|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
66e jaargang |
|
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
|
||
|
|
EUROPEES PARLEMENT
|
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
RESOLUTIES |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag, 17 januari 2023 |
|
|
2023/C 214/01 |
||
|
|
Woensdag, 18 januari 2023 |
|
|
2023/C 214/02 |
||
|
2023/C 214/03 |
||
|
2023/C 214/04 |
||
|
2023/C 214/05 |
||
|
2023/C 214/06 |
||
|
|
Donderdag, 19 januari 2023 |
|
|
2023/C 214/07 |
||
|
2023/C 214/08 |
||
|
2023/C 214/09 |
||
|
2023/C 214/10 |
||
|
2023/C 214/11 |
||
|
2023/C 214/12 |
||
|
2023/C 214/13 |
||
|
2023/C 214/14 |
|
|
II Mededelingen |
|
|
|
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag, 17 januari 2023 |
|
|
2023/C 214/15 |
|
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag, 17 januari 2023 |
|
|
2023/C 214/16 |
||
|
2023/C 214/17 |
||
|
2023/C 214/18 |
||
|
2023/C 214/19 |
|
NL |
|
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/1 |
EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2022-2023
Vergaderingen van 16 t/m 19 januari 2023
AANGENOMEN TEKSTEN
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Europees Parlement
Dinsdag, 17 januari 2023
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/2 |
P9_TA(2023)0006
De instelling van een “Europese hoofdstad van lokale handel”
Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2023 over de instelling van een Europese hoofdstad van lokale handel (2022/2874(RSP))
(2023/C 214/01)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien verzoekschrift nr. 0699/2021, |
|
— |
gezien artikel 3, lid 3, en de artikelen 4 en 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 24, 153, 173 en 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (1), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt), en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014 en (EU) nr. 652/2014 (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME) (2014 — 2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (3), |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1422) (4), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld: “Denk eerst klein” — een “Small Business Act” voor Europa (COM(2008)0394), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 februari 2022 over het aanpakken van niet-tarifaire en niet-fiscale belemmeringen op de eengemaakte markt (6), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld, “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” (COM(2020)0456), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld, “Een kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa” (COM(2020)0103), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio’s, getiteld: “Een Europese detailhandel die past bij de 21e eeuw” (COM(2018)0219), |
|
— |
gezien de studie van juli 2020 van het directoraat-generaal Interne Markt, Industrie, Ondernemerschap en Midden- en Kleinbedrijf van de Europese Commissie, getiteld “Territorial supply constraints in the EU retail sector”, |
|
— |
gezien artikel 227, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de Commissie verzoekschriften verzoekschrift nr. 0699/2021 heeft ontvangen, waarin voorgesteld wordt een Europese hoofdstad van lokale handel en detailhandel in te stellen; |
|
B. |
overwegende dat de voorstellen van indiener inspiratie kunnen bieden voor de selectieprocedure voor deze Europese hoofdstad van lokale handel en detailhandel; |
|
C. |
overwegende dat de detailhandel een heel belangrijke levensader van de Europese economie is, die goed is voor 11,5 % van de toegevoegde waarde die in de EU gecreëerd wordt en voor meer dan 29 miljoen rechtstreekse banen; overwegende dat een goed presterende detailhandel cruciaal is voor gezinsbudgetten en leveranciers, aangezien consumenten gemiddeld 30 % van hun budget in de winkel uitgeven; |
|
D. |
overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), met inbegrip van familiebedrijven, de ruggengraat van de Europese economie vormen; overwegende dat kmo’s 99 % van alle ondernemingen in de EU uitmaken en goed zijn voor ongeveer 100 miljoen banen (7); |
|
E. |
overwegende dat kmo’s uit de detailhandel van essentieel belang zijn voor stedelijke en plattelandsgemeenschappen, deel uitmaken van het sociale weefsel en ervoor zorgen dat dorps- en stadskernen levendige plekken blijven waar burgers op korte afstand van hun woning alle diensten kunnen vinden die ze nodig hebben; overwegende dat deze kmo’s ook helpen om plattelandsvlucht tegen te gaan; overwegende dat kmo’s uit de detailhandel rechtstreeks bijdragen aan de welvaart, participatie en het welzijn van de burgers, het lokale culture leven en het behoud van erfgoed van dorpen en steden in de EU, en dat zij deze veel banen opleveren, wat dan weer tot een betere consumentenervaring leidt; |
|
F. |
overwegende dat de afwezigheid van lokale handel daarentegen kan leiden tot de sociale, economische en fysieke achteruitgang van stadscentra en -districten, en zelfs tot een vicieuze cirkel waarbij de onveiligheid steeds toeneemt; overwegende dat de afwezigheid van detailhandelsdiensten beschouwd wordt als een van de oorzaken van plattelandsvlucht; |
|
G. |
overwegende dat consumenten dankzij lokale handel toegang hebben tot meer gepersonaliseerde en rechtstreekse diensten; |
|
H. |
overwegende dat de detailhandel door de COVID-19-crisis een flinke klap heeft gekregen; overwegende dat kmo’s een ongekende schok in de wereldeconomie te verduren hebben gekregen, waarbij winkels moesten sluiten of op zijn minst zware voorzorgsmaatregelen moesten nemen; overwegende dat de sector daarnaast ook te lijden heeft onder de huidige crises, waaronder het conflict in Oekraïne en de fors oplopende energiekosten; overwegende dat veel kmo’s, vaak microfamiliebedrijven, in ademnood raken, en dat er daardoor banen op de helling staan; |
|
I. |
overwegende dat kmo’s het vaak erg moeilijk hebben om hun concurrentiepositie te behouden terwijl de hele, door grote bedrijven gedomineerde detailhandelswaardeketen steeds mondialer wordt; overwegende dat mede daardoor het commerciële aanbod en de invulling van steden steeds homogener wordt, stadscentra leeglopen, en de ecologische voetafdruk en de druk op de arbeidsomstandigheden toenemen; overwegende dat een versterking van de lokale handel dit zou kunnen tegengaan; |
|
J. |
overwegende dat de detailhandel door de snelle opkomst van de e-commerce momenteel grote veranderingen doormaakt en detailhandelszaken die on- en offlineverkoop met elkaar combineren tegelijk voor nieuwe kansen en uitdagingen in de sector zorgen; |
|
K. |
overwegende dat de inflatie in de eurozone maar blijft toenemen; overwegende dat de energie- en brandstofprijzen nog steeds veel sneller stijgen dan de gemiddelde inflatie en uiterst volatiel blijven, en dat dat een van de belangrijkste redenen is dat kmo’s hun activiteiten moeten stilleggen; overwegende dat kmo’s en micro-ondernemingen uit de detailhandel hierdoor bijzonder kwetsbaar zijn; |
|
L. |
overwegende dat kleine handelaars vaak overklast worden door grote verkoopplatforms die lagere prijzen kunnen bieden doordat ze hun productie naar derde landen hebben verplaatst; |
|
M. |
overwegende dat alle regio’s van de EU over digitale netwerken met een hoge capaciteit moeten beschikken, zodat een eerlijke detailhandel op gelijke voet overal in de EU mogelijk is; overwegende dat de uitrol van deze netwerken in de EU volgens de Europese Rekenkamer nog steeds ernstig tekortschiet, waardoor de digitale kloof groter kan worden en lokale winkels in dunbevolkte gebieden, in tegenstelling tot winkels in grote steden, in de problemen kunnen komen; |
|
N. |
overwegende dat de mededeling van de Commissie “Een Europese detailhandel die past bij de 21e eeuw” tot doel heeft het concurrentievermogen van de detailhandel te versterken; |
|
O. |
overwegende dat het initiatief “Revitalise Retail” van de Commissie bedoeld is om kmo’s uit de detailhandel te digitaliseren en te moderniseren; overwegende dat het voor de beleidsmakers van de EU van het grootste belang is dat kleine detailhandelaars voldoende uitgerust worden om zich aan deze veranderingen te kunnen aanpassen; |
|
P. |
overwegende dat de Commissie het voorstel van indiener om een Europese hoofdstad van lokale handel en detailhandel te creëren, toejuicht, en zal bekijken hoe ze deze kwestie specifiek zal aanpakken; overwegende dat de Commissie er bovenal voor wil zorgen dat haar steunprogramma’s een voelbare impact hebben en ze daarom met name zal bekijken of ze meer moet doen dan enkel sensibiliseren, en juist rechtstreeks zou moeten helpen om de problemen van kmo’s uit de detailhandel op te lossen en zo gunstige omstandigheden voor hen te creëren; |
|
Q. |
overwegende dat de lopende werkzaamheden van steden in het kader van het industrie- en kmo-beleid dankzij het voorstel versterkt zouden kunnen worden, met name het initiatief Intelligente steden, waarbij een actieve groep van 136 steden uit 21 landen wordt samengebracht met als doel optimaal gebruik te maken van geavanceerde technologieën, een groene en digitale transformatie teweeg te brengen, en de maatschappij veerkrachtiger te maken |
|
R. |
overwegende dat de opbouw van een robuust netwerk van detailhandelaars bijzonder nuttig kan zijn voor wie op een modernere en betere manier wil kunnen concurreren; |
|
S. |
overwegende dat kmo’s het lastiger hebben om administratieve formaliteiten te vervullen dan grotere bedrijven, aangezien ze over beperktere middelen en mankracht beschikken; |
|
T. |
overwegende dat de detailhandel in de eerste plaats door de lidstaten moet worden gereguleerd; overwegende dat bij een beoordeling van de obstakels waar de detailhandel mee te kampen heeft, steeds rekening moet worden gehouden met onder meer de ervaringen en zienswijzen van bedrijven, werknemers en consumenten; overwegende dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de bestaande regelgeving kmo’s en micro-ondernemingen niet onevenredig hard treft en hun activiteiten belemmert; |
|
U. |
overwegende dat de detailhandel een aanzienlijke fiscale bijdrage levert waarmee openbare diensten voor alle burgers betaald kunnen worden; |
|
V. |
overwegende dat dit voorstel tot doel heeft lokale detailhandel aan te moedigen en de mensen meer bewust te maken van het economische en maatschappelijke belang ervan; |
|
W. |
overwegende dat de producten in de lokale handel vaak afkomstig zijn van regionale of nationale leveranciers, wat helpt om de koolstofvoetafdruk van hun producten te verlagen; overwegende dat productie binnen de EU-grenzen een garantie is voor goede kwaliteitsnormen en arbeidsomstandigheden; |
|
X. |
overwegende dat ondersteuning van lokale handel en kmo’s uit de detailhandel in de EU cruciaal is om de EU-economie aan te zwengelen en toeleveringsketens korter, flexibeler en veiliger te maken; |
|
Y. |
overwegende dat het stimuleren van lokale handel helpt de handel in korteketenproducten te vergroenen; overwegende dat burgers meer bewust moeten worden gemaakt van het feit dat lokale handel en handel dicht bij huis belangrijk zijn in de strijd tegen de klimaatverandering; |
|
Z. |
overwegende dat de producten en diensten uit de dorpen, steden en regio’s in de Europese Unie gestimuleerd en gekoesterd moeten worden om erfgoed te beschermen en de Europese eengemaakte markt te versterken; overwegende dat de Commissie, indien ze gevolg geeft aan het voorstel in het verzoekschrift, beschermde geografische aanduidingen beter zou kunnen traceren en vastleggen met als doel Europese producten op de interne markt en wereldwijd te promoten en te beschermen tegen oneerlijke concurrentie; |
|
AA. |
overwegende dat de meeste EU-beleidsmaatregelen en -wetgeving op lokaal en regionaal niveau worden uitgevoerd en tegenwoordig op bijna alle politieke, economische en sociale gebieden betrekking hebben; |
|
AB. |
overwegende dat de omzet van de detailhandel in de EU volgens gegevens van Eurostat in augustus 2022 met 1,3 % is geslonken tegenover dezelfde periode in 2021 (8); |
|
AC. |
overwegende dat de Commissie reeds over programma’s beschikt om banen en lokale economische activiteiten te helpen creëren en behouden (zoals de Europese Innovatieraad, het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (EASME) en de Erasmus+-programma’s) en dat dit voorstel met deze programma’s ondersteund kan en moet worden; |
|
1. |
roept de Commissie op om het voorstel tot instelling van een Europese hoofdstad van lokale handel en detailhandel verder uit te werken, een specifiek programma hieromtrent op tafel te leggen en concrete voorstellen te doen met betrekking tot middelen voor steunprogramma’s en de gevolgen voor de begroting daarvan te vermelden, om een rechtstreekse bijdrage te leveren aan oplossingen voor de uitdagingen in de lokale detailhandel; |
|
2. |
verzoekt de Commissie een EU-maatregel, getiteld “Europese hoofdstad van lokale handel en detailhandel” voor te stellen om de lokale detailhandel in de schijnwerpers te zetten, aangezien deze cruciaal is voor de sociale samenhang, Europese dorpen, steden en regio’s elk hun eigen, diverse karakter geeft en beschermt, en lokale bedrijven helpt om te gaan met de uitdagingen van oneerlijke concurrentie; |
|
3. |
roept de Commissie op om elk jaar een jury samen te stellen die bestaat uit verschillende belanghebbenden, zoals vertegenwoordigers van kmo’s, lokale handelsverenigingen, burgerorganisaties, jonge ondernemers, lokale vertegenwoordigers, en leden van het Europees Parlement en het Comité van de Regio’s; dringt erop aan dat deze jury de toelatingsvoorwaarden en selectiecriteria bepaalt, rekening houdend met, bijvoorbeeld, factoren zoals goede arbeidsomstandigheden, milieubescherming of stimulansen voor lokale producten; is van mening dat alle dorpen en steden, ongeacht hun inwoneraantal, moeten kunnen meedoen aan de selectieprocedure; stelt voor dat de jury vervolgens de Commissie, het Parlement en de Raad een verslag met de nominaties moet doorsturen, die zijn beoordeeld aan de hand van de doelstellingen en kenmerken van deze maatregel; |
|
4. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat elk jaar een Europees dorp of een Europese stad de kans krijgt een jaar lang conferenties, workshops en initiatieven te organiseren, bijvoorbeeld over de digitalisering van de handel, hoe steden technologische innovatie in de lokale detailhandel kunnen stimuleren, kunnen bijdragen aan de bescherming van het milieu, culturele trends kunnen versterken, of beter met consumenten kunnen communiceren en in dialoog gaan; |
|
5. |
benadrukt dat de Commissie de lidstaten steun en advies moet verstrekken zodat ze de detailhandelsmarkt eerlijker, opener en vollediger kunnen maken, rekening houdend met goede praktijkvoorbeelden en richtsnoeren op basis waarvan ze minder beperkende maatregelen kunnen vaststellen en zo het evenwicht bewaren tussen overheidsdoelstellingen enerzijds en de ontwikkeling en groei van de detailhandel anderzijds; verzoekt de Commissie en de lidstaten met name de oprichting en/of versterking van toeleveringsketens te vergemakkelijken; |
|
6. |
roept de lidstaten op om maatregelen te nemen teneinde bedrijfsmodellen in de kleine detailhandel, met inbegrip van familiebedrijven, nieuw leven in te blazen, te moderniseren en aan te passen, zodat de overheid kleine detailhandelaars kan helpen zich technologische en digitale nieuwigheden eigen te maken en om te moderniseren, met als doel toekomstige uitdagingen aan te gaan, zoals strengere milieunormen en uitdagingen op het gebied van de energievoorziening, met name na de COVID-19-pandemie, en aanzienlijke veranderingen in het koopgedrag; |
|
7. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten stimulansen te creëren voor de ontwikkeling van succesvol lokaal beleid, dat een werkelijke impact kan hebben op het leven en werk van kleine detailhandelaars, bijvoorbeeld door opleidingen over nieuwe technologieën in de detailhandel te stimuleren, zodat alle handelaars kunnen inspelen op nieuwe vormen van onlineverkoop; |
|
8. |
benadrukt dat lokale handel een grote rol speelt in plattelandsgebieden en in middelgrote dorpen en steden een economische levensader voor de hele omgeving is; onderstreept dat dit soort handel een motor is voor de economie en de werkgelegenheid in deze gebieden en nauw verbonden is met andere sectoren, zoals de toeristische of culturele sector, en dat deze samenwerking en partnerschappen de economische ontwikkeling van dorpen en steden vaak een flinke duw in de rug geven; |
|
9. |
roept de Commissie en de lidstaten op om kleine detailhandelaars in alle fasen — van hun oprichting tot het dagelijkse beheer — te ondersteunen, en daarbij wel rekening te houden met het subsidiariteitsbeginsel en de noodzaak om de administratieve lasten voor kleine ondernemingen en detailhandelaars te af te bouwen; dringt erop aan kleine detailhandelaars te helpen om tijdens hun digitale transformatie obstakels en moeilijkheden te overwinnen; |
|
10. |
verzoekt de Commissie een specifieke, EU-wijde communicatiecampagne over de detailhandel te lanceren door een label voor “lokale EU-handel” in te voeren, dat bedoeld is om lokale handel in de EU te stimuleren en burgers aan te moedigen om deel te nemen aan de detailhandel — als consument en als leverancier; verzoekt de Commissie campagne te voeren om de mensen bewust te maken van het belang en de voordelen van lokale handel; |
|
11. |
verzoekt de Commissie om volledig gebruik te maken van het programma voor de interne markt teneinde lokale bedrijven, en met name kmo’s, te ondersteunen, en zo hun concurrentievermogen en duurzaamheid te bevorderen, ook in de detailhandel, en daarbij de toegang tot de markt te vergemakkelijken, distributienetwerken te versterken, ondernemerschap en het verwerven van ondernemersvaardigheden te bevorderen, de sector te moderniseren en de milieu- en energievoetafdruk ervan te verminderen; |
|
12. |
roept de Commissie en de lidstaten op om te voorkomen dat de sector in deze bijzonder complexe tijden ten onder gaat, en om de aanvullende middelen en hulp te bieden die de detailhandel in de EU nodig heeft om te overleven; benadrukt dat kmo’s bijzonder hard getroffen worden door de huidige aanvoercrisis en prijsstijgingen; |
|
13. |
verzoekt de lidstaten en regionale en lokale overheden om detailhandel als algemene prioriteit op te nemen in hun operationele programma’s, beleid voor stedelijke en plattelandsontwikkeling, strategieën voor slimme specialisatie en partnerschapsovereenkomsten voor 2021-2027, met als doel projecten ter ondersteuning van de detailhandel te financieren; |
|
14. |
verzoekt de Commissie om in het kader van de doelstelling “de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid versterken” ook lokale handel te stimuleren, aangezien dat een cruciale sector voor de lokale en regionale economie is; |
|
15. |
moedigt de lidstaten aan om belastingvoordelen in te voeren voor kleine handelaars die ervoor kiezen zich in dunbevolkte gebieden te vestigen, als middel om de demografische problemen in de EU aan te pakken; |
|
16. |
verzoekt de Commissie bovendien om rekening te houden met de eventuele synergieën tussen haar verschillende DG’s, gezien de transversale aard van lokale handel, op gebieden als toerisme, vervoer, cultuur, regionale ontwikkeling, stedelijk beleid, werkgelegenheid en klimaat; |
|
17. |
verzoekt de Commissie samen te werken met de Europese Innovatieraad en EASME om een Europese hoofdstad van lokale handel en detailhandel in het leven te roepen; |
|
18. |
roept de Commissie op om elk jaar een verslag te publiceren waarin de resultaten van het evenement van het voorgaande jaar worden geëvalueerd, en daarin een analyse door de organisatoren van het evenement op te nemen met hun ervaringen en een samenvatting van de goede praktijkvoorbeelden en kennis die in andere steden kunnen worden toegepast; dringt erop aan dat dit verslag aan het Parlement, de Raad en het Comité van de Regio’s wordt gepresenteerd; vindt het belangrijk dat de Commissie voorstellen ter herziening van dit initiatief kan indienen om de goede werking ervan te waarborgen, met name met het oog op eventuele uitbreiding van de Unie in de toekomst; |
|
19. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Comité van de Regio’s en de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.
(2) PB L 153 van 3.5.2021, blz. 1.
(3) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33.
(4) PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.
(5) PB C 316 van 6.8.2021, blz. 2.
(6) PB C 342 van 6.9.2022, blz. 212.
(7) https://single-market-economy.ec.europa.eu/smes_nl.
(8) Eurostat, euro-indicatoren, 5 september 2022: https://ec.europa.eu/eurostat/documents/2995521/14698165/4-05092022-AP-EN.pdf/e19fec60-f51a-dde7-51cb-0b8d0bd7f6fc
Woensdag, 18 januari 2023
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/8 |
P9_TA(2023)0007
Het dertigjarig bestaan van de eengemaakte markt
Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2023 over het dertigjarig bestaan van de eengemaakte markt: de verwezenlijkingen vieren en uitkijken naar toekomstige ontwikkelingen (2022/3015(RSP))
(2023/C 214/02)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 9 tot en met 26 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU), |
|
— |
gezien de door de Commissie interne markt en consumentenbescherming op 27 oktober 2022 georganiseerde openbare hoorzitting over het dertigjarig bestaan van de eengemaakte markt, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 januari 2021 over het versterken van de eengemaakte markt: de toekomst van het vrij verkeer van diensten (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2020 getiteld “Naar een duurzamer eengemaakte markt voor het bedrijfsleven en consumenten” (2), |
|
— |
gezien Speciaal verslag 13/2022 van de Europese Rekenkamer getiteld “Vrij verkeer in de EU tijdens de COVID-19-pandemie: Beperkt toezicht op controles aan de binnengrenzen en ongecoördineerde maatregelen van de lidstaten”, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “Langetermijnactieplan voor een betere uitvoering en handhaving van de regels inzake de eengemaakte markt” (COM(2020)0094), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 2 februari 2022 getiteld “Een EU-strategie voor normalisatie: Mondiale normalisatie ter ondersteuning van een veerkrachtige, groene en digitale eengemaakte markt in de EU” (COM(2022)0031), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 26 september 2022 getiteld “SOLVIT’s Helping Hand in the Single Market: celebrating 20 years” (Sovit: al 20 jaar een helpende hand op de eengemaakte markt) (SWD(2022)0325), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 13 oktober 2022 getiteld “Het EU-recht handhaven voor een Europa dat resultaten boekt” (COM(2022)0518), |
|
— |
gezien de verklaringen van de Raad en de Commissie van 16 januari 2023 over het dertigjarig bestaan van de eengemaakte markt, |
|
— |
gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de door de Commissie interne markt en consumentenbescherming ingediende ontwerpresolutie, |
|
A. |
overwegende dat een gemeenschappelijke visie, gezamenlijke inspanningen en de vastberadenheid van de Europese instellingen en de lidstaten, in nauwe samenwerking met de Europese consumenten, bedrijven, werknemers en het maatschappelijk middenveld, dertig jaar geleden hebben geleid tot de totstandbrenging van de eengemaakte markt van de EU, waar sociale normen worden beschermd, wat een belangrijke stap was in de geschiedenis van de Europese integratie en de steeds nauwere grensoverschrijdende samenwerking; |
|
B. |
overwegende dat de eengemaakte markt vandaag de dag de grootste interne markt ter wereld is en goed is voor 56 miljoen Europese banen en 25 % van het bruto binnenlands product van de EU, en heeft geleid tot de ontwikkeling van hoge normen op het gebied van consumentenbescherming; |
|
C. |
overwegende dat de eengemaakte markt na drie decennia nog steeds te maken krijgt met veranderingen; overwegende dat recente bevoorradingstekorten als gevolg van verschillende crises de noodzaak onderstrepen om van de eengemaakte markt een instrument te maken dat de veerkracht van de EU versterkt en om de transitie naar een volledig circulaire economie tegen 2050 te versnellen; |
|
D. |
overwegende dat het noodzakelijk blijft de versnippering aan te pakken, vooral door de invoering van gemeenschappelijk EU-beleid ter bevordering van het mondiale en interne concurrentievermogen en de eerlijke mededinging van de EU, teneinde haar geopolitieke impact te vergroten, waarbij de specifieke rol van diensten van algemeen belang moet worden erkend; |
|
E. |
overwegende dat alleen een sociaal en concurrerend Europa in staat zal zijn het economisch herstel en duurzame groei, banen en innovatie te stimuleren, bij te dragen tot de verwezenlijking van de groene en digitale transitie en “open strategische autonomie” mogelijk te maken; |
|
F. |
overwegende dat de COVID-19-pandemie en de brexit aanzienlijke uitdagingen waren voor de integriteit van de eengemaakte markt, met name wat betreft het vrije verkeer van goederen en personen en de soepele werking van de toeleveringsketens; |
|
G. |
overwegende dat uit de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne nu nog meer blijkt hoe belangrijk eenheid en samenwerking tussen de lidstaten zijn; |
|
H. |
overwegende dat uit onderzoek blijkt dat verdere maatregelen ter facilitering van het vrije verkeer van goederen de handel binnen de EU aanzienlijk kunnen stimuleren, met mogelijke economische voordelen van 228 tot 372 miljard EUR per jaar; |
|
I. |
overwegende dat uit onderzoek ook blijkt dat verdere maatregelen in de dienstensector gunstig zouden kunnen zijn, met op lange termijn tussen de 279 en 457 miljard EUR extra bbp per jaar; overwegende dat de verwezenlijkingen van de EU op de digitale eengemaakte markt elk jaar naar schatting 177 miljard EUR hebben bijgedragen aan de economische groei in de EU; |
|
J. |
overwegende dat de ontwikkeling van een goed functionerende eengemaakte markt voor goederen en diensten een belangrijke stap is naar meer open strategische autonomie en veerkracht door middel van duurzame ontwikkeling; overwegende dat de digitale eengemaakte markt de ruggengraat vormt van een Europees technologie-ecosysteem dat zowel de groei kan bevorderen als kan bijdragen tot de handhaving van de democratische beginselen, burgerlijke vrijheden en een open internet; |
|
K. |
overwegende dat de Conferentie over de toekomst van Europa heeft geleid tot voorstellen om het concurrentievermogen en de veerkracht van de EU-economie te verbeteren en de eengemaakte markt te versterken, onder meer door middel van digitaliseringsmaatregelen om de economie en de eengemaakte markt op een eerlijk en duurzame manier te consolideren, de digitale eengemaakte markt voor bedrijven van elke omvang te verbeteren en van Europa een wereldleider te maken op het gebied van een digitale transformatie waarbij de mens centraal staat; |
|
L. |
overwegende dat de eengemaakte markt zich is blijven ontwikkelen en is blijven groeien als reactie op de uitdagingen waarmee zij wordt geconfronteerd; overwegende dat zij opnieuw moet worden hervormd en gemoderniseerd om nieuwe uitdagingen aan te gaan en de drijvende kracht achter de Europese integratie te blijven; |
De eengemaakte markt doet ertoe: onverminderd belang en huidige uitdagingen
|
1. |
herinnert eraan dat de eengemaakte markt, door bedrijven te stimuleren, consumenten te beschermen en burgers te ondersteunen, zowel op korte als op lange termijn, en het concurrentievermogen en duurzame groei in de EU te bevorderen, de drijvende kracht achter de Europese integratie is en de ruggengraat van Europese economie vormt; |
|
2. |
herinnert eraan dat de eengemaakte markt de belangrijkste weg naar vrede, stabiliteit en welvaart op het Europese continent is en blijft en een essentiële bijdrage levert aan de rol van Europa op het wereldtoneel; |
|
3. |
benadrukt dat alle vier de vrijheden van de eengemaakte markt, zoals vastgelegd in de Verdragen, van essentieel belang zijn voor deze doelstellingen en ten uitvoer moeten worden gelegd om de eengemaakte markt te verdiepen; |
|
4. |
benadrukt dat de eengemaakte markt niet als vanzelfsprekend mag worden beschouwd; wijst erop dat de tegenwind waarmee zij wordt geconfronteerd sterk is, gaande van geopolitieke uitdagingen op lange termijn en de gevolgen daarvan voor de wereldeconomie en -handel tot de klimaatverandering en de uitdagingen in de EU en haar buurlanden; |
|
5. |
benadrukt dat de grote gevolgen van de brexit voor bedrijven in zowel het Verenigd Koninkrijk als de EU, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), alsook voor veel burgers, de centrale rol van de eengemaakte markt bevestigen, niet alleen bij het bevorderen van de economische integratie, maar ook bij het samenbrengen van de Europese burgers, en wijst op het belang van de eengemaakte markt, de douane-unie en de toegevoegde waarde van het EU-lidmaatschap; |
|
6. |
merkt op dat de COVID-19-crisis en de verscheidenheid aan unilaterale nationale beperkingen ernstige en ontwrichtende gevolgen hadden voor het vrije verkeer van goederen en burgers, met name grensarbeiders, en negatieve gevolgen hebben gehad voor de bedrijven in de EU; wijst er echter op dat de eengemaakte markt een van de belangrijkste instrumenten van de EU is gebleken om door middel van samenwerking op de crisis te reageren; erkent de rol van de eengemaakte markt bij het opheffen van nationale uitvoerverboden tijdens de COVID-19-crisis, bij het leveren van essentiële goederen en diensten aan de burgers en bij het opvoeren van de productie van medische apparatuur; |
|
7. |
benadrukt dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne de veerkracht van de eengemaakte markt opnieuw op de proef heeft gesteld, aangezien de oorlog de toeleveringsketens en handelsstromen heeft verstoord, wat heeft geleid tot tekorten, onder meer van bepaalde kritieke grondstoffen; |
|
8. |
is van mening dat de eengemaakte markt een belangrijk instrument is in tijden van crisis als de lidstaten op gecoördineerde wijze kunnen optreden; is van oordeel dat het noodinstrument voor de eengemaakte markt een centrale rol moet spelen bij het waarborgen van een dergelijke coördinatie om tekorten te voorkomen en de soepele werking van de eengemaakte markt, met inbegrip van het vrije verkeer van essentiële goederen en diensten in de hele EU, te verzekeren; |
|
9. |
benadrukt dat inspanningen om de goede werking van de eengemaakte markt te waarborgen hand in hand moeten gaan met inspanningen om de fundamentele doelstellingen van de EU op het gebied van duurzame ontwikkeling en een sociale markteconomie te verwezenlijken; spoort de Commissie daarom aan om de middelen te richten op kwesties die van invloed zijn op de eengemaakte markt, met name ongerechtvaardigde belemmeringen die verhinderen dat het potentieel van de eengemaakte markt voor consumenten, werknemers en bedrijven, met name kmo’s, ten volle wordt benut; is in dit opzicht van mening dat de inspanningen moeten worden opgevoerd, met name via de taskforce voor de handhaving van de eengemaakte markt; roept de Commissie nogmaals op om uiterlijk eind 2023 met concrete resultaten van de werkzaamheden van de taskforce te komen; |
|
10. |
is van mening dat er, om de eengemaakte markt verder te versterken en voordelen te creëren voor de consumenten en bedrijven in de EU, extra inspanningen nodig zijn, met inbegrip van tijdige en passende beleidsvorming; wijst op de bijdragen aan het beleid en het rechtskader op het gebied van de eengemaakte markt die onder leiding van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (IMCO) zijn geleverd; benadrukt dat de modernisering van de eengemaakte markt ook inhoudt dat gemeenschappelijke verdragsdoelstellingen in het beleid op het gebied van de eengemaakte markt worden verankerd; |
|
11. |
benadruk dat de recente inwerkingtreding van de wet inzake digitale markten en de wet inzake digitale diensten een essentiële bijdrage vormt aan de totstandbrenging van een geharmoniseerde, eerlijke, concurrerende en betrouwbare digitale eengemaakte markt; acht het van essentieel belang te zorgen voor de doeltreffende tenuitvoerlegging en handhaving van deze twee wetgevingshandelingen, onder meer door voldoende financiële en personele middelen beschikbaar te stellen; roept de Commissie op voortdurend en nauwlettend toe te zien op de tenuitvoerlegging van deze wetgevingshandelingen en dienovereenkomstig verslag uit te brengen aan de bevoegde parlementaire commissie; |
|
12. |
blijft zich inzetten voor goede resultaten in de toekomstige verordening artificiële intelligentie, dataverordening en cyberweerbaarheidsverordening, die essentiële instrumenten zullen zijn om een eengemaaktemarktbenadering van artificiële intelligentie te bevorderen en een eengemaakte markt voor data en een degelijke bescherming voor consumenten en gebruikers tot stand te brengen; benadrukt dat deze voorstellen van cruciaal belang zijn voor het vormgeven van de regels die ten grondslag liggen aan de digitale transitie op de eengemaakte markt en voor het versterken van de leidinggevende positie van Europa op het gebied van baanbrekende technologieën; voegt daaraan toe dat in de verordening artificiële intelligentie een op mensen gerichte aanpak centraal moet staan; |
|
13. |
benadruk dat de recent overeengekomen regels voor een universele oplader voor mobiele telefoons en andere elektronische apparaten bewijzen dat de eengemaakte markt een positieve rol kan spelen voor burgers, bedrijven en het milieu; wijst in dit verband op de rol die het Europees Parlement, en met name de commissie IMCO, de afgelopen 12 jaar heeft gespeeld bij het opstellen van die regels; |
|
14. |
erkent de positieve bijdrage van het nieuwe wetgevingskader aan de integratie van de eengemaakte markt; |
|
15. |
wijst op de noodzaak van een doeltreffend Europees normalisatiesysteem dat de snelle publicatie mogelijk maakt van geharmoniseerde normen die het vermoeden van conformiteit bieden en in overeenstemming zijn met internationale normen, teneinde de wereldhandel te ondersteunen; |
|
16. |
wijst op het belang van de erkenning van beroepskwalificaties en het wegnemen van ongerechtvaardigde belemmeringen voor het vrije verkeer van beroepsbeoefenaren, teneinde de professionele diensten in de EU de komende decennia wereldwijd concurrerend te maken; spoort de Commissie aan waakzaam te blijven bij het inleiden van inbreukprocedures wanneer de lidstaten de EU-wetgeving inzake de erkenning van kwalificaties niet naleven; |
|
17. |
herinnert eraan dat de Commissie uiterlijk in mei 2024 een verslag moet indienen over de tenuitvoerlegging van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken (3); is van mening dat de wijziging van de richtlijn tot doel heeft de regels inzake consumentenbescherming te actualiseren en de toepassing ervan te verbeteren, teneinde in te spelen op nieuwe ontwikkelingen op de eengemaakte markt; |
|
18. |
wijst er voorts op dat de strategische afhankelijkheid van de EU van derde landen op een aantal kritieke gebieden moet worden beoordeeld en aangepakt, onder meer door producten meer te hergebruiken of te recyclen, en blijft zich inzetten voor een ambitieus wetgevingskader inzake batterijen en halfgeleiders, alsook voor het verbeteren van de Europese normalisatie en het noodinstrument voor de eengemaakte markt als belangrijke factoren voor het waarborgen van de voorzieningszekerheid, crisisbeheersing en veerkracht van de EU; |
|
19. |
wijst erop dat consumenten centraal staan in de eengemaakte markt; wijst op de belangrijke rol van consumentenbescherming om ervoor te zorgen dat de eengemaakte markt naar behoren en efficiënt kan functioneren; |
|
20. |
is vastbesloten een hoog niveau van consumentenbescherming te handhaven, ook bij de digitale en groene transitie, en zet zich ten volle in voor de lopende werkzaamheden met betrekking tot de algemene verordening productveiligheid, de richtlijn betreffende consumentenkredieten en de richtlijn betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten; |
|
21. |
is van mening dat de circulaire economie een belangrijke doelstelling is en dat het van essentieel belang is dat producten worden ontworpen om langer mee te gaan en gemakkelijk en veilig te worden gerepareerd, en dat consumenten betrouwbare en duidelijke informatie krijgen over duurzaamheid en repareerbaarheid, maar is ook van mening dat buitensporige lasten voor handelaren, en met name kmo’s, moeten worden vermeden; is voornemens om op constructieve wijze daaraan bij te dragen via zijn werkzaamheden op het gebied van de initiatieven inzake het versterken van de positie van de consument voor de groene transitie en inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten; roept de Commissie in dit verband op snel met haar aangekondigde wetgevingsvoorstel inzake het recht op reparatie te komen; |
|
22. |
is van mening dat producten die op de eengemaakte markt worden gebracht niet alleen aan de hoogste product- en veiligheidsnormen moeten voldoen, maar ook aan de hoogste productienormen; benadrukt daarom dat producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd verboden moeten worden op de eengemaakte markt; wijst op de essentiële rol van zowel de markttoezichtautoriteiten als bedrijven om ervoor te zorgen dat alle goederen die vanuit derde landen de eengemaakte markt binnenkomen, voldoen aan de EU-wetgeving; |
|
23. |
erkent de rol die de EU-regels inzake overheidsopdrachten kunnen spelen bij de transitie naar een duurzame en circulaire economie; |
|
24. |
is sterk overtuigd van het belang van een doeltreffend rechtskader voor de douane en wijst op het belang van de digitalisering van en interconnectie tussen douane- en niet-douanegerelateerde systemen tegen 2025 als een strategische doelstelling van de EU; is van mening dat elektronische douaneprocedures kunnen bijdragen tot een goed functionerende digitale eengemaakte markt; is in dit verband ingenomen met het tussentijdse evaluatieverslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van het douanewetboek van de Unie en haar voornemen om de douane-unie te hervormen door middel van een wetgevingspakket om het douanewetboek te verbeteren en af te stemmen op de uitdagingen en risico’s die met name voortvloeien uit de e-handel; spoort de Commissie aan om rekening te houden met de conclusies en aanbevelingen van de Groep van wijzen inzake de douane-unie; |
|
25. |
benadrukt dat de lidstaten primair verantwoordelijk zijn voor de doeltreffende en uniforme uitvoering en handhaving van de bestaande wetgeving inzake de eengemaakte markt; |
Modernisering van de eengemaakte markt om de belofte ervan te nieuw leven in te blazen
|
26. |
is van mening dat het dertigjarig bestaan van de eengemaakte markt het best kan worden gevierd door deze te moderniseren en de belofte dat de eengemaakte markt consumenten en bedrijven ten goede zal komen nieuw leven in te blazen; is van mening dat een hoog niveau van consumentenbescherming, waarbij rekening wordt gehouden met milieu- en sociale overwegingen, en een soepel kader voor het bedrijfsleven de aantrekkingskracht van de eengemaakte markt op mondiaal niveau vergroten en de Europese integratie verder stimuleren; |
|
27. |
is van mening dat de verdere ontwikkeling van de eengemaakte markt een proces is dat hernieuwde betrokkenheid van alle burgers en educatieve stimulansen moet omvatten om ervoor te zorgen dat er kansen worden geboden om de nieuwe vaardigheden te verwerven die nodig zijn voor de groene en digitale transitie van onze economieën; |
|
28. |
is ervan overtuigd dat, hoewel concurrentie op de eengemaakte markt noodzakelijk is, partnerschap en samenwerking op de eengemaakte markt de motor van de Europese integratie zijn; is van mening dat de samenwerking moet worden verdiept, aangezien dat de sterke punten van de eengemaakte markt nog kan versterken en de zwakke punten ervan kan compenseren, met name in tijden van crisis; is van mening dat de eengemaakte markt in dergelijke situaties een belangrijk instrument voor burgers en bedrijven moet blijven; |
|
29. |
is van oordeel dat het beleid op het gebied van de eengemaakte markt niet alleen gericht moet zijn op het wegnemen van belemmeringen, maar de EU ook moet sturen in de richting van verdere ontwikkeling op basis van gemeenschappelijke waarden, met name door duidelijk te bepalen wat er moet worden gedaan om bedrijven en werknemers tijdens de transitie bij te staan en de consumenten en het milieu te beschermen; |
|
30. |
verzoekt de Commissie te blijven kijken naar nieuwe digitale kansen en trends, met inbegrip van virtuele werelden, om ervoor te zorgen dat de eengemaakte markt naar behoren blijft functioneren en dat consumenten goed worden beschermd; dringt er bij de Commissie op aan de gevolgen van milieumaatregelen voor de dienstensector, met inbegrip van digitale diensten, te onderzoeken en na te gaan of dergelijke maatregelen moeten worden geactualiseerd; |
|
31. |
wijst nogmaals op de noodzaak om het vrije verkeer van niet-persoonsgebonden gegevens te vergemakkelijken om Europese innovatie mogelijk te maken en de groei van ondernemingen en de digitale eengemaakte markt te ondersteunen; spreekt zijn steun uit voor de overschakeling op volledig functionele e-aanbesteding en e-facturering; |
|
32. |
is van mening dat de EU het regelgevingskader voor producten en diensten moet beoordelen en moet nagaan of er regels inzake rechtsmiddelen en gewaarborgde rechten moeten worden vastgesteld, teneinde duurzame consumptie te stimuleren; |
|
33. |
vindt dat de EU de tweedehandsmarkt verder moet ontwikkelen; |
|
34. |
is er voorstander van dat de externe dimensie van de eengemaakte markt verder wordt versterkt en dat de belangen van de EU en haar strategische onafhankelijkheid worden beschermd; is van mening dat de hoge normen van de eengemaakte markt over de hele wereld kunnen worden overgenomen en verspreid en naar behoren moeten worden gehandhaafd om een gelijk speelveld voor Europese bedrijven te creëren; |
|
35. |
wijst op het belang van Europese normen en Europese normalisatieproducten voor de eengemaakte markt, het concurrentievermogen van de Europese industrie en de veiligheid van de burgers; is ingenomen met de nieuwe EU-strategie die de Commissie heeft gepresenteerd; wijst erop dat het belangrijk is alle relevante belanghebbenden te raadplegen, met inbegrip van kmo’s, consumentenorganisaties en belanghebbenden op sociaal en milieugebied, en om in het algemeen rekening te houden met het openbaar belang; is van mening dat de EU een strategischere benadering van normen moet ontwikkelen, met inbegrip van internationale normalisatieactiviteiten in relevante mondiale formaten, met name op digitaal gebied; |
|
36. |
benadruk dat er een regelgevingskader moet komen voor de verhuur op korte termijn van onroerende goederen en accommodatie, onder meer door de transparantie en rechtszekerheid te verbeteren, met name wat betreft het genereren en delen van gegevens; |
|
37. |
is van mening dat de consumentenbescherming moet worden geactualiseerd om rekening te houden met digitale asymmetrieën, zodat ook de digitale dienstensector, waaronder gaming, virtual en augmented reality en virtuele werelden, eronder valt; onderstreept dat innovatie en nieuwe ondernemingen moeten worden bevorderd; |
|
38. |
is van mening dat de Europese toegankelijkheidswet en de richtlijn webtoegankelijkheid opmerkelijke resultaten hebben opgeleverd bij het wegnemen van belemmeringen voor personen met een handicap, waardoor alle EU-burgers in staat worden gesteld deel te nemen aan de eengemaakte markt voor producten en diensten, alsook aan de bredere digitale eengemaakte markt; is echter van mening dat de uitvoering van dergelijke essentiële wetgeving sterk verschilt van lidstaat tot lidstaat en in het algemeen nog niet bevredigend is; spoort de lidstaten aan om bij aanbestedingsprocedures terdege rekening te houden met de toegankelijkheidsregels; benadrukt in dit verband dat het Centrum “AccessibleEU” een centrale rol moet krijgen bij de ondersteuning van de lidstaten in de uitvoeringsfase; is voorts van mening dat gemeenschappelijke, geharmoniseerde regels inzake toegankelijkheid bedrijven ten goede zijn gekomen; verzoekt de Commissie na te gaan hoe de resterende belemmeringen kunnen worden weggenomen en de toegankelijkheid kan worden verbeterd, zodat de burgers en bedrijven daar de vruchten van kunnen blijven plukken; |
|
39. |
benadrukt dat maatregelen inzake e-handel die gericht zijn op ongerechtvaardigde geoblocking, met name Verordening (EU) 2018/302 (4), hebben bijgedragen tot de totstandbrenging van een kader voor een minder versnipperde eengemaakte markt en tot een grotere keuze voor de consument wat online winkelen betreft; |
|
40. |
wijst op de belangrijke rol die het Solvit-netwerk speelt bij het verbeteren van de werking van de eengemaakte markt door bedrijven, burgers en overheden te ondersteunen bij de correcte toepassing van de regels van de eengemaakte markt; benadrukt dat Solvit een voortrekkersrol speelt bij de digitale verlening van EU-diensten en een alternatieve aanpak voor het waarborgen van de naleving van de EU-voorschriften bevordert; bevestigt dat het Solvit-systeem handhaving door de Commissie niet kan vervangen wanneer de lidstaten de regels niet toepassen; |
|
41. |
roept op om het scorebord van de eengemaakte markt te actualiseren; is van mening dat het scorebord voortdurend moet worden bijgewerkt, aangezien het niet alle aspecten van de eengemaakte markt meet, met name in het geval van diensten; stelt voor om nieuwe indicatoren te onderzoeken om de successen van de eengemaakte markt op een kwalitatieve manier te meten om na te gaan hoe de zij bedrijven en consumenten ten goede komt; |
|
42. |
wijst op het belang van een doeltreffende, tijdige en correcte toepassing en handhaving van het regelgevingskader voor de eengemaakte markt; benadrukt dat daar nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten voor nodig is, alsook de volledige inzet van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de correcte toepassing en handhaving van de wetgeving, betere samenwerking tussen douane- en markttoezichtautoriteiten en meer betrokkenheid van belanghebbenden zoals consumentenorganisaties, andere overheidsorganisaties en bedrijven; |
|
43. |
benadrukt dat een goede handhaving en naleving van de regels van de eengemaakte markt van cruciaal belang zijn voor het opbouwen van vertrouwen bij de consument en voor de totstandbrenging van een gelijk speelveld voor alle bedrijven, met inbegrip van bedrijven uit landen buiten de EU die producten en diensten verkopen op de eengemaakte markt, met bijzondere aandacht voor het kader voor markttoezicht, productveiligheid en wederzijdse erkenning; |
|
44. |
onderstreept dat een goede handhaving moet worden gewaarborgd, die in sommige gevallen verder kan gaan dan de traditionele corrigerende maatregelen, zoals bij inbreukprocedures, en dat meer nadruk moet worden gelegd op preventie, en met name op de verdere verdieping van de samenwerking tussen de nationale bevoegde autoriteiten bij de handhaving van de EU-regels; |
|
45. |
wijst erop dat voor een goed functionerende douane-unie, nationale belemmeringen moeten worden weggenomen, teneinde schadelijke handel in goederen te voorkomen en de eengemaakte markt van de EU tegen illegale producten te beschermen; roept de Commissie op om een EU-douaneagentschap op te richten; |
|
46. |
pleit voor een betere financiering van de beleidsmaatregelen op het gebied van de eengemaakte markt door het huidige meerjarig financieel kader te actualiseren; |
Conclusies: een cruciaal moment voor het versterken en ontwikkelen van de eengemaakte markt
|
47. |
is van mening dat de EU haar economische macht alleen optimaal zal kunnen benutten als de lidstaten en de EU-instellingen zich nog meer inzetten voor de eengemaakte markt; is van mening dat er een sterke politieke wil nodig is om te kunnen slagen, alsook een nieuw overkoepelend programma met een agenda voor actie tegen 2030 en daarna; |
|
48. |
is van mening dat de versterking en ontwikkeling van de eengemaakte markt een bredere strategie vereist ter versterking van de eengemaakte markt voor diensten, alsook een echte digitale eengemaakte markt waarin data binnen de EU en tussen sectoren vrij kunnen circuleren, ten behoeve van bedrijven, onderzoekers en overheidsdiensten, in overeenstemming met de regels inzake privacy en gegevensbescherming; |
|
49. |
erkent de bijzondere status van diensten van algemeen belang en de noodzaak deze in het openbaar belang te waarborgen, overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met inachtneming van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, zoals vastgelegd in protocol nr. 26 VWEU betreffende de diensten van algemeen belang; |
|
50. |
is van mening dat de Commissie en de lidstaten, om de veerkracht te bevorderen, de voorzieningszekerheid te waarborgen, de connectiviteitsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken en open strategische autonomie in belangrijke sectoren te stimuleren, zo snel mogelijk moeten streven naar een echte eengemaakte markt voor energie en telecommunicatiediensten, met een sterke betrokkenheid en bescherming van consumenten; |
|
51. |
erkent dat het nieuwe wetgevingskader voor producten al tientallen jaren een succes is voor de productregulering in Europa; benadrukt dat het in het licht van technologische ontwikkelingen en de digitale en circulaire economie moet worden geactualiseerd; |
|
52. |
is van mening dat de EU-instellingen, de lidstaten en alle belanghebbenden zich daadwerkelijk moeten inzetten voor de ontwikkeling van de eengemaakte markt in het algemeen belang en voor de versterking van de positie van de EU in de wereld; |
|
53. |
nodigt de Commissie uit een visie en richtsnoeren voor het nieuwe programma te verstrekken; roept de lidstaten op om te pleiten voor partnerschap en samenwerking; herhaalt dat het bereid is een constructieve rol in dit proces te blijven spelen; |
|
54. |
feliciteert de eengemaakte markt met haar dertigjarig bestaan; |
o
o o
|
55. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 14.
(2) PB C 425 van 20.10.2021, blz. 10.
(3) Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22).
(4) Verordening (EU) 2018/302 van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2018 inzake de aanpak van ongerechtvaardigde geoblocking en andere vormen van discriminatie van klanten op grond van nationaliteit, verblijfplaats of plaats van vestiging in de interne markt (PB L 60 I van 2.3.2018, blz. 1).
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/15 |
P9_TA(2023)0008
Consumentenbescherming bij onlinevideospellen: een benadering voor de Europese eengemaakte markt
Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2023 over consumentenbescherming bij onlinevideospellen: een aanpak op het niveau van de Europese eengemaakte markt (2022/2014(INI))
(2023/C 214/03)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989 en algemene opmerking nr. 25 (2021) van het VN-Comité inzake de rechten van het kind over de rechten van kinderen in verband met de digitale omgeving, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 22 april 2008 betreffende de bescherming van de consumenten, met name minderjarigen, met betrekking tot het gebruik van videospellen (COM(2008)0207), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020 getiteld “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (COM(2020)0067), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 24 maart 2021 getiteld “EU-strategie voor de rechten van het kind” (COM(2021)0142), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 11 mei 2022 getiteld “Een digitaal decennium voor kinderen en jongeren: de nieuwe Europese strategie voor een beter internet voor kinderen (BIK+)” (COM(2022)0212), |
|
— |
gezien de resolutie van de Raad van 1 maart 2002 over de bescherming van consumenten, in het bijzonder jongeren, door middel van de etikettering, met vermelding van leeftijdsgroep, van bepaalde video- en computerspellen (1), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) in het licht van een veranderende marktsituatie (2), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2019/770 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud en digitale diensten (3), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2019/2161 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de Unie (4), |
|
— |
gezien Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (5), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 29 december 2021 getiteld “Richtsnoeren met betrekking tot de uitlegging en toepassing van Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt” (6), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 29 december 2021 getiteld “Richtsnoeren met betrekking tot de uitlegging en toepassing van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende consumentenrechten” (7), |
|
— |
gezien de geschiktheidscontrole van het EU-consumentenrecht inzake digitale rechtvaardigheid door de Commissie, die op 17 mei 2022 werd gelanceerd met een verzoek om input, |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (8), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (digitaledienstenverordening) (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 maart 2009 over de bescherming van de consumenten, met name minderjarigen, met betrekking tot het gebruik van videospellen (10), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 november 2012 over de bescherming van kinderen in de digitale wereld (11), |
|
— |
gezien zijn standpunt van 28 maart 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2021-2027) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1295/2013 (12), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 13 april 2022 over bouwen aan een Europese strategie voor het ecosysteem van de culturele en creatieve industrieën (13), |
|
— |
gezien de studie van de beleidsondersteunende afdeling Economische Zaken, Wetenschapsbeleid en Levenskwaliteit van het directoraat-generaal Intern Beleid van het Europees Parlement van juli 2020 getiteld “Loot boxes in online games and their effect on consumers, in particular young consumers” (“Loot boxes” in onlinespellen en het effect ervan op consumenten, in het bijzonder jonge consumenten), |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A9-0300/2022), |
|
A. |
overwegende dat alle leeftijdsgroepen in Europa videospellen spelen, waarbij de helft van alle Europeanen in de leeftijdsgroep van 6 tot 64 jaar videospellen spelen en waarbij de groep in de leeftijd van 45 tot 64 jaar de grootste is; overwegende dat 73 % van de kinderen in de leeftijdsgroep van 6 tot 10 jaar, 84 % van de kinderen in de leeftijdsgroep van 11 tot 14 jaar en 74 % van de jongeren in de leeftijdsgroep van 15 tot 24 jaar videospellen spelen (14); |
|
B. |
overwegende dat de Europese videospelsector de snelst groeiende culturele en creatieve sector in Europa is, met een geschatte omvang van de Europese markt van 23,3 miljard EUR in 2020 en een hogere wereldwijde omzet dan muziek- en filmbedrijven (15); overwegende dat deze sector een belangrijk potentieel voor groei en werkgelegenheid biedt en bijdraagt aan de Europese digitale eengemaakte markt; overwegende dat de videospelsector de enige culturele en creatieve sector is waarvan de omzet tijdens de COVID-19-crisis is gegroeid (16); |
|
C. |
overwegende dat videospellen in vergelijking met computerprogramma’s een unieke creatieve waarde hebben die door het Hof van Justitie van de EU is erkend (17), en dat zij beschermd zijn door Richtlijn 2009/24/EG (18) betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s en door Richtlijn 2001/29/EG (19) betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, waarop de waardeketen gebaseerd is; |
|
D. |
overwegende dat de sector videospellen, ondanks zijn centrale rol in het Europese culturele en creatieve ecosysteem, nog steeds minder aandacht van beleidsmakers krijgt dan andere mediasectoren, bijvoorbeeld op het gebied van films en andere audiovisuele producten, waarvoor in het algemeen meer geld wordt uitgetrokken en die als model dienen bij het vormgeven van regelgeving en beleid omtrent videospellen, een aanpak waarbij voorbijgegaan wordt aan de onderlinge verschillen; |
|
E. |
overwegende dat de Europese videospelsector hoofdzakelijk bestaat uit kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en startende ondernemingen, die een belangrijke rol spelen op het vlak van innovatie en groei in deze sector (20); |
|
F. |
overwegende dat de videospelsector over een volledige waardeketen beschikt die op innovatie en creativiteit gebaseerd is en een brede waaier aan vaardigheden en knowhow samenbrengt; overwegende dat technologische ontwikkelingen in de sector onlinevideospellen steeds belangrijker worden en ook voelbaar zijn in andere sectoren zoals de bouw, ontwerp, detailhandel, onderwijs, marketing, virtuele/aangevulde realiteit en internetwinkelen; |
|
G. |
overwegende dat sommige bedrijven in de sector inhoud gebruiken die door minderjarigen en jonge kinderen is gemaakt; overwegende dat er maatregelen moeten worden genomen om minderjarigen en jonge kinderen te beschermen tegen commerciële uitbuiting als makers van online-spelinhoud (21); |
|
H. |
overwegende dat videospellen een van de populairste vormen van ontspanning in Europa zijn, naast andere vormen van amusement, zoals blijkt uit een Eurobarometeronderzoek uit 2019 waarin werd vastgesteld dat 27 % van de Europeanen ten minste eenmaal per maand online een spel speelt, terwijl 48 % van de Europeanen muziek streamt en 47 % films of tv-programma’s bekijkt via onlineplatforms; |
|
I. |
overwegende dat de werking van onlinespellen afhankelijk is van de connectiviteit om een stabiele ervaring van hoge kwaliteit te kunnen bieden; overwegende dat de tevredenheid van de Europeanen over de upload- en downloadsnelheid van hun internetverbindingen in Europa varieert, gaande van meer dan 90 % in sommige lidstaten tot slechts 65 % in andere lidstaten (22); overwegende dat de ontevredenheid over de internetverbinding in plattelandsgebieden 30 % hoger is dan in stedelijke gebieden; |
|
J. |
overwegende dat onlinevideospellen op veel verschillende apparaten kunnen worden gespeeld en over diverse gebruiksfuncties, ontwerpkeuzes en mogelijkheden beschikken, zoals multiplayergaming, realtime voicechatsystemen, internetwinkelen, aangevulde realiteit, virtuele realiteit, inhoud die al dan niet gratis kan worden gedownload, abonnementen en “loot boxes”, die de spelervaring vorm kunnen geven; overwegende dat online-interactie met andere spelers niet bij alle videospellen mogelijk is; overwegende dat er instrumenten voor ouderlijk toezicht bestaan om interactie met andere spelers onmogelijk te maken; |
|
K. |
overwegende dat via het spel of tegen betaling met echt geld doorgaans zogenaamde “loot boxes” toegankelijk zijn die schijnbaar willekeurige voorwerpen bevatten; overwegende dat deze verkocht kunnen worden met behulp van spelontwerpen, algemeen bekend als donkere patronen, die kunnen leiden tot negatieve psychologische en financiële gevolgen door ongewenste of ongecontroleerde aankopen, met name voor minderjarigen en jonge kinderen; overwegende dat er in Nederland een rechtszaak loopt over de maatregelen die van toepassing zijn op “loot boxes”; overwegende dat ook Slowakije onderzoekt welke passende maatregelen moeten worden genomen; overwegende dat dit gebrek aan een geharmoniseerde aanpak leidt tot versnippering van de markt voor videospellen binnen de EU; overwegende dat er op Europees niveau geen specifieke mechanismen voor consumentenbescherming bestaan om de bescherming van alle spelers, met name minderjarigen en jonge kinderen, te waarborgen met betrekking tot betaalde “loot boxes”; |
|
L. |
overwegende dat de spellensector de afgelopen decennia van een inkomstenmodel op basis van speelhalspellen en los verkochte spellen is overgestapt op het nu op grote schaal toegepaste verdienmodel waarbij spellen als dienst wordt aangeboden (games-as-a-service), er moet worden betaald om de winstkansen te vergroten (pay-to-win) of spellen gratis kunnen worden gespeeld, maar er moet worden betaald voor geavanceerdere functionaliteit (freemium); overwegende dat de spelprijzen ondanks de toenemende ontwikkelingskosten zijn gestabiliseerd als gevolg van de mogelijkheid om deze kosten te spreiden via speluitbreidingen; merkt echter op dat de eindkosten voor de uitgebreide spelervaring mettertijd aanzienlijk kunnen oplopen; |
|
M. |
overwegende dat sommige onlinevideospellen berusten op het verdienen van geld aan de gebruikers door gegevens te verzamelen en advertenties voor te schotelen, waardoor er een stimulans ontstaat om ervoor te zorgen dat gebruikers, onder wie minderjarigen en jonge kinderen, zo veel mogelijk tijd besteden aan deze spellen; |
|
N. |
overwegende dat overmatig onlinegamen, mede onder invloed van een manipulatief ontwerp, tot verslaafdheid en “gameverslaving” kan leiden, zoals omschreven in de Internationale Classificatie van Ziekten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) (23); |
|
O. |
overwegende dat zich bij het gamen problemen met betrekking tot consumentenbescherming kunnen voordoen, met name bij minderjarigen en jonge kinderen, ongeacht de tijd die zij aan het spelen besteden; |
|
P. |
overwegende dat minderjarigen en jonge kinderen onder toezicht van hun ouders en verzorgers het recht hebben om deel te nemen aan de digitale wereld op een wijze die strookt met de zich ontwikkelende capaciteiten van het kind; |
|
Q. |
overwegende dat artikel 31 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind stelt dat alle kinderen het recht hebben om te spelen en ten volle en vrijelijk deel te nemen aan het culturele leven en activiteiten die bij hun leeftijd passen; |
|
R. |
overwegende dat aankopen tijdens spellen spelers bijvoorbeeld de mogelijkheid kunnen bieden om in het bezit te komen van cosmetische artikelen zoals “skins” (huidskleuren) of inhoud die hun spelvoordeel kan opleveren, reclame te voorkomen, afkoeltimers te verwijderen of al te lange wachttijden te voorkomen en te ontsnappen aan “grinding” (het uitvoeren van routinetaken); |
|
S. |
overwegende dat de meeste ouders gebruikmaken van een instrument voor ouderlijk toezicht; overwegende dat de meeste ouders bezorgd zijn over de tijd die hun kind aan gamen besteedt en over de risico’s van blootstelling aan schadelijke inhoud, intimidatie, contact met onbekende volwassenen en aankopen in het spel; |
|
T. |
overwegende dat veel ouders in Europa op de hoogte zijn van het Europese systeem voor leeftijdsclassificatie van computer- en videospelletjes (Pan-European Game Information, PEGI) en het PEGI-label nuttig vinden om te beslissen een spel al dan niet voor hun kinderen te kopen (24); |
|
U. |
overwegende dat uit cijfers van de sector blijkt dat de tijd die aan gamen wordt besteed, over het algemeen stabiel is, aangezien de Europeanen in 2021 gemiddeld 9 uur per week videospellen hebben gespeeld, tegenover 9,5 uur in 2020, 8,6 uur in 2019, 8,8 uur in 2018 en 9,2 uur in 2017 (25); overwegende dat nog altijd minder tijd aan gamen wordt besteed dan aan andere schermactiviteiten zoals tv-kijken, waaraan in 2020 gemiddeld 25 uur per week werd besteed; |
|
V. |
overwegende dat gezondheid een toestand van volledig fysiek, geestelijk en sociaal welbevinden is, waarbij het niet alleen maar gaat om het niet aanwezig zijn van ziekten of gebreken; overwegende dat geestelijke gezondheid en welzijn onderling verbonden zijn en dat er zorg voor moet worden gedragen op alle gebieden, bijvoorbeeld onderwijs, gezondheid, werkgelegenheid en sociale inclusie; overwegende dat videospellen goede diensten kunnen bewijzen voor de geestelijke gezondheid en het welzijn, en de vooruitgang op dit gebied kunnen bevorderen, alsook kunnen helpen om vaardigheden te ontwikkelen die van essentieel belang zijn in een digitale samenleving en voor de totstandbrenging van de digitale eengemaakte markt; |
|
W. |
overwegende dat in 2019 20 % van de werknemers in de videospelsector vrouwen waren; overwegende dat het genoegzaam bekend is dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde, met inbegrip van de videospelsector, niet alleen wat de arbeidsparticipatie betreft maar ook waar het gaat om de hypergeseksualiseerde verschijning van veel vrouwelijke personages in het spelontwerp; overwegende dat 37 % van de gamende meisjes vanwege hun gender wordt gepest in onlinespellen die door meerdere spelers worden gespeeld (26); overwegende dat, ondanks de inspanningen die zijn geleverd op het gebied van een accurate, gelijke en niet-stereotiepe vertegenwoordiging van vrouwen in videospellen, nog meer vooruitgang moet worden geboekt, tezamen met een gelijkwaardige vertegenwoordiging van vrouwen in alle functies in de waardeketen, alsook met de bestrijding van seksueel misbruik en discriminatie; |
|
X. |
overwegende dat personen met een handicap in 2020 een vijfde van de Europese bevolking uitmaakten; overwegende dat de Unie vastbesloten is hun sociale en economische situatie, ook online, te verbeteren; overwegende dat bepaalde handicaps, zoals kleurenblindheid, visuele beperkingen of verminderde beweeglijkheid van de handen, bijzonder lastig kunnen zijn bij onlinevideospellen; overwegende dat 10 % van de mannelijke bevolking kleurenblindheid heeft; |
Onlinevideospellen in de EU
|
1. |
benadrukt de waarde van online- en offlinevideospellen als een onder een groot aantal Europeanen, in alle leeftijdsgroepen en in alle lidstaten, populaire vorm van amusement en als cultuuruitingen van de makers, individuele spelers en gemeenschappen van gamers in het algemeen; |
|
2. |
beklemtoont dat de sector videospellen in de EU een uiterst innovatieve digitale sector is en goed is voor meer dan 90 000 directe banen in Europa; benadrukt dat de videospelsector steeds meer nieuwe arbeidskansen biedt voor veel culturele makers, zoals spelontwikkelaars, ontwerpers, schrijvers, muziekproducenten en andere kunstenaars, waarmee bij alle maatregelen van de Unie op dit gebied en met name bij financieringsactiviteiten rekening moet worden gehouden; benadrukt dat de sector videospellen deel uitmaakt van zowel de digitale als de culturele sector, daarnaast ook een vitaal onderdeel van het culturele en creatieve ecosysteem is en ruim 50 % van de toegevoegde waarde van de algehele EU-markt voor audiovisuele inhoud voor zijn rekening neemt; |
|
3. |
benadrukt dat de videospelsector een belangrijke rol speelt bij de ondersteuning van innovatie in Europa; benadrukt dat de videospelsector heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van nieuwe technologieën zoals artificiële intelligentie, virtuele realiteit en aangevulde realiteit; |
|
4. |
herinnert aan de betekenis van kmo’s voor de Europese waardeketen voor videospellen en het wereldwijde belang van veel Europese bedrijven die producten ontwikkelen voor de markten voor spellen die worden gespeeld op consoles, pc’s en mobiele telefoons; uit zijn teleurstelling over het feit dat dit internationale succes en de culturele aantrekkingskracht vaak over het hoofd worden gezien waar het gaat om de leidende positie die Europa op het gebied van digitale technologieën en diensten inneemt; |
|
5. |
is ingenomen met de start van het door het Parlement voorgestelde proefproject getiteld “Understanding the Value of a European Games Society”, dat tot doel heeft uitgebreide gegevens te verzamelen ten behoeve van de beleidsvorming voor de sector; merkt op dat de sector onder meer worstelt met problemen als het ontwikkelen en behouden van talent, een complex en versnipperd regelgevingskader op de wereldmarkt, de toegang tot financiën en de maatschappelijke en culturele effecten van videospellen; |
Consumentenbescherming bij onlinevideospellen versterken
|
6. |
benadrukt dat consumentenbescherming van wezenlijk belang is voor een veilige en betrouwbare onlineomgeving voor videospellen en gamers, en dat het opbouwen van vertrouwen bij consumenten de economische groei van de videospelsector ten goede kan komen; is evenwel van mening dat de consumentenbescherming voor verbetering vatbaar is; vraagt de Commissie in het kader van haar lopende geschiktheidscontrole van het EU-consumentenrecht rekening te houden met problemen met betrekking tot consumentenbescherming in onlinevideospellen, om te garanderen dat iedereen zowel online als offline eerlijk wordt behandeld; |
|
7. |
erkent dat het EU-acquis op het gebied van het consumentenrecht krachtige consumentenbescherming biedt, die volledig van toepassing is op videospellen; neemt kennis van de mededeling van de Commissie van 29 december 2021 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de eengemaakte markt, met richtlijnen voor de toepassing van het EU-consumentenrecht met betrekking tot mede op kinderen gerichte promotie en reclame in spellen, aankopen tijdens spellen en de aanwezigheid van betaalde willekeurige inhoud; wijst niettemin op de noodzaak van een consistente en gecoördineerde aanpak tussen de lidstaten en de instanties voor consumentenbescherming om versnippering van de eengemaakte markt te voorkomen en de consumenten in Europa te beschermen; |
|
8. |
verzoekt de Commissie en de nationale instanties voor consumentenbescherming binnen het samenwerkingsnetwerk voor consumentenbescherming met klem erop toe te zien dat het Europese consumentenrecht ten volle wordt geëerbiedigd en gehandhaafd in de sector videospellen; |
|
9. |
stelt vast dat er platforms voor onlinevideospellen bestaan waarop de spelers, onder wie minderjarigen en jonge kinderen, hun eigen games kunnen maken met behulp van de hulpmiddelen die de ontwikkelaar bezit en ter beschikking stelt; verzoekt de Commissie zo nodig regelgevende maatregelen vast te stellen om gebruikers, en met name minderjarigen en jonge kinderen, te beschermen tegen illegale praktijken waarbij deze platforms mogelijk betrokken zijn; |
|
10. |
juicht toe dat Richtlijn (EU) 2019/770 sinds januari 2022 van toepassing is op videospellen, met inbegrip van gratis spellen, en de consumenten dan ook aanvullende bescherming biedt; betreurt echter dat sommige lidstaten de richtlijn nog niet hebben omgezet, en dringt er bij die lidstaten op aan deze onverwijld toe te passen om te zorgen voor betere consumentenbescherming in de hele Unie; verzoekt de Commissie nauwlettend toe te zien op de omzetting van de richtlijn, in gesprek te blijven met lidstaten die achterlopen met de tenuitvoerlegging ervan en zo nodig inbreukprocedures in te leiden; |
|
11. |
is ingenomen met de ontwikkeling en het gebruik van instrumenten voor ouderlijk toezicht om inhoud en videospellen te filteren per leeftijd, om de tijd die aan gamen wordt besteed te bewaken, om online-uitgaven onmogelijk te maken of te begrenzen en om de communicatie met anderen of de weergave van door andere spelers gecreëerde inhoud te beperken; herinnert eraan dat functies voor ouderlijk toezicht op platformniveau niet de enige manier vormen waarop ouders toezicht houden op de toegang door hun kinderen tot inhoud en deze in goede banen leiden; wijst er echter op dat zelfs wanneer ze beschikbaar zijn, ouders mogelijk ook niet bekend zijn met dergelijke instrumenten of worstelen met het gebruik ervan, wat de doeltreffendheid ervan beperkt; is van mening dat de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van dergelijke mechanismen bij de sector ligt; is van mening dat dergelijke mechanismen gemakkelijk te gebruiken, te begrijpen en op te zetten moeten zijn en de consument “door ontwerp” en “door standaardinstellingen” moeten beschermen; is van mening dat de toepassing van functies voor ouderlijk toezicht zowel bij de ouders als bij de sector berust; dringt aan op de invoering van mechanismen waarmee ouders strenger toezicht kunnen uitoefenen op onder meer de uitgaven en de tijd die minderjarigen en jonge kinderen aan gamen besteden, met inachtneming van de rechten en de ontwikkeling van minderjarigen; moedigt de platforms aan het bewustzijn en de informatie over het gebruik van dergelijke instrumenten te vergroten; verzoekt de Commissie en de lidstaten de bevordering van openbare en particuliere voorlichtings- en informatiecampagnes voor ouders en verzorgers te ondersteunen om hen te informeren over de beschikbare instrumenten, zoals de PEGI-app voor op de telefoon, en het gebruik ervan aan te moedigen; |
|
12. |
benadrukt dat er in de sector videospellen tal van bedrijfsmodellen worden toegepast; wijst erop dat sommige onlinevideospellen hun gebruikers de mogelijkheid bieden tijdens het spel aankopen te doen met gamevaluta’s die met echt geld kunnen worden betaald of tijdens het spel kunnen worden verdiend, om artikelen te verkrijgen via “loot boxes” of enige andere vorm van schijnbaar willekeurige aankoop tijdens het spel, waarbij de speler pas na betaling weet wat die inhoudt; wijst erop dat er verschillende soorten “loot boxes” bestaan (27), dat dergelijke systemen niet zonder gevolgen voor de consumenten zijn en dat spellen met een “pay-to-win”-model, met name agressieve “pay-to-win”-modellen, of modellen waarbij populaire inhoud alleen tegen betaling beschikbaar is, negatieve reacties uitlokken bij gemeenschappen van gamers, hetgeen heeft geleid tot negatieve recensies en zelfs wijzigingen in spellen vóór of kort na het uitbrengen ervan; |
|
13. |
benadrukt dat aankopen tijdens het spelen al vele jaren voorkomen in videospellen; staat achter de onlangs door de Commissie vastgestelde richtsnoeren bij de richtlijn oneerlijke handelspraktijken (28), die de regels verduidelijken met betrekking tot de aanwezigheid van betaalde, schijnbaar willekeurige artikelen in videospellen; wijst erop dat systemen voor aankopen tijdens het spel ook moeten voldoen aan de richtlijn oneerlijke handelspraktijken en de onlangs vastgestelde richtsnoeren om praktijken te voorkomen die schadelijk zijn voor consumenten en met name minderjarigen en jonge kinderen; dringt erop aan dat de richtlijn oneerlijke handelspraktijken wordt nageleefd en snel ten uitvoer wordt gelegd om de consumentenbescherming op de interne markt te waarborgen, met name voor minderjarigen en jonge kinderen; |
|
14. |
neemt kennis van zijn in opdracht gegeven studie naar “loot boxes” en de gevolgen daarvan voor consumenten, met name minderjarigen en jonge kinderen; merkt op dat in de studie wordt aanbevolen “loot boxes” te onderzoeken vanuit het oogpunt van de wetgeving inzake consumentenbescherming om schadelijke effecten en uitbuitingspraktijken van “loot boxes” te voorkomen, met name voor minderjarigen en jonge kinderen (29); verzoekt de Commissie te analyseren hoe “loot boxes” worden verkocht, en de nodige stappen te ondernemen om een gemeenschappelijke Europese aanpak van “loot boxes” tot stand te brengen om een adequate bescherming van consumenten, met name minderjarigen en jonge kinderen, te waarborgen; |
|
15. |
onderstreept dat het spelontwerp voor aankopen in het spel in sommige gevallen manipulatief is en een uitbuitend karakter heeft, doordat agressieve handelspraktijken worden gebezigd die de keuzevrijheid van de consumenten aanmerkelijk beperken en hen aanzetten tot financiële beslissingen die zij anders niet zouden hebben genomen; merkt op dat dergelijke praktijken duidelijk verboden zijn op grond van Richtlijn (EU) 2019/2161; dringt er bij de ontwikkelaars en verkopers van videospellen op aan ervoor te zorgen dat op minderjarigen gerichte spellen de rechten van minderjarigen en jonge kinderen eerbiedigen, onder meer inzake privacy, gerichte reclame en manipulatieve praktijken; is van mening dat minderjarigen en jonge kinderen bij het spelen van onlinevideospellen dezelfde mate van bescherming moeten genieten als die waarin de wet inzake digitale diensten voorziet; |
|
16. |
merkt op dat naast systemen voor aankopen tijdens het spel en betaalde willekeurige artikelen ook andere bedrieglijke ontwerpen voorkomen in videospellen en het gedrag van consumenten kunnen verstoren; verzoekt de nationale autoriteiten de Europese en nationale wetgeving inzake consumentenbescherming doeltreffend te handhaven, met name de richtlijn oneerlijke handelspraktijken en de bijbehorende richtsnoeren, die bepaalde donkere patronen, agressieve marketingpraktijken en misleidende transparantie over informatie die aan consumenten moet worden verstrekt, verbieden; verzoekt de Commissie voorts deze kwesties, met name donkere patronen, te blijven beoordelen in het kader van de lopende geschiktheidscontrole van het EU-consumentenrecht inzake digitale rechtvaardigheid, en indien nodig passende initiatieven te presenteren; |
|
17. |
benadrukt dat ontwikkelaars van op minderjarigen en jonge kinderen gerichte onlinespellen rekening moeten houden met hun leeftijd, rechten en kwetsbaarheden; beklemtoont dat zij moeten voldoen aan de hoogst mogelijke normen op het gebied van veiligheid, beveiliging, privacy en vaststelling van tijdslimieten door ontwerp en door standaardinstellingen; merkt op dat ouders, in aanvulling op de standaard toegepaste normen, een belangrijke rol kunnen spelen bij de bescherming van minderjarigen en jonge kinderen bij het spelen van videospellen; wijst er evenwel op dat de spellensector bewustmakingscampagnes moet voeren, ondersteuning moet bieden inzake het gebruik van passende instrumenten en voorlichting moet verstrekken over de manier waarop ze hun minderjarigen en jonge kinderen beter kunnen beschermen; |
|
18. |
wijst erop dat videospellen niet alleen worden gespeeld, maar ook kunstwerken met een culturele waarde zijn; |
|
19. |
benadrukt dat consumenten alle nodige informatie moeten hebben over een onlinevideospel, onder meer over de aanwezigheid van aankopen tijdens het spel zoals “loot boxes” en andere ogenschijnlijk willekeurige aankopen tijdens het spel, en dat zij vóór het spelen en tijdens het spel op de hoogte moeten zijn van het soort inhoud; benadrukt dat dergelijke informatie voor alle consumenten duidelijk moet worden weergegeven en gemakkelijk te begrijpen moet zijn vóór de aankoop van het spel en vóór elke aankoop tijdens het spel, om consumenten, met name minderjarigen en jonge kinderen, beter te beschermen en ouders te helpen hun uitgaven te begrijpen en te beheersen; merkt op dat, indien er in onlinespellen virtuele valuta’s worden gebruikt, hun waarde in echt geld altijd duidelijk en opvallend voor de consumenten moet worden aangegeven voor elke aankoop; merkt op dat het ontbreken van die informatie duidelijk verboden is op grond van Richtlijn (EU) 2019/2161; |
|
20. |
wijst erop dat onlinevideospellen op basis van het “pay-to-win”-model, waarbij spelers de mogelijkheid hebben om tegen betaling voordeel te behalen, spelers vóór aanvang van het spel daarover duidelijk moeten informeren; is van mening dat toepassing van een dergelijk “pay-to-win”-model kan leiden tot ongelijkheid tussen spelers, afhankelijk van hun middelen; moedigt er daarom toe aan in spellen die een dergelijk model gebruiken, een speelmodus zonder “pay-to-win”-transacties op te nemen; |
|
21. |
juicht toe dat de Commissie de automatische verlenging van abonnementen en contracten tijdens de aangekondigde geschiktheidscontrole van de wetgeving inzake consumentenbescherming aan een onderzoek zal onderwerpen; merkt op dat automatische verlenging gunstig kan zijn voor zowel de gebruiker als de handelaar, doordat dit het gebruiksgemak ten goede komt en de abonnee-administratie voor de handelaar beperkt, maar ook tot problemen kan leiden als de automatische verlenging tegen de zin van de consument voor onbepaalde tijd wordt voortgezet; verzoekt de Commissie, bij haar onderzoek, en handelaren, in hun bedrijfsbeleid, rekening te houden met de beste praktijken van de lidstaten of bedrijven die reeds gebruikmaken van een consumentvriendelijk beleid voor automatische verlenging; verzoekt de Commissie handelaren op EU-niveau te verplichten gebruikers de mogelijkheid te bieden om zich ten tijde van de aankoop uitdrukkelijk akkoord te verklaren met automatische verlenging in plaats van deze standaard in te stellen, duidelijke en eenvoudig toegankelijke informatie te verstrekken over de manier waarop zij de automatische verlenging te allen tijde kunnen opzeggen, en het opzeggen van de automatische verlenging even gemakkelijk te maken als het afsluiten van een abonnement of contract; |
|
22. |
dringt aan op meer transparantie van ontwikkelaars van videospellen over de waarschijnlijkheden in “loot box”-mechanismen, met inbegrip van informatie in eenvoudige taal over de resultaten die met de algoritmen worden beoogd; |
|
23. |
beklemtoont dat garantiebeleid ten aanzien van terugzending en terugbetaling een hoeksteen van de consumentenrechten in de Unie vormt en dat consumenten bij onlineaankopen hetzelfde recht als bij persoonlijk gedane aankopen moeten hebben om producten terug te zenden en om terugbetaling te verzoeken; merkt op dat voor gedownloade of gestreamde digitale en online-inhoud het recht op terugbetaling van toepassing is als het product of de dienst gebreken vertoont of als de consument geen toegang krijgt tot het product zoals verwacht; verzoekt handelaren om de regels voor consumentenbescherming in de EU volledig na te leven en duidelijke, transparante en betrouwbare informatie te verstrekken over terugbetalingsverzoeken of het inroepen van het herroepingsrecht; |
|
24. |
wijst erop dat personen met een handicap alle soorten onlinevideospellen moeten kunnen spelen; beklemtoont dat zowel de technische en communicatiefuncties van onlinevideospellen als alle ter zake doende informatie over het spelen of aankopen van het spel inclusief en toegankelijk moeten zijn; verzoekt de Commissie initiatieven voor te stellen om de toegankelijkheid van onlinevideospellen voor personen met een handicap te verbeteren; moedigt de aanbieders van onlinevideospellen aan spellen toegankelijk te maken door toepassing van de toegankelijkheidsvoorschriften van bijlage I bij Richtlijn (EU) 2019/882 (30); |
|
25. |
wijst erop dat een artikel dat in een videospel is verkregen, in bepaalde gevallen voor echt geld kan worden geruild binnen het spel of via websites van derden, hetgeen indruist tegen de algemene voorwaarden van de uitgevers van videospellen; dringt er bij de nationale autoriteiten op aan een eind te maken aan illegale praktijken die het iedereen mogelijk maken artikelen op sites in het spel te ruilen, te verkopen of te verwedden; benadrukt dat deze diensten niet alleen tot problemen op het gebied van consumentenbescherming, maar ook tot witwaspraktijken kunnen leiden; roept de Commissie op om deze praktijk te verbieden; is van mening dat de wet inzake digitale diensten dit probleem kan helpen terugdringen, met name door nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit het “ken-uw-klant”-beginsel; |
|
26. |
vindt het zorgwekkend dat “gold farming” (het te koop aanbieden van in computerspelen behaalde scores) mogelijk verband houdt met dwangarbeid en uitbuiting in ontwikkelingslanden alsook met witwaspraktijken; verzoekt de Commissie het gebruik van “gold farming” in verband met financiële misdrijven en schendingen van de mensenrechten te beoordelen en indien nodig passende initiatieven voor te stellen; |
|
27. |
verzoekt de Commissie een Europese strategie voor videospellen uit te stippelen die het mogelijk maakt het potentieel op het gebied van economie, samenleving, onderwijs, cultuur en innovatie van deze sector te benutten zodat deze een leidende rol kan vervullen op de wereldmarkt voor videospellen; verzoekt de Commissie tijdens haar komende geschiktheidscontrole van het EU-consumentenrecht inzake digitale rechtvaardigheid te beoordelen of het huidige consumentenrechtskader toereikend is om alle consumentenrechtelijke kwesties aan te pakken die zich voordoen bij “loot boxes” en aankopen in spellen, en verzoekt de Commissie, indien dit niet het geval is, een wetgevingsvoorstel in te dienen om het huidige EU-consumentenrechtskader voor onlinevideospellen aan te passen of een op zichzelf staand wetgevingsvoorstel over onlinevideospellen in te dienen om een geharmoniseerd Europees regelgevingskader tot stand te brengen dat een hoog niveau van consumentenbescherming waarborgt, met name voor minderjarigen en jonge kinderen; is van mening dat in deze voorstellen moet worden beoordeeld of er een verplichting om betalingen tijdens het spel en “loot box”-mechanismen standaard uit te schakelen of een verbod op betaalde “loot boxes” moet worden voorgesteld om minderjarigen te beschermen, versnippering van de interne markt te voorkomen en ervoor te zorgen dat consumenten hetzelfde niveau van bescherming genieten, ongeacht hun woonplaats; |
|
28. |
verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is de aanbieders van onlinevideospellen die op minderjarigen en jonge kinderen gericht zijn, te verplichten om voorafgaande beoordelingen van de effecten op kinderen te ontwikkelen op basis van het 4C-kader voor risicoclassificatie (content, contact, conduct, contract) en de gevonden risico’s voor de rechten van minderjarigen daadwerkelijk te beperken; |
Extra voordelen en risico’s voor de consument
|
29. |
benadrukt het belang van geestelijke gezondheid, met name bij minderjarigen en jonge kinderen; merkt op dat videospellen verlichting boden ten tijde van strenge lockdowns gedurende de COVID-19-pandemie; herinnert aan de positieve bijdrage die onlineconnectiviteit heeft geleverd om ervoor te zorgen dat Europeanen nog steeds met elkaar konden communiceren en omgaan, en samen creatief konden zijn, onder meer via onlinevideospellen; wijst erop dat gamen interactieve mogelijkheden biedt voor individuen die in het werkelijke leven de aansluiting bij de samenleving missen of in een isolement verkeren; stelt vast dat dit met name geldt voor ouderen, een groep die zich gedurende de COVID-19-pandemie het meest geïsoleerd heeft gevoeld; merkt op dat de WHO van mening is dat onlinespellen kunnen uitgroeien tot een belangrijk hulpmiddel om onze banden met anderen te onderhouden (31); wijst op de voordelen van platformoverschrijdende onlinespellen voor de gebruikerservaring — spelers kunnen immers gemakkelijk met elkaar in contact komen via verschillende platforms — en voor de ontwikkelaars van spellen, en roept de producenten van videospellen op alles in het werk te stellen om optimaal gebruik te maken van deze mogelijkheid; stelt meer in het algemeen vast dat toegang tot creatieve expressie en culturele inhoud, met name voor minderjarigen en jonge kinderen, kansen en nieuwe vooruitzichten biedt; vraagt de Commissie te blijven optreden om de digitale infrastructuur van Europa te verbeteren, die niet alleen de creatieve sectoren helpt bij het ontwikkelen van inhoud van hoge kwaliteit, maar ook de Europese burgers toegang verschaft tot die in cultureel opzicht belangrijke werken; |
|
30. |
is van mening dat videospellen voor veel mensen niet alleen dienen als vrijetijdsbesteding, maar ook als hersengymnastiek, onder meer door het oplossen van uitdagende taken of puzzels, het aangaan van wedstrijden met andere spelers die een hoge mate van concentratie vereisen, en de ontwikkeling van vaardigheden en vermogens als probleemoplossing, ruimtelijke en hand-oogcoördinatie, teamwerk, gezichtsvermogen en snelheid; |
|
31. |
stelt voor om in het Europees Parlement in Brussel een jaarlijkse EU-prijs voor onlinevideospellen — de Europese prijs voor onlinevideospellen — toe te kennen teneinde te beklemtonen dat bedrijven die onlinevideospellen produceren, waaronder een groot aantal kmo’s, van groot belang zijn voor de Europese digitale eengemaakte markt wat banen, groei, innovatie en het uitdragen van Europese waarden betreft; is van mening dat de prijs gericht moet zijn op de bevordering van onlinevideospellen die de rechten van consumenten eerbiedigen of die een positief effect hebben op specifieke gebieden, zoals onderwijs, of op de ontwikkeling van vaardigheden; |
|
32. |
is ingenomen met het innovatieve onderzoeksproject EU Kids Online, waarmee in heel Europa hoogwaardige gegevens worden verzameld over de manier waarop kinderen hun online-ervaringen beoordelen; dringt erop aan dit baanbrekende initiatief vaker te actualiseren; vraagt de Commissie dit en soortgelijke initiatieven in de toekomst te financieren; |
|
33. |
merkt op dat onlinevideospellen belangrijk zijn voor educatie, omdat ze nuttig kunnen zijn bij leerprocessen, en dat tal van spellen specifiek voor educatieve doeleinden worden ontworpen, bijvoorbeeld om maatschappelijke vraagstukken aan te kaarten of om het begrip van historische of culturele gebeurtenissen te verbeteren; herinnert eraan dat videospellen deel uitmaken van nationale onderwijsprogramma’s; stelt vast dat in de handel verkrijgbare videospellen ook voor educatieve doeleinden worden gebruikt; wijst erop dat videospellen ook worden gebruikt om kritisch denken te bevorderen, vaardigheden bij te brengen en creativiteit te stimuleren; wijst er tevens op dat videospellen ook later in het leven van pas komen, doordat zij ouderen in staat stellen hun hersenen te stimuleren en hun de mogelijkheid bieden om contact te hebben met anderen; |
|
34. |
benadrukt dat overmatig onlinegamen negatieve gevolgen kan hebben op het vlak van sociale contacten, werk, schooluitvalpercentages, lichamelijke en geestelijke gezondheid en slechte schoolprestaties, maar dat uit onderzoek ook blijkt dat videospellen positieve effecten kunnen hebben; benadrukt daarom dat er een gezond evenwicht moet worden gevonden; |
|
35. |
benadrukt dat verslaving aan videospellen, ook “gamestoornis” genoemd, voor sommige spelers een probleem is; wijst erop dat de WHO gamestoornissen heeft aangemerkt als verslaafd gedrag dat wordt gekenmerkt door verminderde controle over het gamen, waarbij meer voorrang wordt gegeven aan het gamen dan aan andere activiteiten, zodat het gamen de overhand krijgt op andere interesses en dagelijkse activiteiten, en spelers blijven gamen of meer gaan gamen ondanks de negatieve gevolgen; |
|
36. |
beklemtoont dat de videospelsector, de gebruikers en de ouders de risico’s en gevolgen van een gamestoornis niet mogen onderschatten; herinnert eraan dat uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat pubers en adolescenten kwetsbaarder zijn voor verslaving; dringt aan op verdere samenwerking tussen de ontwerpers en uitgevers van videospellen, platforms voor videospellen en de gemeenschap van belanghebbenden meer in het algemeen, waaronder de nationale bevoegde autoriteiten en de Commissie, om de risico’s op gamestoornissen te helpen beperken; stelt voor meer bewustmakingscampagnes op te zetten om ervoor te zorgen dat ouders en jonge gamers zich bewust zijn van de risico’s in verband met gamestoornissen, en dringt er bij de ontwikkelaars van spellen op aan manipulatieve ontwerpen te voorkomen die tot verslaving aan videospellen, isolatie en cyberpesten kunnen leiden; |
|
37. |
stelt vast dat het ontbreekt aan EU-brede uitgesplitste gegevens over de tijd die gemiddeld aan gamen wordt besteed, de gemiddelde uitgaven tijdens het spel, de algehele spelervaring en de daaruit voortvloeiende sociaal-psychologische gevolgen, en verzoekt de Commissie deze gegevens jaarlijks te verzamelen en daarover verslag uit te brengen aan het Parlement; |
|
38. |
merkt op dat de videospelindustrie toegang heeft tot grote hoeveelheden soms gevoelige persoonsgegevens; benadrukt dat zij ervoor moet zorgen dat de verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt in overeenstemming met de algemene verordening gegevensbescherming en andere EU-wetgeving en dat gebruikersprofielen die met behulp van gedragsgegevens zijn opgesteld, niet worden gebruikt voor manipulatieve en discriminerende doeleinden; verzoekt de bevoegde autoriteiten ervoor te zorgen dat de relevante EU- en nationale wetgeving strikt wordt gehandhaafd; wijst erop dat de analyse van de speelpatronen van spelers door het verzamelen van gegevens niet ten goede mag komen aan technieken om spelers verslaafd te maken, maar in plaats daarvan gericht moet zijn op het verbeteren van de spelervaring; moedigt ontwikkelaars ertoe aan te overwegen om spellen op te bouwen in hoofdstukken of met frequente rustpunten om spelers pauzes te gunnen zodat ze zich even kunnen loskoppelen; |
|
39. |
wijst erop dat platforms voor onlinevideospellen zich lenen voor phishingpraktijken door oplichters; dringt aan op voorlichtingscampagnes om de risico’s daarvan onder de aandacht te brengen, met name onder minderjarigen en jongeren; |
|
40. |
dringt er bij de videospelsector, de Commissie en de lidstaten op aan een actieplan uit te werken om het genderevenwicht te vrijwaren in alle ontwikkelingsfasen van de sector onlinespellen; verzoekt de sector bovendien om van vrouwen geen lustobject te maken en geen genderstereotypen in het leven te roepen, te herhalen of te verergeren; wijst erop dat dergelijke praktijken maar al te vaak voorkomen en leiden tot een vijandige omgeving voor vrouwen en meisjes in onlinespellen; |
Zorgen voor een veilige onlineomgeving voor de gebruikers van onlinevideospellen
|
41. |
juicht initiatieven van de sector toe, zoals PEGI, dat in 38 landen wordt gebruikt; is van mening dat een dergelijk classificatiesysteem bijzonder nuttig kan zijn voor inhoudsbeschrijvingen en informatie over de aanbevolen leeftijd voor het spelen van een spel, wat ouders helpt om gepaste spellen voor hun kinderen uit te kiezen; benadrukt dat het classificatiesysteem onderdeel is van de bredere PEGI-gedragscode, die tot doel heeft een veilige omgeving voor gamers te waarborgen; is ingenomen met de geactualiseerde aanpak van PEGI, waarmee consumenten voortaan te weten kunnen komen of een spel betaalde schijnbaar willekeurige elementen bevat; benadrukt dat de aanwezigheid van betaalde inhoud in het spel, waaronder betaalde schijnbaar willekeurige inhoud, niet uitsluit dat ouders de toegang tot dergelijke inhoud beperken, maar kinderen tegelijkertijd toestaan het basisspel te spelen als zij dat geschikt achten voor hun leeftijd; merkt op dat sommige landen het PEGI-systeem in wetgeving hebben omgezet; verzoekt de Commissie na te gaan hoe het PEGI-systeem wordt toegepast in de verschillende soorten spellen die op de markt en in de hele Unie beschikbaar zijn, en de mogelijkheden te onderzoeken om het in EU-wetgeving te verankeren, zodat het PEGI-systeem en de bijbehorende gedragscode het geharmoniseerde, verplichte leeftijdsclassificatiesysteem worden dat van toepassing is op alle ontwikkelaars van videospellen, appstores en onlineplatforms, teneinde versnippering op de interne markt te voorkomen en rechtszekerheid te bieden voor de videospelsector; |
|
42. |
erkent dat het PEGI-systeem consumenten belangrijke precontractuele informatie kan verstrekken; is echter van mening dat dit door de sector geleide initiatief moet worden aangevuld met extra maatregelen om het hoogste niveau van consumentenbescherming te waarborgen en om de vraagstukken op het gebied van het consumentenrecht op te lossen die voortvloeien uit aankopen tijdens het spel en mechanismen op basis van “loot boxes”; |
|
43. |
spoort de sector, met inbegrip van spelplatforms en uitgevers van spellen, betrokken onafhankelijke deskundigen en classificatie-instanties, aan bewustmakingscampagnes over het PEGI-systeem te blijven voeren, zodat ouders van het bestaan ervan weten, en ervoor open te blijven staan om het beoordelingssysteem aan te passen aan de ontwikkelingen op het gebied van videospellen en de inhoud van spellen, teneinde ouders te blijven helpen bij het nemen van beslissingen; |
|
44. |
verzoekt de Commissie minimumnormen voor privacybescherming te ontwikkelen en na te gaan of er behoefte is aan een veilig en inclusief systeem voor leeftijdsgarantie; |
|
45. |
wijst met bezorgdheid op de risico’s in verband met haatzaaiende uitlatingen en cyberpesten op platforms voor onlinevideospellen, die bijzonder gevaarlijk zijn wanneer minderjarigen en jonge kinderen er het doelwit van zijn; |
|
46. |
wijst erop dat onlinevideospellen de gebruikers een veilige digitale omgeving moeten bieden; is ingenomen met de recente goedkeuring van de wet inzake digitale diensten, waarin de regels voor inhoudsmoderatie in Europa zijn geactualiseerd teneinde illegale online-inhoud, met inbegrip van videospellen, beter aan te pakken; dringt erop aan dat deze wet snel in nationaal recht omgezet en toegepast wordt; |
|
47. |
benadrukt dat naast illegale inhoud ook schadelijke inhoud kan worden verspreid via de communicatiefuncties van videospellen of socialemediaplatforms voor spellen; hamert erop dat de sector videospellen passende maatregelen moet nemen en passende instrumenten moet ontwikkelen om alle gebruikers te beschermen tegen schadelijke inhoud, overeenkomstig de toepasselijke nationale en EU-wetgeving; |
|
48. |
verzoekt de Commissie en de instanties voor consumentenbescherming in de lidstaten erop toe te zien dat het consumentenrecht ook in de sector videospellen ten volle wordt geëerbiedigd en gehandhaafd door sectorale bezemacties uit te voeren of door in voorkomend geval een gecoördineerde handhavingsactie in gang te zetten, op grond van Verordening (EU) 2017/2394 betreffende samenwerking tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (32); |
o
o o
|
49. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 65 van 14.3.2002, blz. 2.
(2) PB L 303 van 28.11.2018, blz. 69.
(3) PB L 136 van 22.5.2019, blz. 1.
(4) PB L 328 van 18.12.2019, blz. 7.
(5) PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64.
(6) PB C 526 van 29.12.2021, blz. 1.
(7) PB C 525 van 29.12.2021, blz. 1.
(8) PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
(9) PB L 277 van 27.10.2022, blz. 1.
(10) PB C 87 E van 1.4.2010, blz. 122.
(11) PB C 419 van 16.12.2015, blz. 33.
(12) PB C 108 van 26.3.2021, blz. 934.
(13) PB C 160 van 13.4.2022, blz. 13.
(14) COM(2022)0212.
(15) Interactive Software Federation of Europe en European Games Developer Federation, “Key facts from 2021: Video games — a force for good”, geraadpleegd op 19 december 2022.
(16) EY, “Rebuilding Europe: the cultural and creative economy before and after the COVID-19 crisis”, januari 2021.
(17) Arrest van het Hof van Justitie van 23 januari 2014, Nintendo Co. Ltd e.a. tegen PC Box Srl en 9Net Srl, C-355/12, ECLI:EU:C:2014:25.
(18) Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB L 111 van 5.5.2009, blz. 16).
(19) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10).
(20) Europese Commissie, “The value of European video games society”, 30 mei 2022.
(21) Parker, S., “The trouble with Roblox, the video game empire built on child labour”, The Guardian, 9 januari 2022.
(22) Kantar, in opdracht van de Europese Commissie, “Special Eurobarometer — Report — E-Communications in the Single Market”, juni 2021.
(23) WHO, “Gaming disorder”, geraadpleegd op 15 december 2022.
(24) Interactive Software Federation of Europe en European Games Developer Federation, “Key Facts 2020: The year we played together”, 24 augustus 2021.
(25) Interactive Software Federation of Europe en European Games Developer Federation, “Key facts from 2021: Video games — a force for good”, geraadpleegd op 19 december 2022.
(26) Schriftelijke bewijsstukken, ingediend door de Anti-Defamation League bij de Gemengde Commissie van het Britse parlement over het wetsvoorstel inzake onlineveiligheid (OSB0030), “How Algorithms Influence Harmful Online Conduct”, september 2021.
(27) De soorten “loot boxes” kunnen verschillen, onder meer afhankelijk van verschillende toelatingsvoorwaarden (wachttijd, weergave van reclame, betaling met echt geld), de beloning, de transparantie ervan, de kans dat men het artikel daadwerkelijk krijgt, en de mogelijkheid om het verkregen artikel om te zetten in gamevaluta of echt geld.
(28) Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22).
(29) Forbrukerrådet, “Insert coin –How the gaming industry exploits consumers using loot boxes”, 31 mei 2022.
(30) Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70).
(31) Bloomberg, “Games Industry Unites to Promote World Health Organization Messages Against COVID-19; Launch #PlayApartTogether Campaign”, 10 april 2020.
(32) Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende samenwerking tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 1).
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/26 |
P9_TA(2023)0009
Uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — jaarverslag 2022
Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2023 over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — jaarverslag 2022 (2022/2048(INI))
(2023/C 214/04)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 21 en 36, |
|
— |
gezien het verslag van 14 juni 2022 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) getiteld “CFSP Report — Our priorities in 2022”, |
|
— |
gezien het “Strategisch kompas inzake veiligheid en defensie — Voor een Europese Unie die haar burgers, waarden en belangen beschermt en bijdraagt aan de internationale vrede en veiligheid”, zoals aangenomen door de Raad op 21 maart 2022 en bekrachtigd door de Europese Raad op 24 maart 2022, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 24 en 25 maart 2022, |
|
— |
gezien de Verklaring van Versailles van 11 maart 2022, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 23 en 24 juni 2022 over Europa in ruimere zin, Oekraïne en de aanvragen voor lidmaatschap van Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië, de Westelijke Balkan, economische vraagstukken, de Conferentie over de toekomst van Europa, en externe betrekkingen, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 12 oktober 2022, getiteld “Mededeling 2022 inzake het uitbreidingsbeleid van de EU” (COM(2022)0528), |
|
— |
gezien de resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 2 maart 2022 inzake de agressie tegen Oekraïne (A/RES/ES-11/L.1) en van 12 oktober 2022 inzake de territoriale integriteit van Oekraïne: verdediging van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties (A/RES/ES-11/L.5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 9 maart 2022 over buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (1), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2021 getiteld “Mededeling 2021 inzake het uitbreidingsbeleid van de EU” (COM(2021)0644), |
|
— |
gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 7 april 2022 over de schorsing van het lidmaatschap van de Russische Federatie van de Mensenrechtenraad (A/RES/ES-11/L.4), |
|
— |
gezien het verslag over het eindresultaat van de Conferentie over de toekomst van Europa van 9 mei 2022, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 4 mei 2022 over de follow-up van de conclusies van de Conferentie over de toekomst van Europa (2), |
|
— |
gezien Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad van 22 maart 2021 tot oprichting van een Europese Vredesfaciliteit, en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2015/528 (3), |
|
— |
gezien de op 16 december 2021 aangenomen conclusies van de Raad over COVID-19, crisisbeheersing en weerbaarheid, veiligheid en defensie, externe aspecten van migratie en externe betrekkingen, |
|
— |
gezien zijn aanbeveling aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 23 november 2022 over de nieuwe EU-uitbreidingsstrategie (4), |
|
— |
gezien het strategisch concept van de NAVO dat tijdens de NAVO-top van 29 juni 2022 in Madrid door de staatshoofden en regeringsleiders in de NAVO werd goedgekeurd, |
|
— |
gezien resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad van 31 oktober 2000 waarbij de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid werd vastgesteld, |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie van 25 november 2020 getiteld “EU-genderactieplan (GAP) III — Een ambitieuze agenda inzake gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen in het externe optreden van de EU” (JOIN(2020)0017), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 december 2022 over de vooruitzichten voor de tweestatenoplossing voor Israël en Palestina (5), |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring over de samenwerking tussen de EU en de NAVO die op 10 januari 2023 is ondertekend door de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Commissie en de secretaris-generaal van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het advies van de Commissie constitutionele zaken, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0292/2022), |
|
A. |
overwegende dat de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde militaire agressie van de Russische Federatie tegen Oekraïne, met de steun van het regime van Loekasjenka in Belarus, ervoor heeft gezorgd dat er opnieuw een oorlog woedt op het Europese continent en dat hiermee ernstige verwoesting en ontberingen zijn veroorzaakt; overwegende dat Rusland oorlogsmisdaden tegen Oekraïne heeft begaan; overwegende dat dit alles een aanzienlijke bedreiging vormt voor de Europese en wereldwijde veiligheid, die doorlopend ondermijnd wordt; overwegende dat Rusland nucleaire dreigementen heeft geuit; overwegende dat het functioneren van mondiale toeleveringsketens negatief is beïnvloed en dat in verschillende delen van de wereld de voedselzekerheid wordt ondermijnd; overwegende dat de illegale aanvalsoorlog van de Russische Federatie tegen Oekraïne tot economische onzekerheid en tot een stijging van de energieprijzen heeft geleid, de klimaatcrisis erger maakt en het potentieel heeft om veel lidstaten en derde landen, met name in de Westelijke Balken en het Oostelijk Partnerschap, verder te destabiliseren en daardoor de geopolitieke context van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU aanzienlijk heeft veranderd; overwegende dat de aanvalsoorlog tegen Oekraïne deel uitmaakte van het plan van Poetin om de Euro-Atlantische veiligheidsarchitectuur te wijzigen; overwegende dat dit plan is gedwarsboomd door de heroïsche verdediging door het Oekraïense leger; overwegende dat de EU sinds 2014 niet volledig gebruik heeft kunnen maken van de instrumenten van haar gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) om het gevecht van Oekraïne tegen Rusland doeltreffend te ondersteunen, alhoewel er dit jaar enkele verbeteringen zichtbaar zijn; overwegende dat de EU, om te worden beschouwd als succesvolle en geloofwaardige mondiale speler, haar vermogens verder moet ontwikkelen en meer politieke wil moet tonen om de veiligheid te waarborgen in haar onmiddellijk nabuurschap; |
|
B. |
overwegende dat het oostelijk nabuurschap en de Westelijke Balkan behoefte hebben aan vreedzame conflictoplossing, meer stabiliteit en veiligheid en een grotere wederzijdse samenwerking; overwegende dat de veiligheid in deze regio’s sterk wordt bedreigd door de Russische invasie van Oekraïne en de mogelijkheid dat deze agressie zich verder verspreidt naar buurlanden; overwegende dat de destabilisering van ons onmiddellijk nabuurschap een bedreiging vormt voor de stabiliteit, vrede en veiligheid van de EU; |
|
C. |
overwegende dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne laat zien dat er een krachtiger, ambitieuzer, geloofwaardig, strategisch en eensgezind optreden van de EU op het wereldtoneel nodig is en dat de EU autonoom haar eigen strategische doelstellingen moet bepalen en de vermogens om die te verwezenlijken moet ontwikkelen en inzetten; overwegende dat hierdoor eens te meer wordt benadrukt dat Europa prioriteit moet geven aan zijn energieonafhankelijkheid; |
|
D. |
overwegende dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne een serieuze waarschuwing is voor de EU en een onmiddellijke bedreiging vormt voor de Europese en mondiale veiligheidsorde en voor de veiligheid van de EU en haar lidstaten; overwegende dat de Russische invasie van Oekraïne het momentum doet aanzwellen voor een geopolitieke herdefiniëring van het GBVB en het externe optreden van de EU in het algemeen, met een doortastende visie die uitgaat van de belangen van de Unie in de nieuwe geopolitieke realiteit, met een echte wil om op te treden en met trans-Atlantische samenwerking, teneinde strategisch relevante resultaten te boeken; overwegende dat Finland en Zweden in het licht van de Russische agressie toetreding tot de NAVO hebben aangevraagd; overwegende dat dit conflict ook aantoont dat het dringend noodzakelijk is om een gemeenschappelijke visie op dreigingen te definiëren en blijk te geven van echte solidariteit met de lidstaten in de frontlinie; overwegende dat deze oorlog heeft herbevestigd dat de NAVO het fundament van de Europese veiligheid vormt en dat sterke trans-Atlantische betrekkingen onmisbaar zijn; |
|
E. |
overwegende dat het absoluut noodzakelijk is dat de Unie haar belangrijkste kwetsbaarheden aanpakt, waaronder haar te sterke afhankelijkheid van Rusland en de Volksrepubliek China (VRC), en werkt aan een betere veerkracht en voorbereiding ten aanzien van de dreiging die uitgaat van totalitaire en niet-democratische regimes; |
|
F. |
overwegende dat de Russische invasie ook duidelijk maakt dat de lidstaten de nodige politieke wil moeten tonen om het GBVB om te vormen tot een volwaardig Europees beleid, hetgeen tevens wordt benadrukt door de door burgers ingegeven uitkomsten van de Conferentie over de toekomst van Europa; |
|
G. |
overwegende dat het potentieel voor snelle, efficiënte en doeltreffende maatregelen op het gebied van buitenlands beleid, veiligheid en defensie, mogelijk gemaakt door het Verdrag van Lissabon, de afgelopen tien jaar slechts in zeer beperkte mate is benut door een gebrek aan politieke wil van de lidstaten; overwegende dat het, in het licht van de veranderende Europese veiligheidsomgeving, hoog tijd is om gebruik te maken van alle instrumenten waarin het VEU voorziet, met name wat betreft het GVDB; overwegende dat in het Verdrag van Lissabon sinds december 2009 onder meer een militair startfonds (artikel 41, lid 3, punt b)) is opgenomen, evenals de mogelijkheid om een kleine groep te vormen met ambitieuzere veiligheids- en defensiedoelstellingen (artikel 44), en de mogelijkheid om een echt Europees beleid inzake capaciteiten en bewapening vast te stellen (artikel 42, lid 3); |
|
H. |
overwegende dat overbruggingsclausules onmiddellijk kunnen worden ingezet om op specifieke beleidsterreinen over te schakelen van de vereiste van eenparigheid van stemmen naar besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen; overwegende dat de huidige bedreiging van de Europese veiligheid een onmiddellijke aanpassing van bepaalde werkmethoden vereist; |
|
I. |
overwegende dat de Raad snel en eensgezind heeft gehandeld en tot op heden negen pakketten met sancties tegen Rusland heeft aangenomen naar aanleiding van het optreden van Rusland in Oekraïne, met inbegrip van sancties die gelden voor individuen, zoals de bevriezing van activa en reisbeperkingen, economische sancties die gericht zijn op de sectoren financiën, handel, energie, vervoer, technologie en defensie, beperkingen voor media, diplomatieke maatregelen, beperkingen van de handelsbetrekkingen met de bezette Krim en Sebastopol, alsook met de delen van Donetsk en Loehansk die niet onder gezag van de regering staan, en maatregelen met betrekking tot economische samenwerking, die zonder uitzondering blijk geven van solidariteit en eenheid maar nog steeds niet toereikend zijn om de agressor tegen te houden; |
|
J. |
overwegende dat de achteruitgang van de mediavrijheid en de toename van desinformatiecampagnes, buitenlandse inmenging en aanvallen op journalisten een wereldwijde trend vormen, die het duidelijkst zichtbaar is in democratieën die een achteruitgang doormaken en in recalcitrante totalitaire staten; overwegende dat de internationale gevolgen voor mensenrechten, democratie, burgerparticipatie en ontwikkeling zorgwekkend zijn; overwegende dat de EU haar samenwerking met gelijkgestemde partnerlanden moet versterken om de mediavrijheid en de vrijheid van meningsuiting te bevorderen en te verdedigen en desinformatie en buitenlandse inmenging in derde landen tegen te gaan; |
|
K. |
overwegende dat de aanhoudende instabiliteit en onvoorspelbaarheid van de veiligheidssituatie aan de grenzen van de EU en in haar buurlanden een directe bedreiging vormen voor de veiligheid van de EU en haar lidstaten; |
|
L. |
overwegende dat de regering van de Russische Federatie onder leiding van Vladimir Poetin internationale terroristische daden is blijven plegen tegen politieke tegenstanders en soevereine staten, die geculmineerd zijn in de invasie en bezetting van Oekraïne door Rusland sinds 2014; |
|
M. |
overwegende dat de wereldwijde gevolgen van de ongerechtvaardigde invasie van de Russische Federatie in Oekraïne worden verergerd door de impact van de aanhoudende en ongekende COVID-19-pandemie die zijn oorsprong had in Wuhan, in de VRC; overwegende dat de terugkeer van een grootschalige oorlog op het Europese continent, de economische instabiliteit en de doelbewuste instrumentalisering van de energievolatiliteit door de Russische Federatie op dit moment geopolitieke onzekerheid veroorzaken voor de burgers van de Europese Unie, de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten, alsook voor de mondiale partners; |
|
N. |
overwegende dat het bereiken van strategische autonomie vereist dat de Unie alle aangelegenheden die voor de EU van strategisch belang zijn, kan nastreven zonder al te afhankelijk te zijn van de capaciteiten van derde landen en -actoren, onder meer door kwetsbaarheden weg te nemen die de Unie blootstellen aan interne verdeeldheid en gedwongen concessies aan autoritaire actoren; overwegende dat het bereiken van strategische autonomie de Unie in staat zal stellen vanuit een krachtige startpositie haar externe optreden verder te versterken, haar op waarden gebaseerde belangen doeltreffender na te streven en uit te dragen, en een krachtiger bijdrage te leveren aan mondiaal multilateralisme, vreedzame conflictoplossing en de ontwikkeling van democratie, de rechtstaat en grondrechten overal ter wereld; overwegende dat de EU zich niet zal kunnen verdedigen of een geloofwaardige speler zal kunnen zijn zonder dat er serieus wordt geïnvesteerd in defensie van de lidstaten; overwegende dat, ondanks de aanhoudende Russische agressie tegen Oekraïne sinds 2014, het besluit van NAVO-leiders om ten minste 2 % van het bbp te besteden aan defensie-uitgaven slechts is uitgevoerd door enkele bondgenoten die ook lidstaten zijn, met name die aan de oostelijke flank; overwegende dat het halen van die drempelwaarde blijk geeft van een oprechte wil om tegelijkertijd de Europese veiligheid en de positie van de EU te versterken; |
|
O. |
overwegende dat de vrijwillige toetreding van Europese landen tot de EU nog steeds het succesvolste beleidsinstrument van het buitenlands beleid van de Unie is; overwegende dat Europese leiders Oekraïne en de Republiek Moldavië op 23 juni 2022 de status van kandidaat-lidstaat hebben toegekend en het bestaan van een Europese perspectief voor Georgië hebben erkend; overwegende dat de Europese Raad Bosnië en Herzegovina op 15 december 2022 de status van kandidaat-lidstaat van de EU heeft verleend, en dat de Republiek Kosovo een verzoek om toetreding tot de EU heeft ingediend; |
|
P. |
overwegende dat het GBVB van de Unie berust op de waarden van democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en naleving van de beginselen van het Handvest van de VN en van het internationale recht; overwegende dat de waarden van de Unie, zoals verankerd in artikel 2, artikel 3, lid 5, en artikel 21 VEU, dit beleid rechtstreeks aangaan; overwegende dat de druk van autocratieën op deze democratische waarden almaar toeneemt, waardoor de controle op machtsmisbruik wordt uitgehold, mensenrechtenschendingen in aantal en ernst toenemen en het maatschappelijk middenveld, onafhankelijke media en democratische oppositiebewegingen in hun speelruimte beperkt worden; overwegende dat volgens Freedom House de democratie in 2021 voor het 16e opeenvolgende jaar wereldwijd achteruitging; |
|
Q. |
overwegende dat klimaatverandering almaar zwaardere gevolgen heeft voor verschillende aspecten van ons leven, alsmede voor ontwikkelingskansen, de wereldwijde geopolitieke orde en de mondiale stabiliteit; overwegende dat diegenen die over minder middelen beschikken om zich aan klimaatverandering aan te passen het hardst door de gevolgen ervan zullen worden getroffen; overwegende dat het buitenlands beleid van de EU sterker gericht moet zijn op het bevorderen van multilaterale activiteiten door samen te werken aan specifieke klimaatgerelateerde kwesties, strategische partnerschappen op te zetten en de samenwerking en contacten tussen overheids- en niet-overheidsactoren te versterken, inclusief actoren die een grote bijdrage leveren aan vervuiling wereldwijd; |
|
R. |
overwegende dat de op regels gebaseerde internationale orde, die berust op het internationale recht en de multilaterale instellingen, steeds meer onder druk komt te staan, zowel van binnenuit als van buitenaf; overwegende dat autocratische staten, alleen of gezamenlijk, proberen multilaterale organisaties en agentschappen alsook het internationaal humanitair recht en de internationale mensenrechtenwetgeving tegen te werken, de inhoud van deze wetgeving door coöptatie te ondermijnen, of de uitvoering ervan te omzeilen of te dwarsbomen, en tegelijkertijd de verdere ontwikkeling van autocratische normen in de EU en in derde landen bevorderen, onder meer via diplomatieke, economische of militaire stimulansen en dwang, en door middel van desinformatiecampagnes; overwegende dat de invasie van Rusland in Oekraïne en de opzettelijke oorlogsmisdaden van Rusland aanvallen zijn op de fundamenten van de multilaterale, op regels gebaseerde wereldorde; |
|
S. |
overwegende dat de EU haar vermogen moet verbeteren om snel en doeltreffend besluiten te nemen, met name in het kader van het GBVB, zodat zij met één stem kan spreken en als een echte mondiale speler kan optreden in reactie op crises; |
1.
wijst erop dat de snelle, eensgezinde en standvastige reactie van de EU op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, alsook het vermogen van de EU om te leren van eerdere geostrategische fouten, illustraties zijn van de doeltreffendheid van het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid van de EU dat gestoeld is op onze gedeelde waarden van mensenrechten, democratie en de rechtstaat; benadrukt dat de Unie, indien zij sterker voor de dag wil komen als een geloofwaardige speler met een op waarden gebaseerd buitenlands beleid, als een betrouwbare internationale partner en als een geloofwaardige speler op het gebied van veiligheid en defensie, dan ook besluitvormingsprocedures moet vaststellen en (op gebieden waar die procedures reeds bestaan) uitvoeren die bevorderlijk zijn voor deze doelstelling;
2.
merkt op dat vele autocratieën overal ter wereld de reactie van de EU op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne nauwlettend in de gaten houden en dat die reactie een doorslaggevende invloed zal hebben op hun gedrag op het internationale toneel; benadrukt dat de EU en de lidstaten alleen geloofwaardig kunnen zijn als zij hun militaire, politieke en humanitaire bijstand aan Oekraïne opschroeven en hun verdediging tegen de Russische dreigingen voor de Europese veiligheid versterken;
3.
is ervan overtuigd dat het waarborgen van de veiligheid, de welvaart en het leiderschap van de EU op mondiaal niveau nauw verband houdt met het consolideren van het uitbreidingsproces, het versnellen van de toetreding van kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten en het consolideren van het nabuurschapsbeleid van de EU;
4.
onderstreept dat de tektonische verschuiving in het geopolitieke landschap als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en andere internationale uitdagingen zoals de groeiende opkomst van autoritaire staten wereldwijd, toenemende samenwerking tussen China en Rusland, het assertieve buitenlandbeleid van de VRC, de klimaatnoodsituatie en de gevolgen van de COVID-19-pandemie, allemaal aanleiding zijn om sneller toe te werken naar strategische autonomie, solidariteit en het geopolitieke ontwaken van de EU, met als basis concrete en geloofwaardige acties met betrekking tot prioritaire thematische en geografische kwesties, en dat bovenstaande fenomenen tegelijkertijd de noodzaak aantonen van nauwere samenwerking met de NAVO en gelijkgestemde bondgenoten over de hele wereld; wijst er in dit verband op dat directe of indirecte steun van een derde land voor de onwettige standpunten van Rusland — namelijk in het stemgedrag over relevante resoluties in de Algemene Vergadering van de VN of door Rusland te helpen EU-sancties te omzeilen — duidelijke, snelle en specifieke consequenties moet hebben voor onze politieke en handelsbetrekkingen met dat land;
5.
benadrukt dat de Unie haar roeping als wereldspeler en brenger van veiligheid alleen kan vervullen op basis van een flexibelere en efficiëntere besluitvorming, ook wat betreft het veiligheids- en defensiebeleid;
6.
benadrukt dat het optreden van de Unie moet worden geleid door en stroken met de waarden en beginselen waarop de Unie overeenkomstig artikel 21 VEU is gegrondvest;
7.
is van mening dat in artikel 21, lid 2, VEU de lijst van doelstellingen van het GBVB moet worden uitgebreid met het begrip “strategische autonomie”, zodat de EU een doeltreffende speler kan worden op het gebied van diplomatie en veiligheid door in haar eigen buitenlands en veiligheidsbeleid krachtig op te treden door middel van concrete maatregelen, beleidslijnen, begrotingen en toezeggingen;
8.
herinnert eraan dat het strategisch kompas, aangenomen door de Raad in maart 2022, de EU en haar lidstaten strategische richtsnoeren en instrumenten biedt om hun defensievermogens te verbeteren, een doeltreffende veiligheidsverstrekker te worden in een steeds vijandiger mondiale en regionale omgeving en een assertievere mondiale speler te worden voor vrede en menselijke veiligheid; verzoekt de VV/HV, de Commissie en de lidstaten daarom prioriteit te geven aan een versnelde en volledige uitvoering daarvan, in samenwerking met gelijkgestemde partners en op een wijze die volledig complementair is aan de NAVO en haar strategisch concept van 29 juni 2022, daarbij rekening houdend met de lessen die zijn getrokken uit de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne;
9.
onderstreept dat er een krachtige voorlichtingscampagne over de voordelen van het strategisch kompas voor de Europese veiligheid en voor Europese burgers nodig is;
10.
onderstreept dat de EU, om de geopolitieke herdefiniëring te bereiken die nodig is om de huidige uitdagingen het hoofd te bieden, haar GBVB op basis van de volgende vier acties moet vormgeven:|
— |
aanpassing van de institutionele en besluitvormingsregelingen van de EU en totstandbrenging van politieke wil en eenheid op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid door over te gaan op besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, om vroegtijdige, preventieve maatregelen en een snelle respons mogelijk te maken; |
|
— |
het geven van concrete invulling aan de begrippen “strategische autonomie” en “solidariteit” en het versterken van de EU-benadering met betrekking tot multilateralisme en bondgenootschappen, het verminderen van de strategische afhankelijkheid van niet-democratische regimes en het vergroten van de veerkracht van de Unie; |
|
— |
het voortouw nemen bij het versterken van het multilateralisme, het versterken en consolideren van bondgenootschappen en partnerschappen en het opbouwen van nieuwe strategische partnerschappen voor een betere wereld met gelijkgestemde democratische partners, en een respons formuleren op de assertiviteit van autoritaire en totalitaire regimes; |
|
— |
versterking van de parlementaire diplomatie als preventief en doeltreffend beleidsinstrument in het buitenlands beleid; |
11.
beklemtoont dat de EU met haar ambitieuze inzet en retoriek ten aanzien van extern mensenrechtenbeleid, ook consequent moet zijn en het goede voorbeeld moet geven; betreurt derhalve dat de EU in de praktijk inconsequent reageert ten aanzien van vergelijkbare mensenrechtensituaties die wereldwijd voorkomen; betreurt voorts de verslechtering van de situatie op het gebied van de mensenrechten en de rechtstaat in verscheidene EU-lidstaten, hetgeen de geloofwaardigheid van de EU ondermijnt; verzoekt de EU en haar lidstaten het goede voorbeeld te geven en de mensenrechten strikt te handhaven;
12.
wijst erop dat de EU zich moet blijven inzetten voor wapenbeheersing en voor multilaterale overeenkomsten inzake ontwapening en non-proliferatie;
Versterking van de institutionele en besluitvormingsregelingen van de EU op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid
|
13. |
is ingenomen met de opmerkelijke mate van eenheid en vastberadenheid van de EU bij haar snelle en krachtdadige reactie op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; dringt er bij de lidstaten op aan deze hoge mate van steun en eensgezindheid in stand te houden voor Oekraïne en de burgers van dat land, en daarbij volledig aan te sluiten bij de veranderende behoeften van Oekraïne en de inzet van de EU voor de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne; dringt erop aan ook in de toekomst in het geval van aanvallen op de democratie of onze gedeelde waarden, eenzelfde mate van eenheid te tonen; |
|
14. |
spoort de lidstaten aan hun eenheid en vastberadenheid vol te houden en voort te bouwen op deze ongekende samenwerking; onderstreept het belang van eenheid en overeenstemming met de waarden en beginselen waarop de Unie gegrondvest is en hoe belangrijk het is deze eenheid te behouden en de strategische soevereiniteit, veiligheid en veerkracht van de EU en haar lidstaten te blijven versterken door middel van efficiëntere besluitvorming binnen het GBVB, hetgeen kan worden bereikt door:
is in het licht van bovenstaande van mening dat het passend zou zijn om als Parlement voorafgaand aan het desbetreffende besluit van de Raad een plenair debat te houden en een resolutie aan te nemen in de plenaire vergadering waarin een operatie politiek wordt goedgekeurd, met inbegrip van de doelstellingen, middelen en duur ervan; |
|
15. |
dringt er bij de lidstaten op aan te streven naar een strikte toepassing van artikel 31 VEU, op grond waarvan de Raad onder meer bepaalde besluiten zonder militaire implicaties op het gebied van het GBVB met gekwalificeerde meerderheid kan nemen, met name betreffende sancties en mensenrechten en, in het geval van artikel 42, lid 7, VEU door over te schakelen op besluitvorming met versterkte gekwalificeerde meerderheid van stemmen; verzoekt de lidstaten onverwijld en ten volle gebruik te maken van de overbruggingsclausule in artikel 31, lid 3, VEU, met name op prioritaire gebieden; |
|
16. |
herhaalt zijn steun voor de vaststelling en uitvoering van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten, die de EU in staat stelt snel gerichte beperkende maatregelen op te leggen aan personen, entiteiten en organen die verantwoordelijk zijn voor, betrokken zijn bij of in verband worden gebracht met ernstige schendingen van de mensenrechten wereldwijd; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om het toepassingsgebied van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten te gelegener tijd uit te breiden met corruptie, waarmee zij het nauwe verband tussen corruptie en mensenrechtenschendingen erkent; dringt er bij de Commissie op aan dit wetgevingsvoorstel aan te vullen met mogelijkheden om het Europees Parlement een grotere rol toe te bedelen bij het aanhangig maken van ernstige mensenrechtenschendingen; herhaalt zijn verzoek aan de Raad om de uit hoofde van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten opgelegde beperkende maatregelen vast te stellen bij stemming met gekwalificeerde meerderheid; |
|
17. |
verzoekt de EU en de lidstaten meer steun te verlenen aan maatschappelijke organisaties, activisten en onderzoeksjournalisten die bij de bestrijding van corruptie betrokken zijn, door de oprichting van effectieve corruptiebestrijdingsinstanties en de vaststelling van solide regelgevingskaders te bevorderen en rechtsgebieden met een geheimhoudingsregeling en belastingparadijzen aan te pakken, met name binnen hun eigen rechtsgebied; |
|
18. |
benadrukt dat de handhaving van de aan de Russische Federatie opgelegde sancties onontbeerlijk is om het land minder goed in staat te stellen de aanvalsoorlog tegen Oekraïne voort te zetten, en derhalve de hoogste prioriteit moet krijgen; dringt er bij de Raad op aan beperkende maatregelen op te leggen aan derde landen die de Russische invasie van Oekraïne mee mogelijk maken door sancties te helpen omzeilen of door rechtstreekse militaire bijstand te verlenen; is ingenomen met de beperkende maatregelen die zijn opgelegd aan het regime in Belarus; is ingenomen met het besluit van de Raad om beperkende maatregelen op te leggen aan de Islamitische Republiek Iran wegens de levering van drones aan de Russische Federatie om in te zetten tegen Oekraïne, met name tegen burgerdoelen; dringt aan op uitbreiding van de beperkende maatregelen in het licht van de aanhoudende levering van drones en de geplande levering van grond-grond-grondraketten door de Islamitische Republiek Iran; spreekt zijn krachtige steun uit voor het voorstel voor een richtlijn (6) dat de schending van beperkende maatregelen van de Unie strafbaar stelt, en vraagt dat het Europees Openbaar Ministerie wordt opgedragen dergelijke misdrijven in de hele EU consequent en op uniforme wijze te onderzoeken en te vervolgen; |
|
19. |
spreekt zijn bezorgdheid uit over de toenemende frequentie en intensiteit van milieu- en klimaatrampen, die bijzonder ernstige gevolgen hebben voor de armste en meest kwetsbare mensen en gemeenschappen in de wereld; herinnert eraan dat de directe en indirecte gevolgen van de klimaatverandering de vrede en veiligheid in de wereld ondermijnen, bestaande kwetsbaarheden en ongelijkheden vergroten en risico’s inhouden voor de mensenrechten; onderstreept de fundamentele rol die de Commissie en de lidstaten, in een gezamenlijke “Team Europa”-aanpak, moeten spelen bij de wereldwijde bevordering van klimaatdiplomatie teneinde de vrede en veiligheid wereldwijd veilig te stellen, met name door meer bilateraal en multilateraal overleg met internationale partners, de volledige uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en van verdere toezeggingen, met name aan ontwikkelingspartners, en de integratie van klimaatmaatregelen in alle dimensies van haar externe optreden; dringt er bij de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op aan een solide EU-klimaatdiplomatie op te zetten en te voeren, met als doel de internationale samenwerking rond de Overeenkomst van Parijs te bevorderen, de externe dimensie van de Green New Deal te versterken en concrete steun te verlenen voor ambitieuze CO2-reductiedoelstellingen in derde landen; |
|
20. |
dringt aan op de volledige uitvoering en stelselmatige integratie van gendermainstreaming en het genderactieplan III van de EU (GAP III) in al het externe optreden van de EU, met inbegrip van het beleid inzake handel en duurzame ontwikkeling, op alle niveaus waarop betrekkingen worden onderhouden en bij alle relevante activiteiten en concepten, ook na afloop van GAP III; dringt bij de EDEO aan op verbetering van het geografische evenwicht zodat de verscheidenheid van de lidstaten ook naar behoren wordt weerspiegeld in de nationaliteiten die zijn vertegenwoordigd in zijn organisatie, zoals vermeld in artikel 27 van het statuut van de ambtenaren van de EU; |
|
21. |
verzoekt de EU en de lidstaten het voortouw te nemen bij de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid; benadrukt dat vrouwen een belangrijke rol spelen bij conflictpreventie, vredesonderhandelingen, vredesopbouw, vredeshandhaving, humanitaire respons en wederopbouw na conflicten; benadrukt dat de EU erop moet toezien dat vrouwen gelijkelijk en volledig worden betrokken bij alle inspanningen om de vrede en veiligheid te bewaren; |
|
22. |
vraagt dat de capaciteiten van de EDEO en de EU-delegaties worden uitgebreid door hun eigen en permanente EU-instrumenten en -middelen ter beschikking te stellen voor buitenlandse betrekkingen, de bescherming en bevordering van de mensenrechten en de bestrijding van desinformatie; vraagt dat het besluit van de Raad van 26 juli 2010 wordt geactualiseerd om de doelstellingen, waarden en belangen van de EU wereldwijd beter te kunnen verwezenlijken; |
|
23. |
dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan de rol van de VV/HV te versterken; wijst erop dat dit kan worden bereikt door middel van een Verdragswijziging waarmee de VV/HV tot minister van Buitenlandse Zaken van de Unie zou worden gemaakt, de belangrijkste externe vertegenwoordiger van de Unie in internationale fora zou worden en ambtshalve aanwezig zou kunnen zijn bij door de lidstaten geïnitieerde of geleide onderhandelingen; steunt de oproep van de burgers van de Unie die in de Conferentie over de toekomst van Europa de wens hebben geuit dat de EU met één stem zou spreken; |
|
24. |
neemt kennis van de toespraak van de VV/HV tijdens de jaarlijkse conferentie van EU-ambassadeurs in 2022 en verwacht dat de vastgestelde tekortkomingen van de diplomatieke dienst van de EU doeltreffend worden aangepakt om de capaciteit en de efficiëntie van de dienst te versterken; vraagt om een autonome Europese diplomatie op alle gebieden, waaronder openbare, culturele, economische, klimaat-, digitale en cyberdiplomatie, geschraagd door een gemeenschappelijke diplomatieke cultuur en een echte EU-korpsgeest; is ingenomen met de start van het proefproject “Naar een Europese diplomatieke academie”, dat tot doel heeft de verwerving van gemeenschappelijke vaardigheden en competenties te bevorderen om de beginselen en belangen van de EU in de wereld doeltreffend te bevorderen en te verdedigen; onderstreept dat dit proefproject ook op doelgroepen voor een toekomstige academie gericht moet zijn en het mogelijk moet maken om personen die geen diplomaat van een lidstaat zijn, in de toekomst EU-diplomaat te laten worden; |
|
25. |
onderstreept dat internationale culturele samenwerking en culturele diplomatie in het buitenlands beleid van de EU een strategische rol spelen bij het versterken van de betrekkingen met partnerlanden, het bevorderen van de democratische waarden van de EU, het beschermen van cultureel erfgoed in het buitenland, het bevorderen van de interculturele dialoog, de mobiliteit van kunstenaars en cultuurwerkers, conflictpreventie, het tegengaan van desinformatie en buitenlandse inmenging in derde landen en de bestrijding van illegale handel in en plundering en vernieling van cultuurgoederen; wenst dat de culturele diplomatie van de EU wordt versterkt door cultuur als strategische pijler in het externe optreden van de Unie te integreren en door een EU-instrument te ontwikkelen dat de culturele aspecten van de Unie wereldwijd belichaamt en internationale culturele betrekkingen op basis van culturele samenwerking en cocreatie bevordert, waarbij het maatschappelijk middenveld en de culturele sector van derde landen actief worden betrokken; benadrukt dat dit instrument zou kunnen voorzien in capaciteitsopbouw en financiële bijstand van de EU aan de culturele, creatieve en innovatieve sectoren van het maatschappelijk middenveld van derde landen; steunt het opnemen van cultuur in alle huidige en toekomstige bilaterale en multilaterale overeenkomsten, met inachtneming van de verbintenissen uit hoofde van het Unesco-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen; |
|
26. |
benadrukt dat wereldwijde geopolitieke en humanitaire crises aantonen dat de EU geloofwaardige informatie uit de eerste hand over actuele en mogelijke externe bedreigingen voor de EU moet verkrijgen, zodat zij snel en doeltreffend kan reageren en haar belangen in het buitenland beter kan beschermen; vraagt dat het inlichtingen- en situatiecentrum van de EU en het crisisresponscentrum van de EDEO worden versterkt door er meer middelen en capaciteiten aan toe te wijzen; |
|
27. |
benadrukt dat de bevoegdheden van de VV/HV, de voorzitter van de Commissie en de voorzitter van de Europese Raad duidelijk moeten worden omschreven, aangezien het huidige regelgevingskader, bestaande uit de Verdragen en de interinstitutionele akkoorden betreffende de externe vertegenwoordiging van de EU in het buitenland, onduidelijk is over de bevoegdheden van de verschillende institutionele rollen; is van mening dat dit gebrek aan duidelijkheid tot overlapping in het externe optreden van de EU kan leiden en voor tegenhangers en/of gesprekspartners van de EU wereldwijd verwarrend kan zijn bij hun betrekkingen met de Unie; |
Het operationaliseren van strategische autonomie
|
28. |
benadrukt dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de zware en massale vernielingen, oorlogsmisdaden en opzettelijke schendingen van de mensenrechten en de essentiële normen van het internationaal recht door de Russische Federatie de noodzaak hebben onderstreept van een krachtiger, ambitieuzer, geloofwaardig, strategisch en eensgezind EU-optreden en aanwezigheid op het wereldtoneel; benadrukt dat de EU krachtiger haar eigen strategische doelstellingen moet vaststellen, zoals bepaald in het strategisch kompas, en de vermogens en middelen moet ontwikkelen om die doelstellingen na te streven, en daarbij zowel autonoom als in nauwe samenwerking met gelijkgestemde partners te werk moet gaan; is van mening dat het herwinnen van alle bezette Oekraïense gebieden, het waarborgen van de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne, de snelle afronding van de juridische procedure voor de confiscatie van tegoeden die door middel van sancties zijn bevroren, en de internationale berechting van de daders, met inbegrip van Vladimir Poetin en de hoogste militaire en civiele leiders van de Russische Federatie, moeten worden beschouwd als doelstelling van het EU-beleid ten aanzien van Oekraïne; |
|
29. |
herinnert eraan dat de EU enkel door krachtig optreden een effectieve actor op het gebied van diplomatie en veiligheid zal worden en enkel door middel van concrete maatregelen, beleid, begrotingen en toezeggingen haar strategische soevereiniteit en solidariteit zal kunnen vergroten; |
|
30. |
is ingenomen met de verschuiving in de aanpak van de lidstaten, die inhoudt dat er werk wordt gemaakt van een grotere strategische autonomie van de EU door de snelle uitvoering van de belangrijkste maatregelen die zijn vastgesteld in de Verklaring van Versailles en het strategisch kompas; merkt op dat hieruit blijkt dat de defensievermogens van de EU en de lidstaten moeten worden versterkt en dat een positieve bijdrage moet worden geleverd aan de Europese, trans-Atlantische en mondiale veiligheid, in nauwe samenwerking, complementariteit en coördinatie met de NAVO wanneer dit voor de EU van belang is, met name wanneer wordt toegewerkt naar een grotere strategische autonomie van de EU; |
|
31. |
verneemt met instemming dat de derde gezamenlijke verklaring over de samenwerking tussen de EU en de NAVO op 10 januari 2023 is aangenomen; dringt bij de Unie en de lidstaten die tevens NAVO-bondgenoten zijn, aan op een coherente uitvoering van de doelstellingen en prioriteiten van het strategisch kompas, het strategisch concept van de NAVO en de derde gezamenlijke verklaring; onderstreept dat deze strategische processen binnen de NAVO en de EU een unieke gelegenheid bieden om ons overleg en onze samenwerking verder te intensiveren teneinde de veiligheid van onze burgers te vergroten en vrede en stabiliteit in het Euro-Atlantische gebied en daarbuiten te bevorderen; |
|
32. |
merkt op dat de Europese defensievermogens verenigbaar en complementair moeten zijn met die van de NAVO, die nog altijd de belangrijkste hoedster van de veiligheid in Europa is; onderstreept dat de EU een partner van de NAVO is, dat de samenwerking tussen de EU en de NAVO wederzijds versterkend is en gestoeld is op transparantie, wederkerigheid en inclusiviteit, en dat elke organisatie de autonome besluitvorming van de andere respecteert; |
|
33. |
benadrukt dat om het even welk proces ter verwezenlijking van strategische autonomie van de EU complementair en verenigbaar moet zijn met de NAVO; merkt derhalve op dat de ontwikkeling van coherente, complementaire en interoperabele defensievermogens van essentieel belang is om de veiligheid van het Euro-Atlantische gebied te vergroten, in overeenstemming met het beginsel van één krijgsmacht; herhaalt dat een Europees vermogen om, in partnerschap of autonoom, op te treden essentieel is voor complementariteit, om de kerntaken van de NAVO te helpen vervullen en voor betere conflictpreventie, en dus essentieel is voor de veiligheid van het Europese continent als geheel; |
|
34. |
is van mening dat het strategisch kompas een belangrijke stap is in de richting van een echte Europese defensie-unie en de basis moet vormen voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijke strategische cultuur op het niveau van zowel de Unie als haar lidstaten; verzoekt de EU en de lidstaten de nodige eenheid en politieke wil te tonen om de ambitieuze maatregelen waartoe zij zich in het strategisch kompas hebben verbonden, snel ten uitvoer te leggen, met inbegrip van de tijdige operationalisering van de snel inzetbare EU-capaciteit; is van mening dat de uitvoering van het strategisch kompas de EU dichter bij de doelstelling van strategische autonomie zou brengen; onderstreept dat rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en dat de termijnen voor de uitvoering van alle afzonderlijke acties en projecten moeten worden verkort; |
|
35. |
herinnert er echter aan dat de vermogenslacunes tussen de lidstaten en de hoofdlijnen van de benodigde inspanningen op defensiegebied al jaren geleden zijn vastgesteld door het Europees Defensieagentschap, de militaire staf van de Europese Unie, de EDEO en de Commissie; is derhalve van mening dat de ambities die zowel in het strategisch kompas als in de conclusies van de Raad van Versailles zijn geformuleerd, slechts waarde zullen hebben als zij daadwerkelijk door de lidstaten worden gerealiseerd; |
|
36. |
is verheugd dat de Europese Vredesfaciliteit snel en herhaaldelijk is gebruikt om de nodige steun te verlenen om Oekraïne in staat te stellen zijn hele grondgebied binnen zijn internationaal erkende grenzen te verdedigen en daadwerkelijk weer onder controle te krijgen; benadrukt dat de Unie om met duurzame en passende financiering op te treden, moet worden verbeterd door voort te bouwen op de reeds in het kader van de Europese Vredesfaciliteit aan Oekraïne verleende steun, onder meer via het coördinatieplatform, en dat lering moet worden getrokken uit de steun van de Unie aan Oekraïne om beter voorbereid te zijn op toekomstige scenario’s; is ingenomen met het besluit van de Raad van 12 december 2022 om de begroting van de Europese Vredesfaciliteit met 2 miljard EUR te verhogen en tegelijkertijd de mogelijkheid te bieden het totale financiële plafond van de Vredesfaciliteit tegen 2027 verder te verhogen met in totaal maximaal 5,5 miljard EUR, gezien de noodzaak om de levering van wapens en munitie aan Oekraïne en andere partnerlanden, ook op het Afrikaanse continent, te blijven ondersteunen; dringt er bij de VV/HV op aan snel een voorstel tot wijziging van Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad in te dienen; benadrukt voorts dat er buiten de begroting een tweede faciliteit moet worden opgezet om de ontwikkeling en totstandbrenging van vermogens te beheren gedurende hun hele levenscyclus, die gemeenschappelijke militaire onderzoek en ontwikkeling, aankoop, opleiding, onderhoud en voorzieningszekerheid omvat; |
|
37. |
vraagt dat de financiële en militaire bijstand aan Oekraïne wordt opgevoerd en dat er onmiddellijk modern materieel, wapens en een luchtverdedigingssysteem van de volgende generatie worden ingezet; spreekt zijn steun uit voor het besluit van een aantal lidstaten en internationale partners om Oekraïne te voorzien van infanteriegevechtsvoertuigen en gepantserde personeelsvoertuigen; herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om te beginnen met de levering van moderne grote gevechtstanks, waaronder Leopard 2-tanks, in het kader van een gecoördineerd EU-initiatief via het door de EDEO georganiseerde coördinatieplatform van de Militaire Staf van de EU; steunt de oprichting van de militaire bijstandsmissie om de Oekraïense strijdkrachten op EU-grondgebied op te leiden en vraagt dat die spoedig wordt ingezet; neemt nota de huidige werkzaamheden van de EU-adviesmissie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne en is ingenomen met de recente aanpassing van het mandaat ervan om het voor de Oekraïense autoriteiten makkelijker te maken internationale misdrijven die tijdens de Russische aanval tegen Oekraïne door de Russische strijdkrachten en huurlingen zijn gepleegd, te onderzoeken en de daders te vervolgen; |
|
38. |
herhaalt zijn oproep aan de VV/HV, de lidstaten en de internationale partners om een snelle en krachtige respons voor te bereiden voor het geval dat Rusland chemische, biologische, radiologische of nucleaire wapens inzet tegen Oekraïne; |
|
39. |
verwelkomt de aanneming van de gezamenlijke mededeling van 18 mei 2022 over de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen en de te volgen koers door de Commissie en de VV/HV, en verzoekt de EU-lidstaten gezamenlijk de nodige vermogens te ontwikkelen en aan te schaffen om deze lacunes op te vullen, door ten volle gebruik te maken van permanente gestructureerde samenwerking (PESCO), de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (CARD), het Europees Defensiefonds (EDF) alsook nieuwe EU-instrumenten om meer gezamenlijke aankopen te stimuleren, hetgeen ten goede zal komen aan de veiligheid van zowel de lidstaten als de NAVO-bondgenoten; |
|
40. |
is verheugd dat de Commissie en de VV/HV op 1 december 2021 de Global Gateway-strategie hebben gelanceerd om slimme, schone en veilige verbindingen in de digitale, energie- en vervoerssector te stimuleren en de gezondheids-, onderwijs- en onderzoekssystemen wereldwijd en met name in het Globale Zuiden te versterken; benadrukt het geopolitieke belang van deze strategie van betrouwbare connectiviteit, die duurzame ontwikkeling met gerichte, transformationele, veerkrachtversterkende en op waarden gebaseerde dimensies integreert in een “Team Europe”-aanpak; dringt aan op doeltreffende governance van de Global Gateway; is ingenomen met de eerste vergadering van het Global Gateway-comité, die op 11 december 2022 heeft plaatsgevonden en waarvoor het Parlement als waarnemer was uitgenodigd; wenst naar behoren te worden betrokken bij de besluitvorming over de Global Gateway-investeringsprogramma’s en regelmatig te worden geïnformeerd over ontwikkelingen, met inbegrip van de budgettaire gevolgen; |
|
41. |
is van mening dat er aanzienlijk meer inspanningen nodig zijn om deze strategie ten volle te laten renderen en verzoekt de EU-instellingen en alle lidstaten de verdere ontwikkeling en de uitvoering ervan te bespoedigen; acht het van essentieel belang om samen met gelijkgestemde partners de schaal en de impact van deze strategie te vergroten; vraagt om beslissende stappen op G7-niveau om de wereldwijde tekorten aan investeringen in infrastructuur aan te pakken, onder meer door de nodige financiering uit te trekken; |
|
42. |
wijst op het grote geopolitieke belang van de Green Deal van de EU als langetermijninstrument dat van invloed zal zijn op de betrekkingen van de EU met derde landen; |
|
43. |
onderstreept hoe belangrijk een ambitieus EU-klimaatbeleid is om de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken, met name de internationalisering ervan en initiatieven om klimaatgerelateerde veiligheidsrisico’s aan te pakken; verwacht dat de uitvoering van de Europese Green Deal, gezien de huidige geopolitieke verschuivingen en uitdagingen, zal bijdragen tot het opzetten van nieuwe partnerschappen en tot de diversifiëring energiemix in de EU als alternatief voor de toevoer van fossiele brandstoffen uit Rusland; |
|
44. |
onderstreept dat het belangrijk is dat de EU, in samenwerking met de NAVO en andere internationale partners, meer inspanningen levert om hybride dreigingen, cyberaanvallen en desinformatie- en propagandacampagnes zowel in de Unie als in derde landen aan te pakken en daar weerbaarder tegen te worden; vraagt de Commissie en de lidstaten om, in nauwe samenwerking met de NAVO en niet-NAVO-partners, de hoogste prioriteit te verlenen aan de bescherming van kritieke Europese infrastructuur, waaronder offshorepijpleidingen en onderzeese communicatie- en elektriciteitskabels; herhaalt dat de Europese instellingen, agentschappen en andere organen dringend naar behoren moeten worden beschermd tegen hybride dreigingen en aanvallen door buitenlandse overheidsactoren; onderstreept dat via de StratCom-taskforces ook hun strategische communicatiecapaciteit moet worden ontwikkeld, ook ten aanzien van derde landen en met bijzondere aandacht voor de bevolking van Rusland en Belarus, en dat zij daartoe voldoende financiële middelen moeten krijgen en zich moeten voorzien van beveiligde communicatiesystemen en een snel reactievermogen om aanvallen af te slaan en hun weerbaarheid aanzienlijk te vergroten; |
|
45. |
is verheugd over de vastberadenheid die de Unie en de meeste lidstaten aan de dag leggen in hun streven naar volledige energieonafhankelijkheid ten aanzien van de Russische Federatie en naar diversifiëring van hun energievoorziening; vraagt nogmaals dat er onmiddellijk een volledig embargo op de invoer van fossiele brandstoffen en uranium uit Rusland wordt ingesteld en dat de pijpleidingen Nord Stream 1 en 2 afgesloten blijven en definitief worden afgedankt; benadrukt dat de diversifiëring van energiebronnen op korte termijn niet ten koste mag gaan van een betekenisvolle dialoog over de mensenrechten met alternatieve energieleveranciers; merkt op dat hieruit blijkt dat het van essentieel belang is de groene transitie te versnellen; |
|
46. |
vraagt om initiatieven om de veerkracht van strategische bevoorradingsketens en kritieke infrastructuur van de EU te versterken door middel van regelmatige uitgebreide stresstests die door de Commissie worden uitgevoerd, onder meer op het gebied van gezondheid, energie, levensmiddelen, halfgeleiders en kritieke grondstoffen, alsook offshorepijpleidingen en -kabels, teneinde ernstige verstoringen van de bevoorradingsketen te voorkomen en de afhankelijkheid van de EU van derde landen, met name landen die de waarden van de Unie niet delen of waarmee de Unie in een toestand van systemische rivaliteit verkeert, te verminderen tot niet-kritieke niveaus; onderstreept hoe belangrijk het is de eigen vermogens van de Unie in samenwerking met gelijkgestemde partners te versterken; benadrukt dat er verdere samenwerking met democratische partners nodig is om de strategische hulpbronnen die bij de productie van batterijen, chips, halfgeleiders en andere kritieke technologieën worden gebruikt, veilig te stellen en om voor de toelevering van deze hulpbronnen minder afhankelijk te worden van niet-democratische regimes; |
|
47. |
onderstreept de strategische dimensie van de ruimtevaartsector voor Europa; onderstreept dat de zichtbaarheid en geloofwaardigheid van de Unie als internationale speler in de ruimte en bij het bevorderen van de ontwikkeling van technologieën die voor Europese strategische autonomie kunnen zorgen, moeten worden gewaarborgd; verzoekt de EU meer werk te maken van de ontwikkeling van alomvattende internationale ruimteregelgeving die voortbouwt op de bestaande verdragen, verklaringen en rechtsbeginselen van de VN inzake het beheer van de ruimte en deze actualiseert en versterkt, rekening houdend met de snelle technologische vooruitgang; onderstreept dat dit geactualiseerde regelgevingskader voor de ruimte de duurzame en vreedzame ontwikkeling van de ruimte zou bevorderen en tegelijkertijd de bewapening en militarisering ervan zou beperken en reguleren; is verheugd dat de Commissie heeft aangekondigd dat zij een EU-ruimtevaartstrategie voor veiligheid en defensie zal presenteren; is van mening dat het versterken van de strategische soevereiniteit van de EU in de ruimte essentieel is voor haar bredere inspanningen om een alomvattende strategische autonomie te bewerkstelligen; |
|
48. |
benadrukt dat de toegang tot veilig drinkwater een van de grootste problemen van de 21e eeuw is, vooral doordat bijna 60 % van de grondwatervoorraden over politieke territoriale grenzen heen reiken; onderstreept dat de druk op de watervoorraden als gevolg van de toegenomen behoefte aan zoetwater van de wereldbevolking, in combinatie met de strategische controle van rivieren aan de bron door een aantal landen, tot zeer ernstige conflicten kan leiden als de stroomgebieden niet op een geïntegreerde en gedeelde manier worden gebruikt; vraagt de EU met aandrang een politieke strategie te ontwikkelen om oplossingen in deze gebieden met een hoog risico op destabilisering te faciliteren en de landen die in de belangrijkste met water verband houdende conflictgebieden liggen, aan te moedigen om het Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren van 1992 te ondertekenen; |
|
49. |
verzoekt de Unie haar digitale soevereiniteit te ontwikkelen, met name op het gebied van cyberbeveiliging, teneinde de democratie en haar instellingen te beschermen; wijst op de specifieke bedreiging die de nieuwe digitale technologieën vormen voor mensenrechtenverdedigers en anderen omdat zij kunnen worden gebruikt om hun activiteiten te controleren, in te perken en te ondermijnen, zoals onlangs is gebleken uit de onthullingen over het Pegasus-project; |
|
50. |
benadrukt dat de Unie in samenwerking met gelijkgestemde partners moet streven naar wereldwijd concurrentievermogen wat betreft onderzoek naar en de ontwikkeling, productie en inzet van drones; |
|
51. |
is ingenomen met de aankondiging van de Commissie dat zij voorstellen zal uitwerken voor een pakket ter verdediging van de democratie, dat de Unie moet beschermen tegen kwaadwillige inmenging; |
Het voortouw nemen bij de versterking van het multilateralisme en de totstandbrenging van partnerschappen voor een betere wereld
|
52. |
benadrukt dat de versterking van de VN een prioriteit moet zijn en dat er een echt strategisch partnerschap tussen de VN en de EU moet worden ontwikkeld voor wereldwijde prioriteiten zoals klimaatactie en mensenrechten, maar ook voor crisisbeheersing; benadrukt dat de Unie het voortouw moet blijven nemen bij de bevordering van een relevanter, veerkrachtiger en doeltreffender multilateralisme dat de basis vormt voor een inclusieve beleidsdialoog, samenwerking en convergentie ter bevordering van menselijke veiligheid, duurzame ontwikkeling en de preventie en vreedzame oplossing van conflicten met volledige inachtneming van het internationaal recht en de mensenrechten; dringt er bij de Unie en de lidstaten op aan in multilaterale fora met één stem te spreken, de banden met gelijkgestemde partners in de hele wereld aan te halen, de contacten met derde landen en hun bevolking te intensiveren, en pragmatische sectorale multilaterale oplossingen na te streven op gebieden waar dat strookt met haar op waarden gebaseerde belangen; |
|
53. |
verzoekt de Commissie, de Raad, de EDEO en de lidstaten te komen met goede voorstellen om een permanente eigen zetel van de Unie te verkrijgen en zeker te stellen in alle multilaterale fora, waaronder de VN-Veiligheidsraad, teneinde het optreden, de samenhang en de geloofwaardigheid van de EU in de wereld te versterken; |
|
54. |
onderstreept het belang van intensievere diplomatieke inspanningen om ons standpunt zo doeltreffend mogelijk over te brengen en te coördineren met gelijkgezinde democratische partners, teneinde binnen de internationale gemeenschap de grootst mogelijke eenheid te bewaren om Rusland te veroordelen en de beginselen van soevereiniteit en territoriale integriteit, het internationaal recht en de op regels en waarden gebaseerde internationale orde te verdedigen in het kader van de Verenigde Naties en haar handvest en andere multilaterale fora; benadrukt het belang van krachtig diplomatiek optreden ten aanzien van landen die de stemming over de VN-resoluties van 2 maart en 12 oktober 2022 hebben belemmerd of zich van stemming hebben onthouden, teneinde de ernst van de Russische agressie en de noodzaak van een eensgezinde reactie van de internationale gemeenschap te benadrukken; benadrukt dat prioriteit moet worden gegeven aan het tot stand brengen van sterke en betrouwbare bondgenootschappen, partnerschappen en multilaterale regelingen en aan het creëren van strategische solidariteit met gelijkgestemde landen; |
|
55. |
onderstreept dat de EU de Russische agressie eensgezind moet veroordelen en dat de leiders van bepaalde EU-landen geen afzonderlijke contactlijnen met Poetin mogen openen; benadrukt dat onderhandelingen met Rusland niet aan de orde zijn totdat en tenzij de Oekraïense autoriteiten daartoe besluiten en dat de EU Oekraïne tot die tijd financieel, materieel en militair moet blijven ondersteunen; |
|
56. |
onderstreept dat de Russische invasie in Oekraïne ook heeft aangetoond dat de EU werk moet blijven maken van bondgenootschappen en begrip tussen partners en de samenwerking met bestaande gelijkgestemde partners overal ter wereld, met name met de trans-Atlantische NAVO-bondgenoten, moet intensiveren en haar partnerschappen moet uitbreiden, met name met landen in het Globale Zuiden; |
|
57. |
onderstreept dat de EU en de lidstaten, aangezien de NAVO van fundamenteel belang blijft voor de Europese veiligheidsorde, zich ertoe moeten verbinden de Europese pijler van de NAVO te versterken, onder meer de lidstaten die ook NAVO-bondgenoten zijn, door consequent te voldoen aan de NAVO-benchmark voor defensie-uitgaven van 2 % van het bruto binnenlands product vanaf 2024, en daarbij dubbel werk moeten voorkomen, versnippering moeten tegengaan en de interoperabiliteit moeten vergroten; dringt er bij de twee NAVO-bondgenoten die dat nog niet hebben gedaan, op aan de toetreding van Zweden en Finland tot de NAVO onverwijld te bekrachtigen; is van mening dat het strategisch partnerschap met de NAVO op vertrouwen gebaseerd moet zijn; dringt erop aan het strategisch partnerschap met de NAVO op basis van wederkerigheid te consolideren en te verduidelijken; |
|
58. |
vraagt om een verdere versterking van de samenwerking met de NAVO en andere partnerschappen, zoals de G7, en met andere gelijkgestemde partners; wijst erop dat dergelijke partnerschappen een integraal onderdeel van het GBVB moeten vormen; |
|
59. |
verzoekt de EU en haar internationale partners ten volle gebruik te maken van alle relevante instrumenten om straffeloosheid tegen te gaan, onder andere door meer steun te verlenen aan het Internationaal Strafhof en aan speciale tribunalen op nationaal en internationaal niveau, en door flexibele samenwerkings- en financieringsmechanismen op te zetten om snel bewijzen van internationale misdrijven te verzamelen en te onderzoeken; verzoekt de internationale gemeenschap ervoor te zorgen dat alle aanstichters en plegers van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid volledig ter verantwoording worden geroepen; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan te werken aan de oprichting van een speciaal tribunaal, zoals het door Oekraïne is ingesteld, met steun van de internationale gemeenschap, om een onderzoek in te stellen naar de Russische militaire en politieke leiders en hen ter verantwoording te roepen voor het misdrijf agressie, en steun te blijven verlenen aan het onderzoek van het Internationaal Strafhof naar beschuldigingen van oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide die momenteel worden gepleegd; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een EU-actieplan inzake straffeloosheid in te dienen; benadrukt dat met dit actieplan moet worden gestreefd naar een betere coördinatie en harmonisatie van de inspanningen van de lidstaten en van de middelen die zij inzetten om oorlogsmisdadigers in de EU te vervolgen; is van mening dat overgangsjustitie een fundamentele rol speelt bij het waarborgen van vrede op lange termijn en dringt er bij de Commissie op aan een ambitieus programma te ontwikkelen om de lidstaten en derde landen in staat te stellen het beginsel van universele rechtsmacht in hun nationale rechtsstelsels toe te passen; |
|
60. |
verwelkomt de eerste bijeenkomst van de Europese politieke gemeenschap in oktober 2022 als platform voor discussie, dialoog en samenwerking met nauwe partners over de uitdagingen op het gebied van buitenlands beleid en veiligheid waarmee wij worden geconfronteerd, met als doel de veiligheid van het Europese continent te versterken en de politieke en veiligheidsgerelateerde samenwerking op basis van gedeelde belangen voort te zetten; is verheugd dat 44 landen hebben deelgenomen aan de eerste bijeenkomst in Praag, waaronder nauwe partners zoals het Verenigd Koninkrijk; wenst dat het Parlement nauw wordt betrokken bij de verduidelijking van de werkingssfeer en de toekomstige werkzaamheden van deze gemeenschap; onderstreept dat enige afstemming op de democratische waarden en beginselen essentieel is voor het toekomstige succes en de samenhang van deze formule; herhaalt dat de Europese politieke gemeenschap in geen geval de toetreding van uitbreidingslanden tot de EU mag vertragen of een voorwendsel daarvoor mag vormen; |
|
61. |
benadrukt dat de dialoog met het Verenigd Koninkrijk over mogelijke wegen voor toekomstige samenwerking en coördinatie op het gebied van buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid moet worden geïntensiveerd, in overeenstemming met de bepalingen van de politieke verklaring en onder meer in het kader van het partnerschap tussen de EU en de NAVO, de Verenigde Naties, de Europese politieke gemeenschap en andere internationale fora; dringt aan op nauwere samenwerking van de EU met onze Britse buren, aangezien wij voor gemeenschappelijke uitdagingen staan op het gebied van buitenlandse zaken en veiligheidskwesties; betreurt dat de handels- en samenwerkingsovereenkomst geen bepalingen bevat over samenwerking op het gebied van buitenlands beleid en defensie; onderstreept het belang van coördinatie van sanctieregelingen; vraagt dat het VK nauwer bij Europese veiligheids- en defensieprojecten wordt betrokken; verwelkomt in dit verband het besluit van de PESCO-leden en de Raad van 14 november 2022 om het VK uit te nodigen om deel te nemen aan het PESCO-project militaire mobiliteit, dat de wederzijdse snelle bijstand op het gebied van veiligheid en defensie zou verbeteren; |
|
62. |
dringt er bij het VK op aan het terugtrekkingsakkoord volledig uit te voeren, met inbegrip van het protocol inzake Ierland en Noord-Ierland, en te streven naar praktische, flexibele en duurzame gemeenschappelijke oplossingen binnen het rechtskader van het protocol; benadrukt dat de volledige uitvoering van het protocol van fundamenteel belang is voor de handhaving van de vrede en de stabiliteit in Noord-Ierland, die door het Goede Vrijdagakkoord (Akkoord van Belfast) worden gewaarborgd, en voor de integriteit en de goede werking van de Europese eengemaakte markt; |
|
63. |
onderstreept het belang van een sterke trans-Atlantische samenwerking, dat opnieuw is aangetoond in de context van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, op basis van gemeenschappelijke waarden en doelstellingen en het beginsel van partnerschap van gelijken in leiderschap en verantwoordelijkheid, met inachtneming van de autonomie en de specifieke kenmerken, belangen en aspiraties van de andere partij; prijst de rol van de VS bij het ontmoedigen van de Russische agressie, met name door het delen van inlichtingen, militaire bijstand, humanitaire hulp en politieke steun en door het versterken van het meest blootgestelde deel van de oostelijke flank van de NAVO; onderstreept dat de trans-Atlantische samenwerking tussen de EU en de VS verder moet worden versterkt door middel van een ambitieuze trans-Atlantische agenda; verzoekt de politieke leiders en instellingen van de Verenigde Staten voort te gaan op de weg van steeds nauwere samenwerking en coördinatie op alle gebieden die van belang zijn voor de bestrijding van mondiale dreigingen die onze gedeelde waarden, veiligheid en welvaart aantasten; |
|
64. |
is verheugd over de huidige samenwerking, vastberadenheid en eensgezindheid bij de ondersteuning van Oekraïne en bij de uitvoering van een sanctieregeling zonder weerga, met als doel Rusland ervan te weerhouden zijn onwettige agressie voort te zetten en de volledige bevrijding van Oekraïne binnen zijn internationaal erkende grenzen te steunen; staat volledig achter en belooft werk te maken van synergieën en gedeelde doelstellingen op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid door de samenwerking in het kader van de trans-Atlantische dialoog tussen de EU en de VS verder te intensiveren, bijvoorbeeld via trans-Atlantische parlementaire diplomatie, en tal van belangrijke mondiale problemen aan te pakken, zoals de klimaatverandering en de dreiging die uitgaat van autoritaire en totalitaire regimes wereldwijd, ook in Europa en Azië; |
|
65. |
beveelt aan om regelmatig en ten minste eenmaal per jaar topontmoetingen tussen de EU en de Verenigde Staten te houden teneinde een blijvende impuls op hoog niveau te geven aan de trans-Atlantische samenwerking; is in dit verband ingenomen met de werkzaamheden van de Trans-Atlantische Raad voor handel en technologie en herhaalt zijn voorstel om een trans-Atlantische politieke raad in te stellen, die als forum zou dienen voor een regelmatige en doeltreffende institutionele dialoog over buitenlands en veiligheidsbeleid; is ingenomen met de sterke inzet van de VS voor de Europese veiligheid, in het bijzonder de massale militaire steun aan Oekraïne en de inzet van troepen aan de oostelijke flank van de NAVO; |
|
66. |
neemt kennis van de 23e top EU-China van april 2022; maakt zich ernstig zorgen over de uitkomst van het 20e nationaal congres van de Chinese Communistische Partij, waarbij de geopolitieke ambities van Xi Jinping werden onderstreept; merkt op dat de betrekkingen tussen de EU en de VRC steeds meer worden gekenmerkt door economische concurrentie en systemische rivaliteit; verzoekt nogmaals om een hernieuwde, meer assertieve, alomvattende en coherente EU-strategie ten aanzien van de VRC waarin vorm wordt gegeven aan de betrekkingen met China in het belang van de hele EU en waarin ten volle rekening wordt gehouden met de uitdagingen die voortvloeien uit de opkomst van de VRC als wereldspeler en zijn steeds repressiever binnenlands beleid en steeds assertiever buitenlands beleid, onder meer ten aanzien van de Unie en ten aanzien van de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten; |
|
67. |
uit zijn bezorgdheid over het brede scala aan politieke, economische en militaire instrumenten die de VRC gebruikt om andere landen steeds vaker hardhandig te onderwerpen en om te trachten de eigen autoritaire ideologie op te leggen aan internationale organisaties, zoals de VN, om ruimer aanwezig te zijn en macht uit te oefenen, en om de eigen strategie, intenties en militaire herbewapening daarop af te stemmen; is met name bezorgd over het partnerschap van de VRC met de Russische Federatie en hun gezamenlijke pogingen om de op regels gebaseerde wereldorde te ondermijnen, hetgeen indruist tegen onze belangen en waarden; veroordeelt het de facto pro-Russische standpunt van de VRC ten aanzien van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; |
|
68. |
verzoekt de EU en de lidstaten hun afhankelijkheid van de VRC te herzien en de economische afhankelijkheid in strategische sectoren aan te pakken die tot kwetsbaarheden kan leiden; dringt aan op meer coördinatie en samenwerking tussen gelijkgestemde partners op het gebied van kwesties van gemeenschappelijk belang, met name maar niet uitsluitend kwesties als strategische afhankelijkheden, economische dwang, politieke inmenging en desinformatie, en dringt erop aan op regels gebaseerd multilateralisme en strategische solidariteit tussen democratieën te bevorderen; |
|
69. |
veroordeelt in de krachtigste bewoordingen het door de Chinese overheid geleide systeem van dwangarbeid en de daarmee samenhangende misdaden tegen de menselijkheid in Xinjiang, waarbij een groot risico op genocide bestaat; dringt er bij de Chinese overheid op aan een einde te maken aan de systematische vervolging van de Oeigoeren, met inbegrip van het ontstellende gegeven dat Oeigoerse vrouwen specifiek het doelwit zijn van de autoriteiten, die een officieel plan met gerichte geboortepreventiemaatregelen uitvoeren, waarbij zij vrouwen in de vruchtbare leeftijd onderwerpen aan gedwongen abortus, intra-uteriene injecties en sterilisatie, maatregelen die aan de criteria kunnen voldoen om tot de ernstigste misdaden tegen de menselijkheid te worden gerekend; blijft ernstig bezorgd over de situatie in Tibet en het beleid van de Chinese Communistische Partij waarin de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van gedachte, overtuiging en godsdienst tot doelwitten zijn gemaakt; |
|
70. |
herhaalt zijn dringende oproep aan de tien-lidstaten die dit nog niet hebben gedaan om actieve uitleveringsverdragen met de VRC en Hongkong op te schorten; veroordeelt ten stelligste de transnationale repressiecampagne van de VRC tegen Chinese en Hongkongse leden van overzeese en diasporagemeenschappen, en leden van etnische en religieuze minderheden, met name op het grondgebied van de EU; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om, in overleg met gelijkgestemde partners, alle wegen die momenteel de transnationale repressie van de VRC mogelijk maken te identificeren en te sluiten; |
|
71. |
veroordeelt nogmaals de ondermijning van de democratie door de VRC in de Speciale Administratieve Regio Hongkong en de oplegging van de nationale veiligheidswet in Hongkong; verzoekt de Commissie de autonome status van Hongkong te herzien in het licht van de schendingen door de VRC van de Chinees-Britse Gezamenlijke Verklaring en het hardhandig optreden tegen autonomie in Hongkong; |
|
72. |
brengt in herinnering dat het “één-China-beleid” een hoeksteen is van de betrekkingen tussen de EU en de VRC; beklemtoont dat de instandhouding van vrede, stabiliteit en de vrijheid van scheepvaart in de Indo-Pacifische regio van essentieel belang blijft voor de belangen van de EU en haar lidstaten; veroordeelt met klem de aanhoudende militaire provocaties van China ten aanzien van Taiwan en herhaalt zijn krachtige afwijzing van elke unilaterale wijziging van het status quo in de Straat van Taiwan; is ernstig bezorgd over het standpunt van de Chinese overheid op het 20e partijcongres van de Chinese Communistische Partij dat de VRC nooit afstand zal doen van het recht om geweld te gebruiken in Taiwan; herhaalt dat het status quo in de Straat van Taiwan niet eenzijdig mag worden gewijzigd tegen de wil van de Taiwanese bevolking; is verheugd dat lidstaten en partners in de regio de militaire oefeningen van de VRC krachtig hebben veroordeeld en onderstreept dat onze eenheid essentieel is om elke vorm van agressie van de VRC te voorkomen en vrede en stabiliteit in de Straat van Taiwan te handhaven; is van mening dat het geschil tussen Taiwan en de VRC moet worden opgelost door middel van een vreedzame dialoog zonder voorwaarden; |
|
73. |
verzoekt alle bevoegde EU-instellingen dringend een op scenario’s gebaseerde strategie uit te werken om de veiligheidsuitdagingen in Taiwan aan te pakken; |
|
74. |
betuigt zijn krachtige solidariteit met het Taiwanese volk en ziet in Taiwan een gelijkgestemde partner die de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, democratie, mensenrechten en de rechtsstaat deelt; verzoekt de Commissie en de VV/HV om strategische samenwerking met Taiwan tot stand te brengen en snel gevolg te geven aan de aanbevelingen in zijn resolutie van 21 oktober 2021 betreffende de politieke betrekkingen en samenwerking tussen de EU en Taiwan, en de economische, handels- en investeringsbetrekkingen met het eiland te versterken, onder meer door middel van een bilaterale investeringsovereenkomst en sectorale overeenkomsten, bijvoorbeeld met betrekking tot veerkrachtige toeleveringsketens, samenwerking op het gebied van douanecontrolesystemen en vaststelling van de oorsprong en overeenkomsten inzake markttoegang; verzoekt de VV/HV en de Commissie dringend een aanvang te maken met een effectbeoordeling, openbare raadpleging en verkennend onderzoek inzake een bilaterale investeringsovereenkomst met de Taiwanese autoriteiten ter voorbereiding van onderhandelingen om de bilaterale economische banden te verdiepen om de toeleveringsketens te diversifiëren teneinde de kwetsbaarheden van de EU ten aanzien van de VRC aan te pakken; beveelt aan een verbindingsfunctionaris te detacheren bij het Europees Economisch en Handelsbureau om de gezamenlijke inspanningen ter bestrijding van desinformatie en inmenging te coördineren; beveelt aan dat de Commissie de Global Gateway en het nieuwe, op het zuiden gerichte beleid van Taiwan onderling verbindt en integreert; |
|
75. |
verzoekt de EU en haar lidstaten samen te werken met internationale partners om de democratie in Taiwan vrij van buitenlandse bedreigingen te helpen ondersteunen; |
|
76. |
onderstreept dat Taiwan een belangrijke EU-partner en democratische bondgenoot in de Indo-Pacifische regio is die bijdraagt tot de handhaving van een op regels gebaseerde internationale orde en fundamentele waarden handhaaft; dringt er bij de EU en haar lidstaten met klem op aan de samenwerking te intensiveren en een breed en versterkt partnerschap met Taiwan na te streven, en met name essentiële samenwerking op het gebied van de veerkracht van kritieke toeleveringsketens en het tegengaan van desinformatie en buitenlandse inmenging; |
|
77. |
herhaalt zijn pleidooi voor betekenisvolle deelname van Taiwan als waarnemer aan vergaderingen, mechanismen en activiteiten van internationale en multilaterale instanties en organisaties; |
|
78. |
moedigt meer economische, wetenschappelijke, culturele en politieke interactie tussen de EU en Taiwan aan, ook op het hoogste niveau; benadrukt hoe belangrijk het is de dialoog tussen de EU en Taiwan te versterken door de betrekkingen met het maatschappelijk middenveld te verdiepen en uitwisselingen met Taiwanese mediaorganisaties evenals culturele uitwisselingen te bevorderen, onder meer door de oprichting van talenscholen; |
|
79. |
verzoekt de VRC, in het licht van de heropening van haar grenzen, volledige en correcte COVID-19-gegevens op begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke wijze openbaar te maken, met inbegrip van tot dusver ontbrekende gegevens over ziekenhuisopnames, opnames op de intensive care en sterfgevallen; |
|
80. |
is ingenomen met de goede samenwerking tussen de EU en de Republiek Korea als belangrijke strategische partner, die zich eveneens inzet voor de democratie, de mensenrechten, de rechtsstaat en een markteconomie; juicht toe dat de Republiek Korea op dezelfde wijze als de EU en de VS reageert op de Russische oorlog tegen Oekraïne, met name door middel van de vaststelling van sancties ten aanzien van Rusland en Belarus; wijst op de rol van de Republiek Korea bij de ondersteuning van de inspanningen voor een volledige, controleerbare en onomkeerbare ontmanteling van het nucleaire programma en het programma voor ballistische raketten van de Democratische Volksrepubliek Korea; verzoekt de lidstaten een vreedzame en diplomatieke oplossing van deze kwestie te ondersteunen, in nauwe samenwerking met de internationale partners; is ingenomen met de versterkte samenwerking van Zuid-Korea en de NAVO; |
|
81. |
veroordeelt ten stelligste de aanhoudende proeven met ballistische raketten en kernwapens en andere activiteiten op het gebied van nucleaire proliferatie van de Democratische Volksrepubliek Korea, alsook de toename van tests van wapensystemen sinds begin 2022, die een grote bedreiging vormen voor de internationale vrede en veiligheid; |
|
82. |
veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de vermeende pogingen van Qatar en Marokko om leden, voormalige leden en personeel van het Parlement door middel van omkoping te beïnvloeden, hetgeen de democratische processen van de EU via kwaadwillige inmenging ontwricht; |
|
83. |
is van oordeel dat de bescherming en bevordering van de mensenrechten centraal moet staan in het partnerschap van de EU met Marokko gezien het strategische karakter daarvan voor de EU en haar belangen in de regio; dringt er bij Marokko op aan een einde te maken aan de pesterijen en intimidatie van journalisten, mensenrechtenactivisten en activisten van de diaspora, alsook politieke gevangenen vrij te laten en samen met de EU te werken aan de verdere ontwikkeling van kansen op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid en gezondheidszorg, met bijzondere aandacht voor historisch gemarginaliseerde regio’s, zoals het Rifgebergte; |
|
84. |
veroordeelt ten stelligste de aanvallen van autoritaire en illiberale regimes op de mensenrechten en het universele karakter daarvan, alsook de daarmee samenhangende uitholling van de bescherming daarvan; dringt er bij de ontwikkelde democratieën en gelijkgestemde partners op aan een openlijk afwijzende houding aan te nemen, waarbij wij opnieuw bevestigen dat wij ons inzetten om de universaliteit van de mensenrechten en de rechtsstaat te verdedigen; verzoekt de ontwikkelde democratieën en internationale en regionale organisaties hun krachten te bundelen door eensgezind een mondiaal kader voor de mensenrechten vast te stellen om bedreigingen aan te pakken en de mensenrechten wereldwijd te bevorderen; |
|
85. |
onderstreept dat de EU zich inzet voor een vrije, open, verbonden en op regels gebaseerde Indo-Pacifische regio; herhaalt dat de nieuwe Indo-Pacifische strategie van de EU snel moet worden uitgevoerd, aangezien deze onze partners in de regio een kans biedt om gemeenschappelijke uitdagingen samen aan te pakken, de op regels gebaseerde internationale orde en het internationaal recht te verdedigen en op te komen voor onze gedeelde waarden en beginselen; onderstreept het belang van de eerbiediging van vrije en open zeeroutes in de Indo-Pacifische regio, overeenkomstig het VN-Verdrag inzake het recht van de zee; verzet zich tegen unilaterale acties in de Zuid-Chinese Zee en herhaalt zijn steun voor het beslechten van geschillen met vreedzame middelen in overeenstemming met het internationaal recht; |
|
86. |
dringt aan op een sterkere aanwezigheid van de EU in de ruime Indo-Pacifische regio; onderstreept dat de samenwerking met de landen in de Stille Oceaan moet worden versterkt, rekening houdend met de werkelijke behoeften van onze partners ter plaatse, en benadrukt het belang van onze samenwerking met zowel het Pacific Islands Forum als de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Indo-Pacifische strategie van de EU; pleit voor nauwere samenwerking met landen in de regio, en met name Japan, Zuid-Korea, Australië, Nieuw-Zeeland, India en de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten (Asean); is ingenomen met de jubileumtop EU-Asean, die op 14 december 2022 heeft plaatsgevonden; is ingenomen met de sluiting van de vrijhandelsovereenkomst met Nieuw-Zeeland en de inwerkingtreding van de kaderovereenkomst EU-Australië; |
|
87. |
onderstreept de belangrijke rol van Japan bij het bevorderen van stabiliteit in de regio, en dringt aan op een sterker strategisch partnerschap tussen de EU en Japan op een heel aantal uiteenlopende gebieden, waaronder de Indo-Pacifische regio, connectiviteit, de verdediging van de multilaterale en op regels gebaseerde orde, handel en investeringen, veiligheid, de digitale transformatie, de klimaatactie, onderzoek en innovatie, speerpunttechnologie en het analyseren en in kaart brengen van hulpbronnen; herinnert eraan dat Japan een van de naaste gelijkgestemde partners van de EU is, waarmee het de waarden en beginselen deelt van bijvoorbeeld de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten, goed bestuur en multilateralisme; ondersteunt de sluiting van de strategische partnerschapsovereenkomst (SPA) tussen de EU en Japan en roept de resterende lidstaten op de ratificatie van de overeenkomst voort te zetten; moedigt de onderhandelingen aan over een overeenkomst inzake veiligheid en informatie tussen de EU en Japan als een stap in de richting van bredere samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie; |
|
88. |
merkt op dat de Asean een belangrijke partner van de EU is; dringt aan op blijvende aandacht voor het Aziatische continent, aangezien veel landen worden geconfronteerd met de toenemende kwetsbaarheid van toeleveringsketens en agrovoedingssystemen en met de uitholling van de macro-economische stabiliteit als gevolg van de ongerechtvaardigde, niet-uitgelokte en onwettige aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne, waardoor het mondiale systeem dat al door de COVID-19-crisis was getroffen, nog meer onder druk staat; |
|
89. |
veroordeelt ten stelligste het onwettige bewind van Myanmar en de aanhoudende gewelddadige onderdrukking van de democratische aspiraties van de bevolking van Myanmar na de onwettige staatsgreep, alsook de steun van Rusland en de VRC aan de Tatmadaw; betuigt nogmaals zijn solidariteit met de democratische aspiraties van de bevolking van Myanmar, vertegenwoordigd door de regering van nationale eenheid (NUG), en roept de EU en haar lidstaten op een dialoog met en steun voor de NUG te initiëren of deze, in voorkomend geval, te intensiveren, en tegelijkertijd hun beperkende maatregelen tegen het Tatmadaw te versterken; dringt er bij de ASEAN op aan om, in het licht van de onwil van de Tatmadaw om vooruitgang te boeken met de vijfpuntenconsensus, samen te werken met de NUG, het onafhankelijk maatschappelijk middenveld en de internationale gemeenschap, om tot een duurzame democratische oplossing voor Myanmar te komen; |
|
90. |
benadrukt dat de strategische partnerschappen van de EU met India breed moeten worden versterkt; wijst erop dat de betrekkingen met India steeds belangrijker worden en moeten worden verdiept door middel van de lopende handelsbesprekingen en door de synergieën op het gebied van bilaterale samenwerking met geïnteresseerde partners in Afrika te versterken; herinnert aan het belang van dit partnerschap voor de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen; spoort de EU en India aan ten volle gebruik te maken van het in 2021 gesloten connectiviteitspartnerschap; is ingenomen met het nauwere overleg over veiligheid en defensie en de gezamenlijke marineoefeningen met India en andere Indo-Pacifische partners; dringt erop aan dat de mensenrechten en democratische waarden adequaat aan de orde worden gesteld in het kader van de betrekkingen van de EU met India; |
|
91. |
is bezorgd over de houding van India ten aanzien van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, over zijn onthouding bij de stemming over de VN-resoluties en met name over de verlening van financiële steun aan het Kremlin, niet alleen door zich niet achter de sancties tegen Rusland te scharen, maar ook door de invoer en aankoop van Russische wapens en fossiele brandstoffen te verhogen; spreekt de hoop uit dat India zijn standpunt over de Russische invasie van Oekraïne in overeenstemming zal brengen met dat van de EU en roept de Raad en de VV/HV op om de diplomatieke inspanningen in dit verband voort te zetten; |
|
92. |
herhaalt zijn onwrikbare steun voor de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van de landen van het Oostelijk Partnerschap binnen hun internationaal erkende grenzen; onderkent dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne in de eerste plaats voor de landen van het Oostelijk Partnerschap negatieve gevolgen heeft; dringt erop aan dat de EU-instellingen en de lidstaten zich onverwijld grondig beginnen te bezinnen over een hervorming van het beleid inzake het Oostelijk Partnerschap om dit beleid af te stemmen op de toekomst in het licht van de verslechterende geopolitieke situatie en op basis van het strategische en politieke belang van de regio voor de EU en van de verschillende uitdagingen waarmee de landen van het Oostelijk Partnerschap worden geconfronteerd; merkt op dat veiligheid en vrede in het oostelijk nabuurschap de eerbiediging van het internationaal recht, de territoriale integriteit en de grondrechten en fundamentele vrijheden veronderstellen; onderstreept hoe belangrijk het is de politieke en financiële steun en de aanwezigheid van de Unie in de regio te versterken, in nauwe samenwerking met het onafhankelijke maatschappelijk middenveld; |
|
93. |
onderstreept dat Rusland ook ten aanzien van Georgië en Moldavië een agressief beleid voert; benadrukt dat de Russische Federatie de soevereiniteit en territoriale integriteit van Moldavië blijft ondermijnen door de aanwezigheid van haar troepen in de regio Transnistrië en politieke en sociale onrust aanwakkert door energie als wapen te gebruiken en door middel van desinformatiecampagnes om de regering van Moldavië en de Europese koers van het land onder druk te zetten; verzoekt de Russische Federatie haar strijdkrachten en wapentuig op ordelijke wijze volledig en onvoorwaardelijk uit de regio Transnistrië terug te trekken, overeenkomstig de herhaalde verzoeken van de Moldavische autoriteiten; beklemtoont dat elke mogelijke oplossing voor de kwestie-Transnistrië de eerbiediging moet inhouden van het soevereine recht van Moldavië om zijn eigen koers te varen op het vlak van buitenlands beleid en defensie; onderkent dat Georgië in augustus 2008 het eerste land was dat te maken kreeg met een grootschalige Russische militaire aanval, toen Rusland heeft geprobeerd de grenzen van een soevereine staat in Europa met geweld te veranderen, regio’s te bezetten die een onscheidbaar deel vormen van Georgië — Abchazië en de regio Tschinvali/Zuid-Ossetië — en stappen te zetten naar feitelijke annexatie daarvan, honderdduizenden mensen uit hun huizen te verdrijven als gevolg van etnische zuiveringen en de samenleving te verdelen door middel van bezettingslinies; dringt er bij de EU op aan te blijven eisen dat Rusland zijn verplichtingen uit hoofde van het door de EU bemiddelde bestand van 12 augustus 2008 nakomt; spoort de EU aan haar inzet voor vreedzame conflictoplossing in de regio van het Oostelijk Partnerschap te versterken; |
|
94. |
is ingenomen met de versterkte betrokkenheid van de Unie bij de landen van de zuidelijke Kaukasus, en met name met de snelle goedkeuring van een EU-waarnemingsmissie langs de internationale grens van Armenië met Azerbeidzjan om de situatie in de regio te volgen, vertrouwen op te bouwen en bij te dragen tot het herstel van vrede en veiligheid; benadrukt hoe belangrijk het is de Russische invloed in de regio te verminderen door een grotere aanwezigheid van de EU; verzoekt de Raad het aantal ingezette deskundigen uit te breiden en de capaciteit van de missie te vergroten, en dringt aan op een sterkere aanwezigheid in de regio; |
|
95. |
veroordeelt met klem de recente militaire aanval van Azerbeidzjan op 12 september 2022 op het soevereine grondgebied van Armenië, die een schending van het bestand inhield en ernstige gevolgen heeft voor het vredesproces; is ook bezorgd over de vermeende oorlogsmisdaden ten aanzien van en onmenselijke behandeling van Armeense krijgsgevangenen en burgers door de strijdkrachten van Azerbeidzjan; herhaalt dat de territoriale integriteit van Armenië volledig moet worden geëerbiedigd en onderstreept dat de EU bereid is om een actievere rol te spelen bij het oplossen van de aanslepende conflicten in de regio; verzoekt de Azerbeidzjaanse autoriteiten zich daarom onmiddellijk terug te trekken uit alle delen van het grondgebied van Armenië, en de krijgsgevangenen die onder hun controle staan, vrij te laten; veroordeelt ten stelligste dat Azerbeidzjan de corridor van Lachin op onwettige wijze blokkeert, hetgeen in strijd is met de trilaterale verklaring van 9 november 2020, aangezien de blokkade dreigt te leiden tot een doelbewuste humanitaire crisis voor de bevolking van Nagorno-Karabach; eist dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten het vrije verkeer via de corridor van Lachin met onmiddellijke ingang herstellen; herinnert eraan dat alleen met diplomatieke middelen een rechtvaardig en duurzaam antwoord op het conflict kan worden geboden dat de bevolking van zowel Armenië als Azerbeidzjan ten goede zal komen; |
|
96. |
is ervan overtuigd dat een duurzame vrede tussen Armenië en Azerbeidzjan niet met militaire middelen kan worden bewerkstelligd, maar dat er een uitgebreide politieke regeling moet komen in overeenstemming met het internationaal recht, inclusief de beginselen die zijn verankerd in het Handvest van de VN, de Slotakte van Helsinki van 1975 van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de basisbeginselen van territoriale integriteit, zelfbeschikking en afzien van het gebruik van geweld van 2009 van de Minsk-groep van de OVSE; |
|
97. |
steunt het initiatief van de voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel, om bilaterale ontmoetingen van de staatshoofden van Armenië en Azerbeidzjan te organiseren in Brussel en hierbij te bemiddelen, en stimuleert de werkzaamheden ter plaatse van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië; is van mening dat de EU eerlijk kan bemiddelen om verdere escalatie te voorkomen en duurzame vrede tot stand te brengen; dringt er bij Armenië en Azerbeidzjan op aan zich ten volle in te zetten voor het opstellen van een alomvattend vredesverdrag; herhaalt dat in een dergelijk verdrag moet worden ingegaan op alle onderliggende oorzaken van het conflict, met inbegrip van de rechten en veiligheid van de Armeense bevolking die in Nagorno-Karabach woont, de terugkeer van ontheemden en vluchtelingen naar hun huizen onder toezicht van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de vluchtelingen, de interreligieuze dialoog, de bescherming en het behoud van het cultureel, religieus en historisch erfgoed en de territoriale integriteit; |
|
98. |
dringt aan op de volledige uitvoering van de brede en versterkte partnerschapsovereenkomst met Armenië en onderstreept dat de onderhandelingen over de brede en versterkte partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Azerbeidzjan moeten worden voortgezet; |
|
99. |
dringt erop aan dat elke verdieping van de betrekkingen van de EU met Azerbeidzjan afhankelijk moet blijven van de voorwaarde dat het land aanzienlijke vooruitgang boekt op het gebied van de eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat, de democratie en de fundamentele vrijheden; |
|
100. |
benadrukt het belang van een vrij, democratisch, soeverein en welvarend Belarus; spreekt nogmaals zijn steun uit voor de Belarussische democratische oppositie, die zich blijft verzetten tegen het regime van de onwettige leider en de medeplichtigheid van het regime aan de Russische invasie van Oekraïne, ondanks de aanhoudende repressie; dringt erop aan dat alle sancties die aan de Russische Federatie worden opgelegd, ook worden uitgevaardigd tegen het Belarussische regime, waarbij nadelige gevolgen voor het Belarussische volk moeten worden vermeden, met name wat de afgifte van visa betreft; veroordeelt de desinformatie door het regime van Loekasjenka en Rusland over vermeende bedreigingen van het Belarussische grondgebied; onderkent de aspiratie van de meerderheid van de bevolking van Belarus om in een vrij, soeverein en democratisch land te leven en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om, in samenwerking met de formele vertegenwoordigers van de democratische oppositie, passende voorbereidingen te treffen om te helpen bij de toekomstige democratische transitie van het land; veroordeelt de pogingen om Europa door middel van kunstmatig gecreëerde migratiecrisissen te destabiliseren en dringt er bij de EU en alle bondgenoten op aan de mensenhandel en mensensmokkel door het regime van Loekasjenka en zijn medeplichtigen te blokkeren en onderzoeken; |
|
101. |
wijst op de weifeling en, in bepaalde gevallen, onwil van Centraal-Aziatische staten om steun te verlenen aan de Russische invasie van Oekraïne en ziet hierin een teken van de tanende invloed van Rusland in de regio; neemt kennis van de toenemende betrokkenheid van de VRC en Turkije in de regio, met name via de Shanghai-samenwerkingsorganisatie en de Nieuwe Zijderoute; dringt aan op een grotere betrokkenheid van de EU in Centraal-Azië, op basis van de eerbiediging van de grondrechten en de op waarden gebaseerde belangen van de Unie, onder meer door middel van de Global Gateway; |
|
102. |
verzoekt de Commissie en de EDEO bijzondere aandacht te besteden aan de landen van Centraal-Azië om de stabiliteit en connectiviteit te handhaven in deze regio, die zich in een delicate situatie bevindt vanwege de geografische ligging; is van mening dat de EU-strategie voor Centraal-Azië grondig moet worden herzien om rekening te houden met de ingrijpende verschuivingen in en om de regio sinds de vaststelling ervan in 2019, zoals de gevolgen van de onwettige Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne voor de geopolitieke concurrentie en de economieën van de staten in de regio, de terugtrekking van de VS uit Afghanistan en de gewelddadige machtsovername van de taliban in dat land, de machtsoverdracht in Kazachstan en in Turkmenistan, het gewelddadige conflict tussen Tadzjikistan en Kirgizië, en de toenemende rol van de VRC in de regio; is van mening dat Centraal-Azië een regio van strategisch belang is voor de EU op het gebied van veiligheid, connectiviteit, energiediversificatie, conflictoplossing en de verdediging van de multilaterale en op regels gebaseerde internationale orde; |
|
103. |
acht positief dat de EU als gevolg van de niet-uitgelokte Russische invasie van Oekraïne opnieuw prioriteit verleent aan haar uitbreidingsbeleid; benadrukt dat verbreding en verdieping van de Unie weliswaar hand in hand moeten gaan, maar dat de noodzaak van interne hervormingen van de EU geen voorwendsel mag zijn om het op verdiensten gebaseerde toetredingsproces te vertragen; is ingenomen met de toekenning van de status van kandidaat-lidstaat aan Oekraïne, Moldavië en Bosnië en Herzegovina, en dringt erop aan ook Georgië die status toe te kennen, op voorwaarde dat de in het advies van de Commissie vermelde prioriteiten zijn aangepakt; spoort de Raad en de Commissie aan zo spoedig mogelijk nadat aan de specifieke voorwaarden van de Commissie is voldaan toetredingsonderhandelingen met de nieuwe kandidaat-lidstaten te starten; is ingenomen met het verzoek van de Republiek Kosovo om toetreding tot de EU; onderstreept dat de uitbreiding weliswaar het meest doeltreffende instrument voor buitenlands beleid van de Unie is gebleken, aangezien hierdoor de ruimte wordt uitgebreid waar de Europese waarden en beginselen een aanzienlijke impact hebben, maar dat de uitvoering ervan opnieuw moet worden beoordeeld om versnelde integratie mogelijk te maken voor toetredingslanden die blijk geven van een strategische oriëntatie op de EU en van niet-aflatende inzet voor EU-gerelateerde hervormingen, democratische consolidatie en afstemming van het buitenlands beleid, onder meer door de geleidelijke integratie van deze landen in het kader van specifieke beleidsmaatregelen en initiatieven van de Unie; |
|
104. |
wijst op de noodzaak van voldoende en aanhoudende steun voor de energievoorzieningszekerheid van de EU-toetredingslanden, met bijzondere aandacht voor de landen die aanzienlijk worden blootgesteld aan manipulatie van de energievoorziening door Rusland, en wijst erop dat een veiligheidspact moet worden gesloten met toetredingslanden die kwetsbaar zijn voor een aanval door Rusland; |
|
105. |
dringt aan op een actievere en effectievere communicatiestrategie en op intensivering van de inspanningen om de rol en voordelen van uitbreiding en een nauw partnerschap tussen de EU en de landen van de Westelijke Balkan te stimuleren en om door de EU gefinancierde projecten, hervormingen en GVDB-missies te bevorderen; |
|
106. |
onderstreept dat de straffeloosheid na de invasie van Georgië in 2008 een van de factoren is die de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne mogelijk hebben gemaakt; is van mening dat de overwinning van Oekraïne niet alleen de bezette gebieden van Oekraïne, waaronder de Donbas en de Krim, maar ook Belarus de vrijheid zal brengen, en dat zij beslissend zal zijn voor het herstel van de territoriale integriteit van Georgië en Moldavië; |
|
107. |
verzoekt de EDEO een grondig verslag op te stellen over de schendingen van het bestand van 2008, aangezien de EU een bijzondere verantwoordelijkheid draagt als bemiddelaar bij het bestand van 12 augustus 2008; verzoekt de EDEO vast te stellen en mee te delen aan welke bepalingen de Russische Federatie nog steeds niet heeft voldaan, en aanbevelingen te doen die de Russische Federatie ertoe kunnen aanzetten daaraan te voldoen en met name haar strijdkrachten uit de bezette gebieden in Georgië terug te trekken, de instelling van internationale veiligheidsmechanismen in het land mogelijk te maken en de EU ongehinderde toegang te verlenen tot het gehele grondgebied van Georgië overeenkomstig haar mandaat; |
|
108. |
bevestigt dat de toekomst van de bevolking van Oekraïne, Moldavië, Georgië en de landen van de Westelijke Balkan binnen de EU ligt; herhaalt dat het zich inzet voor de uitbreiding, dat daarvoor geen alternatief bestaat en dat deze meer dan ooit een geostrategische investering is in een stabiele, sterke en verenigde EU; is er stellig van overtuigd dat een vooruitzicht op volledig EU-lidmaatschap voor de landen die tot de EU willen toetreden, ook het politieke, economische en veiligheidsbelang van de Unie zelf dient; dringt er bij Georgië op aan de prioriteiten concreet uit te voeren die de Commissie heeft vastgesteld en die de Europese Raad in zijn conclusies van 23 en 24 juni 2022 heeft bekrachtigd; |
|
109. |
is ingenomen met de door de Commissie aangekondigde maatregelen ten behoeve van Oekraïne, zoals de toegang tot onze interne markt en de opheffing van de roamingtarieven; vertrouwt erop dat deze maatregelen zullen worden uitgebreid tot de Republiek Moldavië en Georgië, die vanwege de sterke destabiliserende krachten die de democratie in deze landen bedreigen, eveneens behoefte hebben aan een sterk signaal van steun van de EU en aan concrete stappen in de richting van integratie in de EU; |
|
110. |
onderstreept opnieuw dat de EU zich inzet voor de soevereiniteit, territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië binnen hun internationaal erkende grenzen en dat zij de inspanningen van deze landen ondersteunt om deze beginselen volledig te handhaven; benadrukt dat de lidstaten in dit verband eendrachtig en solidair moeten optreden; |
|
111. |
dringt er bij de Commissie op aan de destabiliserende acties van Rusland in de Republiek Moldavië nauwlettend in het oog te houden en de nodige steun te verlenen aan de Moldavische autoriteiten en het maatschappelijk middenveld om te reageren op de bedreigingen die zich aandienen; |
|
112. |
benadrukt dat het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU moet worden hervormd om het te richten op crisispreventie, samenwerking op het gebied van regionale veiligheid, de wereldwijde klimaat- en milieuactie, de versterking van zowel politieke als sociale mensenrechten en de waarborging van de verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN; |
|
113. |
spreekt nogmaals zijn krachtige steun uit voor de Europese toekomst en de toetreding tot de EU van alle landen van de Westelijke Balkan als volwaardige leden van de EU-familie; verzoekt de lidstaten hernieuwde inspanningen te leveren voor de uitbreiding door de toezeggingen van de EU ten aanzien van de landen van de Westelijke Balkan na te komen, en met name door de visumplicht onmiddellijk op te heffen voor burgers van Kosovo; is verheugd dat Bosnië en Herzegovina de status van kandidaat-lidstaat heeft gekregen; benadrukt het belang van de Europese integratie van deze partnerlanden met het oog op de stabiliteit en veiligheid van het hele Europese continent; |
|
114. |
benadrukt dat de EU de geloofwaardigheid van het uitbreidingsproces moet versterken door de op verdiensten gebaseerde aard ervan te waarborgen, onder meer door de centrale rol te behouden die is toegekend aan de democratie, de grondrechten en de rechtsstaat overeenkomstig de hoofdstukken 23 en 24 van het acquis volgens de herziene uitbreidingsmethode, en dat zij tegelijkertijd de politisering van het uitbreidingsproces door middel van bilaterale geschillen moet vermijden; onderstreept dat vooruitgang op het pad naar de EU afhankelijk moet zijn van de aanhoudende en onomkeerbare vooruitgang die wordt geboekt via de noodzakelijke EU-gerelateerde hervormingen, met name op het gebied van de rechtsstaat; |
|
115. |
juicht de start van de toetredingsonderhandelingen met Albanië en Noord-Macedonië toe en dringt er bij alle betrokken partijen op aan de nodige stappen te zetten om snelle vooruitgang voor Albanië en Noord-Macedonië mogelijk te maken; veroordeelt de kwaadwillige beïnvloeding door regionale actoren en de buitenlandse inmenging in de Westelijke Balkan door Rusland en andere landen; |
|
116. |
benadrukt dat de landen van de Westelijke Balkan zich volledig op de EU moeten afstemmen wat het buitenlands en veiligheidsbeleid betreft en met name op haar beleid van sancties ten aanzien van derde landen; betreurt dat Servië zich aanhoudend slechts in geringe mate aansluit bij het GBVB, met name met betrekking tot de aanvalsoorlog van de Russische Federatie tegen Oekraïne; herhaalt zijn standpunt dat verdere onderhandelingshoofdstukken pas mogen worden geopend wanneer Servië sterkere inspanningen levert voor hervormingen op het gebied van de democratie en de rechtsstaat en blijk geeft van volledige aansluiting bij het GBVB; herinnert eraan dat Servië de gemeenschappelijke waarden en rechten van de EU moet onderschrijven aangezien het naar Europese integratie streeft; |
|
117. |
benadrukt dat de door de EU geleide dialoog tussen Prishtina en Belgrado dringend moet worden geïntensiveerd om de bilaterale betrekkingen op basis van wederzijdse erkenning te normaliseren; hekelt de aanhoudende escalatie door Servië en door actoren die door Servië worden gesteund, met onder meer onwettige blokkades, gewelddadige aanvallen en de dreiging van militair optreden, met als doel concessies af te dwingen en de Republiek Kosovo te ondermijnen; herinnert aan zijn standpunt dat de onafhankelijkheid van de Republiek Kosovo onomkeerbaar is en herhaalt zijn oproep aan de vijf lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, om de onafhankelijkheid van Kosovo met onmiddellijke ingang te erkennen; |
|
118. |
is ingenomen met het besluit van de Europese Raad om Bosnië en Herzegovina op 15 december 2022 de status van kandidaat-lidstaat toe te kennen mits een aantal stappen wordt gezet om het land beter op de toetredingsonderhandelingen voor te bereiden; dringt er bij de politieke actoren van het land op aan zich in te zetten voor en aanzienlijke stappen te zetten in de richting van EU-lidmaatschap door vooruitgang te boeken inzake de acht stappen in de aanbeveling van de Commissie, door aanzienlijke vorderingen te maken met betrekking tot de 14 kernprioriteiten en door de substantiële reeks hervormingen uit te voeren, met inbegrip van electorale hervormingen in overeenstemming met nationale en internationale rechterlijke beslissingen, ter waarborging van de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie voor alle burgers en constituerende bevolkingsgroepen, zoals neergelegd in de grondwet van het land, en met volledige inachtneming van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Sejdić en Finci/Bosnië en Herzegovina van 22 december 2009; verzoekt de Commissie en de EDEO Bosnië en Herzegovina te helpen de kernprioriteiten snel uit te voeren en een terugval naar het vroegere nationalistische beleid te vermijden; herhaalt dat ervoor moet worden gezorgd dat de rechten van alle burgers ongeacht hun etnische, politieke en religieuze overtuiging ten volle worden geëerbiedigd overeenkomstig de uitspraken van het EHRM, de beslissingen van het grondwettelijk hof en de aanbevelingen van de Commissie van Venetië; |
|
119. |
veroordeelt de aanhoudende separatistische retoriek en activiteiten in Bosnië en Herzegovina, waaronder de viering door actoren van de Bosnische overheid en uit derde landen van nationale feestdagen die ongrondwettelijk zijn verklaard door het grondwettelijk hof van Bosnië en Herzegovina; roept opnieuw op tot het opleggen van gerichte sancties aan destabiliserende krachten in Bosnië en Herzegovina, die onder meer de soevereiniteit en de territoriale integriteit van het land bedreigen, in het bijzonder Milorad Dodik, alsook andere hooggeplaatste ambtenaren van Republika Srpska en ambtenaren uit derde landen die separatistisch beleid politiek en materieel steunen; verzoekt alle lidstaten ervoor te zorgen dat de Raad zulke sancties kan vaststellen; |
|
120. |
prijst het werk van de door de EU geleide strijdmacht (EUFOR) in het kader van de operatie Althea, en is ingenomen met de verlenging van het mandaat ervan na november 2022; herinnert eraan dat deze missie nog steeds cruciaal is voor de veiligheid en stabiliteit van Bosnië en Herzegovina en verzoekt de EU en haar internationale partners de capaciteit van de missie te vergroten; |
|
121. |
merkt op dat de Raad in het strategisch kompas heeft erkend dat veiligheid en stabiliteit in de Westelijke Balkan nog steeds niet vanzelfsprekend zijn en dat er een risico is op overloopeffecten van de huidige verslechtering van de Europese veiligheidssituatie; herinnert eraan dat in het strategisch kompas wordt opgeroepen tot steun voor de soevereiniteit, eenheid en territoriale integriteit van Bosnië en Herzegovina; |
|
122. |
spreekt zijn bezorgdheid uit over de timing en inhoud van de wijzigingen in de kieswet van het land en in de grondwet van de Federatie van Bosnië en Herzegovina, en over de wijze waarop die zijn doorgevoerd, nadat zij op de dag van de verkiezingen werden voorgesteld door de hoge vertegenwoordiger voor Bosnië en Herzegovina, aangezien zij de democratische legitimiteit dreigen te ondermijnen en het etno-nationalisme dreigen te consolideren; |
|
123. |
benadrukt dat kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan hun beleid volledig moeten afstemmen op het GBVB van de EU, en verzoekt de Commissie en de lidstaten het GBVB te gebruiken als instrument om de samenwerking met de landen van de Westelijke Balkan te verbeteren; benadrukt dat landen die lid willen worden van de EU zich volledig moeten aansluiten bij de fundamentele waarden en het gemeenschappelijk beleid in het licht van Ruslands illegale aanvalsoorlog; benadrukt dat mensenrechten en menselijke waardigheid niet-onderhandelbaar zijn en dat de kandidaat-lidstaten de rechten van personen met een handicap, de lgbti+-gemeenschap, vrouwen en meisjes en andere kwetsbare groepen daarom moeten integreren in alle sectoren en beleidsterreinen; roept op tot nauwere samenwerking tussen de EU en de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten op het gebied van veiligheid en defensie; |
|
124. |
is ernstig bezorgd over berichten dat de commissaris voor Nabuurschap en Uitbreiding opzettelijk tracht het centrale belang van hervormingen van de democratie en de rechtsstaat in de EU-toetredingslanden te omzeilen en te ondermijnen; dringt er bij de Commissie op aan een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek in te stellen naar de vraag of het gedrag en het beleid van de commissaris voor Nabuurschap en Uitbreiding een inbreuk vormen op de gedragscode voor de leden van de Commissie en op de verplichtingen van de commissaris uit hoofde van de Verdragen; |
|
125. |
neemt kennis van het verslag over Turkije 2022 dat de Commissie op 12 oktober 2022 presenteerde; is zeer bezorgd over het feit dat de Turkse regering de negatieve trend wat betreft de verslechtering van de democratie, de rechtsstaat, de grondrechten en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht niet heeft omgebogen, en dat het buitenlands beleid van Turkije nog steeds niet overeenstemt met de prioriteiten van de EU in het kader van het GBVB, bij een aanpassingspercentage van slechts 7 % in de verslagperiode; herhaalt zijn standpunt van 18 mei 2022 dat niet kan worden overwogen de toetredingsonderhandelingen met Turkije te hervatten; blijft echter voorstander van de democratische en politieke dialoog met Turkije, en in het bijzonder met het Turkse maatschappelijk middenveld; |
|
126. |
betreurt dat Turkije het verzoek van Zweden en Finland om toetreding tot de NAVO nog steeds niet heeft geratificeerd; |
|
127. |
spreekt opnieuw zijn waardering uit voor de veroordeling van de ongerechtvaardigde Russische invasie en militaire agressie tegen Oekraïne door Turkije en voor zijn rol als bemiddelaar tussen Oekraïne en Rusland, waarbij het onder meer een essentiële bijdrage heeft geleverd aan de belangrijke overeenkomst over de uitvoer van Oekraïens graan; is evenwel ernstig bezorgd over het aanhoudende gebrek aan aanpassing aan de EU-sancties tegen Rusland, met name op het gebied van het vrije verkeer van goederen dat voortvloeit uit de bestaande douane-unie en tegen de achtergrond van zijn onlangs versterkte financiële en handelsbetrekkingen met Rusland; benadrukt dat de geopolitieke rol van Turkije niet opweegt tegen de ernstige tekortkomingen van de mensenrechtensituatie in het land, die het belangrijkste obstakel blijven voor vorderingen in de betrekkingen tussen de EU en Turkije; |
|
128. |
merkt opnieuw op dat de EU dringend een algemene strategie moet vaststellen voor haar betrekkingen met Turkije op korte, middellange en lange termijn, op basis van alle aspecten en beleidsmaatregelen, om een stabieler, geloofwaardiger en voorspelbaarder partnerschap te bevorderen, aangezien Turkije een sleutelrol speelt in de regio en rekening houdend met de voortdurende destabiliserende activiteiten van het land in de Westelijke Balkan, het oostelijke deel van het Middellandse Zeegebied, het Midden-Oosten en de zuidelijke Kaukasus en de aanhoudende achteruitgang van de democratie; betreurt de recente dreigende taal van de Turkse regering over Griekenland, een lidstaat en zijn NAVO-bondgenoot; dringt er bij alle betrokken partijen op aan de spanningen te verminderen en zich in te spannen voor de hervatting van de diplomatieke dialoog om te komen tot duurzame oplossingen voor de geschillen in de regio; |
|
129. |
betreurt dat het ruim 25 jaar na de start van het zogenaamde proces van Barcelona nog steeds niet is gelukt een ruimte van gedeelde welvaart, stabiliteit en vrijheid met de mediterrane landen van het zuidelijke nabuurschap te creëren; verzoekt de Commissie de landen van het zuidelijk nabuurschap te ondersteunen bij het herstel van de COVID-19-pandemie en de negatieve gevolgen op te vangen die deze landen ondervinden door de aanbodschokken en prijsstijgingen als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, met name op het gebied van voedselzekerheid en meststoffen; verwelkomt het met bemiddeling van de VN tot stand gebrachte Zwarte Zee-graaninitiatief; dringt er bij Rusland op aan te stoppen met het hernieuwde gebruik als wapen van de voedselexport, dat de voedselonzekerheid in Afrika, Azië en het Midden-Oosten op onverantwoorde wijze dreigt te verergeren, en zich volledig te houden aan de voorwaarden van de overeenkomst; pleit voor de versterking van energiepartnerschappen met landen in de regio, volledig rekening houdende met het feit dat zowel energieleveranciers als energiebronnen moeten worden gediversifieerd, waarbij partnerlanden worden ondersteund in hun groene en digitale transitie; pleit voor de bevordering van veilige en eerlijke wereldwijde toegang tot vaccins, onder meer door de desbetreffende octrooirechten tijdelijk op te heffen; |
|
130. |
verzoekt de Commissie ten volle uitvoering te geven aan de initiatieven van de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de VV/HV van 9 februari 2021 over het hernieuwd partnerschap met het zuidelijk nabuurschap, zoals aangenomen bij de aanbeveling van het Parlement betreffende het hernieuwd partnerschap met het zuidelijk nabuurschap; |
|
131. |
benadrukt dat de instabiliteit en onveiligheid in het zuidelijk nabuurschap van de EU een voortdurende uitdaging blijven; verzoekt de EU en de lidstaten de samenwerking met partnerlanden in het zuidelijk nabuurschap te intensiveren om de gevolgen van mensenhandel en de smokkel van illegale wapens en cultuurgoederen te beperken en gewelddadig extremisme te voorkomen, teneinde de veiligheid en stabiliteit in het zuidelijk nabuurschap van de EU te handhaven; |
|
132. |
benadrukt dat de instabiliteit in Libië niet alleen gevolgen heeft voor de buurlanden, maar ook voor Europa; onderstreept dat het ontbreken van een functionerende staat, de verdeeldheid tussen facties en de wildgroei aan gewapende groepen een vruchtbare bodem vormen voor drugshandel, wapensmokkel en mensensmokkel; |
|
133. |
hekelt het feit dat Rusland zich in de VN-Veiligheidsraad blijft verzetten tegen de verlenging van de laatste humanitaire hulpcorridor van Syrië, Bab al-Hawa, waardoor meer dan vier miljoen mensen in gevaar komen die afhankelijk zijn van humanitaire hulp om in hun basisbehoeften aan voedsel, geneesmiddelen en andere essentiële voorraden te voorzien; |
|
134. |
is bezorgd over de nijpende economische en humanitaire situatie waarvan in Afghanistan sprake is sinds de gewelddadige machtsovername door de Taliban, die bijzonder negatieve gevolgen heeft voor de rechten van vrouwen en meisjes, etnische en religieuze minderheden, mensenrechtenverdedigers, onafhankelijke vertegenwoordigers van de media en personen die de EU en de lidstaten bijstand hebben verleend; uit zijn diepe bezorgdheid over de regionale instabiliteit als gevolg van de machtsovername door de Taliban, en met name over de ambitie van de Taliban om hun invloed uit te breiden naar buurlanden door terroristische netwerken in de regio op te bouwen en te versterken; merkt op dat Pakistan in dit opzicht bijzonder kwetsbaar is; |
|
135. |
dringt er bij de Commissie en de VV/HV op aan te zorgen voor de volledige en tijdige evacuatie van alle personeelsleden van de bijzondere vertegenwoordiger van de EU in Afghanistan en EUPOL Afghanistan, andere bijzonder kwetsbare personen en hun huwelijkspartners, kinderen, ouders en ongehuwde zussen ten laste, overeenkomstig Besluit (GBVB) 2022/151 van de Raad (7); |
|
136. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de financiering voor humanitaire hulp aan de bevolking van Afghanistan op te schroeven; herhaalt dat het het Talibanregime niet erkent; steunt de vijf essentiële benchmarks die de Raad op 21 september 2021 heeft vastgesteld en die als leidraad dienen voor toekomstige besprekingen met de Taliban, maar meent dat er grote inspanningen nodig zijn om een langetermijnstrategie uit te stippelen met een aanpak voor de huidige noodsituatie op het gebied van de mensenrechten en de apartheid tussen mannen en vrouwen in Afghanistan; verzoekt de EU meer steun uit te trekken voor gerechtigheid voor de slachtoffers van gruwelijke misdrijven in Afghanistan, waaronder vrouwen en meisjes, etnische minderheden en lhbtiq+-personen, en alle nodige bijstand te verlenen aan het onlangs hernieuwde onderzoek van het Internationaal Strafhof naar misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in Afghanistan; veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de besluiten van de taliban om vrouwen en meisjes te verbieden middelbaar en universitair onderwijs te volgen en om vrouwen te verbieden bij niet-gouvernementele organisaties te werken, wat rampzalige humanitaire gevolgen kan hebben; dringt er samen met de VN, het maatschappelijk middenveld en de internationale partners bij de Commissie en de lidstaten op aan de druk op de taliban op te voeren om deze besluiten onverwijld terug te draaien; |
|
137. |
veroordeelt het brute optreden van Iran, met inbegrip van de Islamitische Revolutionaire Garde, tegen de demonstraties na de dood van Mahsa Amini, die volgde op haar gewelddadige arrestatie en mishandeling door de Iraanse “zedenpolitie”; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de Islamitische Revolutionaire Garde op de EU-lijst van personen, groepen en entiteiten die betrokken zijn bij terroristische daden (EU-terroristenlijst) te zetten vanwege haar terroristische activiteiten, de repressie van demonstranten, en de levering van drones aan Rusland; herhaalt zijn steun voor de vreedzame protesten die in het hele land plaatsvinden naar aanleiding van de moord op Mahsa Amini, tegen de stelselmatige en toenemende onderdrukking van vrouwen en tegen de ernstige en massale schendingen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden; spreekt zijn afschuw uit over het ongeremde, buitensporige geweld van de Iraanse politie en veiligheidsdiensten tegen vreedzame demonstranten; veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de executie van vreedzame demonstranten door de Islamitische Republiek; is van mening dat het standpunt van de EU ten aanzien van Iran verder moet worden aangepast vanwege het flagrante misprijzen van het Iraanse regime voor de menselijke waardigheid en voor de democratische aspiraties van zijn eigen burgers en vanwege zijn steun aan de Russische Federatie; dringt er bij de autoriteiten van de Islamitische Republiek op aan onverwijld alle in het kader van de lopende protesten uitgesproken doodvonnissen nietig te verklaren en onmiddellijk een moratorium op de doodstraf in te stellen, met het oog op de volledige afschaffing ervan; dringt aan op een krachtige reactie van de EU op de betrokkenheid van Iran bij de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne; |
|
138. |
spreekt zijn uitdrukkelijke steun uit voor het verlangen van de Iraanse bevolking om in een vrij, stabiel, inclusief en democratisch land te wonen dat zijn nationale en internationale verbintenissen op het gebied van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden nakomt; verwelkomt in dit verband de beperkende maatregelen die zijn opgelegd aan Iraanse personen en instanties, waaronder de zogeheten “zedenpolitie”, vanwege hun rol in het neerslaan van de aanhoudende, door vrouwen geleide protesten in Iran, waarbij wordt opgeroepen tot gelijke rechten en tot beëindiging van de stelselmatige discriminatie van vrouwen en van de bredere mensenrechtenschendingen in de Islamitische Republiek; verwelkomt Resolutie S35/1 van de VN-Mensenrechtenraad van 24 november 2022 over het organiseren van een onafhankelijke, internationale onderzoeksmissie inzake de Islamitische Republiek Iran en verzoekt de EU haar volledige steun te geven aan de voorbereidingen voor en de implementatie van deze missie; verzoekt de EDEO, de Commissie en de lidstaten om mensenrechtenkwesties aan de orde te blijven stellen in alle contacten met Iran; |
|
139. |
herhaalt dat de sancties tegen de leiding van de Islamitische Revolutionaire Garde niet mogen worden opgeheven en pleit voor aanvullende beperkende maatregelen tegen de Islamitische Revolutionaire Garde; verzoekt de Raad de Islamitische Revolutionaire Garde en zijn hulptroepen, met inbegrip van de paramilitaire Basij-militie en de Quds brigade, op te nemen op de EU-terroristenlijst; |
|
140. |
merkt op dat non-proliferatie een hoeksteen vormt van de stabilisatie in het Midden-Oosten en de Golfregio; dringt erop aan de diplomatieke inspanningen voort te zetten om ervoor te zorgen dat Iran geen kernwapens ontwikkelt; is evenwel van mening dat bij eventuele vervolgonderhandelingen over het gezamenlijk alomvattend actieplan niet voorbij mag worden gegaan aan de andere schadelijke beleidsacties, projecten en militaire programma’s van Iran; |
|
141. |
herhaalt dat het gezamenlijk alomvattend actieplan en de lopende onderhandelingen over de uitvoering ervan moeten worden gesteund; |
|
142. |
is van mening dat de EU de capaciteit van de StratCom Task Force South moet uitbreiden, met als doel de verdere ontwikkeling van een concrete strategie voor de bestrijding van desinformatie in het zuidelijk nabuurschap, waaronder de Islamitische Republiek Iran, om nepnieuws en propaganda tegen te gaan en de democratie en stabiliteit te versterken; |
|
143. |
is ingenomen met de ambitie om de betrekkingen van de EU met de Golfstaten te versterken, zoals benadrukt in de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad van 18 mei 2022 over een strategisch partnerschap met de Golf; merkt op dat er een gemeenschappelijk belang is om strategischer samen te werken met de Golfpartners, met name wat betreft de bevordering van de regionale veiligheid, samenwerking, klimaatactie en mensenrechten als belangrijke strategische doelstellingen; verzoekt de EU en de lidstaten de eerbiediging van de mensenrechten en gendergelijkheid, alsook de geleidelijke afstemming van waarden, centraal te blijven stellen, vooral met het oog op het optreden tegen de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de gevolgen daarvan; is zeer teleurgesteld over het besluit van de OPEC+-landen onder aanvoering van met name Saudi-Arabië om de olieproductie te verlagen, waardoor de wereldwijde inflatie zal stijgen en de internationale bestrijding van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne zal worden ondermijnd; neemt kennis van het feit dat de Verenigde Arabische Emiraten zijn toegevoegd aan de lijst van rechtsgebieden die onder verscherpt toezicht staan van de Financiële-actiegroep, vanwege hun strategisch tekortschietende preventie van witwassen; vreest dat de Verenigde Arabische Emiraten een veilig heenkomen bieden aan Russische oligarchen die onderworpen zijn aan EU-sancties; benadrukt dat een echt strategisch partnerschap met de Golfregio dialoog en samenwerking op het gebied van mensenrechten vereist en afstemming in het optreden tegen de Russische aanval in Oekraïne; |
|
144. |
herhaalt zijn steun voor de Abraham-akkoorden, waarmee de diplomatieke betrekkingen tussen de Verenigde Arabische Emiraten en Bahrein zijn genormaliseerd en die vervolgens hebben geleid tot de ondertekening van een akkoord voor de normalisering van de betrekkingen van Marokko en Sudan met Israël; |
|
145. |
wijst erop dat de EU in het Israëlisch-Palestijnse conflict eensgezind blijft in haar streven naar een tweestatenoplossing — op basis van de parameters in de conclusies van de Raad van juli 2014 — die de Staat Israël in staat stelt in vrede, veiligheid en wederzijdse erkenning naast een onafhankelijke, democratische, aaneengesloten, soevereine en levensvatbare Staat Palestina te leven, met Jeruzalem als toekomstige hoofdstad van beide staten; herinnert eraan dat Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden krachtens het internationaal recht illegaal zijn; vraagt de nieuwe Israëlische regering actief en geloofwaardig blijk te geven van haar inzet voor de tweestatenoplossing, die zowel een belangrijke doelstelling van het EU-beleid inzake het vredesproces in het Midden-Oosten als een essentieel onderdeel van het partnerschap tussen de EU en Israël blijft; |
|
146. |
neemt kennis van het feit dat de Associatieraad EU-Israël zijn bijeenkomsten in 2022 heeft hervat; merkt op dat de Associatieraad niet alleen ten doel heeft het partnerschap tussen de EU en Israël te versterken, maar ook dienstdoet als forum voor dialoog over kwesties met betrekking tot het Israëlisch-Palestijnse conflict en als instrument om het vredesproces in het Midden-Oosten nieuw leven in te blazen; herinnert aan en steunt het standpunt van de EU zoals dat door de Raad is vastgesteld en met eenparigheid van stemmen is goedgekeurd ter voorbereiding van de 12e Associatieraad, die op 3 oktober 2022 in Brussel heeft plaatsgevonden; steunt de inspanningen van de hoge vertegenwoordiger om de Arabische leiders bijeen te brengen met het doel stappen te zetten in de richting van alomvattende regionale vrede waarmee een einde wordt gemaakt aan het Israëlisch-Palestijnse conflict en die zeer bevorderlijk is voor de veiligheid, de handel en andere vormen van samenwerking in de regio; |
|
147. |
herhaalt zijn standpunt dat alle met Uniemiddelen gefinancierde schoolboeken en lesmaterialen moeten voldoen aan Unesco-normen inzake vrede, tolerantie, co-existentie en geweldloosheid; |
|
148. |
is ingenomen met de vaststelling van de meerjarenbijdrage van de Unie aan de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA), waarmee voorspelbare steun voor Palestijnse vluchtelingen wordt gewaarborgd in lijn met de gezamenlijke verklaring EU-UNRWA voor 2021-2024; is verheugd over de aanvullende bijdrage van de Unie aan de UNRWA in het kader van de voedsel- en veerkrachtfaciliteit om de voedselonzekerheid aan te pakken; onderstreept dat de UNRWA blijft bijdragen tot regionale stabiliteit en vrede; |
|
149. |
beschouwt Israël als een belangrijke partner van de EU; prijst Israël en Libanon om het akkoord over de afbakening van hun maritieme grens; |
|
150. |
veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne evenals de faciliterende rol van het Belarussische Loekasjenka-regime daarbij; verzoekt de Russische leiders deze oorlog onmiddellijk te beëindigen en zich onvoorwaardelijk terug te trekken uit het volledige internationaal erkende grondgebied van Oekraïne en uit elk ander land, met name Georgië en de Republiek Moldavië, waarvan het het grondgebied, of delen daarvan, illegaal bezet; dringt er bij Rusland op aan een vrije wereldwijde circulatie van graan en andere grondstoffen te waarborgen; verzoekt de Raad Rusland aan te merken als staatssponsor van terrorisme en als een staat die terroristische middelen gebruikt; dringt er bij de internationale gemeenschap op aan alle legitieme internationale en nationale processen te ondersteunen, ook uit hoofde van het beginsel van universele rechtsmacht, om misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden te onderzoeken teneinde alle daders voor een rechtbank ter verantwoording te roepen voor de talloze oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen, waaronder massaverkrachtingen en gedwongen deportatie van Oekraïners; herhaalt dat Rusland alle schade en vernieling die het in Oekraïne heeft veroorzaakt, zal moeten vergoeden; merkt op dat veel Russische burgers Rusland verlaten om aan de dienstplicht te ontkomen; wenst dat eenieder die Rusland op welke wijze dan ook uit eigen beweging heeft bijgestaan in deze oorlog of bij de organisatie van illegale referenda, ter verantwoording wordt geroepen en individueel wordt bestraft; |
|
151. |
is ingenomen met de opschorting van de visumversoepelingsovereenkomst tussen de EU en Rusland; verzoekt de lidstaten de richtsnoeren van de Commissie voor de algemene afgifte van visa aan Russische aanvragers en checks van Russische burgers aan de buitengrenzen van de EU volledig ten uitvoer te leggen, met volledige inachtneming van het EU-recht en het internationaal recht, en ervoor te zorgen dat alle asielaanvragen, met inbegrip van aanvragen van dissidenten, deserteurs, dienstontduikers en activisten, afzonderlijk worden behandeld, rekening houdend met de veiligheidsbelangen van de gastlidstaat en in overeenstemming met het EU-acquis op het gebied van asiel; verzoekt de Raad en de Commissie de situatie met betrekking tot Russische visa nauwlettend te volgen; |
|
152. |
is ingenomen met de vaststelling van het meest recente pakket met sancties tegen Rusland; verzoekt de Raad evenwel de lijst van personen tegen wie rechtstreeks EU-sancties zijn gericht, uit te breiden met de lijst van 6 000 personen die door de anticorruptiestichting van Aleksej Navalny is voorgesteld; |
|
153. |
is er vast van overtuigd dat enkel een eindoverwinning van Oekraïne op Rusland in het belang is van de wereldorde en andere agressieve actoren ervan zal weerhouden aanvalsoorlogen te starten; verzoekt de bevoegde EU-instellingen gezamenlijk scenario’s voor de beëindiging van de oorlog uit te werken en daarbij rekening te houden met een mogelijk gedestabiliseerd en verzwakt Rusland en plannen op te stellen voor mogelijke hervormingen van het land; |
|
154. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten het voortouw te nemen bij de voorbereiding van een multilateraal mechanisme voor de monitoring, handhaving en uitbetaling van Russische herstelbetalingen aan Oekraïne; |
|
155. |
neemt nota van de steun die vele landen hebben uitgesproken voor de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde Russische invasie van Oekraïne, met name als gevolg van de doeltreffende Russische en Chinese desinformatiecampagnes; spoort de VV/HV, de Commissie en de lidstaten aan de diplomatieke contacten met deze landen te verbeteren, de bilaterale en multilaterale samenwerking op te voeren en de strategische communicatie te intensiveren; benadrukt de centrale rol die de Global Gateway moet spelen in de aanpak van gemeenschappelijke uitdagingen op basis van democratische waarden, gelijkwaardige partnerschappen en ecologische duurzaamheid; |
|
156. |
verzoekt de internationale gemeenschap de negatieve overloopeffecten van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne op het Noordpoolgebied, waar de instandhouding van de vrede, de welvaart en de stabiliteit een prioriteit moet blijven, zoveel mogelijk te beperken; spreekt zijn bezorgdheid uit over de Russische militaire activiteiten in het Noordpoolgebied en het veranderende veiligheidslandschap in de regio, en herbevestigt het strategische belang van het Noordpoolgebied; verzoekt de EU, rekening houdende met de nieuwe veiligheidssituatie na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, meer betrokkenheid te tonen bij de regio, aangezien deze voor de EU van cruciaal strategisch belang is met het oog op klimaatverandering, industrieel en economisch beleid, vrije scheepvaart en geostrategische invloed en de toenemende belangen en bewegingen van Rusland en China in deze regio; |
|
157. |
verzoekt de EU-leiders een actieve rol te spelen bij het voorkomen van nucleaire dreigingen als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, met inbegrip van het waarborgen van de veiligheid van de kerncentrale van Zaporizja; |
|
158. |
benadrukt dat het belangrijk is de betrekkingen met Latijns-Amerika en het Caribisch gebied (LAC) te versterken door de strategie EU-LAC te actualiseren, met een sterke nadruk op gezamenlijke inspanningen om de multilaterale wereldorde, het internationale recht en de eerbiediging van de democratie en de mensenrechten te versterken, met name tegen de achtergrond van de toenemende en onevenredige invloed van de VRC en Rusland in de regio in vergelijking met de EU en de toegenomen dreiging voor de Europese toeleveringsketens als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; verzoekt de lidstaten en de EDEO een proactieve diplomatiek te voeren in de regio en de bestaande partnerschappen met gelijkgestemde landen, handelsbetrekkingen, investeringen, ondersteuning van de democratie en interparlementaire samenwerking verder te versterken; benadrukt in dit verband het belang van gender, klimaatverandering en de rechten van inheemse volkeren en van een snelle ondertekening en ratificatie van evenwichtige en gemoderniseerde associatieovereenkomsten met Chili, Mexico en Mercosur met een bindend en afdwingbaar hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling dat een sterke mensenrechtendimensie omvat en in overeenstemming is met de doelstellingen van de Europese Green Deal, in het geval van Mercosur op voorwaarde dat overeenstemming wordt bereikt over het aanvullende instrument voor de belangrijke, vóór de ratificatie aangegane verplichtingen; is verheugd dat de onderhandelingen over de geavanceerde kaderovereenkomst tussen de EU en Chili zijn afgerond; dringt er in dat verband bij de Commissie op aan om, na meer dan twee jaar onderhandelen over het aanvullende instrument, zo spoedig mogelijk een definitief akkoord te bereiken; onderstreept dat de associatieovereenkomst tussen de EU en de landen van Midden-Amerika door alle partijen moet worden bekrachtigd; |
|
159. |
spreekt zijn steun uit voor de democratische en constitutionele orde van Peru, die door voormalig president Pedro Castillo en zijn bondgenoten werd bedreigd toen hij op 7 december 2022 probeerde het Congres op onwettige wijze te ontbinden om zijn eigen afzetting te voorkomen; spreekt de hoop uit dat het onberispelijke en verantwoordelijke gedrag van de Peruaanse autoriteiten de democratie in het land alleen maar zal versterken, en vraagt dat zo spoedig mogelijk presidents- en parlementsverkiezingen worden gehouden om de politieke impasse te doorbreken; |
|
160. |
herhaalt dat het zich krachtig inzet voor de verdediging en bevordering van de democratie in Latijns-Amerika; veroordeelt de flagrant antidemocratische en gewelddadige extreemrechtse aanval op de democratische instellingen van Brazilië op 8 januari 2023, die werd aangewakkerd door opzettelijke en wijdverbreide desinformatie over de legitimiteit van de recente presidentsverkiezingen in Brazilië; spreekt zijn volledige steun uit voor de democratisch verkozen president van Brazilië, Lula da Silva, en voor de snelle en resolute reactie van de Braziliaanse overheid op de opstand; |
|
161. |
beklemtoont dat de betrekkingen tussen de EU en de Afrikaanse Unie van het grootste belang zijn om aan de behoeften van de partnerlanden in Afrika te voldoen en hun enorme potentieel te ontwikkelen, en om gemeenschappelijke belangen te verwezenlijken; verzoekt de Commissie en de VV/HV de tijdens de top AU-EU overeengekomen verbintenissen na te komen, de Global Gateway-projecten in Afrika snel uit te voeren en de partnerschappen met landen op het Afrikaanse continent op het gebied van veiligheid, handel, volksgezondheid, ontwikkeling en bijstand bij de bestrijding van de COVID-19-pandemie te versterken, in overeenstemming met het strategisch kompas en op basis van gelijkheid, met name ter bevordering van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, de digitale en de groene transitie, de mensenrechten en vreedzame conflictoplossing, overeenkomstig de beginselen van het internationaal recht; onderstreept dat de EU in haar contacten met Afrika, onder meer via commerciële en ontwikkelingssamenwerking, voorrang moet geven aan de opbouw van sterke en veerkrachtige samenlevingen, het vergroten van de sociale gelijkheid en veiligheid en het ondersteunen van democratische structuren ter plaatse; |
|
162. |
is ingenomen met de toewijzing van middelen uit het Europees Ontwikkelingsfonds om de toenemende voedselonzekerheid ten gevolge van onder andere de Russische invasie van Oekraïne tegen te gaan; dringt aan op aanvullende soortgelijke maatregelen waar nodig; herhaalt zijn oproep om een echt partnerschap tussen gelijken te bevorderen, waarin menselijke ontwikkeling en de bescherming van natuurlijke hulpbronnen centraal staan; |
|
163. |
roept op tot een sterke strategische communicatiecampagne van de EU in Afrikaanse landen om tegenwicht te bieden aan de schadelijke verhalen die in de regio worden verspreid, met name door de Russische Federatie en de Volksrepubliek China; |
|
164. |
veroordeelt de Russische inmenging in Afrika, met name via de grotere invloed van de Wagnergroep op het continent, aangezien deze inmenging een bedreiging vormt voor de democratie; keurt de door de Wagnergroep gepleegde misstanden en misdaden ten stelligste af; |
|
165. |
pleit voor een partnerschap tussen Afrika en Europa met als doel een ruimte van solidariteit, veiligheid, vrede en duurzame welvaart tot stand te brengen; verzoekt de EU snel op te treden tegen de toenemende aanwezigheid van de Wagnergroep in verscheidene Afrikaanse landen, die verdere instabiliteit aanwakkert en de bestrijding van het terrorisme ondermijnt; |
Versterking van de parlementaire diplomatie als instrument voor buitenlands beleid
|
166. |
wijst op de specifieke bijdrage die het Parlement via zijn parlementaire diplomatieke middelen levert aan het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU; roept op tot nauwer toezicht van het Parlement op kwesties die van strategisch belang zijn in het kader van de Europese buitenlandse zaken; brengt in herinnering dat het Parlement en de Verchovna Rada intensief met elkaar samenwerken op politiek en technisch niveau; |
|
167. |
merkt op dat het Parlement actief betrokken is bij het GBVB via zijn specifieke instrumenten; wijst op de belangrijke en unieke democratiseringsprogramma’s van het Parlement die tot doel hebben de werkzaamheden van parlementen te ondersteunen en te versterken, zoals de Jean Monnet-dialoog; herinnert eraan dat alle EU-instellingen moeten deelnemen aan en samenwerken bij activiteiten die gericht zijn op het tegengaan van de wereldwijde achteruitgang van de democratie, onder meer door verkiezingswaarneming, bemiddelings- en dialoogactiviteiten, conflictpreventie, de Sacharovprijs en het Sacharovprijsnetwerk, en parlementaire diplomatie; |
|
168. |
verzoekt de EDEO de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting aan te merken als prioriteiten en alles te doen wat nodig is om de EU-richtsnoeren voor de vrijheid van meningsuiting online en offline te handhaven; dringt er bij EU-delegaties op aan de preventieve beschermingsmaatregelen op te voeren, noodmaatregelen te plannen voor het geval de persvrijheid verslechtert en aantoonbare en zichtbare steun te verlenen aan plaatselijke journalisten en het maatschappelijk middenveld; |
|
169. |
roept ertoe op de preventieve diplomatie van de EU te verbeteren als proactief instrument voor buitenlands beleid om conflicten tussen derden te voorkomen en om hen te ondersteunen bij het vinden van vreedzame oplossingen voor oplopende spanningen; |
|
170. |
benadrukt het belang van de parlementaire vergaderingen als fora voor samenwerking en institutionele dialoog, en onderstreept hun waardevolle bijdrage aan het buitenlands beleid van Europa, onder meer op het gebied van veiligheid, en van de noodzaak om hun activiteiten te bevorderen en hun correcte werking en ontwikkeling te waarborgen; |
|
171. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan parlementair toezicht op het externe optreden van de EU mogelijk te maken en te versterken, onder meer door regelmatige beraadslagingen met de VV/HV en de Commissie te handhaven en door het Parlement te betrekken bij de correcte verdere tenuitvoerlegging van en het toezicht op de Europese Vredesfaciliteit en het strategisch kompas; herinnert eraan dat het Parlement in zekere mate informeel samenwerkt met de EDEO, en dat deze samenwerking is versterkt naar aanleiding van het besluit van de Raad van 26 juli 2010 en de verklaring van de hoge vertegenwoordiger over politieke verantwoording van 2010; benadrukt dat het kader van de interinstitutionele betrekkingen tussen het Parlement en de EDEO, met inbegrip van de delegaties ervan, verder moet worden versterkt; roept op tot de vaststelling van een kaderovereenkomst om de samenwerking tussen de EDEO en het Europees Parlement op het gebied van het externe optreden te versterken, aangezien deze zou kunnen bijdragen tot het eigen instrumentarium van de EU voor buitenlands beleid; onderstreept dat de tussentijdse evaluatie van het Europees Defensiefonds moet worden aangegrepen om echt parlementair toezicht in te voeren aan de hand van gedelegeerde handelingen voor werkprogramma’s; benadrukt dat een vergelijkbaar niveau van toezicht door het Parlement moet worden vastgesteld voor de komende gemeenschappelijke aanbestedingswet (EDIRPA) en het Europees defensie-investeringsprogramma (EDIP); onderstreept dat het Parlement zijn belangrijke taak als democratisch toezichthouder alleen naar behoren kan vervullen als het tijdig en op transparante wijze van de nodige informatie en documenten wordt voorzien; |
|
172. |
herinnert aan de belangrijke rol van de nationale parlementen in de lidstaten; onderstreept de sleutelrol die de Parlementaire Vergadering van de NAVO kan spelen en dringt aan op een verdere versterking van de betrekkingen van het Europees Parlement in dit verband; |
|
173. |
verzoekt alle EU-instellingen en -agentschappen en de lidstaten zich voldoende in te zetten voor de bestrijding van desinformatie en propaganda die hun beleid ondermijnt, door de strategische communicatie en de voorlichting over haar werkzaamheden op te voeren; roept ertoe op de EU-delegaties en -missies meer steun te verlenen voor strategische communicatie; |
|
174. |
veroordeelt elke poging van derde landen om verkozenen te beïnvloeden of om te kopen; is vastbesloten om gevallen van corruptie door en ongepaste handelingen van derde landen die invloed in het Parlement trachten te kopen, volledig te onderzoeken en naar behoren aan te pakken; |
|
175. |
benadrukt dat het Parlement uit hoofde van artikel 36 VEU recht op informatie heeft op het gebied van GBVB-aangelegenheden; verwijst naar de arresten van het Europees Hof van Justitie over de overeenkomsten van de EU met Mauritius (8) en Tanzania (9), waarin wordt gesteld dat het van cruciaal belang is dat het Parlement tijdig en volledig geïnformeerd wordt om zijn rol als democratisch toezichthouder en adviseur in GBVB-aangelegenheden te kunnen vervullen; |
|
176. |
bevestigt dat het Parlement ten volle gebruik moet maken van zijn toezichts- en begrotingsbevoegdheden met betrekking tot de besluiten van de Unie over internationale aangelegenheden; benadrukt het belang van de programma’s ter ondersteuning van de democratie van het Parlement, die een krachtige bijdrage kunnen leveren aan de versterking van de rol van de EU overal ter wereld door het gesprek aan te gaan met belangrijke politieke belanghebbenden en door duurzaam democratisch bestuur in niet-EU-landen en EU-toetredingslanden te bevorderen; |
o
o o
|
177. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, alsmede aan de regeringen en regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 347 van 9.9.2022, blz. 61.
(2) PB C 465 van 6.12.2022, blz. 109.
(3) PB L 102 van 24.3.2021, blz. 14.
(4) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0406.
(5) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0443.
(6) COM(2022)0684.
(7) Besluit (GBVB) 2022/151 van de Raad van 3 februari 2022 inzake een optreden van de Europese Unie ter ondersteuning van de evacuatie van bepaalde bijzonder kwetsbare personen uit Afghanistan (PB L 25 van 4.2.2022, blz. 11).
(8) Arrest van 24 juni 2014, Europees Parlement tegen Raad van de Europese Unie, C-658/11, ECLI:EU:C:2014:2025.
(9) Arrest van 14 juni 2016, Europees Parlement tegen Raad van de Europese Unie, C-263/14, ECLI:EU:C:2016:435.
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/54 |
P9_TA(2023)0010
Uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid — jaarverslag 2022
Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2023 over de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid — jaarverslag 2022 (2022/2050(INI))
(2023/C 214/05)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name hoofdstuk 2, afdeling 2, over de bepalingen inzake het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds (1) (EDF), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld (2), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 19 juli 2022 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wet ter versterking van de Europese defensie-industrie door middel van gemeenschappelijke aanbestedingen (COM(2022)0349), |
|
— |
gezien Besluit (GBVB) 2017/2315 van de Raad van 11 december 2017 tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en tot opstelling van de lijst van deelnemende lidstaten (3), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het sluiten van een civiel GVDB-pact, die de Raad (Buitenlandse Zaken) tijdens zijn zitting van 19 november 2018 heeft aangenomen, |
|
— |
gezien Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad van 22 maart 2021 tot oprichting van een Europese Vredesfaciliteit (4), |
|
— |
gezien de Besluiten (GBVB) 2021/748 (5), (GBVB) 2021/749 (6) en (GBVB) 2021/750 (7) van de Raad van 6 mei 2021 betreffende de deelname van Canada, het Koninkrijk Noorwegen en de Verenigde Staten van Amerika aan het PESCO-project militaire mobiliteit, |
|
— |
Gezien Besluit (GBVB) 2021/1143 van de Raad van 12 juli 2021 betreffende een militaire opleidingsmissie van de Europese Unie in Mozambique (EUTM Mozambique) (8), |
|
— |
gezien Besluit (GBVB) 2022/638 van de Raad van 13 april 2022 tot wijziging van Besluit 2014/486/GBVB betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine) (9), |
|
— |
gezien Besluit (GBVB) 2022/1968 van de Raad van 17 oktober 2022 betreffende een militaire opleidingsmissie van de Europese Unie in Oekraïne (EUMAM Ukraine) (10), |
|
— |
gezien Besluit (GBVB) 2022/1970 van de Raad van 17 oktober 2022 tot wijziging van Besluit 2010/452/GBVB inzake de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM Georgia) (11), |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 22 oktober 2021, 24-25 maart 2022, 30-31 mei 2022 en 23-24 juni 2022, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 12 december 2022, |
|
— |
gezien Besluit (GBVB) 2022/2444 van de Raad van 12 december 2022 betreffende een militaire partnerschapsmissie van de Europese Unie in Niger (EUMPM Niger) (12), |
|
— |
gezien Besluit (GBVB) 2022/1970 van de Raad van 17 oktober 2022 (13) tot oprichting van een EU-monitoringcapaciteit in Armenië en zijn besluit van 19 december 2022 om een overgangsteam voor planningsbijstand in te zetten in Armenië, |
|
— |
gezien de Verklaring van Versailles, die tijdens de informele bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van 11 maart 2022 werd aangenomen, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 22 januari 2018 over de geïntegreerde aanpak van externe conflicten en crises, en van 24 januari 2022 over de Europese veiligheidssituatie, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 25 november 2013, van 18 november 2014, van 18 mei 2015, van 27 juni 2016, van 14 november 2016, van 18 mei 2017, van 17 juli 2017, van 25 juni 2018, van 17 juni 2019, van 10 december 2019, van 17 juni 2020, van 12 oktober 2020, van 20 november 2020, van 7 december 2020 en van 10 mei 2021 over het GVDB, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 5 juni 2020 over jongeren in het externe optreden, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 16 april 2021 over een hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap: een nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 18 oktober 2021 over Bosnië en Herzegovina/Operatie EUFOR Althea, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 24 januari 2022 — Het strategisch partnerschap tussen de VN en de EU inzake vredesoperaties en crisisbeheersing naar een volgend niveau tillen: prioriteiten voor 2022-2024, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 21 februari 2022 over de verlenging en de uitbreiding van de uitvoering van het concept “gecoördineerde maritieme aanwezigheid” in de Golf van Guinee, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 23 mei 2022 over de vaststelling van de cyberstrategie van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de vergadering van de Raad Buitenlandse Zaken van 16 mei 2022 en de vergadering van de Raad Buitenlandse Zaken met de ministers van Defensie van 17 mei 2022, |
|
— |
gezien de algemene strategie “Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: Een sterker Europa — Een algemene strategie voor de Europese Unie op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid”, die op 28 juni 2016 werd gepresenteerd door Federica Mogherini, vicevoorzitter van de Europese Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), |
|
— |
gezien het “Strategisch kompas voor veiligheid en defensie — Voor een Europese Unie die haar burgers, waarden en belangen beschermt en bijdraagt aan de internationale vrede en veiligheid”, dat op 21 maart 2022 door de Raad werd goedgekeurd en op 25 maart 2022 door de Europese Raad werd bekrachtigd, |
|
— |
gezien de routekaart voor klimaatverandering en defensie van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 6 november 2020, en de resolutie daarover van het Parlement van 7 juni 2022 (14), |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 6 maart 2014 getiteld “Voor een open en veilig mondiaal maritiem domein: onderdelen voor een maritieme veiligheidsstrategie van de Europese Unie” (JOIN(2014)0009), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 24 juli 2020 betreffende de EU-strategie voor de veiligheidsunie (COM(2020)0605), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 15 februari 2022, getiteld “Bijdrage van de Commissie aan de Europese defensie” (COM(2022)0060), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 15 februari 2022, getiteld “Routekaart voor kritieke technologieën voor veiligheid en defensie” (COM(2022)0061), |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 18 mei 2022 over de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen en de te volgen koers (JOIN(2022)0024), |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 16 december 2020, getiteld “De EU-strategie inzake cyberbeveiliging voor het digitale tijdperk” (JOIN(2020)0018), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 22 februari 2021 getiteld “Actieplan voor synergieën tussen de civiele, defensie- en ruimtevaartindustrieën” (COM(2021)0070), |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 november 2022 over het actieplan voor militaire mobiliteit 2.0 (JOIN(2022)0048), |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 november 2022 over het EU-beleid op het gebied van cyberdefensie (JOIN(2022)0049), |
|
— |
gezien het tweede jaarlijkse werkprogramma van het Europees Defensiefonds voor 2022, dat op 25 mei 2022 door de Commissie werd goedgekeurd, |
|
— |
gezien het Noord-Atlantisch Verdrag, |
|
— |
gezien de verklaring van de top van Madrid, die werd afgegeven door de staatshoofden en regeringsleiders die op 29 juni 2022 aanwezig waren bij de vergadering van de Noord-Atlantische Raad in Madrid, |
|
— |
gezien de verzoeken van Zweden en Finland om toetreding tot de NAVO, die op 18 mei 2022 gezamenlijk werden ingediend, en de ondertekening door de NAVO-bondgenoten van de toetredingsprotocollen voor Finland en Zweden op 5 juli 2022, |
|
— |
gezien het strategisch concept van de NAVO voor 2022, dat tijdens de NAVO-top van 29 juni 2022 in Madrid door de staatshoofden en regeringsleiders in de NAVO werd goedgekeurd, |
|
— |
gezien de drie gezamenlijke verklaringen over de samenwerking tussen de EU en de NAVO, die op 8 juli 2016, 10 juli 2018 en 10 januari 2023 werden ondertekend, |
|
— |
gezien de gemeenschappelijke reeks van 74 voorstellen voor de uitvoering van de gezamenlijke verklaring van Warschau, die werd bekrachtigd door de raden van de EU en van de NAVO op 6 december 2016 en 5 december 2017, |
|
— |
gezien het zevende voortgangsverslag van 20 juni 2022 over de uitvoering van de gemeenschappelijke reeks voorstellen als bekrachtigd door de Raad van de Europese Unie en de Noord-Atlantische Raad op 6 december 2016 en 5 december 2017, |
|
— |
gezien de door de Parlementaire Vergadering van de NAVO goedgekeurde verslagen en aanbevelingen ter zake, |
|
— |
gezien de verklaring van de top EU-VS van 15 juni 2021, getiteld “Naar een hernieuwd trans-Atlantisch partnerschap”, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten van Amerika en de VV/HV van 3 december 2021 over de start van de dialoog tussen de EU en de VS over veiligheid en defensie, alsmede de daaropvolgende bijeenkomsten in het kader van deze dialoog, |
|
— |
gezien de ongerechtvaardigde en onuitgelokte aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne, de illegale Russische invasie en annexatie van de Krim en van de regio’s Donetsk, Cherson, Loehansk en Zaporizja, alsook de bezetting van de regio’s Abchazië en Zuid-Ossetië van Georgië en de regio Transnistrië van de Republiek Moldavië, |
|
— |
gezien nieuwe technologieën zoals artificiële intelligentie (AI), ruimtevaartcapaciteit en kwantumcomputing, die niet alleen nieuwe kansen bieden voor de mensheid, maar ook nieuwe uitdagingen met zich meebrengen voor het defensie- en buitenlands beleid die een duidelijke strategie en consensus onder bondgenoten vereisen, |
|
— |
gezien het Handvest van de Verenigde Naties, |
|
— |
gezien het Handvest van de Verenigde Naties, met name artikel 2, lid 4, dat het gebruik van geweld verbiedt, en artikel 51 over het natuurlijke recht tot individuele of collectieve zelfverdediging, |
|
— |
gelet op het VN-Verdrag inzake het recht van de zee (UNCLOS), |
|
— |
gezien resoluties 1325(2000), 1889 (2013), 2122 (2013), 2242 (2015) en 2493 (2019) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid en resoluties 2250 (2015), 2419 (2018) en 2535 (2020) van de VN-Veiligheidsraad over jongeren, vrede en veiligheid, |
|
— |
gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over Cyprus, |
|
— |
gezien de Slotakte van de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa van 1975 (Slotakte van Helsinki), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 september 2018 over autonome wapensystemen (15), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 december 2018 over militaire mobiliteit (16), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 maart 2019 over de opbouw van EU-capaciteit voor conflictpreventie en -bemiddeling (17), |
|
— |
gezien zijn standpunt van 26 november 2019 ten aanzien van het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en Richtlijn 2008/118/EG houdende een algemene regeling inzake accijns wat betreft defensie-inspanningen binnen het Uniekader (18), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over wapenuitvoer: uitvoering van gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB (19), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over de uitvoering van Richtlijn 2009/81/EG betreffende aanbestedingen op defensie- en veiligheidsgebied (“richtlijn aanbestedingen”), en van Richtlijn 2009/43/EG betreffende de overdracht van defensiegerelateerde producten (20), |
|
— |
gezien zijn resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over de samenwerking tussen de EU en de NAVO in het kader van de trans-Atlantische betrekkingen (21), |
|
— |
gezien zijn resolutie van het Europees Parlement van 7 oktober 2021 over de stand van de cyberdefensievermogens van de EU (22), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 februari 2022 over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — jaarverslag 2021 (23), |
|
— |
gezien zijn resolutie van het Europees Parlement van 17 februari 2022 over de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid — jaarverslag 2021 (24), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 1 maart 2022 over de aanval van Rusland op Oekraïne (25), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 9 maart 2022 over buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (26), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 7 april 2022 over de conclusies van de bijeenkomst van de Europese Raad van 24 en 25 maart 2022: onder meer over de recentste ontwikkelingen in de oorlog tegen Oekraïne en de EU-sancties tegen Rusland en de tenuitvoerlegging daarvan (27), |
|
— |
gezien zijn aanbeveling van 8 juni 2022 aan de Raad en de VV/HV over het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid van de EU na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne (28), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 8 juni 2022 over de veiligheid in de regio van het Oostelijk Partnerschap en de rol van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (29), |
|
— |
gezien zijn aanbeveling van 14 september 2022 aan de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende het hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap: een nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied, |
|
— |
gezien zijn wetgevingsresolutie van 14 december 2022 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een instrument om steun te verlenen aan Oekraïne voor 2023 (macrofinanciële bijstand +) (30), |
|
— |
gezien artikel 54 van het Reglement, |
|
— |
gezien de adviezen van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0296/2022), |
|
A. |
overwegende dat Europa voor de meest complexe combinatie van zowel militaire als niet-militaire dreigingen staat sinds het einde van de Koude Oorlog, die geïntensiveerd wordt door de onuitgelokte, ongerechtvaardigde, illegale aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne; overwegende dat de niet-militaire dreigingen onder meer desinformatie, cyberaanvallen, aanvallen op kritieke infrastructuur, moorden, sabotage, economische druk, chantage met levensmiddelen en energie, instrumentalisering van migratie en ontwrichtende politieke beïnvloeding omvatten; overwegende dat elke opzettelijke verstoring van actieve Europese energie-infrastructuur onaanvaardbaar is en zo krachtig mogelijk moet worden beantwoord; overwegende dat de Russische invasie van Oekraïne een aanslag is op de op regels gebaseerde internationale orde; overwegende dat deze aanvalsoorlog een aanslag is op de Europese veiligheidsarchitectuur die tot stand werd gebracht na afloop van de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog, waarin Rusland een van de partijen was; overwegende dat president Poetin in zijn oorlog tegen Oekraïne en zijn agressie tegen Europa en het Westen doelbewust heeft gekozen voor escalatie door middel van initiatieven als de organisatie van schijnreferenda in bezette Oekraïense gebieden, de annexatie van de gebieden Loehansk, Donetsk, Cherson en Zaporizja, de gedeeltelijke mobilisatie van Russische troepen en herhaalde en steeds toenemende dreigementen, waaronder het dreigement om kernwapens in te zetten; overwegende dat het decreet van president Vladimir Poetin van 21 september 2022 waarin de gedeeltelijke mobilisatie in de Russische Federatie wordt afgekondigd, migratiedruk heeft veroorzaakt aan de grenzen met Georgië, Kazachstan en de Baltische landen omdat Russen hun land ontvluchten, maar bovenal, met de brute agressie tegen Oekraïne en de genocide op Oekraïners, zorgde hij voor onvoorstelbaar leed, dat tot de grootste vluchtelingenstroom sinds de Tweede Wereldoorlog heeft geleid; overwegende dat Oekraïne niet alleen zijn eigen soevereiniteit en territoriale integriteit verdedigt, maar ook de gemeenschappelijke Europese democratische waarden; overwegende dat er geen robuuste en doeltreffende maatregelen waren getroffen om Rusland ervan te weerhouden Oekraïne aan te vallen; overwegende dat Rusland zowel Oekraïne als de NAVO- en EU-lidstaten al meermaals heeft bedreigd met een nucleaire oorlog; |
|
B. |
overwegende dat de overwinning van Oekraïne ook van belang is voor de geloofwaardigheid van de EU en haar veiligheids- en defensiebeleid; |
|
C. |
overwegende dat de EU haar buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid in antwoord op deze dreigingen dringend doeltreffender moet maken om haar belangen, waarden en burgers te verdedigen, zowel binnen als buiten haar grenzen, en in de eerste plaats in haar nabuurschap, om vrede, menselijke veiligheid, duurzame ontwikkeling en democratie te bewerkstelligen en haar partners te steunen; overwegende dat het strategisch kompas tot doel heeft de EU te voorzien van de nodige strategische richtsnoeren en realistische en operationele instrumenten om te evolueren naar een samenhangend en geloofwaardig defensiebeleid, en van haar een doeltreffende en slagvaardige veiligheidsverstrekker en een assertieve mondiale speler te maken; overwegende dat het dringend noodzakelijk is het veiligheids- en defensievermogen van de EU te versterken, onder meer door voort te bouwen op de ongekende steun die aan Oekraïne is verleend, met name via de Europese Vredesfaciliteit, en de complementariteit met de NAVO te waarborgen; overwegende dat het als gevolg van de hybride agressie van Rusland noodzakelijk is de defensie van een vrij Europa op een alomvattende en veelzijdige manier vorm te geven, waarbij alle kritieke aspecten in aanmerking worden genomen, gaande van de verbetering van de traditionele militaire vermogens tot de bescherming van kritieke civiele infrastructuur, bevoorradingsketens en energie-installaties en de actieve bestrijding van desinformatie en bedreigingen voor de cyberveiligheid; overwegende dat de agressie van Rusland tegen Oekraïne heeft aangetoond dat tal van EU- en NAVO-lidstaten te weinig investeren in veiligheid en defensie; overwegende dat de NAVO aan de oostelijke flank duizenden extra defensieve strijdkrachten uit de landmacht, de luchtmacht en de marine heeft ingezet; overwegende dat de NAVO verzoeken om bijstand namens Oekraïne helpt te coördineren; overwegende dat de explosie die de Nord Stream-gaspijplijnen beschadigde een gerichte aanval was op de kritieke infrastructuur van de EU; overwegende dat Belarus medeplichtig is geworden aan de oorlog van Rusland tegen Oekraïne; |
|
D. |
overwegende dat de Raad Buitenlandse Zaken op 12 december 2022 heeft besloten het totale financiële plafond van de EPF in 2023 met 2 miljard EUR te verhogen, met de mogelijkheid van een verdere verhoging in een later stadium; |
|
E. |
overwegende dat het Parlement en de Raad in december 2022 overeenstemming hebben bereikt over een steunpakket van 18 miljard EUR dat gedurende 2023 ter ondersteuning aan Oekraïne zal worden overgemaakt; |
|
F. |
overwegende dat volgens het strategisch kompas “een sterkere en slagvaardigere EU op het gebied van veiligheid en defensie een positieve bijdrage [zal] leveren aan de mondiale en trans-Atlantische veiligheid en complementair [is] aan de NAVO, die het fundament blijft van de collectieve defensie van haar leden. Die twee gaan samen.”; |
|
G. |
overwegende dat de geïntegreerde aanpak van de EU van externe conflicten en crises voorziet in een coherent gebruik van de verschillende vermogens van de EU en dat in het kader daarvan het veiligheids- en defensiebeleid van de EU en de andere civiele instrumenten elkaar moeten aanvullen om bij te dragen tot menselijke veiligheid en duurzame vrede in Europa en de wereld; |
|
H. |
overwegende dat de Volksrepubliek China haar defensie-uitgaven de afgelopen tien jaar met ongeveer 600 % heeft verhoogd en haar militaire macht gebruikt voor de intimidatie en bedreiging van haar buurlanden, met name Taiwan, wat recentelijk nog bleek toen zij in augustus 2022 militaire oefeningen hield naar aanleiding van het bezoek aan Taiwan van Nancy Pelosi, voorzitter van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, en de gevaarlijke militaire acties en provocaties van China nog dagelijks plaatsvinden; overwegende dat de Volksrepubliek China geen duidelijk standpunt inneemt ten aanzien van de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne, die in strijd is met het kernbeginsel van het internationaal recht; overwegende dat in 2022 de militaire samenwerking tussen Rusland en China aanzienlijk is toegenomen, zoals blijkt uit meerdere gezamenlijke militaire oefeningen; |
|
I. |
overwegende dat eind december 2022 Japan en Zuid-Korea, twee belangrijke partners van de EU, in hun geactualiseerde veiligheidsstrategieën uitdrukkelijk gewezen hebben op de noodzaak van samenwerking met de EU; overwegende dat Japan voorts heeft aangekondigd de defensie-uitgaven te verdubbelen tot 2 % van het bruto binnenlands product (bbp); overwegende dat zowel Japan als Zuid-Korea worden geconfronteerd met een drievoudige veiligheidsuitdaging als gevolg van dreigingen van Rusland, China en Noord-Korea; overwegende dat Noord-Korea in 2022 meer dan 90 raketproeven heeft uitgevoerd, veruit het grootste aantal ooit, en dat geruchten circuleren over een zevende kernproef, de eerste sinds 2017, waardoor de regionale en mondiale veiligheid ernstig zou verslechteren; |
|
J. |
overwegende dat het oostelijk nabuurschap en de Westelijke Balkan behoefte hebben aan vreedzame conflictoplossing, meer stabiliteit en veiligheid en een grotere wederzijdse samenwerking; overwegende dat de Russische invasie van Oekraïne een negatief effect heeft op de veiligheid in deze regio’s; |
|
K. |
overwegende dat het noordpoolgebied steeds belangrijker wordt voor de geopolitiek, economische ontwikkeling en transport en tegelijkertijd wordt geconfronteerd met uitdagingen die verband houden met klimaatverandering, militarisering en migratie; overwegende dat de toenemende militaire activiteit en opbouw van Rusland in het noordpoolgebied zorgwekkend is; |
|
L. |
overwegende dat de invloed van Rusland in Afrika is toegenomen, met name door de grotere aanwezigheid van de Wagner-groep op het continent; overwegende dat de Wagner-groep erin geslaagd is vaste voet te krijgen in landen als Mali en de Centraal-Afrikaanse Republiek; overwegende dat de Wagner-groep naar verluidt gruweldaden heeft gepleegd in Oekraïne, Mali, Libië, Syrië en de Centraal Afrikaanse Republiek; overwegende dat deze situatie in Mali nog wordt versterkt door de niet-coöperatieve houding van de autoriteiten ten aanzien van Westerse partners (met inbegrip van de opleidingsmissie van de Europese Unie (EUTM) in Mali), regionale organisaties en de Multidimensionale Geïntegreerde Stabilisatiemissie van de Verenigde Naties in Mali (MINUSMA); |
|
M. |
overwegende dat industriële versnippering langs nationale scheidslijnen van de ontwikkeling en aanbesteding van het Europees militair vermogen tussen de 25 en 100 miljard EUR per jaar kost en een aanzienlijke invloed heeft op het mondiale concurrentievermogen van de defensiesector; overwegende dat de lidstaten in 2020 en in 2021 respectievelijk slechts ongeveer 11 % en 8 % van hun totale uitrusting gezamenlijk hebben aangekocht, ondanks cofinanciering via uit de EU-begroting gefinancierde programma’s zoals voorbereidende actie inzake defensieonderzoek (PADR) en het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie (EDIDP), en ondanks hun toezegging om 35 % van hun defensie-uitrusting via gemeenschappelijke aanbestedingen aan te kopen; overwegende dat tussen 1999 en 2021 de gecombineerde defensie-uitgaven van de EU zijn gestegen met 20 %, vergeleken met 66 % in de Verenigde Staten, 292 % in Rusland en 592 % in China; overwegende dat de lidstaten zijn overeengekomen meer en betere uitgaven te doen op het gebied van defensie, die hoofdzakelijk zouden moeten verlopen via samenwerkingsinitiatieven en in overeenstemming zouden moeten zijn met de toezeggingen voor defensie-uitgaven van EU-NAVO-leden; overwegende dat de EU onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie op het gebied van veiligheid en defensie nog meer moet stimuleren; overwegende dat de EU al meer dan twintig jaar de ambitie koestert om een slagvaardige speler op veiligheidsgebied te worden, maar dat de resultaten met betrekking tot vermogens, interoperabiliteit en kosteneffectieve samenwerking nogal beperkt blijven ondanks de invoering van verschillende structuren en processen, zoals het Europees Defensieagentschap, het vermogensontwikkelingsplan, permanente gestructureerde samenwerking (PESCO), het militair plannings- en uitvoeringsvermogen (MPCC) en de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (CARD); overwegende dat er sinds 2017 in totaal 61 PESCO-projecten zijn opgestart, maar dat geen enkel daarvan tastbare resultaten heeft opgeleverd; overwegende dat de Commissie en de EDEO hebben voorgesteld de wet ter versterking van de Europese defensie-industrie door middel van gemeenschappelijke aanbestedingen vast te stellen, een kortetermijninstrument van de EU om gezamenlijke aanbestedingen te stimuleren om te voorzien in onze meest kritieke behoeften; overwegende dat dit instrument 500 miljoen EUR zal krijgen uit de EU-begroting naast de eigen investeringen van de lidstaten; overwegende dat de Commissie naar verwachting in 2023, na de voltooiing van de Edirpa, een voorstel zal indienen voor een verordening tot oprichting van een Europees programma voor defensie-investeringen (EDIP), waarin wordt vastgelegd onder welke voorwaarden de lidstaten gezamenlijke aankopen kunnen doen en daarbij kunnen genieten van een btw-vrijstelling en financiële steun van de EU; overwegende dat defensie een van de kernbevoegdheden van de lidstaten blijft; |
|
N. |
overwegende dat het GVDB twaalf civiele missies en acht militaire operaties omvat, in het kader waarvan ongeveer vijfduizend personeelsleden op drie continenten worden ingezet; overwegende dat slechts drie van deze operaties een uitvoerend mandaat hebben (Atalanta, operatie Irini van de marine van de Europese Unie in het Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED IRINI) en EUFOR Althea); overwegende dat GVDB-missies en -operaties te lijden hebben onder de trage besluitvorming en buitensporig micromanagement van de Raad, wat nog eens wordt verergerd door de gebrekkige coördinatie van opleidingsactiviteiten en van de verstrekking van militair materieel aan partners; overwegende dat het totale aantal door de lidstaten ingezette personeelsleden de afgelopen jaren gestaag is afgenomen en dat de missies en operaties zwaar lijden onder het feit dat bepaalde lidstaten hun toezeggingen om voldoende militair en/of civiel personeel ter beschikking te stellen, niet nakomen; overwegende dat een dergelijk operationeel falen de algehele doeltreffendheid van de GVDB-missies en -operaties belemmert; overwegende dat de GVDB-missies en -operaties de weerbaarheid en stabiliteit in het Europese nabuurschap aanzienlijk versterken; overwegende dat het civiele GVDB-pact het cruciale instrument is om het civiele GVDB te versterken; overwegende dat de GVDB-missies en -operaties van de EU vaak het doelwit zijn van hybride dreigingen, met inbegrip van desinformatie, waardoor hun vermogen om op effectieve wijze stabiliteit te brengen in het land waar zij actief zijn, wordt ondermijnd en de reeds aanwezige instabiliteit nog wordt versterkt, iets waar alleen kwaadwillige derde staten beter van worden; overwegende dat EUFOR Althea tot doel heeft te garanderen dat de in 1995 gesloten overeenkomst van Dayton wordt uitgevoerd en nog steeds een cruciale rol speelt voor de veiligheid en stabiliteit van Bosnië en Herzegovina en de regio; overwegende dat het mandaat van EUFOR Althea door de VN-Veiligheidsraad met nog een jaar is verlengd; overwegende dat de voortzetting van EUFOR Althea in het belang is van Bosnië en Herzegovina en de regio; overwegende dat de missie van de EU voor bijstandverlening inzake grensbeheer in Libië en EUNAVFOR MED IRINI bijdragen tot duurzame vrede, veiligheid en stabiliteit door het wapenembargo dat door de VN-Veiligheidsraad werd opgelegd aan Libië, uit te voeren, en illegale wapen- en mensenhandel te bestrijden; |
|
O. |
overwegende dat vrouwen en meisjes onevenredig zwaar worden getroffen door conflicten, en dat deze onder meer leiden tot een toename van gendergerelateerd geweld, zoals ook blijkt uit de ongerechtvaardigde aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne; overwegende dat de deelname van vrouwen aan vredesondersteunende en militaire operaties moet worden bevorderd en uitgebreid; overwegende dat vrouwen 24 % uitmaken van de deelnemers aan civiele GVDB-missies en slechts 5 % van de deelnemers aan militaire missies en 6 % van de deelnemers aan militaire operaties (31); overwegende dat het van essentieel belang is het genderperspectief in het veiligheids- en defensiebeleid van de EU op te nemen, gezien de belangrijke rol van gendergelijkheid en de bijdrage van vrouwen aan vredesprocessen; |
|
P. |
overwegende dat veiligheids- en defensiepartnerschappen en duurzame samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie essentiële instrumenten zijn voor het ondersteunen van de ambitie van de EU om een mondiale speler te zijn; overwegende dat de samenwerking tussen de EU en de NAVO en andere partnerschappen, zoals met de VN, de OVSE, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Canada, Noorwegen, Oekraïne, Georgië, de landen van de Westelijke Balkan, Japan, Australië, de Afrikaanse Unie en bepaalde Afrikaanse landen, een integrale pijler van het GVDB vormen; |
|
Q. |
overwegende dat cultureel erfgoed onlosmakelijk verbonden is met de geschiedenis en de identiteit van volkeren en een universele dimensie heeft, en dat de internationale gemeenschap ervoor moet zorgen dat cultureel erfgoed beschermd wordt en voor toekomstige generaties behouden blijft; overwegende dat culturele diversiteit een belangrijke rol speelt bij de bevordering van conflictpreventie, verzoening en bestrijding van extremisme; |
|
R. |
overwegende dat data en nieuwe technologieën zoals AI steeds belangrijker zijn om het militaire concurrentievermogen te behouden en worden gebruikt bij de ontwikkeling van nieuwe of betere militaire vermogens, zoals op AI gebaseerde cyberwapens, drones en autonome of semiautonome wapens en voertuigen, en instrumenten voor het vergaren van inlichtingen en situationeel bewustzijn, die allemaal een transformatief effect op militaire operaties en strategieën hebben; |
|
S. |
overwegende dat de actieve rol van het Parlement bij het uitstippelen van het GVDB-beleid de democratische grondslagen van de EU versterkt; overwegende dat het Parlement op legitieme wijze politieke controle en toezicht kan uitoefenen op de uitvoerende macht op EU-niveau; overwegende dat er een gebrek is aan een formele bevoegdheid voor toezicht op de Europese Vredesfaciliteit en het EDF; overwegende dat de diplomatie van het Parlement een bewezen, aanvullend middel is dat de strategische communicatie en de zichtbaarheid en doeltreffendheid van GVDB-missies bevordert; |
Verbetering van het GVDB door het momentum vast te houden
|
1. |
vestigt de aandacht op de dramatische verslechtering van de Europese veiligheid als gevolg van de ongerechtvaardigde, niet-uitgelokte en illegale militaire agressie van Rusland tegen Oekraïne; beklemtoont dat deze situatie vereist dat de EU haar strategische autonomie en gezamenlijke inspanningen om de noodzakelijke defensievermogens te realiseren vergroot en zich meer bereid toont om eensgezind op te blijven treden, teneinde de veiligheid die EU-burgers verwachten, te waarborgen; |
|
2. |
vestigt de aandacht op de ongekende, eensgezinde reactie van de EU op de oorlog van Rusland tegen Oekraïne, met inbegrip van de levering van militair materieel via de Europese Vredesfaciliteit (EPF); spant zich nog altijd in om Oekraïne te ondersteunen bij de verdediging van zijn territoriale integriteit, soevereiniteit en Europese waarden; verzoekt de EU haar inspanningen te vergroten en te versnellen en Oekraïne alle nodige financiële, humanitaire en militaire hulp en uitrusting te bieden, waaronder dodelijk materieel en met name zware wapens, zoals Leopard-tanks en modern luchtafweergeschut, die het nodig heeft om deze oorlog te winnen; is zeer ingenomen met het besluit van de Raad om, na een eerdere oproep van het Parlement, een militaire bijstandsmissie op te zetten ter ondersteuning van Oekraïne (EUMAM), gericht op het versterken van het militaire vermogen van de Oekraïense strijdkrachten om doeltreffend militaire operaties uit te voeren, teneinde Oekraïne in staat te stellen zijn territoriale integriteit binnen zijn internationaal erkende grenzen te verdedigen, zijn soevereiniteit doeltreffend uit te oefenen en burgers te beschermen; verzoekt de lidstaten hun militaire bijstand aan Oekraïne op te voeren, met name de levering van wapens om te voorzien in duidelijk vastgestelde behoeften; dringt er in dit verband bij de Duitse bondskanselier Scholz op aan een Europees consortium van relevante Europese landen op te zetten om de belangrijkste Leopard 2-gevechtstanks onverwijld aan Oekraïne te leveren; verzoekt de EU en haar lidstaten om Oekraïne beter in staat stellen om zijn strijdkrachten te versterken en doeltreffende operaties uit te voeren, teneinde het land te helpen zijn territoriale integriteit te herstellen en zijn soevereiniteit daadwerkelijk uit te oefenen, burgers te beschermen en Rusland te ontmoedigen militaire aanvallen uit te voeren of daarop te reageren; vraagt personen, entiteiten en instanties die verantwoordelijk zijn voor of betrokken zijn bij de verschillende misdrijven tegen Oekraïne verdere sancties op te leggen; |
|
3. |
onderstreept de noodzaak van solidariteit tussen de lidstaten, in het bijzonder lidstaten die vanwege hun geografische ligging direct zijn blootgesteld aan verschillende onmiddellijke dreigingen en uitdagingen aan land, op zee en in de lucht; geeft zijn volledige steun aan de inspanningen om in dit verband artikel 42, lid 7, VEU in werking te stellen; |
|
4. |
veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de illegale annexatie van de Krim en de vier Oekraïense oblasten Loehansk, Donetsk, Zaporizja en Cherson door Rusland, en veroordeelt de dreigementen van Rusland om kernwapens te gebruiken; benadrukt dat de handhaving van beperkende maatregelen tegen Rusland een van de belangrijkste instrumenten blijft die de EU ter beschikking staan om te reageren op de militaire agressie van Rusland tegen Oekraïne; is ingenomen met het negende pakket beperkende maatregelen van de Commissie naar aanleiding van de illegale referenda die werden georganiseerd in de Oekraïense regio’s, de mobilisatie van Russische dienstplichtigen en het dreigement van Poetin om kernwapens in te zetten, en is ingenomen met de voorbereidingen voor het negende pakket; onderstreept dat de straffeloosheid die volgde op de invasie van Georgië in 2008 een van de factoren is die hebben geleid tot de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; |
|
5. |
dringt er bij de EU en de lidstaten op aan de kloof tussen de “beloofde” en de “geleverde” militaire bijstand aan Oekraïne aanzienlijk te verkleinen; roept hen op de politieke knelpunten weg te werken die de levering van langeafstandsraketten, tanks en gepantserde voertuigen aan Oekraïne in de weg staan en om voldoende hoeveelheden te leveren om de lancering van een opgeschaald tegenoffensief te kunnen ondersteunen; verzoekt de EU en haar partners in samenwerking met Oekraïne een begin te maken met een planning op middellange en lange termijn om mogelijke ontwikkelingen op het slagveld te beoordelen en de potentiële vraag naar wapens en munitie, evenals de richting en de reikwijdte van potentiële hulp, te voorspellen; |
|
6. |
is zeer ingenomen met de voortzetting van belangrijke militaire steun om de luchtverdedigings- en infanteriecapaciteiten van Oekraïne te versterken; verzoekt de lidstaten van de EU en de NAVO-leden om hun militaire bijstand op te voeren, met name door het leveren van de nodige zware wapens; |
|
7. |
is diep geschokt over het feit dat verschillende Oekraïense kerncentrales zijn aangevallen en bezet, en herhaaldelijk het toneel zijn geweest van vijandelijkheden sinds Rusland zijn illegale aanvalsoorlog tegen Oekraïne is begonnen; is zeer bezorgd over het feit dat de Russische strijdkrachten de kerncentrale van Zaporizja (ZNPP), de grootste kerncentrale in Europa, bezet blijven houden en dat het personeel van de kerncentrale, van wie sommigen tijdelijk zijn ontvoerd, onder continue druk van de bezettingsmacht werkt; is eveneens bezorgd over het feit dat de stroomvoorziening van de energiecentrale herhaaldelijk is onderbroken als gevolg van gevechten in en rond de centrale, waardoor het risico op een nucleaire ramp sterk is toegenomen; eist de onmiddellijke terugtrekking van het Russische militaire personeel binnen en rond de ZNPP en de instelling van een gedemilitariseerde zone rond de centrale, in het besef dat gevechten rond de centrale kunnen leiden tot een grote ramp met onvoorstelbare gevolgen; dringt er bij de EU op aan de Internationale Organisatie voor Atoomenergie en andere organisaties te helpen de nodige nucleaire veiligheidsmaatregelen onverwijld uit te voeren; verzoekt de EU en haar lidstaten uit hoofde van het internationaal recht te ijveren voor een volledig verbod zonder enige uitzondering op militaire aanvallen op of vanuit nucleaire installaties; |
|
8. |
verzoekt de EU en de lidstaten oplossingen te overwegen om de onderhouds- en reparatievoorzieningen te versterken teneinde de nieuwe aanvoer van gerepareerde militaire uitrusting uit de partnerlanden te vergroten; |
|
9. |
is verheugd over de nieuwe EU-initiatieven ter verbetering van de Europese veiligheid en defensie, alsook de vermogens van de EU-lidstaten, en met name met de Verklaring van Versailles, het strategisch kompas en de gezamenlijke mededeling over lacunes op het gebied van defensie-investeringen; is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een verordening ter stimulering van gemeenschappelijke aanbestedingen (Edirpa), maar benadrukt evenwel dat de begrotingsmiddelen hiervoor moeten worden toegewezen, met name via de lidstaten en hun hogere defensiebegrotingen; benadrukt dat moet worden onderzocht of het EDA een grotere rol en meer verantwoordelijkheden kan krijgen bij toekomstige projecten voor gezamenlijke aanbestedingen; dringt er bij de lidstaten op aan meer ambitie te tonen als het gaat om uitgaven voor defensie-investeringen en gemeenschappelijke aanbestedingen; is ingenomen met de aangekondigde presentatie door de Commissie van de verordening inzake het Europees programma voor defensie-investeringen (EDIP) na de voltooiing van de Edirpa in 2023, waarvan de begroting ook aanzienlijk moet worden verhoogd; benadrukt dat dit een belangrijke stap vormt in de richting van een Europese defensie-unie; dringt aan op meer financieringsmogelijkheden voor de Europese defensie-industrie, mits deze worden geïnvesteerd in samenwerkingsprojecten en toegevoegde waarde opleveren; is ingenomen met het op 10 maart 2022 aangekondigde strategisch Europees veiligheidsinitiatief (SESI) van de Europese Investeringsbank (EIB), dat tot doel heeft 6 miljard EUR aan investeringen aan te trekken ter ondersteuning van de Europese veiligheids- en defensiesystemen voor tweeërlei gebruik, en moedigt de EIB aan alle mogelijke financieringsmogelijkheden voor samenwerkingsprojecten van de Europese defensie-industrie te onderzoeken, onder meer door de regels ervan te herzien; dringt aan op een toereikende begroting voor alle Europese defensie-instrumenten, met name het Europees Defensiefonds, militaire mobiliteit, de toekomstige Edirpa en het EDIP, verzoekt om een toereikende begroting voor alle Europese defensie-instrumenten; wijst op de NAVO-doelstelling van 2 %, die opnieuw werd bevestigd tijdens de NAVO-top van september 2014 in Wales, en is ingenomen met het feit dat de meeste NAVO-lidstaten van de EU de laatste tijd naar deze doelstelling toewerken, die als minimumdoelstelling moet worden beschouwd, maar ondanks de grootste veiligheidsdreigingen in decennia in het geval van Europa tot dusver slechts door enkele staten is verwezenlijkt — vooral door die aan de oostflank; onderstreept echter dat, gezien de huidige uitdagingen, verdere investeringen in de defensiesector noodzakelijk zullen zijn; |
|
10. |
is ingenomen met de nieuwe ambitie van het strategisch kompas om de Unie te voorzien van een visie, een gemeenschappelijke strategische defensiecultuur en de instrumenten om een doeltreffende veiligheidsverstrekker te zijn, alsook om de veiligheid en defensie van de EU te versterken door de veerkracht van de EU te vergroten en door haar slagvaardiger en responsiever te maken, zodat er snel mee kan worden opgetreden om onze belangen, beginselen en waarden te verdedigen en de EU en haar burgers te beschermen; is ingenomen met de krachtige verbintenis in het strategisch kompas om in het kader van het GVDB de menselijke veiligheid te bevorderen en te vergroten; herinnert eraan dat het strategisch kompas een dynamisch proces moet zijn, dat op regelmatige basis wordt bijgewerkt en aangepast op basis van de gemeenschappelijke dreigingsanalyse; beschouwt het strategisch kompas als een belangrijke drijvende kracht die het nodige momentum kan genereren in de richting van een echte Europese defensie-unie, voortbouwt op de geïntegreerde aanpak van de EU en haar in staat stelt als slagvaardige veiligheidsverstrekker en betrouwbare partner op te treden; pleit voor de tijdige en operationele uitvoering van de circa tachtig concrete acties en dringt erop aan dat deze regelmatig worden bijgewerkt, samen met de dreigingsanalyse van de EU; benadrukt dat deze gemeenschappelijke dreigingsanalyse de strategische cultuur van de EU zal versterken en richtsnoeren zal bieden voor het aanbrengen van prioriteiten in beleidsdoelstellingen en het doorvoeren van de nodige aanpassingen op het gebied van veiligheid en defensie; is verheugd dat er in het strategisch kompas bijzondere aandacht wordt besteed aan de Oost-Europese partners en verzoekt de EU de samenwerking op het gebied van veiligheid met Oekraïne, Georgië en de Republiek Moldavië te versterken, vooral met betrekking tot cyberbeveiliging en het bestrijden van hybride dreigingen en desinformatie; merkt op dat het antwoord op de nieuwe uitdagingen voor de externe veiligheid van de Unie en haar lidstaten vooral gezocht moet worden in het bevestigen en uitvoeren van vermogens ter plaatse waarmee crisissituaties beter kunnen worden ingeschat, besluiten sneller kunnen worden genomen en er daadkrachtiger kan worden opgetreden; verzoekt alle lidstaten en EU-instellingen in dit proces politieke wil te blijven tonen, zodat ervoor kan worden gezorgd dat de Unie klaar is om het hoofd te bieden aan het brede scala van militaire en niet-militaire dreigingen; herhaalt de oproep tot nauwere samenwerking met internationale organisaties, zoals, maar niet beperkt tot, de VN, de Afrikaanse Unie en haar vredeshandhavingsmissies in conflictgebieden waarin zij samen opereren, en de OVSE op het gebied van veiligheid; verzoekt de EDEO om regelmatig en in detail verslag uit te brengen over de uitvoering van het strategisch kompas aan de Subcommissie veiligheid en defensie; wijst erop dat het belangrijk is het maatschappelijk middenveld op een zinvolle manier te betrekken bij de formulering van het GVDB; |
|
11. |
is zeer ingenomen met het steunpakket van 18 miljard EUR dat de EU in december 2022 heeft goedgekeurd en beschouwt dit als een bewijs van de onwrikbare steun van de EU en haar lidstaten aan Oekraïne en als een krachtig signaal dat deze steun zal worden voortgezet zolang als nodig is; |
|
12. |
is ingenomen met het aanzienlijke gebruik van de EPF in 2022 om partners te ondersteunen bij het voorkomen van conflicten, het bewaren van de vrede en het versterken van de internationale veiligheid en stabiliteit; verzoekt de lidstaten de begroting van de EPF te verhogen om de EU in staat te stellen de veerkracht en defensievermogens van Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië te versterken; wijst er nogmaals op dat de door de EPF geleverde militaire bijstand en wapens moeten voldoen aan de toenemende operationele vereisten van de Oekraïense strijdkrachten en volledig in overeenstemming moeten zijn met het gemeenschappelijk standpunt van de EU inzake wapenuitvoer, de internationale wetgeving inzake mensenrechten en het humanitaire recht, en dat er passende transparantie en verantwoording moeten worden geboden; |
|
13. |
verzoekt de EU de beginselen van het veiligheidspact van Kyiv te steunen als onmiddellijke tussentijdse oplossing voor de veiligheid van Oekraïne; |
|
14. |
is ingenomen met het besluit van de Raad van december 2022 om de begroting van de EPF te verhogen en dringt aan op een snelle tenuitvoerlegging ervan; beklemtoont echter dat deze verhoging waarschijnlijk niet zal volstaan en herhaalt derhalve dat het plafond van de EPF verder moet worden verhoogd en dat er een afzonderlijke EPF-portefeuille moet worden gecreëerd voor Oekraïne om voldoende steun voor het land te garanderen; onderstreept dat moet worden gezorgd voor continuïteit bij de steun aan Afrikaanse partners, gezien het aantal crises waaraan het continent het hoofd moet bieden, en dat andere prioritaire regio’s, waaronder onze directe buurlanden, niet mogen worden veronachtzaamd; pleit voor aanzienlijk meer militaire steun op alle gebieden, met inbegrip van opleiding en informatie-uitwisseling met andere bijzonder kwetsbare landen, zoals de Republiek Moldavië, Georgië en de landen van de Westelijke Balkan; vraagt dat alle steun uit de EPF voor de levering van uitrusting ook bijdraagt tot de versterking van de Europese industriële en technologische defensiebasis (EDTIB) van de EU, en dat die, waar relevant voor de Europese soevereiniteit, wordt verleend in samenwerking met alle partners van de EU, waaronder de NAVO, om de efficiëntie ervan te vergroten en onnodige overlapping te vermijden; herhaalt dat de EPF ook dienstdoet als financieringsoptie voor de gemeenschappelijke kosten van militaire operaties in het kader van het GVDB; is het eens met het strategisch kompas dat de omvang van de gemeenschappelijke kosten kan worden vergroot om een intensiever gebruik van de EPF mogelijk te maken en de opbouw van de troepenmacht voor militaire missies en operaties in het kader van het GVDB te stimuleren; dringt aan op een effectieve evaluatie van de uitvoering van de steunmaatregelen in het kader van de EPF en de invloed daarvan op de conflictdynamiek in de partnerlanden; |
|
15. |
wijst op het belang van permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) om de defensievermogens van de EU te verbeteren; betreurt dat de lidstaten het PESCO-kader nog steeds niet ten volle benutten en dat de vooruitgang bij de uitvoering van het initiatief ver onder de verwachtingen blijft; verzoekt de VV/HV en de lidstaten een grondige evaluatie uit te voeren van de resultaten van PESCO-projecten en hun vooruitzichten, die ook de mogelijkheid moet omvatten om projecten die onvoldoende vooruitgang boeken, samen te voegen, te hergroeperen en zelfs te beëindigen, en de inspanningen te richten op een klein aantal prioritaire projecten die moeten leiden tot concrete acties zoals vermeld in het strategisch kompas; betreurt ten zeerste dat het Parlement PESCO-projecten niet kan onderwerpen aan een degelijk toezicht; |
|
16. |
is ingenomen met het belang van situationeel bewustzijn en strategische prognoses die verankerd zijn in op inlichtingen gebaseerde vermogens in het strategisch kompas; onderstreept het belang van nauwkeurige en tijdige inlichtingen voor een doeltreffende besluitvorming en crisisbeheersing van de EU, alsook de noodzaak om de uitwisseling van inlichtingen en de samenwerking tussen de lidstaten, ook op het niveau van de Unie, en met gelijkgestemde partners aanzienlijk te verbeteren; dringt aan op de oprichting, waar nodig, van inlichtingeneenheden in GVDB-missies en -operaties, die informatie zouden verstrekken aan het Inlichtingen- en situatiecentrum van de EU (EU IntCen), de EUMS, het MPCC en het CPCC; dringt erop aan dat alle GVDB-missies en -operaties hun samenwerking en informatie-uitwisseling met het IntCen, de EUMS, het MPCC en het CPCC versterken; onderstreept het belang van veilige communicatie voor betrouwbare inlichtingen; vraagt om een automatische en continue inlichtingenstroom van de lidstaten naar de EU over buitenlandse en veiligheidskwesties die zich buiten de Unie voordoen; dringt aan op de versterking van het EU-IntCen en het crisisresponscentrum van de EDEO door hun middelen en vermogens te vergroten met het oog op het veilig delen van inlichtingen door de lidstaten, het formuleren van een gemeenschappelijke strategische cultuur en het verstrekken van strategische informatie om beter te kunnen anticiperen en reageren op crises binnen en buiten de EU; neemt nota van het belangrijke werk van het Satellietcentrum van de Europese Unie (EU Satcen) en onderstreept dat de EU over voldoende middelen moet beschikken op het gebied van ruimtebeelden en het verzamelen van inlichtingen, met name om satellietbeelden met een hoge resolutie te leveren ter ondersteuning van GVDB-missies en -operaties; |
|
17. |
benadrukt dat de maatschappelijke focus op veerkracht en de respons op hybride dreigingen aanzienlijk moeten worden versterkt; dringt erop aan dat de bestaande instrumenten van de Unie operationeel worden gemaakt zodat zij doeltreffender kunnen bijdragen tot het voorkomen en bestrijden van hybride dreigingen; is ingenomen met de gezamenlijke mededeling over een Europees cyberdefensiebeleid en het besluit om een Europees hybride instrumentarium voor een gecoördineerde respons op hybride campagnes te ontwikkelen; verzoekt de EU en haar lidstaten hun vermogen te verbeteren om hybride dreigingen te identificeren; benadrukt dat het belangrijk is het cyberdefensiebeleid en -vermogen van de EU verder te ontwikkelen, met inbegrip van het oprichten van snellereactieteams bij cyberincidenten; benadrukt dat vijandige desinformatie en propaganda moeten worden bestreden; onderstreept dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de activa, gebouwen en activiteiten van de EDEO in het buitenland en aan de veiligheid van EU-personeel dat gestationeerd is in niet-democratische landen met repressieve regimes; herhaalt dat hun strategische communicatievermogen dringend moet worden ontwikkeld, met inbegrip van veilige communicatiesystemen en een snellereactiecapaciteit; benadrukt dat de partnerlanden in de Westelijke Balkan en het oostelijk partnerschap, in nauwe samenwerking met de NAVO, moeten worden geholpen om cyberaanvallen en hybride oorlogvoering doeltreffend te bestrijden; benadrukt dat de EU, om de toenemende dreigingen en het groeiende anti-Europese discours door derde landen het hoofd te bieden, haar inspanningen moet opvoeren om samen met gelijkgestemde partnerlanden steun, opleiding en capaciteitsopbouw te bieden; |
|
18. |
dringt aan op aanvullende steun voor opleiding en capaciteitsopbouw op het gebied van grens- en crisisbeheersing voor landen die worden getroffen door aanzienlijke migratiestromen, met inbegrip van landen die sinds de mobilisatie geconfronteerd worden met de instroom van Russische burgers die de Russische Federatie ontvluchten, met volledige eerbiediging van hun grondrechten, met name voor lidstaten en landen met bestaande GVDB-missies of -operaties op hun grondgebied; benadrukt dat in het digitale tijdperk de weerbaarheid ook afhangt van het terugdringen van de afhankelijkheid op het gebied van kritieke materialen zoals zeldzame aardmetalen, kritieke onderdelen zoals chips, en kritieke technologieën zoals drones en autonoom militair materieel; benadrukt dat semiautonome en autonome drones steeds vaker worden ingezet voor zowel militaire operaties als het onderhoud en de beveiliging van kritieke infrastructuur; is zeer bezorgd over de levering en het kwaadwillige gebruik ervan; |
|
19. |
benadrukt dat de afhankelijkheid van totalitaire en autoritaire regimes in kritieke sectoren, waaronder de energiesector, een ernstig risico vormt voor de veiligheid van de EU; verzoekt de EU prioriteit te geven aan het verminderen van deze afhankelijkheid en samen te werken met onze democratische bondgenoten om veilige en veerkrachtige toeleveringsketens te waarborgen; stelt vast dat er behoefte is aan een alomvattende evaluatie en maatregelen om offshore-olie- en gaspijplijnen, -kabels en andere strategische infrastructuur te beveiligen; verzoekt de EU en haar lidstaten doortastend op te treden op de energiemarkt van de EU om een stabiele energievoorziening te waarborgen; |
|
20. |
wijst erop dat de kritieke Europese infrastructuur en toeleveringsketens, onder meer in de energie-, elektriciteits-, communicatie-, vervoer- en industriesector, moeten worden beveiligd en beschermd tegen sabotage en buitenlandse inmenging en dat er doeltreffende monitoring- en toezichtsystemen moeten worden opgezet; veroordeelt de vermoedelijke sabotage van de Nord Stream-pijpleidingen in de Oostzee en dringt aan op een grondig onderzoek en een proportioneel antwoord; benadrukt dat het belangrijk is de bescherming van onderzeese infrastructuur, zoals pijpleidingen en glasvezelkabels, als prioriteit op te nemen; |
|
21. |
is ingenomen met de routekaart voor klimaatverandering en defensie, waarin klimaatverandering wordt erkend als een dreigingsmultiplicator die onze veiligheid op de lange termijn fundamenteel beïnvloedt en waarin concrete maatregelen worden vastgesteld om de steeds belangrijkere samenhang tussen klimaat en veiligheid aan te pakken; beveelt aan bij de planning en uitvoering van GVDB-missies en -operaties rekening te houden met de gevolgen van de klimaatverandering; onderstreept dat meer moet worden geïnvesteerd in “groene” defensie, met name door een groter aandeel militaire en technologische innovatie voor tweeërlei gebruik te besteden aan koolstofneutrale brandstoffen en aandrijfsystemen voor militaire vliegtuigen, schepen en andere voertuigen; benadrukt dat het extern optreden van de EU en de strijdmachten van de lidstaten ernaar moeten streven hun eigen koolstofvoetafdruk te verkleinen om het effect daarvan op de klimaatverandering en het milieu te beperken; verzoekt de EU nogmaals om bij de uitvoering van de relevante EU-fondsen een benadering te volgen waarin de energie-, koolstof- en milieuvoetafdruk is geïntegreerd; |
|
22. |
merkt op dat er in het noordpoolgebied nieuwe veiligheidsuitdagingen ontstaan als gevolg van het veranderende milieu en van de groeiende militarisering en geopolitieke belangstelling voor de regio; benadrukt dat het EU-beleid inzake het noordpoolgebied moet worden opgenomen in het GVDB; beklemtoont dat de EU doeltreffend moet gaan samenwerken met de NAVO, ook op het gebied van situationeel bewustzijn; wijst erop dat het noordpoolgebied een gebied van vredige samenwerking moet blijven, rekening houdend met de nieuwe veiligheidsrealiteiten als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, en waarschuwt voor toenemende militarisering van de regio; dringt erop aan dat de lidstaten van de EU PESCO gebruiken als een platform om betere opleidingen en oefeningen voor zoek- en reddingsacties in het noordpoolgebied te stimuleren en te komen tot een beter crisisbeheer van milieurampen, zoals olielekken; |
|
23. |
onderstreept dat de rol van de EU als mondiale verstrekker van maritieme veiligheid verder moet worden versterkt; is ingenomen met de herziening van de strategie voor maritieme veiligheid van de EU en benadrukt dat de herziene strategie moet worden afgestemd op het strategisch kompas en nieuwe kansen en uitdagingen moet omvatten; is van mening dat er soortgelijke evaluaties moeten worden uitgevoerd voor ander EU-beleid, en is dan ook ingenomen met de komende mededeling over ruimtevaart en het GVDB, die begin 2023 wordt verwacht; benadrukt dat de EU, gezien de toenemende geopolitieke spanningen op zee, de vrijheid van scheepvaart moet waarborgen en ervoor moet zorgen dat haar maritieme buitengrenzen doeltreffend worden gemonitord om illegale activiteiten te voorkomen; verzoekt de lidstaten hun militaire vermogens op marinegebied te consolideren teneinde de aanwezigheid en zichtbaarheid van de EU in de maritieme sector te vergroten; |
|
24. |
erkent het belang van gecoördineerde maritieme aanwezigheid (CMP) als een cruciaal instrument om de verplichtingen van de EU inzake maritieme veiligheid wereldwijd te versterken; onderstreept de bijdrage van het proefproject van de CMP in de Golf van Guinee aan het terugdringen van incidenten op het gebied van maritieme veiligheid en is ingenomen met de verlenging ervan tot 2024; is ingenomen met de uitbreiding van de CMP tot het noordwesten van de Indische Oceaan; benadrukt het belang van een nauwe samenwerking en aanvullende maatregelen met andere GVDB-operaties in de regio, waaronder operatie ATALANTA van EUNAVFOR; steunt het waardevolle werk van de GVDB-missies EUBAM Libië en EU NAVFOR MED IRINI, die bijdragen tot duurzame vrede, veiligheid en stabiliteit; blijft in het bijzonder steun verlenen voor de kerntaak van IRINI, namelijk de uitvoering van het door de VN ingestelde wapenembargo tegen Libië; |
|
25. |
benadrukt dat er dringend aanzienlijk meer moet worden geïnvesteerd in regionale en mondiale wapenbeheersing, non-proliferatie en ontwapening, met name in multilaterale benaderingen; beklemtoont de noodzaak van meer transparantie en convergentie op nationaal en Europees niveau op het gebied van wapenuitvoer, met name in afwachting van een periode van hogere defensie-uitgaven; wijst erop dat de lidstaten het gemeenschappelijk standpunt van de EU over wapenuitvoer moeten eerbiedigen en hun bevoegdheden in hun defensieaankoopbeleid moeten erkennen; verzoekt de lidstaten Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (32), zoals gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2019/1560 van de Raad (33), volledig na te leven en criterium 4 inzake regionale stabiliteit strikt toe te passen en een einde te maken aan de verlening van wapenuitvoervergunningen indien er een duidelijk risico bestaat dat de beoogde ontvanger de wapens agressief gebruikt tegen een ander land in het algemeen en de lidstaten in het bijzonder; erkent de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van hun beleid inzake overheidsopdrachten op defensiegebied; onderstreept het belang van een grondige beoordeling van aanvragen voor een vergunning voor de uitvoer van technologie en militair materieel; betreurt het gebruik van Russische hypersonische raketten in Oekraïne en is van mening dat de EU moet trachten een internationale wapenwedloop met betrekking tot hypersonische raketten te helpen voorkomen; |
|
26. |
herinnert eraan dat er als onderdeel van het veiligheidsbeleid beleidsregels voor wapenuitvoer moeten worden vastgelegd en dat er op EU-niveau dringend een effectief beleid voor wapenuitvoer moet worden vastgesteld dat garandeert dat de EU-lidstaten zich volledig houden aan de acht juridisch bindende criteria voor wapenuitvoer en dat hun nationale uitvoer de regionale spanningen niet aanwakkert of de veiligheid van andere lidstaten, bondgenoten, partners of de Unie in haar geheel niet ondermijnt, maar tegelijkertijd de bondgenoten en partnerlanden ten volle steunt in hun legitieme behoeften op het gebied van veiligheid en defensie, met name als hun territoriale integriteit wordt geschonden en zij hun in het VN-Handvest verankerde recht op zelfverdediging uitoefenen; |
|
27. |
spreekt nogmaals zijn volledige steun uit voor de inzet van de EU en haar lidstaten voor het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV); benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat de EU een sterke en constructieve rol speelt bij het ontwikkelen en versterken van mondiale, op regels gebaseerde non-proliferatie-inspanningen; uit zijn grote bezorgdheid over het feit dat er tijdens de tiende NPV-toetsingsconferentie geen resultaat werd geboekt wegens de onwil van Rusland om zich achter de consensus te scharen; |
|
28. |
merkt op dat de lidstaten de hervorming van het besluitvormingsproces kunnen evalueren met het oog op de benutting van het grote onbenutte potentieel van de Verdragen, met name door artikel 31 VEU in werking te stellen en de besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen te verruimen tot gebieden die verband houden met het GVDB en volledig gebruik te maken van de overbruggingsclausules en het toepassingsgebied van artikelen die de solidariteit en wederzijdse bijstand van de EU in geval van crises versterken en de soevereiniteit van de EU veiligstellen; stelt voor dat wijzigingen van de Verdragen in het geval van het GVDB in overweging moeten worden genomen, besproken en vastgesteld in het kader van een verdrag dat voortbouwt op de Conferentie over de toekomst van Europa en gericht is op 1) een overstap van unanimiteit naar besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor besluiten van de Raad met militaire implicaties, met uitzondering van de clausule inzake wederzijdse verdediging in artikel 42, lid 7, die verband houdt met defensieaangelegenheden voor situaties waarop de overbruggingsclausules niet van toepassing zijn, en alleen in het geval van de verzending van militair materieel of GVDB-missies zonder uitvoerend mandaat, 2) de invoering van bepalingen in de artikelen 42 en 46 VEU die gemeenschappelijke aanbestedingen mogelijk maken voor defensie-uitrusting en andere veiligheidsgerelateerde uitgaven uit de begroting van de Unie, alsook de oprichting van gemeenschappelijke, permanent gestationeerde multinationale militaire eenheden, met inbegrip van commandostructuren, en 3) de herziening van artikel 346 VWEU om de mogelijkheden voor de EU-lidstaten om af te wijken van de richtlijn aanbestedingen te beperken en vast te leggen dat de motivering voor dergelijke afwijkingen moet worden beoordeeld door de Commissie en moet worden meegedeeld aan het Parlement; |
|
29. |
verzoekt de VV/HV en de lidstaten het volledige potentieel van de bepalingen van het Verdrag met betrekking tot het GVDB te benutten en serieus aandacht te besteden aan de uitvoeringsregelingen van artikel 44 VEU inzake het toevertrouwen van de uitvoering van een GVDB-taak aan een groep lidstaten om het GVDB ter plaatse flexibeler en efficiënter te maken, met behoud van een sterke collectieve Europese dimensie; benadrukt dat het belangrijk is oefeningen te blijven uitvoeren; benadrukt dat het belangrijk is dat artikel 42, lid 7, VEU inzake wederzijdse bijstand op korte termijn operationeel wordt gemaakt en dat de samenhang tussen dit artikel en artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag wordt verduidelijkt, aangezien niet alle EU-lidstaten leden van de NAVO zijn; benadrukt dat de voorwaarden voor de activering van artikel 42, lid 7, alsmede de wijze waarop de bijstand moet worden verleend nooit duidelijk zijn gedefinieerd; onderstreept dat krachtens een Verdragswijziging terroristische aanslagen, hybride aanvallen, desinformatiecampagnes en economische dwang door derde landen kunnen worden gedefinieerd als elementen die aanleiding kunnen geven tot de toepassing van artikel 42, lid 7, VEU; |
Versterking van het vermogen door de uitgaven te verhogen en gemeenschappelijke en slimmere uitgaven te doen
|
30. |
is ingenomen met de ambitie van de EU om haar militaire en civiele capaciteit te versterken; benadrukt dat er ten volle en beter gebruik moet worden gemaakt van EU-initiatieven en -begrotingen, met name de beoogde verordeningen inzake Edirpa en EDIP, EDF, PESCO, CARD en militaire mobiliteit, alsook het pact inzake het civiele GVDB, om kritieke capaciteitstekorten te dichten en te zorgen voor een snelle inzetbaarheid van strijdkrachten, om uitgeputte voorraden aan te vullen, versnippering in de defensiesector en bij aanbestedingen te verminderen, volledige interoperabiliteit van onze strijdkrachten tot stand te brengen, de toeleveringsketens van de EDTIB te versterken door met staten verbonden ondernemingen uit niet-partnerstaten uit te sluiten die een risico kunnen vormen voor de veerkracht, het innovatieve karakter en het concurrentievermogen van de EDTIB door potentiële uitvoercontroles of diefstal van intellectuele eigendom via spionage; dringt aan op een maximale samenhang tussen deze initiatieven om overlappingen te voorkomen en efficiënte overheidsinvesteringen te waarborgen, met name tussen PESCO-projecten en EDF-projecten, waarvan de verwevenheid moeten worden verduidelijkt; is ingenomen met het actieplan voor synergieën tussen de civiele, defensie- en ruimtevaartindustrieën en vraagt de uitvoering ervan te stimuleren; moedigt de technologieoverdracht van de defensiesector naar de civiele sector aan; verzoekt de lidstaten om bij het versterken van de militaire vermogens van de EU de nodige aandacht te besteden aan de behoeften van het militair personeel en aan gespecialiseerde opleidingen om het personeel te leren hoe het moet omgaan met opkomende problemen (zoals de klimaatverandering); onderstreept dat vooruitgang op dit belangrijke gebied ook de Europese pijler binnen de NAVO zou versterken; is van mening dat de waardevolle bijdrage van de strijdkrachten tijdens de COVID-19-pandemie heeft aangetoond hoe belangrijk het gebruik van de militaire middelen en capaciteit van de lidstaten is bij de ondersteuning van het Uniemechanisme voor civiele bescherming; |
|
31. |
is ingenomen met de aankondigingen van de lidstaten met betrekking tot investeringsplannen voor defensie die gericht zijn op militaire aanbestedingen en de verbetering van hun strijdkrachten, waarbij wordt voortgebouwd op het EDF-model en zoals naar voren komt in de gezamenlijke mededeling over lacunes op het gebied van defensie-investeringen; meent dat het cruciaal is de vastgestelde lacunes in de defensie-investeringen te verhelpen, bijvoorbeeld door voorraden aan te vullen, door met name systemen die uit het Sovjettijdperk stammen te vervangen, lucht- en raketverdedigingssystemen te versterken, met inbegrip van een debat over de haalbaarheid van een antiraketruimteschild dat heel Europa bestrijkt, en pleit voor koppeling met het initiatief van de NAVO inzake een Europees ruimteschild, de operationalisering van “Eurodrone”, de verruiming van de bestaande capaciteit van belangrijke gevechtstanks en gepantserde voertuigen, de versterking van de marines en van de capaciteit van Europa om schepen te bouwen, een nauwere maritieme samenwerking ter bestrijding van hybride dreigingen voor offshorekabels en -pijplijnen die van cruciaal belang zijn voor de energiezekerheid en connectiviteit van Europa, de verbetering van de op satellieten gebaseerde beveiligde connectiviteit, investeringen in industriële partnerschappen die prioriteit geven aan de samenwerking met kmo’s en meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O), waarmee tegelijkertijd wordt bijgedragen aan een sterker Europees ecosysteem voor cyberdefensie en de uitbreiding van het militaire mobiliteitsprogramma van de EU; |
|
32. |
onderstreept de noodzaak om de initiatieven voor capaciteitsontwikkeling aan te vullen met gezamenlijke aanbestedingsmechanismen; benadrukt dat de gezamenlijke aankoop van in Europa ontwikkelde en vervaardigde defensieproducten een essentieel instrument is voor efficiënte overheidsuitgaven en dringt er daarom bij de lidstaten op aan de Edirpa te benutten om gezamenlijk defensieproducten aan te kopen en concurrentie te vermijden, kostenbesparingen te vergemakkelijken, de EDTIB te versterken en de interoperabiliteit te bevorderen; |
|
33. |
dringt er bij de lidstaten op aan een aanzienlijke verhoging toe te zeggen van de financiering voor de geplande gezamenlijke EU-aanbestedingsmechanismen, zoals de Edirpa en het EDIP, door te voorzien in adequate financiering en door snelle, grondige maatregelen te nemen op dit cruciale gebied en tegelijk de interoperabiliteit met de NAVO te waarborgen; is van mening dat de regels die van toepassing zijn op de Edirpa vergelijkbaar moeten zijn met de regels die zijn vastgesteld voor het Europees Defensiefonds; herinnert eraan dat de financiële steun die wordt verstrekt uit hoofde van de Edirpa en het toekomstige EDIP in de eerste plaats de Europese industrie ten goede moet komen; verzoekt de lidstaten die zo spoedig mogelijk na afronding van de onderhandelingen tussen het Parlement, de Raad en de Commissie goed te keuren; verzoekt de Raad hiervoor de nodige financiële steun uit te trekken; is van mening dat de regels die van toepassing zijn op de Edirpa vergelijkbaar moeten zijn met de regels voor het Europees Defensiefonds, die hun nut al hebben bewezen, met name met betrekking tot de betrokkenheid van derde landen; verzoekt de lidstaten te werken aan de aankoop en ontwikkeling van defensievermogens die binnen de EU zijn ontworpen en geproduceerd; is van mening dat de btw-vrijstelling alleen niet zal volstaan om het toekomstige EDIP een doorslaggevende rol te geven bij de ondersteuning van de EDTIB; verzoekt de Europese Commissie verschillende mechanismen voor financiële stimulansen in overweging te nemen om de EDTIB te ondersteunen; dringt er bij de VV/HV en de lidstaten op aan een andere financiële faciliteit buiten de begroting op te zetten om delen van de nationale defensiebegrotingen te bundelen en met spoed de gehele levenscyclus van militaire vermogens op EU-niveau aan te pakken om ervoor te zorgen dat deze doeltreffend en efficiënt worden uitgevoerd, uiteenlopend van samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en gezamenlijke aanbesteding tot gezamenlijk onderhoud, gezamenlijke opleiding en gezamenlijke voorzieningszekerheid; |
|
34. |
onderstreept de dringende noodzaak om een echte Europese markt voor defensiematerieel tot stand te brengen; onderstreept de noodzaak van meer financiële steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsinspanningen en productie van de EU op het gebied van hoogtechnologische defensiesystemen die anders te duur zouden zijn voor de afzonderlijke lidstaten, om ervoor te zorgen dat de EDTIB concurrerend blijft, in staat is te voldoen aan de werkelijke behoeften, eisen en toenemende ambities van de strijdkrachten, zich aanpast aan opkomende dreigingen en de afhankelijkheid van buitenlandse partijen vermindert; wijst erop dat het EDF naast vermogensontwikkeling ook moet bijdragen tot een consolidatie van de EDTIB; pleit voor de evaluatie van het EDF vóór de tussentijdse herziening van het MFK om zo nodig de begroting ervan te verhogen; moedigt het opzetten van verdere initiatieven aan om de betrokkenheid van kleine en middelgrote ondernemingen en innovatie in de defensie- en militaire industrie te vergroten; dringt aan op de verdere ontwikkeling van nieuwe technologieën zoals AI en kwantumcomputing op basis van sterke banden tussen militaire en civiele innovatie; benadrukt dat het belangrijk is de afhankelijkheid van kritieke technologieën en waardeketens te verminderen om de EU in staat te stellen te evolueren naar betere operationele vermogens; |
|
35. |
wijst op de positieve effecten van de investeringen in de defensie-industrie op economisch en technologisch gebied; pleit voor meer en slimmere defensie-investeringen om industriële samenwerking, kostenbesparingen en een betere interoperabiliteit te stimuleren; bevestigt nogmaals dat optreden binnen het EU-kader een manier is om versnippering tegen te gaan en dubbel werk te voorkomen; pleit ervoor synergieën met andere financiële instrumenten van de EU in te zetten en de toegang van de defensie-industrie tot particuliere financiering te vergemakkelijken; herinnert eraan dat het EDF en de PESCO van cruciaal belang zijn voor de ontwikkeling van een echte Europese defensie-unie doordat zij de defensiesamenwerking tussen de lidstaten versterken; vraagt ervoor te zorgen dat de andere EU-beleidsmaatregelen in overeenstemming zijn met de inspanningen van de Unie om de defensie-industrie te versterken; |
|
36. |
pleit voor een snelle herziening van het MFK, zodat de EU-instrumenten op het gebied van defensie de nodige financiële middelen krijgen; dringt in dit verband aan op versterking van het EDF; moedigt de EU aan te beoordelen wanneer een herziening van het MFK passend zou zijn; benadrukt dat de EU-lidstaten die lid zijn van de NAVO alle extra middelen die worden toegewezen om te voldoen aan de NAVO-doelstelling om 2 % van het bbp aan defensie te besteden, op gecoördineerde en coöperatieve wijze moeten gebruiken; dringt aan op een betere toegang van de industrie tot particuliere financiering om ervoor te zorgen dat de Europese defensie-industrie voldoende toegang heeft tot openbare en particuliere financiering en investeringen op duurzame basis; verzoekt de Commissie te overwegen parameters te ontwikkelen voor een financieel product ter ondersteuning van investeringen in Europese veiligheid, met inbegrip van acties van de defensie-industrie; dringt aan op het stimuleren van investeringen in kritieke sectoren, zoals cybersectoren; |
Versterking van GVDB-missies en operaties
|
37. |
ondersteunt de herziening en versterking van alle civiele GVDB-missies en militaire operaties om deze beter af te stemmen op de werkelijke behoeften van de betrokken landen; steunt de verbetering van de opbouw van de troepenmacht en de capaciteitsopbouw voor alle GVDB-missies en -operaties, met name die welke de gevolgen ondervinden van het verslechterende dreigingslandschap, door ze te voorzien van robuustere en flexibelere mandaten, alsook van de nodige middelen, personeelsleden, financiering, opleiding, strategische communicatiemiddelen en uitrusting om te voldoen aan de vereisten van gerichtere missiedoelstellingen; erkent dat er doeltreffende opleidings- en operationele capaciteiten nodig zijn om gelijke tred te houden met de veranderende dreigingsomgeving; benadrukt dat de veerkracht en doeltreffendheid van deze missies en -operaties moeten worden versterkt door ze in staat te stellen hybride veiligheidsuitdagingen beter aan te pakken, bijvoorbeeld door een betere afstemming met andere EU-actoren en instanties op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, evenals gelijkgestemde partners buiten de EU, door de strategische communicatie over de voordelen van hun aanwezigheid te verbeteren en verdere investeringen in cyberdefensievermogens te stimuleren; |
|
38. |
vindt het belangrijk dat GVDB-missies en -operaties stoelen op een duidelijk inzicht in de soorten crises en conflicten waarop de EU met civiele en militaire instrumenten wil reageren, met name wanneer anderen niet bereid of in staat zijn in te grijpen of in vijandige of niet-permissieve omgevingen; herinnert eraan dat alle verbintenissen van de EU geloofwaardig moeten zijn in de ogen van lokale en regionale overheden, met name omdat andere, vaak kwaadwilliger partijen meer dan bereid zijn om eventuele lacunes op te vullen; herinnert eraan dat missies bijzondere aandacht moeten besteden aan conflictdynamiek, robuuste risicobeoordelings- en beperkingsprocessen, en meer effectgerichte monitoring en evaluatie van GVDB-interventies moeten omvatten, evenals meer raadplegings- en feedbackmechanismen; benadrukt dat er in het bijzonder behoefte is aan horizonbepalingen voor militaire operaties om een duurzame exit mogelijk te maken; merkt op dat van de acht huidige militaire operaties er slechts drie een uitvoerend mandaat hebben; herinnert aan de algemene inzet van de EU in de Sahel en de Hoorn van Afrika via zes civiele missies en zes militaire operaties; |
|
39. |
roept op tot de vaststelling van een nieuw pact inzake het civiele GVDB medio 2023, dat zal voorzien in doelstellingen over de soort, het aantal en de omvang van civiele missies en pleit ervoor dat er in 2024 een proces wordt opgezet om civiele vermogens te ontwikkelen, zoals uiteengezet in het strategisch kompas; herinnert eraan dat het cruciaal is dat het pact inzake het civiele GVDB 2.0 in de eerste helft van 2023 wordt goedgekeurd teneinde continuïteit te waarborgen in het ontwikkelingsproces van civiele vermogens; verzoekt de EDEO de deelnameovereenkomsten met derde landen te herzien om hun deelname aan GVDB-missies te versterken; |
|
40. |
benadrukt dat het militair plannings- en uitvoeringsvermogen (MPCC) dringend moet worden opgericht aangezien die commando- en controlestructuur voor militaire operaties van de EU de voorkeur geniet, met name wat betreft het gebruik van de toekomstige snelle-inzetcapaciteit; vraagt dat het volledig operationeel vermogen ervan onmiddellijk wordt gerealiseerd overeenkomstig de conclusies van de Raad van 19 november 2018, waarin 2020 als uiterste termijn werd vastgesteld; dringt er tevens op aan dat het personeelsbestand van het MPCC aanzienlijk wordt uitgebreid tot 250 personeelsleden; is van mening dat een van de vier bestaande nationale operationele hoofdkwartieren moet worden opgezet als uitwijkmogelijkheid; herhaalt zijn oproep om de veilige uitwisseling van gerubriceerde informatie mogelijk te maken, ook met lidstaten en GVDB-missies of -operaties; benadrukt dat het MPCC alle militaire missies moet plannen en uitvoeren met een duidelijke commandostructuur en dat het moet worden voorzien van de benodigde personeelsleden, middelen en infrastructuur; wijst erop dat door de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne vooruitgang op dat gebied urgenter wordt; |
|
41. |
is bezorgd over de toenemende manipulatie van informatie, verspreiding van desinformatie en hybride bedreigingen en aanvallen die met name van Rusland en China afkomstig zijn, maar daarnaast ook van andere actoren, en die verschillende conflictgebieden en GVDB-missies en -operaties rechtstreeks treffen; benadrukt dat de EU de samenwerking met gelijkgestemde partnerlanden moet intensiveren en samen met hen steun, opleiding en capaciteitsopbouw moet bieden om vijandige buitenlandse manipulatie van informatie en inmenging tegen te gaan; verzoekt de EDEO concrete stappen te ondernemen ter ondersteuning van GVDB-missies en -operaties om desinformatie en propaganda te bestrijden en tegen te gaan, alsook de vermogens van de StratCom-divisie, met inbegrip van haar taskforces, te versterken; |
|
42. |
maakt zich zorgen over het hardnekkige, structurele probleem om ervoor te zorgen dat GVDB-missies en -operaties volledig bemand zijn; dringt er bij de lidstaten op aan gevolg te geven aan hun besluiten om missies en operaties te starten door het nodige personeel ter beschikking te stellen; herinnert aan het strategisch kompas waarin wordt benadrukt dat GVDB-missies en -operaties meer beter opgeleid personeel nodig hebben; verzoekt alle lidstaten met klem hun beloften na te komen en hun daadwerkelijke inzet af te stemmen op hun ambities; dringt er bij de Europese Unie op aan om het personeel van de missies en operaties van passende uitrusting en een passende opleiding te voorzien; verzoekt de lidstaten met klem rekening te houden met de sociale en arbeidsrechten van militair personeel wanneer zij samen in een EU-kader worden opgeleid en ingezet; |
|
43. |
dringt erop aan dat, gezien het belang ervan voor de veiligheids- en defensiearchitectuur van de EU, het voorstel van de VV/HV voor de in het strategisch kompas verankerde snel inzetbare capaciteit (“RDC”) zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2025 ten uitvoer wordt gelegd, zodat tijdens crises snel en doortastend kan worden gereageerd en de burgers, belangen en waarden van de EU overal ter wereld kunnen worden gediend en beschermd; verzoekt de lidstaten zich ertoe te verbinden de kritieke tekortkomingen in de strategische hulpmiddelen tegen 2025 aanzienlijk te verminderen, met name die welke verband houden met de RDC; |
|
44. |
onderstreept dat gendergelijkheid en vrouwenrechten een kernonderdeel vormen van veiligheids- en defensiemaatregelen; veroordeelt oorlogsmisdaden die tegen burgers worden gepleegd, waaronder het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen; |
|
45. |
verzoekt de VV/HV en de lidstaten vaart te zetten achter de uitvoering van de gendergerelateerde toezeggingen van het strategisch kompas om doeltreffende gendermainstreaming te waarborgen; benadrukt het belang van cyberbeveiligingsmaatregelen om handel in vrouwen uit conflictgebieden, te monitoren en te voorkomen; moedigt de lidstaten aan de loopbaanbelemmeringen voor vrouwen binnen hun defensiemacht weg te nemen; |
|
46. |
benadrukt dat de deelname van vrouwen aan GVDB-missies en -operaties bijdraagt tot hun doeltreffendheid en een drijvende kracht is achter de geloofwaardigheid van de EU als voorstander van gelijke rechten voor mannen en vrouwen wereldwijd, en herinnert aan het genderactieplan III (2020-2024) van de EU, dat de systematische integratie van een genderperspectief in alle beleidsmaatregelen en externe acties van de EU, met inbegrip van het GVDB, vereist; dringt er bij de EDEO op aan een toename van het aantal vrouwen in militaire GVDB-operaties in het bijzonder en een beter genderevenwicht in het personeel en het leiderschap van GVDB-missies en -operaties te bevorderen; is van mening dat nultolerantie ten aanzien van seksuele en gendergerelateerde intimidatie en seksuele uitbuiting in alle GVDB-missies en operaties van enorm groot belang is; benadrukt het belangrijke werk van genderadviseurs in GVDB-missies en -operaties en de noodzaak om deze te financieren; dringt aan op samenwerking tussen GVDB-missies en -operaties en het Europees Instituut voor gendergelijkheid; verzoekt de EDEO om over de uitvoering van het strategisch kompas regelmatig en in detail verslag uit te brengen aan de Subcommissie veiligheid en defensie; |
|
47. |
erkent de belangrijke rol van jongeren en jongerenorganisaties bij de handhaving en bevordering van vrede en veiligheid; verzoekt de EDEO te ijveren voor een systematische integratie van jongeren in zijn agenda voor jongeren, vrede en veiligheid (“YPS”), en een alomvattend strategisch kader voor de uitvoering van de YPS-agenda na te streven en vast te stellen; verzoekt de EDEO jongeren als partners te betrekken bij het ontwerpen en uitvoeren van inspanningen op het gebied van ontwapening, demobilisatie en re-integratie (DDR); |
|
48. |
is ingenomen met de start van de niet-uitvoerende GVDB-missie voor militaire bijstand ter ondersteuning van Oekraïne (EUMAM Ukraine); verwacht dat dit de mogelijkheid biedt de Oekraïense strijdkrachten op flexibele wijze op te leiden door middel van strategisch advies, niet-uitvoerende steun, capaciteitsopbouw en algemene militaire steun om de Russische agressie te bestrijden en te helpen bij de bevrijding van de bezette gebieden van Oekraïne; is van mening dat EUMAM doeltreffend zal zijn, mits het MPCC wordt versterkt, en in staat zal zijn het strategische commando van en de controle over de missie uit te oefenen; verzoekt de EDEO deze missie open te stellen voor deelname van derde landen; roept de lidstaten op de nodige ondersteuning te bieden voor de tenuitvoerlegging ervan; wijst erop dat het belangrijk is het Oekraïense volk te laten weten dat de EU aan zijn zijde zal blijven staan zolang de Russische agressie voortduurt; |
|
49. |
prijst en benadrukt het werk van de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine); neemt kennis van zijn nieuwe taken, waaronder het verlenen van steun aan rechtshandhavingsinstanties om de stroom vluchtelingen uit Oekraïne naar naburige lidstaten en de binnenkomst van humanitaire hulp in Oekraïne te faciliteren, en advies aan, opleiding en ondersteuning van rechtstatelijke instellingen om het onderzoek naar en de vervolging van internationale misdrijven te vergemakkelijken; dringt aan op de herziening en versterking van het mandaat van de EU-missie voor bijstandverlening inzake grensbeheer (EUBAM) aan de Republiek Moldavië en Oekraïne om zich aan de nieuwe geopolitieke realiteit aan te passen; pleit ervoor het personeel, de reactiecapaciteit, de middelen en de strategische communicatie van de GVDB-missies en operaties in Bosnië en Herzegovina, Oekraïne en Georgië te versterken, en de diplomatieke aanwezigheid van de EU in de landen van het Oostelijk Partnerschap en op de Westelijke Balkan op te voeren; |
|
50. |
is verheugd over de samenwerking tussen de EU en de NAVO op de Westelijke Balkan, onder meer via de missies van EUFOR Althea en de Internationale vredesmacht Kosovo; herinnert eraan dat de lering die uit beide operaties is getrokken, een aanzienlijke meerwaarde vormt voor alle huidige en toekomstige militaire en civiele GVDB-missies en -operaties; dringt aan op de versterking van EUFOR Althea in Bosnië en Herzegovina, in nauwe samenwerking met de NAVO en andere bondgenoten, teneinde de noodzakelijke stabiliteit voor het land en de gehele regio te waarborgen; is ingenomen met de ondubbelzinnige steun van de EU voor de verlenging van het mandaat van EUFOR Althea; benadrukt dat de samenwerking op militair en veiligheidsgebied met Bosnië en Herzegovina bilateraal moet worden versterkt parallel met het EUFOR-kader; |
|
51. |
benadrukt dat het noodzakelijk is nauw met de Afrikaanse en internationale partners te blijven samenwerken om collectief bij te dragen aan stabilisatie en ontwikkeling, met name met de Afrikaanse Unie, de Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit, de VN, de internationale financiële instellingen en andere belangrijke bilaterale en regionale actoren; legt de nadruk op de brede inzet van de EU in de Sahel en de Hoorn van Afrika via acht missies, zowel van civiele (EUCAP Mali, EUCAP Niger, EUCAP Somalia) als van militaire aard (EUTM Mali, EUTM Somalia, EUNAVFOR Atalanta, EUNAVFORMED IRINI, EUMPM Niger); |
|
52. |
spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de ontwikkelingen in de Sahelregio en de recente staatsgrepen aldaar; benadrukt het strategische belang van die regio voor de EU; laakt de steeds prominenter wordende aanwezigheid van de door het Kremlin gesteunde Wagner-groep in de regio en in andere delen van het Afrikaanse continent; is er stellig van overtuigd dat de betrokkenheid van de Wagner-groep in West-Afrika indruist tegen de doelstelling om vrede, veiligheid en stabiliteit tot stand te brengen in de Sahel; beaamt dat de verschillende internationale missies in de Sahel hun hoofddoel van duurzame vrede in de Sahelregio niet hebben verwezenlijkt en dat derhalve een bezinningsproces over de mandaten en de rol van internationale missies en het internationale beleid noodzakelijk is; spreekt eveneens zijn bezorgdheid uit over de steeds groter wordende aanwezigheid en activiteit van islamistische terroristische groeperingen, en met name Al Qaida, Da’esh en Al Shabaab, in het Midden-Oosten en Afrika; dringt aan op meer geïntegreerde actie- en beleidscoherentie tussen verschillende interventies van de EU en de partners in de Sahel; betreurt de verslechterende veiligheidssituatie in Mali en is ingenomen met het besluit om operationele training en levering van militair materieel aan het land op te schorten; verzoekt de EU en haar lidstaten doeltreffende bijstand te verlenen die is afgestemd op de behoeften van de betrokken landen; |
|
53. |
is van mening dat bij alle internationale beveiligingssteun in de regio prioriteit moet worden gegeven aan het beter beschermen van burgers, het tot bedaren brengen van de conflictdynamiek en het bevorderen van goed bestuur van de veiligheidssector; benadrukt de noodzaak van meer politieke betrokkenheid bij de betrokken regeringen om voor meer transparantie te zorgen, corruptie te bestrijden, inclusiviteit te bevorderen en samen te werken met burgers om de explosie van gewapende en etnische conflicten tegen te gaan; |
|
54. |
is ingenomen met de verlenging van de GVDB-missie EUCAP Sahel met twee jaar en benadrukt het belang van coördinatie met EUBAM Libië voor de door de EU geleide ontwikkeling van de grenscapaciteit van de Sahellanden; dringt aan op gezamenlijke inspanningen van de EU en de VN om de destabilisatie en het geweld in Mali aan te pakken en samen te werken met lokale strijdkrachten om stabiliteit en veiligheid te bevorderen; neemt kennis van de verlenging en heroriëntatie van de EUAM en EUTM in de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR) en blijft zeer bezorgd over de aanhoudende verslechtering van de politieke en veiligheidssituatie aldaar; is ingenomen met de reeds door EUTM Mozambique geboekte vooruitgang en verzoekt de EDEO te overwegen dodelijke wapens in het kader van de Europese Vredesfaciliteit (EPF) te leveren aan de Mozambikaanse strijdkrachten en de levering van uitrusting te versnellen; dringt aan op een breed, openbaar debat over de betrokkenheid van de EU in Mozambique en een publieke discussie over hoe een zinvolle geïntegreerde aanpak van de diepere oorzaken van de onrust in Cabo Delgado eruit kan zien; herinnert aan berichten over systematische en gewelddadige aanvallen door veiligheidstroepen op grote delen van de lokale bevolking, gedwongen verplaatsingen door veiligheidstroepen, grote ongelijkheid, regionale verwaarlozing door de centrale overheid, conflicten over natuurlijke hulpbronnen, hoge niveaus van corruptie en de schendingen van verschillende rechten; steunt de hervorming van de Mozambikaanse strijdkrachten en dringt aan op een geïntegreerde aanpak van de crisis in Cabo Delgado; is ingenomen met de EPF-steunmaatregel voor de Nigerese strijdkrachten en onderstreept de noodzaak om in het kader van het GVDB militaire steun te verlenen aan Niger; verzoekt de Raad de gecoördineerde maritieme operaties in de Golf van Guinee te intensiveren; dringt aan op verlenging van het mandaat van EUNAVFOR Atalanta, dat eind 2022 afloopt, teneinde piraterij verder te bestrijden; |
|
55. |
betreurt de toenemende ontoereikendheid van de EUTM-missies die bedoeld waren om de veiligheidsuitdagingen van de Sahel en de Centraal-Afrikaanse landen (Mali en de CAR) het hoofd te bieden; dringt aan op een grondige herziening van de doelstellingen en leidende beginselen van de EUTM’s; is van mening dat de EUTM-mandaten met name moeten worden uitgebreid met begeleidende maatregelen, om EU-adviseurs ter plaatse in staat te stellen zo nauwkeurig mogelijk na te gaan in hoeverre de opleidingsprogramma’s naar behoren zijn uitgevoerd en in overeenstemming zijn met de operationele behoeften van de lokale strijdkrachten; benadrukt de meerwaarde van de adviesmissies bij de missiebevelsstructuren en moedigt dan ook de deelname van lidstaten aan de EUTM-missies aan, met name in een adviserende rol waar de inzet van officieren het mogelijk maakt de uitvoering van operaties aanzienlijk te ondersteunen en multilaterale militaire bijstand te verlenen; |
|
56. |
is ingenomen met het besluit van de Raad tot instelling van een militaire partnerschapsmissie ter ondersteuning van Niger (EUMPM Niger), die tot doel heeft de Nigerese strijdkrachten beter in staat te stellen de bedreigingen voor het land in te perken, de bevolking van het land te beschermen en te zorgen voor een veilige en zekere omgeving, in overeenstemming met het mensenrechtenrecht en het internationaal humanitair recht; |
|
57. |
wijst in de context van de maritieme component van IRINI met nadruk op de internationale verplichtingen inzake het opsporen en redden van mensen in nood op zee; roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van IRINI het maritiem recht volledig wordt nageleefd, met name de verplichtingen met betrekking tot opsporing en redding; waarbij het opnieuw zijn ernstige bezorgdheid uit over het lot van migranten, asielzoekers en vluchtelingen in Libië, die zich in een dramatische situatie bevinden die almaar verslechtert; roept de Libische autoriteiten en milities op de detentiefaciliteiten voor migranten te sluiten; betreurt het feit dat er wordt overwogen schepen terug te halen uit elk gebied waar zich een aanzienlijk aantal migranten bevindt; eist opheldering over het beoogde besluitvormingsproces voor en de modaliteiten van elk toekomstig besluit over het zogenaamde “pull factor”-effect, waarvoor tot dusver geen wetenschappelijk bewijs bestaat; |
|
58. |
herhaalt zijn oproep aan de EU om haar positie en reputatie in de Indo-Pacifische regio als geloofwaardige, betrouwbare en autonome mondiale speler voor vrede ten volle te benutten, te midden van de groeiende geopolitieke wedijver tussen mondiale en regionale mogendheden in de regio; herinnert eraan dat de meerwaarde van de betrokkenheid van de EU bij de Indo-Pacifische regio ligt in haar ruime civiele en militaire steunmaatregelen, waaronder goed ontwikkelde niet-militaire steun; |
|
59. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de snelle militaire opbouw van China in de Zuid-Chinese Zee en over de aanhoudende militaire druk, aanvalsoefeningen, schendingen van het luchtruim en andere militaire acties in de grijze zone, waaronder cyber- en desinformatiecampagnes tegen Taiwan; dringt er bij China op aan al deze acties, die een bedreiging vormen voor de stabiliteit van de hele regio en in het algemeen rechtstreekse gevolgen hebben voor de Europese veiligheid en welvaart, stop te zetten; herhaalt zijn steun voor samenwerking tussen de EU en Taiwan; |
|
60. |
is zeer ingenomen met de krachtige verwijzingen naar EU samenwerking, zowel in de recente actualisering van de nationale veiligheidsstrategie van Japan als in de Indo-Pacifische strategie van Zuid-Korea; wijst nogmaals op het sterke partnerschap met zowel Japan als Zuid-Korea en verzoekt de EU haar samenwerking op militair en defensiegebied met deze beide belangrijke partners verder te verdiepen; |
|
61. |
veroordeelt ten stelligste de talrijke rakettests die Noord-Korea in 2022 heeft uitgevoerd en onderstreept dat de internationale gemeenschap meer inspanningen moet doen om Noord-Korea in toom te houden en te voorkomen dat het in 2023 een verdere kernproef uitvoert, hetgeen een ernstige escalatie zou zijn en een bedreiging voor de regionale en mondiale veiligheid; wijst op de bijzondere verantwoordelijkheid van China en Rusland ten aanzien van Noord-Korea en roept hen op hun invloed aan te wenden om verdere escalatie te voorkomen; |
|
62. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de wapenleveringen van Noord-Korea aan de Wagner-groep en wijst erop dat dit eens te meer aantoont dat de EU en haar lidstaten niet alleen meer aandacht moeten besteden aan het Koreaanse schiereiland, maar ook aan de Indo-Pacifische regio als geheel; |
|
63. |
veroordeelt Iran met klem omdat het drones en raketten levert aan Rusland voor gebruik in zijn illegale oorlog tegen Oekraïne, en herinnert eraan dat dit in strijd is met Resolutie 2231(2015) van de VN-Veiligheidsraad; is ingenomen met het besluit van de Raad van 12 december 2022 om bijkomende sancties tegen Iran vast te stellen, zowel wegens de voortdurende schendingen van de mensenrechten van zijn eigen bevolking als wegens de actieve steun van Iran aan Rusland, die wordt ingezet tegen het Oekraïense volk; |
|
64. |
verzoekt de Raad en de EDEO om in hun GVDB-missies en -operaties een component inzake de bescherming van cultureel erfgoed op te nemen teneinde lokale partners bijstand en scholing te bieden bij het aanpakken van veiligheidsproblemen in verband met het behoud en de bescherming van cultureel erfgoed; verzoekt de EU iets te doen aan de aanhoudende en toenemende bedreigingen voor de bescherming en het behoud van cultureel erfgoed en aan de smokkel van cultuurgoederen, met name in conflictgebieden; merkt op dat het ontnemen van hun cultureel erfgoed en historische wortels samenlevingen kwetsbaarder maakt voor radicalisering; verzoekt de EU een brede strategie te ontwikkelen om dergelijke bedreigingen tegen te gaan; herinnert eraan dat EUAM Iraq de enige GVDB-missie of -operatie is met een component inzake de bescherming van cultureel erfgoed; verwacht dat EUAM Iraq haar opdracht in alle opzichten volledig uitvoert, ook met betrekking tot de bescherming van cultureel erfgoed en de strijd tegen de illegale handel in artefacten; dringt erop aan dat dergelijke bepalingen in alle mandaten van GVDB-missies of -operaties worden opgenomen; |
Systematisering van veiligheids- en defensiepartnerschappen
|
65. |
pleit ervoor, indien strategisch relevant, veiligheids- en defensiepartnerschappen met gelijkgestemde partners wereldwijd te versterken om het ambitieniveau van de EU als veiligheidsverstrekker te bereiken; meent dat het van essentieel belang is om veiligheids- en defensiekwesties systematischer in de politieke dialogen van de EU met gelijkgestemde partners op te nemen; is ingenomen met de plannen om het eerste EU-partnerschapsforum voor veiligheid en defensie te organiseren; dringt aan op een meer assertief, eendrachtig en consequent standpunt ten opzichte van niet-democratische staten die de Europese veiligheid en de internationale orde bedreigen; |
|
66. |
vestigt de aandacht op de fundamentele gedeelde democratische waarden die in de EU en in de NAVO centraal staan; pleit ervoor de banden tussen de EU en de NAVO aan te halen op basis van de beginselen inclusiviteit, wederkerigheid, wederzijdse openheid en transparantie, overeenkomstig de besluitvormingsautonomie en de procedures van onze respectieve organisaties en onverminderd het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van al onze leden; is ingenomen met de derde gezamenlijke verklaring EU-NAVO en onderstreept het belang van verdere stappen om dit partnerschap ook te verdiepen door middel van een derde gezamenlijke verklaring over de samenwerking tussen de EU en de NAVO, voortbouwend op de inhoud van het strategisch kompas van de EU en het nieuwe strategische concept van de NAVO, en op concrete stappen om de samenwerking verder te versterken, met name op het gebied van militaire mobiliteit, infrastructuur voor tweeërlei gebruik en veerkracht, en meer gezamenlijke oefeningen; onderstreept dat het strategisch partnerschap met de NAVO sterk moet worden opgewaardeerd om het te baseren op de versterking van de politieke eenheid en solidariteit en een versterkte politieke dialoog over alle aspecten van gemeenschappelijke uitdagingen en strategisch relevante kwesties, met inbegrip van uitdagingen op het gebied van klimaatverandering en snelle digitalisering; pleit voor een gecoördineerde en operationele respons in het kader van conflictpreventie- en crisisbeheersingsmechanismen om nieuwe gemeenschappelijke dreigingen in geografische zones en gebieden van gemeenschappelijk belang tegen te gaan; wijst erop dat de vermogensontwikkeling van de EU ook de Europese pijler binnen de NAVO versterkt en dienovereenkomstig bijdraagt aan de trans-Atlantische veiligheid; wijst verontrust op de ernstige en hardnekkige perioden van spanning tussen de EU-lidstaten en Turkije, een NAVO-bondgenoot, die een belemmering vormen voor de samenwerking tussen de EU en de NAVO; |
|
67. |
erkent het belang en potentieel van een strategisch partnerschap met Turkije, maar betreurt de algehele destabiliserende rol van Turkije op vele gebieden die voor de EU en haar buurlanden van belang zijn, waardoor de vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio bedreigd wordt; is uiterst bezorgd over, en veroordeelt ten stelligste, de illegale activiteiten en de dreiging van militair optreden door Turkije tegen de lidstaten van de EU, met name Griekenland en Cyprus, in het oostelijke Middellandse Zeegebied; betreurt het feit dat Turkije, ondanks de inspanningen tot de-escalatie, doorgaat met zijn unilaterale provocerende acties en het niet naleven van de resolutie van de VN-Veiligheidsraad over het wapenembargo tegen Libië met betrekking tot operatie IRINI, waardoor het internationaal recht, waaronder UNCLOS, en de soevereine rechten van de EU-lidstaten in het gebied worden geschonden; herhaalt dat de EU de ondertekening van de twee memoranda van overeenstemming tussen Turkije en Libië veroordeelt over alomvattende veiligheids- en militaire samenwerking en de afbakening van maritieme zones, die in strijd zijn met het internationaal recht; herhaalt dat de Unie bereid is gebruik te maken van alle instrumenten en opties die tot haar beschikking staan, waaronder die uit hoofde van artikel 29 VEU en artikel 215 van VWEU, om haar belangen en die van haar lidstaten te verdedigen en om de regionale stabiliteit te handhaven; merkt op dat Turkije steeds vaker aanwezig is in gebieden waar de EU belangrijke veiligheidsbelangen en GVDB-missies heeft, en roept Turkije op de belangen en missies van de EU in deze gebieden niet te ondermijnen; herhaalt zijn oproep aan Turkije om zich aan te sluiten bij de EU-sancties tegen Rusland; verzoekt de lidstaten Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/CFSP met betrekking tot Turkije volledig na te leven, met inbegrip van de strikte toepassing van criterium 4 inzake regionale stabiliteit; |
|
68. |
spreekt zijn krachtige steun uit voor het opendeurbeleid van de NAVO; benadrukt het belang van de toetreding van Finland en Zweden tot de NAVO, aangezien dit de veiligheid van zowel de EU als de NAVO-bondgenoten ten goede zou komen; is ingenomen met de snelle ratificatie door de meeste NAVO-bondgenoten van de protocollen voor de toetreding van Finland en Zweden tot de NAVO en betreurt dat Turkije de aanvragen van Zweden en Finland voor toetreding tot de NAVO nog steeds niet heeft geratificeerd; benadrukt dat aandacht moet worden besteed aan de veiligheids- en defensieproblemen van lidstaten die geen deel uitmaken van de NAVO; verzoekt de EU en de NAVO de samenwerking ter ondersteuning van de capaciteitsopbouw van onze partners te versterken; |
|
69. |
is van mening dat synergieën en coherentie met de uitvoering van het strategisch concept van de NAVO en het strategisch kompas van de EU van essentieel belang zijn, met name op het gebied van de bestrijding van de Russische agressie jegens Oekraïne en het medeplichtige regime van Lukashenka in Belarus, het aanpakken van uitdagingen die ontstaan door het dwangbeleid van China, cyberdefensie, hybride oorlogvoering en steun aan strategische partners; |
|
70. |
benadrukt dat een samenhangend, aanvullend en interoperabel defensievermogen moet worden ontwikkeld om de veiligheid van het Euro-Atlantische gebied te vergroten, in overeenstemming met het beginsel van één set strijdkrachten; verzoekt de EU en de NAVO het mondiaal technologisch leiderschap op het gebied van militair vermogen te behouden; benadrukt dat de output van de respectieve planningsprocessen voor vermogensontwikkeling van de EU en de NAVO coherent moet zijn; benadrukt dat de EU haar eigen defensievermogens en strategische autonomie moet ontwikkelen teneinde de capaciteit van de EU om een sterkere partner te zijn voor haar bondgenoten te vergroten; roept de EU-lidstaten die aangesloten zijn bij de NAVO op hun militaire begrotingen te verhogen tot ten minste 2 % van het bbp in overeenstemming met de NAVO-richtsnoeren; |
|
71. |
is ingenomen met de deelname van de VS, Canada en Noorwegen aan het PESCO-project inzake militaire mobiliteit, dat cruciaal is voor de verdediging van Europa en belangrijk is om de samenhang te vergroten tussen de respectieve inspanningen van de EU en de NAVO om de mobiliteit van strijdkrachten te faciliteren; herinnert er niettemin aan dat over de deelname van derde landen aan afzonderlijke PESCO-projecten per geval moet worden besloten, wanneer die deelname in het strategische belang van de EU is; is ingenomen met de recente aanvraag van het Verenigd Koninkrijk om deel te nemen aan het PESCO-project inzake militaire mobiliteit; wijst de lidstaten die aan de PESCO deelnemen op de noodzaak van een snelle uitvoering van hun operationele verbintenissen en die op gebied van samenwerking; is verheugd over de gestructureerde dialoog tussen de EU en de NAVO over militaire mobiliteit; is ingenomen met het actieplan voor militaire mobiliteit 2.0 dat de Commissie en de VV/HV op 10 november 2022 hebben gepresenteerd en dringt aan op een snelle uitvoering ervan in synergie met het PESCO-project inzake militaire mobiliteit; dringt aan op de versterking van de Connecting Europe Facility met betrekking tot projecten inzake militaire mobiliteit; verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om de procedures voor militaire mobiliteit te vereenvoudigen en te harmoniseren en de termijnen voor het verlenen van toestemming te verkorten om de EU-lidstaten in staat te stellen sneller te handelen en de doeltreffendheid van de respons te vergroten; benadrukt dat het nieuwe actieplan voor militaire mobiliteit ervoor moet zorgen dat de eisen op het gebied van infrastructuur, veerkracht en logistiek worden beoordeeld vanuit het perspectief van een militaire strategie; onderstreept de noodzaak van aanvullende financiering voor dit vlaggenschipinitiatief voor samenwerking tussen de EU en de NAVO; verzoekt de EU te overwegen Oekraïne, Georgië en de Republiek Moldavië uit te nodigen om deel te nemen aan PESCO-projecten zoals inzake militaire mobiliteit; |
|
72. |
benadrukt het belang van de hechte band van de EU met de Verenigde Staten die gestoeld is op de gedeelde waarden van democratie, vrijheid en de rechtsstaat; waardeert de inzet en het engagement van de Verenigde Staten en zijn huidige regering voor de verdediging van het grondgebied van Europa, met name in het licht van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne die een bedreiging vormt voor het hele continent; neemt kennis van het feit dat de Verenigde Staten ook in de Indo-Pacifische regio wordt uitgedaagd om de toenemende militaire houding van China tegen te gaan; benadrukt dat de EU-lidstaten hun inspanningen ter verbetering van de Europese defensievermogens moeten opvoeren om de weg vrij te maken voor een verschuiving van de lasten op de lange termijn, waarbij de EU meer verantwoordelijkheid op zich neemt voor haar defensie; |
|
73. |
beschouwt de dialoog over veiligheid en defensie tussen de EU en de VS als belangrijke mijlpaal in een nauwere trans-Atlantische samenwerking; spoort de VV/HV ertoe aan in deze dialoog bijzondere aandacht te besteden aan de veiligheid in het oostelijk en zuidelijk nabuurschap en tevens aandacht te schenken aan zaken als wederzijdse veiligheids- en defensie-initiatieven, GVDB-missies en -operaties, ontwapening en non-proliferatie, de strijd tegen terrorisme, de verbetering van de informatie-uitwisseling tussen inlichtingendiensten, de gevolgen van disruptieve technologieën, klimaatverandering, hybride dreigingen, cyberdefensie, militaire mobiliteit, crisisbeheersing en betrekkingen met strategische concurrenten; |
|
74. |
herhaalt zijn oproep voor geïnstitutionaliseerde samenwerking met het Verenigd Koninkrijk op het gebied van veiligheid en defensie; vraagt het Verenigd Koninkrijk serieus met de EU samen te werken op het gebied van dringende strategische uitdagingen, door te zorgen voor complementariteit en synergieën van maatregelen; spoort de VV/HV ertoe aan het Verenigd Koninkrijk op ad-hocbasis uit te nodigen voor informele vergaderingen van de Raad Buitenlandse Zaken (met de ministers van Defensie) om van gedachten te wisselen over kwesties van gemeenschappelijk belang met volledige eerbiediging van de besluitvormingsautonomie van de EU; wijst erop dat de parallelle projecten voor de ontwikkeling van toekomstige luchtgevechtssystemen een inefficiënt gebruik van middelen vormen en beveelt daarom aan beide projecten samen te voegen; is verheugd over de steun van de UK voor Oekraïne; |
|
75. |
spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de toegenomen instabiliteit in ons nabuurschap, die vaak het gevolg is van het moedwillig handelen door kwaadwillige actoren die via diverse acties democratische hervormingen verzwakken teneinde uiteindelijk de EU te verzwakken; onderstreept dat de veiligheid van de EU nauw samenhangt met de veiligheid van onze naaste buren in het oostelijke en zuidelijke nabuurschap van de EU en in de Westelijke Balkan; pleit voor de intensivering van de samenwerking met gelijkgestemde landen van het Oostelijk Partnerschap op militair en veiligheidsgebied door de veiligheidsdimensie van het Oostelijk Partnerschap te versterken, alsook voor de bevordering van de dialogen over het veiligheids- en defensiebeleid, in het bijzonder met Oekraïne, Georgië en de Republiek Moldavië; dringt aan op meer samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie met partners in het zuidelijk nabuurschap; verzoekt de EU een betekenisvolle rol te spelen in het Middellandse Zeegebied, waar zij een speler is geworden die de stabiliteit van de regio kan waarborgen, ook met betrekking tot energiezekerheid; dringt aan op nauwere samenwerking met partnerlanden in het Middellandse Zeegebied om extremisme, terrorisme, mensenhandel en illegale wapenhandel te bestrijden; |
|
76. |
dringt aan op versterking van de samenwerking tussen de EU en de NAVO op de oostelijke flank van het bondgenootschap en op een toename van het Europees militair personeel in de Zwarte Zee; acht het van cruciaal belang dat de strategische positie van de Zwarte Zee in de context van de Russische oorlog in Oekraïne wordt erkend en benut en dat er meer wordt geïnvesteerd in Europese militaire projecten in de regio, ook met het oog op de modernisering en versterking van de militaire industrie en infrastructuur in de regio; |
|
77. |
spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de toenemende spanningen en het steeds weer uitbreken van vijandelijkheden tussen Azerbeidzjan en Armenië, waarbij Armenië binnen zijn internationaal erkende grenzen wordt aangevallen en Rusland geen stabiliserende rol speelt; dringt er bij de VV/HV op aan zich ten volle in te zetten voor de handhaving van het staakt-het-vuren; is ingenomen met de civiele monitoringcapaciteit van de EU in Armenië en de inzet van een overgangsteam voor planningsbijstand om de EU bewuster te maken van de veiligheidssituatie en bij te dragen aan de planning en voorbereiding van een mogelijke GVDB-missie in het land; |
|
78. |
benadrukt dat Rusland nog steeds niet volledig voldoet aan de door de EU bemiddelde overeenkomst over een staakt-het-vuren tussen Georgië en Rusland van 12 augustus 2008; veroordeelt ten stelligste de illegale militaire Russische aanwezigheid in en bezetting van de Georgische regio’s Abchazië en Tsinvali/Zuid-Ossetië; verzoekt de EDEO een uitvoerig verslag op te stellen over schendingen van de staakt-het-vuren-overeenkomst van 12 augustus 2008 — voor welke overeenkomst de EU als bemiddelaar bijzondere verantwoordelijkheid draagt — de bepalingen waaraan de Russische Federatie nog steeds niet voldoet, te identificeren en duidelijk mee te delen, en aanbevelingen te doen die de Russische Federatie ertoe kunnen aanzetten haar internationale verplichtingen na te komen, met name om al haar strijdkrachten uit de bezette gebieden van Georgië terug te trekken en internationale veiligheidsmechanismen in deze gebieden in te laten stellen, en de EU-waarnemingsmissie (EUMM) overeenkomstig haar mandaat onbelemmerde toegang te verlenen tot het gehele grondgebied van Georgië; |
|
79. |
onderstreept het belang dat de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten van de EU hun beleid nauw afstemmen op de GBVB-standpunten; vestigt wat de Westelijke Balkan betreft, de aandacht op de betrekkingen van Servië met Rusland en het ontbreken van een veroordeling door Servië van het ongerechtvaardigde en onrechtmatige optreden van Rusland tegen Oekraïne en de gevolgen van deze betrekkingen op de Westelijke Balkan; pleit voor intensievere samenwerking met gelijkgezinde landen van de Westelijke Balkan met betrekking tot militaire veiligheid, zowel civiel-militaire alsook politieel-militaire veiligheid, met name op gebieden als veerkracht, cyberbeveiliging, hybride dreigingen, grensbeheer, terrorismebestrijding en bestrijding van desinformatie; verzoekt in dit verband de EDEO de rol van de EU-delegaties en GVDB-missies in derde landen te versterken om hen beter in staat te stellen door buitenlandse overheidsactoren georkestreerde desinformatiecampagnes, te detecteren en ontkrachten; |
|
80. |
pleit voor nauwere betrekkingen en samenwerking met partners in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied teneinde gemeenschappelijke doelstellingen en belangen op het gebied van veiligheid en defensie te verwezenlijken; |
Bevordering van het toezicht van het Parlement op het GVDB
|
81. |
benadrukt dat het Parlement actiever moet worden betrokken bij de besluitvorming over het GVDB en het industriebeleid op defensiegebied, met name wat betreft de tenuitvoerlegging van het strategisch kompas, het EDF, de Edirpa, het EDIP, de EPF en de verschillende beleidsmaatregelen en initiatieven die gevolgen hebben voor of van bijzonder belang zijn voor de Europese defensie en veiligheid; pleit voor de opstelling van voorstellen voor verdere maatregelen van het Parlement, met name van zijn Subcommissie veiligheid en defensie (SEDE), om de invloed van het Parlement op het GVDB te bevorderen en de doeltreffendheid, samenhang, democratische verantwoordingsplicht over en adequate parlementaire controle van het beleid en de initiatieven van de EU inzake defensie en veiligheid te waarborgen, door:
|
|
82. |
pleit voor de nadere versterking van de betrekkingen tussen het Parlement en de Parlementaire Vergadering van de NAVO, in het kader waarvan het Parlement de oprichting van het NAVO-centrum voor democratische moet ondersteunen, dat gericht is op het monitoren en in kaart brengen van uitdagingen voor de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat, alsmede op het vergemakkelijken van de verlening van bijstand aan lidstaten en partners op het gebied van democratie en bestuur; |
o
o o
|
83. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de voorzitter van de Commissie en bevoegde commissarissen, de secretaris-generaal van de VN, de secretaris-generaal van de NAVO, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de NAVO, de EU-agentschappen die actief zijn op het gebied van veiligheid en defensie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 170 van 12.5.2021, blz. 149.
(2) PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1.
(3) PB L 331 van 14.12.2017, blz. 57.
(4) PB L 102 van 24.3.2021, blz. 14.
(5) PB L 160 van 7.5.2021, blz. 106.
(6) PB L 160 van 7.5.2021, blz. 109.
(7) PB L 160 van 7.5.2021, blz. 112.
(8) PB L 247 van 13.7.2021, blz. 93.
(9) PB L 117 van 19.4.2022, blz. 38.
(10) PB L 270 van 18.10.2022, blz. 85.
(11) PB L 270 van 18.10.2022, blz. 93.
(12) PB L 319 van 13.12.2022, blz. 86.
(13) PB L 270 van 18.10.2022, blz. 93.
(14) PB C 493 van 27.12.2022, blz. 19.
(15) PB C 433 van 23.12.2019, blz. 86.
(16) PB C 388 van 13.11.2020, blz. 22.
(17) PB C 23 van 21.1.2021, blz. 16.
(18) PB C 232 van 16.6.2021, blz. 71.
(19) PB C 385 van 22.9.2021, blz. 47.
(20) PB C 494 van 8.12.2021, blz. 54.
(21) PB C 99 van 1.3.2022, blz. 105.
(22) PB C 132 van 24.3.2022, blz. 102.
(23) PB C 342 van 6.9.2022, blz. 148.
(24) PB C 342 van 6.9.2022, blz. 167.
(25) PB C 125 van 18.3.2022, blz. 2.
(26) PB C 347 van 9.9.2022, blz. 61.
(27) PB C 434 van 15.11.2022, blz. 59.
(28) PB C 493 van 27.12.2022, blz. 136.
(29) PB C 493 van 27.12.2022, blz. 70.
(30) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0439.
(31) Report on the Follow-up Baseline Study on Integrating Human Rights and Gender Equality into the European Union’s Common Security and Defence Policy.
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/77 |
P9_TA(2023)0011
Mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake — jaarverslag 2022
Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2023 over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie op dit gebied — jaarverslag 2022 (2022/2049(INI))
(2023/C 214/06)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), |
|
— |
gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, |
|
— |
gezien de artikelen 2, 3, 8, 21 en 23 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), |
|
— |
gezien de artikelen 17 en 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien de Europese pijler van sociale rechten, en met name de beginselen 2, 3, 11 en 17, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de VN, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, |
|
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide van 1948, en resolutie 43/29 van de VN-Mensenrechtenraad over het voorkomen van genocide van 22 juni 2020, |
|
— |
gezien het Internationaal VN-Verdrag tegen het nemen van gijzelaars van 17 december 1979, |
|
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van 18 december 1979, |
|
— |
gezien de Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie of overtuiging, afgekondigd bij resolutie 36/55 van de Algemene Vergadering van de VN van 25 november 1981, |
|
— |
gezien het Verdrag van de VN tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 10 december 1984, |
|
— |
gezien de VN-verklaring over de rechten van personen die behoren tot nationale, etnische, godsdienstige of taalkundige minderheden van 18 december 1992, |
|
— |
gezien de VN-verklaring over mensenrechtenverdedigers, die op 9 december 1998 bij consensus is aangenomen, |
|
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, en de twee op 25 mei 2000 aangenomen facultatieve protocollen daarbij, |
|
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap van 13 december 2006, dat op 21 januari 2011 in de EU in werking is getreden overeenkomstig Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (1), |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, dat op 20 december 2006 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen, |
|
— |
gezien de op 13 september 2007 aangenomen VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken en Verdrag nr. 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende inheemse en in stamverband levende volken van 1989, |
|
— |
gezien het VN-Wapenhandelsverdrag, meer bepaald artikel 7 inzake uitvoer en uitvoerbeoordeling, en de EU-gedragscode betreffende wapenuitvoer, |
|
— |
gezien de Verklaring van Peking van 15 september 1995, |
|
— |
gezien Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die op 25 september 2015 is vastgesteld, en met name de doelstellingen nrs. 1, 4, 5, 8, 10 en 16 daarvan, |
|
— |
gezien het mondiaal pact inzake migratie van 19 december 2018 en het mondiaal pact inzake vluchtelingen van 2018, |
|
— |
gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 24 maart 2022 over de humanitaire gevolgen van de agressie tegen Oekraïne, |
|
— |
gezien de beoordeling die door het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten op 31 augustus 2022 is gegeven over mensenrechtenkwesties in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang, Volksrepubliek China, |
|
— |
gezien de verklaring van de voorzitter van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie van de VN voor Oekraïne tijdens de 51e zitting van de VN-Mensenrechtenraad van 23 september 2022, |
|
— |
gezien het actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling van 1994 en de resultaten van de toetsingsconferenties ervan, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van het menselijk wezen met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde (CETS nr. 164), dat is goedgekeurd op 4 april 1997, en de protocollen daarbij, zijn Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel (CETS nr. 197), dat is goedgekeurd op 16 mei 2005, en zijn Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (CETS nr. 201), dat is goedgekeurd op 25 oktober 2007, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) van 11 mei 2011, dat niet door alle lidstaten geratificeerd is, |
|
— |
gezien het Zesde Protocol van de Raad van Europa bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, inzake de afschaffing van de doodstraf, |
|
— |
gezien de resolutie die het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 16 maart 2022 heeft aangenomen en waarin is besloten dat de Russische Federatie heeft opgehouden lid te zijn van de Raad van Europa, |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad over Oekraïne van 30 en 31 mei 2022, |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2020/1998 van de Raad van 7 december 2020 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld (3), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 12 juli 2021 over de prioriteiten van de EU bij de VN tijdens de 76e zitting van de Algemene Vergadering van de VN, september 2021-september 2022, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 24 januari 2022 over de prioriteiten van de EU in de mensenrechtenfora van de VN in 2022, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 18 juli 2022 over de prioriteiten van de EU bij de VN tijdens de 77e zitting van de Algemene Vergadering van de VN, september 2022-september 2023, |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie van 25 maart 2020, getiteld “Het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024” (JOIN(2020)0005), en de desbetreffende conclusies van de Raad van 18 november 2020, |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie van 25 november 2020, getiteld “EU-genderactieplan (GAP) III — een ambitieuze agenda inzake gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen in het externe optreden van de EU” (JOIN(2020)0017), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 24 maart 2021, getiteld “EU-strategie voor de rechten van het kind” (COM(2021)0142), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021, getiteld “Unie van gelijkheid: Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030” (COM(2021)0101), |
|
— |
gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers, zoals vastgesteld door de Raad op 14 juni 2004, |
|
— |
gezien de EU-richtsnoeren inzake de bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht (4), zoals geactualiseerd in 2009, |
|
— |
gezien de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf, zoals geactualiseerd door de Raad op 12 april 2013, |
|
— |
gezien de EU-richtsnoeren voor de bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging, zoals vastgesteld door de Raad op 24 juni 2013, |
|
— |
gezien de EU-richtsnoeren voor de bevordering en de bescherming van het genot van alle mensenrechten door lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI), zoals vastgesteld door de Raad op 24 juni 2013, |
|
— |
gezien de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake de vrijheid van meningsuiting online en offline, zoals vastgesteld door de Raad op 12 mei 2014, |
|
— |
gezien de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake non-discriminatie in het extern optreden, zoals vastgesteld door de Raad op 18 maart 2019, |
|
— |
gezien de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen, zoals vastgesteld door de Raad op 17 juni 2019, |
|
— |
gezien de herziene EU-richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, zoals vastgesteld door de Raad op 16 september 2019, |
|
— |
gezien de herziene EU-richtsnoeren inzake de mensenrechtendialoog met partner- en derde landen, zoals vastgesteld door de Raad op 22 februari 2021, |
|
— |
gezien de door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement verrichte Europese uitvoeringsanalyse van 24 augustus 2022 met betrekking tot de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 12 september 2012, getiteld “Aan de basis van democratie en duurzame ontwikkeling: het maatschappelijke engagement van Europa in de externe betrekkingen” (COM(2012)0492), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 (COM(2022)0071), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie (COM(2022)0453), |
|
— |
gezien het verslag van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, getiteld “Jaarverslag 2021 over mensenrechten en democratie in de wereld”, |
|
— |
gezien het strategisch initiatief van de Europese Ombudsman van 7 juli 2021 inzake de wijze waarop de Commissie de eerbiediging van de mensenrechten waarborgt in het kader van internationale handelsovereenkomsten, |
|
— |
gezien de Sacharov-prijs voor de vrijheid van denken, die in 2021 werd toegekend aan Aleksej Navalny, een vooraanstaand Russisch politicus, advocaat en anti-corruptie-activist die sinds januari 2021 in Rusland gevangen zit, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 3 juli 2018 over de schending van de rechten van inheemse volkeren, inclusief landroof (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2019 over de EU-richtsnoeren en het mandaat van de speciaal EU-gezant voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging buiten de EU (6), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 23 oktober 2020 over gendergelijkheid in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU (7), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 maart 2021 met aanbevelingen aan de Commissie inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en verantwoordingsplicht van ondernemingen (8), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 mei 2021 over de bescherming van de mensenrechten en het externe migratiebeleid van de EU (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 mei 2021 over de gevolgen van klimaatverandering voor de mensenrechten en de rol die milieuactivisten in dit kader spelen (10), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 8 juli 2021 over de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (EU-Magnitski-wet) (11), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 september 2021 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het aanmerken van gendergerelateerd geweld als een nieuwe vorm van criminaliteit als bedoeld in artikel 83, lid 1, VWEU (12), |
|
— |
gezien zijn aanbeveling van 17 februari 2022 aan de Raad en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over corruptie en mensenrechten (13), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 februari 2022 over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie op dit gebied — jaarverslag 2021 (14), en zijn eerdere resoluties over voorgaande jaarverslagen, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 7 april 2022 over de EU-bescherming van kinderen en jongeren die vanwege de oorlog in Oekraïne op de vlucht zijn (15), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 3 mei 2022 over de vervolging van minderheden op grond van godsdienst of levensovertuiging (16), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 3 mei 2022“Naar een EU-strategie ter bevordering van onderwijs voor kinderen in de wereld: de gevolgen van de COVID-19-pandemie beperken” (17), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 5 mei 2022 over de gevolgen van de oorlog tegen Oekraïne voor vrouwen (18), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 mei 2022 over de strijd tegen straffeloosheid met betrekking tot oorlogsmisdaden in Oekraïne (19), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 9 juni 2022 over de mensenrechtensituatie in Xinjiang, inclusief de politiedossiers van Xinjiang (20), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 9 juni 2022 over een nieuw handelsinstrument om producten die met behulp van dwangarbeid zijn vervaardigd te verbieden (21), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 9 juni 2022, getiteld “Wereldwijde bedreigingen van abortusrechten: het mogelijk terugdraaien van het recht op abortus in de VS door het Hooggerechtshof” (22), en zijn resolutie van 7 juli 2022 over het besluit van het Amerikaanse Hooggerechtshof om het recht op abortus in de Verenigde Staten af te schaffen en de noodzaak om het recht op abortus en de gezondheid van de vrouw te beschermen, ook binnen de EU (23), |
|
— |
gezien zijn resoluties over mensenrechtenschendingen, de democratie en de rechtsstaat (ook wel spoedresoluties genoemd), die sinds 2019 overeenkomstig artikel 144 van zijn Reglement zijn aangenomen, en met name die van 2021 en 2022, |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het advies van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0298/2022), |
|
A. |
overwegende dat de Unie berust op de waarden van eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van mensenrechten, zoals vastgelegd in artikel 2 VEU; overwegende dat het internationaal optreden van de Unie dient te berusten en gericht dient te zijn op de wereldwijde verspreiding van de beginselen die aan de oprichting, de ontwikkeling en de uitbreiding van de Unie ten grondslag liggen, zoals neergelegd in artikel 21 VEU; |
|
B. |
overwegende dat een doeltreffende bescherming en verdediging van mensenrechten en menselijke waardigheid centraal moet staan bij het extern beleid van de EU op alle terreinen, waaronder ontwikkeling, handel, veiligheid en defensie, migratie en uitbreiding; |
|
C. |
overwegende dat consistentie tussen het intern en het extern beleid van de EU onontbeerlijk is voor een geloofwaardig en doeltreffend mensenrechtenbeleid van de EU; |
|
D. |
overwegende dat de Unie vol overtuiging gelooft in en zich volledig schaart achter multilateralisme, een op regels stoelende wereldorde die gebaseerd is op de eerbiediging van het internationaal recht en de democratische processen, en de reeks universele waarden, beginselen en normen, waaronder die vervat in het VN-Handvest, die als leidraad dienen voor de VN-lidstaten en hun onderlinge betrekkingen; |
|
E. |
overwegende dat gendergelijkheid een kernwaarde van de EU is; overwegende dat het recht op gelijke behandeling en vrijwaring van discriminatie een grondrecht is dat in de Verdragen en in het Handvest verankerd is en volledig geëerbiedigd moet worden; overwegende dat het recht op menselijke integriteit voorop staat overeenkomstig artikel 3 van het Handvest; overwegende dat gendermainstreaming en een intersectionele benadering daarom als horizontaal beginsel moeten worden toegepast en geïntegreerd in alle activiteiten en beleidsmaatregelen van de EU; |
|
F. |
overwegende dat de opkomst van het autoritarisme, illiberalisme en populisme en de wereldwijde toename van mensenrechtenschendingen een bedreiging vormen voor de op regels stoelende wereldorde en de waarden en beginselen waarop de Unie is gebaseerd; overwegende dat volgens de index voor democratie 2021 momenteel minder dan de helft van de wereldbevolking (45,7 %) in “enige vorm van” democratie leeft, en dat meer dan 37 % gebukt gaat onder een autoritair bewind; |
|
G. |
overwegende dat terrorisme een van de ernstigste bedreigingen voor de internationale vrede en veiligheid blijft en een duidelijke schending vormt van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden; |
|
H. |
overwegende dat de COVID-19-pandemie over de hele wereld heeft geleid tot een terugval van de mensenrechten als gevolg van de instrumenten en beleidsmaatregelen die zijn ingezet onder het voorwendsel daarmee de verspreiding van het virus tegen te gaan, en dat deze instrumenten en beleidsmaatregelen vaak in verband zijn gebracht met de teloorgang van de democratische beginselen in een aantal staten; |
|
I. |
overwegende dat ecologische noodsituaties, waaronder degene die het gevolg zijn van klimaatverandering en ontbossing, leiden tot mensenrechtenschendingen, en niet alleen de direct betrokkenen treffen maar ook de mensheid als geheel; overwegende dat er de afgelopen jaren een toename is van het aantal moorden op en gevallen van agressie en andere vormen van geweld jegens personen die mensenrechten, het milieu of de toegang van volkeren tot hun grond en natuurlijke hulpbronnen verdedigen; overwegende dat klimaatverandering en milieudegradatie twee urgente en onderling verbonden uitdagingen vormen die bepalend zijn voor duurzame ontwikkeling en de uitoefening van de mensenrechten wereldwijd; |
|
J. |
overwegende dat de energiecrisis, in combinatie met de productiecrisis waarmee Europa wordt geconfronteerd, kan leiden tot een toename van de armoede en de kwetsbaarheid op het Europese continent, met eventuele nadelige gevolgen voor de mensenrechten; |
|
K. |
overwegende dat schendingen van het recht van de vrijheid van gedachte, van geweten en van godsdienst, met inbegrip van het recht om te geloven of niet te geloven, het recht op theïstische, agnostische of atheïstische overtuigingen, alsook het recht van godsdienst te veranderen of daaraan te verzaken en het recht om zijn eigen geloof openlijk te belijden, wereldwijd uitmonden in onderdrukking, conflict en oorlog; |
Algemene trends en mondiale uitdagingen op het gebied van democratie en mensenrechten
|
1. |
herhaalt dat mensenrechten en de inherente waardigheid van elk menselijk wezen universeel en ondeelbaar zijn; benadrukt in dit verband zijn vaste voornemen om de uitdagingen op het gebied van mensenrechten binnen de EU en wereldwijd aan te pakken, en wijst nogmaals op de plicht van de EU en haar lidstaten om ernaar te streven wereldwijd een voortrekkersrol te vervullen bij de bevordering en bescherming van mensenrechten, fundamentele vrijheden en democratie, in overeenstemming met de waarden die aan de Unie ten grondslag liggen; |
|
2. |
benadrukt dat de bescherming van mensenrechten, fundamentele vrijheden en de waardigheid van elk menselijk wezen de hoeksteen moet vormen van het extern optreden van de Unie; moedigt de Unie daartoe met klem aan zich te blijven inspannen om de bescherming van de mensenrechten op gestroomlijnde wijze centraal te stellen in het beleid van de EU op alle gebieden, en de consistentie tussen het interne en het externe beleid van de EU op dit vlak te vergroten; |
|
3. |
herinnert eraan dat het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024 als routekaart moet dienen voor de prioriteiten van de EU op het gebied van de mensenrechten, en derhalve centraal moet staan in alle externe beleidsterreinen van de EU; beklemtoont hoe belangrijk het is dat de lidstaten de verantwoordelijkheid nemen voor het EU-actieplan en dat zij publiekelijk rapporteren over de maatregelen die zij in het kader daarvan treffen; moedigt nationale en regionale parlementen, nationale mensenrechteninstellingen en maatschappelijke organisaties aan om met autoriteiten op lidstaatniveau in gesprek te gaan over hun bijdragen aan de uitvoering van het externe mensenrechtenbeleid van de EU; dringt erop aan dat het Parlement wordt betrokken bij de toekomstige herziening en actualisering door de Raad van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten, en dat bij de tenuitvoerlegging ervan wordt gezorgd voor meer transparantie; |
|
4. |
uit zijn grote bezorgdheid over de ernstige bedreigingen voor mensenrechten en democratie overal in de wereld, en merkt op dat het aantal democratieën steeds verder afneemt terwijl het aantal autoritaire regimes is toegenomen en dat bijna 75 % van de wereldbevolking het voorbije jaar getuige is geweest van een verslechtering van de mensenrechtensituatie in hun respectieve landen; wijst er met bezorgdheid op dat mensenrechten en het internationaal humanitair recht in een toenemend aantal landen wereldwijd ernstig worden geschonden, en dat er sprake is van grootschalige straffeloosheid voor dergelijke schendingen; |
|
5. |
betreurt het feit dat enkele autoritaire leiders, ondanks dat de focus zou moeten worden gelegd op het vinden van oplossingen voor de uit klimaatverandering voortvloeiende bedreigingen en het herstel van de negatieve gevolgen van de COVID-19-pandemie via mondiale solidariteit, niet alleen blijk hebben gegeven van wanbeheer van de pandemie en mondiale hulpbronnen, maar tevens hun onderdrukking van de politieke oppositie, afwijkende meningen, mensenrechtenverdedigers, maatschappelijke organisaties, met inbegrip van door de gemeenschap geleide en op geloof en overtuiging gebaseerde organisaties, en onafhankelijke media hebben opgevoerd, bestaande interne en internationale conflicten hebben aangewakkerd en uitgebreid, en nieuwe conflicten hebben veroorzaakt met vernietigende gevolgen voor de mensenrechten; betreurt de verschillende gevallen waarin autoritaire leiders de gevolgen van de pandemie hebben misbruikt om hun repressieve beleid aan te scherpen; |
|
6. |
beklemtoont hoe belangrijk het is dat de EU en haar lidstaten op consistente wijze samenwerken, met name in multilaterale fora, bij het aanpakken van de wereldwijde uitdagingen inzake mensenrechten en democratie, en dat zij consistent blijven in hun interne en externe beleid; is van mening dat de instandhouding van de unanimiteitsregel voor bepaalde EU-besluiten betreffende buitenlands beleid, waaronder sancties tegen mensenrechtenschenders, een belemmering vormt voor een in het kader van de veranderende geopolitieke situatie noodzakelijk doortastend optreden, en derhalve heroverwogen moet worden; |
|
7. |
verzoekt de EU en haar lidstaten met aandrang wereldwijd meer te doen ter ondersteuning van democratie en mensenrechten; vraagt de EU en haar lidstaten in dit verband zowel afzonderlijk als in samenwerking met gelijkgezinde internationale partners de onaanvaardbare pogingen om democratische instituties en universele mensenrechten te ondermijnen en de ruimte en de rol van het maatschappelijk middenveld te reduceren, de kop in te drukken; herhaalt nogmaals de waarde van multilateralisme als instrument om dit te bereiken; benadrukt dat het van belang is democratie en mensenrechtenkwesties centraal te stellen binnen de diplomatieke betrekkingen van de EU met alle gesprekspartners, in het bijzonder met landen die als strategische partners worden beschouwd; beklemtoont daarnaast hoe belangrijk het is mensenrechtenkwesties centraal te stellen binnen de activiteiten van het Europees Parlement, onder meer door van de Subcommissie mensenrechten een op zichzelf staande commissie te maken; neemt kennis van de start op 26 augustus 2022 van een proefproject voor de oprichting van een Europese diplomatieke academie; |
|
8. |
herhaalt dat de ambitieuze verbintenis en retoriek van het buitenlandse mensenrechtenbeleid van de EU vereisen dat zij het goede voorbeeld geeft, om ondermijning van haar geloofwaardigheid te voorkomen wanneer zij zich tegen de wereldwijde achteruitgang van de democratie kant; verzoekt de EU-instellingen en -organen, met inbegrip van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), te waarborgen dat de mensenrechtenverplichtingen van de EU en haar lidstaten consistent in acht worden genomen bij het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU; spoort hen in het kader hiervan aan gebruik te maken van alle private en publieke diplomatieke middelen, zowel bilateraal als in multilaterale fora, om mensenrechtenkwesties onder de aandacht te brengen van partnerlanden; roept de EU nogmaals op in het bijzonder toe te zien op de beoordeling en preventie van schendingen die verband houden met de eigen beleidsmaatregelen, projecten en financiering, met inbegrip van degene die uitgaan van de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling in derde landen, alsmede een klachtenmechanisme in te voeren voor personen of groepen wier rechten mogelijk zijn geschonden door EU-activiteiten in deze landen; |
Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne
|
9. |
veroordeelt in de krachtigst mogelijke bewoordingen de illegale, ongerechtvaardigde en niet-uitgelokte aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne, alsook de inmenging van Belarus waardoor Rusland dodelijke aanvallen op Oekraïne kan uitvoeren vanaf dat grondgebied; geeft in dit verband uiting aan zijn intense verdriet over het menselijk lijden en veroordeelt de ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationale humanitaire recht waaraan het Russische leger en zijn gelieerde troepen zich in Oekraïne schuldig maken; |
|
10. |
is ingenomen met de gezamenlijke inspanningen van de EU, haar lidstaten en het maatschappelijk middenveld als reactie op de oorlog; is voorts verheugd over de solidariteit die een groot aantal landen naar Oekraïne toe heeft getoond, zoals blijkt uit hun opstelling tijdens de vergaderingen en stemmingen in de Algemene Vergadering van de VN over de illegale oorlog in Oekraïne; herhaalt dat de EU meer diplomatieke inspanningen moet leveren ten aanzien van de landen die zich hebben onthouden van stemming of die tegen de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 2 maart 2022 over de agressie tegen Oekraïne en de navolgende resoluties over dat onderwerp hebben gestemd, teneinde de ernst van de Russische agressie uit te leggen en duidelijk te maken waarom een unanieme respons van de internationale gemeenschap op deze flagrante schending van het internationaal recht nodig is; verzoekt de EU en haar lidstaten de bevolking van Oekraïne de steun te geven die zij nodig heeft om haar vrijheid, democratie, mensenrechten en het internationaal recht te verdedigen; juicht de ongekende sancties die naar aanleiding van de oorlog zijn opgelegd toe en pleit voor een gecoördineerde uitvoering ervan; roept daarnaast de EU en haar lidstaten op onafhankelijke Russische maatschappelijke organisaties te steunen en te versterken teneinde de basis te leggen voor een toekomstige democratie in Rusland; |
|
11. |
veroordeelt met klem en maakt zich grote zorgen over de gruwelijkheden, oorlogsmisdaden en grove schendingen van het internationale humanitaire recht, met inbegrip van seksueel geweld, gendergerelateerd geweld en het folteren en doden van burgers en krijgsgevangenen, die door het Russische leger en zijn gelieerde troepen worden begaan bij de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; dringt erop aan dat alle nodige maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat degenen die oorlogsmisdaden en schendingen van de mensenrechten in Oekraïne hebben begaan, zo spoedig mogelijk worden geïdentificeerd en ter verantwoording worden geroepen, en om te voorzien in doeltreffende rechtsmiddelen voor de door Oekraïense burgers geleden schade; verzoekt de EU en haar lidstaten door te gaan met het maximaal ondersteunen van de betrokken belanghebbenden, maatregelen en mechanismen ter plaatse, met inbegrip van Oekraïense openbaar aanklagers, onderzoekers en rechters, het Internationaal Strafhof (ICC), de onderzoekscommissie van de VN-Mensenrechtenraad, en nationale onderzoeken krachtens het beginsel van universele jurisdictie; juicht het in dit verband toe dat de EU steun heeft verleend aan de onderzoekscapaciteiten van het ICC, teneinde het in staat te stellen meer en breder onderzoek te doen naar oorlogsmisdaden in Oekraïne; beklemtoont hoe belangrijk het is om bewijzen van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid snel te verzamelen en te bewaren, en verwelkomt de inspanningen op dit gebied van maatschappelijke organisaties; verzoekt de Commissie alle noodzakelijke bijstand aan dit proces te verlenen, waaronder financiële middelen van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI — Europa in de wereld), en verzoekt ook de lidstaten met klem zich in dit proces in te schakelen, indien mogelijk; is ingenomen met het gewijzigde mandaat van de EU-adviesmissie Oekraïne en met het voorstel van de Commissie om het mandaat van Eurojust uit te breiden, ter ondersteuning van de bestrijding van straffeloosheid in alle situaties; verzoekt dat een gefundeerd besluit wordt genomen over de meest geëigende manieren om de personen en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de op het grondgebied van Oekraïne gepleegde oorlogsmisdaden ter verantwoording te roepen, waaronder het op gang brengen van de vervolging van daden van agressie in een speciaal daartoe opgerichte internationale rechterlijke instantie of onder de jurisdictie van het ICC; |
|
12. |
roept de EU en haar lidstaten ertoe op door te gaan met het inzetten van alle instrumenten waarover zij beschikken ter ondersteuning van de strijd om Oekraïne te bevrijden van zijn bezetters en ten behoeve van mensen die Oekraïne ontvluchten en bescherming zoeken in de EU-lidstaten; stelt vast dat sinds het begin van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne 8,8 miljoen Oekraïners de EU zijn binnengekomen, waarvan er 4 miljoen zijn aangemeld voor tijdelijke bescherming of vergelijkbare nationale beschermingsregelingen in Europa; is verheugd over alle uitingen van solidariteit en bijstand die EU-burgers aan het Oekraïense volk hebben getoond, met inbegrip van hun betrokkenheid bij humanitaire hulp, en is ingenomen met de inwerkingtreding van de richtlijn tijdelijke bescherming (24) om te voorzien in onmiddellijke bescherming en rechten voor ontheemde Oekraïners die in de EU aankomen; beklemtoont dat meer financiering nodig is voor de landen van ontvangst, en dat daarbij meer aandacht moet worden besteed aan de toegang tot onderwijs, economische kansen, huisvesting, gezondheidszorg en integratie in de gastsamenlevingen; benadrukt de noodzaak om onder meer de slachtoffers van seksueel, gendergerelateerd en reproductief geweld te ondersteunen; |
|
13. |
hekelt de gedwongen verplaatsing en deportatie van Oekraïense kinderen, met inbegrip van kinderen uit zorginstellingen, naar de Russische Federatie en de door Rusland bezette gebieden in Oekraïne en hun gedwongen adoptie door Russische families; verzoekt de EU en haar lidstaten steun te bieden om deze kinderen te lokaliseren en hen te herenigen met hun familie of wettelijke voogden; |
|
14. |
beklemtoont dat de illegale, ongerechtvaardigde en niet-uitgelokte aanvalsoorlog tegen Oekraïne enorme gevolgen heeft gehad voor de mondiale voedselzekerheid, aangezien Oekraïne de op vier na grootste graanexporteur ter wereld is; |
|
15. |
uit zijn ernstige bezorgdheid over de veiligheid van nucleaire installaties in Oekraïne, die voortdurend gevaar lopen om beschoten te worden; verzoekt de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap veiligheidszones in te stellen rondom deze nucleaire installaties; |
Versterking van het beleid, de instrumenten en de diplomatie van de EU ter bescherming en bevordering van mensenrechten en democratie in de wereld
NDICI — Europa in de wereld en het thematische programma mensenrechten en democratie
|
16. |
verzoekt de EU na te denken over de vraag hoe een op mensenrechten gebaseerde aanpak in alle EU-instrumenten en -strategieën kan worden bevorderd en het best kan worden toegepast, teneinde het extern beleid van de EU met betrekking tot mensenrechten te versterken en het aan te passen aan de veranderende geopolitieke situatie en daaraan vorm te geven; benadrukt dat NDICI — Europa in de wereld, met inbegrip van het thematische programma mensenrechten en democratie daarvan, een van de voornaamste instrumenten is waarover de EU beschikt om de mensenrechtensituatie wereldwijd te verbeteren en bij te dragen aan veerkrachtige, inclusieve en democratische samenlevingen, en tegelijkertijd tegengewicht te bieden voor de invloed van autoritaire regimes; onderstreept dat de participatie van plaatselijke maatschappelijke organisaties essentieel is om mensenrechten en democratie in de respectieve landen te beschermen, en herhaalt zijn oproep hen volledig te betrekken bij alle externe activiteiten van de EU op dit gebied; is in dit verband ingenomen met de onschatbare steun die momenteel wereldwijd aan maatschappelijke organisaties en activisten wordt verstrekt in het kader van het thematische programma mensenrechten en democratie van NDICI — Europa in de wereld en in het kader van het Europees Fonds voor Democratie; beklemtoont het belang dat NDICI — Europa in de wereld toekent aan het samen met strategische internationale en plaatselijke partners bevorderen van mensenrechten en democratie, onder andere via de EU-missies voor verkiezingswaarneming; benadrukt de rol van het Parlement bij het programmeringsproces van het instrument en verzoekt de Commissie en de EDEO om de tijdige uitwisseling van alle relevante informatie te verbeteren teneinde het Parlement in staat te stellen zijn in de Verdragen verankerde rol te kunnen vervullen, met name in geopolitieke dialogen op hoog niveau met de Commissie; verzoekt de Commissie en de EDEO een dialoog aan te gaan met het Parlement teneinde in dit opzicht verbeteringen door te kunnen voeren; |
|
17. |
beklemtoont het belang van langetermijnplanning en niet-aflatende steun voor projecten en initiatieven in het kader van NDICI — Europa in de wereld, met name met betrekking tot gebieden die zijn getroffen door conflicten, oorlog en natuurrampen; verzoekt de Commissie en de EDEO democratieondersteuning als horizontale prioriteit op te nemen in alle thematische en geografische programma’s van NDICI — Europa in de wereld; |
|
18. |
herhaalt zijn oproep voor meer transparantie met betrekking tot bepalingen inzake mensenrechten in financieringsovereenkomsten in het kader van NDICI — Europa in de wereld en voor verduidelijking van het mechanisme en de criteria voor de opschorting van deze overeenkomsten in geval van een schending van de mensenrechten, de democratische beginselen of de rechtsstaat en in ernstige gevallen van corruptie; dringt er bij de Commissie op aan af te zien van het gebruik van begrotingssteun aan regeringen van derde landen als operationele modaliteit voor het samenwerken met landen waarin sprake is van wijdverbreide mensenrechtenschendingen en onderdrukking van mensenrechtenverdedigers; |
Speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten
|
19. |
steunt ten volle de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordiger van de EU (SVEU) voor de mensenrechten ter verdediging en bevordering van mensenrechten in de wereld door het aangaan van betrekkingen met derde landen en de samenwerking met gelijkgezinde partners, alsook zijn belangrijke rol bij het vergroten van de doeltreffendheid van het mensenrechtenbeleid van de EU middels inspanningen ter verbetering van de coherentie daarvan; beklemtoont de noodzaak van nauwe samenwerking tussen de SVEU voor de mensenrechten en andere SVEU’s voor specifieke landen en regio’s, teneinde deze consistentie te vergroten, en roept ertoe op de rol van de SVEU voor de mensenrechten meer voor het voetlicht te brengen; benadrukt hoe belangrijk het is dat de SVEU voor de mensenrechten blijft samenwerken met internationale organisaties, waaronder de VN en de speciale rapporteurs die door de VN-Mensenrechtenraad zijn benoemd, en met uit andere landen afkomstige vertegenwoordigers of gezanten die verantwoordelijk zijn voor de mensenrechten; dringt er bij de SVEU op aan zich publiekelijk meer in te zetten voor individuele mensenrechtenverdedigers en nauw samen te werken met maatschappelijke organisaties in de EU en landgebonden maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers; beklemtoont dat het van belang is dat de SVEU’s voor landen en regio’s samenwerken met de nationale autoriteiten waar het de bescherming van de mensenrechten en individuele gevallen betreft; spoort de SVEU voor de mensenrechten ertoe aan diplomatieke inspanningen te leveren om de steun van de EU voor het internationaal humanitair recht en voor internationale justitie te bevorderen; |
|
20. |
herhaalt dat er voorafgaand aan de benoeming van de SVEU voor de mensenrechten een hoorzitting moet plaatsvinden in het Parlement; pleit ervoor een kader vast te stellen op basis waarvan de SVEU rekenschap moet afleggen aan het Parlement over het verwezenlijken van de in het werkprogramma voor de SVEU vastgelegde doelstellingen die aan het begin van het mandaat zijn vastgesteld, en regelmatig verslag moet uitbrengen over de vooruitgang die wordt geboekt bij de verwezenlijking van die doelstellingen; benadrukt dat, hoewel het Parlement blijft samenwerken met de EDEO, versterkt door Besluit 2010/427/EU van de Raad (25) en de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 2010 over politieke verantwoordingsplicht, het noodzakelijk is het kader voor de interinstitutionele betrekkingen tussen het Parlement en de EDEO, met inbegrip van zijn delegaties, verder te verstevigen inzake mensenrechtenkwesties; wijst er nadrukkelijk op dat de EDEO het Parlement dient te betrekken bij de ontwikkeling van richtsnoeren inzake de toepassing van de mensenrechteninstrumenten van de EU, zoals de EU-mensenrechtenrichtsnoeren en de EU-mechanismen inzake onder meer passende zorgvuldigheid en de bestrijding van corruptie in derde landen; |
|
21. |
beklemtoont dat het belangrijk is een oplossing te vinden voor de knelpunten die zich voordoen bij de coördinatie tussen de EU-instellingen op het vlak van het beheer van de externe betrekkingen van de EU wat mensenrechten betreft; is ingenomen met de toegenomen coördinatie tussen EU-delegaties, het hoofdkantoor van de EDEO en het directoraat-generaal Internationale Partnerschappen met betrekking tot dringende individuele gevallen van mensenrechtenverdedigers; |
De speciaal EU-gezant voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging buiten de EU
|
22. |
betreurt het dat het ambt van speciaal EU-gezant voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging buiten de EU meer dan een jaar vacant bleef; herhaalt zijn oproep aan de Raad en de Commissie om een snelle, transparante en volledige beoordeling uit te voeren van de doeltreffendheid en toegevoegde waarde van het mandaat van de speciaal gezant, met inbegrip van zijn institutionele positie, teneinde de speciaal gezant passende personele en financiële middelen ter beschikking te stellen en het institutioneel mandaat, de capaciteit en de taken van de speciaal gezant adequaat te ondersteunen; is verheugd over de benoeming van Frans van Daele tot speciaal gezant voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging buiten de EU, die dateert van 7 december 2022; herinnert eraan dat de speciaal gezant zich moet concentreren op het bevorderen en beschermen van de vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en levensovertuiging, alsook van het recht niet te geloven, het recht op apostasie en het recht op atheïstische overtuigingen; benadrukt dat de speciaal gezant tevens bijzondere aandacht moet besteden aan gedwongen conversie, misbruik van blasfemiewetten en de situatie van niet-gelovigen die gevaar lopen; |
|
23. |
beveelt aan dat de speciaal gezant nauw en op complementaire wijze samenwerkt met de SVEU voor de mensenrechten en de Groep rechten van de mens van de Raad; roept de speciaal gezant bovendien ertoe op regelmatig overleg te plegen met het Parlement en samen te werken met de uit de lidstaten afkomstige commissarissen, gezanten en ambassadeurs die verantwoordelijk zijn voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, teneinde de acties te coördineren; |
EU-mensenrechtendialogen en andere bilaterale contacten met derde landen
|
24. |
beklemtoont dat de mensenrechtendialogen met derde landen een gelegenheid bieden om aandacht te besteden aan uitdagingen op het gebied van de mensenrechten, en roept ertoe op deze dialogen resultaatgericht te voeren, regelmatig te evalueren en ten volle te benutten; herhaalt dat de mensenrechtendialogen in de ogen van het Parlement van meet af aan gestoeld moeten zijn op een duidelijke reeks benchmarks die het mogelijk maken toezicht te houden op de doeltreffendheid ervan; verzoekt de EDEO de resultaten van de dialogen stelselmatig te evalueren en hierover informatie te verstrekken, en — in het licht van die evaluaties — voor follow-up te zorgen; beklemtoont dat de dialogen, teneinde doeltreffend te zijn, niet als losstaand middel moeten worden gebruikt maar in plaats daarvan moeten worden ingebed in de alomvattende reeks activiteiten van de EU met de betrokken derde landen, onder meer die met betrekking tot het handelsbeleid, zodat de mensenrechtendimensie wordt gestroomlijnd en de boodschap van de dialogen wordt versterkt; geeft aan hoe belangrijk het is om in de mensenrechtendialogen te praten over individuele gevallen, met name over de gevallen die het Parlement in zijn resoluties noemt alsook over de winnaars van en genomineerden voor de Sacharovprijs die gevaar lopen, en te zorgen voor adequate follow-up van en verslaglegging aan het Parlement over de maatregelen die zijn getroffen met betrekking tot die gevallen; |
|
25. |
benadrukt het belang van een systematisch, oprecht, toegankelijk en inclusief overleg met alle maatschappelijke organisaties en belanghebbenden gedurende het volledige proces van de mensenrechtendialoog; |
|
26. |
is ingenomen met de hervatting van de mensenrechtendialogen met derde landen naar aanleiding van gunstigere omstandigheden voor het aangaan van verbintenissen; is van mening dat de EU haar doelstellingen moet aanpassen wanneer na een reeks mensenrechtendialogen geen tastbare vooruitgang wordt gemeld, zoals in een aantal gevallen het geval is geweest, ook wat betreft het bredere verloop van bilaterale betrekkingen; |
EU-delegaties
|
27. |
acht het van het grootste belang dat alle mogelijke maatregelen worden genomen om het bewustzijn inzake de EU-mensenrechtenrichtsnoeren bij de EU-delegaties te vergroten en dringt er bij alle delegaties op aan ervoor te zorgen dat deze richtsnoeren correct worden toegepast; herhaalt in dit verband zijn oproep aan de EU-delegaties en hun “steunpunten” voor mensenrechten in derde landen om meer betrokken te zijn door regelmatig steun te verlenen aan mensenrechtenverdedigers, waaronder winnaars van en genomineerden voor de Sacharovprijs die gevaar lopen, en door onderwerpen en individuele gevallen die aan de orde worden gesteld in de resoluties van het Parlement over schendingen van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat grondig te behandelen; dringt er bij de ambtenaren van de EU-delegaties op aan gevallen van onderdrukking en vervolging van mensenrechtenverdedigers, democratische oppositie en activisten uit het maatschappelijk middenveld ter sprake te brengen bij overheidsinstanties, en, indien de getroffen personen gevangen worden gehouden, hun situatie op te volgen, hen in de gevangenis te bezoeken, hun rechtszaken bij te wonen en hun zaken te bespreken in de mensenrechtendialogen die de EU met de betrokken landen voert; |
|
28. |
vestigt de aandacht op de gevallen waarin de EU-delegaties en de missies van de EU-lidstaten verschillende benaderingen hebben gevolgd op het gebied van de bescherming en bevordering van de mensenrechten in derde landen, hoewel de EU-lidstaten dienaangaande een gemeenschappelijk verplichting hebben; beklemtoont dat de ambassades van de EU-lidstaten, evenals de EU-delegaties, een steeds grotere rol moeten vervullen bij de bescherming en bevordering van mensenrechten, alsook bij de verlening van steun aan het maatschappelijk middenveld in derde landen; verzoekt de EU-delegaties over te gaan tot het oprichten van werkgroepen inzake mensenrechten waarin de bevoegde diensten van de ambassades van de lidstaten en EU-delegaties worden samengebracht, en nauw samen te werken met vertegenwoordigers van internationale en regionale maatschappelijke organisaties in de betrokken derde landen; |
Wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (GHRSR — “EU-Magnitski-wet”)
|
29. |
juicht het toe dat de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (EU-GHRSR) steeds vaker wordt gebruikt als essentieel instrument dat de rol van de EU als mondiale speler met betrekking tot mensenrechten versterkt door middel van gerichte sancties van de Raad; dringt erop aan de reeds vastgestelde beperkende maatregelen op doeltreffende en gecoördineerde wijze en volledig ten uitvoer te leggen, en — indien nodig — aanvullende maatregelen te treffen; roept de EU ertoe op dynamischer gebruik te maken van dit instrument als integraal onderdeel van haar buitenlands mensenrechtenbeleid; vraagt om de strenge, consequente en uniforme toepassing van beperkende maatregelen en toezicht daarop in alle lidstaten, als een voorwaarde voor de geloofwaardigheid en de doeltreffendheid van het externe optreden van de EU; verzoekt de EU om samen te werken met gelijkgezinde partners teneinde meer landen aan te sporen sanctieregelingen vast te stellen en teneinde de aanneming van gerichte beperkende maatregelen gezamenlijk te coördineren om de doeltreffendheid ervan op mondiaal niveau te maximaliseren; is verheugd over de door de voorzitter van de Commissie in haar toespraak over de Staat van de Unie 2022 gedane toezegging om maatregelen uit te werken teneinde het EU-wetgevingskader voor corruptiebestrijding te actualiseren en corruptie op te nemen in de EU-GHRSR, hetgeen in overeenstemming is met het standpunt van het Parlement, zodat de pijlen doeltreffend kunnen worden gericht op de economische en financiële factoren die mensenrechtenschendingen mogelijk maken; roept nogmaals ertoe op om de stemming met gekwalificeerde meerderheid in te voeren met betrekking tot de besluiten van de Raad en de tenuitvoerlegging van sancties in het kader van de EU-GHRSR; verzoekt opnieuw de Commissie en de Raad gehoor te geven aan de aanbevelingen van het Parlement (in zijn resoluties en anderszins) met betrekking tot toekomstige gerichte sancties; |
|
30. |
is verheugd over de in 2021 in het kader van de EU-GHRSR aangelegde lijsten; verzoekt de Raad, de lidstaten en de EDEO een strategie te ontwikkelen om de wisselwerking tussen de EU-GHRSR en de gebiedsgebonden sanctieregelingen te bevorderen, met name door beter gebruik te maken van de EU-GHRSR voor het aanpakken van mensenrechtenschendingen die niet rechtstreeks aan een staat kunnen worden gekoppeld, bijvoorbeeld wanneer huurlingen zich op grondgebied dat niet onder controle van de overheid staat schuldig maken aan mensenrechtenschendingen, of in het geval van grensoverschrijdende mensenrechtenschendingen, zoals mensenhandel; |
|
31. |
is ernstig bezorgd over en veroordeelt het welbewuste beleid van bepaalde landen om buitenlanders, waaronder burgers van de Europese Unie, willekeurig te arresteren en vast te houden en op basis van valse beschuldigingen te vervolgen voor propagandadoeleinden of met als doel gevangenen te gebruiken als instrument voor internationale onderhandelingen en uitwisseling of als middel om politieke druk uit te oefenen; benadrukt dat het voeren van een dergelijk beleid een gijzelingshandeling vormt, zoals gedefinieerd in het Internationaal Verdrag tegen het nemen van gijzelaars; verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten maatregelen te nemen om dergelijke handelingen te voorkomen en Europese burgers, vooral die met een dubbele nationaliteit, te waarschuwen voor de risico’s van arrestatie wanneer zij het grondgebied van bepaalde landen bezoeken; vraagt de Raad te overwegen om in het kader van de EU-GHRSR beperkende maatregelen toe te passen ten aanzien van personen of entiteiten die verantwoordelijk zijn voor willekeurige arrestaties of detenties van EU-onderdanen als “gijzelaars van de staat”; |
Corruptie en mensenrechten
|
32. |
beklemtoont dat corruptie het democratisch bestuur ernstig verzwakt, het genot van mensenrechten wereldwijd belemmert, schendingen van de mensenrechten en de rechtsstaat faciliteert en bestendigt en de meest kwetsbare en gemarginaliseerde personen en groepen in de samenleving onevenredig hard treft; roept ertoe op de aanpak van corruptie integrerend onderdeel te maken van alle inspanningen en maatregelen van de EU ter bevordering van mensenrechten en democratie, door middel van het vaststellen van een speciale strategie voor de aanpak van corruptie wereldwijd, met inbegrip van programma’s in het kader van de externe financieringsinstrumenten van de EU, en het vergroten van de toezichthoudende rol van het Parlement; benadrukt dat het van primordiaal belang is dat de EU en haar lidstaten op dit vlak het goede voorbeeld geven door corruptie bij in de EU gevestigde actoren te bestrijden, door bij hun externe financiering de strengste normen inzake transparantie in acht te nemen en door meer steun te bieden aan maatschappelijke organisaties, activisten en onderzoeksjournalisten die zich met de bestrijding van corruptie bezighouden; |
|
33. |
dringt er bij de EU op aan een voorstel uit te werken voor de totstandbrenging van een reeks normen voor corruptiebestrijding die wereldwijd op uniforme wijze toepasbaar zijn, de oprichting van doeltreffende corruptiebestrijdingsorganen en de vaststelling van solide regelgevingskaders te bevorderen en jurisdicties met een geheimhoudingsplicht en belastingparadijzen aan te pakken; pleit ervoor om de samenwerking tussen de EU, haar lidstaten, derde landen en internationale organisaties te bevorderen, in het bijzonder op het gebied van justitie, rechtshandhaving en inlichtingen, met het oog op de uitwisseling van beste praktijken en doeltreffende instrumenten ter bestrijding en preventie van corruptie; dringt aan op de oprichting van een internationaal hof voor corruptiebestrijding onder toezicht van de VN, waarnaar moet worden gestreefd; |
Mensenrechtenclausules in internationale overeenkomsten
|
34. |
herhaalt zijn verzoek om in overeenkomsten tussen de EU en derde landen solide mensenrechtenclausules op te nemen, die worden geschraagd door een reeks heldere benchmarks en procedures voor gevallen waarin deze niet worden gerespecteerd; roept de Commissie en de EDEO ertoe op actief na te denken over de wijze waarop kan worden gewaarborgd dat de mensenrechtenclausules in bestaande internationale overeenkomsten worden gemonitord en doeltreffend worden gehandhaafd; beklemtoont dat de EU snel en doortastend moet reageren op aanhoudende inbreuken op mensenrechtenclausules door derde landen, waaronder middels opschorting van de desbetreffende overeenkomsten in gevallen waarin andere opties niet blijken te werken; benadrukt dat de herziening van het EU-stelsel van algemene tariefpreferenties (SAP), het lopende wetgevingsproces voor een nieuwe verordening inzake het SAP en de herziening van de uitvoering door de SAP-begunstigde landen van internationale verdragen op het gebied van mensenrechten, met inbegrip van arbeidsrechten, een gelegenheid bieden om de inzet voor de eerbiediging van de mensenrechten in de betrokken derde landen te versterken; |
|
35. |
verzoekt de Commissie om bij onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten met derde landen van hen te eisen dat zij de belangrijkste internationale verdragen inzake mensenrechten, arbeidsrechten en het milieu ratificeren, met inbegrip van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten; beklemtoont dat deze verdragen idealiter door derde landen worden geratificeerd voordat onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten worden afgesloten, zodat de naleving van deze verdragen een essentieel aspect van vrijhandelsovereenkomsten wordt en er overeenstemming wordt bereikt over specifieke clausules; pleit er voorts voor dat in de inhoudelijke bepalingen van de vrijhandelsovereenkomsten wordt erkend dat de ondertekenende staten de mensenrechten die zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het gewoonterecht en de internationale verdragen waarbij zij partij zijn, moeten eerbiedigen en beschermen; |
|
36. |
benadrukt het belang van de uitvoering van kwalitatief hoogwaardige duurzaamheidseffectbeoordelingen, zowel vooraf als achteraf, en roept op tot aanzienlijke verbetering ervan; beklemtoont dat de duurzaamheidseffectbeoordelingen tot doel moeten hebben ervoor te zorgen dat de overeenkomst waarover wordt onderhandeld, in haar gedetailleerde en geformuleerde clausules, voldoende middelen biedt om negatieve gevolgen voor de mensenrechten te voorkomen; beveelt aan dat maatschappelijke organisaties betrokken worden bij het bepalen van het verloop van de duurzaamheidseffectbeoordelingen, dat beoordelingen worden uitgevoerd door deskundigen op het gebied van mensenrechten en arbeidsrechten en dat rekening wordt gehouden met de inbreng van maatschappelijke organisaties; |
Activiteiten ter ondersteuning van democratie
|
37. |
wijst erop dat het in 2022 tien jaar geleden is dat het Parlement besloot politiek leiderschap te tonen door zijn activiteiten ter ondersteuning van democratie significant op te schalen, in concreto middels een alomvattende democratieondersteunende aanpak sinds 2014; is met name verheugd over zijn steun voor de capaciteitsopbouw van partnerparlementen, bemiddeling en bevordering van een cultuur van dialoog en compromis, waaronder bij jonge politieke leiders, alsook voor empowerment van vrouwelijke parlementsleden, mensenrechtenactivisten en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en de vrije media; verzoekt de Commissie haar activiteiten op dit gebied voort te zetten en te intensiveren, en meer financiering en bijstand te geven aan EU-organen en -agentschappen, alsmede aan andere organisaties die door middel van subsidies worden gefinancierd, met inachtneming van het non-discriminatiebeginsel; benadrukt dat rechtstreekse steun voor maatschappelijke organisaties, mensenrechtenverdedigers en mensen die een kritisch en afwijkend geluid laten horen van het allergrootste belang is in de huidige context van oplopende mondiale spanningen en repressie in een toenemend aantal landen; |
|
38. |
beklemtoont het belang van EU-verkiezingswaarnemingsmissies en van de bijdrage van het Parlement aan het ontwikkelen en verbeteren van hun methodologie; verzoekt de Commissie in dit verband na te denken over actualisering van de methodologie voor verkiezingswaarneming om rekening te houden met de ontwikkelingen van de afgelopen twee decennia; dringt er bij derde landen op aan de aanbevelingen van de EU-verkiezingswaarnemingsmissies in de praktijk om te zetten teneinde de organisatie van en de context voor toekomstige verkiezingsprocessen te verbeteren en zo bij te dragen aan de transparantie en wettigheid ervan met als doel de democratische normen van het betrokken land naar een hoger niveau te tillen; benadrukt dat het belangrijk is de EU-steun aan plaatselijke verkiezingswaarnemers op te voeren, met name op het gebied van bescherming; pleit er nogmaals voor dat de EU nauw samenwerkt met binnenlandse en internationale organisaties zoals het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de OVSE, de Raad van Europa en de andere organisaties die de Verklaring inzake de beginselen voor internationale verkiezingswaarneming hebben onderschreven; |
Multilateralisme en de inspanningen van de EU op multilateraal niveau
|
39. |
geeft nogmaals aan dat mensenrechten wereldwijd alleen doeltreffend kunnen worden beschermd middels nauwe internationale samenwerking op multilateraal niveau; beklemtoont de buitengewoon belangrijke rol die de VN en haar organen vervullen als voornaamste forum op dit gebied, dat daadwerkelijk moet kunnen bijdragen aan het opvoeren van de inspanningen voor vrede en veiligheid, duurzame ontwikkeling, en eerbiediging van mensenrechten en het internationaal recht; verzoekt de EU en haar lidstaten zowel politiek als financieel steun te blijven bieden aan het werk van de VN, waaronder ook aan alle VN-mensenrechtenorganen en met name aan de verdragsorganen en voor de speciale procedures; vraagt hiertoe de secretaris-generaal van de VN passende middelen uit de VN-begroting ter beschikking te stellen en spoort de lidstaten ertoe aan hun vrijwillige bijdragen te verhogen; benadrukt dat de EU en haar lidstaten ernaar moeten streven zowel in de VN als in andere multilaterale fora eensgezindheid aan de dag te leggen en zodoende de allerhoogste normen op het gebied van mensenrechten te bevorderen; herinnert eraan dat alle VN-lidstaten gehouden zijn tot bevordering en bescherming van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden, als neergelegd in het Handvest van de Verenigde Naties en resolutie 60/251 van de Algemene Vergadering van de VN; betreurt het feit dat twee permanente leden van de VN-Veiligheidsraad verantwoordelijk zijn voor grove mensenrechtenschendingen die als oorlogsmisdaden en zelfs genocide kunnen worden aangemerkt; roept de VN-lidstaten ertoe op niet terug te krabbelen en aldus de bescherming van de mensenrechten te verzwakken; wijst met klem op de verantwoordelijkheid van de VN-mensenrechtenraad om alle ernstige mensenrechtenschendingen wereldwijd aan te pakken; vindt het betreurenswaardig dat een aantal leden van de VN-Mensenrechtenraad een flagrante minachting hebben getoond voor hun verplichtingen op het gebied van de mensenrechten, zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige mensenrechtenschendingen en hebben verzuimd samen te werken met de mensenrechtenmechanismen van de Verenigde Naties; dringt in dit verband aan op een fundamentele hervorming van de criteria voor leden van de VN-Mensenrechtenraad; verzoekt de EDEO de aanzet te geven tot en het voortouw te nemen bij het streven naar een gecoördineerd standpunt van de EU en de lidstaten ten aanzien van het lidmaatschap van de VN-Mensenrechtenraad, waarmee een stimulans zou worden gegeven aan een transparanter verkiezingsproces, met name door de stemmen van de EU-lidstaten openbaar te maken en de motivering ervan te vermelden, een daadwerkelijke selectieprocedure, door erop toe te zien dat de drie regionale blokken waarvan de EU-lidstaten lid zijn meer kandidaten voordragen dan dat er zetels zijn, en verantwoordingsplicht van de kandidaten, door nauwkeurig onderzoek te verrichten naar hun vrijwillige toezeggingen evenals naar de mate waarin zij in het verleden medewerking hebben verleend aan de VN-Mensenrechtenraad, de verdragsorganen van de VN en de speciale procedures; |
|
40. |
veroordeelt met klem alle aanvallen tegen de mandaathouders van de speciale procedure van de VN en tegen de onafhankelijkheid van hun mandaat; roept de lidstaten en de democratische partners van de EU ertoe op deze pogingen vastberaden de kop in te drukken en alle mogelijke maatregelen te nemen om veilige en open ruimten te helpen bieden voor interactie tussen enerzijds personen en maatschappelijke organisaties en anderzijds de Verenigde Naties, haar vertegenwoordigers en mechanismen; vestigt de aandacht op de werkzaamheden van de door de Verenigde Naties ingestelde enquêtecommissies en onderzoeksmissies, die steeds vaker worden ingezet om situaties van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake de mensenrechten aan te pakken en straffeloosheid te bestrijden; |
|
41. |
vraagt de EU en haar lidstaten steun te verlenen voor de versterking van regionale mensenrechtensystemen, onder meer door middel van financiële bijstand en het op transregionaal niveau delen van ervaringen; wijst met name op de cruciale rol van toezichthoudende instanties en gerechtelijke mechanismen die in het kader van deze regionale systemen tot stand zijn gebracht, alsook op hun complementariteit met het mensenrechtensysteem van de VN; |
|
42. |
verzoekt de EU en haar lidstaten om binnen multilaterale fora een leidende rol te vervullen bij het bevorderen van de vaststelling van een universeel erkende definitie van terrorisme, de doelstelling indachtig deze plaag te bestrijden; roept hen voorts ertoe op om, in het kader van de 8e herziening van de mondiale terrorismebestrijdingsstrategie van de VN in 2023, het voortouw te nemen bij de inspanningen om krachtige bewoordingen op te nemen waarin de negatieve gevolgen van het misbruik van antiterrorismewetgeving en -beleid voor de ruimte voor het maatschappelijk middenveld worden erkend en waarmee alle staten worden aangespoord de nodige stappen te ondernemen om hun antiterrorismewetgeving te hervormen of in te trekken zodat deze geen negatieve gevolgen heeft voor het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers; spoort de EU en haar lidstaten aan binnen VN-fora een voortrekkersrol te vervullen bij het opzetten van een constructieve dialoog met maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers, en erop toe te zien dat zij op betekenisvolle wijze betrokken worden bij alle stadia van de ontwikkeling en uitvoering van het antiterrorismebeleid; |
|
43. |
is ernstig bezorgd over de door autoritaire regimes uitgevoerde toenemende aanvallen tegen de op regels gebaseerde wereldorde, onder meer door de universaliteit van de mensenrechten aan te vechten, door deze rechten te relativeren en te beweren dat zij een door westerse landen ingezet instrument van culturele hegemonie zijn, door het internationaal recht inzake de mensenrechten uit te hollen middels herinterpretatie, en door een hinderpaal te vormen voor de werkwijze van VN-organen en -mechanismen om staten ter verantwoording te roepen voor mensenrechtenschendingen; benadrukt dat de EU de verdediging van het universele karakter van de mensenrechten als hoofdprioriteit moet handhaven en daartoe het voortouw moet nemen bij een pact en moet samenwerken met andere democratieën en gelijkgezinde partners om multilaterale organisaties te versterken en de op regels gebaseerde wereldorde te verdedigen tegen opkomende autoritaire mogendheden; beklemtoont dat de verminderde doeltreffendheid van VN-organen reële kosten met zich brengt in de vorm van conflicten, mensenlevens en menselijk lijden, en ertoe leidt dat landen in het algemeen veel minder goed in staat zijn wereldwijde uitdagingen aan te pakken; verzoekt de EU-lidstaten en gelijkgezinde partners meer te doen om voor een omkering van deze trend te zorgen; |
|
44. |
onderstreept dat de kandidaturen van niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) voor raadgevende status binnen de Economische en Sociale Raad van de VN (Ecosoc) onpartijdig, eerlijk en transparant moeten worden beoordeeld; pleit voor maatregelen met het oog op een eigen zetel voor de Unie in elk multilateraal forum, met inbegrip van de VN-Veiligheidsraad, naast de reeds bestaande permanente zetel van een van de lidstaten in de Veiligheidsraad, hetgeen het vermogen van de EU om op te treden alsook haar consistentie en geloofwaardigheid in de wereld zou versterken; roept de EU en haar lidstaten ertoe op deel te nemen aan het algemene debat van de Algemene Vergadering van de VN en spoort de leden van de Ecosoc aan te blijven strijden tegen de onrechtvaardige belemmeringen waar ngo’s mee te maken krijgen bij het aanvragen van Ecosoc-accreditatie, met name voor de ngo’s waarvan de aanvragen reeds zeer lang in behandeling zijn; |
Eerbiediging van het internationale humanitaire recht
|
45. |
stelt bezorgd vast dat het internationale humanitaire recht en de internationale mensenrechtenwetgeving steeds minder worden gerespecteerd, met name in de lopende conflicten wereldwijd; beklemtoont dat het van het allergrootste belang is dat organisaties op het gebied van humanitaire hulp en liefdadigheidsorganisaties alle kwetsbare bevolkingsgroepen ongehinderd en tijdig volledige bijstand kunnen verlenen, en roept alle partijen in gewapende conflicten op bescherming te bieden aan burgers en humanitaire en medische hulpverleners en aan personen die werkzaam zijn in de media- en educatieve sectoren; dringt erop aan in regio’s waar oorlog is of gevochten wordt stelselmatig humanitaire corridors in te richten, teneinde burgers die gevaar lopen in staat te stellen het gebied te verlaten, en veroordeelt met klem alle aanvallen op de burgers in kwestie; |
|
46. |
wijst erop dat het internationaal humanitair recht als leidraad moet dienen voor het EU-beleid met betrekking tot situaties van bezetting of annexatie van grondgebied en onderstreept het belang van het waarborgen van de consistentie van het beleid met betrekking tot deze situaties; benadrukt de verantwoordelijkheid van in de EU gevestigde ondernemingen om de hoogste zorgvuldigheidsnormen toe te passen op elke economische of financiële activiteiten in of met deze gebieden, en om te zorgen voor strikte naleving van het internationaal recht en het EU-sanctiebeleid, indien van toepassing; |
Bestrijding van straffeloosheid en versterking van het internationale strafrecht
|
47. |
beklemtoont het verband tussen mensenrechtenschendingen en wijdverbreide straffeloosheid en het gebrek aan verantwoordingsplicht in door conflicten getroffen regio’s en landen; verwelkomt met klem de niet-aflatende inspanningen van het ICC voor het aanpakken van straffeloosheid; verzoekt de EU en haar lidstaten het ICC voldoende steun te geven, teneinde het in staat te stellen zijn werk te doen; veroordeelt nogmaals de voortdurende pogingen om de legitimiteit en het werk van het ICC te ondermijnen; verzoekt de EU en haar lidstaten zich te blijven inspannen om deze te bestrijden en te reageren op bedreigingen en sancties tegen mensenrechtenverdedigers en getuigen die samenwerken met het ICC; benadrukt de cruciale rol van het ICC bij het uitvoeren van onderzoeken naar oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid; verzoekt de EU en haar lidstaten de samenwerking met het ICC inzake het voorkomen en bestrijden van dergelijke misdaden voort te zetten; is verheugd over de aanhoudende steun van de EU en de EU-lidstaten voor het ICC en verzoekt de EU-lidstaten deze inzet ook tot uiting te laten komen ten aanzien van de duurzame financiering die nodig is om ervoor te zorgen dat het recht zijn loop heeft in alle zaken die aan het ICC worden voorgelegd; |
|
48. |
dringt er bij de EU op aan de aanklager bij het Internationaal Strafhof te ondersteunen bij het onderzoek naar en de vervolging van vermoedelijke daders van oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en mogelijk genocide, door politieke steun te verlenen, al het bewijsmateriaal waarover zij beschikt, met inbegrip van inlichtingen, informatie en gegevens uit open bronnen, satellietbeelden en onderschepte communicatie, te verzamelen en beschikbaar te stellen, en voldoende personele en financiële middelen ter beschikking te stellen van de algemene begroting van het ICC, teneinde de onafhankelijkheid en onpartijdigheid ervan volledig te beschermen; |
|
49. |
verzoekt de Unie en haar lidstaten om hun partnerlanden ertoe aan te sporen het Verdrag van Rome te ratificeren en zo de jurisdictie van het ICC uit te breiden; verzoekt de EU te handelen overeenkomstig besluit 2011/168/GBVB van de Raad betreffende het Internationaal Strafhof (26), waarbij de EU een krachtig standpunt moet innemen ten aanzien van het misdrijf agressie, overeenkomstig de resolutie van het Parlement van 17 juli 2014 over het misdrijf agressie (27); |
|
50. |
verzoekt de Commissie nogmaals een alomvattend EU-actieplan te ontwikkelen voor het aanpakken van straffeloosheid, waaronder hoofdstukken over de belangrijke rol van organisaties van het maatschappelijk middenveld bij het aanpakken van straffeloosheid en over hun bescherming in alle situaties waarin dat van toepassing is, en over de maatregelen voor het aanpakken van straffeloosheid met betrekking tot gendergerelateerd seksueel geweld, met inbegrip van schendingen van seksuele en reproductieve rechten in conflictsituaties; verzoekt de EU en haar internationale partners optimaal gebruik te maken van alle relevante instrumenten voor het aanpakken van straffeloosheid, waaronder steun voor universele jurisdictie op nationaal niveau en speciale tribunalen op nationaal en internationaal niveau, ook voor het misdrijf agressie, en flexibele mechanismen voor samenwerking en financiering te ontwikkelen, om snel bewijzen van misdrijven te kunnen verzamelen en analyseren; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat bij de inzet van deze instrumenten voor coördinatie en complementariteit met andere relevante instrumenten van de EU en de lidstaten wordt gezorgd; spoort de Commissie aan een ambitieus programma te ontwikkelen om zowel de lidstaten als derde landen beter in staat te stellen het beginsel van universele jurisdictie in hun nationale rechtsstelsels toe te passen; |
Vooruitgang in de richting van een universeel verbod op de doodstraf en de preventie van foltering en andere vormen van mishandeling
|
51. |
herhaalt zijn principiële verzet tegen de doodstraf, hetgeen een wrede, inhumane en onterende straf is, met een onomkeerbaar karakter; benadrukt dat de EU zich aanhoudend moet inzetten voor een universeel verbod op de doodstraf, als prioritaire doelstelling van zijn extern mensenrechtenbeleid; roept de EU en haar lidstaten op om in alle internationale fora voor afschaffing te pleiten, teneinde zo veel mogelijk steun voor dit standpunt te verzamelen; moedigt de voortdurende inspanningen van de VN-organen voor de universele afschaffing van de doodstraf aan, in overeenstemming met de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN; veroordeelt in krachtige bewoordingen de handhaving in landen over de hele wereld van blasfemiewetten die de doodstraf mogelijk maken; herinnert eraan dat de vrijheid om zijn of haar eigen religie te kiezen, of om te geloven of in het geheel niet te geloven, een fundamenteel mensenrecht is waar geen doodstraf of onterende behandeling op mag staan; verzoekt alle landen die dit nog niet hebben gedaan de doodstraf af te schaffen of een onmiddellijk moratorium af te kondigen, bij wijze van eerste stap in de richting van afschaffing; dringt er bovendien bij de betrokken landen op aan de lijst van misdrijven of misdrijven waarop de doodstraf staat, te beperken; pleit voor transparantie omtrent doodstraffen en executies in de landen die deze statistieken niet vrijgeven; |
|
52. |
veroordeelt alle gevallen van foltering en onmenselijke of onterende behandeling, gedwongen verdwijningen, willekeurige arrestaties en buitengerechtelijke executies en betreurt het feit dat veel landen zich hier onverminderd schuldig aan maken; vindt het uitermate zorgwekkend dat foltering wereldwijd steeds vaker wordt toegepast, alsook het feit dat de daders veelal ongestraft blijven; wijst op de belangrijke rol van maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers in de strijd tegen foltering en andere vormen van mishandeling; |
Een antwoord bieden op de mondiale uitdagingen inzake mensenrechten en democratie
Respons op en herstel na de COVID-19-pandemie
|
53. |
maakt zich grote zorgen over de negatieve langetermijngevolgen van de COVID-19-pandemie voor zowel de algemene situatie van democratie als mensenrechten wereldwijd; benadrukt de onevenredige negatieve impact op groepen in de meest kwetsbare situaties, waaronder vrouwen, kinderen, mensen met een handicap, personen met een bepaalde chronische ziekte, ouderen, lhbtiq-personen, armen, mensen die tot een etnische of religieuze minderheid behoren, vluchtelingen en migranten, en mensen die in de gevangenis zitten of zich in detentie bevinden; is voorts bezorgd over vertragingen en belemmeringen bij de toegang tot gezondheidszorg en daaruit voortvloeiende de toename van onbedoelde zwangerschappen, seksueel en gendergerelateerd geweld, onveilige abortussen en sterfte van moeders en pasgeborenen; betreurt het gebruik van de maatregelen voor de preventie van COVID-19 als excuus om bezoeken van familieleden of advocaten aan detentiefaciliteiten te weigeren en de rechten van gedetineerden te schenden; prijst de rol die mensenrechtenactivisten en journalisten hebben gespeeld, waarbij ze soms zelfs hun leven op het spel hebben gezet, door te berichten over mensenrechtenschendingen gedurende de pandemie of te proberen deze te voorkomen; |
|
54. |
herhaalt dat het genot van het hoogst haalbare niveau van gezondheid en universele toegang tot gezondheidszorg behoren tot de grondrechten van elk mens, zonder onderscheid; verzoekt de EU en haar lidstaten de verdediging van deze rechten te ondersteunen, met name in landen en regio’s waar gezondheidsdiensten het dunst gezaaid zijn en dringt er bij landen op aan vooruitgang te boeken bij het vergemakkelijken van de toegang tot gezondheidszorg; dringt erop aan dat de EU financiële steun blijft bieden aan de ontwikkeling en het wereldwijde aanbod van COVID-19-vaccins, het geven van voorlichting over de voordelen van vaccinatie, en verbetering van de beschikbaarheid, toegankelijkheid en betaalbaarheid van vaccinatie, ter preventie van ziekten die door een vaccin kunnen worden voorkomen; |
|
55. |
herhaalt dat persoonlijke vrijheid, vrijheid van vergadering, vrijheid van denken, geweten, godsdienst en overtuiging evenals de vrijheid van meningsuiting hoekstenen van democratie zijn; maakt zich grote zorgen over de toenemende inzet van technologieën voor massasurveillance om deze vrijheden in te perken, met name door autoritaire regimes, onder het mom van maatregelen voor de preventie van COVID-19; dringt aan op een algeheel en doeltreffend verbod op de verkoop van technologieën voor massasurveillance; dringt erop aan meer de doen aan de enorme hoeveelheid desinformatie en complottheorieën online, onder andere uit de koker van autoritaire regimes, alsmede van niet-statelijke actoren; |
Rechten van de vrouw, empowerment van vrouwen en gendergelijkheid
|
56. |
veroordeelt het feit dat nog geen enkel land in de wereld gendergelijkheid heeft weten te realiseren; onderstreept dat er in alle regio’s van de wereld nog steeds sprake is van wijdverbreid gendergerelateerd geweld en intersectionele discriminatie; onderstreept dat vrouwen en meisjes nog altijd de voornaamste slachtoffers zijn in gewelddadige crises en dat seksueel, op gender gebaseerd geweld en schending van de reproductieve rechten doorgaan in de wereld, met name als oorlogswapen in gewapende conflicten; benadrukt dat met name vrouwelijke mensenrechtenactivisten, journalisten en advocaten in snel toenemende mate het slachtoffer worden van intimidatie online en aanhoudende bedreigingen en aanvallen; |
|
57. |
wijst met grote bezorgdheid op de toename van gendergerelateerd en huiselijk geweld en betreurt de achteruitgang op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in zowel ontwikkelingslanden als ontwikkelde landen; roept de EU en haar lidstaten nogmaals op volledig steun te geven aan het recht van vrouwen op lichamelijke integriteit, waardigheid en het autonoom nemen van beslissingen, en gendergerelateerd en huishoudelijk geweld doeltreffend te bestrijden; wijst erop dat vrouwen, ondanks de inspanningen van de EU, nog steeds een minderheid vormen in leidinggevende functies, minder verdienen voor dezelfde verantwoordelijkheden en functies als mannen, en dat hun mogelijkheden en vaardigheden worden onderschat of ondermijnd vanwege hun gender; |
|
58. |
verzoekt de EU en haar internationale partners meer te doen om te waarborgen dat vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen gelijke rechten kunnen genieten en om gelijke kansen voor iedereen te waarborgen; dringt aan op een wereldwijde uitbanning van wetten en praktijken die vrouwen beletten hun rechten uit te oefenen, met name het recht op onderwijs, werk en deelname aan politieke en openbare besluitvorming; betreurt situaties waarin vrouwen en huishoudens met een vrouw aan het hoofd, met name in humanitaire crisisgebieden, de toegang tot humanitaire hulp en essentiële diensten wordt ontzegd, omdat de nationale en lokale autoriteiten erop aandringen dat deze diensten door vrouwelijke werknemers worden verleend terwijl tegelijkertijd de toegang van vrouwen tot werk wordt beperkt; verzoekt de staten die dit nog niet hebben gedaan het Verdrag van Istanbul te ratificeren en uit te voeren; |
|
59. |
spreekt zijn krachtige veroordeling uit over gedwongen huwelijken, huisarrest, verkrachting en andere vormen van vernederende behandeling van vrouwen; verzoekt de Commissie en de SVEU voor de mensenrechten de kwestie van huwelijken op jonge leeftijd en gedwongen huwelijken aan te pakken; |
|
60. |
herinnert staten aan hun verplichting toegang te garanderen tot uitgebreide diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, met inbegrip van moderne anticonceptiemethoden, veilige en legale abortus, gezondheidszorg tijdens, voor en na de zwangerschap, kunstmatige voortplanting en toegang tot informatie en voorlichting over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, waaronder uitgebreide seksuele voorlichting, zonder enige vorm van discriminatie; dringt erop aan de wettelijke rechten en bescherming verder te versterken en belemmeringen voor de toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten wereldwijd weg te nemen; herhaalt zijn oproep om het recht op veilige en legale abortus op te nemen in het Handvest; is ingenomen met de publicatie van de geactualiseerde richtsnoeren van de Wereldgezondheidsorganisatie met essentiële aanbevelingen voor gezondheidsstelsels voor de verstrekking van abortuszorg; verzoekt de EU en haar lidstaten om seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, met inbegrip van de toegang tot abortus, volledig te ondersteunen en te bevorderen in multilaterale en bilaterale betrekkingen overeenkomstig internationale mensenrechtenwetgeving en -normen; |
|
61. |
dringt aan op meer gezamenlijke inspanningen om een eind te maken aan het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen en aan de straffeloosheid voor de plegers van dergelijk geweld; roept de Commissie op zich ervoor in te zetten om de praktijk van genitale verminking van vrouwen volledig uit te roeien; dringt aan op een grotere inzet en steun van de EU voor de bescherming van de rechten van vrouwen in derde landen bij haar inspanningen op het gebied van conflictpreventie en -oplossing, vredeshandhaving, humanitaire hulp en wederopbouw na conflicten, overgangsjustitie en de bevordering van mensenrechten en democratische hervormingen, met bijzondere aandacht voor de rechten van vrouwen die te maken hebben met vijandigheid, discriminatie of stigmatisering, zwanger zijn of pasgeboren kinderen hebben, of werkloos zijn of in armoede leven; |
|
62. |
herhaalt dat degelijk optreden nodig is om de volledige uitvoering van GAP III te waarborgen; verzoekt de EU, zoals uiteengezet in het genderactieplan III, intersectionaliteit krachtig aan te pakken door een beleid te ontwikkelen ter bestrijding van de meervoudige discriminatie waarmee de miljoenen vrouwen en meisjes worden geconfronteerd die het slachtoffer zijn van op kaste gebaseerde schendingen van burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele rechten, waaronder seksueel misbruik en geweld, ontheemding, gedwongen arbeid en/of schuldarbeid, prostitutie en mensenhandel; |
|
63. |
veroordeelt nogmaals commercieel draagmoederschap, een mondiaal fenomeen waardoor vrouwen overal ter wereld worden blootgesteld aan uitbuiting en mensenhandel en waarvan financieel en sociaal kwetsbare vrouwen specifiek doelwit zijn; beklemtoont de zware impact van deze praktijk op vrouwen, vrouwenrechten, de gezondheid van vrouwen en gendergelijkheid en onderstreept de grensoverschrijdende gevolgen ervan; dringt aan op een Europees rechtskader om de negatieve gevolgen van commercieel draagmoederschap aan te pakken; |
|
64. |
veroordeelt wetgeving, beleid en praktijken die de selectie van kinderen op grond van geslacht, ras, handicap of om andere gronden mogelijk maken; |
Rechten van het kind
|
65. |
vindt dat de rechten van het kind in alle onderdelen van het extern beleid van de EU stelselmatig en consistent moeten worden bevorderd en verdedigd; dringt aan op meer onderling gecoördineerde inspanningen voor de bescherming van de rechten van het kind in crisis- of noodsituaties, en verwelkomt de conclusies van de Raad dienaangaand; vindt het zorgwekkend dat de toename van dergelijke crises in de wereld, in combinatie met de langetermijngevolgen van de COVID-19-pandemie, geresulteerd heeft in steeds meer schendingen van de rechten van het kind wereldwijd, inclusief geweld, gedwongen (kind-)huwelijken, seksueel misbruik, waaronder genitale verminking, mensenhandel, gedwongen scheiding van kinderen van hun ouders en andersom in gevallen van moderne slavernij, kinderarbeid, aanwerving als kindsoldaten, ontoereikende toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, ondervoeding en extreme armoede; beklemtoont de onevenredige en langetermijneffecten van voedselonzekerheid op kinderen, die niet alleen gevolgen heeft voor hun gezondheid en ontwikkeling, maar ook voor hun scholing, en leidt tot een toename van de schandelijke praktijk van kindhuwelijken; wijst erop dat nog steeds een groot aantal kinderen in de wereld wordt gedwongen te werken, meestal onder gevaarlijke omstandigheden, op moeilijk bereikbare plaatsen zoals mijnschachten, bij de winning van grondstoffen, waaronder zeldzame mineralen, in de industrie en in de landbouw; onderstreept dat 2021 het Internationaal Jaar van de uitroeiing van kinderarbeid was en refereert aan het “zero tolerance”-beleid van de EU op dit vlak; roept de landen die het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind nog niet hebben geratificeerd op dit zo snel mogelijk te doen; |
|
66. |
betreurt de voortdurende aanvallen op kinderen worden gebruikt als oorlogswapen; herhaalt dat minderjarigen vanwege hun kwetsbaarheid vaak de eerste slachtoffers zijn van geweld in door oorlog geteisterde gebieden, met name als het gaat om etnische represailles door oorlogvoerende stammen, groepen en etniciteiten; veroordeelt de gedwongen rekrutering van minderjarige kinderen in oorlogsgebieden, alsook hun instrumentalisering en het op hen gerichte gebruik van seksueel geweld; benadrukt dat er trajecten voor re-integratie en genoegdoening moeten worden gecreëerd voor kinderen waarvan de rechten zijn geschonden en dat de VN-agenda inzake kinderen en gewapende conflicten in alle externe acties van de EU moet worden geïntegreerd; verzoekt de betrokken lidstaten te zorgen voor de bescherming van kinderen die onderdaan zijn van deze lidstaten en die in een derde land gevangen of vastgehouden worden; verzoekt de Commissie haar inspanningen op te voeren om straffeloosheid voor oorlogsmisdaden tegen kinderen te bestrijden, haar samenwerking met op kinderen gerichte humanitaire organisaties en ngo’s te versterken en de rechten van kinderen in hun samenwerking en partnerschap met derde landen te waarborgen; |
|
67. |
benadrukt dat in het bijzonder het recht op onderwijs onder druk staat, met name door COVID-19 maar ook als gevolg van religieus extremisme en discriminatie van meisjes op basis van gender; uit zijn bezorgdheid over het van school sturen van zwangere tieners; herinnert eraan dat elk kind recht heeft op uitgebreide seksuele voorlichting die niet-discriminerend, empirisch onderbouwd, wetenschappelijk accuraat en aan de leeftijd aangepast is en schadelijke gendernormen aanpakt; verzoekt de EU meer te doen om voor toegang tot onderwijs te zorgen, waaronder in de vorm van innovatieve oplossingen om de door nationale autoriteiten opgeworpen obstakels te omzeilen; verzoekt de Commissie en EDEO derde landen meer te helpen bij het implementeren van aanpassingen aan de uitdagingen op onderwijsvlak naar aanleiding van de COVID-19-pandemie; beklemtoont dat ondersteuning kan worden geboden in de vorm van meer financiering via NDICI — Europa in de wereld, maar ook in de vorm van assistentie bij de opbouw van capaciteit en de ontwikkeling van goede praktijken op basis van de lessen die geleerd zijn via de EU-delegaties in de wereld; benadrukt dat het veranderende internationale klimaat wellicht een financiële oplossing vereist die een respons van meerdere donoren mogelijk maakt om het groeiende financieringstekort te dekken ter verwezenlijking van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 4 van de VN, die gericht is op inclusief en rechtvaardig kwaliteitsonderwijs en het bevorderen van mogelijkheden tot levenslang leren voor iedereen; |
|
68. |
verzoekt de Commissie en de EDEO robuuste financiering voor onderwijs te handhaven via alle beschikbare instrumenten van de EU voor externe financiering, in overeenstemming met de benchmark van 10 % voor onderwijs in NDICI — Europa in de wereld; verzoekt de Commissie en de EDEO de overheden van derde landen ook te ondersteunen bij het opbouwen en de verdere ontwikkeling van sterkere gendergevoelige en inclusieve onderwijsstelsels; wijst erop dat de toegang van vrouwen tot onderwijs door de VN als grondrecht is erkend; is van mening dat het bevorderen van de toeging tot onderwijs voor meisjes en het ondersteunen van de deelname van vrouwen aan onderwijs en loopbanen op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde prioritair een centraal beleidsdoel voor de EU moet zijn; dringt er in dit verband op aan dat meisjes de kans krijgen om hun opleiding af te ronden, toegang krijgen tot diensten en informatie die op hun leeftijdsgroep zijn afgestemd en vrij zijn van discriminatie en gendervooroordelen, en gelijke kansen krijgen tot ontplooiing; wijst er met klem op dat gendergerelateerde belemmeringen voor onderwijs moeten worden aangepakt, zoals wetten, beleidsmaatregelen en schadelijke sociaal-culturele normen die meisjes verhinderen hun opleiding voort te zetten in geval van zwangerschap, huwelijk of moederschap; pleit ervoor genderstereotypen en schadelijke sociaal-culturele normen aan te pakken door middel van onderwijs, en geweld te voorkomen met behulp van gendergevoelig onderwijs; |
Rechten van ouderen
|
69. |
verzoekt de EU en haar lidstaten nieuwe wegen te verkennen voor het versterken van de rechten van ouderen; onderstreept de uitdagingen voor ouderen wat betreft het volledig genieten van hun rechten, waaronder leeftijdsdiscriminatie, armoede, geweld, ontoereikende sociale bescherming, gezondheidszorg en andere essentiële diensten, alsook belemmeringen voor het vinden van werk; wijst in het bijzonder op het werk van de Open Werkgroep van de VN inzake vergrijzing met betrekking tot een juridisch bindend instrument ter versterking van de bescherming van de mensenrechten van ouderen, en roept de EU en haar lidstaten op te overwegen dat werk actief te ondersteunen; |
Rechten van personen met een handicap
|
70. |
juicht de goedkeuring van de strategie voor de rechten van personen met een handicap 2021-2030 toe, als instrument voor het wereldwijd verbeteren van de situatie van personen met een handicap en hun rechten, in het bijzonder aangaande armoede en discriminatie, maar ook wat betreft problemen bij de toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en werk, en deelname aan het politieke leven; dringt aan op een systematische interne en externe uitvoering van deze strategie; onderstreept dat de zorg voor personen met een handicap in de regel op de schouders van hun gezins- en familieleden, met name vrouwen, terecht komt, en roept de EU op derde landen te helpen bij het ontwikkelen van beleid voor ondersteuning van hen die de zorg voor personen met een handicap op zich nemen; |
|
71. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten meer inspanningen te leveren om gelijke rechten voor personen met een handicap te bevorderen door middel van extern optreden van de EU; onderstreept de noodzaak van een gestructureerde dialoog met organisaties van personen met een handicap in partnerlanden om te zorgen voor een zinvolle deelname en succesvolle betrokkenheid bij de planning, uitvoering en monitoring van EU-instrumenten voor externe financiering; benadrukt de noodzaak om kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten aan te sporen hervormingen door te voeren om de situatie van personen met een handicap te verbeteren en verzoekt de Commissie hen bij te staan bij de ontwikkeling van een gestructureerd proces voor de raadpleging van personen met een handicap en hun vertegenwoordigende organisaties; dringt erop aan dat EU-delegaties worden voorzien van investeringen, opleiding en capaciteitsopbouw om de bepalingen van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap inzake humanitaire actie en internationale samenwerking ten uitvoer te leggen; |
Onverdraagzaamheid, vreemdelingenhaat en discriminatie
|
72. |
beklemtoont zijn afwijzing en veroordeling van onverdraagzaamheid, vreemdelingenhaat en discriminatie op grond van ras, etniciteit, nationaliteit, sociale klasse, handicap, kaste, godsdienst, overtuiging, leeftijd, geslacht, seksuele oriëntatie of genderidentiteit, die er in grote delen van de wereld toe leidt dat mensen worden vermoord en vervolgd, vooral in conflictsituaties; beklemtoont dat racisme, discriminatie, vreemdelingenhaat, religieuze vervolging en de daaraan gerelateerde onverdraagzaamheid overal in de wereld onverminderd een groot probleem vormen, hetgeen leidt tot schendingen van de rechten in alle aspecten van het leven, waaronder toegang tot onderwijs, gezondheidszorg, werk en toegang tot de rechter, en dat deze kwesties door de COVID-19-pandemie verder zijn verergerd; verzoekt de EU en haar lidstaten het voortouw te nemen in de mondiale strijd tegen antisemitisme, en verwelkomt de vaststelling van de desbetreffende EU-strategie; verzoekt de Commissie, de EDEO en de delegaties van de EU om, in samenwerking met de lidstaten en met input van het Parlement, specifieke lokale strategieën te ontwikkelen om discriminatie op basis van kaste te helpen bestrijden in landen die daar het meest mee te maken hebben, in dialoog met lokale vertegenwoordigers en maatschappelijke organisaties, en hen uit te nodigen voor raadplegingen die uit EU-overeenkomsten of -instrumenten, waaronder mensenrechtendialogen, voortvloeien; |
|
73. |
beveelt aan dat het Parlement in al zijn relevante commissies (de Commissie buitenlandse zaken, ontwikkeling en internationale handel en de Subcommissie mensenrechten) en delegaties aandacht besteedt aan discriminatie op grond van kaste, een contactpersoon voor discriminatie op grond van kaste aanwijst en bij bezoeken aan landen die met deze kwestie te maken hebben, overleg pleegt met Dalit-organisaties, discriminatie op grond van kaste ter sprake brengt bij de tegenhangers van het Parlement en bij de autoriteiten, en een hoorzitting houdt om de acties en vooruitgang van de EU te evalueren in het kader van de Internationale Dag voor de uitbanning van rassendiscriminatie; |
Nationale, etnische en taalkundige minderheden
|
74. |
betreurt dat veel landen ondanks hun toezeggingen om minderheden te beschermen, beleid nastreven dat is gebaseerd op de gedwongen assimilatie van nationale, etnische en linguïstische minderheden zonder inachtneming van hun rechten; beklemtoont dat minderheden bij militaire spanning of conflicten geen doelwit of instrument mogen worden; herinnert aan de verplichtingen van staten op basis van internationale verdragen en overeenkomsten om de rechten van deze minderheden op hun respectieve grondgebied te beschermen; verzoekt de regeringen van EU-partnerlanden om de rechten van nationale, etnische en linguïstische minderheden, met inbegrip van hun cultuur, taal, godsdienst, tradities en geschiedenis, te eerbiedigen teneinde hun diversiteit en taalkundige en culturele identiteit in stand te houden; roept de EU en haar lidstaten op om deze partnerlanden hiertoe actief te ondersteunen; verzoekt de Commissie om de bescherming van de mensenrechten en fundamentele vrijheden van personen die tot minderheden behoren wereldwijd te ondersteunen, onder meer in het kader van haar thematische programma’s van NDICI — Europa in de wereld; |
Rechten van lhbtiq’ers
|
75. |
veroordeelt met klem de schendingen van de mensenrechten, waaronder discriminatie, stigmatisering, willekeurige detentie, foltering, vervolging en moorden waar lhbtiq-personen over de hele wereld nog steeds mee te maken krijgen; meent dat praktijken en geweld tegen individuen op basis van hun werkelijke of waargenomen seksuele geaardheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken niet ongestraft mogen blijven en moeten worden uitgeroeid; benadrukt dat lhbtiq’ers en hun verdedigers overal ter wereld nog altijd te kampen hebben met mensenrechtenschendingen, waaronder discriminatie, stigmatisering, vervolging, geweld en moord; verzoekt de EU haar inspanningen op te voeren om ervoor te zorgen dat lhbtiq’ers zowel intern als extern hun mensenrechten ten volle kunnen genieten, en een leidende rol te spelen bij de verdediging van hun bescherming in haar externe beleid; dringt aan op volledige tenuitvoerlegging van de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025, als hét instrument van de EU om de situatie van deze groep personen wereldwijd te verbeteren; verzoekt de EU-instellingen het goede voorbeeld te geven door de rechten van lhbtiq’ers over de hele wereld proactief te verdedigen en door de EU-richtsnoeren in het gehele buitenlands beleid van de EU grondig en consequent toe te passen om het genot van alle mensenrechten door lhbtiq’ers te bevorderen en te beschermen; |
Vrijheid van meningsuiting, mediavrijheid en recht op informatie
|
76. |
onderstreept dat de vrijheid van meningsuiting, zowel online als offline, en de toegang tot betrouwbare informatie van primordiaal belang zijn voor democratie en een bloeiende civiele ruimte; uit zijn diepe bezorgdheid over de toenemende beperkingen en schendingen van het recht op privacy, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van informatie en vrijheid van vereniging en vergadering die in veel landen wereldwijd worden opgelegd door statelijke en niet-statelijke actoren, met name voor journalisten, door middel van censuur of de noodzaak van zelfcensuur en het misbruik van wetten inzake terrorismebestrijding, witwassen van geld, smaad en corruptie, die dienen om journalisten, maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers het zwijgen op te leggen; veroordeelt het gebruik van al te brede terminologie waardoor autoriteiten talloze handelingen kunnen verbieden en legitiem werk op het gebied van mensenrechten strafbaar kunnen stellen, alsook het ontbreken van voldoende waarborgen voor de mensenrechten in veel van deze vormen van wetgeving, met name wat betreft het recht op een eerlijk proces; hekelt bovendien het gebruik van technologieën zoals spyware om journalisten te vervolgen of hun werk te belemmeren of te controleren; maakt zich daarnaast ernstige zorgen over het lichamelijke welzijn van journalisten, de aanvallen op hen, met inbegrip van buitengerechtelijke moorden en willekeurige opsluiting, en het feit dat tot nu toe in 2022 meer dan 61 journalisten en mediamedewerkers zijn vermoord; |
|
77. |
verzoekt de Commissie de vrijheid van meningsuiting te waarborgen en de toegang van het publiek tot informatie via internet te waarborgen als manieren om de vrijheid van meningsuiting te verwezenlijken; veroordeelt de brute onderdrukking en het gebruik van geweld, intimidatie, willekeurige detentie en buitengerechtelijke executies tegen vreedzame demonstranten in een aantal derde landen; |
|
78. |
verzoekt de EU ondersteuning te geven aan betrouwbare media en informatiebronnen die bijdragen aan verantwoordingsplicht van de autoriteiten en aan democratische transities; geeft aan zich zorgen te maken over het veel voorkomende gebruik van strategische rechtszaken tegen publieke participatie (SLAPP’s) om journalisten, activisten en mensenrechtenverdedigers, met inbegrip van verdedigers van rechten op het gebied van het milieu, overal in de wereld de mond te snoeren; benadrukt dat deze praktijk de ruimte voor maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers over de hele wereld verder beperkt, in een context waarin de civiele ruimte al enkele jaren voortdurend krimpt, met toenemende aanvallen op het recht op vrijheid van meningsuiting, vrijheid van informatie en vrijheid van vereniging en vergadering door overheidsinstanties en particuliere actoren; juicht in dit verband het voorstel van de Commissie toe voor een richtlijn inzake de bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers tegen onrechtmatige gerechtelijke procedures en SLAPP’s; |
|
79. |
dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan om in overleg met de lidstaten een strategie te ontwikkelen om het veel voorkomende gebruik van SLAPP’s tegen mensenrechtenverdedigers, journalisten, activisten en werknemers wereldwijd aan te pakken; verzoekt de Commissie en de EDEO voorts richtsnoeren op te nemen over manieren om slachtoffers van SLAPP’s doeltreffende bescherming te bieden, onder meer door middel van financiële bijstand ter dekking van juridische kosten, in een dergelijke strategie; verzoekt de EU-delegaties SLAPP’s te documenteren en op te nemen in hun monitoring-, rapportage- en beoordelingsactiviteiten; spoort wetgevers in derde landen aan wetgeving met hetzelfde doel te ontwikkelen, in het kader van algemene initiatieven gericht op ondersteuning en waarborging van de vrijheid van meningsuiting, waaronder mediavrijheid en -pluralisme; |
|
80. |
juicht het toe dat de Commissie voornemens is middels het Actieplan voor Europese democratie financiering toe te kennen aan projecten voor juridische en praktische bijstand aan journalisten, waaronder buiten de EU; roept de EU op meer te doen om journalisten die waar dan ook in de wereld op de korrel worden genomen, bijstand te verlenen, om hun veiligheid te waarborgen, onder meer door het bieden van een veilig onderkomen en middelen om hun werk voort te zetten ingeval zij hun verblijfplaats moeten verlaten, en door op dit gebied nauw samen te werken met partnerlanden, met name in het kader van EU-partnerschapsovereenkomsten met derde landen; verwelkomt de rol dienaangaand van programma’s zoals Media4Democracy en de met middelen van de EU gefinancierde activiteiten van de European Endowment for Democracy; |
|
81. |
geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de beperkingen van de academische vrijheid en de toename van censuur en gevangenneming van wetenschappers overal ter wereld, die belangrijke gevolgen hebben voor het recht op onderwijs; verzoekt de EU en de lidstaten met klem hun diplomatieke inspanningen en noodhulp en bescherming in noodsituaties op te voeren middels bilaterale en multilaterale contacten in verband met bedreigingen van en aanvallen op de academische vrijheid door statelijke en niet-statelijke actoren; verzoekt de Commissie de steun op hoog niveau aan de Global Campus of Human Rights als belangrijk voorbeeld van de steun van de EU voor mensenrechteneducatie overal ter wereld te waarborgen; |
Recht op vrijheid van denken, geweten, godsdienst of overtuiging
|
82. |
wijst erop dat het in 2021 40 jaar geleden was dat de VN-Verklaring over de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie of overtuiging werd aangenomen; herinnert eraan dat vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst of overtuiging een grondrecht van ieder mens is en gelijkelijk van toepassing is op alle personen; stelt met grote zorg vast dat het recht van de vrijheid van gedachte, van geweten en van godsdienst, met inbegrip van het recht om te geloven of niet te geloven, om zich als atheïst of agnost te identificeren en om niet-religieuze overtuigingen uit te dragen door middel van expressie, onderwijs en praktijk en het recht om van geloof te veranderen of zijn geloof te verlaten, in veel landen overal in de wereld nog altijd wordt geschonden; beklemtoont de negatieve impact van de COVID-19-pandemie, in de wetenschap dat sommige regeringen de pandemie nog altijd als excuus gebruiken voor aanhoudende discriminerende praktijken, inclusief geweld tegen en het tot zondebok verklaren van religieuze minderheden; veroordeelt het geweld tegen en de vervolging van mensen die tot minderheden behoren op grond van hun religie of levensovertuiging; betreurt dat dit tal van religieuze gemeenschappen en groepen mensen met een bepaalde overtuiging treft, evenals groepen mensen die atheïst, humanist of agnosticus zijn of zich met geen enkele godsdienst identificeren; stelt met grote bezorgdheid vast dat niet-religieuze, seculiere en humanistische organisaties in een aantal landen steeds meer te kampen hebben met vervolging, met inbegrip van ongekende golven van gevallen van aanzetten tot geweld tegen hen, en met haat en moord; |
|
83. |
hekelt de aanvallen op talloze individuen en maatschappelijke organisaties omdat zij religieuze overtuigingen vreedzaam in twijfel trekken, bekritiseren of satirisch benaderen, en herinnert eraan dat het uiten van kritische meningen over godsdienst een legitieme uiting van de vrijheid van denken of artistieke schepping is; |
|
84. |
toont zich voorts bezorgd over het misbruik en de manipulatie van godsdienst om intolerantie te bevorderen of mensenrechten te ondermijnen, zoals de rechten van lhbtiq’ers en vrouwen, in het bijzonder seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, evenals het recht van kinderen op vrije gedachte en gewetens- en godsdienstvrijheid; |
|
85. |
verzoekt de EU en haar lidstaten meer te doen voor het beschermen van het recht van gedachte, van geweten en van godsdienst, met inbegrip van het recht om te geloven of niet te geloven, deze kwesties in de mensenrechtenfora van de VN aan te kaarten, en samen te werken met de relevante mechanismen en commissies van de VN; verzoekt de Commissie en de Raad ambitieuze programma’s uit te voeren om dit recht wereldwijd te verdedigen, onder meer door internationale inspanningen om bewijsmateriaal van gruweldaden die zijn begaan vanwege geloof of religie te verzamelen aan te moedigen en te ondersteunen, de daders voor de rechter te brengen, de strafmaat effectief te maken en slachtoffers te compenseren; verzoekt de Raad, de Commissie, de EDEO en de lidstaten om in samenwerking met derde landen in al het externe beleid van de EU maatregelen ter voorkoming en bestrijding van haatmisdrijven vast te stellen; verzoekt de EDEO en de EU-delegaties in voorkomend geval confessionele organisaties uit te nodigen om deel te nemen aan hun dialogen met het maatschappelijk middenveld om het mensenrechtenbeleid af te stemmen op de landspecifieke religieuze en culturele context, onder meer vanwege de rol van sommige confessionele organisaties bij de respons op humanitaire crises; constateert dat het deel van de bevolking dat zich niet met een bepaalde religie identificeert niet mag worden veronachtzaamd in het kader van het EU-beleidskader inzake de vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en levensovertuiging; verzoekt om een evaluatie van de EU-richtsnoeren van 2013 voor de bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst of overtuiging, zoals bepaald in artikel 70 van deze richtsnoeren; |
Mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke organisaties
|
86. |
ondersteunt het werk van mensenrechtenverdedigers en wijst op de risico’s die zij lopen bij het verdedigen van mensenrechten, waaronder bedreigingen tegen hun persoon en hun gezins- en familieleden, intimidatie en geweld; veroordeelt het feit dat honderden mensenrechtenverdedigers, merendeels milieu-activisten, omwille van hun werk zijn gedood; verwelkomt de inspanningen van de EU om mensenrechtenverdedigers bij hun werk te ondersteunen, waaronder middels het mechanisme ProtectDefenders.eu; dringt erop aan deze inspanningen te intensiveren, teneinde de toenemende risico’s, met inbegrip van willekeurige detentie en gevangenneming, verbale en fysieke aanvallen, juridische intimidatie en beperkingen, alsmede transnationale bedreigingen en onderdrukking, waar mensenrechtenverdedigers wereldwijd aan bloot worden gesteld, te verminderen; verzoekt de lidstaten alle actieve uitleveringsverdragen met landen waar de mensenrechtensituatie onverenigbaar is met de internationale verplichtingen van de lidstaten inzake non-refoulement op te schorten; |
|
87. |
verzoekt de EU en haar lidstaten om wetgevende of administratieve pogingen om de ruimte voor de verdediging van de mensenrechten te sluiten, actief aan te pakken; verzoekt de EU en haar lidstaten een strategische visie op hoog niveau te ontwikkelen om de toenemende wereldwijde aanvallen op mensenrechtenverdedigers tegen te gaan, onder meer door krachtige conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU aan te nemen waarin een collectieve strategie op hoog niveau wordt vastgelegd voor het mondiale optreden van de EU ten aanzien van mensenrechtenverdedigers, en hun politieke toezeggingen inzake de bescherming van mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen volledig na te komen, zoals die welke zijn opgenomen in het EU-actieplan voor democratie en mensenrechten 2020-2024 en in de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers; verzoekt de EU en haar lidstaten om tevens actief steun te verlenen aan de ontwikkeling en uitvoering van passende en doeltreffende beschermingssystemen voor mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen of zich in kwetsbare situaties bevinden, onder meer door middel van zinvol overleg met hen en op basis van uitgebreide, kwalitatieve risicoanalyses, waarbij ervoor wordt gezorgd dat dergelijke mechanismen holistisch zijn, met voldoende middelen zijn uitgerust, gebruikt worden om de risico’s van een preventieve aanpak te beoordelen en te beheren, alsook om beschermingsplannen op te stellen die daadwerkelijk beantwoorden aan de beschermingsbehoeften van personen, groepen en gemeenschappen; roept de EU en haar lidstaten, en met name de speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten en EU-ambassadeurs, ertoe op zich actiever op te stellen wat betreft het afleggen van publieke verklaringen en andere vormen van publieke en private politieke betrokkenheid ter ondersteuning van mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen en/of voor langere perioden gevangen zijn gezet, en zich er hard voor te maken dat zij bezoek mogen ontvangen en mogelijkheden krijgen om hun gezin respectievelijk familie buiten de gevangenis te bezoeken; dringt erop aan dat de EDEO en EU-delegaties bijzondere aandacht besteden aan de situatie van de winnaars en finalisten van de Sacharovprijs en dat zij in overleg met de lidstaten en het Parlement resoluut actie ondernemen om hun welzijn, veiligheid of vrijlating te waarborgen; verzoekt de EDEO regelmatig verslag uit te brengen over de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van de gevallen van winnaars van de Sacharovprijs en finalisten die worden vastgehouden, te maken hebben met beperkingen van hun vrijheden of wier verblijfplaats onbekend is; |
|
88. |
uit zijn bezorgdheid over de belemmeringen die mensenrechtenverdedigers wereldwijd ondervinden om toegang te krijgen tot humanitaire visa en/of visa voor kortdurend verblijf; herinnert aan het belang van dit essentiële veiligheids- en beschermingsinstrument, dat mensenrechtenverdedigers in staat stelt zo nodig toegang te krijgen tot veilige onderkomens, gebruik te maken van bestaande mogelijkheden voor rust en respijt en programma’s voor tijdelijke herplaatsing, en essentiële internationale belangenbehartigings-, mobilisatie- of netwerkactiviteiten op het grondgebied van de EU uit te voeren; dringt met klem aan op een EU-brede regeling voor de afgifte van humanitaire visa voor kort verblijf voor de tijdelijke herplaatsing van mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen en een meer gecoördineerd EU-beleid met betrekking tot de afgifte door de lidstaten van noodvisa aan mensenrechtenverdedigers; verzoekt de EU een voorspelbaarder, beter gecoördineerd en consistent visumbeleid voor mensenrechtenverdedigers te ontwikkelen, dat flexibele en reactieve protocollen mogelijk maakt, ook in kritieke situaties; |
|
89. |
Betreurt de verschillende vormen van verboden en beperkingen voor maatschappelijke organisaties en hun activiteiten, zoals wetgeving, met inbegrip van terrorismebestrijdingswetgeving, die tot doel heeft de ruimte voor het maatschappelijk middenveld te verkleinen en afwijkende stemmen het zwijgen op te leggen, of de ondersteuning van organisaties die worden gesponsord door regeringen van derde landen (door de regering georganiseerde ngo’s (GONGO’s)); betreurt de wijdverbreide invoering van zogenaamde wetten inzake “buitenlandse agenten” in een groot aantal landen, waardoor personen en entiteiten die financiering uit het buitenland ontvangen ertoe worden gedwongen zich als buitenlandse agenten te registreren; uit met name zijn bezorgdheid over het gebruik van deze wetten om het werk van het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers te stigmatiseren en te beperken, onder meer door beperkingen van het recht op toegang tot financiering; verzoekt de EU met haar tegenhangers samen te werken om landen zover te krijgen dat zij dergelijke wetten intrekken of herzien verzoekt de instellingen en organen van de EU, met name de EDEO, in overleg met de Commissie een gecoördineerde strategie te ontwikkelen; |
|
90. |
betreurt dat vrouwelijke mensenrechtenverdedigers te maken krijgen met gendergerelateerd geweld en gebrekkige toegang tot adequate middelen en beschermingsmechanismen; veroordeelt het feit dat vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en vrouwenrechtenactivisten nog steeds seksueel worden mishandeld, bedreigd, geïntimideerd, gecriminaliseerd en zelfs gedood; betreurt bovendien dat met name vrouwelijke mensenrechtenverdedigers die actief zijn op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten wereldwijd tot doelwit worden gemaakt, en verzoekt de EU en haar lidstaten aanvallen op en bedreigingen van mensenrechtenverdedigers die op dit gebied werken publiekelijk en privé te veroordelen, proactief te zorgen voor een adequate vertegenwoordiging van verdedigers van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten tijdens overleg; benadrukt dat de EU onafhankelijke maatschappelijke organisaties die de rechten van vrouwen en meisjes op alle gebieden bevorderen, politiek en financieel moet ondersteunen; |
Migranten en vluchtelingen
|
91. |
bekrachtigt de onvervreemdbare mensenrechten van migranten, vluchtelingen en gedwongen ontheemden, hetgeen tot uitdrukking moet komen in het migratie- en asielbeleid van de EU en in haar samenwerking op dit vlak met derde landen; onderstreept dat de EU de onderliggende oorzaken van illegale migratie en gedwongen ontheemding moet erkennen en zich meer inspanningen moet getroosten om deze aan te pakken, met bijzondere aandacht voor vrouwen, kinderen, etnische, religieuze en levensbeschouwelijke minderheden en personen met een handicap, die tot de meest kwetsbare personen behoren, door de veerkracht van migrantengemeenschappen te vergroten en ertoe bij te dragen dat zij hun leden kunnen helpen een fatsoenlijk en veilig leven te leiden in hun landen van herkomst; benadrukt hoe belangrijk het is dat het migratie- en asielbeleid wordt gevoerd op basis van de beginselen van solidariteit, evenwicht en een gedeelde verantwoordelijkheid tussen landen; verzoekt de EU en haar lidstaten de landen die de grootste aantallen vluchtelingen opvangen, alsook de transitlanden en de landen van oorsprong, te ondersteunen; verzoekt de EU en haar lidstaten te garanderen dat aan migratie gerelateerde Europese financiering, opleidingen en andere vormen van steun aan derde landen het begaan van mensenrechtenschendingen niet direct of indirect faciliteert en de straffeloosheid bij dergelijke schendingen niet verergert of in stand houdt; herhaalt dat nauwe samenwerking en dialoog met derde landen van cruciaal zijn om de smokkel van migranten en mensenhandel te voorkomen; benadrukt in het bijzonder dat het noodzakelijk is de strijd tegen de maffia’s die zich schuldig maken aan mensenhandel op te voeren, waarbij de internationale mensenrechtennormen strikt in acht moeten worden genomen; onderstreept in dit verband dat het geven van informatie en het organiseren van campagnes over de risico’s van smokkel van essentieel belang zijn; dringt erop aan dat bij door de EU gefinancierde humanitaire acties de specifieke behoeften van kinderen en andere kwetsbare groepen in aanmerking worden genomen en dat hun bescherming wordt gewaarborgd als zij ontheemd raken; veroordeelt in dit verband de plaatsing van migrantenkinderen in detentiecentra, met name wanneer zij gescheiden zijn van hun ouders of wettelijke voogden; geeft aan dat het belangrijk is een doeltreffend kader van veilige en legale manieren te ontwikkelen om naar de EU te komen, en verwelkomt in dit verband de mededeling van de Commissie over het aantrekken van vaardigheden en talent, inclusief de ontwikkeling van talentpartnerschappen met partnerlanden; |
|
92. |
herhaalt zijn engagement voor de rechten van vluchtelingen, zoals vastgelegd in de internationale mensenrechtenwetgeving en het vluchtelingenrecht, met name het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en het bijbehorende Protocol van 1967; herhaalt dat staten de verplichting hebben vluchtelingen bescherming te bieden en hun rechten te eerbiedigen, in overeenstemming met het internationale recht ter zake; betreurt het aantal sterfgevallen onder migranten op migratieroutes en het aantal illegale pushbacks dat in strijd met het internationaal recht plaatsvindt; herinnert eraan dat de EU en haar lidstaten bij hun externe en extraterritoriale acties, overeenkomsten en samenwerking op het gebied van migratie, grenzen en asiel de mensenrechten moeten eerbiedigen en beschermen, met name die welke zijn vastgelegd in het Handvest, met inbegrip van het recht op leven, vrijheid en het recht op asiel, door asielverzoeken individueel te beoordelen het beginsel van non-refoulement toe te passen; benadrukt in dit verband hoe belangrijk het is dat de lidstaten het goede voorbeeld geven door hun verplichtingen uit hoofde van het internationale vluchtelingenrecht strikt na te komen, en hun bijstand aan mensen die op de vlucht zijn voor repressie of oorlog, hun opvangcapaciteit en hun hervestigingstoezeggingen aanzienlijk op te voeren; |
|
93. |
dringt erop aan dat de EU en haar lidstaten volledig transparant zijn over de toewijzing van middelen aan derde landen voor samenwerking op het gebied van migratie; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om te zorgen voor transparante, door onafhankelijke EU-organen en deskundigen uitgevoerde risicobeoordelingen vooraf van de gevolgen van formele, informele of financiële EU-samenwerking met derde landen voor de rechten van migranten, vluchtelingen en gedwongen ontheemden, en om ten volle rekening te houden met deze beoordelingen, alsook met toezichtsmechanismen, om de gevolgen voor de mensenrechten van de samenwerking met derde landen op het gebied van migratie te evalueren; stelt met bezorgdheid vast dat het aantal mensen dat wereldwijd gedwongen ontheemd is als gevolg van vervolging, conflicten, geweld, mensenrechtenschendingen of ernstige verstoring van de openbare orde, eind 2021 het ongekend hoge aantal van 89 miljoen heeft bereikt, waarvan 36,5 miljoen kinderen; herinnert eraan dat vluchtelingen en migranten, met name ongedocumenteerde migranten, wereldwijd worden geconfronteerd met belemmeringen in de toegang tot gezondheidszorg, dat in situaties van ontheemding regelmatig sprake is van seksueel en gendergerelateerd geweld en dat mensen die het slachtoffer zijn geweest van seksueel en gendergerelateerd geweld in veel gevallen niet de essentiële seksuele en reproductieve gezondheidszorg krijgen waaraan zij behoefte hebben; beklemtoont in dit verband dat internationale actie en samenwerking belangrijker zijn dan ooit tevoren, teneinde de bescherming van vluchtelingen te garanderen; |
Inheemse volken
|
94. |
betreurt dat inheemse volkeren wereldwijd nog steeds te maken hebben met wijdverbreide en systematische discriminatie en vervolging, met inbegrip van gedwongen ontheemding; veroordeelt willekeurige arrestaties en de moord op mensenrechten- en landrechten die opkomen voor de rechten van inheemse volkeren; herinnert eraan dat inheemse volken een belangrijke rol spelen bij het duurzame beheer van natuurlijke hulpbronnen en het behoud van de biodiversiteit; verzoekt regeringen met klem om te streven naar een ontwikkelings- en milieubeleid dat de economische, sociale en culturele rechten eerbiedigt en rekening houdt met inheemse volkeren en de lokale bevolking, overeenkomstig de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling; roept de EU, de lidstaten en hun partners in de internationale gemeenschap er nogmaals toe op alle nodige maatregelen te nemen voor de erkenning, bescherming en bevordering van de rechten van inheemse volken, waaronder die op hun talen, hun land, hun grondgebied en hun hulpbronnen, zoals geformuleerd in de verklaring van de VN over de rechten van inheemse volken, met name in verband met vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde toestemming; beveelt de EU en haar lidstaten aan om in relevante en nieuwe kaders voor passende zorgvuldigheid verwijzingen op te nemen naar inheemse volkeren en de rechten krachtens de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken; herhaalt dat een klachtenmechanisme moet worden gecreëerd zodat klacht kan worden ingediend wanneer de rechten van inheemse volken worden geschonden of misbruikt als gevolg van de activiteiten van statelijke en niet-statelijke actoren; beveelt aan dat landen die dat nog niet hebben gedaan, de bepalingen van Verdrag nr. 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie van 27 juni 1989 betreffende inheemse en in stamverband levende volken te ratificeren; |
Oorlogen en conflicten in de wereld en de gevolgen daarvan voor mensenrechten
|
95. |
is ernstig bezorgd over het voortduren van de plaag van oorlogen en militaire conflicten in de wereld; benadrukt dat van moderne oorlogvoering en conflicten overal in de wereld vandaag de dag een groot aantal diverse bedreigingen voor mensenrechten uitgaat; beklemtoont dat bij conflicten tegenwoordig vaak niet alleen staten betrokken zijn, maar ook niet-statelijke actoren, met inbegrip van particuliere militaire en beveiligingsbedrijven, alsook terroristische organisaties; beklemtoont de rampzalige humanitaire gevolgen van deze conflicten en hun enorme impact op burgers, die rechtstreeks tot doelwit worden gemaakt, het slachtoffer worden van ernstige mensenrechtenschendingen, en in veel gevallen geen of slechts in beperkte mate toegang hebben tot rechtbanken of rechtsmiddelen; verzoekt de EU door te gaan met het ontwikkelen en inzetten van instrumenten die haar in staat stellen snel en doeltreffend op dergelijke conflicten te reageren, onder meer door de diepere oorzaken ervan aan te pakken, te investeren in conflictpreventie- en bemiddelingsinspanningen, een ruimte voor politieke oplossingen te zoeken en te handhaven, allianties te sluiten met gelijkgezinde landen en regionale organisaties, verdere financiële, technische en personele middelen beschikbaar te stellen voor civiele vredesmissies en militaire missies, en initiatieven te bevorderen om vertrouwen te scheppen tussen strijdende partijen; verzoekt de EU te helpen om een eind aan mensenrechtenschendingen te maken, en bijstand te verlenen aan de slachtoffers; |
|
96. |
veroordeelt het toenemende aantal schendingen van democratische grondwetten in de wereld; geeft wederom aan zich zorgen te maken over militaire overnames die een gevaar vormen voor de levens van burgers, de veiligheid en de vrede; wijst erop dat de verantwoordingsplicht moet worden versterkt en dat de straffeloosheid bij mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden die zijn begaan als oorzaak van gewelddadige regimewisselingen moet worden bestreden; |
|
97. |
herhaalt dat humanitaire crises de uitdagingen op het gebied van gezondheidszorg vergroten en herinnert eraan dat in crisisgebieden kwetsbare groepen zoals vluchtelingen, vrouwen en meisjes bijzonder kwetsbaar zijn voor seksueel geweld, seksueel overdraagbare ziekten, seksuele uitbuiting, verkrachting als oorlogswapen en ongewenste zwangerschappen; verzoekt de Commissie en de lidstaten hoge prioriteit te verlenen aan gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid in het kader van hun humanitaire respons, onder meer in termen van opleidingen voor humanitaire actoren en van toekomstige financiering; roept de EU op een gendergevoelig perspectief te hanteren om te begrijpen hoe conflicten vrouwen en de lhbtiq-gemeenschap treffen, en dit te integreren in al haar inspanningen op het gebied van conflictpreventie en -oplossing, alsook bij vredeshandhaving, humanitaire hulp en wederopbouw na conflicten, overgangsjustitie en de bevordering van mensenrechten en democratische hervormingen; |
|
98. |
herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om bij te dragen tot het indammen van gewapende conflicten en ernstige schendingen van de mensenrechten of van het internationaal humanitair recht door zich strikt te houden aan de bepalingen van artikel 7 inzake uitvoer en uitvoerbeoordeling van het VN-Wapenhandelsverdrag en het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU inzake wapenuitvoer (28), onder meer door af te zien van elke overdracht van wapens en bewakingsapparatuur die het risico met zich meebrengt dat de invoerende actoren mensenrechten of het internationaal humanitair recht schenden of dergelijke schendingen vergemakkelijken; |
Recht op voedsel en voedselzekerheid
|
99. |
herhaalt dat het recht om geen honger te lijden een mensenrecht is; benadrukt dat het zich grote zorgen maakt over de uitdagingen voor het recht op voedsel en voedselzekerheid in veel landen in de wereld; verzoekt de EU, de lidstaten en de internationale gemeenschap zich onverwijld meer inspanningen te getroosten om een eind te maken aan de trend van steeds vaker voorkomende ernstige voedseltekorten; benadrukt dat de situatie op het gebied van voedselzekerheid weliswaar verschillende oorzaken heeft, maar is verergerd door vele conflicten overal ter wereld, waaronder de huidige conflicten in landen die grote mondiale exporteurs van primaire voedingsproducten zijn, met enorme gevolgen in verschillende delen van de wereld; veroordeelt met klem het gebruik van of het dreigen met voedsel(on)zekerheid als een politiek oorlogsmiddel; |
|
100. |
beklemtoont met bezorgdheid dat religieuze, levensbeschouwelijke of etnische achtergrond kan worden gebruikt als discriminerende factor bij de distributie van voedsel- en humanitaire hulp in het kader van voedselonzekerheid en humanitaire crises; moedigt de EU, haar lidstaten en de Commissie aan deze kwestie onder de aandacht te brengen van de regeringen van de betrokken derde landen; |
Klimaatverandering en milieu
|
101. |
onderstreept dat er een onderlinge afhankelijkheid bestaat tussen mensenrechten, een gezond milieu en bestrijding van klimaatverandering; is ingenomen met de vooruitgang inzake de erkenning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam klimaat, als bedoeld in resolutie 76/300 van de Algemene Vergadering van de VN; spreekt zijn waardering uit voor het essentiële werk dat verdedigers van de mensenrechten op milieugebied, waaronder verdedigers van land- en waterrechten, journalisten, onderzoeksjournalisten, klokkenluiders, advocaten en inheemse activisten, verrichten voor het behoud en de bescherming van het milieu, ondanks de dreiging van geweld tegen hen en het gevaar voor hun leven; onderkent daarnaast dat ook organisaties van het maatschappelijk middenveld en inheemse bevolkingsgroepen, een belangrijke en zeer waardevolle rol spelen op het gebied van milieubescherming; |
|
102. |
benadrukt dat klimaatverandering het genot van mensenrechten in gevaar brengt, waaronder het recht op voedselzekerheid, veilig drinkwater, sanitaire voorzieningen, gezondheid en adequate huisvesting, alsmede de rechten van lokale gemeenschappen; spreekt zich uit tegen de onrechtmatige exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, die een grote uitdaging vormt op het gebied van duurzaamheid en milieu; vestigt voorts de aandacht op de risico’s van klimaatverandering voor vrede en veiligheid, aangezien voedselonzekerheid en waterschaarste kunnen leiden tot concurrentie om natuurlijke hulpbronnen en vervolgens tot instabiliteit en conflicten binnen en tussen staten; beklemtoont dat biodiversiteit en mensenrechten onderling verbonden en afhankelijk zijn en wijst op de mensenrechtenverplichtingen van de staten om de biodiversiteit te beschermen waarvan die rechten afhankelijk zijn, onder meer door ervoor te zorgen dat burgers betrokken worden bij besluitvorming over de biodiversiteit en dat zij toegang hebben tot doeltreffende rechtsmiddelen wanneer sprake is van verlies en aantasting van de biodiversiteit; |
|
103. |
dringt er bij de EU op aan om de gevolgen van de klimaatverandering te bestrijden, onder meer door doeltreffende en duurzame beleidsmaatregelen in te voeren en te voldoen aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs; verzoekt de EU en de lidstaten een grotere bijdrage te leveren aan de aanpak van klimaatverandering en het verlies van biodiversiteit wereldwijd, met name door ervoor te zorgen dat goederen die in de EU worden ingevoerd geproduceerd zijn met inachtneming van uit hoofde van het internationaal recht beschermde mensenrechten, waaronder de rechten van inheemse bevolkingsgroepen, en niet bijdragen tot vernietiging of schade aan natuurlijke ecosystemen, in het bijzonder oerbossen, door een evenwichtige benadering te hanteren die niet ten koste gaat van de bevolking in derde landen; benadrukt dat de minst ontwikkelde landen het kwetsbaarst zijn voor de klimaatverandering, aangezien zij het het moeilijkst hebben om het hoofd te bieden aan de verwoestende gevolgen ervan, en hoewel zij minder broeikasgassen uitstoten dan rijkere landen; |
Bedrijfsleven, handel en mensenrechten
|
104. |
onderstreept dat handelsovereenkomsten de EU de mogelijkheid bieden met derde landen samen te werken met betrekking tot hun binnenlandse situatie, in concreto door bepaalde voorwaarden aan te bieden die bijdragen tot verhoging van de levensstandaard, alsook om middels conditionaliteit een verbetering van de mensenrechtensituatie in die landen tot stand te brengen; stelt evenwel vast dat er in sommige gevallen nauwelijks tot geen vooruitgang is geweest in de landen in kwestie; wijst erop dat buitensporige en exploitatieve handelsactiviteiten vaak negatieve gevolgen hebben voor mensenrechten in derde landen; wijst erop data de materiële bepalingen van handelsovereenkomsten inhouden dat de staten die partij zijn de mensenrechten moeten eerbiedigen, beschermen en ondersteunen, in overeenstemming met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het gewoonterecht en de internationale verdragen waar zij partij bij zijn; |
|
105. |
verzoekt de EU en de lidstaten het hardhandig optreden tegen het maatschappelijk middenveld met klem te veroordelen, in het bijzonder wanneer dit plaatsvindt in landen die vrijhandelsovereenkomsten hebben met de EU, en doeltreffend overleg te voeren met de nationale autoriteiten in die landen, ook op het hoogste niveau, om te waarborgen dat het maatschappelijk middenveld vrij kan handelen en deelnemen aan publieke aangelegenheden en om toezicht te houden op de uitvoering van de vrijhandelsovereenkomsten en deze te documenteren; dringt er bij de EU op aan elke schending van verbintenissen in het kader van vrijhandelsovereenkomsten aan te pakken, met inbegrip van die welke zijn opgenomen in de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling en in de clausules over essentiële onderdelen van partnerschappen en samenwerkingsovereenkomsten; stelt in geval van ernstige of wijdverbreide schendingen dat de EU mensenrechtenclausules in werking moet stellen, met specifieke voorwaarden en passende maatregelen, op basis daarvan, waaronder de oprichting van een specifiek orgaan voor toezicht op de mensenrechten dat de naleving van de mensenrechtenverbintenissen in het kader van vrijhandelsovereenkomsten moet beoordelen en aanbevelingen moet doen aan de partijen; |
|
106. |
verzoekt de EU consistent gebruik te maken van clausules in handelsovereenkomsten inzake de bescherming van mensenrechten, onder meer door middel van een scherper toezicht op en de handhaving van toezeggingen op het gebied van mensenrechten, en gebruik te maken van het volledige potentieel van conditionaliteit met betrekking tot mensenrechten om derde landen preferentiële toegang tot haar markten te bieden; dringt met name aan op een nauwere koppeling tussen preferentiële behandeling en vooruitgang op het gebied van de mensenrechten in de geactualiseerde verordening betreffende het stelsel van algemene preferenties (SAP+); dringt aan op meer transparantie in alle stappen van de procedure voor de toekenning van de SAP+-status, met inbegrip van een betere betrokkenheid bij het maatschappelijk middenveld en voor de follow-up van mogelijke schendingen; verzoekt de Commissie het Parlement naar behoren te informeren over aangelegenheden op dit gebied; verzoekt met klem de partijen die zijn betrokken bij de onderhandelingen van EU-overeenkomsten of het aangaan of versterken van betrekkingen tussen de EU en derde landen de mogelijkheid na te gaan van een bilaterale vaste uitnodiging voor het waarnemen van hun respectieve verkiezingen; benadrukt dat deze mogelijkheid ook moet worden opgenomen in reeds bestaande overeenkomsten; verzoekt de Commissie eens te meer om, voorafgaand aan de toekenning van enige preferentiële status aan landen, stelselmatig een beoordeling van de mensenrechtensituatie te verrichten, met bijzondere aandacht voor het risico op mensenrechtenschendingen, en snel onderzoek te doen en te reageren indien zich schendingen voordoen, waaronder — indien hiervoor aanleiding bestaat — met intrekking van de GSP+-status; beklemtoont dat toereikende middelen en duidelijke procedures nodig zijn voor een gedegen uitvoering van de mensenrechteneffectbeoordelingen en het toezicht op de toepassing van internationale mensenrechtenverdragen; pleit in dit verband voor de toewijzing van meer personeel aan de EU-delegaties in kwestie zodat deze een bijdrage kunnen leveren aan de beoordelingen en aan het EU-toezicht op preferentiële handelstoegang tot de EU-markt uit hoofde van het GSP+-stelsel; |
|
107. |
is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven, als stap in de richting van bevordering van verantwoord ondernemerschap met betrekking tot mensen-, arbeids- en milieurechten; beklemtoont hoe belangrijk het is bedrijven ter verantwoording te roepen via rechterlijke mechanismen, met inbegrip van civielrechtelijke aansprakelijkheid; beklemtoont dat de vereisten van de richtlijn met betrekking tot het melden van de duurzaamheids- en zorgvuldigheidsstrategieën moeten gelden voor alle grote ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen die beursgenoteerd zijn of actief zijn in regio’s in de wereld of in economische sectoren met een hoog risico; pleit voor de opname in de richtlijn van een specifiek artikel inzake de raadpleging van belanghebbenden, in het bijzonder getroffen personen en gemeenschappen, vakbonden, vertegenwoordigers van werknemers en mensenrechtenverdedigers; |
|
108. |
veroordeelt alle vormen van dwangarbeid en moderne slavernij; benadrukt dat het aantal mensen dat het slachtoffer is van dwangarbeid volgens de meest recente publicatie “Global Estimates of Modern Slavery” tussen 2016 en 2021 met 2,7 miljoen is gestegen naar 17,3 miljoen; is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie; benadrukt ook dat de COVID-19-pandemie deze trend heeft verergerd; wijst erop dat de crisis ook heeft geleid tot een verslechtering van de arbeidsomstandigheden van veel werknemers, in sommige gevallen met dwangarbeid tot gevolg; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan het voortouw te nemen met acties in multilaterale fora om dwangarbeid en moderne slavernij uit te bannen; herinnert de lidstaten eraan dat deze activiteiten, zowel in de landen van herkomst als binnen groepen die zich internationaal verplaatsen, moeten worden vervolgd en veroordeeld; roept er nogmaals toe op dat alle landen de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten volledig ten uitvoer leggen, en verzoekt alle lidstaten die nog geen nationaal actieplan inzake bedrijfsleven en mensenrechten hebben vastgesteld om dat zo snel mogelijk te doen; moedigt de EU en haar lidstaten aan om constructief en actief tot de werkzaamheden van de intergouvernementele werkgroep van de VN inzake transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten bij te dragen en hiertoe een onderhandelingsmandaat vast te stellen; beschouwt dit als een noodzakelijke stap voorwaarts in de bevordering en bescherming van de mensenrechten; |
|
109. |
verklaart dat autoritaire staten steeds vaker immense culturele of sportevenementen organiseren om hun internationale legitimiteit op te krikken, terwijl ze kritiek in eigen land steeds meer aan banden leggen; verzoekt de EU en haar lidstaten te overleggen met nationale sportfederaties, actoren uit het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties over hun deelname aan dergelijke evenementen; dringt aan op de ontwikkeling van een EU-beleidskader inzake sport en mensenrechten; |
Mensenrechten en digitale technologieën
|
110. |
beklemtoont dat mensenrechten ook volledig moeten gelden in de digitale wereld en beschermd moeten worden tegen illegaal gebruik van technologieën door statelijke of niet-statelijke actoren die deze technologieën leveren of ervan profiteren; benadrukt de risico’s van digitale technologieën, met inbegrip van artificiële intelligentie voor de persoonlijke vrijheid, het recht op privacy en democratie in het algemeen, en veroordeelt de rol van digitale technologieën bij mensenrechtenschendingen, waarbij ze met name worden ingezet voor bewaking, toezicht, intimidatie en beperkingen van de vrijheid van meningsuiting; benadrukt dat desinformatiecampagnes in combinatie met digitale hulpmiddelen een bedreiging vormen; wijst tevens op de specifieke bedreiging die nieuwe digitale technologieën vormen voor mensenrechtenverdedigers, oppositiefiguren, journalisten en anderen met betrekking tot het controleren, inperken en ondermijnen van hun activiteiten; dringt aan op intensievere inspanningen om een alomvattend mondiaal rechtskader voor digitale technologieën tot stand te brengen, dat moet profiteren van de mogelijke voordelen die dergelijke technologieën kunnen opleveren voor het menselijk welzijn, met strikte eerbiediging van de mensenrechten; benadrukt het belang van een open, vrije, stabiele en veilige cyberspace waarin de kernwaarden van democratie, mensenrechten en de rechtstaat worden ondersteund; pleit met klem voor vrijwillige, vrijblijvende normen voor verantwoordelijk staatsgedrag in cyberspace met eerbiediging van de privacy en grondrechten van de burgers; pleit voor de spoedige vaststelling van een wet inzake artificiële intelligentie (AI) die doeltreffend waarborgt dat AI voor dit doeleinde wordt gebruikt, met bijzondere aandacht voor AI met een hoog risico; pleit ervoor de aandachtseconomie, die onder meer wordt toegepast door socialemediaplatforms, op te nemen in het toepassingsgebied van AI met een hoog risico teneinde te vermijden dat kwetsbare groepen het slachtoffer worden van desinformatie en manipulatie van de publieke opinie; |
|
111. |
betreurt de praktijken die onder meer autoritaire regimes bezigen om de toegang van burgers tot het internet te beperken, waaronder het laten uitvallen van het internet tijdens openbare vergaderingen en demonstraties; verzoekt de EU en de lidstaten om in samenwerking met andere democratische landen te investeren in onderzoek en technologie die onverstoorde, betaalbare globale toegang tot het internet mogelijk maakt; roept de EU op onderzoek te financieren naar doeltreffende digitale methoden om digitaal verspreid(e) nepnieuws, desinformatie en kwaadwillige propaganda te filteren en tegen te gaan; |
o
o o
|
112. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de VN-Veiligheidsraad, de secretaris-generaal van de VN, de voorzitter van de 78e zitting van de Algemene Vergadering van de VN, de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad, de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en de delegatiehoofden van de EU. |
(1) PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35.
(2) PB L 410 I van 7.12.2020, blz. 1.
(3) PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1.
(4) PB C 303 van 15.12.2009, blz. 12.
(5) PB C 118 van 8.4.2020, blz. 15.
(6) PB C 411 van 27.11.2020, blz. 30.
(7) PB C 404 van 6.10.2021, blz. 202.
(8) PB C 474 van 24.11.2021, blz. 11.
(9) PB C 15 van 12.1.2022, blz. 70.
(10) PB C 15 van 12.1.2022, blz. 111.
(11) PB C 99 van 1.3.2022, blz. 152.
(12) PB C 117 van 11.3.2022, blz. 88.
(13) PB C 342 van 6.9.2022, blz. 295.
(14) PB C 342 van 6.9.2022, blz. 191.
(15) PB C 434 van 15.11.2022, blz. 50.
(16) PB C 465 van 6.12.2022, blz. 33.
(17) PB C 465 van 6.12.2022, blz. 44.
(18) PB C 465 van 6.12.2022, blz. 155.
(19) PB C 479 van 16.12.2022, blz. 68.
(20) PB C 493 van 27.12.2022, blz. 96.
(21) PB C 493 van 27.12.2022, blz. 132.
(22) PB C 493 van 27.12.2022, blz. 120.
(23) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0302.
(24) Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).
(25) Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).
(26) Besluit 2011/168/GBVB van de Raad van 21 maart 2011 betreffende het Internationaal Strafhof en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB (PB L 76 van 22.3.2011, blz. 56).
(27) PB C 224 van 21.6.2016, blz. 31.
(28) Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).
Donderdag, 19 januari 2023
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/104 |
P9_TA(2023)0012
Humanitaire gevolgen van de blokkade in Nagorno-Karabach
Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2023 over de humanitaire gevolgen van de blokkade in Nagorno-Karabach (2023/2504(RSP))
(2023/C 214/07)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Armenië en Azerbeidzjan, |
|
— |
gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de enige weg die Nagorno-Karabach verbindt met Armenië en de buitenwereld, de corridor van Lachin, sinds 12 december 2022 door zelfverklaarde milieuactivisten uit Azerbeidzjan geblokkeerd wordt; overwegende dat dit de toegang tot essentiële goederen en diensten, waaronder voedsel, brandstof en medicijnen, voor de 120 000 Armeniërs die in Nagorno-Karabach wonen, ontregelt, waardoor zij feitelijk onder een blokkade zijn geplaatst; |
|
B. |
overwegende dat de blokkade een ernstige humanitaire crisis tot gevolg heeft, met een aanzienlijke impact op de meest kwetsbare bevolkingsgroepen; overwegende dat het overbrengen van ernstig zieke patiënten bijna onmogelijk is — een situatie die één overlijden teweeg heeft gebracht; overwegende dat honderden gezinnen zijn gespleten; |
|
C. |
overwegende dat deze humanitaire crisis verder is verergerd doordat Azerbeidzjan de aardgasvoorziening aan Nagorno-Karabach verstoord heeft, waardoor huizen, ziekenhuizen en scholen geen verwarming hadden; |
|
D. |
overwegende dat Azerbeidzjan door de blokkade van de corridor van Lachin te handhaven, niet voldoet aan de internationale verplichtingen uit hoofde van de trilaterale staakt-het-vuren-verklaring van 9 november 2020 op grond waarvan Azerbeidzjan de veiligheid moet waarborgen van personen, voertuigen en vracht die in beide richtingen door de corridor passeren; |
|
E. |
overwegende dat de belemmeringen van het gebruik van de corridor van Lachin een terugslag betekenen voor het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan, en het internationaal vertrouwen ondermijnen; |
|
1. |
betreurt de tragische humanitaire gevolgen van de blokkade van de corridor van Lachin en het conflict in Nagorno-Karabach; |
|
2. |
dringt er bij Azerbeidzjan op aan de trilaterale verklaring van 9 november 2020 te eerbiedigen en uit te voeren en de corridor van Lachin onmiddellijk te heropenen om vrije doorgang mogelijk te maken en de toegang tot essentiële goederen en diensten te waarborgen, zodat de veiligheid in de regio wordt gewaarborgd en de bestaansmiddelen van de bewoners worden veiliggesteld; |
|
3. |
onderstreept de noodzaak van een alomvattend vredesakkoord, dat de rechten en veiligheid van de Armeense bevolking van Nagorno-Karabach moet waarborgen; roept Azerbeidzjan op de rechten van Armeniërs die in Nagorno-Karabach wonen te beschermen en af te zien van zijn opruiende retoriek waarin wordt opgeroepen tot discriminatie van Armeniërs en waarin Armeniërs worden aangespoord Nagorno-Karabach te verlaten; |
|
4. |
dringt er bij Azerbeidzjan op aan het functioneren van de vervoers-, energie- en communicatieverbindingen tussen Armenië en Nagorno-Karabach in de toekomst niet te ondermijnen; |
|
5. |
veroordeelt ten stelligste dat Azerbeidzjan mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke organisaties tot zondebok maakt en roept de vertegenwoordigingen van de EU en de lidstaten op hun werk te ondersteunen; |
|
6. |
veroordeelt het stilzitten van de Russische “vredeshandhavers”; is van mening dat er dringend moet worden onderhandeld zodat zij vervangen worden door internationale vredeshandhavers van de OVSE; |
|
7. |
roept ertoe op dat internationale organisaties ongehinderd toegang krijgen tot Nagorno-Karabach om de situatie te beoordelen en de nodige humanitaire bijstand te verlenen; |
|
8. |
roept op tot een onderzoeksmissie van de VN of de OVSE naar de corridor van Lachin om de humanitaire situatie ter plaatse te beoordelen; |
|
9. |
roept ertoe op dat de onderhandelingen op basis van de beginselen van de Slotakte van Helsinki onverwijld en zonder voorafgaande voorwaarden worden hervat; |
|
10. |
dringt er bij de EU op aan actief betrokken te zijn en ervoor te zorgen dat de inwoners van Nagorno-Karabach niet langer worden gegijzeld door het activisme van Bakoe, de destructieve rol van Rusland en de dadeloosheid van de Minsk Groep; |
|
11. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, alsmede de presidenten, regeringen en parlementen van Armenië, Azerbeidzjan . |
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/106 |
P9_TA(2023)0013
De bestorming van de Braziliaanse democratische instellingen
Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2023 over de bestorming van de Braziliaanse democratische instellingen (2023/2505(RSP))
(2023/C 214/08)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat op 8 januari 2023 duizenden rechts-extremisten en aanhangers van voormalig president Jair Bolsonaro het Nationaal Congres, het Hooggerechtshof en het Palacio de la Alvorada in Brasilia bestormden en beschadigden, waarbij zij het leger opriepen om president Lula da Silva ten val te brengen; overwegende dat de minister van Justitie onder voormalig president Bolsonaro, Anderson Torres, is gearresteerd en dat de gouverneur van het federale district waar ook Brasilia onder valt, Ibaneis Rocha, is geschorst; |
|
B. |
overwegende dat gewelddadige aanvallen van extreemrechts op democratische instellingen een wereldwijd fenomeen zijn; overwegende dat de gebeurtenissen in Brasilia een openlijke aanval op de Braziliaanse democratische instellingen vormen en een duidelijke gelijkenis vertonen met de aanval op het Amerikaanse Capitool in 2021; overwegende dat de voormalige president van de VS, Donald Trump, en voormalig president Bolsonaro bij deze respectieve gebeurtenissen een belangrijke rol speelden; |
|
C. |
overwegende dat socialemediaplatforms er nog steeds niet in slagen de verspreiding van antidemocratische campagnes, transnationaal fascisme en extremisme te modereren of aan banden te leggen, vooral doordat algoritmen haatdragende inhoud en desinformatie bij gebruikers onder de aandacht brengen, maar ook door de onwil bij de platforms om illegale inhoud te verwijderen, en dat deze platforms een fundamentele rol hebben gespeeld bij de gebeurtenissen in kwestie doordat zij agressieve taal en geweld bij een groter publiek brengen en het oproepen tot actie en de verspreiding van desinformatie faciliteren; |
|
1. |
veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de criminele daden die door de aanhangers van voormalig president Bolsonaro zijn gepleegd en steunt de lopende inspanningen om te zorgen voor een snel, onpartijdig, gedegen en effectief onderzoek teneinde alle betrokkenen te identificeren, te vervolgen en ter verantwoording te roepen, met inbegrip van de aanstichters, de organisatoren en degenen die financiële steun gaven, alsook overheidsinstellingen die geen maatregelen namen om deze aanvallen te voorkomen; |
|
2. |
betuigt zijn solidariteit met de democratisch verkozen president Lula da Silva, zijn regering en de Braziliaanse instellingen; |
|
3. |
betreurt de pogingen van voormalig president Bolsonaro en enkele van zijn politieke aanhangers om het stemsysteem en de verkiezingsautoriteiten in diskrediet te brengen, ondanks het feit dat er geen bewijs is van verkiezingsfraude, en dringt er bij hen op aan de democratische uitslag van de verkiezingen te aanvaarden; |
|
4. |
erkent het verband tussen opkomend transnationaal fascisme, racisme, extremisme en onder meer de gebeurtenissen in Brasilia, de bestorming van het Amerikaanse Capitool in januari 2021 en de arrestaties in december 2022 in verband met een geplande aanval op de Duitse Bondsdag; |
|
5. |
wijst erop dat het Hooggerechtshof op 13 januari 2023 een verzoek van federale aanklagers heeft goedgekeurd om een onderzoek in te stellen naar voormalig president Bolsonaro, aangezien hij “mogelijk op zeer relevante wijze heeft bijgedragen aan criminele en terroristische daden”; uit zijn bezorgdheid over het handelen en de nalatigheid van overheidsfunctionarissen, met name de gouverneur en de militaire politie van het federale district; |
|
6. |
benadrukt het belang van wetgevingskaders, zoals de wet inzake digitale diensten, om socialemediaplatforms en technologiebedrijven aan regelgeving te onderwerpen teneinde de verspreiding van haatzaaiende uitlatingen en misinformatie op het internet effectief te bestrijden en te voorkomen en zo verdere radicalisering te voorkomen; |
|
7. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa en de president, de regering en het parlement van Brazilië. |
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/107 |
P9_TA(2023)0014
De situatie van journalisten in Marokko, met name de zaak van Omar Radi
Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2023 over de situatie van journalisten in Marokko, met name de zaak Omar Radi (2023/2506(RSP))
(2023/C 214/09)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de onafhankelijke onderzoeksjournalist Omar Radi, die verslag deed van de Hirak-protesten en corruptieschandelen bij de overheid, sinds juli 2020 in de gevangenis zit en in juli 2021 is veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf wegens verzonnen beschuldigingen van spionage en verkrachting; overwegende dat zijn veroordeling in maart 2022 in hoger beroep is bevestigd; overwegende dat talrijke waarborgen voor een eerlijke procesgang werden geschonden, waardoor het proces op zichzelf al oneerlijk en niet objectief was; overwegende dat deze schendingen onder meer bestaan uit langdurige hechtenis van een jaar vóór aanvang van het proces zonder dat daar een gegronde reden voor bestond, het feit dat dhr. Radi zijn eigen dossier niet mocht inzien en geen toegang had tot twee belangrijke getuigen wiens verschijning in de rechtszaal is tegengehouden; overwegende dat dhr. Radi beroep heeft aangetekend bij het Hof van Cassatie; overwegende dat hij de Press Freedom Prize 2022 van Reporters zonder Grenzen kreeg toegekend; |
|
B. |
overwegende dat journalist Taoufik Bouachrine sinds februari 2018 in de gevangenis zit en in september 2021 in beroep is veroordeeld tot 15 jaar in hechtenis wegens seksuele misdrijven; overwegende dat grove schendingen van de waarborgen voor een eerlijke procesgang hebben plaatsgevonden in de zaak van Soulaiman Raissouni, die in februari 2022 na een oneerlijk proces werd veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf wegens seksuele misdrijven; |
|
C. |
overwegende dat het met de persvrijheid in Marokko steeds slechter gesteld is, en dat het land in 2022 is afgezakt naar de 135ste plek in de World Press Freedom Index; overwegende dat talrijke journalisten, onder wie Ignacio Cembrero, onder digitaal toezicht staan, geïntimideerd worden en met juridische aanklachten worden bestookt, en tot lange gevangenisstraffen worden veroordeeld, zoals in het geval van Maati Monjib; |
|
D. |
overwegende dat in 2020 door Reporters zonder Grenzen zorgen zijn geuit bij de speciale VN-rapporteur voor geweld tegen vrouwen en meisjes, met betrekking tot het misbruik van aanklachten van seksueel geweld om journalisten in diskrediet te brengen, hetgeen een zorgwekkende praktijk is die ook door de feministische organisatie Khmissa en de Marokkaanse associatie voor mensenrechten is veroordeeld; |
|
1. |
dringt er bij de Marokkaanse autoriteiten op aan de vrijheid van meningsuiting en de mediavrijheid te eerbiedigen, gedetineerde journalisten, in het bijzonder Omar Radi, Soulaimane Raissouni en Taoufik Bouachrine, de garantie op een eerlijk proces te geven met alle waarborgen voor een eerlijke rechtsbedeling, hun onmiddellijke voorlopige vrijlating te bewerkstelligen en een einde te maken aan alle intimidatie van journalisten, hun advocaten en hun familieleden; dringt er bij de autoriteiten op aan hun internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten na te komen in overeenstemming met de associatieovereenkomst tussen de EU en Marokko; |
|
2. |
veroordeelt ten stelligste het misbruik van beschuldigingen van seksueel geweld om journalisten ervan te weerhouden hun taken uit te voeren; is van mening dat dit misbruik een gevaar vormt voor vrouwenrechten; |
|
3. |
is zeer bezorgd over beschuldigingen dat de Marokkaanse autoriteiten verkozen leden van het Europees Parlement hebben omgekocht; dringt erop aan dat dezelfde maatregelen worden genomen als die van toepassing zijn op vertegenwoordigers van Qatar; herhaalt zijn vastberadenheid om grondig onderzoek te doen naar gevallen van corruptie waarbij niet-EU-landen zijn betrokken die trachten in ruil voor geld invloed in het Europees Parlement aan te wenden, en deze corruptie aan te pakken; |
|
4. |
onderstreept dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 15 december 2022 heeft opgeroepen tot de oprichting van een bijzondere commissie die mogelijke tekortkomingen in de regels van het Europees Parlement inzake transparantie, integriteit en corruptie in kaart moet brengen en voorstellen voor hervormingen moet doen; |
|
5. |
dringt er bij de Marokkaanse autoriteiten op aan een einde te maken aan hun surveillance van journalisten, onder meer via de Pegasus-spyware van NSO, en wetgeving vast te stellen en ten uitvoer te leggen om hen te beschermen; dringt er bij lidstaten op aan geen surveillancetechnologie naar Marokko te exporteren, in overeenstemming met de verordening tweeërlei gebruik; |
|
6. |
roept op tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Nasser Zefzafi, finalist van de Sacharovprijs 2018; dringt aan op de vrijlating van alle politieke gevangenen; veroordeelt de schendingen van de rechten van vreedzame demonstranten en activisten in de diaspora; betreurt de gebrekkige processen en veroordelingen van 43 Hirak-demonstranten en veroordeelt hun folteringen in de gevangenis; |
|
7. |
verzoekt de EU en haar lidstaten de zaken van gedetineerde journalisten en gewetensgevangenen te blijven aankaarten bij de Marokkaanse autoriteiten, en hun processen bij te wonen; verzoekt de EU haar invloed aan te wenden voor concrete verbeteringen van de mensenrechtensituatie in Marokko; |
|
8. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de president, de regering en het parlement van Marokko. |
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/109 |
P9_TA(2023)0015
De oprichting van een tribunaal voor het misdrijf agressie tegen Oekraïne
Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2023 over de oprichting van een tribunaal voor het misdrijf agressie tegen Oekraïne (2022/3017(RSP))
(2023/C 214/10)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Oekraïne en Rusland, met name zijn resolutie van 19 mei 2022 over de strijd tegen straffeloosheid met betrekking tot oorlogsmisdaden in Oekraïne (1) en zijn resolutie van 23 november 2022 over de aanmerking van de Russische Federatie als staatssponsor van terrorisme (2), |
|
— |
gezien de Verklaring van Londen van 13 januari 1942, |
|
— |
gezien het Handvest van de Verenigde Naties (VN-Handvest), |
|
— |
gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 14 december 1974 (resolutie 3314 (XXIX)) over de definitie van agressie, en haar resolutie van 3 november 1950 (resolutie 377 (V), de “Uniting for Peace”-resolutie), |
|
— |
gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC), met name artikel 8 bis ervan en de desbetreffende Kampala-amendementen inzake het misdrijf agressie, en de Overeenkomst van 2006 tussen het ICC en de EU inzake samenwerking en bijstand, |
|
— |
gezien resoluties 2433 (2022), 2436 (2022), 2463 (2022) en 2473 (2022) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, |
|
— |
gezien de beschikking van het Internationaal Gerechtshof van 16 maart 2022 inzake beschuldigingen van genocide uit hoofde van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide, |
|
— |
gezien de resolutie getiteld “The Russian Federation’s war of aggression against Ukraine and its people, and its threat to security across the OSCE region” (De agressieoorlog van de Russische Federatie tegen Oekraïne en zijn bevolking, en de daarmee gepaard gaande bedreiging voor de veiligheid in het OVSE-gebied), aangenomen tijdens de 29e jaarlijkse zitting van de Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) van 2 tot en met 6 juli 2022, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van Estland, Letland en Litouwen van 16 oktober 2022, waarin wordt opgeroepen tot de oprichting van een speciaal tribunaal voor het misdrijf agressie tegen Oekraïne, |
|
— |
gezien de resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 2 maart 2022 over de agressie tegen Oekraïne en van 12 oktober 2022 over de territoriale integriteit van Oekraïne: verdediging van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, |
|
— |
gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 2 november 2022 getiteld “Report of the International Criminal Court” (Verslag van het ICC), en haar resolutie van 14 november 2022 getiteld “Furtherance of remedy and reparation for aggression against Ukraine” (Bevordering van gerechtigheid en genoegdoening voor de agressie tegen Oekraïne), |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 20 en 21 oktober 2022 en van 15 december 2022, |
|
— |
gezien de door de voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, op 30 november 2022 afgelegde verklaring over de Russische verantwoordingsplicht en de aanwending van Russische bevroren tegoeden, waarin zij verwijst naar de behoefte aan een gespecialiseerde rechterlijke instantie om, met ruggensteun van de VN, het door Rusland gepleegde misdrijf agressie tegen Oekraïne te onderzoeken en te vervolgen, en gezien de daaropvolgende verklaringen op hoog niveau van Duitsland, Polen en andere landen, |
|
— |
gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat overeenkomstig het VN-Handvest en de beginselen van het internationaal recht alle staten gelijke soevereiniteit genieten en zich in hun internationale betrekkingen moeten onthouden van bedreiging met of gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van enige staat; |
|
B. |
overwegende dat Rusland sinds februari 2014 een illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog tegen Oekraïne voert, en dat het op 24 februari 2022 hieraan een nieuwe impuls heeft gegeven door een massale invasie van Oekraïne; |
|
C. |
overwegende dat de aanvalsoorlog van de Russische Federatie tegen Oekraïne een schaamteloze en flagrante schending uitmaakt van het VN-Handvest, de fundamentele beginselen van het internationaal recht en meerdere internationale overeenkomsten, waaronder de Slotakte van Helsinki, het Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa en het Memorandum van Boedapest; |
|
D. |
overwegende dat de Russische troepen gedurende die periode willekeurige aanvallen op woongebieden en civiele infrastructuur hebben uitgevoerd, duizenden Oekraïense burgers hebben gedood en in het hele land terreurdaden hebben begaan die gericht waren op civiele infrastructuur; |
|
E. |
overwegende dat er al duizenden burgers, waaronder kinderen, omgebracht werden en dat er nog veel meer gefolterd, geïntimideerd, seksueel misbruikt, ontvoerd of gedwongen ontheemd zijn; overwegende dat dit onmenselijke gedrag van de Russische strijdkrachten en gelieerde groeperingen compleet indruist tegen het internationaal humanitair recht; |
|
F. |
overwegende dat de gerapporteerde wreedheden, die tijdens de Russische bezetting in Boetsja, Irpin en vele andere Oekraïense steden werden gepleegd door de Russische strijdkrachten, de gewelddadigheid onthullen van de aanvalsoorlog die de Russische Federatie tegen Oekraïne voert en duidelijk maken hoe belangrijk gecoördineerd internationaal optreden is om ervoor te zorgen dat rekenschap wordt afgelegd voor het misdrijf agressie en voor alle schendingen van het internationaal humanitair recht; |
|
G. |
overwegende dat Rusland op 30 september 2022 eenzijdig heeft verklaard de gedeeltelijk door Rusland bezette Oekraïense regio’s Donetsk, Cherson, Loehansk en Zaporizja te annexeren; |
|
H. |
overwegende dat de Russische Federatie door het Europees Parlement en veel nationale parlementen en vergaderingen is aangemerkt als staatssponsor van terrorisme en als een staat die gebruikmaakt van terroristische middelen; |
|
I. |
overwegende dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne de meest verschrikkelijke daad van agressie is die de politieke leiders van een specifiek land in Europa sinds 1945 hebben gepleegd en derhalve een passende juridische reactie op internationaal niveau vereist; overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN in haar resoluties (3) heeft erkend dat “de agressie van de Russische Federatie tegen Oekraïne een schending vormt van artikel 2, lid 4, van het VN-Handvest” en dat “de Russische Federatie ter verantwoording moet worden geroepen voor alle schendingen van het internationaal recht in of tegen Oekraïne, met inbegrip van zijn met het VN-Handvest strijdige agressie”; overwegende dat degenen die verantwoordelijk zijn voor het plegen van het misdrijf agressie tegen Oekraïne niet ongestraft mogen blijven; |
|
J. |
overwegende dat de Russische agressie ook uitdrukkelijk is afgekeurd door vertegenwoordigers van verschillende staten en internationale organisaties, waaronder de Raad van Europa, de OVSE, de EU, de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), de Afrikaanse Unie, de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten, het Pacific Islands Forum, de Organisatie van Amerikaanse Staten, de Caribische Gemeenschap en de Noordse Raad; |
|
K. |
overwegende dat het Internationaal Gerechtshof de Russische Federatie op 16 maart 2022 heeft opgedragen haar militaire operaties op het grondgebied van Oekraïne onmiddellijk te staken; |
|
L. |
overwegende dat de aanklager van het ICC sinds 2 maart 2022 de situatie in Oekraïne onderzoekt met betrekking tot vroegere en actuele beschuldigingen van door de Russische Federatie sinds 21 november 2013 begane misdrijven, waaronder genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid; overwegende dat Oekraïne weliswaar geen verdragsstaat van het ICC is, maar de rechtsmacht van het ICC heeft erkend en ermee samenwerkt; |
|
M. |
overwegende dat in resolutie 3314 (XXIX) van de Algemene Vergadering van de VN van 14 december 1974 agressie wordt gedefinieerd als “het gebruik van wapengeweld door een staat tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een andere staat, of op enige andere wijze die onverenigbaar is met het Handvest van de Verenigde Naties”, en dat daarin tevens het volgende te lezen staat: “een aanvalsoorlog is een misdrijf tegen de internationale vrede” en “agressie leidt tot internationale aansprakelijkheid”; overwegende dat in artikel 8 bis van het Statuut van Rome het “misdrijf agressie” wordt gedefinieerd als “het plannen, voorbereiden, in gang zetten of uitvoeren, door een persoon die in de positie verkeert daadwerkelijk controle uit te oefenen over of leiding te geven aan het politieke of militaire optreden van een Staat, van een daad van agressie die door zijn aard, ernst en schaal een onmiskenbare schending vormt van het Handvest van de Verenigde Naties”; overwegende dat onder een “daad van agressie” wordt verstaan: het gebruik van wapengeweld door een staat tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een andere staat, of op enige andere wijze die onverenigbaar is met het Handvest van de Verenigde Naties; overwegende dat het misdrijf agressie volgens het Statuut van Rome van het ICC niet hetzelfde is als oorlogsmisdrijven of misdrijven tegen de menselijkheid; overwegende dat het misdrijf agressie over het algemeen een misdrijf op leidinggevend niveau is, in die zin dat het alleen kan worden gepleegd door personen die de macht hebben om het beleid van agressie van een staat vorm te geven; overwegende dat het Internationaal Militair Tribunaal van Nürnberg, dat zich in het bijzonder bezighield met het misdrijf agressie, in 1946 oordeelde dat agressie “het allerhoogste internationale misdrijf” is; |
|
N. |
overwegende dat een aanvalsoorlog een ernstig internationaal misdrijf is, vooral gezien het mogelijke gebruik van allerlei soorten massavernietigingswapens die catastrofale gevolgen hebben voor de wereldvrede en de bestaansmiddelen van de mens en die ernstige en langdurige schade veroorzaken aan de natuurlijke omgeving en het klimaat; |
|
O. |
overwegende dat het Internationaal Gerechtshof in de zaak Barcelona Traction erop heeft gewezen dat de verplichtingen die het verbod op daden van agressie met zich meebrengt, verplichtingen zijn jegens de internationale gemeenschap als geheel en niet jegens individuele staten; |
|
P. |
overwegende dat het ICC ingevolge twee ad-hocverklaringen van Oekraïne rechtsmacht heeft over oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide die sinds november 2013 op het grondgebied van Oekraïne zijn gepleegd, maar in deze situatie geen rechtsmacht heeft over het misdrijf agressie, zoals gedefinieerd in artikel 8 bis van het Statuut van Rome en de Kampala-amendementen, omdat noch Oekraïne noch de Russische Federatie het Statuut van Rome en de wijzigingen met betrekking tot het misdrijf agressie heeft geratificeerd; overwegende dat de aanklager van het ICC sinds 2 maart 2022 een onderzoek verricht naar de situatie in Oekraïne; overwegende dat de oprichting van een speciaal tribunaal voor het misdrijf agressie geen gevolgen heeft voor de rechtsmacht van het ICC over andere misdrijven, maar een aanvulling hierop zal vormen; |
|
Q. |
overwegende dat het Europees Parlement en de parlementen van Estland, Frankrijk, Letland, Litouwen, Nederland, Polen en Tsjechië resoluties hebben aangenomen ter ondersteuning van de oprichting van een speciaal internationaal ad-hoctribunaal; |
|
R. |
overwegende dat de Commissie op 30 november 2022 alternatieve mogelijkheden heeft voorgesteld voor de invoering van een verantwoordingsmechanisme voor het misdrijf agressie tegen Oekraïne; overwegende dat elk besluit over een dergelijk mechanisme moet worden genomen in nauwe samenwerking met Oekraïne; |
|
S. |
overwegende dat de Europese Raad in zijn conclusies van 15 december 2022 verdere inspanningen heeft aangemoedigd om te waarborgen dat volledige verantwoording wordt afgelegd voor oorlogsmisdaden en om te verzekeren dat de verantwoordelijken voor het misdrijf agressie ter verantwoording worden geroepen, en de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en de Raad heeft verzocht deze werkzaamheden voort te zetten, in overeenstemming met het EU-recht en het internationaal recht, en daarbij heeft benadrukt dat de vervolging van het misdrijf agressie een punt van zorg is voor de internationale gemeenschap als geheel; |
|
T. |
overwegende dat de VN-Veiligheidsraad machteloos staat met betrekking tot de situatie in Oekraïne omdat Rusland over elke wezenlijke actie zijn veto kan uitspreken; overwegende dat resolutie 377 van de Algemene Vergadering van de VN een precedent vormt omdat het de VN een alternatieve mogelijkheid biedt om op te treden wanneer ten minste één permanent lid van de VN-Veiligheidsraad zijn veto gebruikt om de Veiligheidsraad te beletten zijn taken uit hoofde van het VN-Handvest uit te voeren; |
|
1. |
veroordeelt nogmaals in de krachtigste bewoordingen de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, bevestigt zijn onwrikbare steun voor de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne binnen zijn internationaal erkende grenzen en herhaalt zijn oproep aan Rusland om alle militaire activiteiten in Oekraïne onmiddellijk te staken en alle strijdkrachten en militair materieel onvoorwaardelijk van het gehele internationaal erkende grondgebied van Oekraïne terug te trekken; |
|
2. |
benadrukt dat het misdrijf agressie van Rusland tegen Oekraïne een duidelijke en onbetwiste schending vormt van het VN-Handvest, die in het belang van de mondiale veiligheid en de op regels gebaseerde internationale orde niet onbeantwoord kan blijven door de internationale gemeenschap; herhaalt zijn oproep aan de Commissie, de VV/HV en de lidstaten om de eis te ondersteunen dat volledige verantwoording wordt afgelegd voor alle misdaden die door Rusland, zijn bondgenoten en gelieerde groeperingen tijdens hun aanvalsoorlog tegen Oekraïne zijn gepleegd; |
|
3. |
benadrukt dat de EU en de lidstaten, in nauwe samenwerking met Oekraïne en de internationale gemeenschap, bij voorkeur via de VN, met spoed moeten aandringen op de oprichting van een speciaal internationaal tribunaal voor de vervolging van het misdrijf agressie tegen Oekraïne dat is gepleegd door de politieke en militaire leiders van de Russische Federatie en haar bondgenoten, en hiertoe een gemeenschappelijke aanpak met solide juridische basis moeten vinden; is van mening dat de oprichting van een dergelijk tribunaal de grote lacune in de huidige institutionele structuur van internationale strafrechtbanken zou opvullen en gebaseerd moet zijn op de normen en beginselen die van toepassing zijn op het ICC, zoals vastgelegd in het Statuut van Rome; |
|
4. |
verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten nauw samen te werken met Oekraïne om in de Algemene Vergadering van de VN en andere internationale fora zoals de Raad van Europa, de OVSE en de G7 politieke steun te zoeken en op te bouwen voor de oprichting van het speciaal tribunaal voor het misdrijf agressie tegen Oekraïne; |
|
5. |
is van mening dat de oprichting van het speciaal tribunaal een aanvulling zou vormen op de onderzoeksinspanningen van het ICC en zijn aanklager, aangezien het onderzoek ervan gericht zou zijn op vermeende genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid in Oekraïne; spreekt nogmaals zijn volledige steun uit voor het lopende onderzoek van de aanklager van het ICC naar de situatie in Oekraïne; benadrukt dat het belangrijk is dat Oekraïne het Statuut van Rome en de amendementen daarop ratificeert en formeel lid wordt van het ICC; |
|
6. |
dringt aan op de actieve inzet van publieksdiplomatie van de EU en strategische communicatie ter ondersteuning van de oprichting van het speciaal tribunaal; |
|
7. |
onderstreept dat de exacte samenstelling en werkwijze van het speciaal tribunaal weliswaar nog moeten worden vastgesteld, maar dat daarbij de hoogste criteria van transparantie en onpartijdigheid in acht moet worden genomen; is voorts van mening dat het speciaal internationaal tribunaal bevoegd moet zijn om niet alleen onderzoek in te stellen naar Vladimir Poetin en de politieke en militaire leiders van de Russische Federatie, maar ook naar Aljaksandr Loekasjenka en de politieke en militaire leiders van Belarus, als faciliterende staat waarvan de Russische Federatie het grondgebied en de logistieke steun gebruikt voor het voeren van haar aanvalsoorlog tegen Oekraïne, aangezien dit onder de definitie van het misdrijf agressie volgens artikel 8 bis van het Statuut van Rome valt; |
|
8. |
benadrukt dat de voorbereidende werkzaamheden van de EU met betrekking tot het speciaal tribunaal onverwijld van start moeten gaan, gericht moeten zijn op de vaststelling van de regelingen voor het speciaal tribunaal in samenwerking met Oekraïne, en de Oekraïense en internationale autoriteiten moeten ondersteunen bij het veiligstellen van bewijsmateriaal dat in het toekomstige speciaal tribunaal zal worden gebruikt; |
|
9. |
verzoekt de EU-instellingen, en met name de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden, in de tussentijd de oprichting te ondersteunen van een tijdelijk openbaar ministerie, en wijst erop dat de oprichting daarvan een heel belangrijke praktische stap voorwaarts zou zijn in het onderzoek naar en de vervolging van het misdrijf agressie tegen Oekraïne door het toekomstige speciaal tribunaal; |
|
10. |
veroordeelt de Russische praktijk om elk optreden op VN-niveau dat tot doel heeft het land ter verantwoording te roepen voor de aanvalsoorlog tegen Oekraïne, te blokkeren; |
|
11. |
benadrukt de belangrijke rol van een speciaal tribunaal voor het misdrijf agressie tegen Oekraïne bij het streven naar gerechtigheid voor het Oekraïense volk, het ontmoedigen van andere internationale actoren die de illegale agressie van Rusland zouden kunnen imiteren en het faciliteren van vorderingen tot schadeloosstelling en een eventuele toekomstige verzoening; |
|
12. |
verzoekt de EU en de lidstaten, alsook hun partners en bondgenoten, een discussie aan te gaan over de wettelijke mogelijkheid om soevereine activa van de Russische staat te gebruiken voor schadeloosstelling voor de schendingen van het internationaal recht door Rusland in Oekraïne, onder meer door voor dergelijke activa de bescherming van soevereine immuniteit op te heffen of dergelijke bescherming te beperken gezien de grove aard van deze schendingen; |
|
13. |
is er sterk van overtuigd dat met de oprichting van dit speciaal tribunaal voor het misdrijf agressie een zeer duidelijk signaal aan de Russische samenleving en de internationale gemeenschap zou worden afgegeven dat Poetin en de Russische politieke en militaire leiders voor het misdrijf agressie tegen Oekraïne kunnen worden veroordeeld; onderstreept dat met de oprichting van dit tribunaal ook duidelijk het signaal zou worden gegeven aan de politieke en zakelijke elite in Rusland en aan de Russische bondgenoten dat er voor de Russische Federatie onder leiding van Poetin niet langer een terugkeer naar “business as usual” met het Westen mogelijk is; |
|
14. |
steunt de aanbeveling van de Algemene Vergadering van de VN als eerste stap in de oprichting door de VN-lidstaten, in samenwerking met Oekraïne, van een internationaal schaderegister dat dient als een inventaris voor toekomstige schadeloosstelling voor schade, verlies of letsel van alle betrokken natuurlijke en rechtspersonen, en de langdurige, wijdverbreide en ernstige schade aan het natuurlijke milieu en het klimaat, alsook aan de staat Oekraïne, veroorzaakt door de internationaal onrechtmatige daden van de Russische Federatie en haar bondgenoten in of tegen Oekraïne, en dat helpt om het verzamelen van bewijsmateriaal te bevorderen en te coördineren; |
|
15. |
verzoekt de EU een gemeenschappelijk standpunt in te nemen ten aanzien van het misdrijf agressie en ten aanzien van de Kampala-amendementen inzake het misdrijf agressie op het Statuut van Rome van het ICC; verzoekt Bulgarije, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Hongarije en Roemenië de Kampala-amendementen te aanvaarden en te ratificeren; |
|
16. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten, het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, het Internationaal Comité van het Rode Kruis, het Internationaal Strafhof, de G7-landen, de Afrikaanse Unie, de Economische Gemeenschap van West Afrikaanse Staten, het Pacific Islands Forum, de Organisatie van Amerikaanse Staten, de Caribische Gemeenschap, de Belarussische autoriteiten, de president, de regering en het parlement van de Russische Federatie, alsmede de president, de regering en het parlement van Oekraïne. |
(1) PB C 479 van 16.12.2022, blz. 68.
(2) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0405.
(3) Resoluties van de Algemene Vergadering van de VN van 2 maart 2022 getiteld “Aggression against Ukraine”, van 24 maart 2022 getiteld “Humanitarian consequences of the aggression against Ukraine” (Humanitaire gevolgen van de agressie tegen Oekraïne), en van 15 november 2022 getiteld “Furtherance of remedy and reparation for aggression against Ukraine”.
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/114 |
P9_TA(2023)0016
Reactie van de EU op de protesten en executies in Iran
Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2023 over de reactie van de EU op de demonstraties en executies in Iran (2023/2511(RSP))
(2023/C 214/11)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Iran, met name die van 6 oktober 2022 over de dood van Jina Mahsa Amini en de onderdrukking van demonstranten voor vrouwenrechten in Iran (1) en van 17 februari 2022 over de doodstraf in Iran (2), en al zijn andere resoluties over de mensenrechtensituatie in Iran, |
|
— |
gezien de resolutie van Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN van 16 november 2022 over de situatie in Afghanistan, |
|
— |
gezien de verklaring van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van 10 januari 2023, |
|
— |
gezien de verklaring van de VN-deskundigen van 11 november 2022 waarin Iran wordt opgeroepen te stoppen met het ter dood veroordelen van vreedzame demonstranten, |
|
— |
gezien de speciale zitting van de VN-Mensenrechtenraad over de Islamitische Republiek Iran, die plaatsvond op 24 november 2022, en de tijdens die zitting aangenomen resolutie, |
|
— |
gezien de rapporten van de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran van 22 september 2022, 18 juni 2022, 13 januari 2022 en 11 januari 2021, |
|
— |
gezien de verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van de G7 van 4 november 2022, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU van 12 december 2022, |
|
— |
gezien de sancties tegen Iraanse personen en entiteiten die op 12 april 2021, 17 oktober 2022, 20 oktober 2022 en 14 november 2022 door de Raad van de EU zijn vastgesteld, en gezien Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/2433 van de Raad van 12 december 2022 (3), |
|
— |
gezien de sancties van de Islamitische Republiek Iran tegen Europese en Britse entiteiten en personen, |
|
— |
gezien de verklaringen van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 7 januari 2023 over de recente executies van Mohammad Mehdi Karami en Seyyed Mohammad Hosseini, van 8 december 2022 over de executie van Mohsen Sekari, en van 15 januari 2023 over de executie van Alireza Akbari, |
|
— |
gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 25 september 2022 namens de EU over Iran, en de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden van 19 september 2022 over de dood van Jina Mahsa Amini, |
|
— |
gezien het persbericht van de woordvoerder van de EDEO van 9 januari 2023, waarin wordt aangekondigd dat de ambassadeur van de Islamitische Republiek Iran bij de Europese Unie is ontboden, |
|
— |
gezien de verklaringen van de voorzitter van zijn delegatie voor de betrekkingen met Iran van 22 september 2022, 9 november 2022 en 13 december 2022, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van Canada en de Verenigde Staten van 9 december 2022 over de mensenrechtensituatie in Iran, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966 (ICCPR), dat Iran in juni 1975 heeft geratificeerd, |
|
— |
gezien de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten, |
|
— |
gezien Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (4), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (5), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (6), |
|
— |
gezien de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf, inzake mensenrechtenverdedigers, en inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen en meisjes, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948, |
|
— |
gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat op 13 september 2022 de 22-jarige Koerdisch-Iraanse Jina Mahsa Amini in Teheran is gearresteerd door de Iraanse “zedenpolitie” omdat zij zich niet zou hebben gehouden aan de wet tot het verplicht dragen van de hoofddoek; overwegende dat Jina Mahsa Amini zwaar is gemarteld en op 16 september 2022 in politiebewaring is overleden; overwegende dat er geen diepgaand onderzoek heeft plaatsgevonden; |
|
B. |
overwegende dat na de moord op Jina Mahsa Amini in het hele land demonstraties zijn uitgebroken, waarbij honderdduizenden Iraanse burgers uit alle geledingen van de samenleving betrokken waren; overwegende dat de demonstraties begonnen zijn door vrouwen die eisen dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de dood van Jina Mahsa Amini ter verantwoording worden geroepen en dat er een eind komt aan het geweld tegen en de discriminatie van vrouwen in Iran; overwegende dat veel vrouwen tijdens de demonstraties hun hijab afdeden of hun haar afknipten uit protest tegen de dood van Jina Mahsa Amini; overwegende dat mannen zich solidair hebben verklaard met de demonstraties van de vrouwen en dat vervolgens een pan-Iraanse revolutie en een protestbeweging tegen het regime zijn ontstaan; overwegende dat studenten op tal van universiteiten in het hele land protesteren door hun lessen te boycotten en te demonstreren tegen de repressie; overwegende dat Jina Mahsa Amini afkomstig was uit de regio Koerdistan in Iran, waar op grote schaal demonstraties hebben plaatsgevonden, met zware repressie door het regime tot gevolg; |
|
C. |
overwegende dat de reactie van de Iraanse veiligheids- en politiediensten op de demonstraties gewelddadig, willekeurig, onevenredig en ongeremd is; overwegende dat de hoogste leider van de Islamitische Republiek, Ali Khamenei, en president Ebrahim Raisi zich herhaaldelijk lovend hebben uitgelaten over de gewelddadige onderdrukking van vreedzame demonstraties en het doden van demonstranten door de paramilitaire Basij-militie van de Islamitische Revolutionaire Garde, en dit hebben aangemoedigd; |
|
D. |
overwegende dat de Iraanse veiligheidstroepen op 16 januari 2023 naar verluidt al enkele honderden vreedzame demonstranten, waaronder tientallen kinderen, hadden gedood, en meer dan 20 000 demonstranten, waaronder mensenrechtenverdedigers, studenten, advocaten en activisten van het maatschappelijk middenveld, waaronder EU-burgers en ingezetenen van Duitsland, Polen, Frankrijk, Italië, Nederland, Spanje en Zweden, hadden aangehouden, gearresteerd en ontvoerd; |
|
E. |
overwegende dat Iran het hebben van twee nationaliteiten niet erkent, waardoor het voor buitenlandse ambassades moeilijk is om in contact te treden met personen met een dubbele nationaliteit die in Iran gevangen zitten; overwegende dat de voormalige onderminister van Defensie van Iran, die de Britse en de Iraanse nationaliteit had, veroordeeld is voor spionage voor het Verenigd Koninkrijk in Iran, iets wat hij ontkende, en ter dood is veroordeeld en is geëxecuteerd; overwegende dat de Zweeds-Iraanse dr. Ahmadreza Djalali, specialist op het gebied van de spoedeisende geneeskunde en wetenschapper aan de Belgische Vrije Universiteit Brussel en de Italiaanse Università del Piemonte Orientale, op 24 april 2016 door de Iraanse de veiligheidsdiensten is gearresteerd; overwegende dat hij in oktober 2017 ter dood was veroordeeld wegens vermeende spionage na een uiterst oneerlijk proces op grond van een door foltering afgedwongen bekentenis; overwegende dat het Hooggerechtshof van Iran het vonnis op 17 juni 2018 heeft bekrachtigd; overwegende dat de Frans-Iraanse onderzoekster Fariba Adelkhah in juni 2019 is opgepakt en wegens “ondermijning van de nationale veiligheid” tot vijf jaar gevangenisstraf is veroordeeld; |
|
F. |
overwegende dat andere EU-onderdanen willekeurig in Iran worden vastgehouden, zoals de Belg Olivier Vandecasteele, die op grond van een reeks valse beschuldigingen tot in totaal veertig jaar gevangenisstraf en tientallen zweepslagen is veroordeeld; overwegende dat de veroordeling is uitgesproken nadat de hoogste Belgische rechtbank een controversieel bilateraal verdrag inzake de uitwisseling van gevangenen had opgeschort, op basis waarvan de Iraanse diplomaat Assadollah Assadi, die in België voor een poging tot terrorisme was veroordeeld, naar de Islamitische Republiek Iran teruggestuurd had kunnen worden in ruil voor de vrijlating van Olivier Vandecasteele; overwegende dat in Iran ook zeven Franse staatsburgers gevangen zitten, onder wie Cécile Kohler, een lerares en vakbondslid, en haar partner, Jacques Paris, alsook Benjamin Brière, die in mei 2020 zijn opgepakt en wegens “spionage” tot een gevangenisstraf van acht jaar en acht maanden zijn veroordeeld; |
|
G. |
overwegende dat Iran van alle landen ter wereld het hoogste aantal executies per hoofd van de bevolking telt; overwegende dat het Iraanse regime doodvonnissen tegen vreedzame demonstranten, waaronder minderjarigen, heeft uitgesproken en uitgevoerd na oneerlijke en versnelde gerechtelijke procedures, waarbij de meest elementaire en fundamentele vereisten van een eerlijk proces zijn geschonden; overwegende dat Amnesty International over bewijzen beschikt dat het Iraanse regime de doodstraf blijft gebruiken als repressief wapen om protesten de kop in te drukken; overwegende dat de politie en de veiligheidsdiensten van de Islamitische Republiek zich op grote schaal schuldig maken aan foltering, verkrachting en wrede, onmenselijke en vernederende behandeling van gedetineerden in Iraanse gevangenissen; |
|
H. |
overwegende dat Amnesty International een lijst heeft opgesteld van ongeveer 25 personen, waaronder met name Mohammad Ghobadlou, die groot gevaar lopen te worden geëxecuteerd; overwegende dat Amnesty International vreest dat nog veel meer mensen de doodstraf kunnen krijgen voor hun deelname aan de demonstraties; overwegende dat het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten meldt dat meer dan 40 Iraanse kunstenaars zijn beschuldigd van misdrijven waarop de doodstraf staat; overwegende dat Iraanse acteurs, musici, sporters en andere bekende personen zich publiekelijk achter de demonstraties tegen de religieuze machthebbers hebben geschaard; |
|
I. |
overwegende dat de toestand van de mensenrechten in Iran steeds slechter wordt; overwegende dat de moord op Jina Mahsa Amini en anderen, alsmede de huidige golf van executies, illustratief zijn voor de aanhoudende mensenrechtencrisis in Iran; overwegende dat deze verslechtering wordt bestendigd door de systematische straffeloosheid van het Iraanse regime en zijn veiligheidsapparaat, die foltering op grote schaal en buitengerechtelijke executies en moord hebben toegestaan; overwegende dat het Iraanse strafrechtsysteem sterk leunt op gedwongen bekentenissen die door foltering en andere vormen van druk worden afgedwongen; overwegende dat de wereldwijde afschaffing van de doodstraf een van de belangrijkste doelstellingen van het mensenrechtenbeleid van de EU vormt; |
|
J. |
overwegende dat 227 leden van het Iraanse parlement op 6 november 2022 de rechterlijke macht hebben opgeroepen resoluut op te treden tegen mensen die tijdens de protesten zijn gearresteerd en de doodstraf als straf toe te passen, daarmee rechtstreeks ingaand tegen het beginsel van de scheiding der machten; |
|
K. |
overwegende dat in de Iraanse grondwet is bepaald dat etnische minderheden gelijke rechten hebben; overwegende dat de doodstraf in onevenredige mate wordt toegepast op lhbtiq+-personen en personen die tot etnische en religieuze minderheden behoren, met name Beloetsjen, Koerden, Arabieren, Baha’i en christenen; overwegende dat sinds het begin van de moorden en het harde optreden een toenemend aantal mensenrechtenverdedigers is gearresteerd; overwegende dat vrouwen en meisjes, die het voortouw hebben genomen bij de demonstraties, waaronder leden van etnische en religieuze minderheden, zijn gearresteerd en gevangengezet omdat zij eisten dat er een einde zou komen aan systematische en stelselmatige discriminerende wetten, beleidsmaatregelen en praktijken, en dat zij met name het doelwit zijn van aanklachten waarop de doodstraf staat, en van doodvonnissen; |
|
L. |
overwegende dat een groep mensenrechtendeskundigen, waaronder verschillende onafhankelijke mensenrechtendeskundigen van de VN (zogenaamde “Special procedures”), een verklaring heeft afgelegd waarin zij de moorden en het keiharde optreden van de veiligheidstroepen in Iran tegen demonstranten veroordelen; overwegende dat de deskundigen hun diepe bezorgdheid hebben geuit over het “buitensporige en dodelijke geweld” dat tijdens de protesten na de dood van mevrouw Amini tegen demonstranten is gebruikt, waaronder seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes, intimidatie en pesterijen van demonstranten, en systematische straffeloosheid voor de daders van mensenrechtenschendingen; overwegende dat de VN-deskundigen er op 11 november 2022 bij het Iraanse regime op hebben aangedrongen niet langer mensen ter dood te veroordelen wegens hun deelname, of vermeende deelname, aan vreedzame demonstraties; |
|
M. |
overwegende dat de VN-deskundigen de Mensenrechtenraad hebben opgeroepen dringend de nodige maatregelen te nemen om een speciale zitting over de situatie in Iran te houden en een internationaal onderzoeksmechanisme in te stellen, om ervoor te zorgen dat in Iran verantwoording wordt afgelegd en een einde wordt gemaakt aan de aanhoudende straffeloosheid voor ernstige schendingen van de mensenrechten; overwegende dat de Mensenrechtenraad op 24 november 2022 een speciale zitting heeft gehouden over de situatie in Iran; overwegende dat tijdens deze bijzondere zitting is overeengekomen dat een onafhankelijke internationale onderzoeksmissie de mensenrechtenschendingen in de Islamitische Republiek Iran moet onderzoeken, bewijsmateriaal moet verzamelen en analyseren en in contact moet treden met belanghebbenden om de feiten rond deze aantijgingen vast te stellen, teneinde alle plegers van ernstige mensenrechtenschendingen in de Islamitische Republiek Iran, met inbegrip van de hoogste autoriteiten, voor de rechter te brengen; |
|
N. |
overwegende dat het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten op 10 januari 2023 heeft aangegeven dat de inzet van strafprocedures om mensen te straffen voor het uitoefenen van hun grondrechten neerkomt op door de staat gesanctioneerde moord; |
|
O. |
overwegende dat de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU op 12 december 2022 de conclusies van de Raad over Iran hebben aangenomen; overwegende dat de Iraanse autoriteiten in deze conclusies met name worden opgeroepen onmiddellijk een einde te maken aan de verwerpelijke praktijk van het opleggen en uitvoeren van doodvonnissen tegen betogers, en de recente doodvonnissen die naar aanleiding van de huidige protesten zijn uitgesproken onverwijld in te trekken, en ervoor te zorgen dat voor alle gedetineerden een behoorlijke rechtsgang is gewaarborgd; |
|
P. |
overwegende dat de secretaris-generaal van de EDEO op 9 januari 2023 de ambassadeur van de Islamitische Republiek Iran bij de Europese Unie namens de hoge vertegenwoordiger heeft ontboden om er nogmaals op te wijzen dat de EU zijn afschuw heeft uitgesproken over de recente executies van Mohammad Mehdi Karami en Seyyed Mohammad Hosseini, die in verband met de protesten in Iran zijn gearresteerd en ter dood zijn veroordeeld; overwegende dat Mohsen Shekari en Majidreza Rahnavard respectievelijk op 8 en 12 december 2022 zijn geëxecuteerd wegens hun deelname aan de protesten; |
|
Q. |
overwegende dat Canada en de Verenigde Staten op 9 december 2022 een gezamenlijke verklaring hebben afgelegd waarin zij de ernstige gewelddaden van de Islamitische Republiek Iran tegen vreedzame demonstranten en de voortdurende onderdrukking van het Iraanse volk en de verdrukking van en het door de staat gesteunde geweld tegen vrouwen veroordelen; overwegende dat beide landen verdere sancties hebben genomen tegen Iraanse functionarissen die betrokken zijn bij schendingen van de mensenrechten, met inbegrip van die welke zijn begaan als onderdeel van het momenteel plaatsvindende gewelddadige optreden; |
|
R. |
overwegende dat de EU onlangs en bij diverse gelegenheden beperkende maatregelen heeft genomen in verband met deze flagrante schendingen van de mensenrechten, met name tegen hooggeplaatste personen binnen de Islamitische Revolutionaire Garde, waaronder het bevriezen van tegoeden, een reisverbod naar de EU en een verbod om tegoeden of economische middelen ter beschikking te stellen aan de op de lijst geplaatste personen en entiteiten als reactie op hun rol in het gewelddadige optreden in Iran en de levering door de Islamitische Republiek van gewapende drones die worden gebruikt bij terroristische activiteiten van de Russische Federatie tegen Oekraïne; overwegende dat de lijst van personen en entiteiten die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen van de EU in het kader van de bestaande regeling inzake sancties tegen Iran wegens schendingen van de mensenrechten thans in totaal 126 personen en 11 entiteiten omvat; overwegende dat de sanctielijst van de EU met name de Iraanse minister van Binnenlandse Zaken, Ahmad Vahidi, de Iraanse minister van Informatie- en Communicatietechnologie, Issa Zarepour, de Iraanse ordehandhavingsdiensten en de provinciale hoofden van de Islamitische Revolutionaire Garde omvat; |
|
S. |
overwegende dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Islamitische Republiek Iran als reactie op de sancties tegenmaatregelen heeft genomen tegen mevrouw Neumann, lid van het Europees Parlement en voorzitter van de delegatie voor de betrekkingen met het Arabisch schiereiland, alsmede tegen andere EP-leden en Duitse en Franse oud-politici; overwegende dat het Parlement in reactie op de sancties die Iran aan EP-leden heeft opgelegd, in november 2022 heeft besloten de contacten met de Iraanse autoriteiten in de vorm van bezoeken van delegaties en commissies aan dat land te bevriezen; |
|
T. |
overwegende dat de Islamitische Republiek, met name via de Islamitische Revolutionaire Garde, grootschalige, geavanceerde en gewelddadige transnationale repressie uitoefent tegen activisten in ballingschap en in de diaspora, dissidenten, onafhankelijke journalisten en mensenrechtenactivisten, ook op het grondgebied van de EU, en hun familieleden in Iran bedreigt en lastigvalt; overwegende dat de Islamitische Republiek, zowel rechtstreeks als via lokale vertegenwoordigers, dissidenten in de diaspora heeft vermoord, ballingen heeft ontvoerd ze naar Iran over te brengen, en bomaanslagen heeft beraamd in verscheidene landen, waaronder lidstaten van de EU; |
|
U. |
overwegende dat het regime van de Islamitische Republiek opzettelijk internet- en mobiele verbindingen verstoort en socialemediaplatforms sterk aan banden legt om het vermogen van de Iraanse bevolking om demonstraties te organiseren, te ondermijnen; overwegende dat de sanctieregeling van de EU ook een verbod omvat op de uitvoer naar de Islamitische Republiek Iran van apparatuur die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt en van apparatuur voor toezicht op telecommunicatie; |
|
V. |
overwegende dat de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) Josep Borrell in zijn verklaringen van 8 december 2022 en 7 januari 2023 de executies van Mohammad Mehdi Karami en Seyyed Mohammad Hossein heeft veroordeeld; overwegende dat hij in zijn verklaringen de Iraanse autoriteiten oproept om onmiddellijk een einde te maken aan de praktijk van het opleggen en uitvoeren van doodvonnissen tegen demonstranten; overwegende dat de EU in deze verklaringen de Iraanse autoriteiten ook oproept om de recente doodvonnissen onverwijld in te trekken en hun internationale verplichtingen strikt na te komen; |
|
W. |
overwegende dat de Islamitische Republiek Koerdische groeperingen, ook in Irak, ervan heeft beschuldigd aan te zetten tot demonstraties in Iraans Koerdistan; overwegende dat de Islamitische Revolutionaire Garde onder dit voorwendsel gewapende aanvallen heeft uitgevoerd in de Koerdische regio in Irak, waarbij tientallen doden zijn gevallen, onder wie burgers; overwegende dat met name in het noordwesten en zuidoosten van Iran, waar veel leden van de Koerdische en de Beloetsji-minderheid wonen, zeer hardhandig tegen demonstranten is opgetreden; |
|
X. |
overwegende dat de Islamitische Revolutionaire Garde, bestaande uit de paramilitaire Basij-militie, Quds-troepen, grond-, lucht- en marinetroepen, een centrale rol speelt bij de onderdrukking van binnenlandse dissidenten en bij militaire activiteiten in het buitenland; overwegende dat de Islamitische Revolutionaire Garde, die als een staat binnen een staat optreedt, naar verluidt twee derde van de Iraanse economie controleert, met onder meer participaties in de infrastructuur, de petrochemische, financiële, telecommunicatie-, automobiel- en de maritieme sector, alsook omvangrijke patronagetrusts, bekend als “bonyads”, en grootschalige illegale smokkelnetwerken; |
|
Y. |
overwegende dat vrouwen en meisjes in Iran op wrede wijze worden vermoord bij zogenaamde “eremoorden”; overwegende dat de slachtoffers vaak geen gerechtigheid krijgen voor misdrijven die in naam van de “eer” tegen hen zijn gepleegd; |
|
Z. |
overwegende dat de Islamitische Revolutionaire Garde zowel in eigen land als in de regio terroristische activiteiten pleegt, leidt en in de hand werkt; overwegende dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne heeft geleid tot een intensivering van de betrekkingen van Teheran met Moskou; |
|
AA. |
overwegende dat het agressieve binnenlandse beleid van het Moellah-regime navolging vindt in het buitenlandse beleid van de Islamitische Republiek; overwegende dat het regime bijdraagt tot destabilisering in het hele Midden-Oosten en daarbuiten; |
|
AB. |
overwegende dat Ebrahim Raisi, die in juni 2021 tot president van Iran werd gekozen en op de sanctielijst van de VS staat, eerder als hoofd van de Iraanse rechterlijke macht heeft gediend, ondanks zijn goed gedocumenteerde verleden van ernstige mensenrechtenschendingen; overwegende dat de overwinning van Ebrahim Raisi werd bewerkstelligd door de instellingen van de Islamitische Republiek bij verkiezingen die niet volledig vrij of eerlijk waren; overwegende dat slechts 7 van de 592 kandidaten groen licht kregen van de Raad van Hoeders om zich kandidaat te stellen voor het presidentschap; overwegende dat geen van de kandidaten vrouw was, tot een minderheidsgroep behoorde of andere standpunten innam dan het regime; |
|
AC. |
overwegende dat de onderhandelingen over de verlenging van het gezamenlijk alomvattend actieplan (JCPOA) nog steeds niet officieel zijn opgeschort; overwegende dat de besprekingen over het veiligheidscontroleonderzoek dat door de Internationale Organisatie voor Atoomenergie is gestart nadat zij sporen van uranium had gevonden op drie niet-aangegeven locaties in Iran, worden voortgezet; |
|
1. |
veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de terdoodveroordeling en executie van vreedzame demonstranten in Iran, met name Mohsen Shekari, Majidreza Rahnavard, Mohammad Mehdi Karami en Seyyed Mohammad Hosseini; eist dat de Iraanse autoriteiten onmiddellijk en onvoorwaardelijk alle geplande executies afgelasten en afzien van verdere terdoodveroordelingen; roept de autoriteiten van de Islamitische Republiek Iran op om een officieel moratorium op executies in te stellen met het oog op de volledige afschaffing van de doodstraf; dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan alle veroordelingen en doodvonnissen in te trekken; verklaart nogmaals fel en principieel tegenstander te zijn van het gebruik van de doodstraf, te allen tijde en in alle omstandigheden; |
|
2. |
dringt er bij de autoriteiten van de Islamitische Republiek op aan te zorgen voor de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle demonstranten die ter dood zijn veroordeeld, waaronder Mohammed Boroughani, Mohammad Ghobadlou, Hamid Ghare Hassanlou, Mahan Sadrat Marani, Hossein Mohammadi, Manouchehr Mehman Navaz, Sahand Nourmohammad-Zadeh, Saman Seydi, Reza Arya, Saleh Mirhashemi Baltaghi, Saeed Yaqoubi Kordafli, Javad Rouhi, Arshia Takdastan, en Mehdi Mohammadifard, Saleh Mirhashemi, Majid Kazemi en Saeid Yaghoubi; veroordeelt het ten stelligste dat strafvervolging en doodstraffen door het Iraanse regime als wapen zijn ingezet om critici de mond te snoeren en mensen te straffen voor de uitoefening van hun grondrechten; roept de Islamitische Republiek op om haar wetboek te herzien en moharebeh (“vijandschap tegen God”) en mofsed-e-filarz (“corruptie op aarde”) als strafbare feiten af te schaffen; |
|
3. |
betuigt zijn solidariteit met de Iraanse jongeren, vrouwen en mannen, inclusief minderheden, die de demonstraties leiden en eraan deelnemen; steunt de vreedzame protestbeweging in het hele land tegen de systematische en toenemende onderdrukking en tegen de ernstige en massale schendingen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden; spreekt zijn krachtige steun uit voor het streven van het Iraanse volk om in een vrij, stabiel, inclusief en democratisch land te leven; veroordeelt de systematische discriminatie van vrouwen door het Iraanse regime door middel van wetten en voorschriften die hun vrijheden, leven en bestaansmiddelen ernstig inperken; |
|
4. |
betuigt zijn medeleven met de families van allen die gedood, gemarteld, ontvoerd of onrechtmatig gevangengezet zijn naar aanleiding van de recente en eerdere protesten in Iran; |
|
5. |
spreekt nogmaals zijn krachtige veroordeling uit van het wijdverbreide, opzettelijke en onevenredige gebruik van grof geweld door de Iraanse veiligheidstroepen tegen vreedzame demonstranten; roept de Iraanse autoriteiten op een einde te maken aan het optreden tegen hun eigen burgers; herinnert eraan dat het recht op vreedzame vergadering moet worden gewaarborgd; |
|
6. |
eist dat de internationale gemeenschap en de EU en haar lidstaten alle contacten met de autoriteiten van de Islamitische Republiek gebruiken om te eisen dat onmiddellijk een einde wordt gemaakt aan de executie van demonstranten en de gewelddadige onderdrukking van demonstraties, en dat al degenen die zijn gearresteerd wegens de uitoefening van hun recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering, onvoorwaardelijk worden vrijgelaten; verzoekt de EDEO en de lidstaten het Iraanse regime ter verantwoording te blijven roepen voor het doden van zijn eigen bevolking en voor de ernstige mensenrechtenschendingen; |
|
7. |
roept het Iraanse regime op om een internationaal, onpartijdig en doeltreffend onderzoek door een onafhankelijke bevoegde autoriteit, in samenwerking met internationale organisaties, mogelijk te maken naar de mensenrechtenschendingen door het regime, waaronder de moord op Jina Mahsa Amini, de moord op honderden demonstranten en de foltering en mishandeling van degenen die willekeurig door de Islamitische Republiek worden vastgehouden; eist dat de Iraanse autoriteiten een snel, op bewijzen gestoeld, onpartijdig en doeltreffend onderzoek naar de dood van alle omgekomen demonstranten mogelijk maken en dat de verantwoordelijken worden berecht; onderstreept dat de EU de moord op Jina Mahsa Amini en de reactie van de Iraanse veiligheidsdiensten op de daaropvolgende demonstraties aan de orde moet blijven stellen; |
|
8. |
dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van alle personen die worden vastgehouden wegens hun betrokkenheid bij vreedzame demonstraties, en van alle politieke gevangenen; vraagt om gerichte beperkende maatregelen op grond van Verordening (EU) nr. 359/2011 voor alle rechters die vonnissen tegen demonstranten uitspreken; eist voorts dat de Iraanse autoriteiten onmiddellijk en onvoorwaardelijk alle aanklachten intrekken tegen eenieder die gevangen is gezet uitsluitend wegens de vreedzame uitoefening van zijn recht op vrije meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering in verband met de protesten; vraagt de Iraanse autoriteiten hun internationale verplichtingen na te komen, onder meer uit hoofde van het IVBPR; |
|
9. |
verwelkomt de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 12 december 2022 en de aanneming van de recente beperkende maatregelen tegen degenen die betrokken zijn bij het geweld tegen demonstranten en tegen al degenen die banden hebben met de “zedenpolitie” en die medeplichtig zijn bevonden aan of verantwoordelijk zijn voor de dood van Jina Mahsa Amini; is evenwel van mening dat de flagrante minachting van het Iraanse regime voor de menselijke waardigheid en de democratische idealen van zijn eigen burgers, alsook zijn steun aan de Russische Federatie, verdere aanpassingen van het standpunt van de EU ten aanzien van Iran noodzakelijk maken; |
|
10. |
dringt er bij de VV/HV en de Raad op aan de EU-lijst van aan sancties onderworpen personen en entiteiten uit te breiden met alle personen en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen en familieleden van die personen, waaronder de hoogste leider Ali Khamenei, president Ebrahim Raisi, procureur-generaal Mohammad Jafar Montazeri en alle stichtingen (“bonyads”) die banden hebben met de Islamitische Revolutionaire Garde, met name de Bonyad Mostazafan en de Bonyad Shahid va Omur-e Janbazan; verzoekt de VV/HV, de Raad en de lidstaten tevens sancties te overwegen tegen de 227 leden van het Iraanse parlement die het gebruik van doodvonnissen hebben aangemoedigd; is ingenomen met het feit dat het Verenigd Koninkrijk voorbereidingen treft om de Islamitische Revolutionaire Garde op de Britse lijst van terroristische organisaties te plaatsen; veroordeelt krachtig de sancties die de Iraanse autoriteiten hebben opgelegd aan Duitse en Franse oud-politici en aan leden van het Europees Parlement; wijst erop dat de interparlementaire dialoog opgeschort moet blijven zolang de sancties door de Iraanse autoriteiten tegen leden van het Europees Parlement nog van kracht zijn; |
|
11. |
verzoekt de Raad en de lidstaten de Islamitische Revolutionaire Garde en haar subsidiaire strijdkrachten, waaronder de paramilitaire Basij-militie en de Quds-troepen, op de EU-terroristenlijst te plaatsen, en een verbod in te stellen op alle economische en financiële activiteiten waarbij bedrijven en commerciële entiteiten betrokken zijn die banden hebben met, geheel of gedeeltelijk eigendom zijn van of een dekmantel vormen voor de Islamitische Revolutionaire Garde of aan de Islamitische Revolutionaire Garde gelieerde personen, ongeacht het land waar zij actief zijn, waarbij voorkomen moet worden dat dit negatieve gevolgen heeft voor de bevolking van Iran of voor de humanitaire hulp of ontwikkelingshulp van de EU; roept de EU en haar lidstaten op om, in samenwerking met gelijkgestemde partners, er bij alle landen waar de Islamitische Revolutionaire Garde militaire of economische operaties uitvoert of als inlichtingendienst actief is, op aan te dringen de banden met de Islamitische Revolutionaire Garde te verbreken en het hebben van banden met de Islamitische Revolutionaire Garde strafbaar te stellen; spreekt zijn afschuw uit over de niet-uitgelokte aanval van de Islamitische Revolutionaire Garde in het Iraaks-Koerdische gouvernement Erbil en benadrukt dat dergelijke willekeurige aanvallen een bedreiging vormen voor onschuldige burgers en de stabiliteit in de regio; |
|
12. |
spreekt nogmaals zijn krachtige veroordeling uit over de snel verslechterende mensenrechtensituatie in Iran, waarvoor alleen de Islamitische Republiek, haar hoogste leiders en haar veiligheidstroepen, met inbegrip van de Islamitische Revolutionaire Garde, verantwoordelijk zijn; eist dat de Iraanse autoriteiten de fundamentele rechten en vrijheden van etnische en religieuze minderheden en lhbtiq+-personen respecteren; roept de Iraanse autoriteiten op alle vormen van discriminatie uit te bannen; |
|
13. |
is verheugd over de instelling van de onafhankelijke internationale onderzoeksmissie inzake de Islamitische Republiek Iran, die van de VN-Mensenrechtenraad in resolutie S35/1 van 24 november 2022 de opdracht heeft gekregen schendingen van de mensenrechten in de Islamitische Republiek Iran te onderzoeken en daarmee verband houdend bewijsmateriaal te verzamelen en te analyseren, en dringt erop aan dat deze missie spoedig van start gaat; dringt er bij de autoriteiten van de Islamitische Republiek op aan de onderzoeksmissie volledige en ongehinderde toegang te verlenen zodat zij haar mandaat kan uitvoeren, en zich te onthouden van het lastigvallen en intimideren van personen die met de onderzoeksmissie samenwerken of van familieleden van deze personen; verzoekt de EU en haar lidstaten de voorbereidingen voor en de uitvoering van de onderzoeksmissie ten volle te steunen; dringt er bij de VN-Mensenrechtenraad op aan de Iraanse kwestie onmiddellijk door te verwijzen naar de VN-Veiligheidsraad indien de Islamitische Republiek niet meewerkt; |
|
14. |
verzoekt de Iraanse autoriteiten voorts alle bezoeken van alle speciale procedures van de VN-Mensenrechtenraad toe te staan, en er met name voor te zorgen dat de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran het land mag binnenkomen; |
|
15. |
eist dat het Iraanse regime alle mensenrechtenverdedigers vrijlaat; verzoekt het Iraanse regime te stoppen met het vervolgen van mensenrechtenverdedigers in Iran en onder alle omstandigheden te garanderen dat zij hun legitieme mensenrechtenactiviteiten kunnen uitvoeren zonder vrees voor represailles en vrij van alle beperkingen, met inbegrip van gerechtelijke intimidatie; |
|
16. |
veroordeelt de arrestatie van tientallen journalisten en roept de Iraanse autoriteiten op hen onmiddellijk vrij te laten; maakt zich grote zorgen over de arrestatie van meer dan 80 journalisten, waaronder Niloofar Hamedi, de journaliste die als eerste heeft bericht over de arrestatie en ziekenhuisopname van Jina Mahsa Amini, en verzoekt de Iraanse autoriteiten hen onverwijld vrij te laten; roept de Islamitische Republiek op om de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van geloof van alle inwoners van Iran te eerbiedigen; maakt zich zorgen over de criminalisering van medisch personeel en de uitoefening van geweld jegens dit personeel door de veiligheidstroepen, en roept de Islamitische Republiek Iran ertoe op civiel medisch personeel met alle beschikbare middelen te steunen opdat zij op onpartijdige wijze medische hulp kunnen verlenen; |
|
17. |
veroordeelt met klem het stelselmatige gebruik van foltering in Iraanse gevangenissen, waaronder het gebruik van seksueel geweld als wapen, en roept ertoe op dat er onmiddellijk een eind wordt gemaakt aan alle vormen van foltering en mishandeling van gedetineerden; veroordeelt met klem het beleid van de Islamitische Republiek om bekentenissen af te dwingen door middel van foltering, intimidatie, bedreiging van familieleden of andere vormen van dwang, en het gebruik van deze gedwongen bekentenissen om betogers te veroordelen en te veroordelen; veroordeelt voorts de praktijk waarbij gedetineerden geen telefoongesprekken mogen voeren en geen contact mogen hebben met hun familie; maakt zich ernstige zorgen over het feit dat gedetineerden tijdens ondervragingen niet bijgestaan mogen worden door een advocaat; roept het Iraanse regime op om gevangenen te behandelen met het respect dat hen toekomt vanwege hun inherente waardigheid en waarde als mens; herhaalt zijn oproep aan Iran om het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing onverwijld te bekrachtigen en volledig in overeenstemming met de daarin vervatte bepalingen te handelen; |
|
18. |
dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan alle gearresteerde EU-onderdanen onmiddellijk vrij te laten en alle aanklachten tegen hen in te trekken; veroordeelt met klem de veroordeling van de Belgische medewerker van een niet-gouvernementele organisatie (ngo), Olivier Vandecasteele, tot 40 jaar gevangenisstraf, 74 zweepslagen en een boete van 1 miljoen euro op grond van valse beschuldigingen van spionage, en de detentie en de terdoodveroordeling van de Zweed Ahmadreza Djalali, alsmede het cynische gebruik door de Islamitische Republiek van gijzeldiplomatie om de vrijlating af te dwingen van de veroordeelde terrorist Asadollah Asadi; dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating en veilige repatriëring van Ahmadreza Djalali en Olivier Vandecasteele en van de zeven Franse burgers die nog steeds in Iran worden vastgehouden, waaronder Cécile Kohler; veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de executie in Iran van de Iraans-Britse staatsburger Alireza Akbari; spreekt voorts zijn bezorgdheid uit over de publieke bedreigingen door het Iraanse Ministerie van Inlichtingen en Veiligheid aan het adres van Europese ambassades; |
|
19. |
roept de lidstaten en ngo’s op alle beschikbare bewijzen die tot het onderzoek kunnen bijdragen, op te slaan, te bewaren en te delen, en met het Internationaal Strafhof samen te werken en zijn werkzaamheden te ondersteunen; dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan stappen te ondernemen om het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof te bekrachtigen; benadrukt dat de voortdurende en ernstige schendingen van de mensenrechten van zijn eigen bevolking door het Iraanse regime de onderhandelingen over het gezamenlijk alomvattend actieplan in gevaar brengen; |
|
20. |
veroordeelt met klem de aanhoudende praktijk van de Islamitische Republiek om bij protesten in het land de toegang tot internet en mobiele netwerken te blokkeren, waardoor het voor Iraanse burgers onmogelijk is te communiceren en vrijelijk informatie uit te wisselen; wijst erop dat dergelijke acties een duidelijke schending van het internationaal recht zijn; is ingenomen met de diverse beperkende maatregelen die de EU in het kader van het sanctiemechanisme heeft vastgesteld als reactie op de repressie, met name de maatregelen die gericht zijn tegen personen en entiteiten die actief zijn op het gebied van informatie- en communicatietechnologie en degenen die verantwoordelijk zijn voor desinformatie; is tevens ingenomen met het feit dat de Iraanse minister van Informatie- en Communicatietechnologie aan de EU-sanctielijst is toegevoegd; verzoekt de Commissie om, met strikte inachtneming van het beginsel van noodzakelijkheid, te overwegen om in de EU gevestigde aanbieders van communicatie toe te staan burgers en inwoners van Iran veilige tools aan te bieden; |
|
21. |
roept de lidstaten op zich ertoe te verbinden om Iraniërs toegang te geven tot een vrij internet, ondanks de massale internetcensuur van het regime; stelt voor dat de mogelijkheid wordt geboden om via een EU-fonds de nodige technische en financiële middelen te verstrekken; |
|
22. |
dringt er bij alle lidstaten op aan universele rechtsmacht uit te oefenen met betrekking tot alle Iraanse functionarissen tegen wie er een redelijke verdenking bestaat dat zij strafrechtelijk aansprakelijk zijn voor misdrijven krachtens het internationale recht en andere ernstige schendingen van de mensenrechten; dringt er bij de lidstaten waarvan de nationale wetgeving nog niet voorziet in de invoering van het beginsel van universele rechtsmacht, op aan onverwijld dergelijke wetgeving in te voeren; |
|
23. |
dringt aan op uitbreiding van de beperkende maatregelen in het licht van het feit dat de Islamitische Republiek Iran onbemande luchtvaartuigen blijft leveren en plannen heeft om grond-grondraketten te leveren aan de Russische Federatie, met het oog op de inzet hiervan tegen Oekraïne; benadrukt dat de Islamitische Republiek bijdraagt aan oorlogsmisdaden in Oekraïne, aangezien deze wapens worden gebruikt om burgers en civiele infrastructuur te raken; |
|
24. |
roept de Commissie en de Raad op alle mazen in de handhaving van de bestaande sancties te dichten, met inbegrip van financiële mazen, toe te zien op de strikte uitvoering ervan en nauw samen te werken met internationale partners met het oog op een doeltreffende uitvoering van de beperkende maatregelen; |
|
25. |
geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid over de structurele transnationale repressie door de autoriteiten van de Islamitische Republiek in de vorm van onder meer spionage, moordaanslagen, pogingen tot bomaanslagen, cyberaanvallen, desinformatiecampagnes en andere vormen van controle, met name door haar ambassades en de Islamitische Revolutionaire Garde, gericht tegen personen in de Iraanse diaspora die in de EU wonen, waardoor de vrijheid van meningsuiting van EU-burgers en ingezetenen wordt gesmoord en hun veiligheid in gevaar wordt gebracht, hetgeen neerkomt op kwaadaardige inmenging; roept de EU en de lidstaten op meer te doen om personen in de Iraanse diaspora te beschermen tegen de transnationale repressie van de Islamitische Republiek; verzoekt de EDEO en de lidstaten te onderzoeken hoe technische en capaciteitsondersteuning kan worden geboden aan diegenen die het Iraanse maatschappelijk middenveld helpen, waarbij de eindverantwoordelijkheid voor deze activiteiten in Iran moet liggen; |
|
26. |
veroordeelt de recente kritiek van Iraanse functionarissen op het Franse weekblad Charlie Hebdo, en is ingenomen met het feit dat er een onderzoek is gestart naar de cyberaanval op het blad nadat het satirische tekeningen had gepubliceerd; |
|
27. |
verzoekt de EU, met inbegrip van de VV/HV, mensenrechtenkwesties bij de Iraanse autoriteiten te blijven aankaarten in bilaterale en multilaterale fora, en alle geplande bijeenkomsten met de Iraanse autoriteiten daarvoor aan te wenden, in het bijzonder in het licht van de politieke dialoog op hoog niveau tussen de EU en Iran; bevestigt nogmaals dat eerbiediging van de mensenrechten een kernelement is in de ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en Iran; |
|
28. |
roept alle lidstaten nogmaals op gezamenlijk openbare verklaringen af te leggen en via diplomatieke kanalen oneerlijke processen te blijven monitoren, en om bezoeken te brengen aan gevangenissen waar EU-gevangenen die als gijzelaars worden gebruikt, mensenrechtenverdedigers en andere gewetensgevangenen worden vastgehouden; pleit voor een sterkere coördinatie tussen de in Teheran geaccrediteerde EU-ambassades; dringt er bij alle lidstaten met een diplomatieke aanwezigheid in Teheran op aan gebruik te maken van de mechanismen waarin de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers voorzien, om steun en bijstand te verlenen aan personen die ter dood zijn veroordeeld en personen die onrechtmatig veroordeeld of gearresteerd zijn; dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat gevangenen bezoek kunnen ontvangen en de omstandigheden van hun detentie zorgvuldig te monitoren; |
|
29. |
dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan onafhankelijke waarnemers van de ambassades van de lidstaten in Iran toegang te verlenen tot alle processen in verband met de demonstraties; verzoekt de lidstaten alle processen in verband met de demonstraties te volgen, met bijzondere aandacht voor de processen waarbij de doodstraf is geëist, en de gebreken daarvan publiekelijk aan de kaak te stellen; |
|
30. |
verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten om, in samenwerking met gelijkgestemde partners, de concrete steun voor de democratische idealen van de bevolking van Iran uit te breiden en te versterken, met name door meer steun te verlenen aan onafhankelijke mensenrechten- en maatschappelijke organisaties en onafhankelijke mediaplatforms, en door de inspanningen van gelijkgestemde partners om de internetconnectiviteit in Iran in stand te houden, te ondersteunen; moedigt de democratische oppositie van Iran aan om waar mogelijk te streven naar meer eenheid, op basis van gedeelde waarden en met betrokkenheid van Iraniërs in ballingschap en in de diaspora, teneinde verdere steun van de internationale gemeenschap te vergemakkelijken; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan hun strategische communicatie gericht op het Iraanse volk te intensiveren, met name door het mandaat van de EDEO-StratCom Task Force South uit te breiden tot de Islamitische Republiek en de financiering en zichtbaarheid ervan aanzienlijk te verhogen; |
|
31. |
verzoekt de EU en haar lidstaten de afgifte van visa aan personen die een gegronde vrees hebben voor vervolging wegens de vreedzame uitoefening van hun recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering in verband met de demonstraties in Iran, te vergemakkelijken; verzoekt de EDEO contact op te nemen met de directe buurlanden van Iran om ervoor te zorgen dat de grenzen open blijven voor activisten die Iran willen ontvluchten, en te bewerkstelligen dat deze personen veilig asiel in Europa kunnen aanvragen vanuit deze landen; |
|
32. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Islamitische Raadgevende Vergadering, het regime van de Islamitische Republiek Iran, en het kabinet van de hoogste leider van de Islamitische Republiek Iran. |
(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0352.
(2) PB C 342 van 6.9.2022, blz. 286.
(3) Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/2433 van de Raad van 12 december 2022 tot uitvoering van Besluit 2011/235/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Iran (PB L 318 I van 12.12.2022, blz. 36).
(4) PB L 344 van 28.12.2001, blz. 93.
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/123 |
P9_TA(2023)0017
Controle van de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank — jaarverslag 2021
Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2023 over de controle van de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank — jaarverslag 2021 (2022/2153(INI))
(2023/C 214/12)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het overzicht van activiteiten 2021 van de Europese Investeringsbank (EIB), getiteld “Innovatie als antwoord”, gepubliceerd op 27 januari 2022, |
|
— |
gezien het financieel verslag 2021 van de EIB en het verslag van de EIB over de financierings- en leenactiviteiten 2021, beide gepubliceerd op 5 mei 2022, |
|
— |
gezien het operationeel plan 2021 van de EIB-groep, gepubliceerd op 20 januari 2021, |
|
— |
gezien het investeringsverslag 2020/2021 van de EIB getiteld “Building a smart and green Europe in the COVID-19 era”, gepubliceerd op 21 januari 2021, |
|
— |
gezien het uitvoeringsplan van de routekaart voor de klimaatbank 2021-2025 van de EIB-groep, goedgekeurd op 14 november 2020 door de raad van bestuur van de EIB en gepubliceerd op 14 december 2020, |
|
— |
gezien de klimaatstrategie van de EIB, goedgekeurd in november 2020 en gepubliceerd op 15 november 2020, |
|
— |
gezien het duurzaamheidsverslag 2021 van de EIB-groep, gepubliceerd op 6 juli 2022, |
|
— |
gezien het kader voor milieu- en sociale duurzaamheid van de EIB-groep, goedgekeurd op 2 februari 2022, |
|
— |
gezien de jaarverslagen van het Comité ter controle van de boekhouding van de EIB voor het jaar 2021, gepubliceerd op 21 juli 2022, |
|
— |
gezien het activiteitenverslag 2021 over fraudeonderzoek van de EIB, gepubliceerd op 7 juli 2022, |
|
— |
gezien het jaarverslag 2021 van klachten over aanbestedingen en het Klachtencomité aanbestedingen van de EIB, gepubliceerd op 7 april 2022, |
|
— |
gezien de werkafspraak die op 7 december 2021 is ondertekend door de EIB, het Europees Investeringsfonds (EIF) en het Europees Openbaar Ministerie, |
|
— |
gezien het activiteitenverslag 2021 over compliance van de EIB, gepubliceerd op 25 augustus 2022, |
|
— |
gezien het PATH-kader van de EIB-groep — “Supporting counterparties on their pathways to align with the Paris Agreement” (het “Paris Alignment for Counterparties”-kader), gepubliceerd op 26 oktober 2021, |
|
— |
gezien het fraudebestrijdingsbeleid van de EIB-groep, gepubliceerd op 5 augustus 2021, |
|
— |
gezien het jaarverslag 2020 van het Comité ethiek en compliance van de EIB, gepubliceerd op 8 april 2022, en de werkwijze van dit comité, |
|
— |
gezien de gedragscodes voor het personeel van de EIB-groep, de leden van het Comité ter controle van de boekhouding en de Directie van de EIB, |
|
— |
gezien het verslag van de EIB-groep over informatieverstrekking met betrekking tot het risicobeheer voor 2021, gepubliceerd op 9 augustus 2022, |
|
— |
gezien het reglement van orde van de EIB, |
|
— |
gezien het tripartiete akkoord tussen de Europese Commissie, de Europese Rekenkamer en de Europese Investeringsbank (hierna “het tripartiete akkoord” genoemd), dat in november 2021 in werking is getreden, |
|
— |
gezien het transparantiebeleid van de EIB-groep, gepubliceerd op 18 november 2021, en haar klokkenluidersbeleid, gepubliceerd op 24 november 2021, |
|
— |
gezien de nieuwe oriënterende nota 2021-2027 van de EIB over cohesie, gepubliceerd op 13 oktober 2021, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 7 juli 2022 over de controle van de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank — jaarverslag 2020 (1), |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0294/2022), |
|
A. |
overwegende dat de EIB-groep, bestaande uit de EIB en het EIF, de grootste multilaterale financiële instelling ter wereld en een van de grootste verstrekkers van klimaatfinanciering is; overwegende dat de EIB focust op de prioritaire gebieden klimaat en milieu, ontwikkeling, innovatie en vaardigheden, kleine en middelgrote ondernemingen, infrastructuur en cohesie; overwegende dat het EIF kleine en middelgrote ondernemingen ondersteunt met financiering voor ondernemerschap, groei, innovatie en onderzoek, werkgelegenheid en regionale ontwikkeling; |
|
B. |
overwegende dat de EIB op grond van de Verdragen moet bijdragen aan EU-integratie en aan de evenwichtige en ongestoorde ontwikkeling van de interne markt, rekening houdend met beleidsdoelstellingen zoals sociale cohesie en duurzame ontwikkeling, teneinde ongelijkheden te bestrijden door betere voorwaarden te scheppen voor toegang tot banen en onderwijsmogelijkheden, openbare infrastructuur en diensten, en een gezond en duurzaam milieu te bevorderen; |
|
C. |
overwegende dat de EIB gebonden is aan het Handvest van de grondrechten van de EU; overwegende dat de mensenrechtenbeginselen deel uitmaken van de due-diligenceprocedures en -normen van de bank, met inbegrip van ex-ante-evaluaties; |
|
D. |
overwegende dat EIB-investeringen de sociale sector, waaronder de gezondheidszorg, huisvesting en het onderwijs, kunnen ondersteunen; |
|
E. |
overwegende dat territoriale en sociale cohesie, duurzame ontwikkeling en de bestrijding van werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting centraal moeten staan in de activiteiten van de EIB; overwegende dat duurzaamheid moet worden geïntegreerd in alle activiteiten omtrent opgenomen en verstrekte leningen en advies, aangezien de EIB tot taak heeft duurzame groei binnen de Europese Unie en daarbuiten te bevorderen; overwegende dat steun voor cohesie in haar statuten is vastgelegd en de investeringen van de EIB als doel hebben bij te dragen tot de evenwichtige en ongestoorde ontwikkeling van de interne markt; |
|
F. |
overwegende dat de EIB een sleutelrol speelt als de klimaatbank van de EU in de strijd tegen klimaatnoodsituaties, aantasting van het milieu en verlies van biodiversiteit wereldwijd; overwegende dat de EIB zich ertoe heeft verbonden al haar activiteiten af te stemmen op de Overeenkomst van Parijs, teneinde de jaarlijkse financiering voor klimaatactie en milieuduurzaamheid tegen 2025 te verhogen tot meer dan 50 % van de totale kredietverlening; overwegende dat de EIB heeft toegezegd de komende tien jaar ten minste 1 biljoen EUR in klimaatfinanciering te investeren; |
|
G. |
overwegende dat onderhandelingen over de garantieovereenkomst met de EIB-groep (EIB en EIF) in het kader van InvestEU plaatsvonden in 2021 en begin 2022, en dat deze op 7 maart 2022 is ondertekend; |
|
H. |
overwegende dat de lidstaten de EIB kunnen belasten met de uitvoering van financieringsinstrumenten die zij gebruiken om met middelen van de faciliteit voor herstel en veerkracht te investeren in subsidiabele projecten; overwegende dat de EIB de lidstaten ook verdere financiering en specifieke adviezen kan bieden met betrekking tot het investeren van hun middelen van de faciliteit voor herstel en veerkracht; |
|
I. |
overwegende dat de EIB bijdraagt aan de verwezenlijking van de politieke en economische doelstellingen van de Europese Unie en de prioriteiten van het externe optreden van de Unie ondersteunt in alle regio’s van de wereld, ook in politiek gevoelige landen in het oostelijk nabuurschap en in het Middellandse Zeegebied; |
|
J. |
overwegende dat de EIB de grootste multilaterale kredietverstrekker is in de nabuurschapsregio’s van de EU, namelijk in de landen van het oostelijk nabuurschap, de Westelijke Balkan, het Midden-Oosten en Noord-Afrika; overwegende dat de EIB buiten de Europese Unie activiteiten uitvoert via een netwerk van bijna 30 externe kantoren in Afrika, Latijns-Amerika en Azië; |
|
K. |
overwegende dat de EIB-groep nauw samenwerkt met de EU-instellingen en andere partners om de doelstellingen en beleidsprioriteiten van de Unie te ondersteunen; overwegende dat de EIB-groep met name in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 samenwerkt met de Commissie en met nationale stimuleringsbanken en -instellingen en instellingen voor ontwikkelingsfinanciering; overwegende dat de EIB-groep met het oog op de verwezenlijking van de beginselen en doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs tegen eind 2020 haar werkzaamheden coördineerde met de Europese Dienst voor extern optreden en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling; |
|
L. |
overwegende dat de EIB een voortrekkersrol speelt bij de aanpak van de COVID-19-crisis in de Europese Unie en een aanzienlijke inspanning heeft geleverd om aanvullende steun te verlenen, met name aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) door de oprichting van een nieuw pan-Europees Garantiefonds om kapitaal te verstrekken aan kmo’s, die bijzonder hard zijn getroffen door de gevolgen van de crisis; |
|
M. |
overwegende dat de AAA-rating van de EIB noodzakelijk is om op de markt voldoende financieringsbronnen tegen de voordeligste tarieven te vinden, en derhalve behouden moet blijven; |
|
N. |
overwegende dat het bedrijfsmodel van de EIB het hoogste niveau van integriteit, transparantie, verantwoordingsplicht en goed bestuur vereist, alsook adequate maatregelen om alle vormen van witwassen van geld, financiering van terrorisme, georganiseerde misdaad en schadelijke belastingpraktijken, alsook de soorten verboden gedragingen die zijn vastgesteld in haar onlangs herziene fraudebestrijdingsbeleid, doeltreffend en efficiënt te bestrijden; |
Prestaties van de financiële transacties van de EIB
|
1. |
onderstreept dat de EIB een leider is op het gebied van de uitgifte van obligaties en voortdurend een bijdrage levert aan innovaties en ontwikkelingen op de kapitaalmarkten, en tevens voorvechter is van uiterst strenge normen; |
|
2. |
merkt op dat de totale balans van de EIB-groep op 31 december 2021 568 miljard EUR bedroeg, een stijging van 11,9 miljard EUR ten opzichte van 31 december 2020; |
|
3. |
neemt er nota van dat de EIB in 2021 voor 65,4 miljard EUR aan nieuwe leningen heeft ondertekend, wat in overeenstemming is met het streefcijfer van het activiteitenplan voor 2021 en ongeveer gelijk is aan de resultaten van voorgaande jaren (66,1 miljard EUR in 2020 en 63,3 miljard EUR in 2019); erkent dat 54,3 miljard EUR van dit bedrag onder de eigen middelen van de bank viel (tegenover 64,6 miljard EUR in 2020, ook uit de eigen middelen van de bank); |
|
4. |
wijst erop dat, net als in voorgaande jaren, het grootste deel is toegewezen aan Italië, Frankrijk en Spanje (respectievelijk 16 %, 14 % en 12 % van het totaal aantal transacties) en dat, net als in voorgaande jaren, de sectoren vervoer, globale leningen en energie de grootste ontvangers waren (respectievelijk 30,2 %, 18,5 % en 14,8 %); |
|
5. |
stelt vast dat de totale uitbetalingen in 2021 een omvang hadden van 41,4 miljard EUR (waarvan 40,4 miljard EUR uit de eigen middelen van de bank), tegenover 58,3 miljard EUR in 2020 (waarvan 56,8 miljard EUR uit de eigen middelen van de bank); |
|
6. |
merkt op dat het uitstaande volume aan afgesloten leningen sinds 31 december 2021 licht is afgenomen tot 556,4 miljard EUR (ten opzichte van 558,7 miljard EUR in 2020 en 560,3 miljard EUR in 2019), waarvan 82 % bestemd was voor projecten binnen de EU (tegenover 82,2 % in 2020 en 81,4 % in 2019); merkt op dat de door de EIB verstrekte leningen in totaal 433,4 miljard EUR bedroegen, vergeleken met 444,6 miljard EUR en 447,5 miljard EUR tegen eind 2020 respectievelijk 2019; |
|
7. |
onderstreept dat bovengenoemde financieringstrend in 2021 de toenemende focus van de EIB op het gebruik van middelen van derden in de Europese Unie weerspiegelt, zoals transacties in het kader van het Europees Garantiefonds en gedecentraliseerde financieringsinstrumenten, die een aanvulling vormen op de eigen middelen van de EIB en haar in staat stellen het totale volume van transacties met een hoger risico te vergroten; merkt op dat de EIB alleen akkoord gaat met het nemen van krediet-, markt- en liquiditeitsrisico’s zolang die in overeenstemming zijn met haar risicobereidheid en publieke taak; |
|
8. |
stelt vast dat de EIB in 2021 van alle multilaterale ontwikkelingsbanken de grootste emittent was van obligaties waarvan de opbrengsten voor groene en duurzaamheidsdoeleinden worden gebruikt, waarmee ze haar rol bevestigde als leider op de mondiale markt voor groene en duurzaamheidsobligaties, met een nieuw record van 11,5 miljard EUR aan klimaat- en duurzaamheidsbewustzijnsobligaties (ten opzichte van 10,5 miljard EUR equivalente uitgiftes in duurzaamheidsschuldproducten in 2020); stelt tevens vast dat hiermee het aandeel duurzaamheidsfinanciering in haar totale financiering steeg naar 21 % ten opzichte van 15 % in 2020 (met inbegrip van zowel Climate Awareness Bonds als Sustainability Awareness Bonds — CAB’s en SAB’s); |
|
9. |
verwelkomt het in maart 2021 door de raad van bestuur van de EIB aangenomen rapport “Evaluation of the EIB’s Climate Awareness Bonds”; neemt er kennis van dat de Climate Awareness Bonds en de Sustainability Awareness Bonds (CAB’s en SAB’s) geleidelijk zullen worden afgestemd op de aangekondigde EU Green Bond Standard (EU GBS); |
|
10. |
weet dat de EIB om in haar leningsbehoeften te voorzien langetermijnfondsen aantrekt middels de uitgifte van obligaties op de internationale kapitaalmarkten; stelt vast dat de EIB in 2021 het equivalent van 55,3 miljard EUR heeft aangetrokken in 21 valuta; |
|
11. |
stelt vast dat de EIB inkomsten genereert door grote volumes leningen te financieren tegen een kleine marge en dat de EIB op 31 december 2021 een nettowinst meldde van 2,5 miljard EUR (hetgeen een stijging was ten opzichte van 1,7 miljard EUR in 2020 en 2,4 miljard EUR in 2019); |
|
12. |
neemt er kennis van dat, aangezien winsten worden vastgehouden om de activiteiten van de EIB te financieren, de stelselmatige winstgevendheid van de bank geleid heeft tot de vorming van aanzienlijke reserves over de jaren; juicht het toe dat de reserves zijn opgelopen van 73,5 miljard EUR aan het eind van 2020 tot 76,1 miljard EUR aan het eind van 2021; |
|
13. |
stelt vast dat de totale kredietportefeuille goed is blijven presteren, met eind 2021 slechts 0,3 % aan waardevermindering onderhevige leningen (tegenover 0,4 % zowel eind 2020 als 2019); stelt vast dat het deel van de betalingen dat met meer dan 90 dagen te laat wordt verricht zeer laag blijft met 116,3 miljoen EUR aan het eind van 2021 (ten opzichte van 117,1 miljoen EUR en 146,0 miljoen EUR aan het eind van 2020, respectievelijk 2019), hetgeen net als in voorgaande jaren slechts 0,03 % van de risicoportefeuille uitmaakte; |
|
14. |
is ingenomen met de goedkeuring door de raad van bestuur van het operationeel plan 2022-2024 van de EIB-groep op 15 december 2021; waardeert het feit dat met het nieuwe operationele plan de afstemming van de EIB op de politieke prioriteiten van de EU en haar toezegging om haar ambitie met betrekking tot de digitale en groene transitie op te voeren, worden bevestigd; |
|
15. |
merkt op dat in het operationeel plan een weergave wordt gegeven van de leningen die naar verwachting nodig zijn om de operationele doelstellingen te halen en dat de raad van bestuur voor 2022 heeft ingestemd met een globaal leenvolume van maximaal 50 miljard EUR; merkt voorts op dat de EIB een financieringsprogramma heeft aangekondigd dat naar verwachting 45 miljard EUR zal bedragen; |
|
16. |
verzoekt de EIB een actieve rol te spelen bij de ondersteuning van projecten die bijdragen tot de rechtvaardige transitie, zoals onderzoek, innovatie, digitalisering, de toegang van kmo’s tot financiering, sociale investeringen en vaardigheden; |
Acties met betrekking tot de COVID-19-pandemie
|
17. |
benadrukt dat de langetermijnbegroting van de Europese Unie voor 2021-2027 (1,2 biljoen EUR in lopende prijzen), samen met het tijdelijke herstelinstrument NextGenerationEU (806,9 miljard EUR in lopende prijzen), een ongekende en unieke respons vormen die erop gericht is de economische en sociale schade als gevolg van de COVID-19-pandemie te helpen herstellen en de digitale en groene transitie te faciliteren; |
|
18. |
merkt op dat door de diverse golven van de pandemie in 2021 de activiteiten van veel klanten van de bank zijn verstoord, waaronder kmo’s, grote ondernemingen en financiële instellingen, hetgeen heeft geleid tot gereduceerde volumes en minder uitbetalingen; |
|
19. |
merkt op dat de COVID-19-pandemie de kwaliteit van de kredietportefeuille van de EIB niet wezenlijk heeft beïnvloed dankzij haar strategie voor kredietrisicobeheer; |
|
20. |
stelt met waardering vast dat de EIB, ondanks de algemene context van onzekerheid op de mondiale financiële markten als gevolg van de COVID-19-pandemie, nog steeds een solide liquiditeitspositie en de hoogste kredietrating heeft; |
|
21. |
merkt op dat de EIB in 2021 109 op zichzelf staande transacties heeft goedgekeurd die bedoeld waren als een rechtstreeks antwoord op de COVID-19-crisis, met een gezamenlijke waarde van 12,9 miljard EUR (van een totaal goedgekeurd volume van 55,8 miljard EUR); wijst erop dat de EIB-groep sinds het begin van de COVID-19-pandemie bijna 72 miljard EUR aan gerichte steun heeft goedgekeurd voor de volksgezondheidssector, de aanvoer van vaccins en voor bedrijven die zwaar door de crisis zijn getroffen; |
|
22. |
onderstreept de aanzienlijke steun die de EIB via het Europees Garantiefonds levert, hetgeen een aanvulling vormt op andere maatregelen op EU-niveau gericht op het bestrijden van de pandemie en de crisis na de pandemie; spreekt zijn waardering uit voor het feit dat deze steun financiële intermediairs stimuleert om meer leningen te verstrekken aan bedrijven en onder betere voorwaarden, waardoor bedrijven snel toegang krijgen tot voordelige financiering om problemen in verband met de pandemie te boven te komen; spreekt zijn bezorgdheid uit over het gebrek aan transparantie ten aanzien van het EGF, hetgeen betekent dat bijna niet kan worden vastgesteld of het fonds de Europese economie daadwerkelijk iets heeft opgeleverd; |
|
23. |
merkt op dat de EIB-groep dankzij het Europees Garantiefonds haar steun aan voornamelijk Europese kmo’s heeft kunnen opvoeren en tot 200 miljard EUR aan aanvullende financiering heeft kunnen verstrekken; complimenteert de EIB-groep met het feit dat zij vele bedrijven verspreid over de hele Europese Unie heeft weten te bereiken; onderstreept dat sinds 31 december 2021 projecten ter waarde van in totaal 23,2 miljard EUR zijn goedgekeurd (waarvan 18,1 miljard EUR reeds is afgesloten) en dat dit naar verwachting in totaal 174,4 miljard EUR aan investeringen zal mobiliseren; |
|
24. |
spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de verhoging met 6,0 miljard EUR in de pijplijn “gezondheidszorg” van de EIB investeringen mogelijk heeft gemaakt in de gezondheidszorgsector en medische infrastructuur, alsook financiering in verband met onderzoek, vaccins en behandelingen; merkt op dat de in het kader van deze pijplijn afgesloten leningen op 31 december 2021 5,4 miljard EUR bedroegen, waarvan een deel verband hield met onderzoek naar COVID-19-vaccins; |
EIB-steun in het kader van belangrijke beleidsterreinen
|
25. |
merkt op dat het InvestEU-programma, de opvolger van het Europees Fonds voor strategische investeringen, zal worden ingezet in het kader van het MFK 2021-2027 en dat de EIB ook de belangrijkste uitvoerende partner zal zijn, die verantwoordelijk is voor het beheer van 75 % van de totale begroting van het mandaat; stelt vast dat in de periode 2021-2027 de garantie van InvestEU van 26,2 miljard EUR, met voorzieningen uit het MFK en NGEU, naar verwachting meer dan 372 miljard EUR aan extra particuliere en publieke investeringen in Europa zal mobiliseren, met name voor duurzame infrastructuur, onderzoeksinnovatie, digitalisering, de toegang van kmo’s tot financiering, sociale investeringen en vaardigheden; |
|
26. |
verzoekt de EIB de EU-prioriteiten die door InvestEU worden ondersteund, te eerbiedigen en te zorgen voor een robuuste bescherming van de financiële belangen van de EU; verwacht van de EIB dat ze verslag aan het Parlement uitbrengt over haar activiteiten en investeringen met betrekking tot het programma InvestEU in 2022; |
|
27. |
benadrukt dat de 23 miljoen kleinere bedrijven in Europa 99,8 % van de niet-financiële ondernemingen uitmaken en goed zijn voor ongeveer twee derde van alle banen; onderstreept dat kmo’s een drijvende kracht zijn achter economische ontwikkeling over de hele wereld en ook belangrijke aanjagers van innovatie zijn; begrijpt dat de kosten van digitalisering en klimaatmaatregelen het hoogst waren tijdens de COVID-19-pandemie en extra druk hebben gelegd op kmo’s, die voornamelijk EIB-steun hebben ontvangen via het COVID-19-financieringspakket en het Europees Garantiefonds; |
|
28. |
prijst de EIB-groep, die met haar financiële steun aan meer dan 431 000 kmo’s en midcaps in 2021 het behoud van 4,5 miljoen banen heeft bewerkstelligd; herinnert eraan dat de steun van de EIB aan kmo’s 47 % vertegenwoordigt van het totale volume van door de EIB uitgegeven financiering en bijna alle activiteiten van het EIF; herinnert eraan dat in 2021 van het totale leningenpakket van de EIB-groep ter waarde van 94,9 miljard EUR, in absolute termen, 45 miljard EUR bestond uit leningen aan kmo’s die tegen gunstige financieringsvoorwaarden werden aangeboden in de vorm van lagere rentetarieven en/of langere looptijden en adviesdiensten; verzoekt de EIB zo door te gaan en extra groeikapitaal ter ondersteuning van kmo’s aan te bieden om hen in staat te stellen op te schalen; |
|
29. |
is bezorgd dat de huidige hoge energieprijzen van grote invloed zijn op het concurrentievermogen van Europese kmo’s; verzoekt de EIB te beoordelen of het huidige niveau van steun aan kmo’s toereikend is in het licht van de hoge energieprijzen en stijgende grondstoffenkosten, en het Parlement te informeren over de wijze waarop zij voornemens is haar maatregelen aan te passen met het oog op deze nieuwe uitdagingen; |
|
30. |
herhaalt zijn oproep voor een eerlijke en transparante geografische verdeling van projecten en investeringen, met aandacht voor minder ontwikkelde regio’s, met name op het gebied van innovatie, digitalisering en infrastructuur, met het oog op de bevordering van inclusieve groei en economische, sociale en territoriale convergentie en cohesie; verzoekt de EIB om terugkerende tekortkomingen die bepaalde regio’s of landen ervan weerhouden de financiële activiteiten van de EIB ten volle te benutten, actiever aan te pakken; |
|
31. |
merkt op dat in de huidige moeilijke context (de huidige crisis na de pandemie en de Russische agressie jegens Oekraïne), de kloof tussen economische situaties en capaciteiten van de lidstaten is toegenomen en beklemtoont dat het belangrijk is te waarborgen dat de zwaarst getroffen regio’s en landen zich aanpassen aan de nieuwe omstandigheden zodat niemand achterblijft; |
|
32. |
verzoekt de EIB nogmaals meer investeringen te plegen in baanbrekende innovaties ter facilitering van de digitale en de groene transitie; |
|
33. |
is van mening dat alle geldstromen van de EIB volledig in overeenstemming moeten zijn met de doelstelling om uiterlijk in 2050 emissieneutraal te zijn, alsook met de strengere klimaatdoelstelling van de EU voor 2030; benadrukt dat de klimaattransitie inclusief en eerlijk moet zijn en dat groene investeringen levensvatbaar moeten zijn; herinnert eraan dat in dit verband van de EIB verwacht wordt dat zij haar leningen, financiële instrumenten, technische bijstand en adviesdiensten ten volle benut om burgers en bedrijven te ondersteunen die worden geconfronteerd met sociaal-economische uitdagingen die voortvloeien uit de overgang naar een koolstofneutrale economie; |
|
34. |
herhaalt zijn oproep om de technische bijstand voor en de financiële deskundigheid van lokale en regionale overheden te versterken, met name in regio’s met een geringe investeringscapaciteit, en voor projecten van gemeenschappelijk belang voor diverse lidstaten die een zodanige omvang of aard kennen dat zij vóór de goedkeuring van projecten niet volledig kunnen worden gefinancierd met de diverse middelen die beschikbaar zijn in de afzonderlijke lidstaten, teneinde de toegang tot EIB-financiering te verbeteren; |
|
35. |
verzoekt de EIB nogmaals passende zorgvuldigheid toe te passen tijdens de voorbereidingsfase van alle projecten teneinde serieus rekening te houden met (eerbiediging van) mensenrechten en inheemse gemeenschappen, en een heldere strategie met betrekking tot mensenrechten te ontwikkelen waarin mensenrechtenrisico’s en effectbeoordelingen zijn opgenomen; |
|
36. |
benadrukt dat de verplichting voor financiële intermediairs en zakelijke cliënten om zo spoedig mogelijk en uiterlijk eind 2025 decarbonisatieplannen op te stellen, de toegang van kmo’s tot financiering moet vergemakkelijken; geeft aan dat dit evenwel een cruciale vereiste is in het licht van de ambitie van de EIB om de klimaatbank van de EU te worden en ten minste 50 % van haar financieringsactiviteit op groene en duurzaamheidsprojecten te richten; |
|
37. |
dringt aan op bijzondere aandacht voor de geloofwaardigheid van de kortetermijnplannen voor decarbonisatie, op hun strikte implementatie en verwezenlijking van hun doelen wat betreft de reductie van broeikasgasemissies, en op beoordelingen om vast te stellen of deze kunnen worden opgenomen in de overeenkomsten die de EIB met haar klanten sluit; |
|
38. |
is zich ervan bewust dat de acties van de EIB klimaat, innovatie en ontwikkeling met elkaar verbinden en merkt op dat innovatie en technologie belangrijke factoren zijn voor de overgang naar een koolstofneutrale economie; is ingenomen met het partnerschap tussen de Commissie en Breakthrough Energy Catalyst, dat erop gericht is in de periode 2022-2026 tot 1 miljard USD vrij te maken voor een snellere uitrol en commercialisering van innovatieve technologieën die de ambities van de Europese Green Deal en de klimaatdoelstellingen van de Europese Unie voor 2030 zullen helpen verwezenlijken; |
|
39. |
benadrukt dat een adequaat niveau van energiezekerheid moet worden bereikt teneinde snel tot stabiele onafhankelijkheid van Europese landen te komen; |
|
40. |
verzoekt de EIB haar financiering op te voeren teneinde de technologische transitie te stimuleren, kmo’s de middelen te geven voor onderzoek en innovatie gericht op de lange termijn, ontwikkeling van vaardigheden die zijn aangepast aan de reële behoeften van de arbeidsmarkt te ondersteunen, en investeringen in de digitale vaardigheden van werknemers en ondernemers, in digitale infrastructuur en in capaciteitsopbouw voor digitalisering te bevorderen; beklemtoont dat Europese kmo’s achterlopen wat betreft het gebruik van digitale technologie, in de wetenschap dat slechts 55 % van de Europese kmo’s over tenminste basisvaardigheden met betrekking tot digitalisering beschikken; |
|
41. |
stelt vast dat het percentage van EIB-financieringen in verband met het horizontale beleidsdoel van economische en sociale cohesie en convergentie in de EU in 2021 gestegen is naar 41,5 % (ten opzichte van 34,5 % in 2020); juicht het toe dat de EIB in haar nieuwe oriënterende nota 2021-2027 over cohesie aangeeft dat ze de financiering van de EIB-groep voor cohesie wil verhogen naar 40 % in 2022 (en 45 % in 2025), waarvan 20 % in minder ontwikkelde regio’s (oplopend tot 23 % in 2025); verzoekt de EIB door te gaan met het verstrekken van adviesdiensten aan cohesieregio’s, hetgeen hen helpt beter gebruik te maken van de beschikbare instrumenten; |
|
42. |
verzoekt de EIB prioriteit te blijven geven aan investeringen in de gezondheidsinfrastructuur, opleiding van personeel en in de kwaliteit van gezondheidszorg, teneinde de ongelijkheid tussen landen te verminderen; |
|
43. |
is ingenomen met het besluit van de raad van bestuur van de EIB van september 2021 tot goedkeuring van de oprichting van EIB Global, de nieuwe afdeling die vanaf 1 januari 2022 verantwoordelijk is voor alle activiteiten van de EIB in de uitbreidingsregio en de landen van het oostelijk en zuidelijk nabuurschap van de Europese Unie, Afrika bezuiden de Sahara, Azië, Latijns-Amerika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan; dringt erop aan dat EIB Global zich concentreert op een billijke en duurzame ontwikkelingsagenda in de ontvangende landen, en daarbij duidelijk aantoont dat er sprake is van ontwikkelingsadditionaliteit; wijst met bezorgdheid op de bestaande uitdagingen in verband met projecten in niet-EU-landen, met name corruptie, misbruik van middelen en het waarborgen dat middelen de beoogde begunstigden bereiken en resultaat opleveren met betrekking tot belangrijke beleidsprincipes; |
|
44. |
is van oordeel dat EIB Global de operationele autonomie moet hebben die nodig is voor het uitvoeren van het beleid van de EU, met de passende bedrijfscultuur van een ontwikkelingsbank, maar in de tussentijd gebruik moet kunnen maken van het juridisch kader van de bank en dezelfde beleidslijnen en hoge normen moet hanteren; verzoekt EIB Global in projectbeoordelingsprocessen de hoogste normen voor passende zorgvuldigheid te hanteren; |
|
45. |
onderstreept de cruciale rol van de EIB bij het halen van de doelstellingen van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, en dringt in dit verband aan op grotere betrokkenheid en meer concrete acties; |
|
46. |
onderstreept dat de landbouw-, bosbouw- en visserijsectoren een sleutelrol spelen voor groei en ontwikkeling in plattelandsgebieden; verzoekt de EIB deze belangrijke sectoren beter te ondersteunen en te helpen bij innovatie, aangezien zij een significante bijdrage kunnen leveren aan voedselzekerheid; onderstreept dat de financiële behoeften van landbouwers, met name jonge landbouwers en beginnende landbouwers, aanzienlijk zijn en dat landbouwers en ondernemingen in de landbouwsector minder kans op een positief resultaat hebben wanneer zij financiering aanvragen; verzoekt de EIB te blijven werken aan nieuwe financiële instrumenten die de toegankelijkheid voor de landbouwsector zullen verbeteren; |
|
47. |
veroordeelt de illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde militaire agressie en invasie van Oekraïne door de Russische Federatie; onderstreept dat de oorlog een humanitaire crisis heeft veroorzaakt en fundamentele gevolgen heeft gehad voor de economische en veiligheidssituatie van de EU en haar buurlanden, hetgeen breed tot uiting moet komen in de activiteiten en investeringsplannen van de EIB; |
|
48. |
maakt zich zorgen over de energie-afhankelijkheid en kwetsbaarheid van de Republiek Moldavië, die door de huidige energiecrisis nog verder zijn toegenomen; verzoekt de EIB met klem steun te geven aan investeringen die de autonomie en diversificatie van de energievoorziening op de lange termijn in de Republiek Moldavië ten goede komen; |
Compliance, transparantie en verantwoordingsplicht van de EI B
|
49. |
herhaalt dat de AAA-rating van de EIB noodzakelijk is om voldoende financieringsbronnen in de markt te vinden, en behouden moet blijven; is van mening dat haar succesvolle bedrijfsmodel bestaat uit een aantal essentiële componenten die tevens haar intrinsieke kwaliteiten vormen, namelijk sterke financiën, goed bestuur, conservatieve risicobereidheid, duurzaamheid op de lange termijn en de steun van de EU; |
|
50. |
neemt nota van de opmerkingen en aanbevelingen van het Comité ter controle van de boekhouding van de EIB aan het adres van de bank met betrekking tot 2021; verzoekt de EIB uitvoering te geven aan deze aanbevelingen, en de uitvoering van de nog niet volledig geïmplementeerde aanbevelingen van de voorgaande jaren af te ronden; |
|
51. |
is het eens met het standpunt van het Comité ter controle van de boekhouding van de EIB dat de monitoring, het beheer en het toezicht op operationele en technologische risico’s, met inbegrip van cyberrisico’s en andere niet-financiële risico’s, moeten worden verbeterd; |
|
52. |
is ingenomen met de focus van de EIB op een strategie voor digitalisering en risicobeheer op het gebied van informatiebeveiliging en cyberveiligheid, en met de goedkeuring in mei 2021 van de Digital Ambition (ICT) Strategy van de EIB-groep; herinnert eraan dat cyberaanvallen gepaard gaan met operationele, reputatie- en juridische risico’s; verwacht van de EIB dat zij een actieplan aanneemt waarin zowel de verdediging tegen als het herstel na cyberaanvallen worden afgedekt, met specifieke doelen en duidelijke indicatoren, en een sterke cyberbeveiligingscultuur onder werknemers bevordert; |
|
53. |
merkt op dat de tripartiete overeenkomst op 11 november 2021 door de EIB, de Commissie en de Rekenkamer is verlengd; betreurt het feit dat de herziene overeenkomst niet de uitgebreide oplossing biedt waarom het Parlement heeft gevraagd; is echter ingenomen met het feit dat dankzij de nieuwe overeenkomst gecontroleerde EIB-documenten beter toegankelijk zijn en beter gestroomlijnd kunnen worden; herhaalt dat de Rekenkamer volledige toegang dient te hebben tot alle informatie met betrekking tot EIB-verrichtingen die uitsluitend bedoeld zijn voor de tenuitvoerlegging van EU-beleid; |
|
54. |
merkt op dat in 2021 in het klachtenmechanisme van de EIB 64 nieuwe zaken werden geregistreerd (tegenover 77 in 2020), dat 107 zaken werden behandeld (tegenover 137 in 2020) en dat 64 zaken werden afgesloten (tegenover 94 in 2020); moedigt de EIB aan de aanbevelingen van het klachtenmechanisme in het vizier te houden en zich intensief in te zetten om belanghebbenden te bereiken met gerichte evenementen; |
|
55. |
verzoekt de EIB ervoor te zorgen dat het klachtenmechanisme toegankelijk, effectief en onafhankelijk is, zodat mogelijke mensenrechtenschendingen in het kader van projecten waarbij de EIB betrokken is kunnen worden opgespoord en verholpen; |
|
56. |
is zich ervan bewust dat de onderzoeksafdeling van het inspectoraat-generaal (IG/IN) een interne afdeling is die onderzoeken verricht naar het soort misstanden als gedefinieerd in het fraudebestrijdingsbeleid, teneinde voor de EIB-groep de relevante feiten boven tafel te krijgen en aanbevelingen te formuleren voor het besluitvormingsproces op het niveau van de EIB; |
|
57. |
stelt vast dat de uitdagingen naar aanleiding van de COVID-19-pandemie voor het tweede achtereenvolgende jaar gevolgen hadden voor de bevoegde dienst van het inspectoraat-generaal, resulterend in minder ontvangen klachten (174 in 2021 en 183 in 2020), minder onderzoeken (5 in 2021 en 10 in 2020), en minder aanbevelingen en adviezen (45 in 2021 en 52 in 2020), tegenover een groter aantal afgeronde zaken (204 in 2021 en 195 in 2020); |
|
58. |
merkt op dat het aantal zaken met aantijgingen die na onderzoek onderbouwd bleken te zijn in 2021 sterk is gedaald (17 van de 67 onderzoeken die in 2021 werden geopend en 37 van de 91 onderzoeken die in 2020 werden geopend, wat neerkomt op een daling van 41 % naar 25 %); |
|
59. |
is ingenomen met de ondertekening op 29 oktober 2021 van de werkafspraak tussen de EIB en het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), die de weg moet vrijmaken voor een doeltreffendere preventie en opsporing van risico’s in verband met financieringsactiviteiten van de EIB-groep; |
|
60. |
is ingenomen met de invoering van een nieuw systeem voor de follow-up van en verslaglegging over aanbevelingen en adviezen; verzoekt EIB-IG/IN om het Parlement meer in detail op de hoogte te houden van de resultaten van haar onderzoeken; dringt erop aan dat in het EIB-IG/IN-jaarverslag niet enkel de casestudy’s worden beschreven, maar dat wordt ingegaan op de financiële impact van de onderzochte zaken, zodat waardevolle inzichten naar voren komen voor de beoordeling van de bescherming van financiële belangen, met inbegrip van de beoordeling door de EIB van de financiële, operationele en reputatierisico’s op het moment dat wordt besloten of een onderzoek hieromtrent passend is; |
|
61. |
waardeert het voortdurende werk van de eenheid Proactief integriteitsonderzoek en is voorstander van nauwere samenwerking tussen de onderdelen van de EIB op het gebied van uitsluiting, het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting van de Commissie en andere relevante actoren (zoals de databank van het beheerssysteem voor onregelmatigheden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en het risicoscore-instrument Arachne) teneinde de fraudepreventie- en opsporingsactiviteiten die essentieel zijn voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie te verbeteren; |
|
62. |
herinnert de EIB eraan dat haar tweeledige karakter (namelijk als EU-orgaan en financiële instelling) het nog relevanter maakt dat zij in lijn met het EU-recht opereert, en herinnert eraan dat zij telkens passende governance, processen en mechanismen die in overeenstemming zijn met de normen en criteria van de Unie dient te ontwerpen, uitvoeren en naleven, en dat die governance, processen en mechanismen goed geïntegreerd moeten zijn met die van andere diensten van de Unie waarmee de EIB regelmatig interacties heeft; |
|
63. |
neemt kennis van de geactualiseerde gedragscodes van de Directie en de raad van bestuur van de EIB van augustus 2021; is verheugd dat er een langere afkoelingsperiode is ingevoerd voor leden van de Directie (24 maanden in plaats van 12) en voor leden van de raad van bestuur (12 maanden in plaats van 6); betreurt dat er geen bepaling is die vicepresidenten uitsluit van toezicht op en besluitvorming aangaande activiteiten in hun land van herkomst, en dringt erop aan dat dit bij de volgende herziening wordt verholpen; |
|
64. |
vertrouwt erop dat bij het opstellen van projectbeoordelingen die relevant zijn voor subsidiebesluiten objectieve technische, financiële en economische indicatoren worden gebruikt, en dat de kwaliteit van het project daarin de doorslaggevende factor is; is van mening dat het “governancepakket” dat in augustus 2021 door de Raad van Gouverneurs is goedgekeurd en dat nieuwe gedragscodes voor de raad van bestuur, de Directie en het Comité ter controle van de boekhouding omvat, in combinatie met de herziene werkwijze van het Comité ethiek en compliance, het ethisch kader van de EIB versterkt aangezien het strengere regels bevat inzake activiteiten na uitdiensttreding; herhaalt zijn oproep om de resterende tekortkomingen met betrekking tot het vermijden van belangenconflicten te adresseren bij de volgende herziening van de gedragscode van de Directie; |
|
65. |
is bezorgd over de tekortkomingen van de eerste en tweede verdedigingslinies van het EIF die in december 2021 en januari 2022 bij het Comité ter controle van de boekhouding van de EIB zijn gemeld middels interne controleverslagen; verzoekt de EIB passende corrigerende maatregelen te nemen en het Parlement over de betreffende interventies te informeren; |
|
66. |
is ingenomen met het herziene klokkenluidersbeleid van de EIB-groep van november 2021, dat ook bescherming biedt aan klokkenluiders die geen personeelslid van de EIB zijn; |
|
67. |
erkent dat mensenrechten, inclusiviteit en duurzaamheid fundamentele pijlers van de activiteiten en verrichtingen van de EIB-groep zijn; verwelkomt de vooruitgang die in 2021 is geboekt ten aanzien van de herziening en goedkeuring (afgerond in februari 2022) van het kader voor milieu- en sociale duurzaamheid; is zich ervan bewust dat het nieuwe kader bestaat uit het herziene milieu- en sociaal beleid van de EIB-groep en de milieu- en sociale normen van de EIB, en dat bij de herziening in kwestie terdege rekening is gehouden met de lessen die geleerd zijn naar aanleiding van klachten die via het klachtenmechanisme en bij de Europese Ombudsman zijn ingediend; |
|
68. |
is van mening dat in een versterkt fraudebestrijdingsbeleid doeltreffende manieren moeten worden aangegeven om wangedrag te corrigeren en risico’s te beperken, en dat moet worden voorzien in een reeks instrumenten die verenigbaar zijn met het regelgevingskader, teneinde projecten waarover geloofwaardige vermoedens bestaan met succes stil te leggen en contracten met klanten die de regels niet naleven te beëindigen; |
|
69. |
herhaalt zijn bezorgdheid over verschillende zaken die in 2020 door OLAF zijn afgesloten en die betrekking hadden op schooltoelagen die ten onrechte aan personeelsleden van de EIB waren toegekend; is verheugd dat de EIB de toelagenregeling heeft herzien en hervormd en veel van de door OLAF ontdekte fouten heeft gecorrigeerd, onder meer door stappen te ondernemen om de onterechte betalingen terug te vorderen; herhaalt zijn verzoek aan de EIB om aan het Parlement verslag uit te brengen over de resultaten van de follow-up van de aanbevelingen van OLAF; |
|
70. |
is ingenomen met de goedkeuring, na een uitgebreide openbare raadpleging, van het herziene transparantiebeleid van de EIB-groep op 17 november 2021; merkt op dat dit beleid bepalingen bevat voor de proactieve publicatie van informatie en documenten en de openbaarmaking ervan op verzoek; herinnert aan het belang van transparantie met betrekking tot tussenpersonen, de interne besluitvormingsprocedures en de impact van projecten op het milieu en mensenrechten, gedurende de volledige periode van tenuitvoerlegging van het project; |
|
71. |
verzoekt de EIB haar transparantiebeleid beter uit te voeren en uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Ombudsman van de drie besluiten die op 21 april 2022 werden gepubliceerd, dat wil zeggen als EIB ambitieuzer te zijn wat haar openbaarmakingspraktijk betreft, overeenkomstig de transparantiewetgeving van de EU, en meerdere transparantiestappen te zetten; |
|
72. |
dringt er bij de EIB op aan snel gevolg te geven aan de verzoeken van de Ombudsman om het publiek beter zicht te geven op de potentiële milieugevolgen van door de bank gefinancierde projecten; |
|
73. |
vraagt de EIB nogmaals om meer transparantie aan de dag te leggen en meer verantwoording af te leggen aan het Parlement; herhaalt met name het belang van beter toezicht door het Parlement op besluiten van de raad van bestuur van de EIB, met meer transparantie van de Commissie ten aanzien van de standpunten die zij tijdens de vergaderingen van de raad van bestuur van de EIB inneemt; verzoekt er in dit verband over na te denken het Parlement de status van waarnemer in de vergaderingen van de raad van bestuur te geven; |
|
74. |
is van oordeel dat de Commissie grotere transparantie moet betrachten ten aanzien van haar standpunten over projecten die door de EIB worden gefinancierd, aangezien dit meer duidelijkheid zou verschaffen over haar rol met betrekking tot de beleidsdoelstellingen van de Unie; |
|
75. |
is zich ervan bewust dat de verzoeken om meer transparantie er niet in mogen resulteren dat de legitieme financiële belangen van cliënten minder goed worden beschermd, en dat deze moeten passen binnen de bestaande juridische kaders en regels inzake gegevensbescherming; |
|
76. |
verzoekt de vertegenwoordigers van de bank nauwer contact te onderhouden en samen te werken met het Parlement, met name wat betreft de controle van financiële activiteiten; |
|
77. |
vindt het zorgwekkend dat de doelstellingen van de strategie voor diversiteit en inclusie 2018-2021 niet volledig zijn verwezenlijkt; verzoekt de EIB concrete inspanningen te verrichten om het genderevenwicht in haar personeelsbestand te verbeteren, met name op management- en hoger ambtelijk niveau; |
|
78. |
begrijpt dat het lagere aantal aanwervingen tijdens de COVID-19-pandemie, de specifieke aard van de door de bank gewenste profielen (op het gebied van risicobeheer, compliance en It-functies, waarbij in veel gevallen de kandidaten afkomstig zijn uit de bankensector en gespecialiseerde sectoren die zelf niet per se divers zijn) en het concurrentievermogen van de arbeidsmarkt in Luxemburg voorbeelden zijn van de beperkingen waarmee rekening moet worden gehouden bij het beoordelen van de algehele situatie; |
|
79. |
neemt kennis van het feit dat er al veel langer zorgen bestaan omtrent en geklaagd wordt over de grote salariskloven tussen administratieve en andere personeelscategorieën; vraagt aandacht voor de hoge kosten van levensonderhoud in Luxemburg, en merkt op dat de correctiecoëfficiënt voor Luxemburg op 100 % staat maar in feite hoger zou moeten zijn; wijst op de uitdagingen waar personeelsleden in de categorie “administrateur” mee worden geconfronteerd en op het feit dat deze een negatieve impact kunnen hebben op de aantrekkelijkheid van de EIB als werkgever, alsook op de levensstandaard van het personeel van de bank; |
|
80. |
moedigt de bank aan maatregelen te blijven nemen om binnen haar organisatie tot een beter waarneembaar genderevenwicht te komen; |
|
81. |
juicht het toe dat de EIB voortdurend oog heeft voor het geografische evenwicht en dat met de desbetreffende gegevens rekening wordt gehouden bij lopende en toekomstige aanwervingen; |
|
82. |
herhaalt zijn verzoek aan de EIB om te zorgen voor een goede geografische vertegenwoordiging van alle lidstaten in haar administratie, rekening houdend met de bevoegdheden en verdiensten van de kandidaten; verzoekt de bank jaarlijks een uitsplitsing naar geslacht en nationaliteit van het middenkader en hogere leidinggevende functies te publiceren; |
|
83. |
neemt kennis van de voorstellen voor een kader voor het recht op staking en een kader voor de erkenning van vakbonden, en heeft begrepen dat de Directie deze kaders binnenkort zal goedkeuren; |
|
84. |
verzoekt de EIB nader verslag uit te brengen over de maatregelen die naar aanleiding van de gezondheids- en welzijnsenquête van 2021 zijn genomen; verzoekt de bank met name verslag uit te brengen over de transparantie inzake het interne management en de interne aanwervingsprocedures, en over de maatregelen die zijn genomen om de resultaten van de “enquêtes naar de tevredenheid van het personeel” te adresseren; |
Follow-up van de aanbevelingen van het Parlement
|
85. |
verzoekt de EIB verslag te blijven uitbrengen over de stand van zaken en de status van eerdere aanbevelingen die het Parlement in zijn jaarlijkse resoluties heeft geformuleerd, met name wat betreft:
|
o
o o
|
86. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en verzoekt de Raad en de raad van bestuur van de EIB een debat over deze resolutie te houden. |
(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0299.
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/133 |
P9_TA(2023)0018
Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — fraudebestrijding — jaarverslag 2021
Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2023 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — fraudebestrijding — jaarverslag 2021 (2022/2152(INI))
(2023/C 214/13)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 310, lid 6, en artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 23 september 2022, getiteld “33e jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — fraudebestrijding — 2021” (COM(2022)0482) (PIF-verslag 2021), |
|
— |
gezien het verslag van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) over 2021 en het jaarverslag van het Comité van toezicht van OLAF over 2021, |
|
— |
gezien de adviezen van het Comité van toezicht van OLAF nr. 1/2021 van 4 februari 2021 over aanbevelingen van OLAF die niet werden opgevolgd door de autoriteiten in kwestie, nr. 2/2021 van 31 mei 2021 over werkafspraken tussen OLAF en het EOM, nr. 4/2021 van 18 oktober 2021 over het voorontwerp van begroting van OLAF voor 2022 en nr. 5/2021 van 17 december 2021 over de analyse van OLAF-onderzoeken die in 2019 langer dan 36 maanden in beslag namen, |
|
— |
gezien het jaarverslag 2021 van het Europees Openbaar Ministerie (EOM), dat in maart 2022 werd gepubliceerd, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 december 2022 over vermoedens van corruptie vanuit Qatar en de bredere noodzaak van transparantie en verantwoordingsplicht in de Europese instellingen (1), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2223 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 wat betreft samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de door het Europees Bureau voor fraudebestrijding uitgevoerde onderzoeken (2) (“OLAF-verordening”), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (3), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van september 2021 getiteld “VAT Gap Report 2021”, |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (4) (“PIF-richtlijn”), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 6 september 2021 over de uitvoering van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2021)0536), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (5) (“EOM-verordening”), |
|
— |
gezien Besluit (EU) 2019/1798 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 tot benoeming van de Europese hoofdaanklager van het Europees Openbaar Ministerie (6), |
|
— |
gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 16 februari 2022 in de zaken C-156/21 en C-157/21 en de conclusie van het HvJ-EU dat het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat in overeenstemming is met het EU-recht, wat de juistheid van de rechtsgrondslag en de verenigbaarheid van het algemene conditionaliteitsregime met artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het rechtszekerheidsbeginsel bevestigde, |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 18 september 2022 voor een uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende maatregelen ter bescherming van de Uniebegroting tegen schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in Hongarije (COM(2022)0485), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (7) (de conditionaliteitsverordening), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 2 maart 2022 getiteld “Richtsnoeren inzake de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting” (8), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 29 april 2019 getiteld “Fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie: krachtiger optreden om de EU-begroting te beschermen” (COM(2019)0196), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 14 december 2020 over de beoordeling van de Europese Unie in het kader van het beoordelingsmechanisme voor de tenuitvoerlegging van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNCAC) (COM(2020)0793), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2021/785 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 250/2014 (9), |
|
— |
gezien zijn aanbeveling van 17 februari 2022 aan de Raad en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over corruptie en mensenrechten (10), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 14 april 2021 over de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit (2021-2025) (COM(2021)0170), |
|
— |
gezien het arrest van het HvJ-EU van 1 september 2021 in zaak T-517/19, Homoki/Commissie (11), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de situatie van de rechtsstaat in de Europese Unie en de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 inzake conditionaliteit (12), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 7 juli 2022 over de bescherming van de belangen van de Europese Unie — fraudebestrijding — jaarverslag 2020 (13), |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0299/2022), |
|
A. |
overwegende dat de autoriteiten van de lidstaten meer dan 85 % van de EU-uitgaven beheren, waaronder de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en de traditionele eigen middelen (TEM) van de EU innen, terwijl de Commissie toezicht houdt op beide gebieden, normen vaststelt, de naleving ervan controleert en uit hoofde van artikel 325, lid 5, VWEU verslag uitbrengt aan zowel het Parlement als de Raad over de maatregelen die zijn genomen ter bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad; |
|
B. |
overwegende dat een doelmatige besteding van overheidsmiddelen en de bescherming van de financiële belangen van de EU belangrijke doelstellingen van het EU-beleid behoren te zijn, en dat gewaarborgd moet worden dat het geld van de belastingbetalers goed en doeltreffend wordt besteed, omdat dit belangrijk is voor het vertrouwen van de burgers; |
|
C. |
overwegende dat vertrouwen in de integriteit van het Parlement en de rechtsstaat van het grootste belang is voor het functioneren van de Europese democratie; overwegende dat het van essentieel belang is ervoor te zorgen dat democratische processen niet door particuliere en externe belangen worden gekaapt en dat de rechten van de burgers volledig worden geëerbiedigd; |
|
D. |
overwegende dat het jaarlijkse PIF-verslag gebaseerd is op door de lidstaten verstrekte informatie, waaronder gegevens over ontdekte onregelmatigheden en fraude, die wordt geanalyseerd om de gebieden met het grootste risico vast te stellen, en dat het de genomen tegenmaatregelen beschrijft en het mogelijk maakt om gerichtere maatregelen te nemen, zowel op EU- als op nationaal niveau; |
|
E. |
overwegende dat het algemene conditionaliteitsregime voor de bescherming van de begroting van de Unie sinds 1 januari 2021 toepasbaar en afdwingbaar is; overwegende dat vanaf de genoemde datum alle inbreuken in een lidstaat op de beginselen van de rechtsstaat die het goed financieel beheer van de EU-begroting of de bescherming van de financiële belangen van de EU op voldoende directe wijze aantasten of ernstig dreigen aan te tasten, zoals fraude, dan ook onder de genoemde regeling vallen; |
|
F. |
overwegende dat de conditionaliteitsverordening de EU de mogelijkheid biedt maatregelen te nemen, bijvoorbeeld het opschorten van betalingen of het toepassen van financiële correcties, om de begroting tegen fraude te beschermen en de rechtsstaat te vrijwaren; |
|
G. |
overwegende dat het HvJ-EU de bezwaren van twee lidstaten heeft verworpen en heeft bepaald dat de conditionaliteitsverordening tot de bevoegdheden behoort die uit hoofde van de financiële regels verleend zijn voor de uitvoering van de EU-begroting; |
|
H. |
overwegende dat de Commissie dezelfde criteria moet hanteren, gebaseerd op de eerbiediging van de rechtsstaat, met betrekking tot middelen die in het kader van de EU-begroting aan derde landen worden verstrekt, en een compromisloos standpunt moet innemen om een halt toe te roepen aan lopende financiële transacties met dergelijke landen in gevallen waarin laatstgenoemde ongepaste invloed uitoefenen op EU-instellingen of wetgevers; |
|
I. |
overwegende dat de EU in 2021 de vaststelling van de uitgavenprogramma’s voor de periode 2021-2027 heeft voltooid, waaronder het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie, dat fraudebestrijding ondersteunt door subsidies voor specifieke initiatieven te verstrekken en financiering mogelijk te maken van speciale IT-platforms en -instrumenten om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de EU te vergemakkelijken; |
|
J. |
Overwegende dat de Unie en de lidstaten samen verantwoordelijk zijn voor de bescherming van de financiële belangen van de EU; overwegende dat zij, wat de ongekende inzet van middelen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) betreft, ook samen verantwoordelijk zijn voor de regulering en uitvoering van de nationale herstel- en veerkrachtplannen (RRP’s); overwegende dat de rol van de nationale autoriteiten bij het waarborgen van een passend niveau van bescherming van de financiële belangen van de EU daardoor aanzienlijk is toegenomen; |
|
K. |
overwegende dat de uitvoering van de RRF de komende jaren de druk op Europese en nationale overheden zal vergroten en samenvalt met de uitgavenprogramma’s voor de periode 2021-2027; overwegende dat de lidstaten verschillende beheervormen in verband met de uitvoering van de verschillende fondsen moeten beheersen en dat de Commissie haar controlecapaciteit zal moeten versterken, aangezien zij momenteel slechts een fractie van alle uitgaven kan controleren; |
|
L. |
overwegende dat de Commissie zich inspanningen heeft getroost om de nationale autoriteiten te ondersteunen bij het opstellen en beoordelen van de RRP’s, waarbij bijzondere aandacht is besteed aan de bepalingen betreffende maatregelen om de middelen van de herstel- en veerkrachtfaciliteit te beschermen tegen fraude, corruptie, belangenconflicten en dubbele financiering; |
|
M. |
overwegende dat artikel 22 van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (14) (“RRF-verordening”) bepalingen bevat betreffende de bescherming van de financiële belangen van de EU, en dat de RRF-verordening ervoor zorgt dat de Commissie, OLAF, de Europese Rekenkamer (ERK) en het EOM hun mandaten kunnen uitoefenen en dat de nationale autoriteiten doeltreffende fraudebestrijdingsmaatregelen nemen, rekening houdend met alle vastgestelde risico’s; |
|
N. |
overwegende dat de verscheidenheid aan rechts- en bestuurssystemen in de lidstaten een nadeel is en adequaat moet worden aangepakt om uniformere, interoperabele en vergelijkbare bestuurs- en meldingssystemen in de EU te ontwikkelen teneinde onregelmatigheden doeltreffend te voorkomen en te beëindigen en fraude en corruptie te bestrijden; |
|
O. |
overwegende dat tekortkomingen bij de geldigheid en vergelijkbaarheid van gegevens en meldingstechnologieën, mede als gevolg van de uiteenlopende mate van digitalisering in de lidstaten, de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de beschikbare informatie ernstig blijven ondermijnen; |
|
P. |
overwegende dat het Arachne-instrument een vrijwillig karakter heeft en, hoewel het reeds breed bij het cohesiebeleid wordt ingezet en geleidelijk zal worden gebruikt voor landbouwuitgaven, waardoor het verplicht wordt, iets waar het Parlement herhaaldelijk op heeft aangedrongen, volgens de Commissie een belangrijke stap vooruit zou zijn; |
|
Q. |
overwegende dat de belasting over de toegevoegde waarde (btw) een belangrijke bron van inkomsten is voor de nationale begrotingen en dat de eigen middelen uit btw goed zijn voor ongeveer 10 % van de ontvangsten uit eigen middelen (12,3 % van de totale begrotingsontvangsten van de EU in 2020 en 11 % in 2019); |
|
R. |
overwegende dat het actieplan van de Commissie voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie (COM(2020)0312) bijdraagt tot de EU-strategie voor de vereenvoudiging van de belastingheffing en de aanpassing daarvan aan de digitalisering van de economie en de groene transitie, en de bestrijding van btw-fraude als prioriteit aanmerkt; |
|
S. |
overwegende dat het EOM op 1 juni 2021 eindelijk is begonnen met zijn operationele activiteiten als laatste pijler van de fraudebestrijdingsarchitectuur die de Unie heeft opgezet om haar financiële belangen beter te beschermen; overwegende dat de hoeveelheid werk van het EOM naar verwachting zal toenemen; |
|
T. |
overwegende dat het EOM, ondanks minimale middelen en extreme tijdsdruk, reeds zijn capaciteiten en kosteneffectiviteit heeft aangetoond; overwegende dat de begroting van het EOM voor 2021 minder dan 45 miljoen EUR bedroeg, terwijl de rechters van het EOM de inbeslagneming van meer dan 250 miljoen EUR hebben gelast in het eerste jaar waarin de organisatie actief was, waaruit blijkt dat het EOM een enorm en onmiddellijk rendement op investeringen kan opleveren; |
|
U. |
overwegende dat de kennis van de Commissie over de omvang, de aard en de oorzaken van fraude enigszins beperkt is en dat veel mogelijke fraudegevallen niet via het beheersysteem voor onregelmatigheden worden gemeld; overwegende dat corruptie het vertrouwen van de burgers in de EU ondermijnt en de financiële belangen van de Unie en de economie van de EU in het algemeen bedreigt, alsook een ernstige bedreiging vormt voor de democratie en de rechtsstaat in de EU; |
|
V. |
overwegende dat corruptie volgens artikel 83 VWEU behoort tot de vormen van bijzonder ernstige criminaliteit die een grensoverschrijdende dimensie hebben en alle lidstaten in uiteenlopende mate treffen; overwegende dat criminele organisaties bijzonder actief zijn in het onderscheppen van Europese middelen en de verschillen tussen de rechts- en administratieve stelsels van de lidstaten kunnen gebruiken om de economische, financiële, zakelijke, sociale en politieke structuur ervan binnen te dringen, en zo de economische vrijheid en de vrije mededinging schaden; |
|
W. |
overwegende dat de ongekende stijging van de EU-uitgaven in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 en het herstelplan Next Generation EU (NGEU) aanzienlijke risico’s met zich meebrengt, waaronder de mogelijkheid van misbruik van middelen door georganiseerde criminelen; |
|
X. |
overwegende dat samenwerking met internationale partners van cruciaal belang is om EU-middelen die buiten Europa worden uitgegeven en de ontvangstenzijde van de EU-begroting te beschermen; overwegende dat OLAF in 2021 met twee internationale partnerorganisaties, het Openbaar Ministerie van Oekraïne en de Werelddouaneorganisatie (WDO), overeenkomsten voor administratieve samenwerking heeft gesloten; overwegende dat OLAF in 2021 online-evenementen heeft georganiseerd om nieuwe operationele contacten te leggen met onderzoeksautoriteiten in derde landen en om te bevorderen dat via EU-delegaties wereldwijd melding wordt gemaakt van fraude en onregelmatigheden; |
1.
is ingenomen met het 33e jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en fraudebestrijding — 2021;
2.
is zich ervan bewust dat 2021 een moeilijk jaar is geweest waarin de gevolgen van de COVID-19-pandemie een aanpassing van de controlestrategieën en een focus op preventie door middel van specifieke risicobeperkende maatregelen en gerichte acties voor het opsporen van onregelmatigheden en fraude noodzakelijk hebben gemaakt;
3.
herinnert eraan dat op 19 februari 2021 de RRF, de belangrijkste pijler van Next Generation EU, in werking is getreden, gefinancierd door leningen van de Commissie op de kapitaalmarkten, met als doel hervormingen en investeringen in de lidstaten met terugwerkende kracht vanaf het begin van de pandemie in februari 2020 te financieren;
4.
benadrukt dat in 2021 acties in aanmerking kwamen voor EU-financiering uit hoofde van het MFK 2014-2020 (dat in 2024 afloopt), uit hoofde van het MFK 2021-2027 en in het kader van het NGEU-herstelpakket;
5.
benadrukt dat het nieuwe MFK 2021-2027, waarvan de laatste programma’s in 2021 zijn vastgesteld, gecombineerd met het NGEU-herstelplan, de EU de beschikking geeft over 1,8 biljoen EUR, een ongekende hoeveelheid middelen; benadrukt dat het Parlement (met het oog op het waarborgen van de kwijting), OLAF, de ERK, de Commissie zelf en, in voorkomend geval, het EOM toegang hebben tot relevante gegevens en het gebruik van de middelen kunnen controleren ter aanvulling en versterking van de auditmaatregelen die zijn vastgelegd in de geldende verordeningen;
6.
merkt op dat het Parlement en zijn Commissie begrotingscontrole een belangrijke rol moeten spelen in de governance van de RRF, onder meer door middel van regelmatige, gestructureerde dialogen waarbij de Europese Commissie wordt uitgenodigd om de uitvoering van de RRF te bespreken en zij rekening moet houden met de standpunten die daaruit voortvloeien;
7.
wijst erop dat er tevens een navenant hoge mate van aandacht en controle nodig is en verwacht wordt teneinde te waarborgen dat deze middelen optimaal kunnen bijdragen aan de gemeenschappelijke doelstellingen van de Unie; herinnert aan de verhoogde druk op de autoriteiten die de EU-middelen beheren, de toegenomen omvang van de ingezette middelen en de gestegen risico’s in verband met het beheer ervan (na de invoering, in het kader van de pandemie, van vereenvoudigde procedures en urgentieprocedures, die gevoelig zijn voor misbruik);
8.
is van mening dat de verbetering van de transparantie, de digitalisering van de fraudebestrijding en de voortdurende versterking en ontwikkeling van de frauderisicobeoordelingen en het frauderisicobeheer parallel aan een degelijke uitvoering van de fraudebestrijdingsarchitectuur van de EU moeten worden voortgezet;
9.
dringt aan op een grotere mate van digitalisering, op interoperabiliteit van gegevenssystemen, en op harmonisatie van melding-, monitoring- en controlesystemen in de EU, en verzoekt de Commissie nogmaals met het oog hierop definities te harmoniseren zodat er in de hele EU vergelijkbare gegevens kunnen worden verkregen;
10.
verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen betreffende wederzijdse administratieve bijstand op de uitgaventerreinen van de EU-fondsen waar die tot dusver niet voorzien is; spoort de Commissie aan een systeem voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten te ontwikkelen, zodat boekhoudingsbescheiden van transacties tussen twee of meer lidstaten aan een kruiscontrole kunnen worden onderworpen, teneinde transnationale fraude in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) te vermijden en zo een horizontale aanpak te creëren voor de bescherming van de financiële belangen van de EU;
11.
maakt zich zorgen over de behoorlijk late publicatie van het jaarlijkse PIF-verslag omdat het voor jaar n pas wordt gepubliceerd in september van jaar n + 1; begrijpt dat de belangrijkste reden hiervoor is dat de lidstaten hun informatie vrij laat aanleveren; verzoekt de Commissie er proactiever bij de lidstaten op aan te dringen dat zij hun gegevens eerder indienen zodat haar jaarverslag vroeger kan worden gepubliceerd, waardoor de resolutie van het Parlement over het verslag eerder (idealiter nog in jaar n + 1) kan worden aangenomen;
12.
is van oordeel dat het jaarlijkse PIF-verslag een alomvattender karakter moet krijgen, in het bijzonder met het oog op de inwerkingtreding van de nieuwe OLAF-verordening, de RRF-verordening en de conditionaliteitsverordening, alsook de start van de operationele activiteiten van het EOM, waarmee de fraudebestrijdingsarchitectuur van de EU wordt voltooid, zodat het een compleet overzicht kan bieden van de synergieën tussen alle relevante actoren, goede praktijken in kaart kan brengen en tekortkomingen kan verhelpen; verzoekt de Commissie daarom nogmaals naar nieuwe manieren te zoeken om dat te bereiken;
Opgespoorde frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden
|
13. |
merkt op dat het aantal door de bevoegde EU- en nationale autoriteiten gemelde gevallen van fraude en onregelmatigheden — 11 218 in totaal — in 2021 stabiel is gebleven ten opzichte van 2020 (toen er sprake was van in totaal 11 755 gevallen); wijst erop dat de met deze onregelmatigheden gemoeide waarde aanzienlijk is gestegen, namelijk tot meer dan het dubbele (+ 121 %), namelijk van 1,46 miljard EUR in 2020 tot 3,24 miljard EUR in 2021, als gevolg van een klein aantal grote zaken in bepaalde lidstaten; maakt zich grote zorgen over de toegenomen omvang van fraude en onregelmatigheden; |
|
14. |
erkent dat het aantal als fraude gemelde onregelmatigheden een indicatie is van het opsporingsniveau en de capaciteit van de lidstaten en de instanties van de Unie om potentiële fraude te onderscheppen, maar geen directe indicator is van de omvang van de fraude die de begroting van de Unie of een specifieke lidstaat schaadt; begrijpt dat de opsporing en melding van een onregelmatigheid inhoudt dat er corrigerende maatregelen zijn genomen om de financiële belangen van de Unie te beschermen en dat waar nodig strafrechtelijke procedures zijn ingeleid; |
|
15. |
stelt met bezorgdheid vast dat het overgrote deel van de gemelde (frauduleuze en niet-frauduleuze) onregelmatigheden wordt ontdekt bij controles achteraf, waardoor er behoorlijk veel tijd verloopt tussen het moment waarop de onregelmatigheden worden begaan en het moment waarop zij aan de Commissie worden gemeld, een tijdsverloop dat gemiddeld tweeënhalf tot drie jaar bedraagt; vindt het ook zorgwekkend dat sommige lidstaten helemaal geen onregelmatigheden melden, hetgeen erop zou kunnen duiden dat er te weinig aan opsporing wordt gedaan; |
|
16. |
is zich ervan bewust dat veel EU-uitgaven meerjarige cycli volgen, waarbij de uitvoering geleidelijk toeneemt naarmate de afsluiting van het programma nadert, zodat er doorgaans pieken in de melding van onregelmatigheden optreden in de jaren n+2 of n+3 na het laatste jaar van de cyclus; wijst er daarom op dat een vergelijking van jaar tot jaar van de meldingen van onregelmatigheden geen betrouwbare analyse van de actuele situatie biedt en dat een meerjarenperspectief de vertekening kan beperken; is ingenomen met de aanpak die is gekozen om dit effect te beperken, waarbij de resultaten van het gerapporteerde jaar worden vergeleken met het vijfjarige gemiddelde voor de TEM en het gemiddelde van de uitgaven voor de desbetreffende programmeringsperiode, met uitzondering van de jaarlijkse uitgaven voor rechtstreekse steun aan landbouwers en marktondersteuning; wijst er echter op dat de verschillen in de regelgevende kaders voor de verschillende programmeringsperioden de vergelijking zinloos kunnen maken en de analyse-inspanningen teniet kunnen doen; |
|
17. |
verzoekt de Commissie haar aandacht steeds meer te richten op de ernstiger kwesties, zoals manipulaties in de aanbestedingscriteria om de aanvragen van bepaalde inschrijvers te bevoordelen, corruptie in verband met de selectie van inschrijvers, en belangenconflicten meer in het algemeen, in plaats van formele fouten van ondergeschikt belang; |
Belangrijke bedreigingen
|
18. |
is bezorgd over de toenemende bedreiging van de georganiseerde criminaliteit voor de EU-begroting, waaronder maffia-achtige organisaties en oligarchische structuren; is zich ervan bewust dat misdaadorganisaties proberen te infiltreren in de legale economie en administratieve onregelmatigheden plegen met criminele methoden die meer schade toebrengen en moeilijker te onderzoeken en te verhelpen zijn; wijst erop dat hun werkwijze steeds vaker inhoudt dat gebruik wordt gemaakt van hooggekwalificeerde tussenpersonen die uiterst geraffineerde, moeilijk op te sporen fraude met EU-middelen kunnen uitvoeren door geld te laten verdwijnen via complexe financiële structuren, soms met behulp van belastingparadijzen, waardoor het bijzonder moeilijk is om middelen op te sporen en terug te vorderen; |
|
19. |
spreekt nogmaals zijn bezorgdheid uit over het feit dat oligarchische groepen de afgelopen jaren een ongekende omvang hebben bereikt en dat oligarchische systemen vaak hand in hand gaan met wijdverbreide corruptie, strenge controle over de media en het vermogen om de rechterlijke macht en het openbaar ministerie zodanig te beïnvloeden dat mogelijke criminele activiteiten worden verhuld en vervolging wordt vermeden; |
|
20. |
herinnert eraan dat fraude met Europese middelen in toenemende mate een transnationale dimensie heeft, dat criminele organisaties profiteren van de heterogeniteit van rechtsstelsels om frauduleuze activiteiten te verrichten die de financiële belangen van de lidstaten schaden, en dat de EU, binnen de grenzen van het VWEU, verplicht is op te treden in het corruptiebestrijdingsbeleid en corruptie tegen te gaan met bestrijdings- en preventiemaatregelen; verzoekt de Commissie dan ook alles in het werk te stellen om het strafrecht van de lidstaten op elkaar af te stemmen; |
|
21. |
herinnert eraan dat het ontbreken van doeltreffende wetgeving en actie ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit in veel lidstaten een voedingsbodem vormt voor het toenemende aantal grensoverschrijdende activiteiten op gebieden die de financiële belangen van de Unie schaden; hamert daarom nogmaals op de noodzaak om Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (15) te herzien, en herhaalt zijn standpunt over de noodzaak van een nieuwe, geactualiseerde gemeenschappelijke definitie van georganiseerde criminaliteit, waarin rekening wordt gehouden met de meest recente ontwikkelingen en ook met het gebruik van geweld, corruptie of intimidatie door criminele groepen om de controle over economische activiteiten of overheidsopdrachten te krijgen, of om democratische processen te beïnvloeden; verzoekt de Commissie de goede praktijken van de landen in de EU die beschikken over een geavanceerd regelgevingskader voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit te bevorderen; |
|
22. |
wijst erop dat tijdige samenwerking tussen nationale rechtshandhavingsinstanties, alsook tussen die instanties en de relevante EU-instanties en -organen, een essentieel onderdeel is van een doeltreffende respons op grensoverschrijdende criminaliteit ter bescherming van de financiële belangen van de EU; pleit in het kader van deze samenwerking en respons voor inspanningen om gemeenschappelijke beleidsmaatregelen ter bestrijding van maffia-gerelateerde criminaliteit te bevorderen en het voorbeeld van de meest ijverige en ervaren landen op dit gebied te volgen; |
|
23. |
wijst erop dat corruptie, met name corruptie op hoog niveau, ook binnen EU-instellingen, een bijzonder ernstige vorm van criminaliteit is met grensoverschrijdend potentieel, die gevolgen heeft voor de financiële belangen van de Unie en de economie van de EU als geheel, dat zij een ernstige bedreiging vormt voor de democratie, de grondrechten en de rechtsstaat in heel Europa en het vertrouwen van burgers in de democratische instellingen in de EU en in de lidstaten ondermijnt; |
|
24. |
is ontzet over het feit dat ten minste twee derde landen in staat waren om corruptie op hoog niveau te plegen en ongepaste invloed uit te oefenen op leden van het Europees Parlement, hetgeen in december 2022 leidde tot strafrechtelijke onderzoeken door de Belgische autoriteiten; benadrukt dat dergelijke transacties een bedreiging vormen voor het beginsel van democratische vertegenwoordiging van de burgers in de besluitvorming van de EU en het vertrouwen van de burgers in de EU instellingen ondermijnen; verlangt in dit verband dat de Commissie zo spoedig mogelijk een ontwerp van interinstitutioneel akkoord indient voor de oprichting van een ethisch orgaan van de EU met de nodige onafhankelijkheid en het recht om eigen onderzoeken uit te voeren, zoals het Parlement sinds september 2021 heeft gevraagd, teneinde de zwakke punten van het huidige systeem te verhelpen; |
|
25. |
is van mening dat het Statuut van de ambtenaren, en met name artikel 22 quater, moet worden herzien om het in overeenstemming te brengen met Richtlijn (EU) 2019/1937 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (16) (de “klokkenluidersrichtlijn”); verzoekt het Bureau om in de tussentijd de interne regels van het Parlement ter uitvoering van artikel 22, punt c), van het Statuut onmiddellijk te herzien om ervoor te zorgen dat deze regels voorzien in dezelfde bescherming als de klokkenluidersrichtlijn; |
|
26. |
verzoekt de Commissie een jaarverslag over corruptie op te stellen, vergelijkbaar met het bestaande verslag over fraude, met een grondige analyse van de benaderingen, procedures en instrumenten die de lidstaten inzetten in hun strijd tegen corruptie, teneinde te kunnen vaststellen op welke gebieden de risico’s het grootst zijn, zodat er op zowel EU- als nationaal niveau gerichtere maatregelen kunnen worden genomen; |
|
27. |
wijst op de rol van het EOM, het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), Europol en OLAF in de strijd tegen corruptie; wenst dat de capaciteiten van en de samenwerking tussen het EOM en OLAF, als belangrijkste EU-organen voor corruptiebestrijding, verder worden versterkt; dringt aan op gemeenschappelijke anticorruptieregels die van toepassing zijn op de leden van het Parlement en het personeel van EU-organen; |
|
28. |
onderstreept dat de Commissie, met het oog op een doeltreffende bestrijding van corruptie en bescherming van de financiële belangen van de Unie, en andere EU-instellingen en -organen een consistente benadering moet volgen ten aanzien van transparantie, onverenigbaarheden, illegale lobbyactiviteiten, draaideursituaties en belangenconflicten, en tegelijkertijd de internecontrolemechanismen moet versterken; roept de EU-instellingen op dringend maatregelen te nemen om de praktijk van minimale “afkoelingsperioden” voor hoge EU-ambtenaren en voormalige leden in te voeren, teneinde “draaideurpraktijken” te voorkomen; |
|
29. |
wijst erop dat verzwakking van de onafhankelijkheid van de instanties die met de monitoring en controle van financiën belast zijn in bepaalde lidstaten grote schade toebrengt aan de financiële belangen van de Unie en een bedreiging vormt voor de rechtsstaat; |
|
30. |
is van mening dat een hoger, consistent niveau van bescherming voor journalisten en klokkenluiders in de gehele Unie helpt om corruptie op te sporen en de verspreiding van een subcultuur tegen te gaan die wordt gekenmerkt door straffeloosheid, stilzwijgen en samenzwering, en dat er meer inspanningen in dit verband moeten worden geleverd; wijst op de belangrijke rol die de media en onderzoeksjournalisten spelen in de strijd tegen corruptie; |
|
31. |
is van mening dat offshore vennootschappen en organisaties die offshore vennootschappen en organisaties opnemen in hun eigendomsstructuur moeten worden uitgesloten van het gebruik van EU-middelen; |
Ontvangsten
|
32. |
stelt vast dat, met betrekking tot de TEM en in vergelijking met het vijfjarige gemiddelde, het aantal onregelmatigheden in 2021 stabiel is gebleven, terwijl de ermee gemoeide bedragen zijn gestegen met 32 % in het geval van frauduleuze onregelmatigheden en met 13 % in het geval van niet-frauduleuze onregelmatigheden; |
|
33. |
merkt op dat inspecties door fraudebestrijdingsdiensten en controles na vrijgave de meest succesvolle opsporingsmiddelen waren voor respectievelijk frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden, en dat de meest voorkomende modi operandi betrekking hadden op onderwaardering, onjuiste oorsprongsverklaring, verkeerde omschrijving van goederen en smokkel; |
|
34. |
merkt op dat van de meeste goederen waarbij sprake is van onregelmatigheden China het land van oorsprong blijft; beklemtoont dat in een aantal van de onderzochte zaken waarbij vanuit China verzonden producten betrokken waren, de uitdagingen van het gordel- en weginitiatief van China duidelijk naar voren komen; is bezorgd over de herhaaldelijke gevallen van absorptie en ontwijking van handelsbeschermingsmaatregelen en over de moeilijkheid om deze op te sporen; verzoekt de Commissie tegenmaatregelen te nemen en deze intensief in te zetten om oneerlijke handel aan te pakken; |
|
35. |
verzoekt de EU en de lidstaten de handen ineen te slaan bij de aanpak van btw-carrouselfraude, die volgens Europol goed is voor 50 miljard EUR aan gemiste belastinginkomsten per jaar, oftewel tot 27 % van de jaarbegroting van de EU; is van oordeel dat deze maatregel zou leiden tot een aanzienlijke toename van de middelen die voor EU-beleidsmaatregelen beschikbaar zijn, alsmede tot een verlaging van de jaarlijkse bijdragen van de lidstaten aan de EU-begroting; |
|
36. |
wijst erop dat de btw-kloof te wijten is aan verschillende factoren, die per lidstaat kunnen verschillen, zoals een gebrek aan middelen, beperkte digitale efficiëntie bij de belastingdiensten of mazen in de wetgeving die de doeltreffendheid van de controlemaatregelen ter bestrijding van belastingontduiking en -ontwijking aantasten; herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om de administratieve samenwerking te versterken, naar het voorbeeld van de samenwerking tussen de leden van Eurofisc en het multilaterale waarschuwingssysteem voor de bestrijding van btw-fraude, teneinde carrouselfraude snel op te sporen; |
|
37. |
benadrukt dat het EOM bevoegd is om ernstige strafbare feiten tegen het gemeenschappelijk btw-stelsel te onderzoeken mits deze verband houden met het grondgebied van twee of meer lidstaten en een totaal verlies van ten minste 10 miljoen EUR inhouden, en dat het, als enige transnationale instantie met vervolgingsbevoegdheid, bij uitstek doeltreffend kan optreden tegen btw-fraude; merkt met name op dat het EOM in 2021 91 van dergelijke gevallen heeft onderzocht, waarmee naar schatting 2,5 miljard EUR aan verlies gemoeid was; is ingenomen met het tweede verslag van de Commissie, dat op 16 september 2022 is gepubliceerd, over de omzetting van de PIF-richtlijn (COM(2022)0466), waarin ook aandacht wordt besteed aan de geschiktheid van de btw-drempel van 10 miljoen EUR; |
Uitgaven
|
38. |
merkt op dat, volgens het PIF-verslag van 2021, het niveau van de controles en audits van de uitgaven hoog blijft, ondanks de flexibiliteit die is ingevoerd om de COVID-19-crisis het hoofd te bieden, en dat de maatregelen die zijn genomen om de risico’s te beperken die voortvloeien uit de door de pandemie ingegeven beperkingen op audits en controles degelijk en doeltreffend zijn; |
|
39. |
verzoekt de Commissie voor het eind van de omzettingsperiode, die meerdere jaren kan beslaan, auditverslagen en -bevindingen te publiceren; is van oordeel dat de burgers er recht op hebben te worden geïnformeerd over de maatregelen die de lidstaten moeten nemen ter bescherming van de begroting van de EU; |
|
40. |
stelt vast dat in het geval van landbouw de analyse in het PIF-verslag 2021 bevestigt dat het aantal gemelde fraudegevallen in verhouding tot de voorschotten voor rechtstreekse betalingen zeer laag is, waarbij het hoogste niveau wordt waargenomen bij marktmaatregelen in de sector groenten en fruit en bij de afzetbevordering van landbouwproducten; stelt evenwel vast dat het aantal frauduleuze onregelmatigheden bij plattelandsontwikkeling in de programmeringsperiode 2014-2020 progressief is toegenomen; |
|
41. |
beklemtoont het belang van strikte toepassing van het nieuwe mechanisme voor sociale conditionaliteit dat bij de meest recente hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is ingevoerd, waarbij subsidies gekoppeld worden aan arbeids- en werkgelegenheidsnormen; wijst erop dat dit nieuwe mechanisme van bijzonder groot belang is voor de bescherming van de financiële belangen van de EU, en dringt in verband hiermee aan op adequate maatregelen op zowel het niveau van de lidstaten als de Commissie; |
|
42. |
merkt op dat voor de ESIF die werden ingezet ter uitvoering van het cohesiebeleid het aantal voor de programmeringsperiode 2014-2020 gemelde frauduleuze onregelmatigheden gelijk is gebleven aan het aantal meldingen voor de programmeringsperiode 2007-2013, terwijl het aantal niet-frauduleuze onregelmatigheden is gedaald; merkt bezorgd op dat de bedragen die verband houden met frauduleuze onregelmatigheden bij het cohesiebeleid in 2021 met 186 % zijn gestegen ten opzichte van het vijfjarige gemiddelde voor 2017-2021; |
|
43. |
merkt met bezorgdheid op dat in het geval van de ESIF de meeste frauduleuze onregelmatigheden met betrekking tot ethiek en integriteit verband hielden met belangenconflicten, en wijst erop dat het belangrijk is dat de Commissie er bij alle lidstaten op aandringt dat zij strenge regels inzake belangenconflicten hanteren; |
|
44. |
verzoekt de Commissie onverwijld te zorgen voor de uitvoering van artikel 61 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 (17) (Financieel Reglement) inzake belangenconflicten, die bij de begrotingsuitvoering betrokken personen of nationale autoriteiten verbiedt handelingen te verrichten waarbij hun eigen belangen in conflict kunnen komen met die van de Unie; acht het noodzakelijk dat de Commissie de praktische gevolgen van de bepalingen van artikel 61 evalueert en mogelijke verdere stappen overweegt; |
|
45. |
stelt vast dat in de ESIF-zaken overtredingen van de regels inzake overheidsopdrachten de meest gemelde niet-frauduleuze onregelmatigheden waren en dat slechts in 4 % van deze gevallen fraude werd vastgesteld; is van mening dat meer transparantie bij overheidsopdrachten zou zorgen voor een degelijker beheer van de middelen; is van mening dat het verminderen van aanbestedingen met maar één inschrijver door deze via controles achteraf door te lichten, het aanmoedigen van de invoering van elektronische systemen voor overheidsopdrachten en het verzorgen van opleidingen over overheidsopdrachten voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen de participatie kunnen stimuleren en publiek toezicht en controle kunnen vergemakkelijken, de concurrentie bij overheidsopdrachten kunnen vergroten en een efficiënter gebruik van EU-middelen bij overheidsopdrachten mogelijk maken, terwijl het risico op fraude en onregelmatigheden zou afnemen; |
|
46. |
stelt vast dat de analyse van onregelmatigheden risico’s met zich meebrengt met betrekking tot de groene transitie voor investeringen in energie-efficiëntie, de dringwatervoorziening, afvalbeheer, hernieuwbare energie (met name zonne-energie) en risicopreventie; merkt op dat de risico’s met betrekking tot de digitale transitie, wat het aantal onregelmatigheden betreft, verband houden met diensten en toepassingen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), en, wat de ermee gemoeide financiële bedragen betreft, met diensten en toepassingen voor e-overheid; |
|
47. |
verzoekt alle lidstaten een hoge mate van controle en toezicht op de uitgaven voor noodsituaties te handhaven en, in het geval van controles achteraf voor spoedprocedures, per geval een beoordeling uit te voeren van de plaatsing van overheidsopdrachten in noodsituaties; verzoekt de lidstaten de overgang naar e-aanbestedingsprocessen eindelijk te voltooien; |
|
48. |
stelt vast dat het aantal ontdekte frauduleuze onregelmatigheden bij direct beheer sinds 2016 is gedaald en dat deze, ondanks de marginale stijging in 2021, in de vier voorgaande jaren stabiel zijn gebleven, terwijl de niet-frauduleuze onregelmatigheden bleven dalen, waarbij 2021 het jaar was met de laagste cijfers, zowel wat het aantal gevallen als de daarmee gemoeide bedragen betreft; stelt met voldoening vast dat het aantal terugvorderingen op een goed niveau blijft; |
|
49. |
herinnert eraan dat transparantie van essentieel belang is bij het beheer van publieke middelen, zowel als afschrikmiddel alsook voor het opbouwen van het vertrouwen bij burgers; verzoekt de Commissie en de lidstaten meer inspanningen te leveren om de transparantie bij het gebruik van middelen te vergroten, waaronder met betrekking tot informatie over eindbegunstigden; |
|
50. |
wijst erop dat risicoanalyse nog steeds een marginale bijdrage levert aan het opsporen van fraude; neemt kennis van de belangrijke en toenemende rol van het maatschappelijk middenveld op dit gebied, met inbegrip van in de media gepubliceerde informatie; wijst op het belang van de bescherming van deze waardevolle informatiebronnen, die vaak bedreigd worden en zelfs hun leven riskeren; verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk wetgeving voor te stellen inzake strategische rechtszaken tegen publiek participatie (SLAPP’s), die vaak worden gebruikt om mensen die fraude en onregelmatigheden melden, het zwijgen op te leggen, zoals het Parlement eerder heeft gevraagd in zijn resolutie van 11 november 2021 over de versterking van de democratie en de vrijheid en pluriformiteit van de media in de EU: oneigenlijk gebruik van civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures om journalisten, ngo’s en het maatschappelijk middenveld het zwijgen op te leggen (18); |
|
51. |
is van mening dat integriteitspacten meer transparantie, een betere verantwoording en goed bestuur mogelijk maken doordat zij door het maatschappelijk middenveld ondersteund toezicht op overheidsopdrachten bevorderen; verzoekt de Commissie het gebruik van dit instrument aan te moedigen en te bevorderen in de programma’s voor de periode 2021-2027 die momenteel worden opgesteld en beoordeeld, door de lidstaten steun en begeleiding te bieden zodat zij de pacten geleidelijk in al deze programma’s kunnen integreren; |
|
52. |
merkt op dat, ondanks de gerapporteerde aantallen, het percentage gevallen van vermoedelijke fraude die niet tot een veroordeling hebben geleid hoog blijft, terwijl het percentage gevallen waarin fraude wordt vastgesteld laag is, hetgeen erop wijst dat meer moet worden geïnvesteerd in het onderzoeken en vervolgen van dergelijke gevallen; stelt vast dat het gemiddelde percentage van inbeschuldigingstellingen op basis van aanbevelingen van OLAF aan de lidstaten in de periode tussen 2017 en 2021 gedaald is tot slechts 35 %; verzoekt OLAF en de Commissie stelselmatig voor follow-up met de lidstaten te zorgen om vast te stellen waarom de gedane aanbevelingen niet tot gerechtelijke procedures hebben geleid; |
|
53. |
beklemtoont de noodzaak om het gebrek aan informatie over de eigenaars en de eigendomsstructuur van ondernemingen of groepen ondernemingen te verhelpen, teneinde de huidige verdeling van middelen transparanter te maken en bij te dragen tot een efficiëntere opsporing van onregelmatigheden; |
|
54. |
verzoekt de lidstaten gegevens te verzamelen over de eindgebruikers van middelen en deze op verzoek ter beschikking te stellen; |
IT-ondersteuning
|
55. |
is ingenomen met de voorstellen van de Commissie betreffende het verplichte gebruik van één geïntegreerd IT-systeem voor datamining en de toekenning van risicoscores, betreffende de vergroting van de reikwijdte en doeltreffendheid van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) en betreffende een intensiever gebruik van digitalisering en technologie om de efficiëntie en kwaliteit van controles en audits te verhogen; is van mening dat met deze maatregelen de aanpak van verhoogde risico’s op ernstige onregelmatigheden na het in noodsituaties dringend en onder druk verstrekken van financiering kan worden versterkt; |
|
56. |
beklemtoont dat het EDES als zwarte lijst van de EU een enorm potentieel heeft om mensen en bedrijven te signaleren die misbruik maken van EU-middelen; verwelkomt het voorstel van de Commissie (19) tot wijziging van het Financieel Reglement om het gebruik van het EDES niet alleen voor middelen onder rechtstreeks beheer, maar ook voor middelen onder indirect en gedeeld beheer te intensiveren; |
|
57. |
onderstreept dat het gebruik van het ene geïntegreerde IT-systeem zo snel mogelijk verplicht moet worden gesteld en dat er niet moet worden gewacht op het volgende MFK, zoals ook wordt verklaard in Advies 06/2022 van 27 oktober 2022 van de Europese Rekenkamer (20); |
|
58. |
is ingenomen met de voortdurende steun van de Commissie voor de lidstaten door middel van het steunprogramma voor structurele hervormingen en het instrument voor technische ondersteuning; spreekt zijn steun uit voor de financiering van het CORE-project, dat ten doel heeft een procedure te ontwikkelen om het risico op corruptie bij overheidsopdrachten tijdens de pandemie te berekenen en de vroegtijdige opsporing van corruptierisico’s te verbeteren; |
|
59. |
is ingenomen met het besluit van het Raadgevend Comité coördinatie fraudebestrijding (COCOLAF) om een deskundigengroep op te richten voor het gebruik van IT-instrumenten ter bescherming van RRF-middelen; |
|
60. |
verzoekt de Commissie na te gaan of artificiële intelligentie kan worden ingezet ten dienste van de bescherming van de financiële belangen van de EU; |
De fraudebestrijdingsarchitectuur van de EU: de interne onderdelen (OLAF, EOM, Europol, Eurojust, Commissie, ERK en EIB)
|
61. |
benadrukt dat de fraudebestrijdingsarchitectuur van de EU een samengestelde institutionele architectuur is, ontworpen om fraude en andere vormen van wangedrag waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad, op te sporen, te voorkomen en te bestrijden, en gebaseerd is op een meerlagig samenwerkingsnetwerk: de eerste laag is gebaseerd op horizontale samenwerking tussen de instellingen, organen en instanties van de EU, terwijl de andere lagen gebaseerd zijn op verticale betrekkingen tussen EU en de nationale autoriteiten, en tussen EU-autoriteiten en internationale organisaties; |
|
62. |
beklemtoont dat de EU-instellingen, -organen en -instanties van meerwaarde zijn voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de aanpak van fraude doordat de beperkingen van de nationale stelsels geen rol meer spelen, met name bij grensoverschrijdende misdaad, zoals blijkt uit de operationele resultaten van het EOM en OLAF; benadrukt de rol van het EOM, Eurojust, Europol en OLAF in de strijd tegen corruptie; |
|
63. |
is ingenomen met de start van de activiteiten van het EOM op 1 juni 2021, als laatste onderdeel van de in te voeren EU-fraudebestrijdingsarchitectuur; stelt vast dat het EOM in het eerste halfjaar van zijn operationele activiteiten 2 832 meldingen heeft ontvangen en 576 onderzoeken heeft ingesteld; merkt op dat, met betrekking tot de opbrengsten van criminele activiteiten, in 12 van de deelnemende lidstaten 81 terugvorderingsacties hebben plaatsgevonden en dat het EOM om inbeslagneming van in totaal 154,3 miljoen EUR heeft verzocht, waarvan 147 miljoen EUR is toegewezen; |
|
64. |
prijst het EOM voor het creëren van een nieuw klimaat van vertrouwen voor burgers, en verzoekt de Commissie en de lidstaten nauwer samen te werken om ervoor te zorgen dat het mandaat van het EOM volledig wordt uitgevoerd; herinnert er in dit verband aan dat enerzijds de opsporingspercentages van de lidstaten beter moeten worden en de samenwerking van OLAF een sleutelrol moet spelen in de fraudebestrijdingsstructuren van de EU; wijst er anderzijds op dat meerdere kritieke tekortkomingen in de EOM-verordening zijn geconstateerd, die zo snel mogelijk moeten worden verholpen; verzoekt de Commissie op zo kort mogelijke termijn actie te ondernemen naar aanleiding van de verzoeken van het EOM in verband met haar begrotingsuitvoering, zodat het EOM een volledig doeltreffend en onafhankelijk openbaar ministerie kan worden; |
|
65. |
neemt nota van de op- en aanmerkingen van de Europese hoofdaanklager over de noodzaak om de EOM-verordening te wijzigen; verzoekt de Commissie een discussie met het EOM aan te gaan om na te gaan welke verbeteringen vereist zijn om zijn operationele doeltreffendheid te versterken; herinnert eraan dat het EOM een onafhankelijk orgaan van de Unie is en niet gelijkgesteld mag worden met een agentschap, en dat dit gevolgen zal hebben voor zijn onafhankelijkheid en doeltreffendheid; stelt vast dat de EOM-verordening nog andere bepalingen bevat die van invloed zijn op de werking van het EOM en, in het verlengde daarvan, op de bescherming van de financiële belangen van de EU, en verzoekt de Commissie voorstellen te presenteren voor oplossingen die de situatie verbeteren en verslag uit te brengen aan het Parlement, overeenkomstig artikel 119, lid 1, van de EOM-verordening; |
|
66. |
betreurt ten zeerste dat vijf lidstaten, te weten Polen, Hongarije, Zweden, Denemarken en Ierland, nog steeds weigeren om deel te nemen aan het EOM; |
|
67. |
betreurt dat de deelname van lidstaten aan het EOM niet verplicht is; roept de overgebleven lidstaten nogmaals op om zich zo snel mogelijk bij het EOM aan te sluiten; verzoekt de Commissie de deelname aan het EOM met positieve maatregelen te stimuleren; |
|
68. |
benadrukt dat de rechtskaders van OLAF en het EOM duidelijk bepalen dat de twee instanties nauw met elkaar samenwerken, met inachtneming van hun afzonderlijke mandaten, bevoegdheden en competenties; merkt in dit verband op dat OLAF in 2021 26 aanvullende onderzoeken heeft ingesteld en 8 ondersteunende acties heeft uitgevoerd; merkt op dat OLAF het EOM 167 dossiers heeft toegezonden, die voornamelijk betrekking hebben op gedeeld beheer (63) en directe uitgaven (34) en in gelijke mate op interne en internationale onderzoeken (elk 25 gevallen); waardeert het dat deze toezending heeft geleid tot de inleiding van 85 strafrechtelijke onderzoeken door het EOM en dat deze zaken betrekking hebben op een geraamd totaal verlies voor de EU-begroting van 2,2 miljard EUR; spoort zowel OLAF als het EOM hun samenwerking verder te intensiveren; |
|
69. |
merkt op dat OLAF actief samenwerkt met de ERK, Eurojust en Europol; is ingenomen met de gezamenlijke inspanningen van OLAF en Europol om de bedreigingen voor en kwetsbaarheden van de RRF te beoordelen, alsook met hun samenwerking met andere diensten van de Commissie die belast zijn met het toezicht op de RRF (directoraat-generaal Economische en Financiële Zaken en het secretariaat-generaal van de Commissie); waardeert het gezamenlijke verslag van OLAF en Europol getiteld “Assessing the threats to the NextGenerationEU (NGEU) Fund”; |
|
70. |
waardeert de werkafspraken tussen Europol en het EOM, die op 19 januari 2021 van kracht werden; merkt op dat er op 3 september 2021 ook werkafspraken zijn gemaakt over een samenwerkingskader tussen het EOM en de ERK; |
|
71. |
is zich ervan bewust dat het EOM en de Europese Investeringsbank (EIB) ook werkafspraken hebben gemaakt om te garanderen dat de EIB vlot informatie kan doorgeven die onder de bevoegdheid van het EOM valt voordat het inspectoraat-generaal van de EIB actie onderneemt; |
|
72. |
dringt aan op nauwere samenwerking met Eurojust; is ingenomen met het delen van expertise en de uitwisselingen tussen deelnemers aan seminars en andere presentaties, maar meent dat de bijdrage van Eurojust moet worden beoordeeld en vastgesteld in het kader van de fraudebestrijdingsarchitectuur, voortbouwend op de complementariteit van zijn activiteiten met die van het EOM, en met bevestiging van de synergieën van zijn samenwerking met OLAF; |
|
73. |
is ingenomen met de start van “Operatie Sentinel” en het “NextGenerationEU — Law Enforcement Forum”, waarbij het tweede een gezamenlijk initiatief van Europol en Italië is, dat Europol, het EOM, OLAF, Eurojust, het EU-agentschap voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving en de lidstaten bij elkaar brengt door een forum te bieden voor het delen van inlichtingen en het coördineren van acties om de infiltratie van de georganiseerde criminaliteit in de legale economie aan te pakken en het NGEU-stimuleringspakket te beschermen, met bijzondere aandacht voor corruptie, belastingontduiking, verduistering en het witwassen van geld; is van oordeel dat de uitwisseling van goede praktijken en de ontwikkeling van gemeenschappelijke en gecoördineerde strategieën essentieel zijn voor een doeltreffende bestrijding van de dreiging die van de georganiseerde criminaliteit uitgaat; |
|
74. |
wijst erop dat OLAF niet alleen is opgericht voor interne onderzoeken, maar ook om de lidstaten te ondersteunen bij externe onderzoeken; herinnert eraan dat OLAF gezien het subsidiariteitsbeginsel geen onderzoeken kan inleiden wanneer lidstaten zich in een betere positie bevinden om op te treden, maar dat dit niet wil zeggen dat OLAF geen terugkerende zaken, trends en patronen kan analyseren, en niet kan voortbouwen op de verbeterde samenwerking en succesvolle acties die te danken zijn aan zijn vermogen om die fenomenen op te sporen; |
|
75. |
erkent de uiterst nauwe operationele coördinatie die op douanegebied bestaat tussen OLAF, het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Interpol en de WDO; betreurt de gebrekkige waarschuwingssystemen van de lidstaten; |
|
76. |
is er zich van bewust dat de Commissie en het EOM op 18 juni 2021 de administratieve regelingen hebben ondertekend voor de uitvoering van de wederzijdse informatie- en overlegverplichtingen voorzien in artikel 103, lid 2, van de EOM-verordening, op grond waarvan het EOM doeltreffender onderzoek en vervolging kan instellen ten aanzien van misdrijven die de EU-begroting schaden, en de diensten van de Commissie kunnen zorgen voor een passende administratieve, financiële en disciplinaire follow-up van de onderzoeken van het EOM, met inbegrip van voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de EU-begroting; |
|
77. |
herinnert eraan dat het EOM in 2021 gedwongen was 9,5 miljoen EUR op een totale begroting van 44,9 miljoen EUR (ongeveer 20 %) terug te storten in de EU-begroting, nadat het bij de begrotingsautoriteit om extra middelen had gevraagd en die had gekregen om statutair personeel in dienst te nemen, omdat de Commissie hiervoor geen goedkeuring had verleend; |
|
78. |
is van mening dat OLAF ook een follow-up moet uitvoeren van zijn financiële aanbevelingen, om die te vergelijken met de bedragen die aan het eind van de procedures door de Commissie worden teruggevorderd en zo bij te dragen aan het algemene toezicht op de terugvordering van middelen; |
|
79. |
spreekt nogmaals zijn bezorgdheid uit over het permanente personeelstekort bij OLAF, het EOM, Europol en Eurojust en hun gebrek aan financiële en personele middelen, aangezien zij een toereikende en voorspelbare begroting nodig hebben om hun werkzaamheden zo goed mogelijk te kunnen organiseren en uitvoeren; onderstreept dat hun werkdruk recentelijk verder is toegenomen door de goedkeuring van NGEU en de verstrekking van buitengewone middelen ter ondersteuning van Oekraïne; verzoekt nogmaals ervoor te zorgen dat de instellingen, organen en instanties van de EU over voldoende middelen beschikken, en herinnert de Commissie en de Raad er in dit verband aan dat elke euro die aan onderzoek en fraudebestrijdingsmaatregelen wordt besteed naar de EU-begroting terugvloeit; |
|
80. |
verzoekt de Commissie meer financiële en personele middelen aan het EOM en OLAF toe te wijzen zodat zij de uitdagingen het hoofd kunnen bieden die zullen ontstaan wanneer de middelen van het uitzonderlijk grote herstelfonds worden uitgegeven; verzoekt het EOM en OLAF overlapping van activiteiten en vertraging bij de werkzaamheden te voorkomen; is van mening dat OLAF en het EOM elkaars werkzaamheden moeten aanvullen en hun respectieve onderzoeken moeten concentreren op de gebieden waarop de andere instelling geen bevoegdheden heeft; |
|
81. |
verzoekt de Commissie een klachtenmechanisme in het leven te roepen waarmee kleine en middelgrote ondernemingen rechtstreeks een klacht kunnen indienen bij de Commissie wanneer zij te maken krijgen met een hoog niveau van corruptie, ernstig wangedrag door de nationale autoriteiten, oneerlijke of bevooroordeelde behandeling bij aanbestedingen of de verdeling van subsidies, druk of intimidatie door criminele structuren, de georganiseerde criminaliteit of oligarchische structuren, of andere ernstige schendingen van hun rechten; |
|
82. |
erkent het beginsel van de vertrouwelijkheid van de onderzoeken van OLAF; is echter van mening dat er een overkoepelend algemeen belang bestaat en dat de burgers van de EU ook het recht hebben om verslagen en aanbevelingen in te zien die betrekking hebben op afgesloten onderzoeken van OLAF en nationale follow-upprocedures, zoals bepaald door het HvJ-EU in zaak T-517/19; verzoekt OLAF daarom een mechanisme op poten te zetten voor de publicatie van de verslagen en aanbevelingen waarvoor geen legitieme reden meer bestaat om het vertrouwelijkheidsbeginsel te handhaven; |
|
83. |
verzoekt nogmaals dat OLAF een mechanisme in het leven roept waarmee toegang kan worden verkregen tot zijn onderzoeksrapporten en aanbevelingen, die vaak van groot algemeen belang zijn, teneinde de transparantie te vergroten, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van zijn onderzoeken; |
|
84. |
is ingenomen met de gerichte herziening, waartoe de Commissie het initiatief heeft genomen, van het actieplan bij de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie, en verzoekt de Commissie rekening te houden met de voorstellen die daarin en in eerdere resoluties van het Parlement over PIF-aangelegenheden zijn opgenomen; |
De fraudebestrijdingsarchitectuur van de EU: de externe onderdelen (lidstaten, AFCOS, NAFS, UAFP, de rechtsstaat)
|
85. |
benadrukt de belangrijke rol van de lidstaten bij de bescherming van de financiële belangen van de Unie; is zich ervan bewust dat, in het kader van het nieuwe uitvoeringsmodel dat met de RRF is vastgesteld, de lidstaten grotere verantwoordelijkheid dragen voor het voorkomen en bestrijden van fraude, corruptie, belangenconflicten en dubbele financiering; is echter van oordeel dat bescherming op Europees niveau ook essentieel is voor de bescherming van de financiële belangen van de EU, en dat een efficiënte samenwerking tussen de EU en de nationale autoriteiten cruciaal is voor een goede uitvoering; |
|
86. |
verzoekt de lidstaten die aan het EOM deelnemen de noodzakelijke ondersteuning te bieden (door middel van ondersteunend personeel en passende arbeidsomstandigheden voor gedelegeerde Europese aanklagers, toegang tot databanken, politieagenten, vlotte medewerking van belasting- en douaneautoriteiten enzovoort), zodat het met maximale doeltreffendheid kan werken aan de bescherming van de begrotingen van de EU en de lidstaten; |
|
87. |
spoort de lidstaten aan een proactieve benadering te volgen bij de bescherming van de financiële belangen van de Unie, door gebruik te maken van gegevens uit alle beschikbare bronnen, gegevens te analyseren en informatie uit te wisselen, bijvoorbeeld met wetshandhavingsautoriteiten en de Commissie, teneinde nieuwe risico’s en trends op het gebied van fraude tijdig te onderkennen en erop in te spelen; |
|
88. |
verwelkomt de analyse in het PIF-verslag 2021 en roept de nationale autoriteiten op daar bij hun controle-activiteiten rekening mee te houden; |
|
89. |
uit nogmaals zijn bezorgdheid over de bureaucratische overbelasting van de nationale autoriteiten; verzoekt de Commissie bij het bepalen van de indicatoren en gegevens die werkelijk relevant, noodzakelijk en evenredig zijn, er altijd naar te streven het aantal indicatoren dat voor audit- en controledoeleinden nodig is, te reduceren; |
|
90. |
verzoekt de Commissie om bij de herziening van het Financieel Reglement de bepalingen met betrekking tot belangenconflicten aan te scherpen en deze ook van toepassing te maken op de fase waarin ambtenaren de begroting opstellen; |
|
91. |
verzoekt Ierland en Polen onmiddellijk met het EOM te gaan samenwerken op basis van bestaande verdragen en wetgeving inzake onderlinge juridische bijstand, en beklemtoont dat niet samenwerken haaks staat op het beginsel van loyale samenwerking (artikel 13 VEU) en op de specifieke doelstelling, alsook de daaraan gerelateerde verplichtingen van de lidstaten, van doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie (artikel 325 VWEU); |
|
92. |
is van mening dat ongelijke en versnipperde wetgeving, controlemechanismen en digitalisering van gegevens en rapportagesystemen in de lidstaten een belemmering vormen voor een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie, de vergelijkbaarheid bemoeilijken en de beoordeling en inventarisatie van de omvang, de aard en de oorzaken van fraude in de EU belemmeren; benadrukt met name dat de uiteenlopende uitvoering van de PIF-richtlijn, in combinatie met de regels van artikel 25 van de EOM-verordening, het voor het EOM onmogelijk maakt zijn bevoegdheid in sommige lidstaten uit te oefenen (bijvoorbeeld met betrekking tot smokkel en situaties waarin nationale en EU-financiering elkaar overlappen), waardoor er mazen in de fraudebestrijdingsarchitectuur ontstaan; |
|
93. |
benadrukt dat volledige transparantie nodig is bij de rapportage over overdrachten en leningen in het kader van de RRF, zodat het EOM en/of OLAF elke potentiële fraude met betrekking tot de financiële belangen van de EU kunnen aanpakken; verzoekt de Commissie het Europees Parlement volledige toegang tot alle relevante informatie te verschaffen; |
|
94. |
stelt vast dat de omzetting van de PIF-richtlijn een voorwaarde is om het EOM en zijn partners in staat te stellen onderzoeken en vervolgingen op doeltreffende wijze uit te voeren; is ingenomen met het eerste verslag van de Commissie over de omzetting van de richtlijn, dat op 6 september 2021 is gepubliceerd; neemt er kennis van dat de Commissie sindsdien, ondanks de omzetting van de richtlijn door alle lidstaten, tegen 17 lidstaten inbreukprocedures heeft ingeleid wegens het niet correct omzetten van de PIF-richtlijn (21); |
|
95. |
herinnert eraan dat er 18 inbreukprocedures zijn ingeleid wegens de onjuiste omzetting van Richtlijn (EU) 2018/843 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering (22); wijst erop dat de uiterste datum voor omzetting van de klokkenluidersrichtlijn 17 december 2021 was en dat op die datum slechts vijf lidstaten de richtlijn hadden omgezet, terwijl vier andere lidstaten in 2022 specifieke wetgeving hebben aangenomen; moedigt de Commissie aan alle verdere benodigde stappen te nemen om daadwerkelijke naleving door de lidstaten te waarborgen; |
|
96. |
stelt met bezorgdheid vast dat de Commissie inbreukprocedures heeft ingeleid tegen 15 lidstaten omdat zij de klokkenluidersrichtlijn niet hebben omgezet; |
|
97. |
brengt in herinnering dat een doeltreffende bestrijding van witwaspraktijken cruciaal is voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie, alsook voor het volledig terugvorderen van middelen; |
|
98. |
is bezorgd over het algemene gebrek aan maatregelen in veel lidstaten, dat de totstandbrenging van een gelijkmatiger speelveld in het fraudebestrijdingslandschap in de weg staat; |
|
99. |
is zich ervan bewust dat op 1 januari 2021 het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie (UAFP), de opvolger van Hercules III (23), in werking is getreden; stelt vast dat in het nieuwe fraudebestrijdingsprogramma van de Unie de middelen voor de financiering van het programma Hercules III, het antifraude-informatiesysteem en het beheerssysteem voor onregelmatigheden zijn herschikt en samengevoegd teneinde de coördinatie en de synergieën te verbeteren; merkt op dat OLAF een leidende rol speelt bij de uitvoering ervan; |
|
100. |
herinnert eraan dat coördinatiediensten voor fraudebestrijding (AFCOS) in elke lidstaat verplicht zijn en dat zij een doeltreffende samenwerking en informatie-uitwisseling met OLAF moeten faciliteren; betreurt echter dat niet alle lidstaten hun AFCOS daadwerkelijk belasten met de coördinatie van de bestrijding van fraude en corruptie die de financiële belangen van de EU schaden; meent dat een doeltreffende coördinatie op nationaal en EU-niveau kan worden bereikt door vaststelling van een nationale fraudebestrijdingsstrategie (NAFS) waarin de taken duidelijk worden verdeeld en de processen en verantwoordelijkheden helder worden omschreven; |
|
101. |
waardeert dat de aansporing van de Commissie aan de lidstaten om een NAFS vast te stellen, heeft geleid tot een gestage toename van het aantal aangenomen strategieën; merkt op dat eind 2021 17 lidstaten een NAFS hadden vastgesteld of de bestaande strategie hadden geactualiseerd (tegen 10 in 2019 en 14 in 2020); stelt vast dat van de tien lidstaten die nog geen NAFS hebben aangenomen, er vier hebben laten weten dat zij bezig waren met het opstellen van een dergelijke strategie, of op het punt stonden die vast te stellen; betreurt het dat, ondanks de verbeteringen ten opzichte van 2020, zes lidstaten bij lange na nog geen NAFS hebben vastgesteld; |
|
102. |
dringt erop aan dat zelfs in de lidstaten waar dergelijke strategieën reeds zijn aangenomen, een herziening nodig is om rekening te houden met het nieuwe fraudebestrijdingslandschap, met inbegrip van nieuwe uitdagingen, alsook ontwikkelingen in de systemen; benadrukt dat het EOM sinds juni 2021 operationeel is en dat de RRF-verordening in februari 2021 is vastgesteld, en dat de mogelijkheid zich voordoet om rekening te houden met aanzienlijke nieuwe risico’s, zoals die welke verband houden met de COVID-19-pandemie en de uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen; |
|
103. |
merkt op dat de Commissie in het PIF-verslag 2021 de lidstaten heeft aanbevolen een NAFS vast te stellen of deze te herzien teneinde rekening te houden met risico’s die verband houden met de RRF; beseft dat de vaststelling van NAFS door de lidstaten ook moet worden aangemoedigd door de diensten van de Commissie op grond van punt 37 van het actieplan voor de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (24); verzoekt de Commissie en OLAF te overwegen de lidstaten op meer gestructureerde wijze te ondersteunen en te adviseren, met een horizontale aanpak, en daartoe de oorspronkelijk in 2015 opgestelde AFCOS-richtsnoeren te actualiseren, die niet langer toereikend zijn om de nationale autoriteiten doeltreffend bij te staan bij de ontwikkeling van een goed gestructureerde coördinatiedienst; verzoekt de Commissie voorts de kwijtingsautoriteit een gedetailleerde toelichting te verstrekken over de lopende werkzaamheden op dit gebied; |
|
104. |
is zich ervan bewust dat de Commissie in haar PIF-verslag 2020 gerichte aanbevelingen aan de lidstaten heeft gedaan om de samenwerking te verbeteren en de internecontrolekaders te versterken; merkt op dat daarbij werd gewezen op het belang van risicobeoordeling en risicobeheer, het verzamelen en analyseren van gegevens over onregelmatigheden en fraude en het gebruik van geïntegreerde en interoperabele informatie- en monitoringsystemen voor de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en uit de EU-begroting gefinancierde activiteiten; betreurt het dat niet alle lidstaten deze aanbevelingen hebben uitgevoerd, en stelt vast dat sommige lidstaten dit stelselmatig hebben geweigerd; verzoekt de Commissie haar monitoringacties op te voeren voor lidstaten die de PIF-aanbevelingen niet hebben opgevolgd; |
|
105. |
is ingenomen met de vaststelling van de conditionaliteitsverordening; herinnert eraan dat deze op 1 januari 2021 in werking is getreden; is ingenomen met de arresten van het HvJ-EU van 16 februari 2022 inzake de door twee lidstaten aangespannen zaken tegen het conditionaliteitsmechanisme en de daarin vervatte conclusies die bevestigen dat de EU inderdaad bevoegdheden heeft met betrekking tot de rechtsstaat in de lidstaten en dat het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat strookt met de wetgeving van de EU; |
|
106. |
herinnert eraan dat ondoeltreffende of trage samenwerking of niet-samenwerking van de lidstaten met het EOM en OLAF een reden is om op te treden uit hoofde van de conditionaliteitsverordening; verzoekt het EOM en OLAF daarom melding te doen van alle gevallen waarin de lidstaten hun verplichting om informatie te verstrekken, bijstand te verlenen en passende maatregelen en voorzorgsmaatregelen te nemen niet zijn nagekomen, en te zorgen voor een passende en tijdige follow-up van de verslagen en aanbevelingen; |
|
107. |
wijst erop dat de conditionaliteitsverordening een permanent instrument is dat zich niet beperkt tot één bepaald MFK en over de hele linie van toepassing is als voorwaarde voor toegang tot alle EU-middelen; |
|
108. |
herinnert eraan dat naleving van de rechtsstaat en van artikel 2 VEU een voorwaarde is om toegang te krijgen tot middelen, dat het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat volledig van toepassing is op de middelen van de RRF, zoals uitdrukkelijk bepaald in artikel 8 van de verordening tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en dat uit RRF geen maatregelen kunnen worden gefinancierd die in strijd zijn met de in artikel 2 VEU verankerde waarden van de EU; |
|
109. |
is van oordeel dat de conditionaliteitsverordening alleen volstaat en ondermijning van de democratie kan voorkomen of verhelpen indien zij tijdig en met strikte en heldere voorwaarden wordt toegepast, en indien er follow-up aan wordt gegeven door nauwlettend toezicht op de uitvoering van de nationale corrigerende maatregelen; |
|
110. |
betreurt ten zeerste dat de Commissie Hongarije in het kader van het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat 17 voorwaarden heeft opgelegd als corrigerende maatregelen, die niet volstaan om de ernstige inbreuken op de rechtsstaat te verhelpen; betreurt dat de Commissie niet heeft aangedrongen op verdergaande wijzigingen en garanties voor het herstel van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, het terugdringen van corruptie, en het waarborgen van een toereikende bescherming van de financiële belangen van de EU; |
|
111. |
benadrukt opnieuw dat naleving door de lidstaten van de beginselen van de rechtsstaat een voorwaarde is voor goed financieel beheer in het algemeen en voor een efficiënt en doeltreffend beheer van de EU-middelen in het bijzonder; is van oordeel dat de schending van deze beginselen dan ook een ernstig gevaar voor de financiële belangen van de Unie vormt; is ingenomen met de arresten van het HvJ-EU (25), waarin onlangs het duidelijke verband tussen de eerbiediging van de beginselen van de rechtsstaat enerzijds en de efficiënte uitvoering van de begroting van de Unie anderzijds wordt benadrukt; herhaalt dat enkel door de fraudebestrijdingsstructuur van de EU te versterken de bescherming van de financiële belangen van de EU doeltreffend en efficiënt kan worden nagestreefd en verbeterd door de inherente beperkingen van de nationale stelsels te overwinnen, die een obstakel vormen bij de aanpak van financiële criminaliteit, die steeds vaker transnationaal van aard is; is van mening dat alleen een doeltreffende rechterlijke toetsing de naleving van het EU-recht kan waarborgen, zoals het HvJ-EU heeft opgemerkt, namelijk dat de uitgaven “niet ten volle worden gewaarborgd wanneer een effectieve rechterlijke toetsing die de naleving van het Unierecht moet verzekeren ontbreekt; met dien verstande dat het bestaan van een dergelijke toetsing door onafhankelijke gerechten zowel in de lidstaten als op het niveau van de Unie, inherent is aan een rechtsstaat” (26); |
|
112. |
benadrukt de schadelijke gevolgen van corruptie voor de rechten van de burgers; beveelt nogmaals aan dat de EU lid wordt van de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO), aangezien er juridisch gezien niets is wat het volledige lidmaatschap in de weg staat; verzoekt de Commissie daarom aan te bevelen dat de Raad een internationale overeenkomst met GRECO sluit om lid te worden; verzoekt de Raad een duidelijk standpunt over een mogelijk lidmaatschap van de EU van GRECO in te nemen en te verduidelijken of er specifieke weerstand hiertegen bestaat en zo ja, van welke lidstaat of lidstaten; |
|
113. |
geeft eens te meer aan dat de financiële belangen van de EU alleen doeltreffend kunnen worden beschermd indien er coherentere en systematischer regels inzake transparantie, onverenigbaarheden, belangenconflicten, illegale lobbypraktijken en draaideurconstructies worden vastgesteld; benadrukt dat het transparantieregister van de EU moet worden verbeterd; verzoekt de Commissie haar internecontrolemechanismen te versterken, onder meer door een mechanisme voor corruptie binnen de EU-instellingen in het leven te roepen; |
Externe dimensie van de bescherming van de financiële belangen van de EU
|
114. |
merkt op dat meer aandacht moet worden besteed aan de controle van middelen voor bijstand die in niet-EU-landen wordt verleend in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld (NCIDI — Europa in de wereld); stelt vast dat dit vooral belangrijk is in het licht van de COVID-19-pandemie en de respons van de EU op de oorlog in Oekraïne; herinnert eraan dat de EU in totaal ongeveer 10 % van haar begroting aan extern optreden besteedt; |
|
115. |
verzoekt de Commissie het systeem voor het melden van fraude met betrekking tot middelen die in niet-EU-landen worden besteed, te actualiseren; geeft aan dat het nieuwe systeem rekening moet houden met specifieke problemen waar de EU tegenaan loopt wanneer financiële middelen buiten het Europese grondgebied worden besteed; |
|
116. |
maakt uit het verslag van de ERK over de uitvoering van de begroting van de Unie van 2021 op dat in het geval van NDICI — Europa in de wereld 32 van de 67 onderzochte verrichtingen (48 %) fouten bevatten en dat de controleresultaten ondanks de beperkte steekproefgrootte bevestigen dat het foutenrisico in deze MFK-rubriek hoog is en dat van 24 van deze fouten werd vastgesteld dat ze van invloed waren op de EU-begroting; merkt voorts op dat de meest voorkomende foutencategorieën voor “Nabuurschap en de wereld” (rubriek 6) niet-gedane uitgaven, niet-subsidiabele kosten, het ontbreken van bewijsstukken en fouten bij openbare aanbestedingen waren; |
|
117. |
raadt aan de begrotingssteun aan niet-EU-landen, inclusief kandidaat-lidstaten, waar de autoriteiten duidelijk verzuimen reële actie tegen wijdverbreide corruptie te ondernemen, op te schorten, en er tegelijk voor te zorgen dat de bijstand via andere kanalen terechtkomt bij de burgerbevolking; dringt erop aan in pretoetredingsonderhandelingen grotere prioriteit toe te kennen aan de aanpak van corruptie, met een focus op de opbouw van capaciteit, zoals via gespecialiseerde lichamen voor de bestrijding van corruptie; verzoekt de Commissie duidelijke signalen af te geven aan kandidaat-lidstaten dat een verslechtering van de normen met betrekking tot de rechtsstaat de toetreding tot de EU in gevaar brengt of vertraagt; betreurt het feit dat volgens Speciaal verslag 01/2022 van de ERK 700 miljoen EUR aan financiële steun van de EU voor de verbetering van de rechtsstaat in de Westelijke Balkan tussen 2014 en 2020 weinig effect heeft gehad op fundamentele hervormingen; |
|
118. |
onderstreept dat samenwerking met internationale partners van cruciaal belang is om EU-middelen die buiten Europa worden uitgegeven en de ontvangstenzijde van de EU-begroting te beschermen; is ingenomen met de regelingen voor administratieve samenwerking die OLAF in 2021 heeft gesloten met twee internationale partners, het bureau van de procureur-generaal van Oekraïne en de WDO; Is ingenomen met het feit dat OLAF in 2021 online-evenementen heeft georganiseerd om nieuwe operationele contacten te leggen met onderzoeksautoriteiten in derde landen en om te bevorderen dat via EU-delegaties wereldwijd melding wordt gemaakt van fraude en onregelmatigheden; |
o
o o
|
119. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0448.
(2) PB L 437 van 28.12.2020, blz. 49.
(3) PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17.
(4) PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29.
(5) PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.
(6) PB L 274 van 28.10.2019, blz. 1.
(7) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.
(8) PB C 123 van 18.3.2022, blz. 12.
(9) PB L 172 van 17.5.2021, blz. 110.
(10) PB C 342 van 6.9.2022, blz. 295.
(11) Arrest van 1 september 2021, Andrea Homoki tegen Europese Commissie, T-517/19, ECLI: EU:T:2021:529.
(12) PB C 67 van 8.2.2022, blz. 86.
(13) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0300.
(14) PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.
(15) PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42.
(16) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).
(17) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
(18) PB C 205 van 20.5.2022, blz. 2.
(19) Voorstel van de Commissie van 16 mei 2022 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (COM(2022)0223).
(20) Advies 06/2022 (uitgebracht krachtens artikel 322, lid 1, VWEU) betreffende het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, PB C 446 van 24.11.2022, blz. 26. Het volledige advies is beschikbaar op:https://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/OP22_06/OP_Recast_NL.pdf.
(21) Eind 2021 waren 13 van de 14 in 2019 gestarte procedures afgesloten. Bij de daaropvolgende conformiteitscontrole hebben de diensten van de Commissie de verenigbaarheid van deze aangemelde nationale omzettingsmaatregelen met de bepalingen en verplichtingen van de richtlijn beoordeeld. In december 2021 heeft de Commissie tegen nog eens acht lidstaten inbreukprocedures ingeleid wegens onjuiste omzetting.
(22) Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 43).
(23) Verordening (EU) 2021/785 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 250/2014 (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 110).
(24) Werkdocument van de diensten van de Commissie van 20 september 2021 getiteld “Commission Anti-Fraud Strategy (CAFS) Action Plan — State of Play June 2021” (SWD(2021)0262).
(25) Arrest van 16 februari 2022, Hongarije tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, C-156/21, ECLI:EU:C:2022:97, en het arrest van 16 februari 2022, Republiek Polen tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, C-157/21, ECLI:EU:C:2022:98.
(26) Arrest van 16 februari 2022, Hongarije/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, C-156/21, ECLI:EU:C:2022:97, paragraaf 132.
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/150 |
P9_TA(2023)0019
De situatie van de kleinschalige visserij in de EU en toekomstperspectieven
Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2023 over de situatie van de kleinschalige visserij in de EU en toekomstperspectieven (2021/2056(INI))
(2023/C 214/14)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien document nr. 08/2020 over de maritieme economie van de Commissie van 9 maart 2021 getiteld “The EU fishing fleet 2020: Trends and economic results” (1), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 16 juni 2020 getiteld “Naar een duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2021” (COM(2020)0248), |
|
— |
gezien de artikelen 38 t/m 44 en artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien overweging vier van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG (2) van de Raad (de “GVB-verordening”), waarin staat dat het GVB moet bijdragen tot ‘ecologische, economische en sociale duurzaamheid op lange termijn’ en tot ‘een redelijke levensstandaard voor de visserijsector, inclusief de kleinschalige visserij’, evenals overweging (33) daarvan, waarin wordt gesteld dat ‘toegang tot visserijactiviteiten wordt verleend op basis van transparante en objectieve criteria, daaronder begrepen sociale, economische en milieucriteria’ en dat ‘lidstaten verantwoorde visserij moeten bevorderen door de marktdeelnemers te stimuleren die het milieu tijdens de visserijactiviteiten het minste schade toebrengen en de samenleving de grootste voordelen opleveren’, |
|
— |
gezien artikel 17 van de GVB-verordening, waarin wordt bepaald dat de lidstaten bij de toewijzing van vangstmogelijkheden ‘transparante en objectieve criteria gebruiken, van onder meer ecologische, sociale en economische aard’, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (3) (de “GMO-verordening”), |
|
— |
gezien Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (4), |
|
— |
gezien de op 11 maart 2021 door het Europees Parlement aangenomen amendementen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad, en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1005/2008 van de Raad, en Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft visserijcontroles (5), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (6) (de “EFMZVA-verordening”), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7) (de “EFMZV-verordening”), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 oktober 2021 over een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (8), |
|
— |
gezien het verslag van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) van 20 augustus 2019 getiteld “The 2019 Annual Economic Report on the EU Fishing Fleet (STECF 19-06)” (9), |
|
— |
gezien het verslag van het WTECV van 26 september 2019 getiteld “Social data in de EU fisheries sector (STECF 19-03)” (10), |
|
— |
gezien het verslag van het WTECV van 8 december 2021 getiteld “The 2021 Annual Economic Report on the EU Fishing Fleet (STECF 21-08)” (11), |
|
— |
gezien het verslag van het WTECV van 10 december 2020 getiteld “Social dimension of the CFP” (STECF 20-14)” (12), |
|
— |
gezien de resultaten van de regionale conferentie van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO) “Building a future for sustainable small-scale fisheries in the Mediterranean and Black Sea”, die van 7 t/m 9 maart 2016 in Algiers plaatsvond, |
|
— |
gezien doelstelling 14b van de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s), waarin staat dat kleinschalige ambachtelijke vissers toegang moeten krijgen tot mariene hulpbronnen en markten, |
|
— |
gezien de vrijwillige richtsnoeren van de FAO voor duurzame kleinschalige visserij in de context van de voedselzekerheid en de uitroeiing van armoede, |
|
— |
gezien het verslag van de FAO getiteld “The State of World Fisheries and Aquaculture 2020: Sustainability in Action”, |
|
— |
gezien het Internationaal Jaar van de Artisanale Visserij en Aquacultuur, dat de VN heeft aangekondigd voor 2022, |
|
— |
gezien het zevende milieuactieprogramma (MAP) en de daarin verankerde concepten, zoals de grenzen van de planeet en de ecologische grenzen, |
|
— |
gezien de publicatie getiteld “Small-Scale Fisheries in Europe: Status, Resilience and Governance” (13), |
|
— |
gezien de ministeriële verklaring en de routekaart MedFish4Ever (14), |
|
— |
gezien het verslag over de uitvoering van het EFMZV in 2020 (15), |
|
— |
gezien de ministeriële verklaring van 2018 over het regionale actieplan voor kleinschalige visserij in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee, |
|
— |
gezien de studie van 2018 van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) getiteld “Relative Effects of Fisheries Support Policies” (16), |
|
— |
gezien het wetenschappelijk artikel getiteld “Small-scale fisheries access to fishing opportunities in the European Union: Is the Common Fisheries Policy the right step to SDG14b?” (17), |
|
— |
gezien het wetenschappelijk artikel getiteld “Defining Small-Scale Fisheries and Examining the Role of Science in Shaping Perceptions of Who and What Counts: A Systematic Review” (18), |
|
— |
gezien de in 2017 voor de Commissie visserij uitgevoerde studie getiteld “Small-scale Fisheries and “Blue Growth” in the EU” (19), |
|
— |
gezien de studie van 2021 in opdracht van de Commissie visserij getiteld “Workshop on electronic technologies for fisheries — Part III: Systems adapted for small-scale vessels” (20), |
|
— |
gezien de in opdracht van de Commissie visserij in juli 2021 verrichte studie getiteld “Impacts of the COVID-19 pandemic on EU fisheries and aquaculture” (21), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 22 november 2012 over kleinschalige en ambachtelijke visserij en de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (22), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over innovatie en diversificatie van de ambachtelijke kustvisserij in de regio's die afhankelijk zijn van de visserij (23), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 4 juli 2017 over de rol van visserijgerelateerd toerisme in de diversificatie van de visserij (24), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 september 2021 over een sterker partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU (25), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 september 2021 over vissers voor de toekomst: de visserijsector aantrekkelijk maken voor een nieuwe generatie werknemers en werkgelegenheid scheppen in kustgemeenschappen (26), |
|
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie visserij (A9-0291/2022), |
|
A. |
overwegende dat ‘ambachtelijke kustvisserij’ in de EFMZVA-verordening wordt gedefinieerd als visserij die wordt “beoefend door zeevisserij- en binnenvisserijvaartuigen met een lengte over alles van minder dan twaalf meter die geen gesleept vistuig gebruiken, en door vissers te voet, schelpdiervissers inbegrepen”, en dat dit de enige definitie van kustvisserij in de wetgeving van de Unie is; |
|
B. |
overwegende dat de huidige definitie van kleinschalige visserij zoals opgenomen in de EFMZV-verordening en de EFMZVA-verordening bepaalde soorten vaartuigen uitsluit, zoals vaartuigen die traditioneel vistuig gebruiken, die vervolgens problemen ondervinden bij het verkrijgen van EU-financiering als gevolg van deze uitsluiting; overwegende dat deze uitsluiting ook de zichtbaarheid van de kleinschalige visserij en de aanwezigheid ervan in de EU-statistieken beperkt, aangezien deze eenheden niet worden geteld als behorend tot de sector; |
|
C. |
overwegende dat er andere, minder beperkende definities van “kleinschalige visserij”, “ambachtelijke visserij” en “kustvisserij” worden toegepast, bijvoorbeeld in het document “Voluntary Guidelines for Securing Sustainable Small-Scale Fisheries in the Context of Food Security and Poverty Eradication” van de FAO of in de lopende discussie in de werkgroep voor kleinschalige visserij binnen de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee; |
|
D. |
overwegende dat de bepalende kenmerken van de kleinschalige visserij in de meeste lidstaten verder gaan dan de definitie van het EFMZVA, aangezien overheden een reeks aanvullende criteria toepassen, waaronder met betrekking tot het toegestane vistuig, de maximale lengte van vaartuigen, het motorvermogen, de maximale duur van visreizen, de afstand van de haven waar vaartuigen hun werkzaamheden mogen verrichten, het activiteitengebied, de maximale toegestane reistijd en de eigendom van het vaartuig; |
|
E. |
overwegende dat het begrip “ambachtelijke visserij”, “kleinschalige visserij” of “kustvisserij” in het huidige GVB niet naar behoren wordt gedefinieerd, aangezien in de definitie alleen wordt verwezen naar de lengte van het schip, terwijl in internationale verdragen andere, geschiktere en actuelere definities worden gebruikt voor deze vorm van visserij; overwegende dat de Europese definities van “ambachtelijke visserij”, “kleinschalige visserij” en “kustvisserij” moeten worden herzien; |
|
F. |
overwegende dat de kleinschalige visserijsector van de EU-28 in 2019 bestond uit een vloot van 42 838 vaartuigen — hetgeen slechts goed was voor 7,5 % van de brutotonnage en 5,4 % van het in alle lidstaten aangelande gewicht — en 62 650 vissers tewerkstelde, hetgeen overeenkomt met 75 % van de actieve vissersschepen en 48 % van de bemanning; overwegende dat de grootschalige vloot goed was voor 19 % van het totale aantal vaartuigen, 67 % van de brutotonnage en 81 % van het in de lidstaten geregistreerde aangelande gewicht, en 46 % van alle vissers tewerkstelde; overwegende dat de verre zeevisserijvloot slechts 259 geregistreerde vaartuigen telde, hetgeen neerkwam op minder dan 1 % van het totale aantal vaartuigen, maar goed was voor 19 % van de brutotonnage en 14 % van het in de lidstaten geregistreerde totale aangelande gewicht; |
|
G. |
overwegende dat het segment kleinschalige visserij, naast de zeer beperkte middelen die in het kader van EFMZV voor steun voor vaartuigen beschikbaar worden gesteld (500 miljoen EUR) en het in het algemeen lage uitvoeringspercentage, ondanks zijn omvang en belang het segment is dat de minste steun ontvangt en waarvoor het laagste percentage van de middelen wordt bestemd: het segment vertegenwoordigt 38 % van het totale aantal aan vaartuigen verwante verrichtingen, ofwel slechts 25 % van de totale EFMZV-uitgaven voor vaartuigen; |
|
H. |
overwegende dat de Europese vloot de afgelopen jaren is blijven krimpen, met in 2020 een daling van de aanlandingswaarde met 17 %, van de werkgelegenheid met 19 % en van de winst met 29 % ten opzichte van 2019 (27); |
|
I. |
overwegende dat de kleinschalige visserijvloot de vloot is met de minste financiële middelen; |
|
J. |
overwegende dat tot de typerende kenmerken van de kleinschalige visserij zijn geringe milieu-impact behoort, zijn seizoensgebonden uiteenlopende aard wat betreft soorten, visgronden en vistuig, de kleine schaal van zijn productieverrichtingen, zijn eerbiediging van de biologische en trekcycli van verschillende soorten dankzij zijn veelvormige aard en selectiviteit van het gebruikte vistuig, de lage niveaus van bijvangsten van soorten en teruggooi, en het vermogen om meer inkomsten per geïnvesteerde euro, meer vangsten per liter verbruikte brandstof en een grotere toegevoegde sociaal-economische waarde voor elke kilo aangelande vis te creëren; |
|
K. |
overwegende dat er terdege rekening moet worden gehouden met de aanzienlijke verschillen tussen vloten, vlootsegmenten, de milieu-impact van verschillende vlootsegmenten, doelsoorten, vistuig, productiviteit en de consumptievoorkeuren in de verschillende lidstaten, naast de bijzondere kenmerken van de visserijactiviteit die het gevolg zijn van de sociale structuur, vormen van marketing en structurele en natuurlijke verschillen tussen diverse visserijgebieden; |
|
L. |
overwegende dat de kleinschalige vloot in het algemeen gekenmerkt wordt door zeer oude segmenten en ontoereikende technologie en dat derhalve een specifiek steunprogramma voor kleinschalige visserij nodig is, alsmede intensieve overheidssteun voor de modernisering en ontwikkeling van de sector, omdat het voortbestaan van de sector zonder dergelijke steun gevaar loopt; |
|
M. |
overwegende dat de lidstaten op grond van de EFMZVA-verordening verplicht zijn rekening te houden met de specifieke behoeften van de kleinschalige kustvisserij wanneer zij de in de verordening bedoelde analyse van de situatie in termen van sterke punten, zwakke punten, kansen en bedreigingen uitvoeren; |
|
N. |
overwegende dat in 2019 64,9 % van de vissersschepen in de EU-28 ten minste 25 jaar oud was (28), met een algemeen gemiddelde van 29,9 jaar (29) en een gemiddelde van 32,5 jaar voor kleine vissersschepen, hetgeen noodzakelijkerwijs inhoudt dat een aanzienlijk deel van de vloot erg oud is en optimale veiligheids- en bedrijfsomstandigheden derhalve niet kunnen worden gewaarborgd, waardoor de werkzaamheden risicovoller en duurder worden; |
|
O. |
overwegende dat werknemers in de kleinschalige visserij gemiddeld ouder zijn dan in andere segmenten: 72 % is ouder dan 40 en 11 % ouder dan 65; |
|
P. |
overwegende dat het door de beperkte aard van de bestaande statistieken lastig is een nauwkeurige analyse uit te voeren van de rol van vrouwen in de visserij; overwegende dat uit empirische kennis over de visserij naar voren komt dat vrouwen een significant aandeel hebben in de kleinschalige visserij — een rol die in bepaalde gemeenschappen extra prominent is — aangezien zij actief deelnemen aan de vangst van schaal- en schelpdieren en aan land een leidende rol op zich nemen bij de voorbereiding van werkzaamheden en vistuig, alsook bij de verkoop en verwerking van vis, in het bijzonder in de conservenindustrie; |
|
Q. |
overwegende dat volgens het verslag over de sociale dimensie van de visserij in de EU 5,4 % van het totale werknemersbestand in de kleinschalige visserij vrouw is (meer dan twee keer zo veel als in de grootschalige en verre zeevisserij); |
|
R. |
overwegende dat de visserijsector van de EU een sleutelrol speelt bij het leveren van vis aan de bevolking en het behouden van het voedselevenwicht in de lidstaten en de EU als zodanig; |
|
S. |
overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat de door het GVB bepleite centralisering van het visserijbeheer verenigbaar is met lokaal beheer, dat van essentieel belang is om de sociaal-economische levensvatbaarheid van de sector te waarborgen; |
|
T. |
overwegende dat regionalisering een van de pijlers is van het GVB en dat een gedecentraliseerde aanpak, waarin rekening wordt gehouden met de verschillen tussen de visserijsectoren in de afzonderlijke lidstaten, van bijzonder belang is voor de kleinschalige kustvisserijsector; |
|
U. |
overwegende dat lokaal gezamenlijk beheer essentieel is om de deelname van het segment van de kleinschalige visserij aan het besluitvormingsproces te waarborgen; |
|
V. |
overwegende dat het GVB derhalve niet het duidelijke en gedifferentieerde regelgevingskader biedt voor kleinschalige visserij dat bijdraagt tot de sociaal-economische levensvatbaarheid ervan; overwegende dat de lidstaten ook geen doeltreffende maatregelen vaststellen voor deze vorm van visserij; |
|
W. |
overwegende dat in veel Europese kustregio’s, en met name in het gebied van de Middellandse Zee, de kleinschalige visserij en de visserij op schaaldieren actief zijn op het kruispunt van de economische, sociale en milieudimensies, en een belangrijke bijdrage leveren aan het sociaal-economische welzijn, de werkgelegenheid en de bevordering van economische en sociale cohesie in meerdere kustgebieden en ultraperifere gebieden, die vaak gekenmerkt worden door structurele beperkingen en steun nodig hebben om mogelijkheden te scheppen voor economische diversificatie; |
|
X. |
overwegende dat inkomen uit de visserij derhalve niet alleen als winst moet worden beschouwd, aangezien de visserij ook bijdraagt tot de instandhouding van een manier van leven die een enorme culturele en historische waarde heeft voor veel kustgemeenschappen, terwijl zij tegelijkertijd voorziet in een belangrijk sociaal-economisch vangnet; overwegende dat de kleinschalige visserij in deze zin een oplossing biedt voor de toenemende ontvolking, vergrijzing en stijgende werkloosheid, die allemaal grote uitdagingen vormen voor de meeste kustgebieden van de Europese landen en eilanden; overwegende dat de invloed van de kleinschalige visserij op het maatschappelijk en cultureel erfgoed van de kustgebieden buitengewoon groot en divers is; |
|
Y. |
overwegende dat de kleinschalige visserij een fundamentele bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van de SDG’s, zoals uitdrukkelijk erkend door doelstelling 14b; overwegende dat de kleinschalige visserij tegelijkertijd kan bijdragen tot andere beleidsbehoeften die ten grondslag liggen aan de SDG’s, zoals SDG 2 “geen honger” en streefdoel 2.3 hiervan, SDG 5 “gendergelijkheid” en de streefdoelen 5.a en 5.b hiervan, SDG 8 “eerlijk werk en economische groei” en streefdoel 8.5 hiervan, en de algemene SDG 13 “klimaatactie”; |
|
Z. |
overwegende dat vissers een rol spelen als “bewakers van de zee” en dat vis veel eiwitten bevat, en als zodanig bijdraagt aan een gezonde en evenwichtige voeding; |
|
AA. |
overwegende dat de grote meerderheid van de ongelukken en ongevallen op vissersvaartuigen veroorzaakt worden door menselijke factoren (62,4 %) en dat systeem- en apparaatstoringen de op één na belangrijkste oorzaak zijn (23,2 % van de gevallen); |
|
AB. |
overwegende dat bij kleinschalige visserij vaak maar één bemanningslid aan boord is; |
|
AC. |
overwegende dat de veiligheid en aan comfort gerelateerde problemen van de vloot van de kleinschalige visserij niet kunnen worden losgekoppeld van visserij-inspanningen en visopbrengst; overwegende dat de beperking van de brutotonnage als criterium om de vangstcapaciteit te meten in dit verband een negatieve impact heeft op de veiligheid en het comfort van de vloot van de kleinschalige visserij, aangezien deze de stimulans beperkt om vaartuigen te vervangen en te moderniseren of om te zorgen voor meer beschikbare ruimte om het comfort en de veiligheid van de bemanning en uiteindelijk de aantrekkelijkheid van de sector, met name voor jongeren en vrouwen, te verbeteren; |
|
AD. |
overwegende dat dergelijke veiligheidsgerelateerde kwesties niet los kunnen worden gezien van de specifieke aard van de vloot in het segment kleinschalige visserij in de lidstaten, zoals het feit dat de vloot aan hoge veiligheidsrisico’s kan worden blootgesteld als gevolg van het gebrek aan gespecialiseerd veiligheidsadvies voor de sector, het feit dat de activiteiten door één persoon worden verricht, de lange werkuren of het gevaar van beknelling in de apparatuur; overwegende dat de vaaromstandigheden voor die vloot uiteenlopen; overwegende dat een deel van die vloot opereert vanaf stranden of vanuit havens van waaruit de vaaromstandigheden zeer vaak precair zijn; overwegende dat er tegen deze achtergrond over moet worden nagedacht het voortstuwingsvermogen aan te passen aan de kenmerken van de vloot en de omstandigheden op zee, zonder de visserij-inspanning of de vangsten te vergroten, teneinde de omstandigheden bij het binnen- en uitvaren veiliger te maken voor deze vloot; |
|
AE. |
overwegende dat de aspecten in verband met een groter motorvermogen op grond van specifieke veiligheidsoverwegingen gefinancierd moeten worden door middel van subsidies en, onder bepaalde omstandigheden, ondersteund moeten worden door het EFMZVA, op voorwaarde dat dit niet resulteert in vergroting van de visserij-inspanning of de vangsten; overwegende dat EFMZVA-steun om deze redenen ook beschikbaar moet zijn voor baggerwerkzaamheden in havens; |
|
AF. |
overwegende dat de kleinschalige visserij veel afhankelijker is van de omstandigheden op zee dan de grootschalige visserij, hetgeen, afhankelijk van het soort vaartuig en vistuig, tot gevolg heeft dat visseizoenen onregelmatiger zijn en er minder werkdagen per jaar kan worden uitgevaren; |
|
AG. |
overwegende dat ambachtelijke visserij duurzaam is, zowel wat het biologisch beheer van de visbestanden en aquatische hulpbronnen en selectiviteit betreft als vanuit sociaal en economisch oogpunt, hetgeen allemaal bijdraagt aan het behoud van deze activiteit; |
|
AH. |
overwegende dat de druk op de visbestanden, die ook rechtstreekse en onrechtstreekse schade toebrengt aan de visserij, te wijten is aan verontreiniging, habitatverlies, de scheepvaart en de concurrentie om ruimte, alsook de klimaatverandering, in de eerste plaats door de gevolgen daarvan, waaronder de opwarming van de wateren, verzuring, veranderingen in de zeestromingen, asynchronie tussen soorten en de komst van niet-inheemse soorten; |
|
AI. |
overwegende dat het noodzakelijk is de adaptatie- en mitigatiecapaciteit met betrekking tot de effecten van de klimaatverandering en de crises te vergroten door maatregelen ter versterking van de veerkracht van kustgemeenschappen vast te stellen; |
|
AJ. |
overwegende dat de kleinschalige visserij bovendien het potentieel heeft om bij te dragen aan decarbonisatie en meer energie-efficiëntie, en daarmee uiteindelijk tot de inspanningen inzake klimaatmitigatie; |
|
AK. |
overwegende dat de kleinschalige visserij in de EU, en met name voor een aantal vissersgemeenschappen, samen met de grootschalige visserij en verre zeevisserij, erg belangrijk is; |
|
AL. |
overwegende dat veel van de oorzaken van de verslechterende sociaal-economische situatie in de sector nog niet zijn aangepakt, bijvoorbeeld de noodzaak om van de positie van vissers in de toeleveringsketen te versterken; |
|
AM. |
overwegende dat producentenorganisaties, verenigingen en “cofradías” (beroepsverenigingen) van vissers met een erkende status toegang zouden krijgen tot financiële steun en dat bevordering van hun actieve betrokkenheid via gedeeld beheer de inkomsten in de sector aanzienlijk zou kunnen verbeteren; |
|
AN. |
overwegende dat de inkomsten van de kleinschalige, ambachtelijke en kustvisserij te lijden hebben onder volatiele prijzen en sterke marktschommelingen, die gevoelig zijn voor veel externe factoren, zoals de COVID-19-pandemie; |
|
AO. |
overwegende dat de verschillende inkomens- en loonstelsels in de visserijsector sterk variabel zijn en in grote mate afhankelijk van de vangstmogelijkheden die de zee biedt, en dat dit een van de redenen is dat de sector minder aantrekkelijk is voor nieuwe generaties; |
|
AP. |
overwegende dat werknemers in de visserij vaak slecht worden betaald en de arbeidsomstandigheden vaak moeilijk of zelfs precair zijn — dit blijft het gevaarlijkste beroep ter wereld — en dat de stijgende opstartkosten en de concentratie van activiteit de visserij minder aantrekkelijk maken, met name voor jongeren; |
|
AQ. |
overwegende dat markten vaak worden gedomineerd door een klein aantal gevestigde producten en dat producten van de kleinschalige visserij die een duurzaam alternatief zijn voor sterk beviste soorten, onvoldoende marketingaandacht krijgen; overwegende dat consumenten er vaak van worden weerhouden volledige informatie te verkrijgen over het product dat zij kopen, het productiesysteem ervan of het gebruikte vistuig; |
|
AR. |
overwegende dat de duurzame winstgevendheid voor de kleinschalige visserij belangrijk is om de aantrekkelijkheid van de sector te vergroten; |
|
AS. |
overwegende dat kleinschalige vaartuigen het zwaarst worden getroffen door problemen bij de toekenning van visvergunningen in de wateren van het VK, omdat zij problemen hebben bij het aantonen van hun verleden van visserijactiviteiten; |
|
AT. |
overwegende dat ondernemingen in de kleinschalige visserij vaak ondergekapitaliseerd of ondergefinancierd zijn en een zeer beperkte toegang hebben tot basisinstrumenten voor de boekhouding, kredieten, microfinanciering en verzekeringen; |
|
AU. |
overwegende dat de kleinschalige visserij nog steeds te kampen heeft met economische problemen en een aanzienlijke daling van de inkomsten als gevolg van de sterke toename van de operationele kosten en andere verzwarende factoren, zoals dalingen van de waarde van vis bij eerste verkoop en stijgende brandstofprijzen; overwegende dat deze en andere factoren ertoe hebben geleid dat de kleinschalige visserij nog afhankelijker is geworden van brandstofsubsidies, én vaak resulteren in een toename van de visserijactiviteiten van vissers om ervoor te zorgen dat hun activiteiten economisch levensvatbaar zijn; |
|
AV. |
overwegende dat het VWEU en de EFMZVA-verordening voorzien in specifieke steun voor de ultraperifere gebieden van de EU; |
|
AW. |
overwegende dat de kleinschalige visserij traditioneel te lijden heeft gehad onder een gebrek aan organisatorische capaciteiten; overwegende dat de belangrijkste factoren die collectieve actie door de sector kleinschalige visserij beperken het grote aantal actoren in deze sector en hun geografische verspreiding zijn, alsook de aard van de activiteiten, die voornamelijk gebaseerd zijn op kleine familiebedrijven, het gebrek aan opgeleid personeel dat zich met beheer bezighoudt, en het gebrek aan financiële steun voor organisaties van de kleinschalige visserij om deel te nemen aan het besluitvormingsproces; |
|
AX. |
overwegende dat de kleinschalige visserij over het algemeen genegeerd is wat betreft de monitoring en het toezicht in de EU door visserijdeskundigen en visserijbeheerders op nationaal en EU-niveau; overwegende dat de monitoring van en het toezicht op de kleinschalige visserij moeten worden verbeterd om het duurzame beheer van de EU-visserij aan te tonen en bewijs van visserijactiviteiten te overleggen, indien nodig; |
|
AY. |
overwegende dat er meer moet worden geïnvesteerd in hoogwaardig onderzoek naar en inzicht in de toestand van de natuurlijke hulpbronnen, mariene ecosystemen en met name de visbestanden, teneinde het duurzame beheer ervan te waarborgen; |
|
AZ. |
overwegende dat beheerstrategieën die uitsluitend gebaseerd zijn op de beperking van de visdagen, zoals de strategieën die worden toegepast voor het westelijke Middellandse Zeegebied, de kleinschalige visserij de das om zullen doen; overwegende dat dergelijke voortdurende beperkingen, gecombineerd met de reeds precaire situatie als gevolg van de COVID-19-pandemie, leiden tot het risico van het instorten van een groot deel van de sector, die niet langer in staat zal zijn om de minimale drempel voor de winstgevendheid te behalen die het voortbestaan ervan verzekert; overwegende dat deze beperkingen ook aanleiding geven tot talrijke problemen, zoals die in verband met de veiligheid aan boord, het grotere risico op letsel, de toename van de illegale visserij en de sociale gevolgen van werkloosheid; |
|
BA. |
overwegende dat visserijorganisaties, zoals de “cofradías”, een fundamentele rol spelen in de voedselsystemen van bepaalde lidstaten, waar zij fungeren als sociale coöperaties zonder winstoogmerk die de visserijsector, en in het bijzonder de ambachtelijke kustvloot en de schelpdiervisserij, vertegenwoordigen, en die zowel taken van algemeen belang vervullen ten bate van de zeevisserij en de werknemers in de sector, alsook commerciële functies uitoefenen, zoals de verhandeling van de producten en het verlenen van advies- en beheersdiensten; |
|
BB. |
overwegende dat er een beleid voor het beheer van visbestanden moet worden vastgesteld dat collectieve toegang tot visbestanden eerbiedigt, primair gebaseerd is op hun biologische aspecten, en de vorm aanneemt van een stelsel van gezamenlijk visserijbeheer dat rekening houdt met de specifieke omstandigheden van visbestanden en de respectieve zeegebieden, met een doeltreffende betrokkenheid van de werknemers uit de sector; |
|
BC. |
overwegende dat er in de “van boer tot bord”-strategie op wordt aangedrongen dat beroepsverenigingen zoals de “cofradías” op grond van het EU-recht moeten worden erkend en op gelijke voet met producentenorganisaties in aanmerking moeten komen voor financiële steun; overwegende dat de Commissie gevraagd is in dit verband een initiatief te ontplooien; |
|
BD. |
overwegende dat ambachtelijke vissers behoefte hebben aan opleiding en mogelijkheden om nieuwe vaardigheden te ontwikkelen; |
|
BE. |
overwegende dat het werk van vrouwen in de ambachtelijke visserij een meerwaarde betekent; |
|
BF. |
overwegende dat de kleinschalige visserij steeds vaker concurreert met andere blauwe maritieme activiteiten, alsook met belangen op het gebied van hernieuwbare energie die gevolgen hebben voor veel activiteiten langs de kust, op stranden of in havengebieden, en mogelijk gebieden overnemen die eerder bijna uitsluitend door de kleinschalige visserij werden gebruikt, resulterend in verdrijving en in het roven van zee- en kustgebieden; |
|
BG. |
overwegende dat de gentrificatieprocessen die in veel ontwikkelende kustgebieden plaatsvinden een risico met zich meebrengen dat het steeds onbetaalbaarder wordt voor kleinschalige vissers om in kustgebieden te wonen, zodat zij ver van hun werkplek terechtkomen en hun activiteit nog moeilijker en onhandiger wordt; |
|
BH. |
overwegende dat de toegenomen aandacht voor instandhouding in de EU bijzondere gevolgen heeft voor de kleinschalige visserij, bijvoorbeeld in het geval van de oprichting van beschermde mariene gebieden (MPA’s) en MPA-netwerken, die de aan de kleinschalige visserij verwante activiteiten en mobiliteit beperken; overwegende dat bij het ontwerp van dit soort beleid zelden rekening wordt gehouden met dit segment, een situatie die verergerd wordt door het feit dat het segment niet naar behoren wordt geraadpleegd in het kader van deze processen (30); |
|
BI. |
overwegende dat de visserijsector in het algemeen en de kleinschalige visserij in het bijzonder ondervertegenwoordigd zijn bij de vaststelling van beleid inzake visserijbeheer en inzake het gebruik van de maritieme ruimte; |
|
BJ. |
overwegende dat er verschillende soorten visserij-organisaties (met variërende ledenaantallen) bestaan die kleinschalige visserijen vertegenwoordigen: van producentenorganisaties tot — onder andere — verenigingen van vissers, verenigingen van reders en coöperaties; overwegende dat veel kleine reders bij geen enkele organisatie zijn aangesloten; overwegende dat werknemers uit de visserijsector worden vertegenwoordigd door visserijvakbonden; overwegende dat de personen in de sector zelf moeten beslissen hoe ze zich willen organiseren; |
|
BK. |
overwegende dat de uitsplitsing van gegevens, bijvoorbeeld naar onderneming, reder, werknemer, vaartuig en vistuig, arbeidsomstandigheden, leeftijd en geslacht, ontoereikend is, hetgeen de toegang tot gedetailleerde informatie, met name met betrekking tot de kleinschalige visserij, en de uitvoering van analysen bemoeilijkt; |
Kleinschalige visserij in de hele waardeketen versterken, hogere inkomens in de visserij bevorderen en zorgen voor mogelijkheden voor inkomensdiversificatie
|
1. |
is van mening dat de toekomst van de kleinschalige, kust- en ambachtelijke visserij niet uitsluitend afhankelijk is van langetermijn- en duurzame maatregelen, maar ook van onmiddellijke, zinvolle en doeltreffende maatregelen om de winstmarges van vissers te vergroten, waaronder hogere quota (op basis van wetenschappelijke adviezen); is van oordeel dat de organisatorische en commerciële capaciteiten van de sector moeten worden vergroot, dat het beroep aantrekkelijker moet worden gemaakt, opleidingen en gerichte steun voor jongeren aan moeten worden geboden en de exploitatievoorwaarden moeten worden verbeterd, met name om het aantal vrouwen aan boord en in de sector in het algemeen te verhogen, en dat de positie in de waardeketen moet worden versterkt; verzoekt de Commissie daarom om, in nauwe samenwerking met de lidstaten, binnen het EFMZVA-kader steunmechanismen voor de kleinschalige, ambachtelijke en kustvisserij in te stellen en toe te passen, waarmee de specifieke problemen in dit deel van de sector kunnen worden aangepakt; |
|
2. |
is van mening dat de kleinschalige visserij alleen een toekomst heeft indien haar specifieke aard in het GVB wordt erkend en de huidige instrumenten worden aangepast zodat ermee kan worden tegemoetgekomen aan de behoeften van deze sector; |
|
3. |
onderstreept dat er behoefte bestaat aan een gemeenschappelijke, bredere en meer geëigende definitie van kleinschalige, ambachtelijke en kustvisserij; wijst erop dat deze definitie pragmatisch, meetbaar en duidelijk moet zijn; benadrukt daarnaast dat de definitie het resultaat moet zijn van een passende beoordeling, rekening houdend met de kenmerken en criteria van het segment kleinschalige visserij andere dan uitsluitend de vaartuiglengte, teneinde de EU-definitie van kleinschalige visserij te doen aansluiten bij de daadwerkelijke situatie van het segment, zoals reeds het geval is met de bestaande definities van bepaalde internationale overeenkomsten, zoals de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) of de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM); |
|
4. |
benadrukt het feit dat deze definitie moet worden opgenomen in een meer horizontale verordening, zoals de GVB-verordening, zodat deze geldt voor de volledige EU-visserijwetgeving; is van oordeel dat wijzigingen aan de definitie geen gevolgen mogen hebben voor de tenuitvoerlegging van het EFMZVA gedurende de huidige periode; verzoekt de Commissie dit probleem aan te pakken in het kader van de toekomstige evaluatie van de GVB-verordening; |
|
5. |
stelt dat de waardeketen van de sector tussen de producent en de consument moet worden versterkt en verkort, door meer mogelijkheden te scheppen voor rechtstreekse verkoop van de visser aan de consument en het aantal tussenhandelaren te beperken, teneinde idealiter tot het punt te komen waar de producent de eindafnemer direct kan bedienen; stelt dat marketingsstrategieën moeten worden bevorderd, onder andere door middel van stimulering van nieuwe distributiekanalen, en mechanismen moeten worden aangezwengeld ter vergroting van productdifferentiatie, zodat vissers maximaal worden beloond voor hun werk, de winstgevendheid wordt vergroot, hogere lonen worden gerealiseerd, en een eerlijke en passende verdeling van toegevoegde waarde over de vissers wordt gerealiseerd; |
|
6. |
vraagt om een billijker en redelijker verdeling van de toegevoegde waarde over de waardeketen van de sector en dat er wordt nagedacht over vormen van interventie langs de lijnen van garantie- of richtprijzen, waarbij de productiekosten als variabele moeten worden gebruikt, teneinde bovengenoemd doel te bereiken en het inkomen van de vissers te verbeteren; herhaalt dat de lidstaten in geval van ernstige onevenwichtigheden in de keten de bevoegdheid moeten hebben om in te grijpen; |
|
7. |
wijst in het bijzonder op het feit dat de kleinschalige visserij het zwakste segment in de waardeketen is en dat in marketingregelingen vaak de voorkeur wordt gegeven aan het belang van de koper, in plaats van de vissers, die weinig tot geen controle hebben over de prijsstelling, hetgeen vervolgens leidt tot marginale inkomsten voor de verkochte producten; |
|
8. |
dringt aan op maatregelen op EU- of lidstaatniveau om markten van herkomst te creëren of te beschermen, waarbij korte preferentiële verkoopkanalen voor traditionele producten worden bepleit; benadrukt het belang van het promoten en verdedigen van de eigenschappen van vis uit de kleinschalige visserij, waaronder de versheid, de seizoensgebondenheid, het culturele erfgoed en de duurzaamheid; dringt aan op meer steun voor dergelijke producten op beurzen, in kleine winkels en in restaurants, met inachtneming van de eetgewoonten van de bevolking, teneinde de waarde van lokale visserijproducten te maximaliseren en lokale ontwikkeling te bevorderen; wijst op het belang van campagnes ter bevordering van de afzet van plaatselijke visserijproducten, waarbij volledig gebruik moet worden gemaakt van de gemeenschappelijke marktordening (GMO) en het GVB; |
|
9. |
wijst op de noodzaak om te werken aan de diversificatie van producten door middel van initiatieven die gericht zijn op het creëren van nieuwe markten, het waarderen van minder bekende gegeten en geconsumeerde soorten om de marktpositie van de kleinschalige visserij te verbeteren, het beperken van de vraag naar producten waarvan de constante levering het hele jaar door alleen kan worden gewaarborgd door middel van de invoer en het bijdragen tot de beperking van de visserijdruk op overbeviste soorten; wijst opnieuw op de noodzaak om ook de bevordering van productdiversificatie in de conservenindustrie te ondersteunen, door middel van het gebruik van ondergewaardeerde of minder geconsumeerde soorten; |
|
10. |
verzoekt om de uitvoering van een opleidingsprogramma voor de horeca, gericht op kennis van visserijproducten en goede praktijken om hulpbronnen te beschermen, en met name op de bewustmaking van de “niet-verkoop” en “niet-consumptie” van soorten tijdens het gesloten seizoen; |
|
11. |
benadrukt het belang van de uitvoering van innovatieve projecten in de detailhandel, waarbij de nadruk wordt gelegd op het werk in samenwerking met vissersgildes en verenigingen van de kleinschalige visserij, aan de hand waarvan een nauwe relatie met de eindconsument in stand wordt gehouden; |
|
12. |
verzoekt de lidstaten en de producentenorganisaties betere manieren te overwegen om de marketing van verwerkte visserijproducten met een hogere toegevoegde waarde, met inbegrip van conserven, te bevorderen, naar het voorbeeld van bepaalde landbouwproducten, en programma’s op te zetten voor de bevordering in het buitenland van EU-visserijproducten, onder meer via deelname aan internationale wedstrijden en presentaties op internationale beurzen; |
|
13. |
wijst op het feit dat de visserijproductensector zeer beperkte instrumenten, zoals keurmerken, heeft voor consumenten om de duurzaamheidscriteria voor het segment kleinschalige visserij te beoordelen en producten visserij met een beperkte impact te bevorderen; onderstreept dat keurmerken, wanneer deze bestaan, een nadeel voor de kleinschalige visserij kunnen opleveren, aangezien zij geen toegang heeft tot de gegevens of financiële capaciteit die nodig zijn/is om een certificeringsproces te starten; |
|
14. |
pleit voor een ambitieuze hervorming van de GMO-verordening, teneinde deze meer te laten bijdragen tot het waarborgen van het rendement van de sector, de stabiliteit van de markten, de verbetering van de afzet van visserijproducten en de verhoging van de toegevoegde waarde ervan; benadrukt in dit verband het belang van de ontwikkeling van gecertificeerde visserijproductenkeurmerken en merkmechanismen voor visserijproducten, alsook van het vergroten van de traceerbaarheid in de waardeketen, die de informatieverschaffing aan de consument zouden verbeteren en consumenten kunnen aanmoedigen lokale visserijproducten uit duurzame bronnen te kopen en die het bewustzijn van consumenten van producten van de kleinschalige visserij kunnen verbeteren; |
|
15. |
dringt aan op facilitering van steunprogramma’s voor kleinschalige visserij via het EFMZVA om het zakelijke beheer en de organisatorische capaciteiten te verbeteren, de productiekosten te drukken, de prijzen bij eerste verkoop te verbeteren en economische en milieuduurzaamheid te waarborgen, met name door middel van een duurzamere en modernere vloot; |
|
16. |
benadrukt het feit dat de aanhoudende moeilijkheden van de sector kleinschalige visserij nog worden verergerd door de fluctuerende en stijgende prijzen voor brandstoffen en andere inputs, een situatie die met name gevolgen heeft voor minder competitieve vlootsegmenten, namelijk de kleinschalige, ambachtelijke en kustvisserij; |
Exploitatievoorwaarden verbeteren en de toekomst van de kleinschalige, ambachtelijke en kustvisserij veiligstellen
|
17. |
is verheugd over het feit dat het EFMZVA de mogelijkheid biedt om de modernisering, de vervanging of de aankoop te ondersteunen van nieuwe motoren die minder CO2 uitstoten, waaronder motoren die gebruikmaken van nieuwe energie-efficiënte technologieën, alsook de conversie van benzinemotoren; is van oordeel dat de hoogste bestaande medefinancieringspercentages moeten worden gehanteerd; waarschuwt dat veel van deze alternatieve motoren nog niet voldoende ontwikkeld zijn of dat er een aanzienlijke stijging van de brutotonnage mee gemoeid is, zoals het geval is bij sommige elektrische motoren; |
|
18. |
benadrukt dat in bepaalde regio’s het grootste deel van de kleinschalige visserij afhankelijk is van brandstofsubsidies; waarschuwt dat het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad tot herstructurering van het Unieregeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (COM(2021)0563) het voortbestaan van het grootste deel van het segment van de kleinschalige visserij, dat geen lange reizen kan ondernemen om te tanken in havens met lagere prijzen, in gevaar brengt door de huidige verplichte uitzondering voor de visserijsector te beëindigen en een minimumbelastingtarief in te voeren; verzoekt de Commissie en de lidstaten op internationaal niveau een gelijk speelveld te waarborgen en de visserijsector derhalve te blijven vrijstellen van de belasting op brandstof; onderstreept dat nieuwe benaderingen niet tot lasten voor de sector kleinschalige visserij mogen leiden en gericht moeten zijn op oplossingen die de sector in staat stellen een rechtvaardige transitie op weg naar de doelstellingen van de Green Deal te combineren met het vermogen om economisch gezien te overleven en een behoorlijk levensonderhoud voor zijn werknemers te waarborgen; is in dit verband en tegen de achtergrond van de huidige buitengewone stijging van de brandstofprijzen van oordeel dat de lidstaten bijzondere maatregelen moeten treffen voor het verlenen van steun aan het segment kleinschalige, ambachtelijke en kustvisserij naar aanleiding van de verwachte stijging van de productiekosten, in het bijzonder binnen het EFMZVA-kader en via hun nationale operationele programma’s; |
|
19. |
beklemtoont dat de COVID-19-crisis voor de visserijsector in moeilijkheden en serieuze sociaal-economische gevolgen heeft geresulteerd, en benadrukt het belang voor de lidstaten om de beschikbare nationale en EU-middelen, indien nodig, ter beschikking te stellen en na te denken over buitengewone maatregelen om vissers en werknemers te helpen crisissen en verstoringen van de markt het hoofd te bieden; verzoekt de lidstaten de via de crisismechanismen ter beschikking gestelde middelen te gebruiken voor steun aan de kleinschalige visserij; onderstreept dat, ondanks de crisis, de kleinschalige kustvisserij is blijven doorwerken om de EU-burgers toegang te bieden tot visserijproducten, met name in geïsoleerde kustgebieden, op eilanden en in de ultraperifere gebieden; |
|
20. |
spoort de lidstaten aan middelen van het fonds voor herstel en veerkracht te gebruiken voor investeringen in de vloot van de kleinschalige visserij om vissers, personen die ondersteunende werkzaamheden uitvoeren — grotendeels vrouwen, die actief zijn als nettenmakers, lossers of inpakkers — en werknemers te helpen; |
|
21. |
dringt er bij de Commissie op aan om onder auspiciën van het EFMZVA sectorspecifieke steun voor de kleinschalige visserij te verlenen voor de installatie van infrastructuur voor opslag, bevriezing en koeling, zodat de koudeketen van de boot tot de eindconsument in stand wordt gehouden; beschouwt deze steun als doorslaggevend voor een optimale benutting — door de kleinschalige visserij — van de visbestanden, zonder ze te vernietigen of uit te putten, en voor de garantie van de ononderbroken levering van verse en hoogwaardige producten aan de bevolking, de horeca en de voedselverwerkende industrie; |
|
22. |
is van mening dat met goede opslagvoorzieningen in havens de conservering van vis kan worden gefaciliteerd en gewaarborgd, en de commerciële plaatsing kan worden ondersteund, zodat indirect invloed kan worden uitgeoefend op de prijs en de winstgevendheid van de visverkoop kan worden verhoogd; herinnert in dit verband aan de mogelijkheden waarin door de GMO en producentenorganisaties wordt voorzien; |
|
23. |
is van mening dat het EFMZVA en de nieuwe nationale operationele programma’s de kleinschalige visserij moeten versterken en ondersteunen om de duurzaamheid en toekomstige levensvatbaarheid veilig te stellen van de talloze kustgemeenschappen die traditioneel afhankelijk zijn van de visserij, teneinde de specifieke problemen van dit segment aan te pakken en een lokaal, duurzaam beheer van de betrokken visserijen te bevorderen; |
|
24. |
is van mening dat steun van de lidstaten in het kader van het EFMZVA moet worden gebundeld om structurele problemen aan te pakken en zo bij te dragen tot hogere inkomsten uit de visserij, het bevorderen van banen met rechten in de sector, het waarborgen van eerlijke prijzen voor producenten, het ontwikkelen van aan visserij verwante upstream- en downstreamactiviteiten, het bijdragen tot de ontwikkeling en de cohesie van kustregio’s binnen een kader van duurzame visserij en een toekomst voor het segment kleinschalige visserij; |
|
25. |
benadrukt dat het noodzakelijk is, teneinde het uitvoeringspercentage van EFMZVA-financiering te verhogen en ervoor te zorgen dat het segment kleinschalige visserij toegang heeft tot steun, om maatregelen te evalueren en uit te voeren voor het stroomlijnen van procedures, zodat de administratieve rompslomp en complexiteit in verband met en de goedkeuringstijd van aanvragen afnemen, het financieringsproces voor het ontvangen van steun te wijzigen en te vervangen door een systeem van voorfinanciering, en de financieringsplafonds van het fonds volledig te gebruiken; |
|
26. |
wijst erop dat het de EU ontbreekt aan een instrument om de omvang van de EFMZV- en EFMZVA-investeringen in de kleinschalige visserij, het aantal gefinancierde goede praktijken, de verwezenlijking van concrete resultaten en de manier waarop plaatselijke actiegroepen visserij werken te begrijpen en het GVB op doeltreffende wijze uit te voeren; verzoekt de Commissie een dergelijk instrument vast te stellen als fundamentele stap om te begrijpen hoe goede praktijken kunnen worden opgeschaald en deugdelijke visserijmethoden kunnen worden gerepliceerd op EU-breed niveau; |
|
27. |
verzoekt de lidstaten technische ondersteuning op het lokale niveau te verlenen om de toegang van kleinschalige vissers tot EU- en nationale financiering te vergemakkelijken; |
|
28. |
waarschuwt voor de gemiddeld hoge leeftijd van de vloot in het segment kleinschalige visserij en benadrukt in dit verband dat dit visserijsegment aantrekkelijk moet worden gemaakt voor jongeren en vrouwen; beklemtoont de noodzaak van vervanging en modernisering van kleine vissersschepen om de veiligheid en de leefomstandigheden aan boord te verbeteren, hun energie-efficiëntie en milieuvriendelijkheid te verbeteren, waarbij er tegelijkertijd voor moet worden gezorgd dat de vangstcapaciteit van de vissersvloot in het algemeen niet toeneemt, en om de sociale en economische duurzaamheid van de van de vloot afhankelijke visserijgemeenschappen te waarborgen; onderstreept in dit verband ook dat iets moet worden gedaan aan het probleem van verouderde vaartuigen en hun stijgende (economische en ecologische) exploitatie-, onderhouds- en herclassificatiekosten, waardoor niet kan worden gegarandeerd dat hun gebruik veilig is; wijst erop dat het criterium van de brutotonnage om de vangstcapaciteit te meten de modernisering van de vissersvaartuigen en de broodnodige verbetering van de werkomstandigheden van de vloot in de kleinschalige visserij belemmert door ook ruimten mee te rekenen die worden gebruikt voor faciliteiten en het comfort voor de bemanning; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan om deze criteria en hieraan gerelateerde voorschriften te herzien, teneinde een oplossing te vinden die kan zorgen voor een evenwicht tussen de behoeften van werknemers in de kleinschalige visserij en de noodzaak om de vangstcapaciteit van de EU-vloot niet te vergroten; |
|
29. |
herhaalt dat steun voor de noodzakelijke vernieuwing en-of modernisering van de vloot noodzakelijk is voor de verbetering van de veiligheid, de werkomstandigheden en de economische en milieuduurzaamheid van de activiteiten; benadrukt evenwel dat hierbij te allen tijde moet worden vermeden dat de vangstcapaciteit toeneemt; |
|
30. |
is van mening dat de toekomst van de kleinschalige visserij, met name in de ultraperifere gebieden, in gevaar wordt gebracht als de noodzaak van vernieuwing van de vloot en van onderhoud en verbetering van met name, maar niet uitsluitend verouderde en inefficiënte vaartuigen, wordt genegeerd; |
|
31. |
geeft aan dat het EFMZVA mogelijkheden biedt voor investeringen in veiligheid, betere leefomstandingheden aan boord en de energieprestatie van vaartuigen, ook voor de kleinschalige kust- en de ambachtelijke visserij, en ook financieringsmogelijkheden moet bieden voor de vernieuwing, herstructurering en aanpassing van de grootte van vaartuigen, alsmede de verwerving van nieuwe vaartuigen in het segment kleinschalige visserij, met name indien deze vloot een hoge gemiddelde leeftijd heeft en niet aan essentiële veiligheids- en operabiliteitsvoorwaarden voldoet, alsmede voor het verhogen van het motorvermogen wanneer dit gerechtvaardigd is teneinde veiligere omstandigheden aan boord te waarborgen bij de vangstactiviteiten en het binnen- of uitvaren of, met name in het geval van ultraperifere gebieden, om ervoor te zorgen dat vaartuigen langer op zee kunnen blijven zonder dat de visserijinspanning of de visserijcapaciteit hierdoor toeneemt; |
|
32. |
dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen voor de volledige uitvoering van de EU-normen en -regelgeving in verband met de veiligheids-, arbeids- en leefomstandigheden aan boord van vissersvaartuigen; |
|
33. |
benadrukt dat de lidstaten voortdurend moeten streven naar het onderhouden en moderniseren van hun havens, zodat visvangsten onder veilige omstandigheden kunnen worden aangeland en gelost; |
|
34. |
benadrukt het sociaal-economische belang, in de zin van werkgelegenheid en sociale cohesie, van de visserijsector, met inbegrip van de kleinschalige, ambachtelijke en kustvisserij in het geval van de ultraperifere gebieden, in de wetenschap dat deze gebieden met permanente structurele problemen kampen en minder mogelijkheden voor economische diversificatie hebben; dringt derhalve aan op opschaling van de EU-steun voor de sector kleinschalige visserij in deze regio’s; |
|
35. |
stelt vast dat het EFMZVA steun aan de visserijsector in de ultraperifere regio’s geeft, met name teneinde de extra kosten te compenseren die gemoeid zijn met de verkoop van sommige visserijproducten uit bepaalde ultraperifere gebieden wegens hun afgelegen positie; |
|
36. |
wijst op de specifieke kenmerken van de waardeketens van de visserijsector in de ultraperifere gebieden en stelt dat speciale aandacht nodig is om deze te versterken en de toegang tot de markten te vergemakkelijken, een doel dat niet alleen kan worden bereikt door opnieuw een Posei-regeling voor de visserij in te stellen, maar ook door een vergelijkbare regeling voor het vervoer in te stellen; |
|
37. |
benadrukt het potentieel van de toeristische visserij in deze regio’s, als manier om de interesse van jongeren voor het beroep te wekken en het inkomen van vissers te diversifiëren zonder hun visserij-inspanningen uit te breiden, en met inachtneming van de aan hun visserij-inspanningen opgelegde limieten, en om het bewustzijn van het publiek van de tradities van de sector en de zeegeletterdheid te vergroten; wijst erop dat het noodzakelijk is om de beperking van de bureaucratie met betrekking tot de activiteit te waarborgen en om EU-steun te verlenen voor deze activiteiten; |
|
38. |
is van mening dat het met het oog op de toekomst van de kleinschalige visserij noodzakelijk is dat de EU-verordeningen een regelgevingsklimaat waarborgen dat de positie van vissers in de toeleveringsketen versterkt en voorzien in investeringen voor de duurzaamheid, de stabiliteit en het economische concurrentievermogen van de sector op de lange termijn; |
|
39. |
is van mening dat visserijbeleid onder meer tot doel moet hebben de levering van vis aan de bevolking te garanderen (als onderdeel van het waarborgen van voedselzekerheid en -soevereiniteit), kustgemeenschappen te ontwikkelen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de regels inzake milieubescherming, en visserijgerelateerde beroepen te bevorderen door hun aantrekkelijkheid te vergroten; geeft in het bijzonder aan dat bij de tenuitvoerlegging van het GVB ook de sociaal-economische rol van de kleinschalige visserij in visserijgemeenschappen moet worden erkend bij het scheppen van banen en het verbeteren van de levensomstandigheden van vissers en degenen die ondersteunende taken verrichten, meestal vrouwen, met verbetering van de arbeidsomstandigheden, leefbaarheid en veiligheid voor bemanningen, teneinde jongeren aan te trekken en generatievernieuwing in deze sector te bewerkstelligen binnen een kader van gegarandeerde duurzaamheid en een goede staat van instandhouding van hulpbronnen; |
|
40. |
herhaalt dat de situatie van de visserij in de EU complex is en qua visserijvloten, de milieu-impact van de verschillende vlootsegmenten, visgerei, visbestanden en hun staat van instandhouding, en consumptiegewoonten van de bevolking sterk verschilt van lidstaat tot lidstaat; benadrukt de mogelijkheid van regionalisering, waar passend, van het visserijbeheer binnen het kader van het GVB, waarbij tegelijkertijd een gelijk speelveld voor alle vissers, inclusief binnen organisaties voor regionaal visserijbeheer, moet worden gewaarborgd; wijst er nogmaals op dat deze grote diversiteit visserijbeheer noodzakelijk maakt dat vergezeld gaat van uitzonderingen op grond waarvan lidstaten en regio’s meer gespecialiseerde beheerpraktijken kunnen hanteren waarin rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van elk land en elk visgebied, dialoog wordt bevorderd, en de sector en de kustgemeenschappen worden betrokken bij het besluitvormingsproces, alsook bij de vaststelling en uitvoering van beleid, en dat gebaseerd is op wetenschappelijke kennis; |
|
41. |
is derhalve van mening dat beheersinitiatieven op lokaal niveau door middel van gezamenlijk beheer in aanmerking moeten worden genomen in de nationale EFMZVA-programma’s; |
|
42. |
beklemtoont dat bij de lopende hervorming van Verordening (EG) nr. 1224/2009 inzake de controle op de visserij rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van de ambachtelijke visserij en geen buitensporige bureaucratie aan de sector moet worden opgelegd, met name op het gebied van geolocatie of de elektronische verzending van gegevens over vangsten; pleit voor een controleregeling die speciaal ontworpen is voor en afgestemd is op de realiteit en diversiteit van de ambachtelijke kustvloot, met inbegrip van schelpdiervisserij en visserij te voet, en die wordt gekenmerkt door evenredigheid en geleidelijkheid; |
|
43. |
is van mening dat de diversificatie van activiteiten in de bredere duurzame blauwe economie belangrijk is, hetgeen inhoudt dat de cultuur van gemeenschappen moet worden versterkt en dat de bijproducten van visserij en producten zonder commerciële waarde die wel potentieel hebben, moeten worden gepromoot; meent echter dat dergelijke activiteiten geen negatieve gevolgen mogen hebben voor de visserijactiviteit of voor de historische toegangsrechten van vissers tot de zee; |
|
44. |
is van mening dat het gebruik van de maritieme ruimte voor andere terreinen van economische exploitatie geen afbreuk mag doen aan historische visserijrechten; is van mening dat kleinschalige visserij volledig moet worden geïntegreerd in de strategische planning van dit beleid; meent dat sprake is van een vergelijkbare situatie op binnenwateren, waar de kleinschalige visserij steeds vaker verwikkeld raakt in conflicten over het gebruik van hulpbronnen en zoetwater, waarbij ze concurreren met industrieën die een negatieve impact hebben op oeverhabitats en visbestanden; |
|
45. |
wijst erop dat de uitdagingen op sociaal-economisch en milieugebied die voortvloeien uit het beheer van MPA’s een potentiële oplossing bieden om de doelstellingen in verband met behoud en duurzaamheid enerzijds en de opname van de kleinschalige visserij in beheersbeslissingen in en rond MPA’s anderzijds met elkaar te verenigen; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband participatieve benaderingen van het beheer van MPA’s te ontwikkelen, op basis van gezamenlijk met vakmensen op het gebied van MPA’s, betrokken belanghebbenden en de kleinschalige visserij geformuleerde, uitgevoerde en herziene biologische en sociaal-economische gegevens; verzoekt de Commissie en de lidstaten te overwegen praktijken voor participatief management te ontwikkelen, ook om een evenwicht te vinden tussen de duurzame ontwikkeling van de kleinschalige visserij en, waar van toepassing, de duurzame ontwikkeling van verantwoord toerisme; |
|
46. |
wijst op het belang van economische en sociale bescherming in perioden waarin niet wordt gevist en bij rampen waardoor geen visserij-activiteiten mogelijk zijn; wijst op de noodzaak van mechanismen voor looncompensatie voor gedurende dergelijke perioden gederfde inkomsten; benadrukt dat dergelijke schadeloosstelling als arbeidstijd moet meetellen voor het pensioen en andere socialezekerheidsrechten; |
|
47. |
is van mening dat er met het oog op generatievernieuwing aantrekkelijke voorwaarden moeten worden geschapen voor jongeren en vrouwen, wat betekent dat de inkomens in de visserij moeten stijgen en dat de stabiliteit ervan moet worden gewaarborgd, dat het beginsel van gelijke beloning voor werk van gelijke waarde moet worden toegepast, dat meer quota aan het segment kleinschalige visserij moeten worden toegewezen in overeenstemming met wetenschappelijke adviezen, dat opleidingen moeten worden aangeboden die in voldoende mate zijn afgestemd op de verschillende visserijpraktijken, vistuig en behoeften van de afzonderlijke lidstaten, alsmede dat adequate werkomstandigheden en de veiligheid aan boord moeten worden gewaarborgd; brengt in herinnering dat het EFMZVA steun biedt voor opleidingen en beroepsontwikkeling; is van mening dat opleidingen altijd een sterke praktische component moeten hebben, die afgestemd is op de specifieke kenmerken van de nationale, regionale of lokale context waarin ze worden gegeven, is daarnaast van mening dat een combinatie met theoretische opleidingen mogelijk moet zijn, en dat geprofiteerd moet kunnen worden van de opgebouwde kennis van de personen die op zee werken of hebben gewerkt; |
|
48. |
dringt aan op een verhoging van de financiële en technische middelen voor visserijonderzoek in elke lidstaat, met het oog op de ontwikkeling van op visserij en visbestanden gerichte activiteiten, een intensievere en betere inzameling van gegevens, en de beoordeling van de toestand van de visbestanden; |
|
49. |
dringt aan op verhoging van de financiële en technische middelen voor visserijgerelateerd wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling in de EU en in elke lidstaat; onderstreept met name dat materiële en personele steun moet worden gegeven aan onderzoeksinstituten en laboratoria die op dit gebied actief zijn, met het oog op de bevordering van op kleinschalige, kust- en ambachtelijke visserij gerichte activiteiten, het garanderen van een beter inzicht in de oorzaken van de uitputting van de visbestanden, en de instandhouding van visbestanden; wijst erop dat het noodzakelijk is om vissers en vissersverenigingen te betrekken bij de wetenschappelijke monitoring, de inventarisatie, de gegevensverzameling, het beheer en controleactiviteiten teneinde hun kennis volledig te benutten; |
|
50. |
dringt er bij de Commissie op aan een alomvattende en regiobrede inventarisatie uit te voeren om een geheel van nauwkeurige en volledige basisgegevens over de kleinschalige visserij te ontwikkelen met het oog op het meten van de economische en sociale impact van de kleinschalige visserij, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve termen, en om de waarde van de geproduceerde output van de kleinschalige visserij te ramen, alsook de economische impact ervan op kustgemeenschappen, en de invloed ervan op aanverwante sectoren; |
|
51. |
verzoekt de lidstaten en de Commissie steun te verlenen aan onderzoek naar beste praktijken die het inkomen van visserijgemeenschappen en in de visserij, waaronder de kleinschalige visserij, verhogen en diversifiëren; is van mening dat de resultaten van dergelijk onderzoek in de EU moeten worden verspreid met het oog op het repliceren, uitvoeren en bevorderen van projecten op zowel nationaal als EU-niveau; |
|
52. |
onderstreept dat de datadekking weliswaar is verbeterd, maar dat er nog altijd geen sprake is van een volledig statistisch overzicht van economische, sociale en territoriale indicatoren op Europees niveau met betrekking tot het segment kleinschalige visserij; beklemtoont dat dit gebrek aan statistieken het niet mogelijk maken om een goede analyse van het segment te verrichten en dat derhalve geen passend wetgevingsoptreden mogelijk is om de meest kritieke problemen van de kleinschalige visserij aan te pakken; |
|
53. |
verzoekt de lidstaten de verzameling en uitsplitsing van gegevens over visserijen te intensiveren en te verbeteren, en adequate statistische gegevens over vangsten en aanlandingen bijeen te brengen, met het oog op verbetering van de inventarisatie en het beheer van bestanden, onder meer over verwante activiteiten en sociaal-economische aspecten, en analyses van andere commerciële gebruiken, met name met betrekking tot kleinschalige visserijen en de gemeenschappen die ermee verbonden zijn; |
|
54. |
verzoekt de Commissie een alomvattende en alle regio’s bestrijkende inventarisatie te starten van de in de lidstaten beschikbare socialebeschermingsstelsels en nationale wetgeving met betrekking tot het segment kleinschalige visserij, teneinde de meest succesvolle opties in kaart te brengen en te bevorderen, inclusief wetgevings- en institutionele mechanismen die ervoor zorgen dat het segment kleinschalige visserij volledig deelneemt aan alle activiteiten op het gebied van de duurzame ontwikkeling van de sector, zoals de ontwikkeling van alternatieve activiteiten, gezamenlijk beheer, financiële steun, etikettering, traceerbaarheid en het recht op fatsoenlijk werk en sociale bescherming; |
|
55. |
is van oordeel dat de lidstaten er bij de uitvoering van het GVB voor moeten zorgen dat de implementatie van de noodzakelijke milieudoelstellingen hand-in-hand gaat met de vaststelling van sociale en economische doelstellingen, en dat de Commissie en de lidstaten zowel bij de uitvoering van wetgeving als bij het formuleren van toekomstige wetgevingsinitiatieven met hun onderlinge afhankelijkheid rekening moeten houden; |
|
56. |
beklemtoont dat producentenorganisaties een belangrijke rol kunnen spelen bij het beheer van structuren voor de commercialisering van producten van de kleinschalige visserij, bij het verbeteren van de markttoegang voor producten van de kleinschalige visserij, en bij het uitbreiden van de beschikbaarheid van lokale voedselproducten in kustgemeenschappen; onderstreept met name het feit dat deze activiteiten het segment kleinschalige visserij zouden helpen een sterkere positie te verwerven bij prijsonderhandelingen, en zouden bijdragen tot een gezonde intrasectorale concurrentie en een efficiënter gebruik van hun eigen structuren en hulpbronnen door middel van collectief optreden; |
|
57. |
wijst in dit verband op het cruciale belang voor de kleinschalige visserij van een sterkere, speciale organisatorische capaciteit om haar positie in de waardeketen te versterken; verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te treffen om de onderhandelingspositie van de kleinschalige visserij te versterken en de oprichting van producentenorganisaties, -verenigingen en coöperaties voor dit segment te steunen, te stimuleren en te faciliteren, als een belangrijk instrument voor het versterken van hun positie in de toeleveringsketen en het vergroten van hun onderhandelingspositie ten opzichte van andere marktpartijen, voor het waarborgen van goede winstmarges en een beter beheer van hun visserij-activiteiten; |
|
58. |
beklemtoont dat verenigingen zoals de “cofradías” moeten worden erkend en op gelijke voet met producentenorganisaties in aanmerking moeten komen voor financiële steun; verzoekt de lidstaten en de Commissie, met name in het kader van de hervorming van de GMO, in dit opzicht maatregelen vast te stellen teneinde elke vorm van discriminatie tussen “cofradías” en producentenorganisaties uit te bannen; |
|
59. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband een follow-up uit te voeren van de GMO-verordening door regionale plannen voor producentenorganisaties van de kleinschalige visserij vast te stellen om de winstgevendheid van deze sector te verhogen en de kwaliteit en traceerbaarheid van zijn producten te verbeteren; |
|
60. |
wijst erop dat het belangrijk is om kleinschalige vissers te betrekken bij de besluitvormingsprocessen op EU-, nationaal en lokaal niveau, en verzoekt de Raad en de lidstaten de transparantie van het besluitvormingsproces met betrekking tot de kleinschalige visserij te verbeteren om de verantwoording te waarborgen; dringt aan op de empowerment van verenigingen van kleinschalige vissers, teneinde ze medeverantwoordelijk te geven en te betrekken bij de besluitvorming bij het opstellen en uitvoeren van plannen voor gezamenlijk beheer met nationale autoriteiten in comités voor gezamenlijk beheer; |
|
61. |
benadrukt dat de levensvatbaarheid van de kleinschalige visserij afhankelijk is van een veilige toegang tot hulpbronnen en visgronden enerzijds en tot markten met toegevoegde waarde anderzijds; dringt in dit verband aan op een gedifferentieerde benadering van het beheer van de kleinschalige visserij, met prioritaire toegang tot visgronden aan de kust; |
|
62. |
is van mening dat gezamenlijk beheer een cruciaal instrument is voor de kleinschalige visserij dat het mogelijk maakt het beheer van de visbestanden te optimaliseren aan de hand van een integrale aanpak waarin rekening wordt gehouden met alle aspecten van zowel ecologische als maatschappelijke en economische duurzaamheid, en met de actieve deelname en betrokkenheid van zowel de overheid als de visserijsector, de wetenschappelijke wereld en maatschappelijke organisaties; |
|
63. |
benadrukt het geringe milieueffect van de visserij en de gezonde voedselproductie daarvan, aangezien er geen kunstmatige voeding, antibiotica, meststoffen aan te pas komen of chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt; |
|
64. |
wijst erop dat geen kunstmatig conflict tussen industriële en kleinschalige vissers mag worden gecreëerd; is van mening dat de industriële en kleinschalige visserij niet met elkaar concurreren, aangezien zij voornamelijk op verschillende soorten vissen op voornamelijk verschillende visgronden; neemt kennis van het feit dat de zogenaamde industriële visserijondernemingen ook familieondernemingen zijn die al generaties bestaan en diepe wortels hebben in en verbonden zijn met de lokale visserijgemeenschappen; |
|
65. |
wijst erop dat het feit dat 2022 is uitgeroepen tot Internationaal jaar van de ambachtelijke visserij en aquacultuur een uitgelezen kans is om de aandacht wereldwijd te vestigen op de bijdrage van deze vloot aan de voedselveiligheid en een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, teneinde de zichtbaarheid van de ambachtelijke visserij te vergroten en om ervoor te zorgen dat de sector actiever wordt betrokken bij besluitvormingsprocedures; |
|
66. |
is van mening dat het verbeteren van de selectiviteit en het overstappen op visserijtechnieken met een gering effect essentieel zijn voor het overleven en de welvaart van kleinschalige vissers; |
|
67. |
wijst erop dat overheidsinstellingen de toegang tot financiering van de zwakste segmenten van de vloot moeten vergemakkelijken teneinde waardeketens te bevorderen en marktfalen te voorkomen; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband wetgevingsinitiatieven vast te stellen om de toegang tot formele financiering voor de kleinschalige visserij te vergemakkelijken; beklemtoont dat dit betrekking moet hebben op toegang tot zowel formele kredieten voor kapitaaluitgaven als financiering voor visserij-activiteiten, de ontwikkeling, in partnerschap met financiële instellingen, van faciliteiten en financiële producten voor investeringen op de middellange en lange termijn, en de toepassing van formele financieringsregelingen, zoals productiecontracten of opslagbonnen, met de participatie van vissers, handelaren en overheidsinstanties; |
|
68. |
benadrukt dat maritieme ruimtelijke planning (MRP) essentieel is om de participatie te waarborgen van alle belanghebbenden bij beslissingen in verband met het gebruik en de bescherming van de mariene omgeving; benadrukt dat MRP een essentieel instrument is om de participatie van kleinschalige vissers aan het besluitvormingsproces te waarborgen; |
|
69. |
is van mening dat de voortdurende vermindering van de EU-steun voor de sector in het kader van de opeenvolgende meerjarige financiële kaders, en — met name — de bezuinigingen op de middelen voor het EVF/EFMZVA en de GMO tot de factoren behoren die de situatie in de sector hebben verslechterd; herhaalt derhalve dat de financiële steun van de EU voor de visserijsector aanzienlijk moet worden opgevoerd; |
|
70. |
is van mening dat het document “Voluntary Guidelines for Securing Sustainable Small-Scale Fisheries in the Context of Food Security and Poverty Eradication” van de FAO een waardevolle bijdrage levert aan de vaststelling van een kader om de kleinschalige visserij te beschermen, optimaliseren en bevorderen in het kader van een beleid inzake visserijbeheer; |
|
71. |
verzoekt alle lidstaten het werk dat vrouwen in de visserijsector verrichten, op te waarderen door middel van specifieke projecten en een volledige juridische erkenning van de rol van de vrouw als “meewerkende echtgenote” en medewerkster in het familiale visserijbedrijf, teneinde hun meer arbeidsgaranties en toekomstige inkomsten en betere socialezekerheidsvoorzieningen te bieden; |
|
72. |
acht het passend de samenwerking te intensiveren met het oog op de erkenning van basisopleidingen die worden aangeboden door scholen of onderwijsinstanties die worden erkend in de nationale onderwijsstelsels van een lidstaat of derde land, of internationaal worden erkend; |
|
73. |
is van mening dat het slaan van bruggen tussen de diverse organisaties die de sector vertegenwoordigen een belangrijke stap zou zijn om de belangen van de sector te behartigen en te garanderen dat hier naar behoren rekening mee wordt gehouden bij de vaststelling van visserijbeleid en beleid inzake het gebruik van de maritieme ruimte; |
|
74. |
verzoekt de Commissie projecten in het kader van het cohesiebeleid te bevorderen die een bijdrage zullen leveren aan de bescherming van kust- en eilandgebieden als culturele visserijgebieden en maritiem erfgoed; |
|
75. |
wijst erop dat het mogelijk is dat de sector kleinschalige visserij, nog sterker dan de rest van de segmenten van de vloot, de lasten moet dragen van de impact van de toenemende noodzaak van hernieuwbare energiebronnen om de doelstellingen van de Europese Green Deal te behalen; wijst erop dat de kleinschalige visserij bijzonder zal worden getroffen wanneer verdrijving als gevolg van de installatie van een toenemend aantal offshore-windmolenparken binnen visgronden aan de kust plaatsvindt, aangezien dit segment mogelijkerwijs niet de capaciteit heeft om naar verderafgelegen visgronden te verplaatsen of andere vismethoden te gebruiken; verzoekt in dit verband om een passende maritieme ruimtelijke planning om de belangen van alle sectoren en een eerlijke compensatie voor kleinschalige vissers als laatste redmiddel te waarborgen; |
|
76. |
wijst op de mogelijkheden die ontstaan als gevolg van potentiële synergieën tussen de kleinschalige visserij en andere sectoren, en met name met het kusttoerisme, dat dezelfde activa en infrastructuur gebruikt als de sector kleinschalige visserij; wijst erop dat dergelijke synergieën diversificatie in de lokale economie mogelijk zouden maken en zouden zorgen voor aanvullende banen en inkomens voor gezinnen en de dalende winstgevendheid en werkgelegenheid in de visserijsector zouden helpen stabiliseren; verzoekt in dit verband om een duidelijke definitie van visserijtoerisme, die gereguleerde activiteiten mogelijk maakt en tegelijkertijd professionele kleinschalige vissers de mogelijkheid biedt om de kansen naar aanleiding van de synergieën met de sector van de blauwe economie volledig te benutten; |
|
77. |
benadrukt dat vrouwen in de sector kleinschalige visserij nog steeds ondervertegenwoordigd zijn; wijst erop dat vrouwen ondanks dit feit altijd een actieve, zij het vaak onzichtbare, rol hebben gespeeld in de sector kleinschalige visserij; wijst erop dat deze “onzichtbaarheid” culturele oorzaken heeft, maar ook het gevolg is van het gebrek aan officiële statistische gegevens over de tewerkstelling van vrouwen in de sector kleinschalige visserij; verzoekt de Commissie en de lidstaten projecten te ondersteunen die gericht zijn op het verzamelen van informatie over de tewerkstelling van vrouwen, en om vrouwen in staat te stellen de sector kleinschalige visserijsector te betreden en hierin een centrale rol te spelen; |
|
78. |
is van oordeel dat het waarborgen van een toegankelijke arbeidsomgeving, waaronder in de visserijsector, met het oog op het in de arbeidsmarkt integreren van zowel actieve als voormalige vissers en andere werknemers in de visserij-industrie die een lichamelijke of een geestelijke handicap hebben, tot grotere sociale integratie zou leiden en meer stimulansen zou helpen creëren voor het genereren van een inkomen in de visserijsector en de visserijgemeenschappen; |
o
o o
|
79. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en de parlementen van de lidstaten. |
(1) Document nr. 08/2020 over de maritieme economie getiteld “The EU fishing fleet 2020: Trends and economic results”, Europese Commissie, directoraat-generaal Maritieme Zaken en Visserij, 9 maart 2021.
(2) PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.
(3) PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1.
(4) PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135.
(5) PB C 474 van 24.11.2021, blz. 218.
(6) PB L 247 van 13.7.2021, blz. 1.
(7) PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1.
(8) PB C 184 van 5.5.2022, blz. 2.
(9) “The 2019 Annual Economic Report on the EU Fishing Fleet (STECF 19-06)”, Europese Commissie, Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij, 20 augustus 2019: https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/ca63ab82-c3bf-11e9-9d01-01aa75ed71a1
(10) “Social data in the EU fisheries sector”, European Commission, Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij, 26 september 2019: https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/fd0f6774-e0dd-11e9-9c4e-01aa75ed71a1
(11) “The 2021 Annual Economic Report on the EU Fishing Fleet (STECF 21-08)”, Europese Commissie, Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij, 8 december 2021: https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/77fb8e7b-58a7-11ec-91ac-01aa75ed71a1/
(12) “Social dimension of the CFP (STECF 20-14)”, Europese Commissie, Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij, 10 december 2020: https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2672864/STECF+20-14+-+Social%20+dimension+CFP.pdf/a68c6c42-6b64-41fc-b5a0-b724c71aa78e
(13) Pascual-Fernández, J.J., Pita, C. and Bavinck, M. (eds), Small-Scale Fisheries in Europe: Status, Resilience and Governance, MARE Publication Series, Vol. 23, Springer, Cham, Zwitserland, 2020.
(14) https://www.actu-environnement.com/media/pdf/news-28756-declaration-malte-surpeche-mediterranee.pdf
(15) Verslag over de uitvoering van het EFMZV in 2020, Europese Commissie, directoraat-generaal Maritieme Zaken en Visserij, Fisheries and Aquaculture Monitoring and Evaluation Support Unit, september 2021: https://oceans-and-fisheries.ec.europa.eu/system/files/2021-09/emff-implementation-report-2020_en.pdf
(16) Martini, R. and Innes, J., “Relative Effects of Fisheries Support Policies”, OECD Food, Agriculture and Fisheries Papers, No. 115, OECD Publishing, Parijs, 2018: https://www.oecd-ilibrary.org/agriculture-and-food/relative-effects-of-fisheries-support-policies_bd9b0dc3-en
(17) Said et al., “Small-scale fisheries access to fishing opportunities in the European Union: Is the Common Fisheries Policy the right step to SDG14b?”, Marine Policy, Vol. 118, 2020: https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0308597X20302475
(18) Smith, H. and Basurto, X., “Defining Small-Scale Fisheries and Examining the Role of Science in Shaping Perceptions of Who and What Counts: A Systematic Review”, Frontiers in Marine Science, Vol. 6, 2019: https://www.frontiersin.org/articles/10.3389/fmars.2019.00236/full
(19) Studie — “Small-scale Fisheries and “Blue Growth” in the EU”, Europees Parlement, directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsondersteunende afdeling B — Structuur- en Cohesiebeleid, 18 maart 2017: https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2017/573450/IPOL_STU(2017)573450_EN.pdf
(20) Studie — “Workshop on electronic technologies for fisheries — Part III: Systems adapted for small-scale vessels”, Europees Parlement, directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsondersteunende afdeling B — Structuur- en Cohesiebeleid, 30 juli 2021: https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2021/690863/IPOL_STU(2021)690863_EN.pdf
(21) Studie — “Impacts of the COVID-19 pandemic on EU fisheries and aquaculture”, Europees Parlement, directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsondersteunende afdeling B — Structuur- en Cohesiebeleid, 7 juli 2021: https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2021/690880/IPOL_STU(2021)690880_EN.pdf
(22) PB C 419 van 16.12.2015, blz. 167.
(23) PB C 58 van 15.2.2018, blz. 82.
(24) PB C 334 van 19.9.2018, blz. 20.
(25) PB C 117 van 11.3.2022, blz. 18.
(26) PB C 117 van 11.3.2022, blz. 67.
(27) Mededeling van de Commissie van 9 juni 2021 getiteld “Naar een duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2022” (COM(2021)0279).
(28) https://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/FISH_FLEET_ALT__custom_ 1479572/default/table?lang=en
(29) https://ec.europa.eu/fisheries/facts_figures_en?qt-facts_and_figures=2
(30) Zie blz. 8 of Small-Scale Fisheries in Europe: Status, Resilience and Governance.
II Mededelingen
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Europees Parlement
Dinsdag, 17 januari 2023
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/167 |
P9_TA(2023)0005
Wijzigingen van het Reglement van het Parlement betreffende artikel 7 inzake verdediging van de voorrechten en van de immuniteit en artikel 9 inzake immuniteitsprocedures
Besluit van het Europees Parlement van 17 januari 2023 over wijzigingen van het Reglement van het Parlement betreffende artikel 7 inzake verdediging van de voorrechten en van de immuniteit en artikel 9 inzake immuniteitsprocedures (2022/2210(REG))
(2023/C 214/15)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de brieven van zijn Voorzitter van 9 november en 16 december 2022, |
|
— |
gezien de artikelen 236 en 237 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A9-0001/2023), |
|
1. |
besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen; |
|
2. |
besluit dat deze wijzigingen in werking treden op de dag die volgt op de vaststelling ervan; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
Amendement 1
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 7 — lid 1
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
1. Wanneer wordt gesteld dat de voorrechten en de immuniteit van een lid of een voormalig lid door de autoriteiten van een lidstaat zijn of dreigen te worden geschonden, kan overeenkomstig artikel 9, lid 1, worden verzocht om een besluit van het Parlement over de vraag of er een schending van deze voorrechten en immuniteiten heeft plaatsgevonden of waarschijnlijk zal plaatsvinden. |
1. Wanneer wordt gesteld dat de voorrechten en de immuniteit van een lid of een voormalig lid door de autoriteiten van een lidstaat of door het Europees Openbaar Ministerie zijn of dreigen te worden geschonden, kan overeenkomstig artikel 9, lid 1, worden verzocht om een besluit van het Parlement over de vraag of er een schending van deze voorrechten en immuniteiten heeft plaatsgevonden of waarschijnlijk zal plaatsvinden. |
Amendement 2
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 9 — lid 1
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
1. Elk tot de Voorzitter gericht verzoek door een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat om de immuniteit van een lid op te heffen, of door een lid of een voormalig lid om de voorrechten en immuniteiten te verdedigen, wordt ter plenaire vergadering meegedeeld en verwezen naar de bevoegde commissie. |
1. Elk tot de Voorzitter gericht verzoek door een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat of door de Europese hoofdaanklager om de immuniteit van een lid op te heffen, of door een lid of een voormalig lid om de voorrechten en immuniteiten te verdedigen, wordt ter plenaire vergadering meegedeeld en verwezen naar de bevoegde commissie. |
Amendement 3
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 9 — lid 5
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
5. De commissie kan de betrokken autoriteit om informatie of opheldering verzoeken die zij noodzakelijk acht om zich een oordeel te vormen over de vraag of de immuniteit moet worden opgeheven dan wel verdedigd. |
5. De commissie kan de betrokken autoriteit van de lidstaat of, in voorkomend geval, de Europese hoofdaanklager om informatie of opheldering verzoeken die zij noodzakelijk acht om zich een oordeel te vormen over de vraag of de immuniteit moet worden opgeheven dan wel verdedigd. |
Amendement 4
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 9 — lid 8
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
8. De commissie kan een met redenen omkleed advies uitbrengen over de bevoegdheid van de betrokken autoriteit en over de ontvankelijkheid van het verzoek, maar spreekt zich in geen geval uit over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de hem toegeschreven meningen of handelingen strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt. |
8. De commissie kan een met redenen omkleed advies uitbrengen over de bevoegdheid van de betrokken autoriteit van de lidstaat of, in voorkomend geval, de Europese hoofdaanklager , en over de ontvankelijkheid van het verzoek, maar spreekt zich in geen geval uit over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de hem toegeschreven meningen of handelingen strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt. |
Amendement 5
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 9 — lid 10
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
10. De Voorzitter stelt het betrokken lid en de bevoegde autoriteit van de lidstaat die hierbij betrokken is onmiddellijk van het besluit van het Parlement in kennis met het verzoek om de Voorzitter in kennis te stellen van alle ontwikkelingen en rechterlijke beslissingen in de betrokken procedure. Zodra de Voorzitter deze informatie ontvangt, deelt hij deze aan het Parlement mee in de door hem meest geschikt geachte vorm, zo nodig na raadpleging van de bevoegde commissie. |
10. De Voorzitter stelt het betrokken lid en de bevoegde autoriteit van de lidstaat die hierbij betrokken is of, in voorkomend geval, de Europese hoofdaanklager onmiddellijk van het besluit van het Parlement in kennis met het verzoek om de Voorzitter in kennis te stellen van alle ontwikkelingen en rechterlijke beslissingen in de betrokken procedure. Zodra de Voorzitter deze informatie ontvangt, deelt hij deze aan het Parlement mee in de door hem meest geschikt geachte vorm, zo nodig na raadpleging van de bevoegde commissie. |
Amendement 6
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 9 — lid 12
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
12. Het Parlement onderzoekt alleen verzoeken om opheffing van de immuniteit van een lid die zijn ingediend door de gerechtelijke autoriteiten of door de permanente vertegenwoordigingen van de lidstaten. |
12. Het Parlement onderzoekt alleen verzoeken om opheffing van de immuniteit van een lid die zijn ingediend door de gerechtelijke autoriteiten of door de permanente vertegenwoordigingen van de lidstaten of, in voorkomend geval, door de Europese hoofdaanklager . |
Amendement 7
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 9 — lid 14
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
14. Elk door een bevoegde autoriteit ingediend verzoek om informatie over de reikwijdte van de voorrechten of immuniteiten van de leden wordt behandeld overeenkomstig bovenstaande bepalingen. |
14. Elk door een bevoegde autoriteit van een lidstaat of, in voorkomend geval, door het Europees Openbaar Ministerie ingediend verzoek om informatie over de reikwijdte van de voorrechten of immuniteiten van de leden wordt behandeld overeenkomstig bovenstaande bepalingen. |
III Voorbereidende handelingen
Europees Parlement
Dinsdag, 17 januari 2023
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/170 |
P9_TA(2023)0001
Overeenkomst EU-Nieuw-Zeeland: uitwisseling van persoonsgegevens tussen Europol en Nieuw-Zeeland
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2023 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds, op het gebied van de uitwisseling van persoonsgegevens tussen het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en de Nieuw-Zeelandse autoriteiten die bevoegd zijn voor de bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme (10092/2022 — C9-0288/2022 — 2022/0157(NLE))
(Goedkeuring)
(2023/C 214/16)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10092/2022), |
|
— |
gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds, op het gebied van de uitwisseling van persoonsgegevens tussen het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en de Nieuw-Zeelandse autoriteiten die bevoegd zijn voor de bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme (9269/2022), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 16, lid 2, artikel 88, artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0288/2022), |
|
— |
gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 10 juli 2020 (1) over de sluiting van een overeenkomst, in het kader van onderhandelingen, tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland op het gebied van de uitwisseling van persoonsgegevens tussen het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en de Nieuw-Zeelandse autoriteiten die bevoegd zijn voor de bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme, |
|
— |
gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0003/2023), |
1.
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2.
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van Nieuw-Zeeland.
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/171 |
P9_TA(2023)0002
Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken: tweede aanvullend protocol inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2023 over het ontwerp van besluit van de Raad houdende machtiging van de lidstaten om, in het belang van de Europese Unie, het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal te ratificeren (06438/2022 — C9-0146/2022 — 2021/0383(NLE))
(Goedkeuring)
(2023/C 214/17)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (06438/2022), |
|
— |
gezien het ontwerp van tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal (14898/2021), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 16, artikel 82, lid 1, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0146/2022), |
|
— |
gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0002/2023), |
1.
hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van besluit van de Raad;
2.
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de Raad van Europa.
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/172 |
P9_TA(2023)0003
Overbrenging van afvalstoffen
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2023 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1257/2013 en (EU) 2020/1056 (COM(2021)0709 — C9-0426/2021 — 2021/0367(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2023/C 214/18)
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 8
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 10 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 10 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 11 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 16 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 16 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 20
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 22
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 22 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 30
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 31
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 36
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 36 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 36 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 36 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 36 quinquies (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 37 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 38
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 49
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 50
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Overweging 52
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Overweging 54
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Overweging 55
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Overweging 55 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Bij deze verordening worden maatregelen vastgesteld om het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen door de nadelige gevolgen van de overbrenging van afvalstoffen te voorkomen of te beperken. In deze verordening worden de procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen vastgelegd, naar gelang van de herkomst, de bestemming en de route van de overbrenging, het soort overgebrachte afvalstoffen en het soort verwerking dat de afvalstoffen op de plaats van bestemming ondergaan. |
Bij deze verordening worden maatregelen vastgesteld om het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen door de nadelige gevolgen van de overbrenging van afvalstoffen , ook naar derde landen, te voorkomen of te beperken. In deze verordening worden de procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen vastgelegd, naar gelang van de herkomst, de bestemming en de route van de overbrenging, het soort overgebrachte afvalstoffen en het soort verwerking dat de afvalstoffen op de plaats van bestemming ondergaan. Door het toepassen van de beginselen van nabijheid en zelfvoorziening, zoals vastgelegd in Richtlijn 2008/98/EG, wordt er middels deze verordening naar gestreefd om niet alleen een circulaire economie, een efficiënt gebruik van hulpbronnen en klimaatneutraliteit tot stand te brengen, maar om ook de verontreiniging tot nul te reduceren met het oog op een niet-giftig milieu. Met de verordening wordt tevens beoogd de administratieve lasten te verminderen door de regels voor de overbrenging van afvalstoffen binnen de Unie te harmoniseren en de uitwisseling van informatie over de overbrenging van afvalstoffen te digitaliseren. |
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Daarnaast zijn de definities van “afvalstof”, “gevaarlijke afvalstof”, “verwerking”, “verwijdering”, “nuttige toepassing”, “voorbereiding voor hergebruik”, “hergebruik”, “recycling”, “afvalstoffenproducent”, “afvalstoffenhouder”, “handelaar” en “makelaar” in artikel 3, punten 1), 2), 14), 19), 15), 16), 13), 17), 5), 6), 7), en 8), van Richtlijn 2008/98/EG van toepassing. |
Daarnaast zijn de definities van “afvalstof”, “gevaarlijke afvalstof”, “verwerking”, “verwijdering”, “nuttige toepassing”, “nuttige toepassing van materiaal”, “voorbereiding voor hergebruik”, “hergebruik”, “recycling”, “afvalstoffenproducent”, “afvalstoffenhouder”, “handelaar” en “makelaar” in artikel 3, punten 1), 2), 14), 19), 15), 15 bis), 16), 13), 17), 5), 6), 7), en 8), van Richtlijn 2008/98/EG van toepassing. |
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 2 — punt a bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 4 — punt b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5. Lid 2 is van toepassing op de overbrenging van gemengd stedelijk afval dat is ingezameld van particuliere huishoudens, van andere afvalstoffenproducenten of van beide, alsook op gemengd stedelijk afval dat een afvalverwerkingshandeling heeft ondergaan die de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd, wanneer dit afval bestemd is voor handelingen tot nuttige toepassing. De overbrenging van dergelijke voor verwijdering bestemde afvalstoffen is verboden. |
5. Lid 2 is van toepassing op de overbrenging van gemengd stedelijk afval dat is ingezameld van particuliere huishoudens, van andere afvalstoffenproducenten of van beide, alsook op gemengd stedelijk afval dat een afvalverwerkingshandeling heeft ondergaan die de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd , bijvoorbeeld uit afval gewonnen brandstoffen , wanneer dit afval bestemd is voor handelingen tot nuttige toepassing. De overbrenging van dergelijke voor verwijdering bestemde afvalstoffen is verboden. |
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 1 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Alleen kennisgevers die een vergunning hebben ontvangen of zijn geregistreerd overeenkomstig hoofdstuk IV van Richtlijn 2008/98/EG, mogen een voorafgaande schriftelijke kennisgeving (“kennisgeving”) indienen. |
Alleen kennisgevers die een vergunning hebben ontvangen of zijn geregistreerd overeenkomstig hoofdstuk IV van Richtlijn 2008/98/EG, exploitanten die proeven voor experimentele behandelingen uitvoeren, of laboratoria, mogen een voorafgaande schriftelijke kennisgeving (“kennisgeving”) indienen. |
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 2 — alinea 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Indien de kennisgever niet de eerste afvalstoffenproducent is als bedoeld in artikel 3, lid 6, punt a), i), zorgt de kennisgever ervoor dat de eerste afvalstoffenproducent of een van de in artikel 3, lid 6, punt a), ii) of iii), aangewezen personen het kennisgevingsdocument mede ondertekent. |
Indien de kennisgever niet de eerste afvalstoffenproducent is als bedoeld in artikel 3, lid 6, punt a), i), zorgt de kennisgever ervoor dat de eerste afvalstoffenproducent of een van de in artikel 3, lid 6, punt a), ii), iii) of iv) , aangewezen personen het kennisgevingsdocument mede ondertekent. Een handelaar of makelaar zorgt ervoor dat hij beschikt over een schriftelijke machtiging van een van de in artikel 3, lid 6, punt a), i), ii) of iii), genoemde personen om namens hen op te treden, en die schriftelijke machtiging wordt in de kennisgeving opgenomen. |
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
6. Indien een overbrenging bestemd is voor voorlopige handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering en er in het land van bestemming aansluitend een verdere handeling tot nuttige toepassing of verwijdering plaatsvindt, kan, in afwijking van lid 5, de borgsom of de gelijkwaardige verzekering worden vrijgegeven zodra de afvalstoffen de voorlopige inrichting verlaten en de betrokken bevoegde autoriteit de in artikel 16, lid 4, bedoelde verklaring heeft ontvangen. In dat geval wordt een aansluitende overbrenging naar een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering gedekt door een nieuwe borgsom of gelijkwaardige verzekering, tenzij de bevoegde autoriteit van bestemming deze borgsom of deze gelijkwaardige verzekering niet nodig acht. In die omstandigheden is de bevoegde autoriteit van bestemming verantwoordelijk voor de verplichtingen die ontstaan in het geval van terugname indien de overbrenging of de handeling tot verdere nuttige toepassing of verwijdering niet kan worden voltooid zoals gepland als bedoeld in artikel 22, of in het geval van een illegale overbrenging als bedoeld in artikel 24. |
6. Indien een overbrenging bestemd is voor voorlopige handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering en er in het land van bestemming aansluitend een verdere handeling tot nuttige toepassing of verwijdering plaatsvindt, kan, in afwijking van lid 5, de borgsom of de gelijkwaardige verzekering worden vrijgegeven zodra de afvalstoffen de voorlopige inrichting verlaten en de betrokken bevoegde autoriteit de in artikel 16, lid 4, bedoelde verklaring heeft ontvangen. In dat geval wordt een aansluitende overbrenging naar een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering gedekt door een nieuwe borgsom of gelijkwaardige verzekering, tenzij sprake is van overbrenging tussen twee inrichtingen waarover eenzelfde rechtspersoon de zeggenschap heeft of tenzij de bevoegde autoriteit van bestemming deze borgsom of deze gelijkwaardige verzekering niet nodig acht. In die omstandigheden is de bevoegde autoriteit van bestemming verantwoordelijk voor de verplichtingen die ontstaan in het geval van terugname indien de overbrenging of de handeling tot verdere nuttige toepassing of verwijdering niet kan worden voltooid zoals gepland als bedoeld in artikel 22, of in het geval van een illegale overbrenging als bedoeld in artikel 24. |
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 10 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Uiterlijk op [PB: Gelieve de datum in te voegen: twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] beoordeelt de Commissie of het haalbaar is een geharmoniseerde berekeningsmethode vast te stellen voor het bepalen van het bedrag van de borgsommen of gelijkwaardige verzekeringen en stelt in voorkomend geval een uitvoeringshandeling vast om een dergelijke geharmoniseerde berekeningsmethode vast te stellen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. |
Uiterlijk op [PB: Gelieve de datum in te voegen: twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] beoordeelt de Commissie of het haalbaar is een eenvoudige, op risico’s gebaseerde en geharmoniseerde berekeningsmethode vast te stellen voor het bepalen van het bedrag van de borgsommen of gelijkwaardige verzekeringen en stelt in voorkomend geval uiterlijk … [drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een uitvoeringshandeling vast om een dergelijke eenvoudige, op risico’s gebaseerde en geharmoniseerde berekeningsmethode vast te stellen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. |
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 2 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Indien de bevoegde autoriteit van verzending binnen 30 dagen na indiening van de kennisgeving geen besluit heeft genomen overeenkomstig lid 1, verstrekt zij de kennisgever op verzoek een gemotiveerde verklaring daarvoor. |
Indien de bevoegde autoriteit van bestemming niet in staat is binnen 30 dagen na indiening van de kennisgeving een besluit te nemen overeenkomstig lid 1, stelt zij de kennisgever binnen die 30 dagen daarvan in kennis en verstrekt zij de kennisgever uit eigen beweging een gemotiveerde verklaring daarvoor. De bevoegde autoriteit neemt binnen 60 dagen na indiening van de kennisgeving een definitief besluit. |
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. De schriftelijke toestemming voor een geplande overbrenging verstrijkt op de latere datum zoals vermeld in het kennisgevingsdocument. Zij heeft geen betrekking op een periode van meer dan één kalenderjaar of een kortere periode zoals aangegeven in het besluit van de betrokken bevoegde autoriteiten. |
3. De schriftelijke toestemming voor een geplande overbrenging verstrijkt op de latere datum zoals vermeld in het kennisgevingsdocument. Zij heeft betrekking op een periode van twee kalenderjaren of een kortere periode zoals aangegeven in het besluit van de betrokken bevoegde autoriteiten. |
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
4. De geplande overbrenging mag niet aanvangen voordat is voldaan aan de eisen van artikel 16, lid 1, punten a) en b), en vindt plaats tijdens de geldigheidsduur van de (stilzwijgende of schriftelijke) toestemming van alle betrokken bevoegde autoriteiten. Over te brengen afvalstoffen moeten het land van verzending hebben verlaten aan het einde van de geldigheidsduur van de stilzwijgende of schriftelijke toestemming van alle betrokken bevoegde autoriteiten. |
4. De geplande overbrenging mag niet aanvangen voordat is voldaan aan de eisen van artikel 16, lid 1, en vindt plaats tijdens de geldigheidsduur van de (stilzwijgende of schriftelijke) toestemming van alle betrokken bevoegde autoriteiten. Over te brengen afvalstoffen moeten het land van verzending hebben verlaten aan het einde van de geldigheidsduur van de stilzwijgende of schriftelijke toestemming van alle betrokken bevoegde autoriteiten. |
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 7
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
7. De kennisgever, de betrokken bevoegde autoriteiten en de ontvanger worden in kennis gesteld van de intrekking van de toestemming door middel van een officiële mededeling. |
7. De kennisgever, de betrokken bevoegde autoriteiten, de ontvanger en, met het oog op rapportage, de Commissie worden in kennis gesteld van de intrekking van de toestemming , met inbegrip van de reden van deze intrekking door middel van een officiële mededeling. |
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 1 — punt a — i
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 1 — punt a — ii
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 1 — punt a — iii
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 1 — punt b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. Indien de betrokken bevoegde autoriteiten geen toestemming hebben verleend voor een geplande overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen, verliest de kennisgeving van die overbrenging haar geldigheid en is de overbrenging overeenkomstig artikel 4, lid 1, verboden. Indien de kennisgever voornemens blijft de overbrenging uit te voeren, wordt een nieuwe kennisgeving ingediend, tenzij alle betrokken bevoegde autoriteiten en de kennisgever anders overeenkomen. |
3. Indien de betrokken bevoegde autoriteiten geen toestemming hebben verleend voor een geplande overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen binnen een termijn van 60 dagen, verliest de kennisgeving van die overbrenging haar geldigheid en is de overbrenging overeenkomstig artikel 4, lid 1, verboden. Indien de kennisgever voornemens blijft de overbrenging uit te voeren, wordt een nieuwe kennisgeving ingediend, tenzij alle betrokken bevoegde autoriteiten en de kennisgever anders overeenkomen. |
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 1 — punt d — ii
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 1 — punt e
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 1 — punt f
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5. Bezwaren van bevoegde autoriteiten op de in lid 1 , punt d) en e), van dit artikel genoemde gronden worden door de lidstaten aan de Commissie gemeld overeenkomstig artikel 68. |
5. Bezwaren , met inbegrip van de concrete redenen hiervan, van bevoegde autoriteiten op de in lid 1 van dit artikel genoemde gronden worden door de lidstaten aan de Commissie gemeld overeenkomstig artikel 68. |
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 5 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
5 bis. De bevoegde autoriteiten stellen de kennisgever in kennis van de concrete redenen van hun bezwaar tegen een geplande overbrenging van afvalstoffen. |
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 1 — punt a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 2 — punt c
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 2 — punt e bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 2 — punt g
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
9. Tenzij anders vermeld in het besluit tot goedkeuring van het verzoek om voorafgaande goedkeuring, is de voorafgaande goedkeuring van een inrichting voor nuttige toepassing zeven jaar geldig. |
9. Tenzij anders vermeld in het besluit tot goedkeuring van het verzoek om voorafgaande goedkeuring, is de voorafgaande goedkeuring van een inrichting voor nuttige toepassing zeven jaar geldig , waarbij er tijdens de geldigheidsperiode minimaal één inspectie door de relevante autoriteiten wordt uitgevoerd teneinde de naleving van de meest recente vereisten op het gebied van wet- en regelgeving te verifiëren . |
|
|
Een voorafgaande goedkeuring van een inrichting voor nuttige toepassing die is verleend door de bevoegde autoriteit in één lidstaat, is geldig in alle lidstaten. Een bevoegde autoriteit kan evenwel besluiten de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit van bestemming niet te aanvaarden. Dat besluit en de redenen daarvoor worden meegedeeld aan de inrichting en aan de bevoegde autoriteit die de voorafgaande toestemming heeft verleend. |
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. De met de voorlopige handeling tot nuttige toepassing of verwijdering belaste inrichting bevestigt aan de kennisgever binnen één dag na ontvangst van de afvalstoffen dat zij de afvalstoffen heeft ontvangen. Deze bevestiging wordt in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd. |
3. De met de voorlopige handeling tot nuttige toepassing of verwijdering belaste inrichting bevestigt aan de kennisgever binnen twee werkdagen na ontvangst van de afvalstoffen dat zij de afvalstoffen heeft ontvangen. Deze bevestiging wordt in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd. |
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. De inrichting bevestigt binnen één dag na ontvangst van de afvalstoffen aan de kennisgever en de betrokken autoriteiten dat de afvalstoffen zijn ontvangen. |
3. De inrichting bevestigt binnen twee werkdagen na ontvangst van de afvalstoffen aan de kennisgever en de betrokken autoriteiten dat de afvalstoffen zijn ontvangen. |
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. Een nieuwe kennisgeving is vereist, indien als gevolg van wezenlijke wijzigingen als bedoeld in lid 1 andere bevoegde autoriteiten bij de overbrenging worden betrokken, die niet bij de oorspronkelijke kennisgeving waren betrokken. |
3. Een nieuwe kennisgeving is vereist, indien als gevolg van wezenlijke wijzigingen als bedoeld in lid 1 andere bevoegde autoriteiten bij de overbrenging worden betrokken, die niet bij de oorspronkelijke kennisgeving waren betrokken , tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten unaniem kunnen besluiten af te zien van de noodzaak van een nieuwe kennisgeving . |
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
4. De inrichting voor nuttige toepassing of het laboratorium en de ontvanger of, indien zij geen toegang hebben tot een in artikel 26 bedoeld systeem, de in lid 2 bedoelde persoon bevestigt binnen één dag na ontvangst van de afvalstoffen aan de kennisgever en de betrokken autoriteiten dat de afvalstoffen zijn ontvangen door de in bijlage VII bedoelde relevante informatie in te vullen. |
4. De inrichting voor nuttige toepassing of het laboratorium en de ontvanger of, indien zij geen toegang hebben tot een in artikel 26 bedoeld systeem, de in lid 2 bedoelde persoon bevestigt binnen twee werkdagen na ontvangst van de afvalstoffen aan de kennisgever en de betrokken autoriteiten dat de afvalstoffen zijn ontvangen door de in bijlage VII bedoelde relevante informatie in te vullen. |
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
De bevoegde autoriteiten van verzending of van bestemming maken op passende wijze informatie openbaar over kennisgevingen van overbrengingen waarmee zij hebben ingestemd of waartegen bezwaar is gemaakt, alsook over overbrengingen van afvalstoffen waarvoor de algemene informatieverplichtingen gelden, voor zover die informatie niet vertrouwelijk is uit hoofde van nationale of Uniewetgeving. |
Zonder onnodige vertraging en uiterlijk 30 dagen nadat zij toestemming hebben gegeven of bezwaar hebben gemaakt, maken de bevoegde autoriteiten van verzending via het in artikel 26, lid 2, bedoelde centrale systeem voor elektronische indiening en uitwisseling of, indien van toepassing, het in artikel 26, lid 3, bedoelde nationale systeem, informatie openbaar over kennisgevingen van overbrengingen waarmee zij hebben ingestemd of waartegen bezwaar is gemaakt, alsook over overbrengingen van afvalstoffen waarvoor de algemene informatieverplichtingen gelden, voor zover die informatie niet vertrouwelijk is uit hoofde van nationale of Uniewetgeving noch persoonsgegevens bevat die zijn beschermd overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 (1 bis). |
||
|
|
De bevoegde autoriteiten maken ten minste de volgende informatie openbaar: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 — lid 3 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De in lid 2 vermelde terugnameplicht geldt niet indien de betrokken bevoegde autoriteiten van verzending, van doorvoer en van bestemming zich ervan hebben vergewist dat de afvalstoffen door de kennisgever of, indien dat niet mogelijk is, door de bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, in het land van bestemming of elders op een andere wijze verwijderd of nuttig toegepast kunnen worden. |
De in lid 2 vermelde terugnameplicht geldt niet indien de betrokken bevoegde autoriteiten van verzending, van doorvoer en van bestemming zich ervan hebben vergewist dat de afvalstoffen door de kennisgever of, indien dat niet mogelijk is, door de bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, in het land van bestemming of elders op een andere en milieuhygiënisch verantwoorde wijze , waarbij de menselijke gezondheid niet in gevaar gebracht wordt, verwijderd of nuttig toegepast kunnen worden. |
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Indien een bevoegde autoriteit een overbrenging ontdekt die volgens haar illegaal is, stelt zij onverwijld de overige betrokken bevoegde autoriteiten hiervan in kennis. |
1. Indien een bevoegde autoriteit een overbrenging ontdekt die volgens haar illegaal is, stelt zij onverwijld de overige betrokken bevoegde autoriteiten hiervan in kennis. De betrokken bevoegde autoriteiten van verzending verscherpen de inspecties van latere overbrengingen die vergelijkbaar zijn wat betreft de kennisgever, afvalstoffenproducent, inzamelaar, handelaar, makelaar of houder van afvalstoffen, teneinde verdere illegale overbrengingen te voorkomen. |
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 — lid 1 — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. De volgende informatie en documenten worden via elektronische weg ingediend en uitgewisseld, hetzij via het in lid 2 bedoelde centrale systeem, hetzij via een nationaal systeem overeenkomstig lid 3: |
1. De volgende informatie , gegevens en documenten worden via elektronische weg ingediend en uitgewisseld, hetzij via het in lid 2 bedoelde centrale systeem, hetzij via een met het centrale systeem verbonden nationaal systeem overeenkomstig lid 3: |
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 — lid 2 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De Commissie beheert een centraal systeem voor de elektronische indiening en uitwisseling van informatie en documenten als bedoeld in lid 1. Dat centrale systeem voorziet in een hub die wordt gebruikt voor de uitwisseling in realtime van de in lid 1 bedoelde informatie en documenten tussen bestaande nationale systemen voor elektronische gegevensuitwisseling. |
De Commissie beheert een centraal systeem voor de elektronische indiening en uitwisseling van informatie , gegevens en documenten als bedoeld in lid 1. Dat centrale systeem voorziet in een hub die wordt gebruikt voor de uitwisseling in realtime van de in lid 1 bedoelde informatie en documenten tussen bestaande nationale systemen voor elektronische gegevensuitwisseling. Het centrale systeem slaat gegevens op aan de hand waarvan rapportage mogelijk is en onder andere de frequentie van bezwaren, de tijd tussen de indiening van een kennisgeving en het nemen van een besluit geanalyseerd kunnen worden, alsook het aantal kennisgevingen voor de verschillende soorten handelingen voor nuttige toepassing. |
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 — lid 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
3 bis. In het centrale systeem opgeslagen informatie wordt gemakkelijk toegankelijk en in een open gegevensformaat openbaar gemaakt, tenzij die informatie krachtens nationale of Uniewetgeving vertrouwelijk is. |
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 — lid 4 — alinea 1 — punt b bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 — lid 4 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
4 bis. De werking van het centrale systeem wordt om de twee jaar door de Commissie geëvalueerd. De resultaten van deze evaluaties worden meegedeeld aan het Europees Parlement en de lidstaten. |
|
|
Bij de evaluatie wordt onder meer rekening gehouden met de opmerkingen van de correspondenten. Bij de evaluatie kan tevens rekening worden gehouden met feedback van andere gebruikers, zoals bevoegde autoriteiten en kennisgevers. |
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Alle uit hoofde van de bepalingen van deze titel ingediende kennisgevingen, informatie, documentatie en andere mededelingen dienen te worden verstrekt in een voor de betrokken bevoegde autoriteiten aanvaardbare taal. |
1. Alle uit hoofde van de bepalingen van deze titel ingediende kennisgevingen, informatie, documentatie en andere mededelingen dienen te worden verstrekt in een voor de betrokken bevoegde autoriteiten aanvaardbare taal. Het Engels wordt in alle gevallen als een aanvaardbare taal beschouwd, tenzij de betrokken bevoegde autoriteit naar behoren motiveert waarom het Engels niet als taal aanvaard wordt. |
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. De kennisgever verstrekt aan de betrokken bevoegde autoriteiten gewaarmerkte vertalingen van de documenten als bedoeld in lid 1 in een voor hen aanvaardbare taal, indien zij daarom verzoeken. |
2. De kennisgever verstrekt aan de betrokken bevoegde autoriteiten gewaarmerkte vertalingen van de documenten als bedoeld in lid 1 in een voor hen aanvaardbare taal, indien zij daarom verzoeken. Het Engels wordt in alle gevallen als een aanvaardbare taal beschouwd, tenzij de betrokken bevoegde autoriteit naar behoren motiveert waarom het Engels niet als taal aanvaard wordt. |
|
|
Het op grond van artikel 26 ingestelde centrale databanksysteem vergemakkelijkt de machinevertaling van alle verstrekte informatie. Wanneer gebruikgemaakt is van machinevertaling, gaat de vertaalde informatie die verstrekt wordt, vergezeld van een vermelding daarvan. |
Amendement 72
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 — lid 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
3 bis. In geval van meningsverschillen tussen de bevoegde autoriteiten over classificatiekwesties kan de vraag worden doorgestuurd naar de correspondenten van de lidstaten, die de gestelde vragen tijdens vergaderingen kunnen bespreken. Relevante belanghebbenden worden uitgenodigd voor dergelijke vergaderingen, of, indien van toepassing, gedeelten daarvan. |
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 — lid 4 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Om de geharmoniseerde indeling van afvalstoffen in bijlage III, III A, III B of IV in de Unie te vergemakkelijken, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door criteria vast te stellen, zoals verontreinigingsdrempels, op basis waarvan bepaalde afvalstoffen in bijlage III, III A, III B of IV worden ingedeeld. |
Om de geharmoniseerde indeling van afvalstoffen in bijlage III, III A, III B of IV in de Unie te vergemakkelijken, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast teneinde deze verordening aan te vullen of te wijzigen door criteria vast te stellen of te wijzigen , zoals verontreinigingsdrempels, op basis waarvan bepaalde afvalstoffen in bijlage III, III A, III B of IV worden ingedeeld , alsmede de drempels vast te stellen voor de aanmerking van fysische en chemische eigenschappen als zijnde in wezen gelijksoortig . |
Amendement 74
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 — lid 4 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De Commissie is ook bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door criteria vast te stellen om onderscheid te maken tussen gebruikte goederen en afvalstoffen, voor specifieke categorieën goederen waarvoor dit onderscheid van bijzonder belang is voor de uitvoer van afvalstoffen uit de Unie. |
De Commissie stelt eveneens, uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening, overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast teneinde deze verordening aan te vullen door criteria vast te stellen om onderscheid te maken tussen gebruikte goederen en afvalstoffen, voor specifieke categorieën goederen waarvoor dit onderscheid van bijzonder belang is voor de uitvoer van afvalstoffen uit de Unie , ook om ontwijking van de in deze verordening vastgestelde regelgeving te voorkomen . De in deze gedelegeerde handelingen vastgestelde criteria zijn dezelfde als die van Richtlijn 2008/98/EG. |
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 — titel
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Overeenkomsten voor grensgebieden |
Multilaterale overeenkomsten |
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. In uitzonderingsgevallen en wanneer de specifieke geografische of demografische situatie zulks rechtvaardigt, kunnen lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten ter versoepeling van de kennisgevingsprocedure voor grensoverschrijdende overbrengingen van specifieke afvalstromen naar de dichtstbijzijnde geschikte inrichting in het grensgebied tussen beide betrokken lidstaten. |
1. In uitzonderingsgevallen en wanneer de specifieke geografische of demografische situatie zulks rechtvaardigt, kunnen lidstaten bilaterale of multilaterale overeenkomsten sluiten ter versoepeling van de kennisgevingsprocedure voor grensoverschrijdende overbrengingen van specifieke afvalstromen naar de dichtstbijzijnde geschikte inrichting in het grensgebied tussen twee of meer betrokken lidstaten. |
|
|
Dergelijke overeenkomsten kunnen tevens worden gesloten voor de overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen overeenkomstig artikel 11, indien de geografische en demografische situatie het sluiten van deze overeenkomsten rechtvaardigt. In dit verband kunnen de voorwaarden van artikel 11, lid 1, punten a) tot en met f), worden versoepeld voor grensoverschrijdende overbrengingen naar de dichtstbijzijnde geschikte inrichting voor verwijdering, overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG en het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen. |
|
|
In de multilaterale overeenkomsten wordt aangetoond dat het afval wordt verwerkt overeenkomstig de afvalhiërarchie en de beginselen van nabijheid en zelfvoorziening op het niveau van de Unie en de lidstaten, zoals vastgelegd in Richtlijn 2008/98/EG; dat het afval wordt verwerkt overeenkomstig de milieubeschermingsnormen, in overeenstemming met de wetgeving van de Unie; dat, indien de inrichting valt onder Richtlijn 2010/75/EU, de beste beschikbare technieken als omschreven in artikel 3, lid 10, van die richtlijn worden toegepast in overeenstemming met de vergunning voor de inrichting; en dat de overeenkomsten niet leiden tot een aanzienlijke versnippering van de Uniemarkt voor de overbrenging van afvalstoffen. |
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. De in lid 1 bedoelde bilaterale overeenkomsten kunnen ook worden gesloten wanneer afval wordt overgebracht vanuit het land van verzending en daar wordt behandeld, maar door andere lidstaten wordt overgebracht. |
2. De in lid 1 bedoelde overeenkomsten kunnen ook worden gesloten wanneer afval wordt overgebracht vanuit het land van verzending en daar wordt behandeld, maar door andere lidstaten wordt overgebracht. |
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. De lidstaten kunnen in lid 1 bedoelde bilaterale overeenkomsten ook sluiten met landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. |
3. De lidstaten kunnen in lid 1 bedoelde overeenkomsten ook sluiten met landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. |
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 — lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
4. Van de in dit artikel bedoelde overeenkomsten wordt kennis gegeven aan de Commissie voordat zij van kracht worden. |
4. Van de in dit artikel bedoelde overeenkomsten wordt kennis gegeven aan de Commissie en aan de correspondenten voordat zij van kracht worden. Tijdens correspondentenvergaderingen kunnen vragen aan de correspondenten of punten van zorg in verband met bilaterale of multilaterale overeenkomsten aan de orde worden gesteld. Relevante belanghebbenden worden uitgenodigd voor dergelijke vergaderingen, of, indien van toepassing, gedeelten daarvan. |
Amendement 151
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 30 bis Overbrenging uit een ultraperifeer gebied 1. In afwijking van artikel 5, lid 5, artikel 8, leden 3, 4 en 5, en artikel 9, leden 1, 2, 6 en 7, wordt voor de overbrenging van afvalstoffen tussen een ultraperifeer gebied als bedoeld in artikel 349 VWEU en een lidstaat waarvoor doorvoer door een andere lidstaat vereist is, een stilzwijgend besluit tot toestemming voor doorvoer geacht te zijn genomen door de autoriteit van doorvoer, tenzij deze autoriteit van doorvoer binnen drie dagen na ontvangst van de schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit van verzending en van bestemming bezwaar maakt. 2. Een dergelijke stilzwijgende toestemming is geldig voor de periode die wordt genoemd in de schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit van verzending en bestemming. |
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Artikel 36 — lid 1 — punt b bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 81
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 — lid 2 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Lid 1 is niet van toepassing op de uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen naar een land dat is opgenomen in de overeenkomstig artikel 38 opgestelde lijst van landen voor de in die lijst genoemde afvalstoffen. |
Lid 1 is niet van toepassing op de uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen naar een land dat is opgenomen in de overeenkomstig artikel 38 opgestelde lijst van landen voor de in die lijst genoemde afvalstoffen. De uitvoer van kunststofafval naar andere landen dan de EVA-lidstaten waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, valt niet onder artikel 38. |
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 — lid 4 — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
4. De Commissie werkt regelmatig, en ten minste om de twee jaar na de vaststelling, de lijst bij van landen waarnaar uitvoer is toegestaan, teneinde: |
4. De Commissie werkt regelmatig, en ten minste jaarlijks na de vaststelling, de lijst bij van landen waarnaar uitvoer is toegestaan, teneinde: |
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. De Commissie beoordeelt de overeenkomstig artikel 39 ingediende verzoeken zonder onnodige vertraging en, indien zij ervan overtuigd is dat aan de in dat artikel gestelde eisen is voldaan, neemt zij het land dat het verzoek indient op in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan. De beoordeling wordt gebaseerd op de door het verzoekende land verstrekte informatie en bewijsstukken, alsmede op andere relevante informatie, en beoogt vast te stellen of het land dat het verzoek heeft ingediend, alle nodige maatregelen heeft genomen en uitvoert om ervoor te zorgen dat de betrokken afvalstoffen op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd als bedoeld in artikel 56. Om deze beoordeling uit te voeren, gebruikt de Commissie als referentiepunt de relevante bepalingen in de wetgeving en richtsnoeren als bedoeld in bijlage IX. |
1. De Commissie beoordeelt de overeenkomstig artikel 39 ingediende verzoeken zonder onnodige vertraging en, indien zij ervan overtuigd is dat aan de in dat artikel gestelde eisen is voldaan, neemt zij het land dat het verzoek indient op in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan. De beoordeling wordt gebaseerd op de door het verzoekende land verstrekte informatie en bewijsstukken, alsmede op andere relevante informatie, en stelt vast of het land dat het verzoek heeft ingediend, alle nodige maatregelen heeft genomen en uitvoert om ervoor te zorgen dat de betrokken afvalstoffen op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd als bedoeld in artikel 56. Om deze beoordeling uit te voeren, gebruikt de Commissie als referentiepunt de relevante bepalingen in de wetgeving en richtsnoeren als bedoeld in bijlage IX. De Commissie raadpleegt bij de beoordeling ook belanghebbenden, waaronder nationale deskundigen, relevante vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en niet-gouvernementele organisaties. |
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 — lid 2 — punt c bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 85
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. De Commissie houdt toezicht op de mate van uitvoer van afvalstoffen uit de Unie naar landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, om ervoor te zorgen dat deze uitvoer niet leidt tot ernstige schade voor het milieu of de menselijke gezondheid in het land van bestemming. In het kader van dat toezicht beoordeelt de Commissie verzoeken van natuurlijke of rechtspersonen die vergezeld gaan van relevante informatie en gegevens waaruit blijkt dat de uitvoer van afvalstoffen uit de Unie tot ernstige schade voor het milieu of de menselijke gezondheid leidt in een land waarop het OESO-besluit van toepassing is. |
1. De Commissie houdt toezicht op uitvoer van afvalstoffen uit de Unie naar landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, om ervoor te zorgen dat deze uitvoer voldoet aan de in artikel 56 genoemde vereisten van milieuhygiënisch verantwoord beheer in het land van bestemming en geen substantiële nadelige gevolgen heeft voor het beheer van in dat land geproduceerd afval . In het kader van dat toezicht beoordeelt de Commissie verzoeken van natuurlijke of rechtspersonen die vergezeld gaan van relevante informatie en gegevens waaruit blijkt dat de uitvoer van afvalstoffen uit de Unie niet voldoet aan de in artikel 56 genoemde vereisten van milieuhygiënisch verantwoord beheer in een land waarop het OESO-besluit van toepassing is , of substantiële nadelige gevolgen heeft voor het beheer van in dat land geproduceerd afval . |
Amendement 86
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Wanneer de uitvoer van afvalstoffen uit de Unie naar een land waarop het OESO-besluit van toepassing is, binnen korte tijd aanzienlijk is toegenomen en er onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat het betrokken land in staat is deze afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze nuttig toe te passen als bedoeld in artikel 56, verzoekt de Commissie de bevoegde autoriteiten van het betrokken land om binnen 60 dagen informatie te verstrekken over de voorwaarden waaronder de betrokken afvalstoffen nuttig worden toegepast en over het vermogen van het betrokken land om de betrokken afvalstoffen te beheren. De Commissie kan een verlenging van deze termijn toestaan indien het betrokken land daartoe een met redenen omkleed verzoek indient. |
2. Wanneer er onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat het betrokken land in staat is deze afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze nuttig toe te passen als bedoeld in artikel 56, indien er bewijs is dat het betreffende land niet voldoet aan de vereisten van artikel 56 voor deze afvalstoffen, of wanneer er substantiële nadelige gevolgen zijn voor het beheer van in dat land geproduceerd afval vanwege de invoer van afvalstoffen uit de Unie, verzoekt de Commissie de bevoegde autoriteiten van het betrokken land om binnen 60 dagen informatie te verstrekken over de voorwaarden waaronder de betrokken afvalstoffen nuttig worden toegepast en over het vermogen van het betrokken land om de betrokken afvalstoffen , met inbegrip van in het land geproduceerd afval in kwestie, te beheren. De Commissie kan een verlenging van deze termijn toestaan indien het betrokken land daartoe een met redenen omkleed verzoek indient. |
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 — lid 3 — punt a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 — lid 3 — punt b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 — lid 3 — punt c
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 — lid 3 — punt d
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 — lid 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
3 bis. Met het oog op de in lid 3 bedoelde verificaties raadpleegt de Commissie in voorkomend geval de relevante belanghebbenden. |
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 — lid 4 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Indien het betrokken land naar aanleiding van het in lid 2 bedoelde verzoek niet voldoende bewijs levert als bedoeld in lid 3 dat de afvalstoffen overeenkomstig artikel 56 op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de uitvoer van de betrokken afvalstoffen naar dat land te verbieden. |
Indien het betrokken land naar aanleiding van het in lid 2 bedoelde verzoek niet voldoende bewijs levert als bedoeld in lid 3 dat de afvalstoffen overeenkomstig artikel 56 op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd of dat er geen substantiële nadelige gevolgen zijn voor het beheer van in het land zelf geproduceerd afval als gevolg van de invoer van afval , is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de uitvoer van de betrokken afvalstoffen naar dat land te verbieden. |
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Artikel 43 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 bis. Een natuurlijke persoon of rechtspersoon die afvalstoffen uit de Unie uitvoert, zorgt er ook voor dat de inrichting die de afvalstoffen in het land van bestemming zal beheren, interne meldingskanalen heeft opgezet, met inbegrip van adequate bescherming van klokkenluiders. |
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Artikel 43 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Om aan de in lid 1 bedoelde verplichting te voldoen, ziet een natuurlijke persoon of rechtspersoon die voornemens is afvalstoffen vanuit de Unie uit te voeren erop toe dat de inrichtingen die de afvalstoffen in het land van bestemming zullen beheren, onderworpen zijn aan een controle door een onafhankelijke en geaccrediteerde derde partij met passende kwalificaties. |
2. Om aan de in lid 1 bedoelde verplichting te voldoen, ziet een natuurlijke persoon of rechtspersoon die voornemens is afvalstoffen vanuit de Unie uit te voeren erop toe dat de inrichtingen die de afvalstoffen in het land van bestemming zullen beheren, onderworpen zijn aan een controle door een onafhankelijke en geaccrediteerde derde partij met passende kwalificaties. De derde partij die de controle uitvoert, is gecertificeerd overeenkomstig in de Unie of internationaal erkende normen, zoals ISO 19011:2018, en de exporteur ontvangt vóór de uitvoer een schriftelijke bevestiging van die certificering. Om de onafhankelijkheid en objectiviteit van de controle te waarborgen, mag de natuurlijke of rechtspersoon die opdracht heeft gegeven tot de controle, op geen enkele wijze interveniëren tijdens de uitvoering van de controle. |
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Artikel 43 — lid 4 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Een natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is afvalstoffen uit te voeren, zorgt ervoor dat de inrichting die de afvalstoffen in het land van bestemming zal beheren, voorafgaand aan de uitvoer van afvalstoffen naar de betrokken inrichting aan een controle als bedoeld in lid 2 is onderworpen en dat de controle regelmatig wordt herhaald volgens een op risico’s gebaseerde aanpak, met een frequentie van ten minste om de drie jaar na de eerste controle . |
Een natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is afvalstoffen uit te voeren, zorgt ervoor dat de inrichting die de afvalstoffen in het land van bestemming zal beheren, voorafgaand aan de uitvoer van afvalstoffen naar de betrokken inrichting aan een controle als bedoeld in lid 2 , die niet langer dan twee jaar geleden is uitgevoerd, is onderworpen. |
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Artikel 43 — lid 4 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Een natuurlijke of rechtspersoon die afvalstoffen vanuit de Unie uitvoert, voert ook onverwijld een ad-hoccontrole uit indien hij aannemelijke informatie ontvangt dat een inrichting niet langer voldoet aan de criteria van bijlage X. |
Een natuurlijke of rechtspersoon die afvalstoffen vanuit de Unie uitvoert, voert ook onverwijld een ad-hoccontrole uit indien hij bewijs ontvangt dat een inrichting niet langer voldoet aan de criteria van bijlage X. |
Amendement 97
Voorstel voor een verordening
Artikel 43 — lid 7 — alinea 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Natuurlijke personen of rechtspersonen die afvalstoffen buiten de Unie uitvoeren, dienen voorafgaand aan de uitvoer van afvalstoffen bij de Commissie een controleverslag in, dat berust op de in lid 2 bedoelde controle. |
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Artikel 43 — lid 7 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
7 bis. De Commissie stelt een centraal en openbaar toegankelijk register in voor gecontroleerde inrichtingen en actualiseert dit. Het register bevat de naam en de locatie van de gecontroleerde inrichting en de datum van de meest recente controle. De informatie bevat geen vertrouwelijke bedrijfsinformatie, noch informatie over de persoon die opdracht geeft tot de controle. Tevens moet openbaarmaking van persoonsgegevens die beschermd zijn overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 (“AVG”) worden voorkomen. |
Amendement 99
Voorstel voor een verordening
Artikel 43 — lid 8
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
8. Indien in een internationale overeenkomst tussen de Unie en een derde land waarop het OESO-besluit van toepassing is, wordt erkend dat de inrichtingen in dat derde land afval op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zullen beheren overeenkomstig de criteria van bijlage X, zijn natuurlijke en rechtspersonen die voornemens zijn afvalstoffen naar dat derde land uit te voeren, vrijgesteld van de verplichting van lid 2. |
8. Indien in een internationale overeenkomst tussen de Unie en een derde land waarop het OESO-besluit van toepassing is, wordt erkend dat de inrichtingen in dat derde land afval op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zullen beheren , zoals bedoeld in artikel 56 en overeenkomstig de criteria van bijlage X, zijn natuurlijke en rechtspersonen die voornemens zijn afvalstoffen naar dat derde land uit te voeren, vrijgesteld van de verplichting van lid 2. |
|
|
Een natuurlijke of rechtspersoon die afvalstoffen vanuit de Unie uitvoert naar een inrichting in een derde land waarmee de Unie een internationale overeenkomst heeft gesloten, voert ook onverwijld een ad-hoccontrole uit indien hij bewijs ontvangt dat een inrichting niet langer voldoet aan de criteria van bijlage X. In dit geval stelt de natuurlijke of rechtspersoon de bevoegde autoriteiten van verzending in kennis van dit bewijs, alsook van zijn voornemen een ad-hoccontrole door te voeren. |
Amendement 100
Voorstel voor een verordening
Artikel 43 — lid 9 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
9 bis. De Commissie stelt richtsnoeren vast voor de toepassing van dit artikel. |
Amendement 101
Voorstel voor een verordening
Artikel 56 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Met het oog op de uitvoer van afvalstoffen worden de overgebrachte afvalstoffen geacht met betrekking tot de betrokken nuttige toepassing of verwijdering op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te worden beheerd, wanneer kan worden aangetoond dat de afvalstoffen zullen worden beheerd in overeenstemming met de eisen inzake de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu die in grote lijnen gelijkwaardig zijn aan de in de wetgeving van de Unie vastgestelde eisen inzake de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Bij de beoordeling van een dergelijke brede gelijkwaardigheid is volledige naleving van uit de wetgeving van de Unie voortvloeiende vereisten niet vereist, maar moet worden aangetoond dat de in het land van bestemming toegepaste eisen een vergelijkbaar niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu waarborgen als de eisen die voortvloeien uit de wetgeving van de Unie. |
2. Met het oog op de uitvoer van afvalstoffen worden de overgebrachte afvalstoffen geacht met betrekking tot de betrokken nuttige toepassing of verwijdering op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te worden beheerd wanneer kan worden aangetoond dat de afvalstoffen , alsook het restafval dat ontstaat door de handeling tot nuttige toepassing, zullen worden beheerd in overeenstemming met de eisen inzake de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu die gelijkwaardig worden geacht aan de in de wetgeving van de Unie vastgestelde eisen inzake de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu , met name die in deel 1 van bijlage IX genoemde vereisten, waarbij de in deel 2 van dezelfde bijlage genoemde internationale richtsnoeren als referentiepunten dienen en de in deel 2a van deze bijlage genoemde internationale verdragen inzake arbeidsrechten geëerbiedigd worden . Bij de beoordeling van een dergelijke als zodanig beschouwde gelijkwaardigheid is volledige naleving van uit de wetgeving van de Unie voortvloeiende vereisten niet vereist, maar moet worden aangetoond dat de in het land van bestemming toegepaste en gehandhaafde eisen een vergelijkbaar niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu waarborgen als de eisen die voortvloeien uit de wetgeving van de Unie. |
Amendement 102
Voorstel voor een verordening
Artikel 56 — lid 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
2 bis. Uiterlijk op [datum invoegen: 18 maanden na de datum van bekendmaking van deze verordening] stelt de Commissie richtsnoeren vast ter verduidelijking van het gebruik van de relevante beste beschikbare technieken met betrekking tot de beoordeling van de gelijkwaardigheid. |
Amendement 103
Voorstel voor een verordening
Artikel 56 — lid 2 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
2 ter. Uiterlijk op [datum invoegen: 2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] publiceert de Commissie een verslag over de vaststelling van verplichte streefcijfers voor het gehalte aan gerecycleerd materiaal voor producten, met name, maar niet uitsluitend, uit kunststof vervaardigde producten, indien deze niet reeds van toepassing zijn krachtens de wetgeving van de Unie. Dit verslag gaat zo nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen. |
Amendement 104
Voorstel voor een verordening
Artikel 56 — lid 2 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
2 quater. Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen: 1 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] publiceert de Commissie een verslag waarin wordt beoordeeld hoe de uitfasering van de uitvoer van kunststofafval buiten de Unie en de EVA-landen uitwerkt op het milieuhygiënisch verantwoord beheer van kunststofafval. In voorkomend geval gaat dit verslag vergezeld van maatregelen om de vastgestelde nadelige gevolgen voor de afvalbeheercapaciteit van de Unie voor milieuhygiënisch verantwoord beheer van kunststofafval te beperken en innovatie en investeringen in die sector te bevorderen. |
Amendement 105
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 — lid 2 — punt a bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 106
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 — lid 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
2 bis. De lidstaten voeren inspecties uit om illegale overbrengingen van afvalstoffen te voorkomen en op te sporen op basis van een risicogebaseerd selectiemechanisme van de Unie. |
|
|
Om de harmonisatie van de inspecties te waarborgen, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast om de gedetailleerde elementen van het risicogebaseerde selectiemechanisme van de Unie vast te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. |
Amendement 107
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. De inspecties van overbrengingen behelzen ten minste verificatie van documenten, bevestiging van de identiteit van de bij die overbrengingen betrokken actoren en , indien daar aanleiding voor is, fysieke controle van de afvalstoffen. |
1. De inspecties van overbrengingen behelzen ten minste verificatie van documenten, bevestiging van de identiteit van de bij die overbrengingen betrokken actoren en fysieke controle van de afvalstoffen. |
Amendement 108
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 — lid 2 — alinea 1 — punt a bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 109
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 — lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5. Met name om na te gaan of een overbrenging van afvalstoffen waarvoor de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 gelden, bestemd is voor handelingen voor nuttige toepassing die in overeenstemming zijn met artikel 56, kunnen de bij inspecties betrokken autoriteiten van de opdrachtgever voor de overbrenging verlangen dat hij de relevante bewijsstukken overlegt die door de inrichting voor voorlopige of niet-voorlopige nuttige toepassing zijn verstrekt en indien nodig door de bevoegde autoriteit van bestemming zijn goedgekeurd. |
5. Met name om na te gaan of een overbrenging van afvalstoffen waarvoor de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 gelden, bestemd is voor handelingen voor nuttige toepassing die in overeenstemming zijn met artikel 56, verlangen de bij inspecties betrokken autoriteiten van de opdrachtgever voor de overbrenging dat hij het overeenkomstig artikel 42 vereiste controleverslag alsook, in voorkomend geval, de relevante bewijsstukken overlegt die door de inrichting voor voorlopige of niet-voorlopige nuttige toepassing zijn verstrekt en indien nodig door de bevoegde autoriteit van bestemming zijn goedgekeurd. |
Amendement 110
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 — lid 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
6. Wanneer de in lid 4 bedoelde bewijsstukken niet zijn verstrekt aan de bij inspecties betrokken autoriteiten binnen de door hen gestelde termijn, of de bewijsstukken en de informatie waarover die autoriteiten beschikken, ontoereikend worden geacht om tot een conclusie te kunnen komen, wordt de betreffende overbrenging als een illegale overbrenging beschouwd en zijn de artikelen 24 en 25 daarop van toepassing. De bij inspecties betrokken autoriteiten brengen onverwijld de bevoegde autoriteit van het land waar de inspectie heeft plaatsgevonden dienovereenkomstig op de hoogte. |
6. Wanneer de in lid 4 of lid 5 bedoelde bewijsstukken niet zijn verstrekt aan de bij inspecties betrokken autoriteiten binnen de door hen gestelde termijn, of de bewijsstukken en de informatie waarover die autoriteiten beschikken, ontoereikend worden geacht om tot een conclusie te kunnen komen, wordt de betreffende overbrenging als een illegale overbrenging beschouwd en zijn de artikelen 24 en 25 daarop van toepassing. De bij inspecties betrokken autoriteiten brengen onverwijld de bevoegde autoriteit van het land waar de inspectie heeft plaatsgevonden dienovereenkomstig op de hoogte. |
Amendement 111
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 — lid 2 — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Inspectieplannen omvatten ten minste de volgende elementen: |
2. Inspectieplannen bevatten het minimumaantal fysieke inspecties van inrichtingen en overbrengingen van afvalstoffen, in overeenstemming met de overeenkomstig artikel 59, lid 1, uitgevoerde risicobeoordeling. De plannen bevatten geen details omtrent de operationele programmering. De inspectieplannen omvatten ten minste de volgende elementen: |
Amendement 112
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 — lid 2 — punt c
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 113
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 — lid 2 — punt g bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 114
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 — lid 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
2 bis. De lidstaten zien erop toe dat de resultaten van de inspecties die ingevolge voornoemde plannen worden uitgevoerd, evenals de eventuele door de betrokken autoriteiten in vervolg op de inspecties genomen corrigerende maatregelen, de namen van de bij de illegale overbrengingen betrokken exploitanten, en de opgelegde sancties voor het publiek toegankelijk zijn, ook langs elektronische weg. |
Amendement 115
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 — lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5. De Commissie evalueert de overeenkomstig lid 4 door de lidstaten aangemelde inspectieplannen en stelt zo nodig op basis van de evaluatie van deze plannen verslagen op over de uitvoering van dit artikel. Die verslagen kunnen onder meer aanbevelingen bevatten over prioriteiten van inspecties en over samenwerking en coördinatie op het gebied van handhaving tussen de bij inspecties betrokken autoriteiten. Dergelijke verslagen kunnen in voorkomend geval ook worden voorgelegd tijdens de vergaderingen van de bij artikel 63 ingestelde toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen. |
5. De Commissie evalueert de overeenkomstig lid 4 door de lidstaten aangemelde inspectieplannen en stelt binnen 1 jaar na ontvangst van de inspectieplannen op basis van de evaluatie van deze plannen verslagen op over de uitvoering van dit artikel. In die verslagen wordt rekening gehouden met de stromen, tonnage en waarde van afvalstoffen naar derde landen om relevante prioriteiten vast te stellen. Die verslagen kunnen onder meer aanbevelingen bevatten over prioriteiten van inspecties en over samenwerking en coördinatie op het gebied van handhaving tussen de bij inspecties betrokken autoriteiten. De verslagen kunnen in voorkomend geval ook worden voorgelegd tijdens de vergaderingen van de bij artikel 63 ingestelde toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen en worden beschikbaar gesteld aan het Europees Parlement en de Europese Raad . |
Amendement 116
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 — lid 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
3 bis. De toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen publiceert een jaarverslag over trends op het gebied van illegale overbrengingen en beste praktijken om deze aan te pakken, zoals aanbevolen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. |
Amendement 117
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 — lid 3 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
3 ter. Binnen twee jaar na haar oprichting stelt de toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen de Commissie een actieplan voor om illegale overbrengingen van afvalstoffen aan te pakken. Het voorstel voor een actieplan wordt ten minste om de vier jaar geactualiseerd op basis van nieuwe of aanhoudende trends op het gebied van illegale overbrengingen en toezichtsactiviteiten. |
Amendement 118
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 — lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
4. De toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen komt ten minste tweemaal per jaar bijeen. Naast de in lid 2 bedoelde leden kan de voorzitter in voorkomend geval vertegenwoordigers van andere relevante instellingen, organen, bureaus, agentschappen of netwerken voor de vergaderingen uitnodigen. |
4. De toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen komt ten minste tweemaal per jaar bijeen. Naast de in lid 2 bedoelde leden kan de voorzitter in voorkomend geval vertegenwoordigers van andere relevante instellingen, organen, bureaus, agentschappen, netwerken of andere belanghebbenden voor de vergaderingen uitnodigen. |
Amendement 119
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 — lid 2 — punt b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
||||
|
|
|||||
Amendement 120
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 — lid 4 — alinea 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Het in de eerste alinea vermelde verslag wordt voor het eerst opgesteld vóór [PB: Gelieve de datum in te voegen: het einde van het vijfde jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de vier jaar. |
Het in de eerste alinea vermelde verslag wordt voor het eerst opgesteld vóór [PB: Gelieve de datum in te voegen: het einde van het derde jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de drie jaar. |
Amendement 121
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 — lid 4 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
4 bis. De Commissie beoordeelt en brengt verslag uit aan de Raad en het Europees Parlement over de wijze waarop de financiële verplichtingen in het kader van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van toepassing moeten zijn op gebruikte goederen of afvalstoffen die vanuit de Unie worden overgebracht. |
Amendement 122
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 — lid 4 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
4 ter. Op basis van gegevens uit het centrale systeem en van gegevens uit verslagen van relevante EU-agentschappen moet dit verslag een analyse bevatten van de overbrenging en verwerking van specifieke afvalstromen die in dit verband als illegale praktijken zijn aangemerkt, van de uitvoering van deze verordening, met inbegrip van de naleving door de bevoegde autoriteiten van de in deze verordening vastgestelde termijnen, en van de bijdrage van de sector aan de transitie naar een circulaire economie en klimaatneutraliteit tegen 2050 overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (de “Europese klimaatwet”). |
Amendement 123
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 — lid 4 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
4 quater. De toezichtsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen, de correspondenten en de sectorspecifieke klimaatdialogen en -partnerschappen binnen de afvalstoffensector wordt verzocht het verslag vóór publicatie te evalueren en opmerkingen te maken. |
Amendement 124
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 — lid 4 quinquies (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
4 quinquies. Overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad faciliteert de Commissie sectorspecifieke klimaatdialogen en -partnerschappen binnen de economische sector afval. |
Amendement 125
Voorstel voor een verordening
Artikel 72 — alinea 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
De Commissie houdt op verzoek van de lidstaten of, indien anderszins aangewezen, periodiek een correspondentenvergadering. Tijdens deze vergaderingen onderzoeken de correspondenten de vragen naar aanleiding van de uitvoering van deze verordening en kunnen zij ook andere relevante onderwerpen in verband met de uitvoering van deze verordening bespreken. Bijzondere aandacht kan worden besteed aan besprekingen over het toezicht op de toestand van de Uniemarkt voor de overbrenging van afvalstoffen, teneinde de uitwisseling van optimale praktijken en informatie mogelijk te maken en de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken, met als doel belemmeringen voor de harmonisatie van de praktijken voor de overbrenging van afvalstoffen tussen de lidstaten en de toepassing van milieuvriendelijke technieken voor afvalbeheer weg te nemen. |
|
|
Relevante belanghebbenden worden uitgenodigd voor deze vergaderingen, of, indien van toepassing, gedeelten daarvan. |
Amendement 126
Voorstel voor een verordening
Artikel 72 — alinea 1 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Relevante belanghebbenden worden uitgenodigd voor deze vergaderingen, of, indien van toepassing, gedeelten daarvan. |
Amendement 127
Voorstel voor een verordening
Artikel 75 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 bis. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 76 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III, in het bijzonder deel I, lid 2, punt f bis), met het oog op wijziging van de verontreinigingsdrempels. |
Amendement 128
Voorstel voor een verordening
Artikel 75 — lid 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
3 bis. Uiterlijk op … [12 maanden na de datum van bekendmaking van deze verordening] beoordeelt de Commissie of vermeldingen met betrekking tot mengsels van afval zoals gebruikt schoeisel, kleding en andere textielproducten, met inbegrip van mengsels daarvan, minerale wol en matrassen al dan niet toegevoegd kunnen worden aan bijlage III B. In voorkomend geval gaat deze beoordeling vergezeld van een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 76 tot wijziging van bijlage III B. |
Amendement 129
Voorstel voor een verordening
Artikel 80 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Uiterlijk op 31 december 2035 voert de Commissie, rekening houdend met onder meer de overeenkomstig artikel 69 opgestelde verslagen en de in artikel 59, lid 5, bedoelde evaluatie, een evaluatie uit van deze verordening, en meldt zij de resultaten daarvan aan het Europees Parlement en de Raad, vergezeld van een wetgevingsvoorstel indien de Commissie dit passend acht. |
Uiterlijk op 31 december 2030 voert de Commissie, rekening houdend met onder meer de overeenkomstig artikel 69 opgestelde verslagen en de in artikel 59, lid 5, bedoelde evaluatie, een evaluatie uit van deze verordening, en meldt zij de resultaten daarvan aan het Europees Parlement en de Raad, vergezeld van een wetgevingsvoorstel indien de Commissie dit passend acht. |
Amendement 130
Voorstel voor een verordening
Artikel 80 — alinea 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Uiterlijk op 31 december [2038] evalueert de Commissie de gegevens en motiveringen die ten grondslag liggen aan het besluit om de uitvoer van kunststofafval naar landen buiten de Unie en de EVA-landen te beperken, teneinde de evenredigheid van die maatregel te beoordelen. |
Amendement 131
Voorstel voor een verordening
Bijlage I A — vak 7
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
VERPAKKINGSTYPE(N) (vak 7) |
VERPAKKINGSTYPE(N) (vak 7) |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
Amendement 132
Voorstel voor een verordening
Bijlage I B — vak 7
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
VERPAKKINGSTYPE(N) (vak 7) |
VERPAKKINGSTYPE(N) (vak 7) |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
Amendement 133
Voorstel voor een verordening
Bijlage I C — deel V — punt 46 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Vak 18: Dit vak moet worden ingevuld door de gemachtigde vertegenwoordiger van de inrichting voor verwijdering of nuttige toepassing bij ontvangst van het afval. Kruis het hokje van het betreffende type inrichting aan. Voor wat betreft de ontvangen hoeveelheid zij verwezen naar de specifieke instructies voor vak 5 (paragraaf 36). De laatste vervoerder ontvangt een ondertekend afschrift van het vervoersdocument. Indien de overbrenging om de een of andere reden wordt geweigerd, dient de vertegenwoordiger van de inrichting voor verwijdering of nuttige toepassing direct contact op te nemen met zijn of haar bevoegde autoriteit. Overeenkomstig artikel 16, lid 3, of, in voorkomend geval, artikel 15, lid 3, van deze verordening en het OESO-besluit moet binnen één dag aan de kennisgever en de relevante autoriteiten worden bevestigd dat de afvalstoffen zijn ontvangen (met uitzondering van de OESO-landen van doorvoer die aan het OESO-secretariaat hebben gemeld dat zij dergelijke afschriften van het vervoersdocument niet wensen te ontvangen). Het originele vervoersdocument moet worden bewaard door de inrichting voor verwijdering of nuttige toepassing. |
Vak 18: Dit vak moet worden ingevuld door de gemachtigde vertegenwoordiger van de inrichting voor verwijdering of nuttige toepassing bij ontvangst van het afval. Kruis het hokje van het betreffende type inrichting aan. Voor wat betreft de ontvangen hoeveelheid zij verwezen naar de specifieke instructies voor vak 5 (paragraaf 36). De laatste vervoerder ontvangt een ondertekend afschrift van het vervoersdocument. Indien de overbrenging om de een of andere reden wordt geweigerd, dient de vertegenwoordiger van de inrichting voor verwijdering of nuttige toepassing direct contact op te nemen met zijn of haar bevoegde autoriteit. Overeenkomstig artikel 16, lid 3, of, in voorkomend geval, artikel 15, lid 3, van deze verordening en het OESO-besluit moet binnen twee werkdagen aan de kennisgever en de relevante autoriteiten worden bevestigd dat de afvalstoffen zijn ontvangen (met uitzondering van de OESO-landen van doorvoer die aan het OESO-secretariaat hebben gemeld dat zij dergelijke afschriften van het vervoersdocument niet wensen te ontvangen). Het originele vervoersdocument moet worden bewaard door de inrichting voor verwijdering of nuttige toepassing. |
Amendement 134
Voorstel voor een verordening
Bijlage III — deel I — alinea 2 — punt f bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 135
Voorstel voor een verordening
Bijlage III — deel I — alinea 2 — punt g
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
||
|
[…] |
|
||
|
|
(Dit amendement geldt voor de hele tekst. De verwijzingen naar code EU3011 worden vervangen door verwijzingen naar Bazel-code B3011.) |
Amendement 136
Voorstel voor een verordening
Bijlage III A — punt 2 — punt e bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 137
Voorstel voor een verordening
Bijlage III A — punt 2 — punt e ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 138
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV — deel I — alinea 1 — subalinea 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Afvalstoffen die als gevaarlijk zijn aangemerkt in de lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG. |
Amendement 139
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV — deel I — alinea 2 — punt f
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
||
|
[…] |
|
||
|
|
(Dit amendement geldt voor de hele tekst. De verwijzingen naar code EU48 worden vervangen door verwijzingen naar Bazel-code Y48.) |
Amendement 140
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — punt 2 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Deze bijlage bestaat uit twee delen. Artikel 36 verwijst verder naar de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG. In het kader van deze verordening en om na te gaan of een bepaalde afvalstof voorkomt in de lijst zoals bedoeld in artikel 36 van deze verordening, is de lijst van afvalstoffen waarnaar verwezen wordt in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG alleen van toepassing als deel 1 van deze bijlage niet van toepassing is. Uitsluitend als een afvalstof niet voorkomt in deel 1 van deze bijlage of in de lijst zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG moet worden nagegaan of de afvalstof voorkomt in deel 2 van deze bijlage. |
Deze bijlage bestaat uit twee delen. Artikel 36 verwijst verder naar de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG. In het kader van deze verordening en om na te gaan of een bepaalde afvalstof voorkomt in de lijst zoals bedoeld in artikel 36 van deze verordening, is de lijst van afvalstoffen waarnaar verwezen wordt in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG alleen van toepassing als deel 1 van deze bijlage niet van toepassing is. Uitsluitend als een afvalstof niet voorkomt in deel 1 van deze bijlage en niet is opgenomen als gevaarlijke afvalstof in de lijst zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG (namelijk afvalstoffen die met een asterisk zijn gemarkeerd), moet worden nagegaan of de afvalstof voorkomt in deel 2 van deze bijlage. |
Amendement 141
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII — deel 2 — punt 7 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
|
Ondertekend: Geratificeerd: |
ja □ ja □ |
nee □ nee □ |
Amendement 142
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII — deel 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Deel 2 bis (nieuw) |
|
|
Verbintenis om ervoor te zorgen dat afvalstoffen die van de Europese Unie worden ontvangen, worden beheerd en behandeld overeenkomstig artikel 56 |
|
|
Hierbij verklaart [naam en contactgegevens van de bevoegde autoriteit] namens [land] (hierna “het land”) dat het land ervoor zorgt dat alle naar zijn grondgebied overgebrachte afvalstoffen worden beheerd overeenkomstig artikel 56 van deze verordening, zonder gevaar voor de menselijke gezondheid en op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze. |
Amendement 143
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX — deel 1 — punt 2 — b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 144
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX — deel 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
||
|
|
De acht fundamentele IAO-verdragen overeenkomstig de IAO-verklaring betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk (1 bis) |
Amendement 145
Voorstel voor een verordening
Bijlage X — punt 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 146
Voorstel voor een verordening
Bijlage X — punt 1 — b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 147
Voorstel voor een verordening
Bijlage X — punt 1 — c — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 148
Voorstel voor een verordening
Bijlage X — punt 1 — f
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 149
Voorstel voor een verordening
Bijlage X — punt 2 — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 150
Voorstel voor een verordening
Bijlage X — punt 2 — b bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0290/2022).
(31) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(31) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(34) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640).
(35) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 11 maart 2020: “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — Voor een schoner en concurrerender Europa” (COM(2020)0098).
(36) Conclusies van de Raad: “Naar een circulair en groen herstel” (13852/20 OJ CONS 34).
(37) Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2021 over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie (2020/2077(INI)).
(34) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640).
(35) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 11 maart 2020: “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — Voor een schoner en concurrerender Europa” (COM(2020)0098).
(36) Conclusies van de Raad: “Naar een circulair en groen herstel” (13852/20 OJ CONS 34).
(37) Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2021 over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie (2020/2077(INI)).
(52) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(52) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(53) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(53) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(1 bis) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(65) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
(66) Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).
(67) Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
(1 bis) Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
(65) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
(66) Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).
(67) Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
(1 bis) https://www.ilo.org/declaration/lang--en/index.htm
|
16.6.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 214/223 |
P9_TA(2023)0004
Regels ter voorkoming van misbruik van lege entiteiten voor belastingdoeleinden
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2023 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels ter voorkoming van misbruik van lege entiteiten voor belastingdoeleinden en tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU (COM(2021)0565 — C9-0041/2022 — 2021/0434(CNS))
(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)
(2023/C 214/19)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2021)0565), |
|
— |
gezien artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0041/2022), |
|
— |
gezien artikel 82 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0293/2022), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
4. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 8
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 10
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 11
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 13
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 13 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 15
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 18
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 — alinea 1 — punt 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 — alinea 1 — punt 6 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 22
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 6 — lid 1 — alinea 1 — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. De lidstaten verplichten ondernemingen die voldoen aan de volgende criteria te rapporteren aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 7: |
1. De lidstaten verplichten ondernemingen die voldoen aan de volgende cumulatieve criteria te rapporteren aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 7: |
Amendement 23
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 6 — lid 1 — alinea 1 — punt a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 6 — lid 1 — alinea 1 — punt b — i
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 25
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 6 — lid 1 — alinea 1 — punt b — ii
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 26
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 6 — lid 1 — alinea 1 — punt c
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 27
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 6 — lid 2 — alinea 1 — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. In afwijking van lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de vereisten van artikel 7 niet gelden voor de ondernemingen die tot een van de volgende categorieën behoren : |
2. In afwijking van lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de vereisten van artikel 7 niet gelden voor de volgende ondernemingen: |
Amendement 28
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 6 — lid 2 — alinea 1 — punt e
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 29
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 1 — punt a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 30
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 1 — punt b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 31
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 1 — punt c — i — 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 32
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 1 — punt c — i — 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 33
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 1 — punt c — i — 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 34
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 1 — punt c — ii
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 35
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 2 — punt g bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 36
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 2 — punt g ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||||||
|
|
|
Amendement 37
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 8 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Een onderneming die verklaart te voldoen aan alle in artikel 7, lid 1, bepaalde indicatoren met betrekking tot een minimum aan inhoud, en daarvoor afdoende bewijsstukken verstrekt overeenkomstig artikel 7, lid 2, wordt vermoed voor het belastingjaar een minimum aan inhoud te hebben. |
1. Een onderneming die verklaart te voldoen aan alle in artikel 7, lid 1, bepaalde indicatoren met betrekking tot een minimum aan inhoud, en daarvoor de vereiste bewijsstukken verstrekt overeenkomstig artikel 7, lid 2, wordt vermoed voor het belastingjaar een minimum aan inhoud te hebben. |
Amendement 38
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 8 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Een onderneming die verklaart niet te voldoen aan een of meer in artikel 7, lid 1, bepaalde indicatoren met betrekking tot een minimum aan inhoud, of geen afdoende bewijsstukken verstrekt overeenkomstig artikel 7, lid 2, wordt vermoed voor het belastingjaar geen minimum aan inhoud te hebben. |
2. Een onderneming die verklaart niet te voldoen aan een of meer in artikel 7, lid 1, bepaalde indicatoren met betrekking tot een minimum aan inhoud, of die niet de vereiste bewijsstukken verstrekt overeenkomstig artikel 7, lid 2, wordt vermoed voor het belastingjaar geen minimum aan inhoud te hebben. |
Amendement 39
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 9 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. De lidstaten nemen passende maatregelen om ondernemingen die worden vermoed geen minimum aan inhoud te hebben overeenkomstig artikel 8, lid 2, in staat te stellen dit vermoeden te weerleggen door aanvullende bewijsstukken te verstrekken van de bedrijfsactiviteiten die zij verrichten om relevante opbrengsten te genereren. |
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ondernemingen die worden vermoed geen minimum aan inhoud te hebben overeenkomstig artikel 8, lid 2, in staat te stellen dit vermoeden zonder onnodige vertraging en buitensporige administratieve kosten te weerleggen door aanvullende bewijsstukken te verstrekken van de bedrijfsactiviteiten die zij verrichten om relevante opbrengsten te genereren. |
Amendement 40
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 9 — lid 2 — punt a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 41
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 9 — lid 2 — punt b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 42
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 9 — lid 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
3 bis. De lidstaat neemt een verzoek tot weerlegging van het vermoeden binnen een periode van negen maanden na de indiening van het verzoek in overweging; het verzoek wordt geacht te zijn ingewilligd als er na die periode van negen maanden geen antwoord van de lidstaat is ontvangen. |
Amendement 43
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 10 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Een lidstaat neemt passende maatregelen opdat een onderneming die aan de criteria van artikel 6, lid 1, voldoet, om een vrijstelling van haar verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn kan verzoeken indien het bestaan van de onderneming niet leidt tot een vermindering van de belastingschuld van haar uiteindelijk begunstigde(n) of van de groep waartoe de onderneming behoort als geheel. |
1. Een lidstaat neemt de nodige maatregelen opdat een onderneming die aan de criteria van artikel 6, lid 1, voldoet, zonder onnodige vertraging en buitensporige administratieve kosten om een vrijstelling van haar verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn kan verzoeken indien het bestaan van de onderneming niet leidt tot een vermindering van de belastingschuld van haar uiteindelijk begunstigde(n) of van de groep waartoe de onderneming behoort als geheel. |
Amendement 44
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 10 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Een lidstaat kan die vrijstelling voor één belastingjaar verlenen indien de onderneming voldoende en objectief bewijs levert dat haar hoedanigheid van tussengeplaatste onderneming niet leidt tot een belastingvoordeel voor de uiteindelijk begunstigde(n) of voor de groep waartoe de onderneming behoort als geheel. Dat bewijs omvat informatie over de structuur en de activiteiten van de groep. Dat bewijs maakt het mogelijk het bedrag van de totale belasting die verschuldigd is door de uiteindelijk begunstigde(n) of door de groep als geheel bij een tussengeplaatste onderneming, te vergelijken met het bedrag dat onder dezelfde omstandigheden verschuldigd zou zijn zonder tussengeplaatste onderneming. |
2. Een lidstaat kan die vrijstelling voor één belastingjaar verlenen indien de onderneming voldoende en objectief bewijs levert dat haar hoedanigheid van tussengeplaatste onderneming niet leidt tot een belastingvoordeel voor de uiteindelijk begunstigde(n) of voor de groep waartoe de onderneming behoort als geheel. Dat bewijs omvat informatie over de structuur en de activiteiten van de groep , waaronder een lijst van werknemers (in fulltime-equivalenten) . Dat bewijs maakt het mogelijk het bedrag van de totale belasting die verschuldigd is door de uiteindelijk begunstigde(n) of door de groep als geheel bij een tussengeplaatste onderneming, te vergelijken met het bedrag dat onder dezelfde omstandigheden verschuldigd zou zijn zonder tussengeplaatste onderneming. |
Amendement 45
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 10 — lid 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
3 bis. Een lidstaat neemt het verzoek om vrijstelling binnen een periode van negen maanden na de indiening van het verzoek in overweging; het verzoek wordt geacht te zijn ingewilligd als er na die periode van negen maanden geen antwoord van de lidstaat is ontvangen. |
Amendement 46
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 12 — alinea 1 — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Als een onderneming in de lidstaat waar zij fiscaal inwoner is, niet over een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden beschikt, neemt die lidstaat een van de volgende beslissingen: |
Als een onderneming in de lidstaat waar zij fiscaal inwoner is, niet over een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden beschikt, weigert die lidstaat de afgifte van een verklaring van fiscale woonplaats aan de onderneming voor gebruik buiten het rechtsgebied van deze lidstaat. |
Amendement 47
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 12 — alinea 1 — punt a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 48
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 12 — alinea 1 — punt b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 49
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 12 — alinea 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Als zij een verzoek om afgifte van een dergelijke verklaring niet inwilligt, verstrekt zij daarbij een officiële verklaring waarin zij dit besluit onderbouwt en waarin zij stelt dat de onderneming geen recht heeft op de voordelen van overeenkomsten en verdragen die voorzien in de afschaffing van de dubbele belasting van inkomsten en, in voorkomend geval, kapitaal, of van internationale overeenkomsten met een soortgelijk doel of gevolg, of van de artikelen 4, 5 en 6 van Richtlijn 2011/96/EU en artikel 1 van Richtlijn 2003/49/EG. |
Amendement 50
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 12 — alinea 1 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
De Commissie zorgt er in samenwerking met de lidstaten voor dat die fiscale gevolgen naar behoren worden vermeld in verband met bestaande bilaterale belastingverdragen met derde landen, zodat zij de informatie over vermeende lege entiteiten ontvangen. |
Amendement 51
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 13 — alinea 1 — punt 2
Richtlijn 2011/16/EU
Artikel 8 bis quinquies — lid 4 — punt b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 52
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 13 — alinea 1 — punt 2
Richtlijn 2011/16/EU
Artikel 8 bis quinquies — lid 4 — punt g
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 53
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 13 — alinea 1 — punt 2
Richtlijn 2011/16/EU
Artikel 8 bis quinquies — lid 6 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
6 bis. Wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat als bedoeld in lid 1, 2 of 3 andere lidstaten identificeert waarop de rapportage van de onderneming betrekking kan hebben, bevat de in deze leden bedoelde mededeling een specifieke waarschuwing voor de betrokken geachte lidstaten. |
Amendement 54
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 14 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De lidstaten zorgen ervoor dat deze sancties een administratieve geldboete omvatten van ten minste 5 % van de omzet van de onderneming in het desbetreffende belastingjaar, als de onderneming die op grond van artikel 6 verplicht is te rapporteren, voor een belastingjaar niet binnen de gestelde termijn aan deze verplichting voldoet of een valse aangifte doet in de belastingaangifte uit hoofde van artikel 7. |
De lidstaten zorgen ervoor dat deze sancties een administratieve geldboete omvatten van ten minste 2 % van de inkomsten van de onderneming in het desbetreffende belastingjaar, als de onderneming die op grond van artikel 6 verplicht is te rapporteren, voor een belastingjaar niet binnen de gestelde termijn aan deze verplichting voldoet , en een administratieve geldboete van ten minste 4 % van de inkomsten van de onderneming, als de onderneming die op grond van artikel 6 verplicht is te rapporteren een valse aangifte doet in de belastingaangifte uit hoofde van artikel 7. In het geval van een onderneming zonder inkomsten of met lage inkomsten, gedefinieerd als inkomsten die onder een door de nationale belastingautoriteiten vastgestelde drempel liggen en niet onder een door de Commissie in een uitvoeringshandeling vastgestelde minimumdrempel, dient de sanctie te worden gebaseerd op de totale activa van de onderneming. |
Amendement 55
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 14 — alinea 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
De in de tweede alinea bedoelde uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 18 bis bedoelde onderzoeksprocedure. |
Amendement 56
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — titel
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Verzoek om belastingcontrole |
Verzoek om gezamenlijke belastingcontrole |
Amendement 57
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Als de bevoegde autoriteit van een lidstaat redenen heeft om aan te nemen dat een onderneming die fiscaal inwoner is van een andere lidstaat, haar verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn niet is nagekomen, kan eerstgenoemde lidstaat de bevoegde autoriteit van laatstgenoemde lidstaat verzoeken een belastingcontrole bij de onderneming uit te voeren. |
Als de bevoegde autoriteit van een lidstaat redenen heeft om aan te nemen dat een onderneming die fiscaal inwoner is van een andere lidstaat, haar verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn niet is nagekomen, kan eerstgenoemde lidstaat de bevoegde autoriteit van laatstgenoemde lidstaat onder vermelding van deze redenen verzoeken een gezamenlijke belastingcontrole bij de onderneming uit te voeren overeenkomstig de procedures van artikel 12 bis van Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad (17). |
Amendement 58
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat begint deze controle binnen een maand na ontvangst van het verzoek en voert de belastingcontrole uit overeenkomstig de regels voor belastingcontroles van de aangezochte lidstaat. |
Als de verzoekende bevoegde autoriteit om redenen van juridische aard geen gezamenlijke belastingcontrole kan uitvoeren, begint de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat binnen een maand na ontvangst van het verzoek een nationale controle, die zij uitvoert overeenkomstig de regels voor belastingcontroles van de aangezochte lidstaat. |
Amendement 59
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 16 — lid 1 — punt f
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 60
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 17 — titel
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Verslagen |
Evaluatie |
Amendement 61
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 17 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Uiterlijk op 31 december 2028 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. |
1. Uiterlijk … [vijf jaar na het verstrijken van de omzettingstermijn van deze richtlijn] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging en werking van deze richtlijn . In voorkomend geval gaat het verslag vergezeld van een evaluatie om de doeltreffendheid van deze richtlijn te vergroten en van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze richtlijn. |
Amendement 62
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 17 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 bis. Het verslag bevat een evaluatie en beoordeling van de gevolgen van deze richtlijn voor de belastingopbrengsten in de lidstaten, van de gevolgen van deze richtlijn voor de capaciteit van de belastingdiensten en, met name, van de noodzaak tot herziening van deze richtlijn. Het verslag bevat ook een beoordeling van de vraag of het passend is om in artikel 7 een indicator voor een minimum aan inhoud op basis van de winst vóór de belastingen per werknemer op te nemen, en of het passend is om de in dat artikel neergelegde verplichting om te rapporteren of voldaan wordt aan de indicatoren voor een minimum aan inhoud voor belastingdoeleinden uit te breiden tot gereglementeerde financiële ondernemingen en, zo nodig, de voor deze ondernemingen krachtens artikel 6, lid 2 ter, geldende vrijstelling te herzien. |
Amendement 63
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 17 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Bij het opstellen van dit verslag houdt de Commissie rekening met de informatie die de lidstaten overeenkomstig artikel 15 hebben meegedeeld. |
2. Bij het opstellen van dit verslag houdt de Commissie rekening met de informatie die de lidstaten overeenkomstig artikel 16 hebben meegedeeld. |
Amendement 64
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 18 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 18 bis Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. |
(10) Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB L 193 van 19.7.2016, blz. 1).
(11) Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).
(10) Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB L 193 van 19.7.2016, blz. 1).
(11) Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).
(12) Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
(13) Secretariaat-generaal van de Raad, 9637/18 FISC 241 ECOFIN 555, Code of Conduct (Business Taxation), Guidance on the interpretation of the third criterion; OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting Project, Countering Harmful Tax Practices More Effectively, Taking into Account Transparency and Substance, Action 5: Final Report.
(12) Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
(13) Secretariaat-generaal van de Raad, 9637/18 FISC 241 ECOFIN 555, Code of Conduct (Business Taxation), Guidance on the interpretation of the third criterion; OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting Project, Countering Harmful Tax Practices More Effectively, Taking into Account Transparency and Substance, Action 5: Final Report.
(14) Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 345 van 29.12.2011, blz. 8).
(15) Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 49).
(14) Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 345 van 29.12.2011, blz. 8).
(15) Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 49).
(16) Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PB L 104 van 25.3.2021, blz. 1).
(17) Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PB L 104 van 25.3.2021, blz. 1).