten, inclusief de kosten van de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

In het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep tot nietigverklaring verworpen dat rekwiranten hadden ingesteld tegen uitvoeringsverordening (EU) 2020/776 (1) van de Commissie van 12 juni 2020 tot instelling van definitieve compenserende rechten op bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Egypte en tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) 2020/492 van de Commissie tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Egypte.

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwiranten vijf middelen aan, en met name dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het:

heeft geoordeeld dat de Commissie artikel 1, lid 1, artikel 5, lid 1, en artikel 6 van de basisverordening niet heeft geschonden bij het toepassen van haar berekeningsmethode voor de subsidiemarge van rekwiranten;

heeft geoordeeld dat de Commissie artikel 2, onder a), artikel 2, onder b), en artikel 3, lid 1, onder a), van de basisverordening niet heeft geschonden door financiële bijdragen van regeringen en overheidsorganen die verbonden zijn aan de regering van de Volksrepubliek China toe te rekenen aan de regering van het land van oorsprong of uitvoer, namelijk de regering van de Arabische Republiek Egypte;

heeft geoordeeld dat de Commissie artikel 4, leden 2 en 3, van de basisverordening niet heeft geschonden waar zij van mening was dat de regering van Egypte de status van autoriteit heeft die de preferentiële financiering heeft toegekend die door de regering van China is toegekend;

heeft geoordeeld dat de Commissie artikel 3, lid 1, onder a), ii, artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening niet heeft geschonden bij de berekening van het bedrag van het voordeel dat Jushi in het kader van de regeling voor de terugbetaling van rechten heeft genoten, en

heeft geoordeeld dat de Commissie artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2, onder c), van de basisverordening niet heeft geschonden door vast te stellen dat de fiscale behandeling van wisselkoersverliezen rekwiranten een voordeel verschafte en een specifieke subsidie vormde.

Met betrekking tot het eerste middel in hogere voorziening betogen rekwiranten in wezen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het feit dat de Commissie de totale omzet van rekwiranten voor alle producten als passende noemer heeft gebruikt voor de berekening van het in procenten uitgedrukte voordeel (dat wil zeggen het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie), geen kennelijk onjuiste beoordeling opleverde.

Met het tweede middel in hogere voorziening betogen rekwiranten in essentie dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de basisverordening niet uitsluit dat zelfs wanneer de financiële bijdrage niet rechtstreeks afkomstig is van de regering van het land van oorsprong of export, deze bijdrage kan worden toegerekend aan die regering in het kader van artikel 2, onder b), en artikel 3, lid 1, van de basisverordening.

Wat het derde middel in hogere voorziening betreft, stellen zij in essentie dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het heeft geoordeeld dat de Egyptische regering de status heeft van autoriteit heeft die de preferentiële financiering heeft verleend die door de regering van China is verleend. Het Gerecht had in plaats daarvan moeten oordelen dat de Commissie artikel 4, leden 2 en 3, van de basisverordening heeft geschonden, aangezien de Chinese entiteiten die de financiële bijdragen leverden de steunverlenende autoriteit waren.

Wat het vierde middel in hogere voorziening betreft, betogen rekwiranten in wezen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de enige vergelijkbare situatie om uit te maken of Jushi een voordeel heeft verkregen, die van een onderneming is die, zoals Jushi, gevestigd is in de economische zone Suezkanaal (SCZone) en die producten met materialen waarvoor een vrijstelling van douanerechten is verleend, verkoopt aan een buiten de SCZone gevestigde onderneming.

Met het vijfde middel in hogere voorziening betogen rekwiranten in wezen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het heeft verklaard dat de Commissie niet heeft geoordeeld dat de fiscale behandeling op zichzelf een subsidie vormde die het voorwerp kon zijn van een compenserende maatregel, en dat rekwiranten in eerste aanleg geen bewijzen hebben aangedragen die konden doen twijfelen aan de feitelijke beoordelingen die de Commissie in de bestreden uitvoeringsverordening had verricht in verband met het feit dat de fiscale behandeling gunstig was voor alle ondernemingen met verplichtingen in vreemde valuta.


(1)  PB 2020, L 189, blz. 1.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/34


Beroep ingesteld op 27 april 2023 — Europese Commissie / Hongarije

(Zaak C-271/23)

(2023/C 216/44)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Baumgart, M. Carpus Carcea en Zs. Teleki, gemachtigden)

Verwerende partij: Hongarije

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof:

vast te stellen dat Hongarije de verplichtingen niet is nagekomen die op deze lidstaat rusten krachtens besluit (EU) 2021/3 van de Raad (1) — welk besluit overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 288, vierde alinea, VWEU, bindend is voor Hongarije — en daarnaast ook de in artikel 3, lid 2, VWEU neergelegde exclusieve externe bevoegdheid van de Unie en het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking heeft geschonden door op de hervatte drieënzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties niet het standpunt te volgen dat namens de Unie wordt ingenomen over het amendement met betrekking tot het opnemen van cannabis en cannabisgerelateerde stoffen;

Hongarije te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: Tijdens de op 2 december 2020 gehouden zitting van de Commissie Verdovende Middelen heeft Hongarije niet overeenkomstig het bepaalde in het besluit van de Raad tot vaststelling van het namens de Unie in te nemen standpunt gestemd. Dat besluit, dat op grond van artikel 218, lid 9, VWEU was vastgesteld en waarin de standpunten worden bepaald die namens de Unie moeten worden ingenomen, is krachtens artikel 288, vierde alinea, VWEU bindend voor Hongarije.

Tweede middel: Het bepaalde in besluit (EU) 2021/3 van de Raad valt krachtens artikel 3, lid 2, VWEU onder de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie, zodat Hongarije geen eigen standpunt kon innemen.

Derde middel: Hongarije heeft het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking geschonden door zonder voorafgaand overleg met de instellingen van de Unie tegen het namens de Unie ingenomen standpunt in te stemmen.

De Commissie heeft Hongarije op 18 februari 2021 een aanmaningsbrief en op 12 november 2021 een met redenen omkleed advies gestuurd en is van mening dat de reactie die daarop is gekomen, niet toereikend is.


(1)  Besluit van 23 november 2020 betreffende het namens de Europese Unie op de hervatte drieënzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen in te nemen standpunt over het opnemen van cannabis en cannabisgerelateerde stoffen in de lijsten die gehecht zijn aan het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en aan het Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971 (PB 2021, L 4, blz. 1).


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/35


Hogere voorziening ingesteld op 27 april 2023 door Jushi Egypt for Fiberglass Industry SAE tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer — uitgebreid) van 1 maart 2023 in zaak T-540/20, Jushi Egypt for Fiberglass Industry/Commissie

(Zaak C-272/23 P)

(2023/C 216/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Jushi Egypt for Fiberglass Industry SAE (vertegenwoordigers: B. Servais en V. Crochet, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie en de Vereniging van Europese glasvezelproducenten (APFE)

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen,

het eerste, het derde en het vierde middel van het beroep tot nietigverklaring van Jushi Egypt for Fiberglass Industry S.A.E ontvankelijk te verklaren, en

geïntimeerde en elke interveniërende partij te verwijzen in de kosten, inclusief de kosten van de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

In het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep van rekwirante tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2020/870 (1) van de Commissie van 24 juni 2020 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopig compenserend recht op de invoer van continuglasvezelproducten van oorsprong uit Egypte en tot heffing van een definitief compenserend recht op de geregistreerde invoer van continuglasvezelproducten van oorsprong uit Egypte afgewezen.

Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan, namelijk dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door:

te oordelen dat de Commissie artikel 2, onder a) en b) en artikel 3, lid 1, onder a) van de basisverordening (2) niet heeft geschonden door de financiële bijdragen die door regeringen en overheidsinstanties die verbonden zijn met de regering van China hebben verleend toe te schrijven aan de regering van het land van oorsprong of van uitvoer, namelijk de regering van de Arabische Republiek Egypte;

vast te stellen dat de Commissie artikel 4, leden 2 en 3, van de basisverordening niet heeft geschonden toen zij vaststelde dat de financiële bijdragen die aan de regering van Egypte werden toegeschreven specifiek waren;

vast te stellen dat de Commissie artikel 3, lid 1, onder a) ii), artikel 2, lid 2 en artikel 5, van de basisverordening niet heeft geschonden bij de berekening van het voordeel dat aan rekwirante werd toegekend in het kader van de regeling voor de terugbetaling; en

te oordelen dat de Commissie artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2, onder c) van de basisverordening niet heeft geschonden bij haar vaststelling dat de fiscale behandeling van wisselkoersverliezen rekwirante een voordeel heeft opgeleverd en een specifieke subsidie vormde.

Met het eerste middel voert rekwirante in wezen aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de basisverordening niet uitsluit dat de financiële bijdrage krachtens artikel 2 onder b) en artikel 3, lid 1, van de basisverordening aan de overheid van het land van oorsprong of van uitvoer kan worden toegerekend, zelfs als zij niet rechtstreeks van die overheid afkomstig is.

Met het tweede middel stelt rekwirante in wezen dat het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de regering van Egypte de verstrekkende autoriteit van de door de regering van China verleende de preferentiële financiering was. Het Gerecht had in de plaats daarvan moeten oordelen dat de Commissie artikel 4, leden 2 en 3 van de basisverordening heeft geschonden omdat de Chinese instanties die de financiële bijdragen hebben verleend de verstrekkende autoriteit waren.

Met het derde middel voert rekwirante in wezen aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de enige vergelijkbare situatie om te bepalen of rekwirante een voordeel heeft ontvangen, deze is van een onderneming die net als rekwirante gevestigd is in de Economische Zone van het Suezkanaal (SK Zone) en producten die materialen bevatten die van douanerechten zijn vrijgesteld, verkoopt aan een buiten de SK Zone gevestigde onderneming.

Met het vierde middel voert rekwirante in wezen aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de oordelen dat de Commissie niet in aanmerking had genomen dat de fiscale behandeling op zich een subsidie vormde waarvoor een compenserende maatregel kan worden opgelegd en dat rekwirante in eerste aanleg geen bewijzen heeft overgelegd die de door de Commissie in de bestreden uitvoeringsverordening verrichte feitelijke beoordeling dat alle ondernemingen met die verplichtingen in vreemde valuta hebben, voordeel hebben gehaald uit de betrokken fiscale behandeling, weinig aannemelijk maken.


(1)  PB 2020, L 201, blz. 10.

(2)  Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 55).


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/37


Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 16 februari 2023 — Oriol Junqueras i Vies/Europees Parlement, interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Koninkrijk Spanje

(Zaak C-780/21 P) (1)

(2023/C 216/46)

Procestaal: Spaans

De president van de Vierde kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 73 van 14.2.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/37


Beschikking van de president van het Hof van 16 februari 2023 — Oriol Junqueras i Vies/Europees Parlement, interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Koninkrijk Spanje

(Zaak C-824/21 P) (1)

(2023/C 216/47)

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 84 van 21.2.2022.


Gerecht

19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/38


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — CV / Commissie

(Zaak T-20/18) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Sociale zekerheid - Artikel 73 van het Statuut - Gemeenschappelijke regeling voor de verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten - Beroepsziekte - Medische commissie - Artikel 22 - Weigering om een ziekte als beroepsziekte te erkennen - Regelmatigheid van de precontentieuze procedure - Motiveringsplicht”)

(2023/C 216/48)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CV (vertegenwoordigers: F. Moyse en L. Heisten, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. S. Bohr en L. Vernier, gemachtigden)

Voorwerp

Met zijn beroep krachtens artikel 270 VWEU verzoekt verzoeker de nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 20 maart 2017 houdende de afwijzing van zijn verzoek om erkenning dat hij aan een beroepsziekte leed en het besluit van de Commissie van 15 maart 2017 om hem de betaling op te leggen van bepaalde kosten en erelonen van de leden van de medische commissie die zich over dat verzoek had uitgesproken, en voorts de vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij door die besluiten zou hebben geleden.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

CV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 112 van 26.3.2018.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/38


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — GAR / EDPS

(Zaak T-557/20) (1)

(Bescherming van persoonsgegevens - Procedure voor het toekennen van compensatie aan aandeelhouders en crediteuren na de afwikkeling van een bank - Besluit van de EDPS waarbij wordt vastgesteld dat de GAR zijn verplichtingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens heeft geschonden - Artikel 15, lid 1, onder d), van verordening (EU) 2018/1725 - Begrip “persoonsgegevens” - Artikel 3, punt 1, van verordening 2018/1725 - Recht van toegang tot het dossier)

(2023/C 216/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Gemeenschappelijke afwikkelingsraad (vertegenwoordigers: H. Ehlers, M. Fernández Rupérez, A. Lapresta Bienz, gemachtigden, bijgestaan door H.-G. Kamann, M. Braun, F. Louis, en L. Hesse, advocaten)

Verwerende partij: Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming (vertegenwoordigers: P. Candellier, X. Lareo en T. Zerdick, gemachtigden)

Voorwerp

Met zijn beroep krachtens artikel 263 VWEU verzoekt de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR), ten eerste, om nietigverklaring van het herziene besluit van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) van 24 november 2020 dat is vastgesteld naar aanleiding van het verzoek van de GAR om herziening van het besluit van de EDPS van 24 juni 2020 betreffende vijf klachten van verschillende klagers (zaken 2019-947, 2019-998, 2019-999, 2019-1000 en 2019-1122) en, ten tweede, om onrechtmatigverklaring van het besluit van de EDPS van 24 juni 2020.

Dictum

1)

Het herziene besluit van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) van 24 november 2020 dat is vastgesteld naar aanleiding van het verzoek van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) om herziening van het besluit van de EDPS van 24 juni 2020 betreffende vijf klachten van verschillende klagers (zaken 2019-947, 2019-998, 2019-999, 2019-1000 en 2019-1122), wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De EDPS wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 390 van 16.11.2020.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/39


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — OHB System / Commissie

(Zaak T-54/21) (1)

(Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Concurrentiegerichte dialoog - Levering van Galileo-overgangssatellieten - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Uitsluitingscriteria - Ernstige beroepsfout van een inschrijver - Geen definitieve rechterlijke beslissing of definitief administratief besluit - Voorlegging aan de in artikel 143 van het Financieel Reglement bedoelde instantie - Gelijke behandeling - Abnormaal lage offerte - Kennelijk onjuiste beoordeling)

(2023/C 216/50)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: OHB System AG (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordigers: W. Würfel en F. Hausmann, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Wilms, L. André, J. Estrada de Solà en L. Mantl, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili en G. Santini, avvocati dello stato), Airbus Defence and Space GmbH (Taufkirchen, Duitsland) (vertegenwoordigers: P.-E. Partsch, F. Dewald en C.-E. Seestädt, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU verzoekt verzoekster, OHB System AG, om nietigverklaring van de bij respectievelijk brief en faxbericht van 19 en 22 januari 2021 aan haar meegedeelde besluiten van de Europese Commissie die ertoe strekten de offerte die verzoekster had ingediend in het kader van de aanbesteding in de vorm van concurrentiegerichte dialoog 2018/S 091-206089 betreffende de levering van Galileo-overgangssatellieten, niet te selecteren en de opdracht aan twee andere inschrijvers te gunnen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

OHB System AG zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen, daaronder begrepen die van de procedure in kort geding.

3)

De Italiaanse Republiek en Airbus Defence and Space GmbH dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 88 van 15.3.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/40


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Rochem Group AG/EUIPO — Rochem Marine (R.T.S ROCHEM Technical Services)

(Zaak T-546/21) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk R.T.S. ROCHEM Technical Services - Ouder nationaal beeldmerk ROCHEM MARINE - Relatieve nietigheidsgrond - Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk - Artikelen 15 en 57, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikelen 18 en 64, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2023/C 216/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Rochem Group AG (Zug, Zwitserland) (vertegenwoordiger: K. Guridi Sedlak, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Rochem Marine Srl (Genua, Italië) (vertegenwoordigers: R. Gioia en L. Mansi, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 28 juni 2021 (zaak R 1544/2019-1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Rochem Group AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 422 van 18.10.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/40


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Rochem Group AG/EUIPO — Rochem Marine (R.T.S. Rochem Technical Services)

(Zaak T-547/21) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk R.T.S. Rochem Technical Services - Ouder nationaal beeldmerk ROCHEM MARINE - Relatieve nietigheidsgrond - Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk - Artikelen 15 en 57, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikelen 18 en 64, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2023/C 216/52)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Rochem Group AG (Zug, Zwitserland) (vertegenwoordiger: K. Guridi Sedlak, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Rochem Marine Srl (Genua, Italië) (vertegenwoordigers: R. Gioia en L. Mansi, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 28 juni 2021 (zaak R 1545/2019-1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Rochem Group AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 422 van 18.10.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/41


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Rochem Group/EUIPO — Rochem Marine (ROCHEM)

(Zaak T-548/21) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk ROCHEM - Ouder nationaal beeldmerk ROCHEM MARINE - Relatieve nietigheidsgrond - Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk - Artikelen 15 en 57, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikelen 18 en 64, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2023/C 216/53)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Rochem Group AG (Zug, Zwitserland) (vertegenwoordiger: K. Guridi Sedlak, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Rochem Marine Srl (Genua, Italië) (vertegenwoordigers: R. Gioia en L. Mansi, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 28 juni 2021 (zaak R 1546/2019-1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Rochem Group AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 422 van 18.10.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/42


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Rochem Group/EUIPO — Rochem Marine (ROCHEM)

(Zaak T-549/21) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk ROCHEM - Ouder nationaal beeldmerk ROCHEM MARINE - Relatieve nietigheidsgrond - Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk - Artikelen 15 en 57, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikelen 18 en 64, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2023/C 216/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Rochem Group AG (Zug, Zwitserland) (vertegenwoordiger: K. Guridi Sedlak, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Walicka en D. Hanf, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Rochem Marine Srl (Genua, Italië) (vertegenwoordigers: R. Gioia en L. Mansi, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 28 juni 2021 (zaak R 1547/2019-1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Rochem Group AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 422 van 18.10.2021.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/42


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Alves Casas/ EUIPO — Make-Up Art Cosmetics (mccosmetics NY)

(Zaak T-681/21) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk mccosmetics NY - Ouder Uniebeeldmerk MAC MAKE-UP ART COSMETICS - Relatieve weigeringsgronden - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Afbreuk aan de reputatie - Artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001”)

(2023/C 216/55)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ana Maria Alves Casas (Porto, Portugal) (vertegenwoordiger: A. Martins, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Ringelhann en D. Gája, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Make-Up Art Cosmetics, Inc. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: I. Fowler, B. Worbes en I. Junkar, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 20 augustus 2021 (zaak R 2398/2020-2).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ana Maria Alves Casas wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 2 van 3.1.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/43


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Grillküche/EUIPO — Targa (Grillapparaat)

(Zaak T-757/21) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een grillapparaat weergeeft - Openbaarmaking van het oudere model - Artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 6/2002”)

(2023/C 216/56)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Activa — Grillküche GmbH (Selb, Duitsland) (vertegenwoordigers: F. Stangl en M. Wurth, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Sakalaitė-Orlovskienė et J. Ivanauskas, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Targa GmbH (Soest, Duitsland) (vertegenwoordiger: M.-H. Hoffmann, advocaat)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 4 oktober 2021 (zaak R 1651/2020-3).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

1)

Activa — Grillküche GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 37 van 24.1.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/43


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Wenz Kunststoff/EUIPO — Mouldpro (MOULDPRO)

(Zaak T-794/21) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk MOULDPRO - Normaal gebruik van het merk - Wijze van gebruik - Gebruik voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven - Artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 - Gewettigd vertrouwen”)

(2023/C 216/57)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Wenz Kunststoff GmbH & Co. KG (Lüdenscheid, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Bühling en D. Graetsch, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Raponi en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Mouldpro ApS (Ballerup, Denemarken) (vertegenwoordiger: W. Rebernik, advocaat)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 8 oktober 2021 (zaak R 646/2020-2).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Wenz Kunststoff GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 73 van 14.2.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/44


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Kaminski/ EUIPO — Polfarmex (SYRENA)

(Zaak T-35/22) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk SYRENA - Toepassing van de wet in de tijd - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep - Gezag van gewijsde - Artikel 15, lid 1, en artikel 51, lid 1, onder a), en lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 18, lid 1, en artikel 58, lid 1, onder a), en lid 2, van verordening (EU) 2017/1001] - Normaal gebruik binnen de Unie - Motiveringsplicht - Artikel 94, lid 1, eerste volzin, van verordening 2017/1001”)

(2023/C 216/58)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Arkadiusz Kaminski (Etobicoke, Ontario, Canada) (vertegenwoordigers: W. Trybowski, E. Pijewska en M. Mazurek, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Gája, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Polfarmex S.A. (Kutno, Polen)

Voorwerp

Met zijn beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoeker in wezen primair om de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 26 oktober 2021 (gevoegde zaken R 1952/2020-1 en R 1953/2020-1) te wijzigen, en subsidiair om deze beslissing deels te vernietigen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Arkadiusz Kaminski wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 119 van 14.3.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/45


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Pinar Kuruyemiş Gida Ve Ihtiyaç Maddeleri Sanayi Ticaret/EUIPO — Yadex International (pinar KURUYEMIŞ)

(Zaak T-147/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk pinar KURUYEMIŞ - Ouder Duits woordmerk PINAR - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Recht om te worden gehoord - Artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001 - Schorsing van de procedure - Artikel 71, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625”)

(2023/C 216/59)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pinar Kuruyemiş Gida Ve Ihtiyaç Maddeleri Sanayi Ticaret AŞ (Karatay, Konya, Turkije) (vertegenwoordigers: M. E. López Camba en A. M. Lyubomirova Geleva, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Klee, M. Eberl en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Yadex International GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Kohl, advocaat)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 12 januari 2022 (zaak R 1148/2021-1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Pinar Kuruyemiş Gida Ve Ihtiyaç Maddeleri Sanayi Ticaret AŞ wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten die het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en Yadex International GmbH in het kader van de procedure bij het Gerecht hebben gemaakt.


(1)  PB C 198 van 16.5.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/45


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Pinar Kuruyemiş Gida Ve Ihtiyaç Maddeleri Sanayi Ticaret/EUIPO — Yadex International (pinar KURUYEMIŞ)

(Zaak T-148/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk pinar KURUYEMIŞ - Ouder Duits woordmerk PINAR - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Recht om te worden gehoord - Artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001 - Schorsing van de procedure - Artikel 71, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625”)

(2023/C 216/60)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pinar Kuruyemiş Gida Ve Ihtiyaç Maddeleri Sanayi Ticaret AŞ (Karatay, Konya, Turkije) (vertegenwoordigers: M. E. López Camba en A. M. Lyubomirova Geleva, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Klee, M. Eberl en V. Ruzek, vertegenwoordigers)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Yadex International, GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Kohl, advocaat)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 12 januari 2022 (zaak R 1149/2021-1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Pinar Kuruyemiş Gida Ve Ihtiyaç Maddeleri Sanayi Ticaret AŞ wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten die het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en Yadex International GmbH in het kader van de procedure bij het Gerecht hebben gemaakt.


(1)  PB C 198 van 16.5.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/46


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Volkswagen/EUIPO — XTG (XTG)

(Zaak T-153/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk XTG - Ouder Uniewoordmerk GTX - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2023/C 216/61)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Volkswagen AG (Wolfsburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Machei en G. Orsoni, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Chylińska en T. Frydendahl, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: XTG S.A. (Wrocław, Polen)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 20 december 2021 (zaak R 1387/2021-5).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen,

2)

Volkswagen AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 198 van 16.5.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/47


Arrest van het Gerecht van 26 april 2023 — Volkswagen/EUIPO — XTG (XTG)

(Zaak T-154/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk XTG - Ouder Uniewoordmerk GTX - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2023/C 216/62)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Volkswagen AG (Wolfsburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Machei en G. Orsoni, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Chylińska et T. Frydendahl, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: XTG S.A. (Wrocław, Polen)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 20 december 2021 (zaak R 1385/2021-5).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen,

2)

Volkswagen AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 198 van 16.5.2022.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/47


Beroep ingesteld op 13 maart 2023 — Semmelweis Egyetem/Raad

(Zaak T-138/23)

(2023/C 216/63)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Semmelweis Egyetem (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordigers: P. Nagy en B. Karsai, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

artikel 2, lid 2, van uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2506 van de Raad van 15 december 2022 (1) nietig te verklaren voor zover het haar betreft, of, subsidiair,

artikel 2, lid 2, van uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2506 van de Raad in zijn geheel nietig te verklaren, en, in beide gevallen,

de verwerende partij te verwijzen in de kosten die in deze procedure aan de verzoekende partij zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: het bestreden besluit berust op een onvoldoende solide feitelijke grondslag. De verwerende partij had haar beslissing om het bestreden besluit vast te stellen moeten baseren op naar behoren vastgestelde feiten. In de plaats daarvan heeft zij zich gebaseerd op de niet-onderbouwde beoordeling en het ongefundeerde voorstel van de Europese Commissie.

Eerste onderdeel: de verwerende partij heeft er niet voor gezorgd dat de opneming van de verzoekende partij in de groep van entiteiten waarvoor overeenkomstig artikel 2, lid 2, van het bestreden besluit beperkende maatregelen gelden op een voldoende solide feitelijke grondslag berustte. Wat betreft de vermeende inbreuken op het beginsel van de rechtsstaat werd het onderzoek van de Commissie naar de feiten niet uitgebreid tot de samenstelling, de besluitvorming, de financiën en de werking van de “trusts van openbaar belang”, zoals de stichting die belast is met het beheer van verzoekster. Noch de verwerende partij, noch de Commissie heeft de mogelijke impact, de aard, de duur of de ernst en de omvang van de vermeende inbreuken en/of de beperkende maatregelen geanalyseerd, wat schade heeft toegebracht aan de bedrijfsactiviteiten en de goede reputatie van verzoekster.

Tweede onderdeel: de verwerende partij heeft de feiten kennelijk onjuist opgevat. De bedenkingen van de Commissie in verband met de “trusts van openbaar belang” betreffen overheidsopdrachten en belangenconflicten. Het is de verwerende partij ontgaan dat de kwestie betreffende de overheidsopdrachten reeds was opgelost vóór het besluit werd vastgesteld en dat er — wat verzoekster betreft — nooit een belangenconflict heeft bestaan.

Derde onderdeel: de verwerende partij heeft geen toereikende motivering gegeven in het licht van artikel 6, lid 9, van verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 (“conditionaliteitsverordening”) (2). Het voorstel van de Commissie en dus het bestreden besluit hadden de specifieke gronden en het bewijs waarop dat besluit is gebaseerd, moeten uiteenzetten. In het bestreden besluit of het voorstel werden echter geen dergelijke valabele gronden vermeld, wat verzoekster schade heeft berokkend.

2.

Tweede middel: de verzoekende partij heeft, als persoon die door het bestreden besluit wordt getroffen, niet de kans gekregen om haar rechten te verdedigen, zodat haar recht om te worden gehoord is geschonden. Als laatstgenoemd recht niet was geschonden, zou dit hebben geresulteerd in overwegingen die zouden hebben geleid tot passende, evenredige, relevante en billijke beperkingen van de vastgestelde maatregelen.

3.

Derde middel: het bestreden besluit berust niet op een passende machtiging en de verwerende partij heeft misbruik gemaakt van haar rechten.

Eerste onderdeel: de conditionaliteitsverordening bevat geen passende machtiging voor de in artikel 2, lid 2, van het bestreden besluit vervatte maatregelen. De in de conditionaliteitsverordening opgenomen machtiging is geen carte blanche, maar is beperkt (a) door het doel (“bescherming van de Uniebegroting”) en (b) tot passende middelen om dat doel te bereiken. In het bestreden besluit is geen sprake van passende middelen en van evenredigheid. Was dit wel het geval geweest, dan zou de werkingssfeer van dat besluit voor verzoekster beperkt zijn geweest. Bijgevolg ontbreekt de vereiste machtiging, wat de rechten van verzoekster schendt.

Tweede onderdeel: de verwerende partij heeft misbruik gemaakt van haar bevoegdheid. Wat dat betreft, verwijst de verzoekende partij naar de volgende rechtspraak: “Volgens vaste rechtspraak kan bij een handeling slechts worden gesproken van misbruik van bevoegdheid indien zij, op basis van objectieve, relevante en onderling overeenstemmende gegevens, uitsluitend, of ten minste in overwegende mate, is vastgesteld voor andere doeleinden dan die waarvoor de betrokken bevoegdheid is verleend of om te ontkomen aan een procedure waarin het VWEU speciaal heeft voorzien om aan de omstandigheden van het geval het hoofd te bieden […]”. (3)

4.

Vierde middel: de verwerende partij heeft het evenredigheidsbeginsel, een fundamenteel beginsel van het Unierecht, geschonden. Om de strikte naleving van het evenredigheidsbeginsel te garanderen, moet de instelling die een rechtshandeling vaststelt de verschillende betrokken belangen naar behoren tegen elkaar afwegen, hun functie en rol analyseren en dienovereenkomstig besluiten vaststellen. In het onderhavige geval is er geen duidelijk bewijs dat de belangen van verzoekster op een bepaald moment of op enige manier in aanmerking zijn genomen, of dat haar situatie is onderzocht — laat staan op een objectieve, zorgvuldige en evenredige wijze — alvorens de maatregelen van artikel 2, lid 2, van het bestreden besluit zijn vastgesteld, met alle negatieve gevolgen van dien voor verzoekster.

5.

Vijfde middel: het bestreden besluit verstoort de werking van de markt waarop verzoekster concurreert. Het verbod van marktverstoring zonder rechtvaardiging daarvoor maakt deel uit van de fundamentele vrijheden van de Unie. Door de bedrijfsactiviteiten van verzoekster te beperken ten voordele van haar concurrenten worden de fundamentele vrijheden van de Unie geschonden.


(1)  Uitvoeringsbesluit inzake maatregelen ter bescherming van de Uniebegroting tegen schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in Hongarije (PB 2022, L 325, blz. 94).

(2)  Verordening betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (PB 2020, L 433, blz. 1).

(3)  Zie punt 56 van het arrest van 5 mei 2015 in de zaak Koninkrijk Spanje/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie (C-146/13, EU:C:2015:298).


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/49


Beroep ingesteld op 31 maart 2023 — Willemsen/Commissie

(Zaak T-174/23)

(2023/C 216/64)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Merel Johanna Willemsen (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: G. Geelkerken, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Europese Commissie van 14 december 2021 betreffende de inning van een bij debetnota nr. 4840200003 geregistreerde vordering (hierna: “bestreden besluit”) nietig te verklaren en vast te stellen dat verzoekster de Commissie niets is verschuldigd;

subsidiair: het bestreden besluit nietig te verklaren en vast te stellen dat verzoekster de Commissie — na verrekening van hun wederzijdse vorderingen– niets is verschuldigd;

meer subsidiair: het bestreden besluit nietig te verklaren en voor zover verzoekster vervolgens nog een bedrag is verschuldigd aan de Commissie, het betreffende bedrag te beperken tot nul;

nog meer subsidiair: het bestreden besluit nietig te verklaren en voor zover verzoekster vervolgens nog een bedrag is verschuldigd aan de Commissie, het betreffende bedrag naar redelijkheid te matigen;

verweerster te verwijzen in de kosten van verzoekster in de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: de beëindiging van de deelname van verzoekster aan het onderzoeksproject waarvoor de Commissie met de Universita Degli Studi di Trento (universiteit van Trento, Italië, hierna: “coördinator”) een subsidieovereenkomst had ondertekend, en het feit dat verzoekster het overeengekomen werk niet heeft kunnen leveren en afmaken, zijn het gevolg van het optreden van de Project Officer en de coördinator en zijn niet te wijten aan verzoekster zelf. Nu het in de risicosfeer ligt van de Commissie dat verzoekster zich heeft moeten terugtrekken en gelet op de gang van zaken tijdens het project, is verzoekster niets aan de Commissie verschuldigd.

2.

Tweede middel: de door de Project Officer en de coördinator begane fouten en procedurele onregelmatigheden zijn dermate ernstig dat van verzoekster niets kan worden gevorderd.

3.

Derde middel: aangezien verzoekster onderzoeksresultaten en materiaal zijn onthouden heeft zij schade geleden, waardoor niets van haar kan worden gevorderd.

4.

Vierde middel: de gang van zaken gedurende de gehele uitvoering van het project, alsmede de — grensoverschrijdende — houding van de verantwoordelijken ervan jegens verzoekster brengen met zich mee dat er geen vordering op verzoekster kan worden verhaald. Er is sprake van “force majeure” en ook de persoonlijke omstandigheden van verzoekster moeten aanleiding zijn voor de Commissie om af te zien van terugvordering van verzoekster.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/50


Beroep ingesteld op 21 april 2023 — Sta Grupa/EUIPO — Axis (VAPIX)

(Zaak T-207/23)

(2023/C 216/65)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sta Grupa AS (Riga, Letland) (vertegenwoordiger: I. Stankeviča, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Axis AB (Lund, Zweden)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk “VAPIX” — Uniemerk nr. 5 040 118

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 3 februari 2023 in zaak R 1098/2022-5

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen;

het betrokken merk vervallen te verklaren voor de waren waarvoor het ingeschreven bleef nadat de bestreden beslissing was genomen;

het EUIPO te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/50


Beroep ingesteld op 21 april 2023 — Clofor/EUIPO — Sitges Alonso (Palen)

(Zaak T-208/23)

(2023/C 216/66)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Clofor (Renage, Frankrijk) (vertegenwoordiger: P. Debré, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Paul Sitges Alonso (Barcelona, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: verzoekende partij in de procedure voor het Gerecht

Betrokken model: Uniemodel (Palen) — Uniemodel nr. 2 951 335-0001

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 15 februari 2023 in zaak R 1103/2022-3

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen;

de bestreden beslissing aldus te wijzigen dat de vordering tot nietigverklaring van Uniemodel nr. 2 951 335-0001 wordt afgewezen;

het EUIPO te veroordelen in de kosten, met inbegrip van de voor de derde kamer van beroep gemaakte kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 25, lid 1, onder b), juncto artikel 7 van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad;

omkering van de bewijslast en schending van artikel 52, lid 2, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/51


Beroep ingesteld op 21 april 2023 — Yadex International/EUIPO — Armada Gida (doyum)

(Zaak T-209/23)

(2023/C 216/67)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Yadex International GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Kohl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Armada Gida Ticaret Sanayi AŞ (Akdeniz, Turkije)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk doyum — inschrijvingsaanvraag nr. 18 249 375

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 22 februari 2023 in zaak R 1436/2022-1

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen en Uniemerkaanvraag nr. 18 249 375 volledig af te wijzen, en

het EUIPO te verwijzen in de kosten van verzoekster.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b) van verordening (EU) 2017/2011 van het Europees Parlement en de Raad.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/52


Beroep ingesteld op 23 april 2023 — Azienda Agricola F.lli Buccelletti/EUIPO — Sunservice (Plantenstaken)

(Zaak T-210/23)

(2023/C 216/68)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Azienda Agricola F.lli Buccelletti Srl (Castiglion Fiorentino, Italië) (vertegenwoordiger: A. Pagani, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sunservice Srl (Castiglione del Lago, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken model: Gemeenschapsmodel (Plantenstaken) — Gemeenschapsmodel nr. 8 262 364-0001

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 20 februari 2023 in zaak R 370/2022-3

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen en bijgevolg ook de beslissing van de nietigheidsafdeling van 20 januari 2019 (nietigheidsprocedure nr. ICD 115 222) te herzien door gemeenschapsmodel nr. 8 262 364-0001 nietig te verklaren;

het verhoor van getuigen en elk onderzoek of elke andere passende vaststelling ter plaatse door derden (deskundigen en/of technici) — aan te wijzen door het Gerecht — te gelasten om de staat van de installaties die door de partij die nietigverklaring vordert in haar memories zijn aangevoerd, en de overeenstemming van de voor de vervaardiging ervan gebruikte staken met de staken van het gemeenschapsmodel waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, te verifiëren;

Sunservice Srl te verwijzen in de proceskosten van alle instanties.

Aangevoerde middelen

Onjuiste toepassing van de criteria voor de beoordeling van het bewijsmateriaal dat werd overgelegd door de partij die nietigverklaring van het betrokken model vordert;

Onjuiste toepassing en/of niet-toepassing van artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad en in elk geval onjuiste en/of niet-erkenning van de bewijskracht van het bewijsmateriaal dat door de partij die nietigverklaring vordert is overgelegd met het oog op openbaarmaking overeenkomstig artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad;

Onjuiste toepassing en/of niet-toepassing van de criteria voor de beoordeling van het vereiste van nieuwheid als bedoeld in artikel 5 van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad;

Onjuiste toepassing en/of niet-toepassing van de criteria ter beoordeling van het vereiste van eigen karakter als bedoeld in artikel 6 van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad, zowel met betrekking tot de onjuiste en/of niet-vermelde aanwijzing van de geïnformeerde gebruiker als met betrekking tot de onjuiste en/of niet-toepassing van de criteria voor de vergelijking “model versus model”.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/53


Beroep ingesteld op 24 april 2023 — EFFAS/EUIPO — CFA Institute (CEFA Certified European Financial Analyst)

(Zaak T-213/23)

(2023/C 216/69)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: European Federation of Financial Analysts Societies (EFFAS) (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: E. Manresa Medina, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: CFA Institute (Charlottesville, Virginia, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk CEFA Certified European Financial Analyst — inschrijvingsaanvraag nr. 14 902 341

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 21 februari in zaak R 1418/2022-1

Conclusies

De verzoekende partij verzoek het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen;

het EUIPO en een eventuele interveniërende partij verwijzen in alle kosten van deze procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b) van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/53


Beroep ingesteld op 26 april 2023 — Bategu Gummitechnologie / Commissie

(Zaak T-219/23)

(2023/C 216/70)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bategu Gummitechnologie GmbH (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: G. Maderbacher, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht

besluit C(2023) 1205 final van de Commissie van 15 februari 2023 in zaak AT.40492 — Fire Protection Bogies [besluit krachtens artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 773/2004 tot afwijzing van de klacht] nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

Eerste middel: onjuiste rechtsopvatting

De Commissie is in strijd met punt 7.1.1.5 van verordening (EU) nr. 1302/2014 (1) ten onrechte ervan uitgegaan dat norm EN 45545-2:2013+A1:2015 betreffende de brandveiligheid in spoorwegvoertuigen (eisen inzake het brandgedrag van materialen en onderdelen) pas sinds 1 januari 2018 diende te worden toegepast op spoorwegvoertuigen die in Duitsland en Oostenrijk zijn goedgekeurd.

De Commissie heeft punt 4.7 van norm EN 45545-2:2013+A1:2015 onjuist opgevat en kennelijk onjuist uitgelegd.

De Commissie heeft punt 4.3 en punt 4.2, onder n), van norm EN 45545-2:2013+A1:2015 onjuist opgevat en kennelijk onjuist uitgelegd.

De Commissie heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij de beoordeling van haar bewijslast in het kader van de klachtprocedure overeenkomstig verordening nr. 1/2003 (2).

De Commissie heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van collusie of mededingingsbeperkende uitwisseling van informatie tussen producenten van spoorwegvoertuigen die actief zijn op de interne markt (OEM).

Tweede middel: de Commissie heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij de beoordeling van de klacht.

De Commissie heeft ten onrechte aangenomen dat OEM niet verplicht zijn om commerciële betrekkingen met verzoekster aan te knopen.

De Commissie is tot een groot aantal onjuiste bevindingen gekomen met betrekking tot een onderling afgestemde onjuiste uitlegging van norm EN 45545-2:2013+A1:2015 door de OEM.

Derde middel: misbruik van bevoegdheid

De Commissie heeft misbruik gemaakt van haar bevoegdheid en heeft de economische belangen van de OEM laten primeren op de belangen van de treinreizigers en het treinpersoneel bij de veiligheid van het spoorwegsysteem van de Unie.

Vierde middel: schending van verzoeksters recht op behoorlijk bestuur krachtens artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (3)

De Commissie heeft verzoekster het recht ontnomen te worden gehoord over cruciale onderzoeksresultaten en heeft haar informatie verstrekt die onvoldoende nauwkeurig was om haar in staat te stellen dienstige opmerkingen over het bestreden besluit in te dienen vóór de vaststelling ervan.


(1)  Verordening (EU) nr. 1302/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende een technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB 2014, L 356, blz. 228).

(2)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).

(3)  PB. 2012, C 326, blz. 391.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/54


Beroep ingesteld op 2 mei 2023 — Debonair Trading Internacional/EUIPO — Lea Nature Services (LEA NATURE SO’BIO ETIC)

(Zaak T-225/23)

(2023/C 216/71)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Debonair Trading Internacional Lda (Funchal, Portugal) (vertegenwoordigers: J. Quirin en J.-P. Jacquey, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Lea Nature Services (Périgny, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Aanvraag voor Uniewoordmerk LEA NATURE SO’BIO ETIC — inschrijvingsaanvraag nr. 17 592 486

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 10 februari 2023 in zaak R 206/2022-5

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen;

alle door het EUIPO vastgestelde beslissingen tot verwijzing van verzoekster in de kosten te vernietigen en het EUIPO te verwijzen in verzoeksters kosten.

Aangevoerde middelen

Schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

Schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

Schending van artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


19.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/55


Beroep ingesteld op 2 mei 2023 — Bonami.CZ/EUIPO — Roval Print (bonami)

(Zaak T-229/23)

(2023/C 216/72)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bonami.CZ, a.s. (Praag, Tsjechië) (vertegenwoordiger: M.-G. Marinescu, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: SC Roval Print SRL (Galati, Roemenië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Aanvraag voor Uniebeeldmerk bonami in geel, rood, roze, paars, blauw, donkergroen en lichtgroen — inschrijvingsaanvraag nr. 18 024 693

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 14 februari 2023 in zaak R 1292/2022-5

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen en de oppositie in haar geheel af te wijzen;

het EUIPO te verwijzen in de kosten van de procedure.

Aangevoerde middelen

Schending van de procedurele voorschriften met betrekking tot de (online) substantiëring van de oppositie;

Schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.