ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 189

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

66e jaargang
30 mei 2023


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2023/C 189/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2023/C 189/02

Zaak C-699/21, E. D. L. (Op ziekte gebaseerde weigeringsgrond): Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte costituzionale — Italië) — Tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd tegen E. D. L. (Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Europees aanhoudingsbevel – Kaderbesluit 2002/584/JBZ – Artikel 1, lid 3 – Artikel 23, lid 4 – Procedure van overlevering tussen de lidstaten – Gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging – Artikel 4, lid 3, VEU – Verplichting tot loyale samenwerking – Opschorting van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel – Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen – Ernstige, chronische en mogelijk ongeneeslijke ziekte – Ernstig risico voor de gezondheid van de persoon op wie het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft)

2

2023/C 189/03

Zaak C-1/23 PPU, Afrin: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel — België) — X, Y, A, wettelijk vertegenwoordigd door X en Y, B, wettelijk vertegenwoordigd door X en Y / Belgische Staat (Prejudiciële verwijzing – Prejudiciële spoedprocedure – Grenscontroles, asiel en immigratie – Immigratiebeleid – Richtlijn 2003/86/EG – Recht op gezinshereniging – Artikel 5, lid 1 – Indiening van een verzoek om toegang en verblijf in het kader van het recht op gezinshereniging – Regeling van een lidstaat op grond waarvan de gezinsleden van de gezinshereniger het verzoek persoonlijk moeten indienen bij de bevoegde diplomatieke post van die lidstaat – Onmogelijkheid of buitengewone moeilijkheid om zich naar die post te begeven – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikelen 7 en 24)

3

2023/C 189/04

Zaak C-619/22, Sinda & V R: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 20 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Zemgales rajona tiesa — Letland) — SIA Sinda & V R/Rīgas domes Satiksmes departaments (Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Vereiste om het regelgevingskader van het hoofdgeding weer te geven – Vereiste om het verband aan te geven tussen de bepalingen van het Unierecht waarvan om uitlegging wordt verzocht en de toepasselijke nationale wetgeving – Onvoldoende preciseringen – Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

4

2023/C 189/05

Zaak C-703/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 16 november 2022 — WU tegen Directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

4

2023/C 189/06

Zaak C-707/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 17 november 2022 — Minister van Infrastructuur en Waterstaat tegen AVROTROS

5

2023/C 189/07

Zaak C-719/22, Openbaar Ministerie et Federale Overheidsdienst Financiën: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Antwerpen (België) op 24 november 2022 — Openbaar Ministerie, Federale Overheidsdienst Financiën tegen Profit Europe NV, Gosselin Forwarding Services NV

5

2023/C 189/08

Zaak C-751/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 8 december 2022 door Shopify Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 12 oktober 2022 in zaak T-222/21, Shopify/EUIPO — Rossi en andere (Shoppi)

6

2023/C 189/09

Zaak C-780/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 december 2022 door Zaun Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 19 oktober 2022 in zaak T-231/21, Praesidiad/EUIPO — Zaun (Paal)

7

2023/C 189/10

Zaak C-7/23, Marvesa Rotterdam: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (België) op 10 januari 2023 — Marvesa Rotterdam NV tegen Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketten (FAVV)

7

2023/C 189/11

Zaak C-42/23 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 januari 2023 door Mendes SA tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 30 november 2022 in zaak T-678/21, Mendes / EUIPO — Actial Farmaceutica Srl

8

2023/C 189/12

Zaak C-51/23 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 februari 2023 door Validity Foundation — Mental Disability Advocacy Centre tegen de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 22 november 2022 in zaak T-640/20, Validity / Commissie

8

2023/C 189/13

Zaak C-53/23, Asociaţia Forumul Judecătorilor din România: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Piteşti (Roemenië) op 2 maart 2023 — Asociaţia Forumul Judecătorilor din România, Asociaţia Mişcarea pentru Apărarea Statutului Procurorilor / Parchetul de pe lângă Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie — Procurorul General al României

9

2023/C 189/14

Zaak C-61/23, Ekostroy: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad –Haskovo (Bulgarije) op 7 februari 2023 — Ekostroy EOOD / Agentsia Patna infrastruktura

10

2023/C 189/15

Zaak C-76/23, Cobult: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 13 februari 2023 — Cobult UG / TAP Air Portugal SA

10

2023/C 189/16

Zaak C-78/23, Deutsche Lufthansa: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Steinfurt (Duitsland) op 14 februari 2023 — UE / Deutsche Lufthansa AG

11

2023/C 189/17

Zaak C-89/23, Companhia União de Crédito Popular: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 16 februari 2023 — Companhia União de Crédito Popular SARL / Autoridade Tributária e Aduaneira

12

2023/C 189/18

Zaak C-92/23: Beroep ingesteld op 17 februari 2023 — Europese Commissie/Hongarije

12

2023/C 189/19

Zaak C-104/23, A GmbH & Co. KG: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 22 februari 2023 — A GmbH & Co. KG / Hauptzollamt B

14

2023/C 189/20

Zaak C-106/23 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 februari 2023 door Patrick Vanhoudt tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 14 december 2022 in zaak T-490/21, Vanhoudt / EIB

14

2023/C 189/21

Zaak C-107/23 PPU, Lin: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Brașov (Roemenië) op 22 februari 2023 — Strafzaak tegen C.I., C.O., K.A., L.N., S.P.

15

2023/C 189/22

Zaak C-109/23, Jemerak: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Berlin (Duitsland) op 23 februari 2023 — GM en ON / PR

16

2023/C 189/23

Zaak C-125/23, Unedic: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel d’Aix-en-Provence (Frankrijk) op 1 maart 2023 — Association Unedic délégation AGS de Marseille / V, W, X, Y, Z, curator in het faillissement van de vennootschap K

17

2023/C 189/24

Zaak C-126/23, Burdene: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Ordinario di Venezia (Italië) op 2 maart 2023 — UD, QO, VU, LO, CA/Presidenza del Consiglio dei ministri, Ministero dell'Interno

18

2023/C 189/25

Zaak C-134/23, Somateio Elliniko Symvoulio gia tous Prosfyges: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) op 7 maart 2023 — Somateio Elliniko Symvoulio gia tous Prosfyges, Astiki Mi Kerdoskopiki Etaireia Ypostirixi Prosfygon sto Aigaio / Ypourgos Exoterikon, Ypourgos Metanastevsis kai Asylou

19

2023/C 189/26

Zaak C-157/23, Ford Italia: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 13 maart 2023 — Ford Italia SpA / ZP, Stracciari SpA

19

2023/C 189/27

Zaak C-161/23, Lireva Investments e.a.: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Satversmes tiesa (Letland) op 16 maart 2023 — VL, ZS, Lireva Investments Limited, VI, FORTRESS FINANCE Inc. / Latvijas Republikas Saeima

20

2023/C 189/28

Zaak C-163/23, Palognali: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di pace di Bologna (Italië) op 14 maart 2023 — Governo Italiano / UX

21

2023/C 189/29

Zaak C-164/23, VOLÁNBUSZ: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szegedi Törvényszék (Hongarije) op 16 maart 2023 — VOLÁNBUSZ Zrt./ Bács-Kiskun Vármegyei Kormányhivatal

22

2023/C 189/30

Zaak C-166/23, Nouryon Functional Chemicals: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Svea Hovrätt (Mark- och miljööverdomstolen) (Zweden) op 17 maart 2023 — Naturvårdsverket / Nouryon Functional Chemicals AB

23

2023/C 189/31

Zaak C-170/23, trendtours Touristik: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 20 maart 2023 — trendtours Touristik GmbH / SH

24

2023/C 189/32

Zaak C-204/23: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 28 maart 2023 — Autorità di regolazione dei trasporti/Lufthansa Linee Aeree Germaniche e.a.

24

2023/C 189/33

Zaak C-208/23, Martiesta: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 30 maart 2023 — AX

25

2023/C 189/34

Zaak C-210/23: Beroep ingesteld op 31 maart 2023 — Europese Commissie/Republiek Portugal

25

2023/C 189/35

Zaak C-252/23 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 april 2023 door de European Association of Non-Integrated Metal Importers & distributors (Euranimi) tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 7 februari 2023 in zaak T-81/22, Euranimi / Commissie

26

 

Gerecht

2023/C 189/36

Zaak T-39/21: Arrest van het Gerecht van 19 april 2023 — PP e.a./Parlement (Openbare dienst – Ambtenaren – Gezondheidscrisis als gevolg van de COVID-19-pandemie – Besluit waarbij toestemming wordt gegeven om deeltijds te werken teneinde buiten de standplaats voor naaste verwanten te zorgen – Geen mogelijkheid om voltijds buiten de standplaats te werken – Onregelmatigheid van de precontentieuze procedure – Besluit tot inwilliging van een verzoek om deeltijds te mogen werken – Geen procesbelang – Niet-ontvankelijkheid – Bezoldiging – Schorsing van de ontheemdingstoelage – Artikelen 62 en 69 van het Statuut – Schending van artikel 4 van bijlage VII bij het Statuut)

28

2023/C 189/37

Zaak T-749/21: Arrest van het Gerecht van 19 april 2023 — Gerhard Grund Gerüste/EUIPO — Josef-Grund-Gerüstbau (Josef Grund Gerüstbau) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk Josef Grund Gerüstbau – Ouder nationaal beeldmerk grund – Relatieve nietigheidsgrond – Geen verwarringsgevaar – Geen overeenstemmende tekens – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

29

2023/C 189/38

Zaak T-61/22: Arrest van het Gerecht van 19 april 2023 — OD / Eurojust (Openbare dienst – Tijdelijke functionarissen – Tijdelijke overplaatsing in het belang van de dienst – Artikel 7 van het Statuut – Verzoek om bijstand – Artikel 24 van het Statuut – Tijdelijke verwijderingsmaatregel – Begrip bezwarend besluit – Recht om te worden gehoord – Aansprakelijkheid)

29

2023/C 189/39

Zaak T-74/22: Arrest van het Gerecht van 19 april 2023 — Siemens / Parlement (Overheidsopdrachten – Overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken – Aanbestedingsprocedure – Vernieuwing van het brandbeveiligingssysteem in de gebouwen van het Parlement in Straatsburg – Afwijzing van de offerte van een inschrijver en gunning van de opdracht aan andere inschrijvers – Niet-contractuele aansprakelijkheid)

30

2023/C 189/40

Zaak T-162/22: Arrest van het Gerecht van 19 april 2023 — OQ / Commissie (Openbare dienst – Ambtenaren – Tuchtprocedure – Tuchtmaatregel – Ontslag zonder vermindering van pensioenrechten – Artikel 10 van bijlage IX bij het Statuut – Evenredigheid – Motiveringsplicht)

30

2023/C 189/41

Zaak T-491/22: Arrest van het Gerecht van 19 april 2023 — Zitro International/EUIPO — e-gaming (Smiley die een cilinderhoed draagt) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat een smiley die een cilinderhoed draagt weergeeft – Ouder Uniebeeldmerk dat een fantasiefiguur weergeeft – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

31

2023/C 189/42

Zaak T-183/22: Beschikking van het Gerecht van 31 maart 2023 — Eggers & Franke/EUIPO — E. & J. Gallo Winery (EF) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Intrekking van de oppositie – Afdoening zonder beslissing)

32

2023/C 189/43

Zaak T-184/22: Beschikking van het Gerecht van 31 maart 2023 — Eggers & Franke/EUIPO — E. & J. Gallo Winery (E & F) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Intrekking van de oppositie – Afdoening zonder beslissing”)

32

2023/C 189/44

Zaak T-472/22: Beschikking van het Gerecht van 31 maart 2023 — Mocom Compounds/EUIPO — Centemia Conseils (Near-to-Prime) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk Near-to-Prime – Absolute nietigheidsgrond – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001] – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

33

2023/C 189/45

Zaak T-116/23: Beroep ingesteld op 27 februari 2023 — Medel e.a./Commissie

33

2023/C 189/46

Zaak T-142/23: Beroep ingesteld op 13 maart 2023 — Swenters/Commissie

35

2023/C 189/47

Zaak T-182/23: Beroep ingesteld op 8 april 2023 — Innovation & Entrepreneurship Business School/EUIPO — Thinksales (Sales School Powered by IEBS)

36

2023/C 189/48

Zaak T-185/23: Beroep ingesteld op 11 april 2023 — Insomnia/EUIPO — Black Insomnia Coffee (BLACK INSOMNIA)

36

2023/C 189/49

Zaak T-186/23: Beroep ingesteld op 11 april 2023 — Insomnia/EUIPO — Black Insomnia Coffee (BLACK INSOMNIA COFFEE COMPANY)

37

2023/C 189/50

Zaak T-188/23: Beroep ingesteld op 13 april 2023 — IU Internationale Hochschule/EUIPO (IU International University of Applied Sciences)

38

2023/C 189/51

Zaak T-189/23: Beroep ingesteld op 13 april 2023 — The Mochi Ice Cream Company/EUIPO (my mochi)

38

2023/C 189/52

Zaak T-192/23: Beroep ingesteld op 14 april 2023 — Peikko Group/EUIPO — Anstar (Vorm van metalen balken voor de bouwsector)

39

2023/C 189/53

Zaak T-193/23: Beroep ingesteld op 13 april 2023 — MegaFon/Raad

40

2023/C 189/54

Zaak T-194/23: Beroep ingesteld op 16 april 2023 — Fractal Analytics / EUIPO — Fractalia Remote Systems (FRACTALIA)

41

2023/C 189/55

Zaak T-201/23: Beroep ingesteld op 17 april 2023 — CRA / Raad

41

2023/C 189/56

Zaak T-203/23: Beroep ingesteld op 19 april 2023 — Studiocanal/EUIPO — Leonine Distribution (ARTHAUS)

42

2023/C 189/57

Zaak T-204/23: Beroep ingesteld op 19 april 2023 — Studiocanal/EUIPO — Leonine Distribution (ARTHAUS)

43


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2023/C 189/01)

Laatste publicatie

PB C 179 van 22.5.2023

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 173 van 15.5.2023

PB C 164 van 8.5.2023

PB C 155 van 2.5.2023

PB C 134 van 17.4.2023

PB C 127 van 11.4.2023

PB C 121 van 3.4.2023

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte costituzionale — Italië) — Tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd tegen E. D. L.

[Zaak C-699/21 (1), E. D. L. (Op ziekte gebaseerde weigeringsgrond)]

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in strafzaken - Europees aanhoudingsbevel - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Artikel 1, lid 3 - Artikel 23, lid 4 - Procedure van overlevering tussen de lidstaten - Gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging - Artikel 4, lid 3, VEU - Verplichting tot loyale samenwerking - Opschorting van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel - Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen - Ernstige, chronische en mogelijk ongeneeslijke ziekte - Ernstig risico voor de gezondheid van de persoon op wie het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft)

(2023/C 189/02)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte costituzionale

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: E. D. L.

in tegenwoordigheid van: Presidente del Consiglio dei Ministri

Dictum

Artikel 1, lid 3, en artikel 23, lid 4, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009, gelezen in het licht van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

moeten aldus worden uitgelegd dat

wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de overlevering van een gezochte persoon jegens wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, diens gezondheid ernstig in gevaar zou brengen, de uitvoerende rechterlijke autoriteit die overlevering bij wijze van uitzondering tijdelijk kan opschorten;

wanneer er volgens de uitvoerende rechterlijke autoriteit die moet beslissen over de overlevering van een ernstig zieke persoon die op grond van een Europees aanhoudingsbevel wordt gezocht, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat die overlevering de betrokkene blootstelt aan een reëel risico op een significante daling van zijn levensverwachting of op een snelle, aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand, zij die overlevering moet opschorten en de uitvaardigende rechterlijke autoriteit moet verzoeken om alle informatie te verstrekken over de omstandigheden waaronder die persoon zal worden vervolgd of gedetineerd en over de mogelijkheden om die omstandigheden op zijn gezondheidstoestand af te stemmen teneinde de verwezenlijking van een dergelijk risico te voorkomen;

indien uit de door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit verstrekte gegevens en alle andere gegevens waarover de uitvoerende rechterlijke autoriteit beschikt, blijkt dat dit risico niet binnen een redelijke termijn kan worden uitgesloten, de uitvoerende rechterlijke autoriteit moet weigeren het Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen. Indien dat risico wel binnen een dergelijke termijn kan worden weggenomen, moet met de uitvaardigende rechterlijke autoriteit een nieuwe datum voor de overlevering worden overeengekomen.


(1)  PB C 73 van 14.2.2022.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel — België) — X, Y, A, wettelijk vertegenwoordigd door X en Y, B, wettelijk vertegenwoordigd door X en Y / Belgische Staat

(Zaak C-1/23 PPU (1), Afrin (2))

(Prejudiciële verwijzing - Prejudiciële spoedprocedure - Grenscontroles, asiel en immigratie - Immigratiebeleid - Richtlijn 2003/86/EG - Recht op gezinshereniging - Artikel 5, lid 1 - Indiening van een verzoek om toegang en verblijf in het kader van het recht op gezinshereniging - Regeling van een lidstaat op grond waarvan de gezinsleden van de gezinshereniger het verzoek persoonlijk moeten indienen bij de bevoegde diplomatieke post van die lidstaat - Onmogelijkheid of buitengewone moeilijkheid om zich naar die post te begeven - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 7 en 24)

(2023/C 189/03)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: X, Y, A, wettelijk vertegenwoordigd door X en Y, B, wettelijk vertegenwoordigd door X en Y

Verwerende partij: Belgische Staat

Dictum

Artikel 5, lid 1, van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging, gelezen in samenhang met artikel 7 en artikel 24, leden 2 en 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich verzet tegen een nationale regeling die voor de indiening van een verzoek om toegang en verblijf in het kader van gezinshereniging vereist dat de gezinsleden van de gezinshereniger, in het bijzonder van een erkende vluchteling, zich persoonlijk begeven naar de diplomatieke of consulaire post van een lidstaat die bevoegd is voor hun woon- of verblijfplaats in het buitenland, ook in een situatie waarin het voor hen onmogelijk of buitengewoon moeilijk is om zich naar die post te begeven, onverminderd de mogelijkheid voor die lidstaat om te vereisen dat die gezinsleden in een later stadium van de procedure betreffende het verzoek om gezinshereniging in persoon verschijnen.


(1)  PB C 104 van 20.3.2023

(2)  Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/4


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 20 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Zemgales rajona tiesa — Letland) — SIA “Sinda & V R”/Rīgas domes Satiksmes departaments

(Zaak C-619/22 (1), Sinda & V R)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Vereiste om het regelgevingskader van het hoofdgeding weer te geven - Vereiste om het verband aan te geven tussen de bepalingen van het Unierecht waarvan om uitlegging wordt verzocht en de toepasselijke nationale wetgeving - Onvoldoende preciseringen - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

(2023/C 189/04)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Zemgales rajona tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SIA “Sinda & V R”

Verwerende partij: Rīgas domes Satiksmes departaments

Dictum

Het verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Zemgales rajona tiesa (rechter in eerste aanleg Zemgale, Letland) bij beslissing van 20 september 2022, is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  Datum van neerlegging 27.9.2022.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 16 november 2022 — WU tegen Directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

(Zaak C-703/22)

(2023/C 189/05)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: WU

Verweerster: Directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

Prejudiciële vragen

1)

Moet punt 6.4 van bijlage III bij Richtlijn 2006/126/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (“de Richtlijn”), meer in het bijzonder de norm van een horizontaal gezichtsveld met beide ogen van minstens 160o, gelezen in het licht van het evenredigheidsbeginsel, aldus worden uitgelegd dat ook een persoon die in medisch opzicht niet voldoet aan deze norm, maar volgens verschillende medisch deskundigen wél feitelijk geschikt is om een vrachtwagen te rijden, aan de norm kan voldoen?

2)

Als deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord, bestaat dan binnen het kader van de Rijbewijsrichtlijn ruimte voor een evenredigheidsbeoordeling in het individuele geval, ook al kent de norm in punt 6.4 van bijlage III bij de Richtlijn geen uitzonderingsmogelijkheid voor dergelijke gevallen?

3)

Zo ja, welke omstandigheden kunnen een rol spelen bij de beoordeling of in een concreet geval kan worden afgeweken van de norm voor het gezichtsveld, neergelegd in punt 6.4 van bijlage III bij de Richtlijn?


(1)  PB 2006, L 403, blz. 18 (hierna ook: “de Rijbewijsrichtlijn”).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 17 november 2022 — Minister van Infrastructuur en Waterstaat tegen AVROTROS

(Zaak C-707/22)

(2023/C 189/06)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Minister van Infrastructuur en Waterstaat

Verweerster: AVROTROS

Andere partijen: Bestuur van de Luchtverkeersleiding Nederland, Royal Schiphol Group NV/Schiphol Nederland BV

Prejudiciële vragen

1)

a)

Wat moet worden verstaan onder “bijzonderheden over voorvallen” en “passende vertrouwelijkheid” als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Verordening Voorvallen (1) en in het licht van het in artikel 11 van het EU Handvest en artikel 10 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting en informatie?

b)

Valt geaggregeerde informatie onder “bijzonderheden over voorvallen” als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Verordening Voorvallen?

2)

a)

Moet artikel 15, eerste lid, van de Verordening Voorvallen, in het licht van het in artikel 11 van het EU Handvest en artikel 10 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting en informatie, aldus worden uitgelegd dat het verenigbaar is met een nationale regel zoals aan de orde in het hoofdgeding op grond waarvan geen enkel gegeven ontvangen uit gemelde voorvallen openbaar mag worden gemaakt?

b)

Geldt dit ook voor geaggregeerde gegevens over gemelde voorvallen?

3)

Indien vragen 2a en 2b ontkennend worden beantwoord: is het de bevoegde nationale instantie toegestaan om een algemene nationale regeling betreffende openbaarmaking toe te passen, op grond waarvan informatie niet verstrekt wordt, voor zover het verstrekken hiervan niet opweegt tegen de belangen gemoeid met bijvoorbeeld betrekkingen met andere staten en internationale organisaties, inspectie, controle en toezicht door bestuurlijke instanties, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige bevoordeling en benadeling van natuurlijke personen en rechtspersonen?


(1)  Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie (PB 2014, L 122, blz. 18).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Antwerpen (België) op 24 november 2022 — Openbaar Ministerie, Federale Overheidsdienst Financiën tegen Profit Europe NV, Gosselin Forwarding Services NV

(Zaak C-719/22, Openbaar Ministerie et Federale Overheidsdienst Financiën)

(2023/C 189/07)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Openbaar Ministerie, Federale Overheidsdienst Financiën

Verweersters: Profit Europe NV, Gosselin Forwarding Services NV

Prejudiciële vraag

Schenden de Verordeningen (EU) nr. 1071/2012 (1) en 430/2013 (2) de artikelen 1,5,6 en 9 van de Basisverordening 1225/2009 (3), en zijn ze bijgevolg, voor zover zij de invoer van gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, met schroefdraad en van oorsprong uit de Volksrepubliek China aan antidumpingrechten onderwerpen bij invoer, wanneer de klacht voor de inleiding van een antidumpingprocedure, noch het bericht van inleiding van de antidumpingmaatregel dergelijke goederen identificeerde als het betrokken product, dat er geen enkel bewijsmateriaal werd overgemaakt aangaande de dumping, schade en het oorzakelijk verband, en dat de Europese Commissie op geen enkele manier onderzoek voerde naar hun normale waarde, uitvoerprijs, eventuele dumpingmarge, de eventuele schade, de omvang van de schade, de impact van andere gekende factoren op de schade, het oorzakelijk verband tussen dumping en schade en de noodzaak om die goederen (gegoten hulpstukken(fittings) voor buisleidingen van nodulair gietijzer met schroefdraad) aan antidumpingrechten te onderwerpen in het belang van de Unie?


(1)  Verordening (EU) nr. 1071/2012 van de Commissie van 14 november 2012 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand (PB 2012, L 318, blz. 10).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 430/2013 van de Raad van 13 mei 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van Indonesië (PB 2013, L 129, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 2009, L 343, blz. 51).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/6


Hogere voorziening ingesteld op 8 december 2022 door Shopify Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 12 oktober 2022 in zaak T-222/21, Shopify/EUIPO — Rossi en andere (Shoppi)

(Zaak C-751/22 P)

(2023/C 189/08)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Shopify Inc. (vertegenwoordigers: S. Völker en M. Pemsel, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Massimo Carlo Alberto Rossi, Salvatore Vacante en Shoppi Ltd.

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen;

de beslissing van de tweede kamer van beroep van EUIPO van 18 februari 2021 (zaak R 780/2020-2) (de bestreden beslissing) te vernietigen;

EUIPO en de interveniërende partijen te verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirante één middel aan, ontleend aan schending van artikel 53, lid 1, onder a), juncto artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2015/2424 (2).

Rekwirante voert volgende middelen aan:

Het Gerecht heeft het door rekwirante overgelegde bewijs van een groter onderscheidend vermogen voor het Verenigd Koninkrijk niet in aanmerking genomen op grond dat de bestreden beslissing is vastgesteld na afloop van de overgangsperiode waarin artikel 127 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (3) voorzag. Volgens het Gerecht moet rekwirante in staat zijn, het gebruik van het jongere merk niet alleen op de datum van de aanvraag tot inschrijving ervan maar ook op de datum van de beslissing van de kamer van beroep te doen verbieden. Aldus heeft het Gerecht in wezen geoordeeld dat de voorwaarden inzake een relatieve weigeringsgrond in een nietigheidsprocedure zowel op de datum van indiening of van voorrang van het betwiste merk als op de datum van de beslissing van EUIPO (te weten de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep) vervuld moeten zijn.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB 2009 L 78, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk, en van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen (PB 2015 L 341, blz. 21).

(3)  PB 2020 L 29, blz. 7.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/7


Hogere voorziening ingesteld op 22 december 2022 door Zaun Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 19 oktober 2022 in zaak T-231/21, Praesidiad/EUIPO — Zaun (Paal)

(Zaak C-780/22 P)

(2023/C 189/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Zaun Ltd (vertegenwoordiger: C. Weber, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Praesidiad Holding

Bij beschikking van 17 april 2023 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) de hogere voorziening niet toegelaten en beslist dat Zaun Ltd haar eigen kosten zal dragen.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (België) op 10 januari 2023 — Marvesa Rotterdam NV tegen Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketten (FAVV)

(Zaak C-7/23, Marvesa Rotterdam)

(2023/C 189/10)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Marvesa Rotterdam NV

Verweerder: Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketten (FAVV)

Prejudiciële vragen

1)

Moet deel I van de Bijlage bij Beschikking 2002/994/EG (1) betreffende beschermende maatregelen ten aanzien van uit China ingevoerde producten van dierlijke oorsprong, zoals laatst gewijzigd door Uitvoeringsbesluit 2015/1068/EU (2) tot wijziging van Beschikking 2002/994/EG betreffende beschermende maatregelen ten aanzien van uit China ingevoerde producten van dierlijke oorsprong, aldus worden uitgelegd dat de notie “visserijproducten” zowel bestemd voor menselijke consumptie als producten bestemd voor dierlijke consumptie omvat, en dat derhalve visolie bestemd als diervoeder kan worden beschouwd als een “visserijproduct” in de zin van voormelde Bijlage?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag negatief is, schendt deel I van de Bijlage bij Beschikking 2002/994/EG […] artikel 22, lid 1, van Richtlijn 97/78/EG (3) van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht, desgevallend samengelezen met artikel 1 van het tweede Protocol bij het VWEU betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, doordat visserijproducten voor menselijke consumptie afkomstig uit China een vrijstelling verkrijgen van het invoerverbod uit artikel 2 van voormelde Beschikking 2002/994/EG, terwijl visserijproducten voor dierlijke consumptie afkomstig uit China onderworpen zijn aan dat invoerverbod?


(1)  PB 2002, L 348, blz. 154.

(2)  PB 2015, L 174, blz. 30.

(3)  PB 1998, L 24, blz. 9.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/8


Hogere voorziening ingesteld op 28 januari 2023 door Mendes SA tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 30 november 2022 in zaak T-678/21, Mendes / EUIPO — Actial Farmaceutica Srl

(Zaak C-42/23 P)

(2023/C 189/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Mendes SA (vertegenwoordiger: M. Cavattoni, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Actial Farmaceutica Srl

Bij beschikking van 19 april 2023 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) beslist dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat Mendes SA haar eigen kosten zal dragen.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/8


Hogere voorziening ingesteld op 1 februari 2023 door Validity Foundation — Mental Disability Advocacy Centre tegen de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 22 november 2022 in zaak T-640/20, Validity / Commissie

(Zaak C-51/23 P)

(2023/C 189/12)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Validity Foundation — Mental Disability Advocacy Centre (vertegenwoordigers: B. Van Vooren, advocaat en M.R. Oyarzabal Arigita, abogada)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof om:

de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond te verklaren;

de beschikking van het Gerecht van 22 november 2022 in zaak T-640/20, Validity/Commissie te vernietigen;

besluit C(2020) 5540 final van de Europese Commissie van 6 augustus 2020 en besluit C(2021) 2834 final van 19 april 2021 nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten van rekwirante;

subsidiair de zaak voor afdoening naar het Gerecht terug te verwijzen en de beslissing over de kosten aan te houden.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: rekwirante betwist de vaststelling van het Gerecht dat er geen risico bestaat dat de Commissie in de toekomst artikel 4, lid 3, van verordening 1049/2001 (“transparantieverordening”) zal schenden omdat:

i.

het “klimaat van wederzijds vertrouwen” geen algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid vormt, en

ii.

er geen risico bestaat dat de Commissie zich bij toekomstige verzoeken op toegang tot documenten nogmaals zal beroepen op een vage grondslag zoals “klimaat van wederzijds vertrouwen”.

Tweede middel: rekwirante voert aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat er geen risico bestaat dat de schendingen van de beginselen van transparantie en behoorlijk bestuur en de procedurele inbreuken op de transparantieverordening in de procedure die aanleiding gaf tot de onderhavige zaak zich zullen herhalen.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Piteşti (Roemenië) op 2 maart 2023 — Asociaţia “Forumul Judecătorilor din România”, Asociaţia “Mişcarea pentru Apărarea Statutului Procurorilor” / Parchetul de pe lângă Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie — Procurorul General al României

(Zaak C-53/23, Asociaţia “Forumul Judecătorilor din România”)

(2023/C 189/13)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Piteşti

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Asociaţia “Forumul Judecătorilor din România”, Asociaţia “Mişcarea pentru Apărarea Statutului Procurorilor”

Verwerende partij: Parchetul de pe lângă Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie — Procurorul General al României

Prejudiciële vragen

1)

Staan artikel 2 en artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, in samenhang gelezen met artikel 12 en artikel 47 van het Handvest [van de grondrechten van de Europese Unie], eraan in de weg dat er aan de indiening van bepaalde rechtsvorderingen door beroepsverenigingen van magistraten — met het doel om de rechterlijke onafhankelijkheid en de rechtsstaat te bevorderen en te beschermen, en om de status van het beroep te waarborgen — grenzen worden gesteld door invoering van de voorwaarde dat er een rechtmatig particulier belang bestaat, dat door een bindend besluit van de Înalta Curte de Casație și Justiție (hoogste rechterlijke instantie) buitensporig is beperkt, waarna er een nationale praktijk is ontstaan waarbij in soortgelijke zaken als de onderhavige een direct verband wordt geëist tussen de bestuurlijke handeling die door de rechterlijke instanties aan een wettigheidstoetsing wordt onderworpen en het directe oogmerk en de doelstellingen die in de statuten van de beroepsverenigingen van magistraten zijn vastgelegd, wanneer de verenigingen in overeenstemming met hun algemene statutaire doelstellingen effectieve rechtsbescherming beogen te verkrijgen op gebieden die door het Unierecht worden geregeld?

2)

Staan, in het licht van het antwoord op de eerste vraag, artikel 2, artikel 4, lid 3, en artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, bijlage IX bij de [Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor Roemenië] en de beschikking MST (1) in de weg aan een nationale regeling die de bevoegdheid van het Nationaal directoraat corruptiebestrijding in die zin beperkt dat de bevoegdheid om onderzoek te doen naar corruptiemisdrijven (in brede zin) die zijn gepleegd door rechters en aanklagers exclusief wordt toegekend aan bepaalde openbare aanklagers die daartoe speciaal zijn aangesteld (door de procureur-generaal van Roemenië, op voorstel van de plenaire vergadering van de Hoge raad voor de magistratuur) binnen het openbaar ministerie bij de Înalta Curte de Casație și Justiție, respectievelijk het openbaar ministerie bij de hoven van beroep, waarbij laatstbedoelde openbare aanklagers ook bevoegd zijn ten aanzien van andere categorieën strafbare feiten die door rechters en aanklagers zijn gepleegd?


(1)  Beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie (PB 2006, L 354, blz. 56).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad –Haskovo (Bulgarije) op 7 februari 2023 — “Ekostroy” EOOD / Agentsia “Patna infrastruktura”

(Zaak C-61/23, Ekostroy)

(2023/C 189/14)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Haskovo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“Ekostroy” EOOD

Verwerende partij: Agentsia “Patna infrastruktura”

Prejudiciële vraag

Moet artikel 9 bis van richtlijn 1999/62/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen aldus worden uitgelegd dat het hierin neergelegde vereiste van evenredigheid van sancties voor inbreuken op de nationale bepalingen die ter uitvoering van deze richtlijn zijn aangenomen, zich verzet tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die bepaalt dat een forfaitaire geldboete (aan natuurlijke personen of rechtspersonen) kan worden opgelegd voor inbreuken — ongeacht de aard en de ernst ervan — op de voorschriften betreffende de verplichting om vooraf tolgeld voor het gebruik van de nationale wegeninfrastructuur vast te stellen en te betalen, waarbij de mogelijkheid bestaat om van de administratieve strafrechtelijke aansprakelijkheid te worden bevrijd door betaling van een zogenoemde “compenserende heffing”?


(1)  PB 1999, L 187, blz. 42.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 13 februari 2023 — Cobult UG / TAP Air Portugal SA

(Zaak C-76/23, Cobult)

(2023/C 189/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Frankfurt am Main

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Cobult UG

Verwerende partij: TAP Air Portugal SA

Prejudiciële vraag

Moet artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 (1) aldus worden uitgelegd dat er reeds sprake is van schriftelijke toestemming van de passagier tot terugbetaling van het ticket in de zin van artikel 8, lid 1, onder a), eerste streepje, door middel van een reisbon, wanneer de passagier deze bon op de website van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert kiest met uitsluiting van terugbetaling achteraf van het ticket in geld en de bon per e-mail krijgt toegezonden, terwijl terugbetaling van het ticket in geld alleen mogelijk is wanneer eerst contact wordt opgenomen met de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert?


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Steinfurt (Duitsland) op 14 februari 2023 — UE / Deutsche Lufthansa AG

(Zaak C-78/23, Deutsche Lufthansa)

(2023/C 189/16)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Steinfurt

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UE

Verwerende partij: Deutsche Lufthansa AG

Prejudiciële vraag

Voldoet een mededeling van een boekingswijziging met de hieronder weergegeven formulering en de daaropvolgende opsomming van de resterende delen van de heen- en retourvluchten uit de boekingsbevestiging aan de inhoudelijke vereisten voor een “mededeling van een annulering” in de zin van artikel 5, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 261/2004 (1):

“Boekingswijziging

[naam van de luchtvaartmaatschappij] Boekingscode: […]

(boeking tonen / bewerken)

Beste klant,

Als gevolg van de coronacrisis zijn aanpassingen in ons vluchtschema nog steeds noodzakelijk. Dit heeft ook geleid tot wijzigingen in uw boeking.

Wij hebben geprobeerd de best mogelijke verbinding voor u te vinden en verzoeken u uw gewijzigde boeking te controleren. Alle resterende vluchten van uw reis worden vermeld, geannuleerde vluchten worden niet getoond.”


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 16 februari 2023 — Companhia União de Crédito Popular SARL / Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-89/23, Companhia União de Crédito Popular)

(2023/C 189/17)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Companhia União de Crédito Popular SARL

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Prejudiciële vraag

Kan, teneinde te bepalen of de commissie van 11 % die bij wet (artikel 25 van besluit met kracht van wet nr. 365/99 van 17 september 1999) aan de leninggever wordt toegekend voor de verkoop van in onderpand gegeven goederen in aanmerking komt voor de vrijstelling van artikel 135, lid 1, onder b), van de btw-richtlijn (1) [omgezet in artikel 9, lid 27, onder a), van de Código do Imposto sobre o Valor Acrescentado (wetboek belasting over de toegevoegde waarde)], de verkoop van in onderpand gegeven goederen (artikelen 19 e.v. van besluit met kracht van wet nr. 365/99 van 17 september 1999) wanneer de leningnemer in gebreke blijft bij de betaling overeenkomstig de wettelijke voorwaarden, worden geacht een bijkomende prestatie te vormen ten opzichte van de door de leninggever verrichte diensten (verstrekking van leningen op onderpand)?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/12


Beroep ingesteld op 17 februari 2023 — Europese Commissie/Hongarije

(Zaak C-92/23)

(2023/C 189/18)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: U. Małecka, L. Malferrari en A. Tokár, gemachtigden)

Verwerende partij: Hongarije

Conclusies

De Commissie verzoekt het Gerecht:

(1)

Vast te stellen dat Hongarije,

i)

door het vaststellen, door de Médiatanács (Mediaraad, Hongarije) van besluit 830/2020 van 8 september 2020 tot afwijzing van de verlenging van het gebruiksrecht voor radiofrequenties van Klubrádió,

ii)

door een wettelijke bepaling vast te stellen zoals § 48, lid 7, van wet CLXXXV van 2010, op grond waarvan in geval van herhaaldelijke inbreuken de verlenging van gebruiksrechten voor radiofrequenties in het kader van radio-uitzendingsdiensten automatisch wordt uitgesloten, zelfs wanneer de betrokken inbreuk niet bijzonder ernstig en louter formeel van aard was, en

iii)

door aldus op onevenredige en discriminatoire wijze te beletten dat Klubrádió haar activiteiten in de radio-omroepsector voortzet,

de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 5, 7 en 10 van richtlijn 2002/20/EG (1), artikel 4, punt 2, van richtlijn 2002/77/EG (2), artikel 9 van richtlijn 2002/21/EG (3), het evenredigheidsbeginsel, het discriminatieverbod en het beginsel van loyale samenwerking, alsmede artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

iv)

door niet binnen de in artikel 5, lid 3, van richtlijn 2002/20 gestelde termijn van zes weken een besluit te nemen over de aanvraag voor de verlenging van het gebruiksrecht voor radiofrequenties van Klubrádió, en

v)

door geen gunningsprocedure met betrekking tot de eerder door Klubrádió gebruikte frequentie in te leiden binnen een dusdanige termijn dat Klubrádió het besluit had kunnen ontvangen alvorens haar gebruiksrecht verliep,

de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 8 en 9 van richtlijn 2002/21, artikel 5, lid 3, van richtlijn 2002/20, en het algemene beginsel van behoorlijk bestuur;

vi)

door het publiceren, door de Médiatanács, op 4 november 2020 van een oproep tot mededinging en het vaststellen op 10 maart 2021 van besluit 180/2021 waarin de Médiatanács

de gunning van het radiofrequentiespectrum afhankelijk heeft gesteld van onevenredige vereisten,

de vereisten voor de gunning van het spectrum niet a priori heeft bepaald, en

geen beoordelingsbevoegdheid heeft uitgeoefend om de ernst en de relevantie van de in de inschrijvingen gemaakte fouten die gevolgen zouden kunnen hebben voor de ontvankelijkheid ervan, te beoordelen, noch rekening heeft gehouden met de onbeduidende aard van de fouten,

de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 5, lid 2, van richtlijn 2002/20, artikel 45 van richtlijn (EU) 2018/1972 (4) en artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese unie;

vii)

door een wettelijke bepaling vast te stellen zoals § 65, lid 11, van wet CLXXXV van 2010, op grond waarvan een aanbieder van communicatiediensten waarvan het gebruiksrecht niet eerder is verlengd geen mogelijkheid heeft om een voorlopig gebruiksrecht aan te vragen, terwijl aanbieders waarvan het gebruiksrecht al een keer is verlengd wel deze mogelijkheid hebben, zonder dit verschil in behandeling te rechtvaardigen, gelet op het feit dat de redenen op grond waarvan verlenging wordt geweigerd niet uitsluiten dat een nieuw gebruiksrecht wordt verleend, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 45, lid 1, van richtlijn 2018/1972, alsmede het evenredigheidsbeginsel en het discriminatieverbod.

2)

Hongarije te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep is gericht tegen de besluiten van de Hongaarse media-autoriteit alsmede tegen de wetgeving waar die besluiten op zijn gebaseerd, op grond waarvan Klubrádió, een commercieel radiostation dat actief is in Hongarije, de mogelijkheid is ontzegd om haar programma’s uit te zenden op de analoge terrestrische FM-frequentie en om zo grote delen van de Hongaarse bevolking te bereiken.

Op 8 september 2020 heeft de Médiatanács besloten om het gebruiksrecht voor radiofrequenties van Klubrádió niet te verlengen. Vervolgens heeft deze autoriteit een nieuwe aanbestedingsprocedure ingeleid voor het gebruik van de eerder door Klubrádió gebruikte frequentie. Klubrádió heeft deelgenomen aan deze aanbestedingsprocedure, maar haar inschrijving werd op 10 maart 2021 ongeldig verklaard door de Médiatanács. Als gevolg van deze twee besluiten van de Médiatanács zag Klubrádió zich genoodzaakt haar omroepdiensten op de FM-frequentie te beëindigen.

Bovendien kan Klubrádió op grond van de geldende Hongaarse wetgeving haar programma’s ook niet voorlopig uitzenden op de FM-frequentie.

De Commissie betoogt dat Hongarije, door de genoemde wetgeving en maatregelen vast te stellen, inbreuk heeft gemaakt op het Unierecht.


(1)  Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PB 2002, L 108, blz. 21).

(2)  Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PB 2002, L 249, blz. 21).

(3)  Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PB 2002, L 108, blz. 33).

(4)  Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB 2018, L 321, blz. 36).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 22 februari 2023 — A GmbH & Co. KG / Hauptzollamt B

(Zaak C-104/23, A GmbH & Co. KG)

(2023/C 189/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster en verzoekster tot “Revision”: A GmbH & Co. KG

Verweerder en verweerder in “Revision”: Hauptzollamt B

Prejudiciële vragen

1)

Vereist post 9406 GN (1) noodzakelijkerwijs dat een geprefabriceerd bouwwerk een ruimte aan alle zijden volledig moet omsluiten?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: vereist post 9406 GN dat het geprefabriceerde bouwwerk dusdanig groot is dat een persoon van gemiddelde lengte het kan betreden en moet er in dat geval ten minste één toegankelijke ruimte zijn waarin die persoon kan staan, of volstaat het dat een persoon het bouwwerk in voorovergebogen lichaamshouding kan betreden?


(1)  Bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1101/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 2014, L 312, blz. 1).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/14


Hogere voorziening ingesteld op 22 februari 2023 door Patrick Vanhoudt tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 14 december 2022 in zaak T-490/21, Vanhoudt / EIB

(Zaak C-106/23 P)

(2023/C 189/20)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Patrick Vanhoudt (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Champetier, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese investeringsbank

Conclusies

De rekwirant verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht van 14 december 2022 in de zaak T-490/21 te vernietigen;

dientengevolge, de in eerste aanleg geformuleerde vorderingen toe te wijzen en derhalve,

het besluit van 16 december 2020 nietig te verklaren voor zover daarbij verzoekers sollicitatie naar de post van hoofd van het bureau van de vicepresident van de EIB is afgewezen, en het besluit om L in de post aan te stellen nietig te verklaren;

voor zover nodig, het besluit van 17 mei 2021, waarvan verzoeker op 18 mei 2021 kennis is gegeven, tot afwijzing van zijn bezwaren van 18 december 2020 en 17 maart 2021 nietig te verklaren;

de EIB te veroordelen tot vergoeding van verzoekers immateriële schade, welke ex aequo et bono op 4 000 EUR wordt begroot;

de EIB te verwijzen in alle kosten;

verweerster te verwijzen in alle kosten van de procedures in eerste en tweede aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert rekwirant de volgende middelen aan:

1.

Schending van de richtsnoeren en de procedure — Niet-nakoming van de op de rechter rustende motiveringsplicht — Onjuiste juridische kwalificatie van de kennisgeving van vacature — Schending van het discriminatieverbod.

2.

Schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het transparantiebeginsel en het verbod van discriminatie — Niet-nakoming van de op de rechter rustende motiveringsplicht.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Brașov (Roemenië) op 22 februari 2023 — Strafzaak tegen C.I., C.O., K.A., L.N., S.P.

(Zaak C-107/23 PPU, Lin)

(2023/C 189/21)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Brașov

Verzoekende partijen in de strafzaak

C.I., C.O., K.A., L.N., S.P.

Verwerende partij

Statul român (Roemeense staat)

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 2, artikel 19, lid 1, tweede alinea, en artikel 4, [lid 3,] VEU, junctis artikel 325, lid 1, VWEU, artikel 2, lid 1, van de BFB-overeenkomst (1), artikel 2 en artikel 12 van de BFB-richtlijn (2) en richtlijn 2006/112/EG (3) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, onder verwijzing naar het beginsel dat doeltreffende en afschrikkende strafrechtelijke sancties worden opgelegd in gevallen van ernstige fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Unie worden geschaad, met toepassing van beschikking 2006/928/EG (4) van de Commissie, gelezen in samenhang met artikel 49, [lid 1,] laatste volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een juridische situatie zoals in het hoofdgeding, waarin de verzoekende partijen, veroordeelden, via een buitengewoon rechtsmiddel verzoeken om vernietiging van een definitieve strafrechtelijke veroordeling en zich daarbij beroepen op de toepassing van het beginsel van de meest gunstige strafwet, dat volgens hen van toepassing was op de procedure ten gronde en op grond waarvan een kortere verjaringstermijn gold die is verstreken voordat het geding definitief was beslecht, een termijn die evenwel pas na de definitieve beslechting duidelijk is geworden doordat het nationale grondwettelijk hof in 2022 heeft beslist dat een rechtsregel inzake stuiting van de verjaring van de strafrechtelijke aansprakelijkheid ongrondwettelijk was, bij welke beslissing dat hof de wetgever passiviteit verweet omdat hij die rechtsregel niet in overeenstemming heeft gebracht met een andere beslissing van dit hof van vier jaar eerder, in 2018 — in de tussentijd hadden de gewone rechterlijke instanties ter uitvoering van die eerste beslissing reeds vaste rechtspraak gevormd in de zin dat de betreffende regel bleef bestaan in de vorm waarin deze werd uitgelegd na de eerste beslissing van het grondwettelijk hof — waardoor in de praktijk de verjaringstermijn voor alle strafbare feiten die vóór de eerste beslissing van dat hof geen definitieve veroordeling hadden geleidis uitgesproken, is gehalveerd werd en het strafproces tegen de beklaagden verdachten in casu is geëindigd?

2)

Moeten artikel 2 VEU betreffende de waarden van de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten in een samenleving die gekenmerkt wordt door rechtvaardigheid, en artikel 4, [lid 3,] VEU betreffende het beginsel van loyale samenwerking tussen de Unie en de lidstaten, onder toepassing van beschikking 2006/928/EG van de Commissie wat betreft het waarborgen van een effectief Roemeens justitieel stelsel, gelezen in samenhang met artikel 49, [lid 1,] laatste volzin van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het beginsel van de meest gunstige strafwet wordt neergelegd, aldus worden uitgelegd met betrekking tot het nationale justitiële stelsel als geheel dat zij in de weg staan aan een juridische situatie als in het hoofdgeding, waarbij de veroordeelden via een buitengewoon rechtsmiddel verzoeken om vernietiging van een definitieve strafrechtelijke veroordeling en zich daarbij beroepen op het beginsel van de meest gunstige strafwet, dat volgens hen van toepassing is op de procedure ten gronde en op grond waarvan een kortere verjaringstermijn gold die is verstreken voordat het geding definitief was beslecht, een termijn die evenwel pas na de definitieve beslechting duidelijk is geworden doordat het nationale grondwettelijk hof in 2022 heeft beslist dat een rechtsregel inzake stuiting van de verjaring van de strafrechtelijke aansprakelijkheid ongrondwettelijk was, bij welke beslissing dat hof de wetgever passiviteit verweet omdat hij die rechtsregel niet in overeenstemming heeft gebracht met een andere beslissing van dit hof van vier jaar eerder, in 2018 — in de tussentijd hadden de gewone rechterlijke instanties ter uitvoering van die eerste beslissing reeds vaste rechtspraak gevormd in de zin dat de betreffende regel bleef bestaan zoals deze werd uitgelegd na de eerste beslissing van het grondwettelijk hof — waardoor in de praktijk de verjaringstermijn voor alle strafbare feiten die vóór die eerste beslissing van dat hof nog geen definitieve veroordeling is uitgesproken, is gehalveerd en het strafproces tegen de verdachten in casu is geëindigd?

3)

Indien de eerste twee vragen bevestigend worden beantwoord en slechts ingeval er geen uitlegging in overeenstemming met het Unierecht gegeven kan worden, moet het beginsel van voorrang van het Unierecht dan aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling of praktijk waarbij de gewone nationale rechterlijke instanties de beslissingen van het nationale grondwettelijk hof en de bindende beslissingen van de hoogste nationale rechterlijke instantie moeten uitvoeren en om die reden de rechtspraak die voortvloeit uit de genoemde beslissingen ambtshalve niet buiten toepassing kunnen laten omdat zij dan mogelijk een tuchtrechtelijk vergrijp plegen, zelfs indien zij, zoals in de situatie van het hoofdgeding, van oordeel zijn dat die rechtspraak in het licht van een arrest van het Hof strijdig is met, hoofdzakelijk, artikel 2, artikel 19, lid 1, tweede alinea, en artikel 4, [lid 3,] VEU, juncto artikel 325, lid 1, VWEU, alle onder toepassing van beschikking 2006/928/EG van de Commissie, gelezen in samenhang met artikel 49, [lid 1,] laatste volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?


(1)  Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB 1995, C 316, blz. 49).

(2)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB 2017, L 198, blz. 29).

(3)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. l).

(4)  Beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie (PB 2006, L 354, blz. 56).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Berlin (Duitsland) op 23 februari 2023 — GM en ON / PR

(Zaak C-109/23, Jemerak (1))

(2023/C 189/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: GM, ON

Verwerende partij: PR

Prejudiciële vragen (2)

1)

Handelt een Duitse notaris in strijd met het verbod om direct of indirect diensten op het gebied van juridisch advies te verlenen aan een in Rusland gevestigde rechtspersoon wanneer hij een koopakte voor woningeigendom tussen die persoon als verkoper en een burger van een lidstaat van de Europese Unie verlijdt?

2)

Handelt een tolk in strijd met het verbod om direct of indirect diensten op het gebied van juridisch advies te verlenen wanneer hij instemt met het verzoek van de notaris om bij het verlijden van de koopakte de inhoud van de notariële bespreking te vertalen voor de vertegenwoordiger van de in Rusland gevestigde rechtspersoon die de Duitse taal onvoldoende machtig is?

3)

Handelt een notaris in strijd met het verbod om direct of indirect diensten op het gebied van juridisch advies te verlenen indien hij met het oog op de uitvoering van de koopakte wettelijk vastgelegde notariële werkzaamheden op zich neemt en verricht (bijvoorbeeld de afwikkeling van de betaling van de koopprijs via een derdenrekening van de notaris, het opvragen van documenten voor het doorhalen van hypotheken en andere inschrijvingen op het verkochte, het verzenden van de voor de overschrijving van de eigendom vereiste documenten aan de instantie die het kadastrale register beheert)?


(1)  Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

(2)  Uitlegging van artikel 5 quindecies, lid 2, van verordening (EU) nr. 833/2014 van de Raad van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (“sanctieverordening”) (PB 2014, L 229, blz. 1) in de sinds 7 oktober 2022 geldende versie.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel d’Aix-en-Provence (Frankrijk) op 1 maart 2023 — Association Unedic délégation AGS de Marseille / V, W, X, Y, Z, curator in het faillissement van de vennootschap K

(Zaak C-125/23, Unedic)

(2023/C 189/23)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel d’Aix-en-Provence

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Association Unedic délégation AGS de Marseille

Verwerende partijen: V, W, X, Y, Z, curator in het faillissement van de vennootschap K

Prejudiciële vragen

1)

Kan richtlijn 2008/94/EG (1) aldus worden uitgelegd dat zij toestaat dat wordt uitgesloten dat het waarborgfonds de vergoeding wegens beëindiging van de arbeidsverhouding honoreert wanneer een werknemer akte neemt (prend acte) van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst na de opening van een insolventieprocedure?

2)

Is deze uitlegging in overeenstemming met de bewoordingen en het doel van deze richtlijn en kunnen daarmee de door deze richtlijn beoogde resultaten worden bereikt?

3)

Brengt deze uitlegging, die is gebaseerd op wie de arbeidsovereenkomst tijdens de insolventieperiode beëindigt, een verschillende behandeling van werknemers met zich mee?

4)

Is deze verschillende behandeling, indien daarvan sprake is, objectief gerechtvaardigd?


(1)  Richtlijn 2008/94/EG van het Europees parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB 2008, L 283, blz. 36).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Ordinario di Venezia (Italië) op 2 maart 2023 — UD, QO, VU, LO, CA/Presidenza del Consiglio dei ministri, Ministero dell'Interno

(Zaak C-126/23, Burdene (1))

(2023/C 189/24)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Ordinario di Venezia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: UD, QO, VU, LO, CA

Verwerende partijen: Presidenza del Consiglio dei ministri, Ministero dell'Interno

Prejudiciële vragen

Het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt verzocht in de […] omstandigheden [van de onderhavige zaak], betreffende een vordering tot schadevergoeding die Italiaanse staatsburgers met vaste woonplaats in Italië tegen de Staat/nationale wetgever hebben ingesteld wegens de niet-uitvoering en/of onjuiste uitvoering en/of onvolledige uitvoering van de verplichtingen waarin richtlijn 2004/80/EG van de Raad van 29 april 2004“betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven” (2) voorziet, en met name van de in artikel 12, lid 2, van deze richtlijn vervatte verplichting voor de lidstaten om vóór 1 juli 2005 (zoals bepaald in artikel 18, lid 1, ervan) een algemene schadeloosstellingsregeling in te voeren die een passende en billijke schadeloosstelling moet waarborgen voor slachtoffers van alle opzettelijke geweldmisdrijven wanneer zij geen volledige vergoeding voor de door hen geleden schade kunnen verkrijgen van de rechtstreeks verantwoordelijke personen, gelet op het feit dat richtlijn 2004/80/EG van de Raad van 29 april 2004 niet tijdig (en/of volledig) in nationaal recht is omgezet, uitspraak te doen over de volgende vragen:

a)

gezien artikel 11, lid 2 bis, van wet nr. 122/2016, dat aan de betaling van een schadeloosstelling aan de ouders en de zus van een slachtoffer van een levensdelict de voorwaarde verbindt dat er geen echtgenoot en kinderen van het slachtoffer zijn, hoewel in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis is vastgesteld dat ook zij recht hebben op schadevergoeding, die door de dader moet worden betaald:

is de betaling van de schadeloosstelling die voor de ouders en de zus van een slachtoffer van opzettelijke geweldmisdrijven in geval van een levensdelict is vastgesteld op grond van artikel 11, lid 2 bis, van legge n. 122 (Disposizioni per l’adempimento degli obblighi derivanti dall’appartenenza dell’Italia all’Unione Europea — Legge Europea 2015-2016) (wet nr. 122 houdende bepalingen ter nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit het lidmaatschap van Italië van de Europese Unie — Europese wet 2015-2016) van 7 juli 2016, zoals gewijzigd (bij artikel 6 van wet nr. 167 van 20 november 2017, en bij artikel 1, leden 593-596, van wet nr. 145 van 30 december 2018), waaraan de voorwaarde is verbonden dat er geen echtgenoot en kinderen van het slachtoffer zijn (wat de ouders betreft) en er geen ouders zijn (in geval van broers of zussen), verenigbaar met artikel 12, lid 2, van richtlijn 2004/80, alsook met artikel 20 (gelijkheid), artikel 21 (non-discriminatie), artikel 33, lid 1 (bescherming van het gezin), 47 (recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht) van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 van protocol nr. 12 bij het EVRM (verbod van discriminatie)?

b)

wat betreft de beperking van de betaling van de schadeloosstelling:

kan de voorwaarde voor de betaling van de schadeloosstelling van artikel 11, lid 3, van legge n. 122 (Disposizioni per l’adempimento degli obblighi derivanti dall’appartenenza dell’Italia all’Unione Europea — Legge Europea 2015-2016) van 7 juli 2016, zoals gewijzigd (bij artikel 6 van wet nr. 167 van 20 november 2017, en bij artikel 1, leden 593 tot en met 596 van wet nr. 145 van 30 december 2018) — die bestaat in de woorden “binnen de grenzen van de beschikbare middelen van het in artikel 14 bedoelde fonds”, terwijl geen enkele bepaling de Italiaanse Staat verplicht om bedragen opzij te zetten waarmee de schadeloosstellingen daadwerkelijk kunnen worden betaald, bedragen die eventueel bepaald worden op statistische basis en waarmee de rechtverkrijgenden in ieder geval binnen een redelijke termijn schadeloos kunnen worden gesteld — worden beschouwd als een “billijke en passende schadeloosstelling van slachtoffers” ter uitvoering van de voorschriften van artikel 12, lid 2 van richtlijn 2004/80?


(1)  Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

(2)  PB 2004, L 261, blz. 15.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) op 7 maart 2023 — Somateio “Elliniko Symvoulio gia tous Prosfyges”, Astiki Mi Kerdoskopiki Etaireia “Ypostirixi Prosfygon sto Aigaio” / Ypourgos Exoterikon, Ypourgos Metanastevsis kai Asylou

(Zaak C-134/23, Somateio “Elliniko Symvoulio gia tous Prosfyges”)

(2023/C 189/25)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Somateio “Elliniko Symvoulio gia tous Prosfyges”, Astiki Mi Kerdoskopiki Etaireia “Ypostirixi Prosfygon sto Aigaio”

Verwerende partijen: Ypourgos Exoterikon, Ypourgos Metanastefsis kai Asylou

Prejudiciële vragen

Moet artikel 38 van richtlijn 2013/32/EU (1), gelezen in samenhang met artikel 18 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat

(1)

het zich verzet tegen een nationale (regelgevende) handeling waarin een derde land voor bepaalde categorieën personen die om internationale bescherming verzoeken als algemeen veilig wordt aangemerkt, wanneer dat land weliswaar een juridische verplichting is aangegaan om die categorieën aanvragers van internationale bescherming opnieuw tot zijn grondgebied toe te laten, maar die wedertoelating in feite reeds lange tijd (in casu meer dan 20 maanden) niet meer toestaat, terwijl niet is onderzocht of dat land die praktijk in de nabije toekomst zou kunnen wijzigen,

dan wel aldus, dat

(2)

de wedertoelating tot het derde land geen cumulatieve voorwaarde is voor de vaststelling van een nationale (regelgevende) handeling waarbij een derde land als algemeen veilig wordt aangemerkt voor bepaalde categorieën aanvragers van internationale bescherming, maar een cumulatieve voorwaarde voor de vaststelling van een individuele handeling waarbij een bepaald verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk wordt verklaard op de grond dat er sprake is van een “veilig derde land”,

dan wel aldus, dat

(3)

de toelating tot het “veilige derde land” een vraagstuk is dat pas bij de tenuitvoerlegging van het besluit moet worden geverifieerd, indien de beslissing tot afwijzing van het verzoek om internationale bescherming is gebaseerd op de grond dat er sprake is van een “veilig derde land”?


(1)  Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning of intrekking van de internationale bescherming (herschikking) (PB 2013, L 180, blz. 60).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 13 maart 2023 — Ford Italia SpA / ZP, Stracciari SpA

(Zaak C-157/23, Ford Italia)

(2023/C 189/26)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ford Italia SpA

Verwerende partijen: ZP, Stracciari SpA

Prejudiciële vraag

Is een uitlegging volgens welke de aansprakelijkheid van de producent wordt uitgebreid tot de leverancier, zelfs indien de leverancier zijn naam, merk of ander onderscheidingsteken feitelijk niet op het goed heeft aangebracht, louter op grond dat de leverancier een naam, merk of ander onderscheidingsteken heeft die of dat geheel of gedeeltelijk overeenstemt met de naam, het merk of een onderscheidingsteken van de producent, verenigbaar met artikel 3 [, lid 1] van richtlijn 85/374/EEG (1), en zo niet, waarom?


(1)  Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de aansprakelijkheid voor produkten met gebreken (PB 1985, L 210, blz. 29).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Satversmes tiesa (Letland) op 16 maart 2023 — VL, ZS, Lireva Investments Limited, VI, FORTRESS FINANCE Inc. / Latvijas Republikas Saeima

(Zaak C-161/23, Lireva Investments e.a.)

(2023/C 189/27)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Satversmes tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: VL, ZS, Lireva Investments Limited, VI, FORTRESS FINANCE Inc.

Verwerende partij: Latvijas Republikas Saeima

Prejudiciële vragen

1)

Valt een nationale regeling op grond waarvan een nationale rechter uitspraak doet over de confiscatie van de opbrengsten van een misdrijf in een afzonderlijke procedure betreffende onrechtmatig verkregen voorwerpen, die van de strafrechtelijke hoofdprocedure is afgescheiden voordat is vastgesteld dat er een strafbaar feit is gepleegd en iemand daaraan schuldig is bevonden, en op grond waarvan de confiscatie plaatsvindt op basis van stukken van het strafdossier, binnen de werkingssfeer van richtlijn 2014/42 (1), met name artikel 4 ervan, en van kaderbesluit 2005/212 (2), met name artikel 2 ervan?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet een nationale regeling inzake het bewijs van de criminele herkomst van voorwerpen in procedures betreffende onrechtmatig verkregen voorwerpen, zoals die welke is neergelegd in de litigieuze bepalingen, dan worden aangemerkt als verenigbaar met het recht op een eerlijk proces dat is neergelegd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest en in artikel 8, lid 1, van richtlijn 2014/42?

3)

Moet het beginsel van voorrang van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat het grondwettelijk hof van een lidstaat, waaraan is verzocht om een nationale regeling die onverenigbaar is bevonden met het Unierecht constitutioneel te toetsen, oordeelt dat het rechtszekerheidsbeginsel van toepassing is en de rechtsgevolgen van die regeling in stand blijven ten aanzien van de periode dat de regeling van kracht was?


(1)  Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB 2014, L 127, blz. 39).

(2)  Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PB 2005, L 68, blz. 49).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di pace di Bologna (Italië) op 14 maart 2023 — Governo Italiano / UX

(Zaak C-163/23, Palognali (1))

(2023/C 189/28)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Giudice di pace di Bologna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Governo Italiano

Verwerende partij: UX

Prejudiciële vragen

1)

Vormt de in de verwijzingsbeslissing vermelde rechtspraak van de hoogste gewone en bestuursrechter — en met name beslissing nr. 13973/2022 van de Corte di cassazione van 3 mei 2022, waarbij aan een honorair magistraat met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zoals de giudice di pace in het hoofdgeding, elk aan de status van werknemer verbonden recht op arbeidsvoorwaarden die vergelijkbaar zijn met die van een beroepsmagistraat in vaste dienst wordt ontzegd — een gekwalificeerde schending van het Unierecht omdat zij toegang tot een doeltreffende voorziening in rechte voor een onafhankelijk nationaal gerecht belet, indien en voor zover het Hof vaststelt dat die rechtspraak van de hoogste gewone rechter inbreuk maakt op artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie […], artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (2) […], de clausules 2 en 4 van de op 18 maart 1999 door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 (3) (…), zoals uitgelegd door het Hof in zijn arrest van 16 juli 2020, Governo della Repubblica italiana (Status van de Italiaanse vrederechters), C-658/18, [UX] EU: C:2020:572 (…), en in zijn arrest van 7 april 2022, [PG], C-236/20, EU:C:2022:263 (…), alsmede artikel 47, eerste en tweede alinea, van het Handvest?

2)

Verzetten artikel 31, lid 2, van het Handvest, artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG, de clausules 2 en 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, waaraan uitvoering is gegeven bij richtlijn 1999/70/EG — in de uitlegging die aan die bepalingen is gegeven door het Hof in de arresten UX en PG — en artikel 47, eerste en tweede alinea, van het Handvest zich tegen een nationale regeling als die van artikel 29, lid 5, van [decreto legislativo] nr. 116/2017, die is ingevoerd bij artikel 1, lid 629, van wet nr. 234/2021, voor zover daarin is bepaald dat van rechtswege automatisch afstand wordt gedaan van elk aan het Unierecht ontleend recht en op grond waarvan, in het hoofdgeding, afstand wordt gedaan van het recht van de verzoekende vrederechter op vakantie met behoud van loon wanneer de verzoekende vrederechter een aanvraag indient voor deelname aan een vergelijkend onderzoek met het oog op plaatsing op de uitputtende lijst tot de leeftijd van 70 jaar, met een arbeidsverhouding als werknemer van het Ministero della Giustizia met de salarisvoorwaarden van een ambtenaar met rechterlijke taken, en dat vergelijkend onderzoek met succes doorloopt?

3)

Is het in overeenstemming met de aanwijzingen van het Hof in de arresten UX en PG dat de verwijzende rechter — nadat hij alle door genoemde rechtspraak van het Hof aan de nationale rechter opgedragen toetsingen heeft verricht met betrekking tot de vergelijkbaarheid van de arbeidsvoorwaarden van de verzoekende vrederechter en die van de daarmee gelijkgestelde gewone rechter in vaste dienst wat betreft het recht op een vergoeding voor niet-betaald vakantiegeld en tot de slotsom is gekomen dat die voorwaarden inderdaad vergelijkbaar zijn — beslist, zoals hij voornemens is, om voor de berekening van de verschuldigde schadevergoeding de bezoldiging van een gewone rechter met de kwalificatie HH03 als referentie te nemen, met inachtneming van de verschillende aanwervingsprocedures voor honorair magistraten en beroepsrechters in vaste dienst waarbij alleen deze laatste rechter (de gewone magistraat) het recht heeft op belonings- en loopbaanontwikkeling voor hogere kwalificaties, naast de algemene belonings- en loopbaanontwikkeling op basis van anciënniteit met klassen en salaristrappen?

4)

Tot slot, staan artikel 47 van het Handvest en de door het Hof in het arrest UX in de punten 45 tot en met 49 genoemde voorwaarden voor onafhankelijkheid van de rechter in de weg aan een nationale regeling als die van artikel 21 van [decreto legislativo] nr. 116/2017, volgens welke de maatregel van ontheffing uit het rechterlijk ambt volledig naar goeddunken van de Consiglio superiore della magistratura, zonder enige graduatie van de tuchtrechtelijke sancties, aan de onderhavige verwijzende rechter kan worden opgelegd ook in het geval dat deze nationale rechter de rechtspraak van het Hof in het hoofdgeding wil toepassen, waardoor er een conflict ontstaat met de op de situatie in het hoofdgeding toepasselijke nationale wetgeving en met aangehaalde rechtspraak van de hoogste gewone en bestuursrechters?


(1)  Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

(2)  PB 2003, L 299, blz. 9.

(3)  Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szegedi Törvényszék (Hongarije) op 16 maart 2023 — VOLÁNBUSZ Zrt./ Bács-Kiskun Vármegyei Kormányhivatal

(Zaak C-164/23, VOLÁNBUSZ)

(2023/C 189/29)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Szegedi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: VOLÁNBUSZ Zrt.

Verwerende partij: Bács-Kiskun Vármegyei Kormányhivatal

Prejudiciële vragen

1)

Kan het begrip “exploitatievestiging van de werkgever waaraan de bestuurder normalerwijze verbonden is” in artikel 9, lid 3, van [verordening nr. 561/2006 (1)] aldus worden uitgelegd dat het daarbij gaat om de plaats waaraan de bestuurder verbonden is — dat wil zeggen een installatie of een parkeerplaats van een onderneming voor personenvervoer over de weg, of een andere geografische locatie die gedefinieerd is als het beginpunt van een traject — van waaruit de bestuurder in het kader van de normale verrichting van zijn werkzaamheden en niet op bijzondere instructies van zijn werkgever, regelmatig zijn dienst opneemt en waarnaar hij aan het einde daarvan terugkeert?

2)

Is het voor de beoordeling of een bepaalde plaats een “exploitatievestiging van de werkgever waaraan de bestuurder normalerwijze verbonden is” vormt in de zin van artikel 9, lid 3, van [verordening nr. 561/2006] van belang of er op die plaats al dan niet passende voorzieningen (bijvoorbeeld sanitaire voorzieningen of welzijnsvoorzieningen, een rustplaats) zijn?

3)

Is het voor de beoordeling of bepaalde plaatsen exploitatievestigingen van de werkgever waaraan de bestuurders normalerwijze verbonden zijn, vormen in de zin van artikel 9, lid 3, van [verordening nr. 561/2006] van belang dat de plaatsen in kwestie gunstig gelegen zijn voor de werknemers (bestuurders), namelijk dat zij in ieder geval dichterbij de woonplaats van de werknemers (bestuurders) gelegen zijn dan de in het handelsregister ingeschreven vestigingen en filialen van de onderneming, zodat de reistijd van de bestuurders korter is dan wanneer hun werktijd zou beginnen en eindigen in die vestigingen en filialen?

4)

Indien het in artikel 9, lid 3, van [verordening nr. 561/2006] opgenomen begrip “exploitatievestiging van de werkgever waaraan de bestuurder normalerwijze verbonden is” niet strookt met de definitie volgens welke het daarbij gaat om de plaats waaraan de bestuurder verbonden is — dat wil zeggen een installatie of een parkeerplaats van een onderneming voor personenvervoer over de weg, of een andere geografische locatie die gedefinieerd is als het beginpunt van een traject — van waaruit de bestuurder in het kader van de normale verrichting van zijn werkzaamheden en niet op bijzondere instructies van zijn werkgever, regelmatig zijn dienst opneemt en waarnaar hij aan het einde daarvan terugkeert, kan de definitie van dat begrip in [verordening nr. 561/2006] dan worden beschouwd als een maatregel inzake werkomstandigheden waarover de sociale partners, via CAO-overleg of anderszins, voor werknemers gunstigere bepalingen kunnen vaststellen, gelet op overweging 5 van verordening nr. 561/2006?


(1)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB 2006, L 102, blz. 1).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Svea Hovrätt (Mark- och miljööverdomstolen) (Zweden) op 17 maart 2023 — Naturvårdsverket / Nouryon Functional Chemicals AB

(Zaak C-166/23, Nouryon Functional Chemicals)

(2023/C 189/30)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Svea Hovrätt (Mark- och miljööverdomstolen)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij in hoger beroep: Naturvårdsverket

Verwerende partij in hoger beroep: Nouryon Functional Chemicals AB

Prejudiciële vragen

1)

Geldt de uitzondering voor eenheden waarin gevaarlijke afvalstoffen worden verbrand in punt 5 van bijlage I bij de ETS-richtlijn (1) — volgens hetwelk alle eenheden waarin brandstoffen worden verbrand moeten worden opgenomen in de vergunning voor broeikasgasemissie, met uitzondering van eenheden voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen — voor alle eenheden die gevaarlijke afvalstoffen verbranden, of moet een bepaald kwalificerend element aanwezig zijn om deze uitzondering toe te passen? Is, in het geval dat een dergelijk element vereist is, het doel van de eenheid beslissend voor de toepassing van de uitzondering, of kunnen ook andere elementen relevant zijn?

2)

Geldt, indien het doel van de eenheid beslissend is voor de beoordeling, de uitzondering toch voor een eenheid waarin gevaarlijke afvalstoffen worden verbrand, maar die in hoofdzaak voor een ander doel is bestemd dan voor verbranding?

3)

Indien de uitzondering uitsluitend van toepassing is op een eenheid die in hoofdzaak bedoeld is voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen, welke criteria moeten dan worden aangelegd om dit doel te beoordelen?

4)

Indien bij een beoordeling beslissend is of de eenheid moet worden beschouwd als een integraal onderdeel van een activiteit in een installatie waarvoor krachtens de richtlijn een vergunning is vereist — bijvoorbeeld zoals uiteengezet in punt 3.3.3 van de richtsnoeren van de Commissie –, aan welke eisen moet dan zijn voldaan om de eenheid als een integraal onderdeel daarvan te kunnen beschouwen? Kan bijvoorbeeld worden verlangd dat de productie zonder de eenheid onmogelijk of niet toegestaan is (zie de richtsnoeren van de Commissie, blz. 14, voetnoot 14), of kan het voldoende zijn dat de eenheid technisch verbonden is met de installatie en er alleen gevaarlijke afvalstoffen uit die installatie in worden verbrand?


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB 2003, L 275, blz. 32).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 20 maart 2023 — trendtours Touristik GmbH / SH

(Zaak C-170/23, trendtours Touristik)

(2023/C 189/31)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Frankfurt am Main

Partijen in het hoofdgeding

Verweerster en appelante: trendtours Touristik GmbH

Verzoeker en geïntimeerde: SH

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 12, lid 2, eerste volzin, van richtlijn (EU) 2015/2302 (1) aldus worden uitgelegd dat de beëindigingsvergoeding van de organisator niet vervalt wanneer er ten tijde van de reis geen sprake meer is van aanzienlijke gevolgen van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden, zelfs wanneer er op een eerder tijdstip wel sprake is geweest van dergelijke omstandigheden, die aanzienlijke gevolgen hadden gehad, of hangt het antwoord op de vraag of onvermijdbare en buitengewone omstandigheden aanzienlijke gevolgen voor de reis hebben alleen af van een beslissing op basis van een prognose op het tijdstip van de beëindigingsverklaring?

2)

Voor het geval dat een beslissing op basis van een prognose doorslaggevend is, tot welk tijdstip moet de reiziger wachten tot hij zijn beëindigingsverklaring mag afgeven zonder een beëindigingsvergoeding te hoeven betalen, zelfs wanneer de aanzienlijke gevolgen van buitengewone en onvermijdbare omstandigheden achteraf achterwege blijven?


(1)  Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad (PB 2015, L 326, blz. 1).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 28 maart 2023 — Autorità di regolazione dei trasporti/Lufthansa Linee Aeree Germaniche e.a.

(Zaak C-204/23)

(2023/C 189/32)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Autorità di regolazione dei trasporti

Verwerende partij: Lufthansa Linee Aeree Germaniche, Austrian Airlines AG, Brussels Airlines SA/NV, Swiss International Air Lines Ltd, Lufthansa Cargo AG

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 11, lid 5, van richtlijn 2009/12/EG (1) — die een regeling voor de luchthavensector behelst — aldus worden uitgelegd dat de Autoriteit enkel met luchthavengelden mag worden gefinancierd, met uitsluiting van andere vormen van financiering, zoals het heffen van een bijdrage (de verwijzende rechter is van mening dat de lidstaat de voor de financiering van de Autoriteit bestemde bedragen door middel van luchthavengelden kan innen, maar daartoe niet verplicht is)?

2)

Moet de heffing of bijdrage die op grond van artikel 11, lid 5, van richtlijn 2009/12/EG voor de financiering van de toezichthoudende autoriteit kan worden opgelegd, altijd strikt betrekking hebben op specifieke prestaties en kosten — die in elk geval in de richtlijn niet worden genoemd — of volstaat het dat zij verband houdt met de werkingskosten van de Autoriteit zoals deze blijken uit de bij overheidsinstanties ingediende en door hen gecontroleerde rekeningen?

3)

Moet artikel 11, lid 5, van richtlijn 2009/12/EG aldus worden uitgelegd dat de heffing slechts kan worden opgelegd aan personen die ingezetenen zijn van of aan entiteiten die zijn opgericht volgens het recht van het land dat de Autoriteit heeft opgericht, en geldt dit ook voor bijdragen die worden geheven voor de werking van de Autoriteit?


(1)  Richtlijn 2009/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake luchthavengelden (PB 2009, L 70, blz. 11).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 30 maart 2023 — AX

(Zaak C-208/23, Martiesta (1))

(2023/C 189/33)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AX

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 1, leden 2 en 3, van kaderbesluit 2002/584/JBZ inzake het Europees aanhoudingsbevel (2) aldus worden uitgelegd dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit de overlevering van een zwangere vrouw of een moeder met inwonende minderjarige kinderen moet weigeren of in ieder geval opschorten?

2)

Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord: zijn artikel 1, leden 2 en 3, en de artikelen 3 en 4 van kaderbesluit 2002/584/JBZ verenigbaar met de artikelen 3, 4, 7, 24 en 35 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, mede gelet op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten, voor zover zij voorschrijven dat een zwangere vrouw of een moeder wordt overgeleverd, waardoor de banden met haar inwonende minderjarige kinderen worden verbroken, zonder rekening te houden met het belang van het kind?


(1)  Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

(2)  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/25


Beroep ingesteld op 31 maart 2023 — Europese Commissie/Republiek Portugal

(Zaak C-210/23)

(2023/C 189/34)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Caro de Sousa en M. Noll-Ehlers, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Portugal

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Hof:

vast te stellen dat de Republiek Portugal, door artikel 2, lid 4, artikel 4, lid 5, onder b), artikel 6, lid 2, onder d), artikel 8 bis, lid 4, en artikel 4, lid 3, juncto bijlage III, punt 2, onder b) en c), vi), van richtlijn 2011/92/EU [van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011] betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 (2), niet naar behoren om te zetten, haar verplichtingen uit hoofde van richtlijn 2011/92/EU niet is nagekomen, en

de Republiek Portugal te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie betoogt dat de Republiek Portugal verscheidene artikelen van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 (hierna: “richtlijn”), niet naar behoren heeft omgezet in Portugees recht. Op 11 oktober 2019 heeft de Commissie de Republiek Portugal een aanmaningsbrief gezonden. Vervolgens heeft zij de Republiek Portugal op 12 november 2021 een met redenen omkleed advies doen toekomen. Thans leidt de Commissie het onderhavige beroep in op basis van de volgende middelen:

De Republiek Portugal heeft inbreuk gemaakt op artikel 2, lid 4, van de richtlijn door, op het gebied van procedures inzake een milieueffectbeoordeling (hierna: “MEB”), de in die bepaling opgenomen uitzondering niet te beperken tot gevallen waarin de toepassing van de bepalingen [van de richtlijn] nadelige gevolgen zou hebben voor het doel van het project.

De Republiek Portugal heeft inbreuk gemaakt op artikel 4, lid 5, van de richtlijn door te bepalen dat bepaalde projecten niet onderworpen zijn aan een MEB wanneer de met de MEB belaste autoriteit niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn een advies uitbrengt over het onderwerpen van die projecten aan een MEB.

De Republiek Portugal heeft inbreuk gemaakt op artikel 6, lid 2, van de richtlijn door niet te bepalen dat het publiek, zodra er redelijkerwijs informatie kan worden verstrekt, via passende middelen op de hoogte wordt gebracht van de aard van de eventuele besluiten of, indien van toepassing, van het ontwerpbesluit in het kader van de MEB.

De Republiek Portugal heeft inbreuk gemaakt op artikel 8 bis, lid 4, van de richtlijn door niet vast te stellen dat het soort parameters dat wordt gemonitord en de looptijd van de monitoring, zoals aangeduid in de vergunning voor een project, evenredig moeten zijn met de aard, de locatie en de omvang van het project en met het belang van de milieueffecten.

De Republiek Portugal heeft inbreuk gemaakt op artikel 4, lid 3, juncto bijlage III, punt 2, onder b), van de richtlijn door de “beschikbaarheid” van natuurlijke hulpbronnen niet op te nemen als relevant criterium voor de beoordeling of een project moet worden onderworpen aan een MEB.

De Republiek Portugal heeft inbreuk gemaakt op artikel 4, lid 3, juncto [bijlage III,] punt 2, onder c), vi), van de richtlijn door de “Uniewetgeving” en “gebieden waar de milieukwaliteitsnormen […] worden beschouwd als niet-nagekomen” niet op te nemen in haar opsomming van de elementen die in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen voor welke gebieden het opnamevermogen van het natuurlijke milieu relevant is om te bepalen of een project moet worden onderworpen aan een MEB.


(1)  PB 2012, L 26, blz. 1.

(2)  PB 2014, L 124, blz. 1.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/26


Hogere voorziening ingesteld op 17 april 2023 door de European Association of Non-Integrated Metal Importers & distributors (Euranimi) tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 7 februari 2023 in zaak T-81/22, Euranimi / Commissie

(Zaak C-252/23 P)

(2023/C 189/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: European Association of Non-Integrated Metal Importers & distributors (Euranimi) (vertegenwoordigers: M. Campa, D. Rovetta, V. Villante, avvocati, P. Gjørtler, advokat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk te verklaren;

de bestreden beschikking te vernietigen en het beroep van Euranimi ontvankelijk te verklaren;

de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht om het beroep van Euranimi ten gronde te onderzoeken;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten van de onderhavige hogere voorziening en de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert in hogere voorziening drie hoofdmiddelen aan:

Eerste middel: Onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 263, vierde alinea, VWEU en met name van het vereiste van “rechtstreekse en individuele geraaktheid” — onjuiste kwalificatie van de feiten.

Tweede middel: Onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 263, vierde alinea, in fine, VWEU en van het begrip “regelgevingshandeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt” en van het terzake geldende vereiste — onjuiste kwalificatie van de feiten en onjuiste opvatting van het bewijs.

Derde middel: Onjuiste kwalificatie van de feiten en onjuiste opvatting van het bewijs.


Gerecht

30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/28


Arrest van het Gerecht van 19 april 2023 — PP e.a./Parlement

(Zaak T-39/21) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Gezondheidscrisis als gevolg van de COVID-19-pandemie - Besluit waarbij toestemming wordt gegeven om deeltijds te werken teneinde buiten de standplaats voor naaste verwanten te zorgen - Geen mogelijkheid om voltijds buiten de standplaats te werken - Onregelmatigheid van de precontentieuze procedure - Besluit tot inwilliging van een verzoek om deeltijds te mogen werken - Geen procesbelang - Niet-ontvankelijkheid - Bezoldiging - Schorsing van de ontheemdingstoelage - Artikelen 62 en 69 van het Statuut - Schending van artikel 4 van bijlage VII bij het Statuut”)

(2023/C 189/36)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: PP, PQ, PR, PS, PT (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: S. Seyr, D. Boytha en M. Windisch, gemachtigden)

Voorwerp

Met hun beroep krachtens artikel 270 VWEU vorderen verzoekers in essentie, ten eerste, nietigverklaring van de besluiten van het Europees Parlement van 14 april 2020 waarbij aan PQ en PS toestemming is verleend om deeltijds buiten hun standplaats te werken vanwege de COVID-19-pandemie; 18 mei 2020 waarbij aan PP toestemming is verleend om deeltijds buiten zijn standplaats te werken vanwege de COVID-19-pandemie; 7, 15 en 16 april en 19 mei 2020 waarbij de betaling van de ontheemdingstoelage van verzoekers is geschorst tijdens de periode waarin zij buiten hun standplaats werkten, en 6 mei 2020 waarbij is overgegaan tot terugvordering van het te veel betaalde aan PR en PT en, ten tweede, vergoeding van de schade die zij door die besluiten zouden hebben geleden.

Dictum

1)

Het besluit van het Europees Parlement van 19 mei 2020 tot schorsing van de ontheemdingstoelage van PP wordt nietig verklaard.

2)

Het besluit van het Europees Parlement van 7 april 2020 tot schorsing van de ontheemdingstoelage van PR wordt nietig verklaard.

3)

Het besluit van het Europees Parlement van 15 april 2020 tot schorsing van de ontheemdingstoelage van PQ wordt nietig verklaard.

4)

Het besluit van het Europees Parlement van 15 april 2020 tot schorsing van de ontheemdingstoelage van PS wordt nietig verklaard.

5)

Het besluit van het Europees Parlement van 16 april 2020 tot schorsing van de ontheemdingstoelage van PT wordt nietig verklaard.

6)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

7)

PP, PS, PR, PQ en PT dragen de helft van hun kosten.

8)

Het Parlement draagt zijn eigen kosten en de helft van de kosten van PP, PS, PR, PQ en PT.


(1)  PB C 110 van 29.3.2021.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/29


Arrest van het Gerecht van 19 april 2023 — Gerhard Grund Gerüste/EUIPO — Josef-Grund-Gerüstbau (Josef Grund Gerüstbau)

(Zaak T-749/21) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk Josef Grund Gerüstbau - Ouder nationaal beeldmerk grund - Relatieve nietigheidsgrond - Geen verwarringsgevaar - Geen overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2023/C 189/37)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Gerhard Grund Gerüste e.K. (Kamp-Lintfort, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Lee, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Eberl, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Josef-Grund-Gerüstbau GmbH (Erfurt, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Staupendahl, advocaat)

Voorwerp

Met zijn beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoeker vernietigingg van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 22 september 2021 (zaak R 1925/2020-1). Par son recours fondé sur l’article 263 TFUE, le requérant demande l’annulation de la décision de la première chambre de recours de l’Office de l’Union européenne pour la propriété intellectuelle (EUIPO) du 22 septembre 2021 (affaire R 1925/2020-1

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Gerhard Grund Gerüste e. K. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 37 van 24.1.2022.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/29


Arrest van het Gerecht van 19 april 2023 — OD / Eurojust

(Zaak T-61/22) (1)

(“Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Tijdelijke overplaatsing in het belang van de dienst - Artikel 7 van het Statuut - Verzoek om bijstand - Artikel 24 van het Statuut - Tijdelijke verwijderingsmaatregel - Begrip “bezwarend besluit” - Recht om te worden gehoord - Aansprakelijkheid”)

(2023/C 189/38)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: OD (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (vertegenwoordigers: A. Terstegen-Verhaag en M. Castro Granja, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU strekkende tot, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) van 17 juni 2021 tot tijdelijke overplaatsing van verzoekster naar een functie van [vertrouwelijk], en voor zover nodig nietigverklaring van het besluit van Eurojust van 22 oktober 2021 waarbij het bezwaar van verzoekster van 22 juni 2021 werd verworpen en, ten tweede, vergoeding van de schade die zij heeft geleden door die besluiten.

Dictum

1)

Het besluit van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) van 17 juni 2021 tot tijdelijke overplaatsing van OD naar een functie van [vertrouwelijk], wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Eurojust wordt verwezen in zijn eigen kosten en die van OD.


(1)  PB C 119 van 14.3.2022.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/30


Arrest van het Gerecht van 19 april 2023 — Siemens / Parlement

(Zaak T-74/22) (1)

(“Overheidsopdrachten - Overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken - Aanbestedingsprocedure - Vernieuwing van het brandbeveiligingssysteem in de gebouwen van het Parlement in Straatsburg - Afwijzing van de offerte van een inschrijver en gunning van de opdracht aan andere inschrijvers - Niet-contractuele aansprakelijkheid”)

(2023/C 189/39)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Siemens SAS (Saint-Denis, Frankrijk) (vertegenwoordigers: E. Berkani en M. Blanchard, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: E. Taneva en V. Naglič, gemachtigden)

Voorwerp

Primair, verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van de besluiten van het Europees Parlement van 8 december 2021 tot afwijzing van de offertes van het tijdelijke ondernemingsverband tussen verzoekster en Eiffage Énergie Systèmes — Alsace Franche-Comté met betrekking tot perceel nr. 1 en perceel nr. 2 van aanbesteding 06A 70/2021/M004 inzake de vernieuwing van het brandbeveiligingssysteem in de gebouwen van het Parlement in Straatsburg (Frankrijk), en tot gunning van de opdracht aan andere inschrijvers en, subsidiair, verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoekster heeft geleden door de vaststelling van de bestreden besluiten.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Siemens SAS wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 138 van 28.3.2022.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/30


Arrest van het Gerecht van 19 april 2023 — OQ / Commissie

(Zaak T-162/22) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Tuchtprocedure - Tuchtmaatregel - Ontslag zonder vermindering van pensioenrechten - Artikel 10 van bijlage IX bij het Statuut - Evenredigheid - Motiveringsplicht”)

(2023/C 189/40)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: OQ (vertegenwoordigers: N. Maes en J.-N. Louis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Bohr en L. Vernier, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van, ten eerste, het besluit van de Europese Commissie van 19 mei 2021 waarbij verzoeker de tuchtmaatregel van ontslag zonder vermindering van pensioenrechten is opgelegd en, ten tweede, het besluit van 15 december 2021 waarbij de Commissie zijn klacht heeft afgewezen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

OQ wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 198 van 16.5.2022.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/31


Arrest van het Gerecht van 19 april 2023 — Zitro International/EUIPO — e-gaming (Smiley die een cilinderhoed draagt)

(Zaak T-491/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat een smiley die een cilinderhoed draagt weergeeft - Ouder Uniebeeldmerk dat een fantasiefiguur weergeeft - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2023/C 189/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zitro International Sàrl (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: A. Canela Giménez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Stoyanova-Valchanova en D. Gája, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: e-gaming s.r.i. (Praag, Republiek Tsjechië)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 30 mei 2022 (zaak R 2005/2021-4).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Zitro International Sàrl draagt haar eigen kosten.

3)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 380 van 3.10.2022.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/32


Beschikking van het Gerecht van 31 maart 2023 — Eggers & Franke/EUIPO — E. & J. Gallo Winery (EF)

(Zaak T-183/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de oppositie - Afdoening zonder beslissing”)

(2023/C 189/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Eggers & Franke Holding GmbH (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Ebert-Weidenfeller en H. Förster, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Nicolás Gómez en T. Klee, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: E. & J. Gallo Winery (Modesto, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard en J. Fuhrmann, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van EUIPO van 4 februari 2022 (zaak R 729/2021-5), inzake een oppositieprocedure tussen E. & J. Gallo Winery en Eggers & Franke Holding GmbH

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Eggers & Franke Holding GmbH en E. & J. Gallo Winery worden verwezen in hun eigen kosten en, elkeen voor de helft, in de kosten van het Bureau voor Intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 207 van 23.5.2022.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/32


Beschikking van het Gerecht van 31 maart 2023 — Eggers & Franke/EUIPO — E. & J. Gallo Winery (E & F)

(Zaak T-184/22) (1)

(Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de oppositie - Afdoening zonder beslissing”)

(2023/C 189/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Eggers & Franke Holding GmbH (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Ebert-Weidenfeller en H. Förster, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Nicolás Gómez en T. Klee, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: E. & J. Gallo Winery (Modesto, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard en J. Fuhrmann, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van EUIPO van 15 februari 2022 (zaak R 730/2021-5), inzake een oppositieprocedure tussen E. & J. Gallo Winery en Eggers & Franke Holding GmbH

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Eggers & Franke Holding GmbH en E. & J. Gallo Winery worden verwezen in hun eigen kosten en, elkeen voor de helft, in de kosten van het Bureau voor Intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 207 van 23.5.2022.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/33


Beschikking van het Gerecht van 31 maart 2023 — Mocom Compounds/EUIPO — Centemia Conseils (Near-to-Prime)

(Zaak T-472/22) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk Near-to-Prime - Absolute nietigheidsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001] - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2023/C 189/44)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mocom Compounds GmbH & Co. KG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Bornholdt advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: T. Klee, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Centemia Conseils (Angevillers, Frankrijk)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de vernietiging en herziening van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 24 mei 2022 (zaak R 2178/2021-1).

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

2)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 359 van 19.9.2022.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/33


Beroep ingesteld op 27 februari 2023 — Medel e.a./Commissie

(Zaak T-116/23)

(2023/C 189/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Magistrats européens pour la démocratie et les libertés (Medel) (Straatsburg, Frankrijk), International Association of Judges (Rome, Italië), Association of European Administrative Judges (Trier, Duitsland), Stichting Rechters voor Rechters (Den Haag, Nederland) (vertegenwoordigers: C. Zatschler, SC, E. Egan McGrath, Barrister-at-Law, A. Bateman en M. Delargy, Solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

de overeenkomstig artikel 23, lid 1, van verordening 2021/241 gesloten Financieringsovereenkomst tussen de Commissie en de Republiek Polen van 24 augustus 2022 nietig te verklaren;

de overeenkomstig artikel 15, lid 2, van verordening 2021/241 gesloten Leningsovereenkomst tussen de Commissie en de Republiek Polen van 24 augustus 2022 nietig te verklaren, en

de Commissie te verwijzen in haar eigen kosten en in die van de verzoekende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voeren de verzoekende partijen zes middelen aan.

1.

Eerste middel: Het uitvoeringsbesluit van de Raad van 17 juni 2022 betreffende de goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan voor Polen (hierna: “uitvoeringsbesluit van de Raad”), op basis waarvan de Commissie bovengenoemde financierings- en leningsovereenkomsten (hierna: “bestreden financierings- en leningsovereenkomsten”) heeft gesloten, is ongeldig omdat de Raad geen rekening heeft gehouden met de rechtspraak van het Hof van Justitie in het arrest van 19 november 2019, A. K. e.a. (Onafhankelijkheid van de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy) (C-585/18, C-624/18 en C-625/18, EU:C:2019:982), het arrest van 15 juli 2021, Commissie/Polen (Tuchtregeling voor rechters) (C-791/19, EU:C:2021:596), de beschikking van 8 april 2020, Commissie/Polen (C-791/19 R, EU:C:2020:277) en de beschikking van de vicepresident van het Hof van 14 juli 2021, Commissie/Polen (C-204/21 R, EU:C:2021:593), en artikel 2 en artikel 13, lid 2, VEU heeft geschonden.

De verzoekende partijen betogen met dit middel voorts dat de Raad buiten zijn bevoegdheden is getreden waar hij beoogde vast te stellen hoe Polen moest voldoen aan de rechtspraak van het Hof van Justitie over de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy (hierna: “tuchtkamer”).

2.

Tweede middel: Het uitvoeringsbesluit van de Raad is ongeldig omdat de Raad in strijd heeft gehandeld met artikel 2 en artikel 19, lid 1, VEU en met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”), zoals officieel uitgelegd door het Hof van Justitie.

Ter ondersteuning van dit middel stellen de verzoekende partij dat de mijlpalen waarop het uitvoeringsbesluit van de Raad is gebaseerd, artikel 2 en artikel 19, lid 1, VEU en artikel 47 van het Handvest schenden doordat zij:

de besluiten van de tuchtkamer rechtskracht toekennen in plaats van ze nietig te verklaren;

leiden tot extra procedurele belemmeringen, onzekerheid en vertraging voor rechters die getroffen zijn door onrechtmatige beslissingen van de tuchtkamer als gevolg van het aan de betrokken rechters opgelegde vereiste om nieuwe procedures voor een nieuw gevormde kamer van de Sąd Najwyższy te ondergaan om hun naam te zuiveren, en

er zelfs niet voor zorgen dat de betrokken rechters hun ambt in afwachting van de uitkomst van nieuwe beoordelingsprocedures in elk geval tijdelijk weer kunnen vervullen.

3.

Derde middel: Het uitvoeringsbesluit van de Raad is ongeldig omdat de daarin weergegeven mijlpalen F1G, F2G en F3G onvoldoende zijn voor het herstel van de daadwerkelijke rechtsbescherming in Polen die nodig is voor een werkend intern controlesysteem. De verzoekende partijen betogen dat het uitvoeringsbesluit van de Raad bijgevolg in strijd is met artikel 20, lid 5, onder e), en artikel 22 van verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB 2021, L 57, blz. 17) en artikel 325 VWEU, welke bepalingen een daadwerkelijke en efficiënte interne controle vooropstellen.

4.

Vierde middel: Het uitvoeringsbesluit van de Raad is ongeldig omdat de Raad het recht verkeerd heeft toegepast en/of kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt door de mijlpalen, met toepassing van artikel 19, lid 3, van verordening 2021/241, goed te keuren als “passende maatregelen” om corruptie in Polen te voorkomen, op te sporen en tegen te gaan.

5.

Vijfde middel: Het uitvoeringsbesluit van de Raad is ongeldig wegens de ontoereikende motivering ervan, waardoor artikel 296 VWEU, artikel 41 van het Handvest en de beginselen van het Unierecht zijn geschonden.

6.

Zesde middel: De bestreden financierings- en leningsovereenkomsten die de Commissie heeft gesloten overschrijden de bevoegdheden die haar bij het uitvoeringsbesluit van de Raad en bij verordening (EU) 2021/241 zijn verleend, en zijn dus in strijd met het Unierecht, aangezien artikel 6, lid 5, en artikel 18, lid 1, van de Financieringsovereenkomst en artikel 7, lid 5, en artikel 28, lid 1, van de Leningsovereenkomst de mogelijkheid bieden om de financiering uit te betalen, zelfs zonder dat de in het uitvoeringsbesluit van de Raad bepaalde mijlpalen F1G, F2G en F3G betreffende de rechtsstaat zijn bereikt.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/35


Beroep ingesteld op 13 maart 2023 — Swenters/Commissie

(Zaak T-142/23)

(2023/C 189/46)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Ivo Swenters (Hasselt, België) (vertegenwoordiger: J. Coninx, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het verzoekschrift ontvankelijk en gegrond naar vorm en inhoud te verklaren;

dienvolgens de bestreden beslissing nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep tegen het besluit van de Commissie van 13 januari 2023 houdende afwijzing van zijn klacht inzake inbreuken op artikel 101 VWEU en artikel 102 VWEU die zouden zijn begaan door SCR-Sibelco NV, Cimenteries C.B.R. Cementbedrijven NV, Grintbedrijf SBS NV, Kiezelgroeve Varenberg NV, Dragages Graviers et Travaux (Dragratra) NV, Sibelco Nederland BV, Van Nieuwpoort Groep BV, Heidelbergcement AG en Hülskens Holding GmbH & Co (Zaak AT.40683 — Belgisch zand) voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft haar onderzoeks- en motiveringsplicht geschonden

De Commissie heeft haar verplichting geschonden om de door verzoeker aangehaalde omstandigheden en overeenkomsten zorgvuldig te onderzoeken, ondanks de aanwezigheid van hardcore mededingingsbeperkingen. De door verzoeker aangehaalde argumenten zijn zonder enig onderzoek verworpen en de Commissie beperkt zich in het bestreden besluit tot summiere en oppervlakkige vaststellingen.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft het belang van de Unie onjuist beoordeeld

De Commissie heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door verzoeker aangehaalde inbreuken beperkt lijken te zijn tot één lidstaat, en heeft daardoor de internationale reikwijdte van de feiten miskend. De Commissie heeft ook geen rekening gehouden met de duurtijd van de inbreuken en zij heeft ten onrechte de conclusie getrokken dat de nationale rechterlijke instanties en autoriteiten goed geplaatst zijn om de door verzoeker aangehaalde mededingingsverstorende praktijken te beoordelen.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/36


Beroep ingesteld op 8 april 2023 — Innovation & Entrepreneurship Business School/EUIPO — Thinksales (Sales School Powered by IEBS)

(Zaak T-182/23)

(2023/C 189/47)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Innovation & Entrepreneurship Business School, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Torrents Homs, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Thinksales, SL (Madrid, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk Sales School Powered by IEBS — inschrijvingsaanvraag nr. 18 274 899

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 8 februari 2023 in zaak R 834/2022-1

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen met betrekking tot de voor het betrokken merk afgewezen waren en diensten;

de volledige inschrijving van het betrokken merk in te willigen, en

het EUIPO te verwijzen in de kosten van deze procedure en Thinksales te verwijzen in de kosten van de procedures voor de oppositieafdeling en de kamer van beroep van het EUIPO.

Aangevoerd middel

Schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/36


Beroep ingesteld op 11 april 2023 — Insomnia/EUIPO — Black Insomnia Coffee (BLACK INSOMNIA)

(Zaak T-185/23)

(2023/C 189/48)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Insomnia Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: L. Cassidy, A. Reynolds en P. Smyth, Solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Black Insomnia Coffee Co. Ltd (Winchester, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk BLACK INSOMNIA — inschrijvingsaanvraag nr. 18 128 257

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 3 februari in de zaken R 679/2022-1 en R 692/2022-1

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen voor zover daarbij het beroep in zaak R 679/2022-1 is afgewezen en het merk is geweigerd voor alle betrokken waren van klasse 25, en

betaling van de kosten van verzoekster te gelasten (op grond van artikel 133 en artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht).

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/37


Beroep ingesteld op 11 april 2023 — Insomnia/EUIPO — Black Insomnia Coffee (BLACK INSOMNIA COFFEE COMPANY)

(Zaak T-186/23)

(2023/C 189/49)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Insomnia Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: L. Cassidy, A. Reynolds en P. Smyth, Solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Black Insomnia Coffee Co. Ltd (Winchester, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk BLACK INSOMNIA COFFEE COMPANY — inschrijvingsaanvraag nr. 18 128 261

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 3 februari 2023 in de zaken R 671/2022-1 en R 678/2022-1

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen voor zover daarbij het beroep in zaak R 678/2022-1 is afgewezen en het merk is geweigerd voor alle betrokken waren van klasse 25, en

betaling van de kosten van verzoekster te gelasten (op grond van artikel 133 en artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht).

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/38


Beroep ingesteld op 13 april 2023 — IU Internationale Hochschule/EUIPO (IU International University of Applied Sciences)

(Zaak T-188/23)

(2023/C 189/50)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: IU Internationale Hochschule GmbH (Erfurt, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Heise, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het woordmerk IU International University of Applied Sciences — inschrijvingsaanvraag nr. 1 628 092

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 14 februari 2023 in zaak R 1951/2022-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 72, lid 2, juncto artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 72, lid 2, juncto artikel 94, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/38


Beroep ingesteld op 13 april 2023 — The Mochi Ice Cream Company/EUIPO (my mochi)

(Zaak T-189/23)

(2023/C 189/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Mochi Ice Cream Company LLC (Vernon, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: A. Zalewska-Orabona, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het beeldmerk my mochi — inschrijvingsaanvraag nr. 1 598 762

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 30 januari 2023 in zaak R 1684/2022-2

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Hof:

de bestreden beslissing te vernietigen;

EUIPO te verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), juncto artikel 7, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/39


Beroep ingesteld op 14 april 2023 — Peikko Group/EUIPO — Anstar (Vorm van metalen balken voor de bouwsector)

(Zaak T-192/23)

(2023/C 189/52)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Peikko Group Oy (Lahti, Finland) (vertegenwoordigers: M. Müller en A. Fottner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Anstar Oy (Villähde, Finland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: driedimensionaal Uniemerk (Vorm van metalen balken voor de bouwsector) — Uniemerk nr. 18 139 145

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 7 februari 2023 in zaak R 2180/2021-5

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Hof:

de bestreden beslissing te vernietigen;

de vordering tot nietigverklaring van het litigieuze merk af te wijzen;

verweerder en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep te verwijzen in de kosten van verzoekster in de onderhavige procedure en in de procedure voor de kamer van beroep.

Aangevoerd middel

schending van artikel 59, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/40


Beroep ingesteld op 13 april 2023 — MegaFon/Raad

(Zaak T-193/23)

(2023/C 189/53)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: MegaFon OAO (Moskou, Rusland) (vertegenwoordiger: J. Grand d'Esnon, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

verordening (EU) 2023/427 (1) van 25 februari 2023 van de Raad met betrekking tot MegaFon nietig te verklaren;

besluit 2023/434/GBVB (2) van 25 februari 2023 van de Raad met betrekking tot MegaFon nietig te verklaren;

dientengevolge nietig te verklaren:

bijlage IV bij verordening (EU) nr. 833/2014 van 31 juli 2014 met betrekking tot MegaFon;

bijlage IV bij besluit 2014/512/GBVB van 31 juli 2014 met betrekking tot MegaFon;

de Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten op grond van artikel 140, onder b), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming. Verzoekster is van mening dat de Raad haar niet vooraf heeft geïnformeerd over het besluit houdende de opname van MegaFon in bijlage IV bij verordening (EU) nr. 833/2014 en bijlage IV bij besluit 2014/512/GBVB (hierna: “handelingen van 31 juli 2014”) en haar niet de mogelijkheid heeft geboden om opmerkingen te maken hoewel de Raad volgens verzoekster daartoe verplicht was krachtens de beginselen die verband houden met de eerbiediging van de rechten van de verdediging.

2.

Tweede middel: ontoereikende motivering van het besluit houdende de opname van MegaFon in bijlage IV bij de handelingen van 31 juli 2014. Verzoekster stelt dat de Raad haar niet de redenen voor haar opname in bijlage IV bij de handelingen van 31 juli 2014 heeft meegedeeld.

3.

Derde middel: onrechtmatigheid van de sancties die aan verzoekster werden opgelegd, aangezien deze het gevolg zijn van een onjuiste beoordeling. De sancties, die hoe dan ook niet zijn onderbouwd, zijn namelijk opgelegd op basis van ongegronde redenen.

4.

Vierde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel door de handelingen van 25 februari 2023.


(1)  Verordening (EU) 2023/427 van de Raad van 25 februari 2023 tot wijziging van verordening (EU) nr. 833/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (PB 2023, L 59 I, blz. 6).

(2)  Besluit (GBVB) 2023/434 van de Raad van 25 februari 2023 tot wijziging van besluit 2014/512/GBVB betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (PB 2023, L 59 I, blz. 593).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/41


Beroep ingesteld op 16 april 2023 — Fractal Analytics / EUIPO — Fractalia Remote Systems (FRACTALIA)

(Zaak T-194/23)

(2023/C 189/54)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fractal Analytics, Inc. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: J. Güell Serra, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Fractalia Remote Systems, SL (Madrid, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk FRACTALIA — Uniemerk nr. 3 620 887

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 31 januari 2023 in zaak R 859/2022-2

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen;

het EUIPO en de andere partij in de procedure voor het EUIPO in de kosten te verwijzen.

Aangevoerde middelen

Schending van artikel 27, lid 4, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie juncto artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, gelezen in samenhang met artikel 19, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie;

Schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

Schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad en artikel 10, lid 3, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/41


Beroep ingesteld op 17 april 2023 — CRA / Raad

(Zaak T-201/23)

(2023/C 189/55)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Communications Regulatory Authority (CRA) (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: T. Clay, T. Zahedi Vafa en K. Mehtiyeva, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

uitvoeringsverordening (EU) 2023/152 (1) van 23 januari 2023 wegens strijdigheid met het Unierecht nietig te verklaren voor zover de verzoekende partij daarbij is opgenomen in bijlage I bij verordening nr. 359/2011.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: bevoegdheidsoverschrijding door de Raad van de Europese Unie. Verzoekster voert aan dat er bij het besluit van de Raad om haar op te nemen in de lijst van personen op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn, sprake is van bevoegdheidsoverschrijding omdat dat besluit enkel is vastgesteld vanwege de statutaire band tussen verzoekster en de regering van de Islamitische Republiek Iran.

2.

Tweede middel: de bestreden handeling is niet gemotiveerd. Verzoekster voert aan dat de motivering van het besluit van de Raad slechts bestaat in feitelijke veronderstellingen waarvan de onjuistheid de geldigheid van de motivering aantast. Die louter formele motivering van het besluit brengt een omkering van de bewijslast met zich mee waardoor verzoekster ter betwisting van haar opname op de lijst van personen op wie de beperkende maatregelen betrekking hebben een negatief feit moet bewijzen.

3.

Derde middel: onjuiste beoordeling van de feiten. Verzoekster voert aan dat de Raad een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan en het besluit om haar op te nemen in de lijst van entiteiten waarop de beperkende maatregelen betrekking hebben onjuist heeft gemotiveerd.

4.

Vierde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel. Verzoekster voert aan dat de tegen Iran gerichte sancties ertoe hebben geleid dat zij verstoken blijft van voor haar bijzonder nuttige instrumenten, waaronder een instrument dat wordt gebruikt om de overlapping van Iraanse frequenties met die van de buurlanden te verhinderen en voorts het Location Based System, dat wordt gebruikt om aangesloten apparaten nauwkeurig te lokaliseren. Bovendien blijkt het onevenredig karakter van het besluit van de Raad uit de omvang van de gevolgen van de tegen haar gerichte maatregelen aangezien deze ertoe leiden dat verzoeksters vermogen om haar taak van algemeen belang uit te voeren ernstig wordt aangetast.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2023/152 van de Raad van 23 januari 2023 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 359/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran (PB 2023, L 20 I, blz. 1).


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/42


Beroep ingesteld op 19 april 2023 — Studiocanal/EUIPO — Leonine Distribution (ARTHAUS)

(Zaak T-203/23)

(2023/C 189/56)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Studiocanal GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Dolde en C. Zimmer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Leonine Distribution GmbH (München, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekster

Betrokken merk: Uniewoordmerk ARTHAUS — Uniemerk nr. 6 988 216

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 10 februari 2023 in zaak R 1532/2022-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen, voor zover daarbij de vordering tot nietigverklaring ontvankelijk is verklaard op grond dat zij gebaseerd is op artikel 59, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder b), c) en d), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

Schending van artikel 63, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, gelezen in samenhang met artikel 12, lid 1, onder b), en artikel 15, lid 2, van gedelegeerde verordening (EU) 2017/1430.


30.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/43


Beroep ingesteld op 19 april 2023 — Studiocanal/EUIPO — Leonine Distribution (ARTHAUS)

(Zaak T-204/23)

(2023/C 189/57)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Studiocanal GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Dolde en C. Zimmer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Leonine Distribution GmbH (München, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk ARTHAUS / Uniemerk nr. 6 988 984

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de Eerste kamer van beroep van het EUIPO van 10 februari 2023 in zaak R 1533/2022-1

Conclusies

Verzoekende partij verzoekt:

de bestreden beslissing te vernietigen voor zover het verzoek om nietigverklaring daarin, gelet op artikel 59, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder b), c) en d) van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, werd afgewezen;

het EUIPO te verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

Schending van artikel 63, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, juncto artikel 12, lid 1, onder b), en artikel 15, lid 2, van gedelegeerde verordening (EU) 2017/1430.