ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 164

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

66e jaargang
8 mei 2023


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2023/C 164/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2023/C 164/02

Gevoegde zaken C-439/20 P en C-441/20 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 maart 2023 — Europese Commissie / Jiangsu Seraphim Solar System Co. Ltd, Raad van de Europese Unie (C-439/20 P), en Raad van de Europese Unie / Jiangsu Seraphim Solar System Co. Ltd, Europese Commissie (C-441/20 P) [Hogere voorziening – Dumping – Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit China – Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2146 tot intrekking van de aanvaarding van de verbintenis voor twee producenten-exporteurs op grond van uitvoeringsbesluit 2013/707/EU – Ontvankelijkheid van het beroep in eerste aanleg – Artikel 263, vierde alinea, VWEU – Criterium van rechtstreekse geraaktheid – Artikel 277 VWEU – Exceptie van onwettigheid – Ontvankelijkheid – Belang om op te komen tegen handelingen die als rechtsgrondslag voor de bestreden handeling hebben gediend – Verordening (EU) 2016/1036 – Artikel 8, lid 9 – Verordening (EU) 2016/1037 – Artikel 13, lid 9 – Gevolgen van de intrekking door de Europese Commissie van de aanvaarding van een verbintenis – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 – Artikel 3 – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 – Artikel 2 – Verlies van het voordeel van de vrijstelling van de rechten – Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2146 – Artikel 2 – Ongeldigverklaring van de bijbehorende facturen – Opeisbaarheid van de rechten op alle betrokken transacties – Geen terugwerkende kracht]

2

2023/C 164/03

Zaak C-517/20, OL (Verlenging van de Italiaanse concessies): Arrest van het Hof (Negende kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Ascoli Piceno — Italië) — Strafzaak tegen OL (Prejudiciële verwijzing – Artikelen 49 en 56 VWEU – Kansspelen – Concessies voor het inzamelen van weddenschappen – Verlenging van de reeds gegunde concessies – Regularisatie van de datatransmissiecentra die deze activiteit uitoefenen zonder concessie of politievergunning – Verlenging van de uit die regularisatie voortvloeiende rechten – Beperkte termijn)

3

2023/C 164/04

Zaak C-100/21, Mercedes-Benz Group (Aansprakelijkheid van fabrikanten van met een manipulatie-instrument uitgeruste voertuigen): Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Ravensburg — Duitsland) — QB / Mercedes-Benz Group AG, voorheen Daimler AG [Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Goedkeuring van motorvoertuigen – Richtlijn 2007/46/EG – Artikel 18, lid 1 – Artikel 26, lid 1 – Artikel 46 – Verordening (EG) nr. 715/2007 – Artikel 5, lid 2 – Motorvoertuigen – Dieselmotor – Emissie van verontreinigende stoffen – Klep voor de recirculatie van uitlaatgassen (EGR-klep) – Vermindering van de uitstoot van stikstofoxide (NOx) die wordt beperkt door een thermovenster – Manipulatie-instrument – Bescherming van de belangen van een individuele koper van een voertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument – Recht op schadevergoeding op grond van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van de autofabrikant – Wijze van berekening van de schadevergoeding – Doeltreffendheidsbeginsel – Artikel 267 VWEU – Ontvankelijkheid – Voorlegging aan het Hof door een alleensprekende rechter]

4

2023/C 164/05

Zaak C-127/21 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 maart 2023 — American Airlines, Inc. / Europese Commissie, Delta Air Lines, Inc. [Hogere voorziening – Verordening (EG) nr. 139/2004 – Concentraties van ondernemingen – Markt voor luchtvervoer – Transactie die verenigbaar met de interne markt wordt verklaard – Door de partijen bij de concentratie aangegane verbintenissen – Besluit waarbij historische rechten worden toegekend – Begrip passend gebruik]

5

2023/C 164/06

Zaak C-174/21: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 maart 2023 — Europese Commissie / Republiek Bulgarije (Niet-nakoming – Richtlijn 2008/50/EG – Luchtkwaliteit – Arrest van het Hof waarbij niet-nakoming wordt vastgesteld – Artikel 260, lid 2, VWEU – Verplichting om het nodige te doen om gevolg te geven aan een dergelijk arrest – Door de Europese Commissie gestelde niet-nakoming van deze verplichting – Onduidelijkheid in de aanmaningsbrief over de vraag of er op de referentiedatum nog gevolg moest worden gegeven aan het arrest – Rechtszekerheidsbeginsel – Niet-ontvankelijkheid)

5

2023/C 164/07

Zaak C-339/21, Colt Technology Services e.a.: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Colt Technology Services Sp e.a./Ministero della Giustizia e.a. (Prejudiciële verwijzing – Elektronischecommunicatienetwerken en -diensten – Richtlijn (EU) 2018/1972 – Artikel 13 – Voorwaarden die aan een algemene machtiging kunnen worden verbonden – Bijlage I, deel A, punt 4 – Mogelijkheid van legale onderschepping door de bevoegde nationale instanties – Artikel 3 – Algemene doelstellingen – Nationale regeling inzake de vergoeding van de kosten in verband met de door de rechterlijke autoriteiten aan telecomexploitanten bevolen onderscheppingsactiviteiten – Geen systeem van volledige vergoeding – Beginselen van non-discriminatie, evenredigheid en transparantie)

6

2023/C 164/08

Zaak C-351/21, Beobank: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het vredegerecht Vorst — België) — ZG/Beobank SA (Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Betalingsdiensten in de interne markt – Richtlijn 2007/64/EG – Artikel 47, lid 1, onder a) – Informatie aan de betaler na de ontvangst van zijn betalingsopdracht – Artikelen 58, 60 en 61 – Aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder wegens niet-toegestane transacties – Verplichting van deze betalingsdienstaanbieder om niet-toegestane transacties terug te betalen aan die betaler – Raamcontracten – Verplichting van die betalingsdienstaanbieder om genoemde betaler informatie te verstrekken over de betrokken begunstigde)

6

2023/C 164/09

Gevoegde zaken C-438/21 P tot en met C-440/21 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 maart 2023 — Europese Commissie / Pharmaceutical Works Polpharma S.A., Europees Geneesmiddelenbureau, Biogen Netherlands BV (C-438/21 P), Biogen Netherlands BV / Pharmaceutical Works Polpharma S.A., Europees Geneesmiddelenbureau, Europese Commissie (C-439/21 P), Europees Geneesmiddelenbureau / Pharmaceutical Works Polpharma S.A, Europese Commissie, Biogen Netherlands BV (C-440/21 P) [Hogere voorziening – Volksgezondheid – Geneesmiddelen voor menselijk gebruik – Richtlijn 2001/83/EG – Verordening (EG) nr. 726/2004 – Aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van een generieke versie van het geneesmiddel Tecfidera – Besluit van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) houdende weigering om de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen te valideren – Eerder besluit van de Europese Commissie waarin is geoordeeld dat Tecfidera niet onder dezelfde algemene vergunning voor het in de handel brengen viel als Fumaderm – Eerder toegelaten combinatiegeneesmiddel – Latere vergunning voor het in de handel brengen van een bestanddeel van het combinatiegeneesmiddel – Beoordeling of er een algemene vergunning voor het in de handel brengen bestaat]

7

2023/C 164/10

Zaak C-449/21, Towercast: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de cour d’appel de Paris — Frankrijk) — Towercast/Autorité de la concurrence, Ministre chargé de l’économie [Prejudiciële verwijzing – Mededinging – Controle op concentraties van ondernemingen – Verordening (EG) nr. 139/2004 – Artikel 21, lid 1 – Exclusieve toepasselijkheid van deze verordening op transacties die onder het begrip concentratie vallen – Draagwijdte – Concentratie die geen communautaire dimensie heeft, die onder de in het recht van een lidstaat vastgestelde drempels voor een verplichte ex-antecontrole blijft en die niet naar de Europese Commissie is verwezen – Door de mededingingsautoriteiten van die lidstaat verrichte toetsing van deze transactie aan artikel 102 VWEU – Toelaatbaarheid]

8

2023/C 164/11

Zaak C-511/21 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 maart 2023 — Europese Commissie/Ana Calhau Correia de Paiva (Hogere voorziening – Regeling van het taalgebruik – Algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14 – Aankondiging van een vergelijkend onderzoek – Beperking van de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans – Niet-plaatsing op de reservelijst – Exceptie van onwettigheid van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek – Ontvankelijkheid)

9

2023/C 164/12

Zaak C-522/21, Saatgut-Treuhandverwaltung (KWS Meridian): Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Pfälzische Oberlandesgericht Zweibrücken — Duitsland) — MS / Saatgut-Treuhandverwaltungs GmbH [Prejudiciële verwijzing – Intellectuele eigendom – Kwekersrecht – Verordening (EG) nr. 2100/94 – In artikel 14, lid 3, bedoelde afwijking – Artikel 94, lid 2 – Inbreuk – Vordering tot schadevergoeding – Verordening (EG) nr. 1768/95 – Artikel 18, lid 2 – Schadevergoeding – Forfaitair minimumbedrag, berekend op basis van het viervoud van de licentievergoeding – Bevoegdheid van de Europese Commissie – Ongeldigheid]

9

2023/C 164/13

Zaak C-565/21, Caixabank (Openingskosten van een lening): Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo — Spanje) — Caixabank SA / X (Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 93/13/EEG – Artikelen 3, 4 en 5 – Consumentenovereenkomsten – Hypothecaire kredieten – Oneerlijke bedingen – Openingskostenbeding – Verzoek om nietigverklaring van dit beding en terugbetaling van het op grond daarvan betaalde bedrag – Duidelijke en begrijpelijke bedingen – Specifieke nationale wetgeving)

10

2023/C 164/14

Zaak C-696/21 P: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 16 maart 2023 — GABO:mi Gesellschaft für Ablauforganisation:milliarium mbH & Co. KG / Europese Commissie [Hogere voorziening – Arbitragebeding – Zesde en zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2002-2006 en 2007-2013) – Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie Horizon 2020 (2014-2020) – Subsidiabele kosten – Verrekening van schuldvorderingen – Verzoek tot terugbetaling – Ontvankelijkheid van het verzoek – Artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de Europese Unie – Vereiste van duidelijkheid en nauwkeurigheid]

11

2023/C 164/15

Zaak C-725/21, SOMEO: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenië) — SOMEO S.A., voorheen PEARL STREAM S.A. / Republika Slovenija (Prejudiciële verwijzing – Douane-unie – Gemeenschappelijk douanetarief – Tariefindeling – Gecombineerde nomenclatuur – Onderverdeling 9401 90 80 – Delen van autostoelen – Gaas voor de vervaardiging van opbergnetten aan de achterkant van de stoelen – Bescherming voor de binnenkant van de stoelen)

11

2023/C 164/16

Zaak C-752/21, Otdel Mitnichesko razsledvane i razuznavane: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Haskovo — Bulgarije) — JP EOOD / Otdel Mitnichesko razsledvane i razuznavane /MRR/ v TD Mitnitsa Burgas [Prejudiciële verwijzing – Verordening (EU) nr. 952/2013 – Douanewetboek van de Unie – Rechtsmiddelen – Justitiële samenwerking in strafzaken – Kaderbesluit 2005/212/JBZ – Smokkel – Voorwerpen van een derde die in een administratieve overtredingsprocedure zijn geconfisqueerd – Nationale wetgeving die deze derde uitsluit van de kring van personen die een voorziening in rechte kunnen instellen tegen de bestuursrechtelijke confiscatiebeschikking]

12

2023/C 164/17

Zaak C-6/22, M.B. e.a. (Gevolgen van de nietigverklaring van een overeenkomst): Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla Warszawy-Woli w Warszawie — Polen) — M.B., U.B., M.B./X S.A. (Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Artikelen 6 en 7 – Gevolgen van de vaststelling van het oneerlijke karakter van een beding – Hypothecaire lening die is gekoppeld aan een vreemde valuta – Voortbestaan van de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen – Wil van de consument om de overeenkomst nietig te laten verklaren – Toepassing van de richtlijn na nietigverklaring van de overeenkomst – Bevoegdheden en verplichtingen van de nationale rechter)

13

2023/C 164/18

Zaak C-9/22, An Bord Pleanála e.a. (Site de St Teresa’s Gardens): Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court — Ierland) — NJ, OZ / An Bord Pleanála, Ierland, Attorney General [Prejudiciële verwijzing – Milieu – Richtlijn 2001/42/EG – Beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s – Artikel 2, onder a) – Begrip plannen en programma’s – Artikel 3, lid 2, onder a) – Milieubeoordeling – Niet-statutaire handeling die is voorbereid door een gemeenteraad en een projectontwikkelaar – Richtlijn 2011/92/EU – Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten – Artikel 3, lid 1 – Verplichting om de directe en indirecte effecten van een project per geval op passende wijze te identificeren, te beschrijven en te beoordelen – Bindende ministeriële richtsnoeren over de hoogte van gebouwen]

14

2023/C 164/19

Zaak C-42/22, Generali Seguros: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Generali Seguros SA, voorheen Global, Companhia de Seguros SA / Autoridade Tributária e Aduaneira [Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Vrijstelling van btw – Artikel 135, lid 1, onder a) – Vrijstelling voor handelingen ter zake van verzekering en herverzekering – Artikel 136, onder a) – Vrijstelling voor leveringen van goederen die uitsluitend zijn gebruikt voor een vrijgestelde activiteit – Begrip handelingen ter zake van verzekering – Wederverkoop van verzekerden verworven wrakken van beschadigde motorvoertuigen – Beginsel van fiscale neutraliteit]

15

2023/C 164/20

Zaak C-50/22, Sogefinancement: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour d’appel de Paris — Frankrijk) — Sogefinancement / RW, UV (Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 2008/48/EG – Kredietovereenkomsten voor consumenten – Werkingssfeer – Herroepingsrecht – Artikel 14, lid 7 – Nationale wetgeving houdende vaststelling van een termijn waarbinnen de uitvoering van de overeenkomst geen aanvang kan nemen – Nationale procedureregels betreffende ambtshalve toetsing en bestraffing door de nationale rechter van schending van dergelijke wetgeving – Artikel 23 – Doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties)

16

2023/C 164/21

Zaak C-177/22, Wurth Automotive: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg — Oostenrijk) — JA / Wurth Automotive GmbH [Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten – Begrip consument – Gedrag van een persoon die zich op de hoedanigheid van consument beroept, dat bij de wederpartij bij de overeenkomst de indruk kan wekken dat hij voor beroepsdoeleinden handelt]

16

2023/C 164/22

Zaak C-239/22, Belgische Staat en Promo 54: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Belgische Staat, Promo 54 / Promo 54, Belgische Staat [Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 12, leden 1 en 2 – Levering van een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het bijbehorende terrein vóór de eerste ingebruikneming ervan – Ontbreken van bepalingen van nationaal recht die de voorwaarden voor toepassing van het criterium van de eerste ingebruikneming bevatten – Artikel 135, lid 1, onder j) – Vrijstellingen – Levering, na verbouwing, van een gebouw waarvan een eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden vóór de verbouwing – Nationale bestuurspraktijk die gebouwen die ingrijpende verbouwingen hebben ondergaan gelijkstelt met nieuwe gebouwen]

17

2023/C 164/23

Zaak C-358/22, Bolloré logistics: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Bolloré logistics SA / Direction interrégionale des douanes et droits indirects de Caen, Recette régionale des douanes et droits indirects de Caen, Bolloré Ports de Cherbourg SAS [Prejudiciële verwijzing – Douane-unie – Verordening (EEG) nr. 2913/92 – Communautair douanewetboek – Artikel 195 – Artikel 217, lid 1 – Artikel 221, lid 1 – Gemeenschappelijk douanetarief – Verplichtingen van de borg van een schuldenaar van een douaneschuld – Wijze waarop de douaneschuld wordt meegedeeld – Rechten in verband met deze schuld die niet naar behoren aan de schuldenaar zijn meegedeeld – Opeisbaarheid van de douaneschuld bij de hoofdelijke borg]

18

2023/C 164/24

Gevoegde zaken C-491/20 tot en met C-496/20, C-506/20, C-509/20 en C-511/20, Sąd Najwyższy e.a.: Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 22 december 2022 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy — Polen) — W.Ż. / A. S., Sąd Najwyższy (C-491/20), W. Ż. / K. Z. (C-492/20), P. J. / A. T., R. W., Sąd Najwyższy (C-493/20), K. M. / T. P., Skarb Państwa — Sąd Najwyższy (C-494/20), T. M. / T. D., M. D., P. K., J. L., M. L., O. N., G. Z., A. S., Skarb Państwa — Sąd Najwyższy (C-495/20), M. F. / T. P. (C-496/20), T. B. / T. D., M. D., P. K., J. L., M. L., O. N., G. Z., A. S., Skarb Państwa — Sąd Najwyższy (C-506/20), M. F. / J. M. (C-509/20), B. S. / T. D., M. D., P. K., J. L., M. L., O. N., Skarb Państwa — Sąd Najwyższy (C-511/20) (Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Artikel 267 VWEU – Noodzaak van een uitlegging van het Unierecht om de verwijzende rechter in staat te stellen uitspraak te doen – Geen – Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

19

2023/C 164/25

Zaak C-574/20, Finanzamt Österreich: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 13 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzgericht — Oostenrijk) — XO / Finanzamt Österreich, voorheen Finanzamt Waldviertel (Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Sociale zekerheid – Gezinsuitkeringen – Indexering aan de hand van de prijzen – Antwoord op een prejudiciële vraag dat duidelijk kan worden afgeleid uit de rechtspraak van het Hof – Geen verband tussen de prejudiciële vraag en het hoofdgeding – Kennelijk niet-ontvankelijke vraag)

20

2023/C 164/26

Zaak C-379/21, TBI Bank: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 17 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad — Bulgarije) — Procedure ingeleid door TBI Bank (Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Consumentenkrediet – Richtlijn 93/13/EEG – Artikel 6, lid 1 – Oneerlijke bedingen – Weigering om een bevel tot onmiddellijke betaling af te geven ingeval de vordering op een oneerlijk beding is gebaseerd – Gevolgen van het oneerlijke karakter van een contractueel beding – Instructies van een hogere rechterlijke instantie waarin wordt voorbijgegaan aan die gevolgen)

21

2023/C 164/27

Zaak C-729/21, Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Łodzi: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 16 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny- Polen) — W. Sp. z o. o. / Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Łodzi [Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Richtlijn 2006/112/EG – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Artikel 19 – Begrip overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen – Koopovereenkomst betreffende een winkelcentrum – Overgang van onderneming – Gedeeltelijke overgang van de materiële en immateriële activa van de onderneming]

22

2023/C 164/28

Gevoegde zaken C-198/22 en C-199/22: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 6 maart 2023 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 11 de Barcelona — Spanje) — QJ en IP/Deutsche Bank AG (Schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Unie – Artikel 101 VWEU – Richtlijn 2014/104/EU – Werkingssfeer ratione temporis – Inbreuk die vóór de inwerkingstreding van de richtlijn is gepleegd – Verjaringstermijn van de schadevordering – Consumenten)

22

2023/C 164/29

Zaak C-289/22, A.T.S. 2003: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 9 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — A.T.S. 2003 Vagyonvédelmi és Szolgáltató Zrt., in vereffening / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága [Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering – Fiscale bepalingen – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikelen 167, 168 en 178 – Recht op aftrek van voorbelasting – Fraude – Bewijs – Zorgvuldigheidsplicht van de belastingplichtige – Inaanmerkingneming van een schending van de nationale bepalingen inzake de betrokken dienstverrichtingen]

23

2023/C 164/30

Zaak C-350/22, Eurobank Bulgaria: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 23 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Apelativen sad — Sofia — Bulgarije) — HO/EUROBANK BULGARIA AD (Doorhaling)

25

2023/C 164/31

Zaak C-493/22, ARMAPROCURE: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Bucureşti — Roemenië) — Armaprocure SRL / Ministerul Apărării Naţionale, BlueSpace Technology SRL (Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Overheidsopdrachten – Richtlijn 2009/81/EG – Artikel 55, lid 4 – Artikel 57, lid 2 – Procesbelang – Toegang tot beroepsprocedures – Inschrijver die door een definitief geworden besluit van de aanbestedende dienst is uitgesloten van een aanbestedingsprocedure – Nationale regeling op grond waarvan die inschrijver geen rechtsmiddel heeft – Geen procesbelang)

25

2023/C 164/32

Zaak C-530/22, Dunaj-Finanse: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 16 februari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla Warszawy — Śródmieścia w Warszawie — Polen) — Dunaj-Finanse sp. z o.o. / KG [Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Spoorwegvervoer – Rechten en verplichtingen van reizigers – Verordening (EG) nr. 1371/2007 – Artikel 3, punt 8 – Vervoerovereenkomst – Begrip – Reiziger die geen vervoerbewijs heeft wanneer hij in de trein stapt – Consumentenbescherming]

26

2023/C 164/33

Zaak C-681/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 7 november 2022 door Olimp Laboratories sp. z o.o. tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 7 september 2022 in zaak T-9/22, Olimp Laboratories/EUIPO

26

2023/C 164/34

Zaak C-788/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 december 2022 door Louis Vuitton Malletier tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 19 oktober 2022 in zaak T-275/21, Louis Vuitton Malletier/EUIPO — Wisniewski

27

2023/C 164/35

Zaak C-792/22, Energotehnica: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Braşov (Roemenië) op 23 december 2022 — Strafzaak tegen MG

27

2023/C 164/36

Zaak C-796/22, INSS: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana (Spanje) op 30 december 2022 — Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) / Bernardino

28

2023/C 164/37

Zaak C-4/23, Asociaţia Accept: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Judecătoria Sectorului 6 Bucureşti (Roemenië) op 3 januari 2023 — M.-A.A./Direcţia de Evidenţă a Persoanelor Cluj, Direcţia pentru Evidenţa Persoanelor şi Administrarea Bazelor de Date din Ministerul Afacerilor Interne, Municipiul Cluj-Napoca, in aanwezigheid van Consiliului Național pentru Combaterea Discriminării, Asociația Accept

29

2023/C 164/38

Zaak C-10/23, Remia Com Impex: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (Roemenië) op 11 januari 2023 — Remia Com Impex SRL / Autoritatea Naţională Sanitară Veterinară şi pentru Siguranţa Alimentelor, Direcţia Sanitară Veterinară şi pentru Siguranţa Alimentelor Dolj

29

2023/C 164/39

Zaak C-20/23, Instituto da Segurança Social e.a.: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação do Porto (Portugal) op 16 januari 2023 — SF / MV, Instituto da Segurança Social, IP, Autoridade Tributária e Aduaneira, Cofidis SA — Sucursal em Portugal

30

2023/C 164/40

Zaak C-36/23, Familienkasse Sachsen: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Bremen (Duitsland) op 25 januari 2023 — L / Familienkasse Sachsen der Bundesagentur für Arbeit

31

2023/C 164/41

Zaak C-52/23, flightright: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 3 februari 2023 — flightright GmbH / TAP Portugal

32

2023/C 164/42

Zaak C-73/23, Chaudfontaine Loisirs: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal de première instance de Liège (België) op 10 februari 2023 — Chaudfontaine Loisirs / Belgische Staat

32

2023/C 164/43

Zaak C-152/21, Ogres HES: Beschikking van de president van het Hof van 7 februari 2023 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts) — Letland] — SIA Ogres HES, in tegenwoordigheid van: Sabiedrisko pakalpojumu regulēšanas komisija, Ekonomikas ministrija, Finanšu ministrija

33

2023/C 164/44

Zaak C-317/21, G-Finance: Beschikking van de president van het Hof van 28 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal d’arrondissement de Luxembourg — Luxemburg) — G-Finance SARL, DV / Luxembourg Business Registers

33

2023/C 164/45

Zaak C-423/21, Grand Production: Beschikking van de president van de Eerste kamer van het Hof van 13 februari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Grand Production d.o.o. / GO4YU GmbH, DH, GO4YU d.o.o, MTEL Austria GmbH

34

2023/C 164/46

Zaak C-698/22, TP en OF: Beschikking van de president van het Hof van 12 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Apelativen sad — Varna — Bulgarije) — Strafzaak tegen TP en OF

34

 

Gerecht

2023/C 164/47

Zaak T-597/21: Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — Basaglia / Commissie [Toegang tot documenten – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Documenten betreffende bepaalde projecten van de eTEN-programma’s en het vijfde en zesde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling – Gedeeltelijke weigering van toegang – Onbeschikbaarheid van documenten – Eenzijdige beperking van het toepassingsbereik van het verzoek tot toegang – Verplichting om een concreet en individueel onderzoek uit te voeren – Onredelijke werklast – Artikel 266 VWEU – Besluit vastgesteld ter uitvoering van een arrest van het Gerecht – Maatregelen waarmee uitvoering wordt gegeven aan een nietigheidsarrest]

35

2023/C 164/48

Zaak T-727/21: Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — TO / EUAA (Beroep tot nietigverklaring en schadevergoeding – Openbare dienst – Tijdelijke functionarissen – Aanwerving – Kennisgeving van externe vacature [vertrouwelijk] – Besluit om de geldigheid van een reservelijst niet te verlengen – Klachttermijn – Bekendmaking op internet – Geen verschoonbare dwaling – Niet-ontvankelijkheid)

35

2023/C 164/49

Zaak T-89/22: Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — Homy Casa/EUIPO — Albatros International (Stoelen) [Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een stoel weergeeft – Ouder model – Nietigheidsgrond – Openbaarmaking van het oudere model – Openbaarmaking op internet – Identificatie van het oudere model – Beoordelingsbevoegdheid van de kamer van beroep – Artikel 63, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002]

36

2023/C 164/50

Zaak T-91/22: Arrest van het Gerecht van 8 maart 2023 — Ruhorimbere/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in de Democratische Republiek Congo – Bevriezing van tegoeden – Inreisbeperkingen op het grondgebied van de lidstaten – Handhaving van verzoekers naam op de lijsten van betrokken personen – Recht om gehoord te worden – Bewijs van de gegrondheid van de plaatsing en de handhaving op lijsten – Kennelijk onjuiste beoordeling – Voortbestaan van de feitelijke en juridische omstandigheden die tot de vaststelling van de beperkende maatregelen hebben geleid)

37

2023/C 164/51

Zaak T-94/22: Arrest van het Gerecht van 8 maart 2023 — Mutondo / Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in de Democratische Republiek Congo – Bevriezing van tegoeden – Inreisbeperkingen op het grondgebied van de lidstaten – Handhaving van de naam van verzoeker op de lijsten van betrokken personen – Bewijs van de gegrondheid van de plaatsing en de handhaving op de lijsten – Wijziging van de feitelijke en juridische omstandigheden die tot de vaststelling van de beperkende maatregelen hebben geleid)

37

2023/C 164/52

Zaak T-133/22: Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — Katjes Fassin/EUIPO (THE FUTURE IS PLANT-BASED) [Uniemerk – Aanvraag voor Uniewoordmerk THE FUTURE IS PLANT-BASED – Merk bestaande in een reclameslogan – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

38

2023/C 164/53

Zaak T-174/22: Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — Novartis/EUIPO — AstraZeneca (BREZTREV) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk BREZTREV – Oudere Uniewoordmerken ONBREZ, DAYBREZ, BREZILIZER en BREEZHALER – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

39

2023/C 164/54

Zaak T-175/22: Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — Novartis/EUIPO — AstraZeneca (BREZTRI) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk BREZTRI – Oudere Uniewoordmerken ONBREZ, BREZILIZER en BREEZHALER – Geen verwarringsgevaar – Geen grotere mate van onderscheidend vermogen van de oudere merken – Artikel 60, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Artikel 27, lid 3, onder b), van verordening (EU) 2018/625]

39

2023/C 164/55

Zaak T-178/22: Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — FA World Entertainment / EUIPO (FUCKING AWESOME) [Uniemerk – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Woordmerk FUCKING AWESOME – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Rechtszekerheid – Gelijke behandeling – Beginsel van behoorlijk bestuur]

40

2023/C 164/56

Zaak T-194/22: Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — Zelmotor/EUIPO — B&B Trends (zelmotor) [Uniemerk – Procedure tot vervallenverklaring – Uniebeeldmerk zelmotor – Geen normaal gebruik van het merk – Artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]

40

2023/C 164/57

Zaak T-429/22: Beschikking van het Gerecht van 6 maart 2023 — Oatly/EUIPO — D’s Naturals (Wow no cow!) (Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Intrekking van de vordering tot nietigverklaring – Afdoening zonder beslissing)

41

2023/C 164/58

Zaak T-615/22: Beschikking van het Gerecht van 16 februari 2023 — Cyprus/EUIPO — Cemet (Halime) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Definitieve afwijzing van de merkaanvraag in het kader van een parallelle oppositieprocedure – Verdwijning van het voorwerp van het geschil – Afdoening zonder beslissing)

42

2023/C 164/59

Zaak T-43/23: Beroep ingesteld op 27 januari 2023 — SCC Legal / Commissie

42

2023/C 164/60

Zaak T-67/23: Beroep ingesteld op 13 februari 2023 — UH / ECB

43

2023/C 164/61

Zaak T-95/23: Beroep ingesteld op 17 februari 2023 — RWE Supply & Trading/ACER

45

2023/C 164/62

Zaak T-96/23: Beroep ingesteld op 17 februari 2023 — Uniper Global Commodities/ACER

46

2023/C 164/63

Zaak T-141/23: Beroep ingesteld op 14 maart 2023 — Merlin e.a. / Commissie

48

2023/C 164/64

Zaak T-143/23: Beroep ingesteld op 15 maart 2023 — VF / Raad

48

2023/C 164/65

Zaak T-145/23: Beroep ingesteld op 17 maart 2023 — Eurosemillas/CPVO — Nador Cott Protection en Carpa Dorada (Nadorcott)

49

2023/C 164/66

Zaak T-153/23: Beroep ingesteld op 21 maart 2023 — WhatsApp Ireland / Europees Comité voor gegevensbescherming

50

2023/C 164/67

Zaak T-485/20: Beschikking van het Gerecht van 9 maart 2023 — Junqueras i Vies/Parlement

51


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2023/C 164/01)

Laatste publicatie

PB C 155 van 2.5.2023

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 134 van 17.4.2023

PB C 127 van 11.4.2023

PB C 121 van 3.4.2023

PB C 112 van 27.3.2023

PB C 104 van 20.3.2023

PB C 94 van 13.3.2023

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 maart 2023 — Europese Commissie / Jiangsu Seraphim Solar System Co. Ltd, Raad van de Europese Unie (C-439/20 P), en Raad van de Europese Unie / Jiangsu Seraphim Solar System Co. Ltd, Europese Commissie (C-441/20 P)

(Gevoegde zaken C-439/20 P en C-441/20 P) (1)

(Hogere voorziening - Dumping - Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit China - Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2146 tot intrekking van de aanvaarding van de verbintenis voor twee producenten-exporteurs op grond van uitvoeringsbesluit 2013/707/EU - Ontvankelijkheid van het beroep in eerste aanleg - Artikel 263, vierde alinea, VWEU - Criterium van rechtstreekse geraaktheid - Artikel 277 VWEU - Exceptie van onwettigheid - Ontvankelijkheid - Belang om op te komen tegen handelingen die als rechtsgrondslag voor de bestreden handeling hebben gediend - Verordening (EU) 2016/1036 - Artikel 8, lid 9 - Verordening (EU) 2016/1037 - Artikel 13, lid 9 - Gevolgen van de intrekking door de Europese Commissie van de aanvaarding van een verbintenis - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 - Artikel 3 - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 - Artikel 2 - Verlies van het voordeel van de vrijstelling van de rechten - Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2146 - Artikel 2 - Ongeldigverklaring van de bijbehorende facturen - Opeisbaarheid van de rechten op alle betrokken transacties - Geen terugwerkende kracht)

(2023/C 164/02)

Procestaal: Engels

Partijen

(Zaak C-439/20 P)

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Luengo en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Jiangsu Seraphim Solar System Co. Ltd (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Heeren, advocaat, Y. Melin en B. Vigneron, avocats, vervolgens P. Heeren, advocaat, en Y. Melin, avocat), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: Y. Melin, advocaat, P. Heeren, advocaat, B. Vigneron, advocaat, H. Marcos Fraile, gemachtigde, bijgestaan door N. Tuominen, avocată)

(Zaak C-441/20 P)

Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. Marcos Fraile, gemachtigde, bijgestaan door N. Tuominen, avocată)

Andere partijen in de procedure: Jiangsu Seraphim Solar System Co. Ltd (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Heeren, advocaat, Y. Melin en B. Vigneron, avocats, vervolgens P. Heeren, advocaat, en Y. Melin, avocat), Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Luengo en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 8 juli 2020, Jiangsu Seraphim Solar System/Commissie (T-110/17, EU:T:2020:315), wordt vernietigd.

2)

Het door Jiangsu Seraphim Solar System Co. Ltd bij het Gerecht van de Europese Unie ingestelde beroep tot nietigverklaring wordt verworpen.

3)

Jiangsu Seraphim Solar System Co. Ltd wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie in eerste aanleg en in het kader van de hogere voorzieningen hebben gemaakt.


(1)  PB C 378 van 9.11.2020.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/3


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Ascoli Piceno — Italië) — Strafzaak tegen OL

[Zaak C-517/20 (1), OL (Verlenging van de Italiaanse concessies)]

(Prejudiciële verwijzing - Artikelen 49 en 56 VWEU - Kansspelen - Concessies voor het inzamelen van weddenschappen - Verlenging van de reeds gegunde concessies - Regularisatie van de datatransmissiecentra die deze activiteit uitoefenen zonder concessie of politievergunning - Verlenging van de uit die regularisatie voortvloeiende rechten - Beperkte termijn)

(2023/C 164/03)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Ascoli Piceno

Partij in de strafzaak

OL

In tegenwoordigheid van: Procura della Repubblica presso il Tribunale di Ascoli Piceno

Dictum

De artikelen 49 en 56 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een verlenging van de concessies in de kansspelsector en van de rechten die voortvloeien uit de regularisatie van de situatie van datatransmissiecentra die zich op een welbepaalde datum reeds bezighielden met activiteiten van inzameling van weddenschappen voor buitenlandse bookmakers die niet beschikken over een concessie of politievergunning, indien een dergelijke verlenging, die onder meer kan worden gerechtvaardigd op grond van dwingende redenen van algemeen belang zoals de doelstelling om met het oog op de consumentenbescherming de continuïteit van het toezicht op de marktdeelnemers te verzekeren, niet geschikt is om te waarborgen dat deze doelstelling wordt verwezenlijkt en verder gaat dan daartoe noodzakelijk is.


(1)  PB C 257 van 4.7.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Ravensburg — Duitsland) — QB / Mercedes-Benz Group AG, voorheen Daimler AG

[Zaak C-100/21 (1), Mercedes-Benz Group (Aansprakelijkheid van fabrikanten van met een manipulatie-instrument uitgeruste voertuigen)]

(Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de wetgevingen - Goedkeuring van motorvoertuigen - Richtlijn 2007/46/EG - Artikel 18, lid 1 - Artikel 26, lid 1 - Artikel 46 - Verordening (EG) nr. 715/2007 - Artikel 5, lid 2 - Motorvoertuigen - Dieselmotor - Emissie van verontreinigende stoffen - Klep voor de recirculatie van uitlaatgassen (EGR-klep) - Vermindering van de uitstoot van stikstofoxide (NOx) die wordt beperkt door een “thermovenster” - Manipulatie-instrument - Bescherming van de belangen van een individuele koper van een voertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument - Recht op schadevergoeding op grond van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van de autofabrikant - Wijze van berekening van de schadevergoeding - Doeltreffendheidsbeginsel - Artikel 267 VWEU - Ontvankelijkheid - Voorlegging aan het Hof door een alleensprekende rechter)

(2023/C 164/04)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Ravensburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: QB

Verwerende partij: Mercedes-Benz Group AG, voorheen Daimler AG

Dictum

1)

Artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 385/2009 van de Commissie van 7 mei 2009, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie,

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij, naast algemene belangen, de bijzondere belangen van een individuele koper van een motorvoertuig tegenover de fabrikant ervan beschermen wanneer dit voertuig is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument in de zin van deze laatste bepaling.

2)

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het bij gebreke van Unierechtelijke bepalingen ter zake aan de betreffende lidstaat staat om in zijn nationale recht de voorschriften vast te stellen die de vergoeding regelen van de schade die daadwerkelijk is toegebracht aan de koper van een voertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument in de zin van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 715/2007, waarbij deze vergoeding in verhouding moet staan tot de geleden schade.


(1)  PB C 217 van 7.6.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 maart 2023 — American Airlines, Inc. / Europese Commissie, Delta Air Lines, Inc.

(Zaak C-127/21 P) (1)

(Hogere voorziening - Verordening (EG) nr. 139/2004 - Concentraties van ondernemingen - Markt voor luchtvervoer - Transactie die verenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Door de partijen bij de concentratie aangegane verbintenissen - Besluit waarbij historische rechten worden toegekend - Begrip “passend gebruik”)

(2023/C 164/05)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: American Airlines, Inc. (vertegenwoordigers: J.-P. Poitras, advocaat, J. Ruiz Calzado, abogado, J. Wileur, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Franchoo, H. Leupold en L. Wildpanner, gemachtigden), Delta Air Lines, Inc. (vertegenwoordigers: C. Angeli, avocate, M. Demetriou, BL, en I. Giles, advocaat)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

American Airlines Inc. wordt in haar eigen kosten verwezen alsook in de kosten van de Europese Commissie en Delta Air Lines Inc. in het kader van de onderhavige procedure.


(1)  PB C 163 van 3.5.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 maart 2023 — Europese Commissie / Republiek Bulgarije

(Zaak C-174/21) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2008/50/EG - Luchtkwaliteit - Arrest van het Hof waarbij niet-nakoming wordt vastgesteld - Artikel 260, lid 2, VWEU - Verplichting om het nodige te doen om gevolg te geven aan een dergelijk arrest - Door de Europese Commissie gestelde niet-nakoming van deze verplichting - Onduidelijkheid in de aanmaningsbrief over de vraag of er op de referentiedatum nog gevolg moest worden gegeven aan het arrest - Rechtszekerheidsbeginsel - Niet-ontvankelijkheid)

(2023/C 164/06)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Noll-Ehlers en I. Zaloguin, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Bulgarije (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Zaharieva, T. Mitova en M. Georgieva, vervolgens L. Zaharieva en T. Mitova, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De Europese Commissie draagt naast haar eigen kosten ook die van de Republiek Bulgarije.

3)

De Republiek Polen draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 206 van 31.5.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Colt Technology Services Sp e.a./Ministero della Giustizia e.a.

(Zaak C-339/21 (1), Colt Technology Services e.a.)

(Prejudiciële verwijzing - Elektronischecommunicatienetwerken en -diensten - Richtlijn (EU) 2018/1972 - Artikel 13 - Voorwaarden die aan een algemene machtiging kunnen worden verbonden - Bijlage I, deel A, punt 4 - Mogelijkheid van legale onderschepping door de bevoegde nationale instanties - Artikel 3 - Algemene doelstellingen - Nationale regeling inzake de vergoeding van de kosten in verband met de door de rechterlijke autoriteiten aan telecomexploitanten bevolen onderscheppingsactiviteiten - Geen systeem van volledige vergoeding - Beginselen van non-discriminatie, evenredigheid en transparantie)

(2023/C 164/07)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Colt Technology Services SpA, Wind Tre SpA, Telecom Italia SpA, Vodafone Italia SpA, Ministero della Giustizia, Ministero dello Sviluppo economico, Procura Generale della Repubblica presso la Corte d’appello di Reggio Calabria, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Cagliari, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Roma

Verwerende partijen: Ministero della Giustizia, Ministero dello Sviluppo economico, Ministero dell’Economia e delle Finanze, Procura Generale della Repubblica presso la Corte d’appello di Reggio Calabria, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Cagliari, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Roma, Procura della Repubblica presso il Tribunale di Locr, Wind Tre SpA

Dictum

Artikel 13 van richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie, gelezen in het licht van artikel 3 ervan, en bijlage I, deel A, punt 4, bij deze richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die niet gebiedt dat de door de aanbieders van elektronischecommunicatiediensten daadwerkelijk gedragen kosten volledig worden vergoed wanneer zij de legale onderschepping van elektronische communicatie door de bevoegde nationale autoriteiten mogelijk maken, voor zover deze regeling niet-discriminerend, evenredig en transparant is.


(1)  PB C 329 van 16.8.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het vredegerecht Vorst — België) — ZG/Beobank SA

(Zaak C-351/21 (1), Beobank)

(Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de wetgevingen - Betalingsdiensten in de interne markt - Richtlijn 2007/64/EG - Artikel 47, lid 1, onder a) - Informatie aan de betaler na de ontvangst van zijn betalingsopdracht - Artikelen 58, 60 en 61 - Aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder wegens niet-toegestane transacties - Verplichting van deze betalingsdienstaanbieder om niet-toegestane transacties terug te betalen aan die betaler - Raamcontracten - Verplichting van die betalingsdienstaanbieder om genoemde betaler informatie te verstrekken over de betrokken begunstigde)

(2023/C 164/08)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Vredegerecht Vorst

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ZG

Verwerende partij: Beobank SA

Dictum

Artikel 47, lid 1, onder a), van richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG

moet aldus worden uitgelegd dat

de betalingsdienstaanbieder van een betaler verplicht is om aan laatstgenoemde de informatie te verstrekken aan de hand waarvan kan worden vastgesteld aan welke natuurlijke of rechtspersoon een van de rekening van die betaler gedebiteerde betalingstransactie ten goede is gekomen, en niet alleen de informatie waarover die aanbieder, na zijn beste inspanningen te hebben geleverd, beschikt met betrekking tot die betalingstransactie.


(1)  PB C 338 van 23.8.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 maart 2023 — Europese Commissie / Pharmaceutical Works Polpharma S.A., Europees Geneesmiddelenbureau, Biogen Netherlands BV (C-438/21 P), Biogen Netherlands BV / Pharmaceutical Works Polpharma S.A., Europees Geneesmiddelenbureau, Europese Commissie (C-439/21 P), Europees Geneesmiddelenbureau / Pharmaceutical Works Polpharma S.A, Europese Commissie, Biogen Netherlands BV (C-440/21 P)

(Gevoegde zaken C-438/21 P tot en met C-440/21 P) (1)

(Hogere voorziening - Volksgezondheid - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Richtlijn 2001/83/EG - Verordening (EG) nr. 726/2004 - Aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van een generieke versie van het geneesmiddel Tecfidera - Besluit van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) houdende weigering om de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen te valideren - Eerder besluit van de Europese Commissie waarin is geoordeeld dat Tecfidera niet onder dezelfde algemene vergunning voor het in de handel brengen viel als Fumaderm - Eerder toegelaten combinatiegeneesmiddel - Latere vergunning voor het in de handel brengen van een bestanddeel van het combinatiegeneesmiddel - Beoordeling of er een algemene vergunning voor het in de handel brengen bestaat)

(2023/C 164/09)

Procestaal: Engels

Partijen

(Zaak C-438/21 P)

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Bourgois, L. Haasbeek en A. Sipos, vervolgens L. Haasbeek en A. Sipos, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Pharmaceutical Works Polpharma S.A. (vertegenwoordigers: N. Carbonnelle, avocat, S. Faircliffe, solicitor, en M. Martens, advocaat), Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: S. Drosos, H. Kerr en S. Marino, gemachtigden), Biogen Netherlands BV (vertegenwoordiger: C. Schoonderbeek, advocaat)

(Zaak C-439/21 P)

Rekwirante: Biogen Netherlands BV (vertegenwoordiger: C. Schoonderbeek, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Pharmaceutical Works Polpharma S.A. (vertegenwoordigers: N. Carbonnelle, avocat, S. Faircliffe, solicitor, en M. Martens, advocaat), Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: S. Drosos en S. Marino, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Bourgois, L. Haasbeek en A. Sipos, vervolgens L. Haasbeek en A. Sipos, gemachtigden)

(Zaak C-440/21 P)

Rekwirant: Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: S. Drosos, H. Kerr en S. Marino, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Pharmaceutical Works Polpharma S.A. (vertegenwoordigers: N. Carbonnelle, avocat, S. Faircliffe, solicitor, en M. Martens, advocaat), Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Bourgois, L. Haasbeek en A. Sipos, vervolgens L. Haasbeek en A. Sipos, gemachtigden), Biogen Netherlands BV (vertegenwoordiger: C. Schoonderbeek, advocaat)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 5 mei 2021, Pharmaceutical Works Polpharma/EMA (T-611/18, EU:T:2021:241), wordt vernietigd.

2)

Het beroep van Pharmaceutical Works Polpharma S.A. in zaak T-611/18 wordt afgewezen.

3)

Pharmaceutical Works Polpharma S.A. wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie, Biogen Netherlands BV en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA).


(1)  PB C 391 van 27.9.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/8


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de cour d’appel de Paris — Frankrijk) — Towercast/Autorité de la concurrence, Ministre chargé de l’économie

(Zaak C-449/21 (1), Towercast)

(Prejudiciële verwijzing - Mededinging - Controle op concentraties van ondernemingen - Verordening (EG) nr. 139/2004 - Artikel 21, lid 1 - Exclusieve toepasselijkheid van deze verordening op transacties die onder het begrip “concentratie” vallen - Draagwijdte - Concentratie die geen communautaire dimensie heeft, die onder de in het recht van een lidstaat vastgestelde drempels voor een verplichte ex-antecontrole blijft en die niet naar de Europese Commissie is verwezen - Door de mededingingsautoriteiten van die lidstaat verrichte toetsing van deze transactie aan artikel 102 VWEU - Toelaatbaarheid)

(2023/C 164/10)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Paris

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Towercast

Verwerende partijen: Autorité de la concurrence, Ministre chargé de l'économie

in tegenwoordigheid van: Tivana Topco SA, Tivana Midco SARL, TDF Infrastructure Holding SAS, TDF Infrastructure SAS, Tivana France Holdings SAS

Dictum

Artikel 21, lid 1, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen

moet aldus worden uitgelegd dat

het er niet aan in de weg staat dat een concentratie van ondernemingen die geen communautaire dimensie heeft in de zin van artikel 1 van deze verordening, die onder de in het nationale recht vastgestelde drempels voor een verplichte ex-antecontrole blijft en die geen aanleiding heeft gegeven tot verwijzing naar de Europese Commissie overeenkomstig artikel 22 van die verordening, na analyse door een nationale mededingingsautoriteit in het licht van de mededingingsstructuur op een markt met een nationale dimensie wordt aangemerkt als een krachtens artikel 102 VWEU verboden misbruik van een machtspositie.


(1)  PB C 452 van 8.11.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/9


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 maart 2023 — Europese Commissie/Ana Calhau Correia de Paiva

(Zaak C-511/21 P) (1)

(Hogere voorziening - Regeling van het taalgebruik - Algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14 - Aankondiging van een vergelijkend onderzoek - Beperking van de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans - Niet-plaatsing op de reservelijst - Exceptie van onwettigheid van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek - Ontvankelijkheid)

(2023/C 164/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Melo Sampaio, B. Schima en L. Vernier, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Ana Calhau Correia de Paiva (vertegenwoordigers: D. Rovetta en V. Villante, avvocati)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van Calhau Correia de Paiva in het kader van de onderhavige hogere voorziening.


(1)  PB C 2 van 3.1.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/9


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Pfälzische Oberlandesgericht Zweibrücken — Duitsland) — MS / Saatgut-Treuhandverwaltungs GmbH

[Zaak C-522/21 (1), Saatgut-Treuhandverwaltung (KWS Meridian)]

(Prejudiciële verwijzing - Intellectuele eigendom - Kwekersrecht - Verordening (EG) nr. 2100/94 - In artikel 14, lid 3, bedoelde afwijking - Artikel 94, lid 2 - Inbreuk - Vordering tot schadevergoeding - Verordening (EG) nr. 1768/95 - Artikel 18, lid 2 - Schadevergoeding - Forfaitair minimumbedrag, berekend op basis van het viervoud van de licentievergoeding - Bevoegdheid van de Europese Commissie - Ongeldigheid)

(2023/C 164/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Pfälzisches Oberlandesgericht Zweibrücken

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MS

Verwerende partij: Saatgut-Treuhandverwaltungs GmbH

Dictum

Artikel 18, lid 2, van verordening (EG) nr. 1768/95 van de Commissie van 24 juli 1995 houdende vaststelling, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad inzake het communautaire kwekersrecht, van uitvoeringsbepalingen betreffende de afwijking ten gunste van landbouwers, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2605/98 van de Commissie van 3 december 1998, is ongeldig.


(1)  PB C 513 van 20.12.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/10


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo — Spanje) — Caixabank SA / X

[Zaak C-565/21 (1), Caixabank (Openingskosten van een lening)]

(Prejudiciële verwijzing - Consumentenbescherming - Richtlijn 93/13/EEG - Artikelen 3, 4 en 5 - Consumentenovereenkomsten - Hypothecaire kredieten - Oneerlijke bedingen - Openingskostenbeding - Verzoek om nietigverklaring van dit beding en terugbetaling van het op grond daarvan betaalde bedrag - Duidelijke en begrijpelijke bedingen - Specifieke nationale wetgeving)

(2023/C 164/13)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Caixabank SA

Verwerende partij: X

Dictum

1)

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

moet aldus worden uitgelegd dat

het in de weg staat aan nationale rechtspraak die er, gelet op een nationale regeling waarin is bepaald dat openingskosten worden gerekend voor diensten die betrekking hebben op het beoordelen, verstrekken of afwikkelen van leningen of hypothecaire kredieten, dan wel andere soortgelijke diensten, van uitgaat dat het openingskostenbeding onder het “eigenlijke voorwerp van de overeenkomst” valt in de zin van deze bepaling omdat de openingskosten een wezenlijk deel uitmaken van de prijs.

2)

Artikel 5 van richtlijn 93/13

moet aldus worden uitgelegd dat

het voor de beoordeling of een openingskostenbeding duidelijk en begrijpelijk is aan de bevoegde rechter staat om met inachtneming van alle relevante feitelijke gegevens te verifiëren of de kredietnemer de uit dat beding voortvloeiende economische gevolgen voor hem goed heeft kunnen beoordelen, heeft kunnen begrijpen welke diensten worden verricht in ruil voor de kosten die in dat beding worden bepaald, en heeft kunnen nagaan of de verschillende kosten in de overeenkomst of de door deze kosten vergoede diensten elkaar niet overlappen.

3)

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13

moet aldus worden uitgelegd dat

het niet in de weg staat aan nationale rechtspraak volgens welke een openingskostenbeding dat overeenkomstig de relevante nationale regelgeving voorziet in de vergoeding van de kosten van de beoordeling, het opstellen en het individueel behandelen van een aanvraag voor een lening of hypothecair krediet, in voorkomend geval het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument niet aanzienlijk verstoort, mits de bevoegde rechter overeenkomstig de criteria uit de rechtspraak van het Hof daadwerkelijk toetst of er eventueel sprake is van een verstoord evenwicht.


(1)  PB C 51 van 31.1.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/11


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 16 maart 2023 — GABO:mi Gesellschaft für Ablauforganisation:milliarium mbH & Co. KG / Europese Commissie

(Zaak C-696/21 P) (1)

(Hogere voorziening - Arbitragebeding - Zesde en zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2002-2006 en 2007-2013) - Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie “Horizon 2020” (2014-2020) - Subsidiabele kosten - Verrekening van schuldvorderingen - Verzoek tot terugbetaling - Ontvankelijkheid van het verzoek - Artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de Europese Unie - Vereiste van duidelijkheid en nauwkeurigheid)

(2023/C 164/14)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: GABO:mi Gesellschaft für Ablauforganisation:milliarium mbH & Co. KG (vertegenwoordiger: Ch. Mayer, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. André, M. Ilkova en L. Mantl, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

GABO:mi Gesellschaft für Ablauforganisation:milliarium mbH & Co. KG draagt haar eigen kosten alsmede de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 73 van 14.2.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/11


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenië) — SOMEO S.A., voorheen PEARL STREAM S.A. / Republika Slovenija

(Zaak C-725/21 (1), SOMEO)

(Prejudiciële verwijzing - Douane-unie - Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Gecombineerde nomenclatuur - Onderverdeling 9401 90 80 - Delen van autostoelen - Gaas voor de vervaardiging van opbergnetten aan de achterkant van de stoelen - Bescherming voor de binnenkant van de stoelen)

(2023/C 164/15)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Vrhovno sodišče Republike Slovenije

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SOMEO S.A., voorheen PEARL STREAM S.A.

Verwerende partij: Republika Slovenija

Dictum

Post 9401 van de gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1101/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014, uitvoeringsverordening (EU) 2015/1754 van de Commissie van 6 oktober 2015 en uitvoeringsverordening (EU) 2016/1821 van de Commissie van 6 oktober 2016,

moet aldus worden uitgelegd dat

het begrip “delen” van een autostoel geen goederen omvat die niet onontbeerlijk zijn ter vervulling van de functie van een dergelijke stoel.


(1)  PB C 109 van 7.3.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/12


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Haskovo — Bulgarije) — JP EOOD / Otdel “Mitnichesko razsledvane i razuznavane” /MRR/ v TD “Mitnitsa Burgas”

(Zaak C-752/21 (1), Otdel “Mitnichesko razsledvane i razuznavane”)

(Prejudiciële verwijzing - Verordening (EU) nr. 952/2013 - Douanewetboek van de Unie - Rechtsmiddelen - Justitiële samenwerking in strafzaken - Kaderbesluit 2005/212/JBZ - Smokkel - Voorwerpen van een derde die in een administratieve overtredingsprocedure zijn geconfisqueerd - Nationale wetgeving die deze derde uitsluit van de kring van personen die een voorziening in rechte kunnen instellen tegen de bestuursrechtelijke confiscatiebeschikking)

(2023/C 164/16)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad — Haskovo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: JP EOOD

Verwerende partij: Otdel “Mitnichesko razsledvane i razuznavane” /MRR/ v TD “Mitnitsa Burgas”

in tegenwoordigheid van: Okrazhna prokuratura — Haskovo

Dictum

1)

Artikel 44 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie

moet aldus worden uitgelegd dat

dit artikel zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan tegen een bestuurlijke sanctiebeschikking geen voorziening in rechte openstaat voor een persoon van wie de voorwerpen op grond van die beschikking zijn geconfisqueerd maar die in die beschikking niet wordt beschouwd als dader van de bestrafte administratieve overtreding.

2)

Artikel 4 van kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen,

moet aldus worden uitgelegd dat

dit artikel niet van toepassing is op een beschikking inzake een handelwijze die geen strafbaar feit oplevert.


(1)  PB C 109 van 7.3.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/13


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla Warszawy-Woli w Warszawie — Polen) — M.B., U.B., M.B./X S.A.

[Zaak C-6/22 (1), M.B. e.a. (Gevolgen van de nietigverklaring van een overeenkomst)]

(Prejudiciële verwijzing - Consumentenbescherming - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Artikelen 6 en 7 - Gevolgen van de vaststelling van het oneerlijke karakter van een beding - Hypothecaire lening die is gekoppeld aan een vreemde valuta - Voortbestaan van de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen - Wil van de consument om de overeenkomst nietig te laten verklaren - Toepassing van de richtlijn na nietigverklaring van de overeenkomst - Bevoegdheden en verplichtingen van de nationale rechter)

(2023/C 164/17)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy dla Warszawy-Woli w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: M.B., U.B., M.B.

Verwerende partij: X S.A.

Dictum

1)

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

moet aldus worden uitgelegd dat

het in geval van nietigverklaring van een overeenkomst tussen een consument en een verkoper wegens het oneerlijke karakter van een van de bedingen ervan, aan de lidstaten staat om in hun nationale recht de gevolgen van die nietigverklaring te regelen, met inachtneming van de door deze richtlijn aan de consument verleende bescherming, in het bijzonder door ervoor te zorgen dat de juridische en feitelijke situatie waarin de consument zich zonder dat oneerlijke beding zou hebben bevonden, wordt hersteld.

2)

Artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13 moeten aldus worden uitgelegd dat

zij zich ertegen verzetten dat de nationale rechter ambtshalve, buiten enige mogelijkheid die het nationale recht hem daartoe biedt, de vermogenssituatie onderzoekt van een consument die heeft verzocht om nietigverklaring van een overeenkomst met een verkoper omdat deze een oneerlijk beding bevat zonder hetwelk de overeenkomst juridisch niet kan voortbestaan, ook al kan deze nietigverklaring voor de consument uiterst nadelige gevolgen hebben, en daarnaast weigert die overeenkomst nietig te verklaren wanneer de consument daar uitdrukkelijk om heeft verzocht na objectief en uitputtend te zijn ingelicht over de rechtsgevolgen en de uiterst nadelige economische gevolgen die deze nietigverklaring voor hem kan hebben.

3)

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat

het zich ertegen verzet dat de nationale rechter, na te hebben vastgesteld dat een beding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument oneerlijk is, de uit de schrapping van het oneerlijke beding voortvloeiende leemten in de overeenkomst kan aanvullen door toepassing van een nationaalrechtelijke bepaling die niet van aanvullend recht is. Desalniettemin dient deze rechter, met inachtneming van het volledige nationale recht, alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de consument te beschermen tegen de uiterst nadelige gevolgen die de nietigverklaring van de betrokken kredietovereenkomst voor hem zou kunnen hebben.


(1)  PB C 158 van 11.4.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/14


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court — Ierland) — NJ, OZ / An Bord Pleanála, Ierland, Attorney General

[Zaak C-9/22 (1), An Bord Pleanála e.a. (Site de St Teresa’s Gardens)]

(Prejudiciële verwijzing - Milieu - Richtlijn 2001/42/EG - Beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s - Artikel 2, onder a) - Begrip “plannen en programma’s” - Artikel 3, lid 2, onder a) - Milieubeoordeling - Niet-statutaire handeling die is voorbereid door een gemeenteraad en een projectontwikkelaar - Richtlijn 2011/92/EU - Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten - Artikel 3, lid 1 - Verplichting om de directe en indirecte effecten van een project per geval op passende wijze te identificeren, te beschrijven en te beoordelen - Bindende ministeriële richtsnoeren over de hoogte van gebouwen)

(2023/C 164/18)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court (Ierland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: NJ, OZ

Verwerende partijen: An Bord Pleanála, Ierland, Attorney General

in tegenwoordigheid van: DBTR-SCR1 Fund, a Sub Fund of TWTC Multi-Family ICAV

Dictum

1)

Artikel 2, onder a), en artikel 3, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s

moeten aldus worden uitgelegd dat

een plan binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt wanneer het, ten eerste, is opgesteld door een instantie op lokaal niveau in samenwerking met een opdrachtgever voor het werk waarop dat plan betrekking heeft, en is vastgesteld door die instantie, ten tweede, is vastgesteld op grondslag van een bepaling in een ander plan of programma en, ten derde, ziet op andere ontwikkelingsprojecten dan die waarin een ander plan of programma voorziet, op voorwaarde evenwel dat het plan op zijn minst bindend is voor autoriteiten die bevoegd zijn om vergunningen voor projecten te verlenen.

2)

Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014,

moet aldus worden uitgelegd dat

zij zich niet verzet tegen een nationale regeling die de bevoegde autoriteiten van een lidstaat verplicht om bij hun besluit om al dan niet een vergunning voor een project te verlenen, te handelen overeenkomstig richtsnoeren die verlangen dat de hoogte van gebouwen, indien mogelijk, toeneemt en die aan een milieubeoordeling in de zin van richtlijn 2001/42 zijn onderworpen.


(1)  PB C 158 van 11.4.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/15


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Generali Seguros SA, voorheen Global, Companhia de Seguros SA / Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-42/22 (1), Generali Seguros)

(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Vrijstelling van btw - Artikel 135, lid 1, onder a) - Vrijstelling voor handelingen ter zake van verzekering en herverzekering - Artikel 136, onder a) - Vrijstelling voor leveringen van goederen die uitsluitend zijn gebruikt voor een vrijgestelde activiteit - Begrip “handelingen ter zake van verzekering” - Wederverkoop van verzekerden verworven wrakken van beschadigde motorvoertuigen - Beginsel van fiscale neutraliteit)

(2023/C 164/19)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Generali Seguros SA, voorheen Global, Companhia de Seguros SA

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Dictum

1)

Artikel 135, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

moet aldus worden uitgelegd dat

handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen.

2)

Artikel 136, onder a), van richtlijn 2006/112

moet aldus worden uitgelegd dat

handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen.

3)

Het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

moet aldus worden uitgelegd dat

het er niet aan in de weg staat dat geen vrijstelling wordt verleend voor handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, wanneer die verwervingen geen recht op aftrek hebben doen ontstaan.


(1)  PB C 171 van 25.4.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/16


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour d’appel de Paris — Frankrijk) — Sogefinancement / RW, UV

(Zaak C-50/22 (1), Sogefinancement)

(Prejudiciële verwijzing - Consumentenbescherming - Richtlijn 2008/48/EG - Kredietovereenkomsten voor consumenten - Werkingssfeer - Herroepingsrecht - Artikel 14, lid 7 - Nationale wetgeving houdende vaststelling van een termijn waarbinnen de uitvoering van de overeenkomst geen aanvang kan nemen - Nationale procedureregels betreffende ambtshalve toetsing en bestraffing door de nationale rechter van schending van dergelijke wetgeving - Artikel 23 - Doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties)

(2023/C 164/20)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Paris

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sogefinancement

Verwerende partij: RW, UV

Dictum

Artikel 14, lid 7, van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad

moet aldus worden uitgelegd dat

de nationale procedureregels voor de ambtshalve toetsing en de bestraffing door de nationale rechter van de schending door de kredietgever van een nationale bepaling die voorziet in een termijn waarbinnen de uitvoering van de kredietovereenkomst geen aanvang kan nemen, niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen.


(1)  PB C 191 van 10.5.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/16


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg — Oostenrijk) — JA / Wurth Automotive GmbH

(Zaak C-177/22 (1), Wurth Automotive)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten - Begrip “consument” - Gedrag van een persoon die zich op de hoedanigheid van consument beroept, dat bij de wederpartij bij de overeenkomst de indruk kan wekken dat hij voor beroepsdoeleinden handelt)

(2023/C 164/21)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Salzburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: JA

Verwerende partij: Wurth Automotive GmbH

Dictum

1)

Artikel 17, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

moet aldus worden uitgelegd dat

ter beantwoording van de vraag of een persoon die een onder punt c) van deze bepaling vallende overeenkomst heeft gesloten, als “consument” in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt, rekening moet worden gehouden met de huidige of toekomstige doeleinden waarvoor die overeenkomst is gesloten, los van de vraag of die persoon zijn activiteit in loondienst dan wel als zelfstandige uitoefent.

2)

Artikel 17, lid 1, van verordening nr. 1215/2012

moet aldus worden uitgelegd dat

ter beantwoording van de vraag of een persoon die een onder punt c) van deze bepaling vallende overeenkomst heeft gesloten, als “consument” in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt, rekening kan worden gehouden met de indruk die zijn gedrag heeft gewekt bij zijn medecontractant, met name wanneer de persoon die zich op de hoedanigheid van consument beroept, niet heeft gereageerd op de bepalingen van de overeenkomst waarin hij als ondernemer werd aangeduid, wanneer die persoon de overeenkomst heeft gesloten via een tussenpersoon die beroepsactiviteiten uitoefent op het door de overeenkomst bestreken gebied en die de wederpartij na de ondertekening van die overeenkomst heeft gevraagd of het mogelijk is om de btw te vermelden op de desbetreffende factuur, en wanneer die persoon het goed dat het voorwerp was van de overeenkomst kort na het sluiten daarvan heeft doorverkocht en daarbij eventueel winst heeft gemaakt.

3)

Artikel 17, lid 1, van verordening nr. 1215/2012

moet aldus worden uitgelegd dat

wanneer bij de globale beoordeling van de aan een nationale rechter ter beschikking staande informatie bepaalde omstandigheden rond het sluiten van een overeenkomst onmogelijk rechtens genoegzaam kunnen worden vastgesteld, met name betreffende een aantal vermeldingen in die overeenkomst en de tussenkomst van een bemiddelaar bij het sluiten daarvan, die rechter moet nagaan welke bewijswaarde die informatie volgens de nationale rechtsregels heeft, ook wat de vraag betreft of het voordeel van de twijfel dient te worden verleend aan de persoon die zich op de hoedanigheid van “consument” in de zin van die bepaling beroept.


(1)  PB C 213 van 30.5.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/17


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Belgische Staat, Promo 54 / Promo 54, Belgische Staat

(Zaak C-239/22 (1), Belgische Staat en Promo 54)

(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 12, leden 1 en 2 - Levering van een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het bijbehorende terrein vóór de eerste ingebruikneming ervan - Ontbreken van bepalingen van nationaal recht die de voorwaarden voor toepassing van het criterium van de eerste ingebruikneming bevatten - Artikel 135, lid 1, onder j) - Vrijstellingen - Levering, na verbouwing, van een gebouw waarvan een eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden vóór de verbouwing - Nationale bestuurspraktijk die gebouwen die ingrijpende verbouwingen hebben ondergaan gelijkstelt met nieuwe gebouwen)

(2023/C 164/22)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Belgische Staat, Promo 54

Verwerende partijen: Promo 54, Belgische Staat

Dictum

Artikel 135, lid 1, onder j), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met artikel 12, leden 1 en 2, ervan,

moet aldus worden uitgelegd dat

de vrijstelling waarin eerstgenoemde bepaling voorziet voor de levering van een gebouw of een gedeelte ervan en van het bijbehorende terrein, met uitzondering van de levering die wordt verricht vóór de eerste ingebruikneming, ook geldt voor de levering van een gebouw waarvan een eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden vóór de verbouwing ervan, ook al heeft de betrokken lidstaat in zijn nationale recht niet de voorwaarden vastgesteld voor de toepassing van het criterium van de eerste ingebruikneming op de verbouwing van gebouwen, zoals hij op grond van de tweede van deze bepalingen had kunnen doen.


(1)  PB C 257 van 4.7.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/18


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 9 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Bolloré logistics SA / Direction interrégionale des douanes et droits indirects de Caen, Recette régionale des douanes et droits indirects de Caen, Bolloré Ports de Cherbourg SAS

(Zaak C-358/22 (1), Bolloré logistics)

(Prejudiciële verwijzing - Douane-unie - Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Communautair douanewetboek - Artikel 195 - Artikel 217, lid 1 - Artikel 221, lid 1 - Gemeenschappelijk douanetarief - Verplichtingen van de borg van een schuldenaar van een douaneschuld - Wijze waarop de douaneschuld wordt meegedeeld - Rechten in verband met deze schuld die niet naar behoren aan de schuldenaar zijn meegedeeld - Opeisbaarheid van de douaneschuld bij de hoofdelijke borg)

(2023/C 164/23)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bolloré logistics SA

Verwerende partijen: Direction interrégionale des douanes et droits indirects de Caen, Recette régionale des douanes et droits indirects de Caen, Bolloré Ports de Cherbourg SAS

Dictum

Artikel 195, artikel 217, lid 1, en artikel 221, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005,

moeten aldus worden uitgelegd dat

de douaneautoriteiten de in artikel 195 bedoelde borg niet tot betaling van een douaneschuld kunnen verplichten zolang het bedrag van de rechten niet naar behoren aan de schuldenaar is meegedeeld.


(1)  PB C 340 van 5.9.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/19


Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 22 december 2022 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy — Polen) — W.Ż. / A. S., Sąd Najwyższy (C-491/20), W. Ż. / K. Z. (C-492/20), P. J. / A. T., R. W., Sąd Najwyższy (C-493/20), K. M. / T. P., Skarb Państwa — Sąd Najwyższy (C-494/20), T. M. / T. D., M. D., P. K., J. L., M. L., O. N., G. Z., A. S., Skarb Państwa — Sąd Najwyższy (C-495/20), M. F. / T. P. (C-496/20), T. B. / T. D., M. D., P. K., J. L., M. L., O. N., G. Z., A. S., Skarb Państwa — Sąd Najwyższy (C-506/20), M. F. / J. M. (C-509/20), B. S. / T. D., M. D., P. K., J. L., M. L., O. N., Skarb Państwa — Sąd Najwyższy (C-511/20)

(Gevoegde zaken C-491/20 tot en met C-496/20, C-506/20, C-509/20 en C-511/20 (1), Sąd Najwyższy e.a.)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 267 VWEU - Noodzaak van een uitlegging van het Unierecht om de verwijzende rechter in staat te stellen uitspraak te doen - Geen - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

(2023/C 164/24)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Najwyższy

Partijen in het hoofdgeding

(Zaak C-491/20)

Verzoekende partij: W.Ż.

Verwerende partijen: A. S., Sąd Najwyższy

in tegenwoordigheid van: Prokurator Generalny

(Zaak C-492/20)

Verzoekende partij: W.Ż.

Verwerende partijen: K. Z., Skarb Państwa — Sąd Najwyższy

in tegenwoordigheid van: Prokurator Generalny

(Zaak C-493/20)

Verzoekende partij: P. J.

Verwerende partijen: A. T., R. W., Sąd Najwyższy

in tegenwoordigheid van: Prokurator Generalny

(Zaak C-494/20)

Verzoekende partij: K. M.

Verwerende partijen: T. P., Skarb Państwa — Sąd Najwyższy

in tegenwoordigheid van: Prokurator Generalny

(Zaak C-495/20)

Verzoekende partij: T. M.

Verwerende partijen: T. D., M. D., P. K., J. L., M. L., O. N., G. Z., A. S., Skarb Państwa — Sąd Najwyższy

in tegenwoordigheid van: Prokurator Generalny

(Zaak C-496/20)

Verzoekende partij: M. F.

Verwerende partij:T. P.

in tegenwoordigheid van: Prokurator Generalny

(Zaak C-506/20)

Verzoekende partij: T. B.

Verwerende partijen: T. D., M. D., P. K., J. L., M. L., O. N., G. Z., A. S., Skarb Państwa — Sąd Najwyższy

in tegenwoordigheid van: Prokurator Generalny

(Zaak C-509/20)

Verzoekende partij: M. F.

Verwerende partij: J. M.

in tegenwoordigheid van: Prokurator Generalny, Rzecznik Praw Obywatelskich

(Zaak C-511/20)

Verzoekende partij: B. S.

Verwerende partijen: T. D., M. D., P. K., J. L., M. L., O. N., Skarb Państwa — Sąd Najwyższy

in tegenwoordigheid van: Prokurator Generalny

Dictum

De verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Najwyższy (Izba Pracy i Ubezpieczeń Społecznych) [hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken (kamer voor arbeids- en socialezekerheidszaken), Polen] bij beslissingen van 15 juli 2020, zijn niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 44 van 8.2.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/20


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 13 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzgericht — Oostenrijk) — XO / Finanzamt Österreich, voorheen Finanzamt Waldviertel

(Zaak C-574/20 (1), Finanzamt Österreich)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Sociale zekerheid - Gezinsuitkeringen - Indexering aan de hand van de prijzen - Antwoord op een prejudiciële vraag dat duidelijk kan worden afgeleid uit de rechtspraak van het Hof - Geen verband tussen de prejudiciële vraag en het hoofdgeding - Kennelijk niet-ontvankelijke vraag)

(2023/C 164/25)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: XO

Verwerende partij: Finanzamt Österreich, voorheen Finanzamt Waldviertel

Dictum

1)

Bij de behandeling van de eerste prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die, gelet op artikel 45 VWEU, de geldigheid kunnen aantasten van artikel 7 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012.

2)

De tweede prejudiciële vraag van het Bundesfinanzgericht (federale belastingrechter in eerste aanleg, Oostenrijk) is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 35 van 1.2.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/21


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 17 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad — Bulgarije) — Procedure ingeleid door TBI Bank

(Zaak C-379/21 (1), TBI Bank)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Consumentenkrediet - Richtlijn 93/13/EEG - Artikel 6, lid 1 - Oneerlijke bedingen - Weigering om een bevel tot onmiddellijke betaling af te geven ingeval de vordering op een oneerlijk beding is gebaseerd - Gevolgen van het oneerlijke karakter van een contractueel beding - Instructies van een hogere rechterlijke instantie waarin wordt voorbijgegaan aan die gevolgen)

(2023/C 164/26)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Sofiyski rayonen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: TBI Bank

Dictum

1)

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

moet aldus worden uitgelegd dat

de nationale rechter bij wie een verzoek tot uitvaardiging van een betalingsbevel is ingediend maar de schuldenaar-consument, totdat dit bevel wordt afgegeven, geen partij is in die procedure, een oneerlijk beding dat in de tussen die consument en de betrokken verkoper gesloten consumentenkredietovereenkomst is opgenomen en waarop de aangevoerde schuldvordering deels steunt, ambtshalve buiten toepassing moet laten. In dat geval staat het die rechter vrij dat verzoek gedeeltelijk af te wijzen, mits de overeenkomst kan blijven bestaan zonder enige andere wijziging, herziening of toevoeging, hetgeen die rechter dient na te gaan, en tevens op voorwaarde dat de uit dat beding voortvloeiende vorderingen kunnen worden gescheiden van de rest van het verzoek.

2)

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13

moet aldus worden uitgelegd dat

het eraan in de weg staat dat een nationale rechter die uitspraak dient te doen nadat de zaak naar hem is terugverwezen door een hogere rechter, volgens het nationale procesrecht gebonden is door juridische kanttekeningen en instructies van die hogere rechter, indien hij, gelet op de door hem aan het Hof gevraagde uitlegging, van oordeel is dat in die opmerkingen en instructies niet de juridische consequenties worden getrokken die moeten worden verbonden aan het oneerlijke karakter van een beding dat is opgenomen in een consumentenkredietovereenkomst.


(1)  PB C 368 van 13.9.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/22


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 16 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny- Polen) — W. Sp. z o. o. / Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Łodzi

(Zaak C-729/21 (1), Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Łodzi)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Richtlijn 2006/112/EG - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Artikel 19 - Begrip “overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen” - Koopovereenkomst betreffende een winkelcentrum - Overgang van onderneming - Gedeeltelijke overgang van de materiële en immateriële activa van de onderneming)

(2023/C 164/27)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: W. Sp. z o. o.

Verwerende partij: Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Łodzi

Dictum

1)

Artikel 19, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde,

moet aldus worden uitgelegd dat

het niet in de weg staat aan een nationale bepaling die erin voorziet dat de “overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen” niet is onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde, zonder dat de toepassing van die bepaling afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de begunstigde in de rechten treedt van de overdrager.

2)

Artikel 19, eerste alinea, van richtlijn 2006/112

moet aldus worden uitgelegd dat

de overgang van een deel van een onderneming onder het begrip “overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen” valt, ook al werden niet al haar materiële en immateriële activa overgedragen aan de koper, mits het geheel van de overgedragen activa die onderneming in staat stelt een zelfstandige economische activiteit voort te zetten.


(1)  PB C 128 van 21.3.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/22


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 6 maart 2023 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 11 de Barcelona — Spanje) — QJ en IP/Deutsche Bank AG

(C-198/22 en C-199/22 (1))

(Schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Unie - Artikel 101 VWEU - Richtlijn 2014/104/EU - Werkingssfeer ratione temporis - Inbreuk die vóór de inwerkingstreding van de richtlijn is gepleegd - Verjaringstermijn van de schadevordering - Consumenten)

(2023/C 164/28)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Mercantil no 11 de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: QJ (C-198/22)

Verzoekende partij: IP (C-199/22)

Verwerende partij: Deutsche Bank AG

Dictum

1)

Artikel 101 VWEU en het doeltreffendheidsbeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling die, zoals uitgelegd in de nationale rechtspraak, bepaalt dat de verjaringstermijn die geldt voor een door een consument ingestelde schadevordering wegens inbreuk op het mededingingsrecht van de Europese Unie begint te lopen op de dag van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de samenvatting van het definitieve besluit van de Europese Commissie tot vaststelling van die inbreuk, omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de benadeelde op de datum van die bekendmaking kennis heeft genomen van de noodzakelijke gegevens om een schadevordering in te stellen.

2)

Artikel 10, lid 3, van richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (2) moet aldus worden uitgelegd dat het ratione temporis van toepassing is op een schadevordering wegens een inbreuk op het mededingingsrecht die weliswaar betrekking heeft op een vóór de inwerkingtreding van die richtlijn beëindigde inbreuk, maar is ingesteld na inwerkingtreding van de bepalingen waarbij deze in nationaal recht is omgezet, mits deze vordering niet is verjaard vóór het verstrijken van de termijn voor omzetting van deze richtlijn.


(1)  Datum van neerlegging: 14.3.2022.

(2)  PB 2014, L 349, blz. 1.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/23


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 9 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — A.T.S. 2003 Vagyonvédelmi és Szolgáltató Zrt., in vereffening / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

(Zaak C-289/22 (1), A.T.S. 2003)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 167, 168 en 178 - Recht op aftrek van voorbelasting - Fraude - Bewijs - Zorgvuldigheidsplicht van de belastingplichtige - Inaanmerkingneming van een schending van de nationale bepalingen inzake de betrokken dienstverrichtingen)

(2023/C 164/29)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A.T.S. 2003 Vagyonvédelmi és Szolgáltató Zrt., in vereffening

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

Dictum

1)

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

moet aldus worden uitgelegd dat

zij in de weg staat aan een nationale praktijk die erin bestaat de keuze van een belastingplichtige om een economische activiteit uit te oefenen in de vorm die hem in staat stelt zijn economische kosten te verminderen, te kwalificeren als “een oneigenlijke uitoefening van een recht”, en hem op die grond het recht op aftrek van voorbelasting te weigeren, wanneer niet is aangetoond dat er sprake is van een zuiver kunstmatige constructie die geen verband houdt met de economische realiteit en alleen — of op zijn minst in wezen — bedoeld is om een belastingvoordeel te verkrijgen waarvan de toekenning in strijd zou zijn met de doelstellingen van deze richtlijn.

2)

Richtlijn 2006/112

moet aldus worden uitgelegd dat

zij er niet aan in de weg staat dat de belastingdienst een belastingplichtige het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) over een dienstverrichting weigert uit hoofde van vaststellingen die voortvloeien uit getuigenverklaringen in het licht waarvan de belastingdienst het bestaan van deze dienstverrichting ter discussie heeft gesteld of van mening was dat deze deel uitmaakte van btw-fraude, indien, in het eerste geval, door de belastingplichtige niet wordt aangetoond dat de dienst daadwerkelijk is verricht, of indien, in het tweede geval, door de belastingdienst overeenkomstig de nationale bewijsregels wordt aangetoond dat de belastingplichtige btw-fraude heeft gepleegd of dat hij wist of had moeten weten dat de handeling waarvoor aanspraak op het recht op aftrek wordt gemaakt, onderdeel was van een dergelijke fraude.

3)

Richtlijn 2006/112

moet aldus worden uitgelegd dat

zij eraan in de weg staat dat de belastingdienst een belastingplichtige het recht op aftrek ontzegt op grond dat het feit dat deze belastingplichtige, of andere marktdeelnemers in een eerder stadium van de toeleveringsketen, de nationale regels inzake de betrokken dienstverrichtingen hebben geschonden, volstaat als bewijs om fraude inzake de belasting over de toegevoegde waarde (btw) vast te stellen, zonder dat vaststaat dat er een verband bestaat tussen deze schending en het recht op btw-aftrek;

een dergelijke schending echter naargelang van de feitelijke omstandigheden van het geval een van de aanwijzingen kan vormen voor het bestaan van een dergelijke fraude en een bewijselement dat bij de algehele beoordeling van al deze omstandigheden in aanmerking kan worden genomen om aan te tonen dat de belastingplichtige btw-fraude heeft gepleegd of er actief aan heeft deelgenomen, of om aan te tonen dat deze belastingplichtige wist of had moeten weten dat de handeling waarvoor aanspraak op het recht op aftrek wordt gemaakt, deel uitmaakte van die fraude;

het aan de belastingdienst staat om de bestanddelen van de btw-fraude te omschrijven, het bewijs van frauduleuze handelingen te leveren en aan te tonen dat de belastingplichtige de fraude heeft gepleegd of er actief aan heeft deelgenomen, of wist of had moeten weten dat de handeling waarvoor aanspraak op het recht op aftrek wordt gemaakt, onderdeel was van die fraude;

dit vereiste niet noodzakelijkerwijs betekent dat is vastgesteld wie allemaal bij de fraude betrokken is en welke respectieve handelingen zij hebben verricht.

4)

Richtlijn 2006/112, gelezen in samenhang met het evenredigheidsbeginsel,

moet aldus worden uitgelegd dat

het in beginsel niet aan de belastingplichtige die het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) wenst uit te oefenen, staat om na te gaan of de leverancier en de andere marktdeelnemers in een eerder stadium van de toeleveringsketen de nationale regels inzake de betrokken dienstverrichtingen en de andere nationale regels die op hun activiteiten van toepassing zijn, in acht hebben genomen. Wanneer er aanwijzingen zijn die voortvloeien uit de schending van deze regels en die bij de belastingplichtige op het moment van de aankoop twijfel kunnen doen rijzen over het bestaan van onregelmatigheden of fraude, kan van deze belastingplichtige evenwel worden verlangd dat hij extra zorgvuldigheid betracht en dat hij de maatregelen neemt die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om zich ervan te vergewissen dat hij door deze aankoop niet betrokken raakt bij een handeling die deel uitmaakt van btw-fraude.


(1)  PB C 266 van 11.7.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/25


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 23 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Apelativen sad — Sofia — Bulgarije) — HO/“EUROBANK BULGARIA” AD

(Zaak C-350/22 (1), Eurobank Bulgaria)

(Doorhaling)

(2023/C 164/30)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Apelativen sad — Sofia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: HO

Verwerende partij:“EUROBANK BULGARIA” AD

Bij beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 23 januari 2023 is de zaak doorgehaald in het register van het Hof.


(1)  Datum van indiening: 31.5.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/25


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 16 maart 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Bucureşti — Roemenië) — Armaprocure SRL / Ministerul Apărării Naţionale, BlueSpace Technology SRL

(Zaak C-493/22 (1), ARMAPROCURE)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Overheidsopdrachten - Richtlijn 2009/81/EG - Artikel 55, lid 4 - Artikel 57, lid 2 - Procesbelang - Toegang tot beroepsprocedures - Inschrijver die door een definitief geworden besluit van de aanbestedende dienst is uitgesloten van een aanbestedingsprocedure - Nationale regeling op grond waarvan die inschrijver geen rechtsmiddel heeft - Geen procesbelang)

(2023/C 164/31)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curte de Apel Bucureşti

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij in eerste aanleg en in hoger beroep: Armaprocure SRL

Verwerende partijen in eerste aanleg en in hoger beroep: Ministerul Apărării Naţionale, BlueSpace Technology SRL

Dictum

Artikel 55, lid 4, en artikel 57, lid 2, van richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG,

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij eraan in de weg staan dat een inschrijver die bij een definitief geworden besluit van de aanbestedende dienst is uitgesloten van een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht, een rechtsmiddel kan instellen tegen de met de gekozen inschrijver gesloten overeenkomst.


(1)  Datum van indiening: 22.7.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/26


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 16 februari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla Warszawy — Śródmieścia w Warszawie — Polen) — Dunaj-Finanse sp. z o.o. / KG

(Zaak C-530/22 (1), Dunaj-Finanse)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Spoorwegvervoer - Rechten en verplichtingen van reizigers - Verordening (EG) nr. 1371/2007 - Artikel 3, punt 8 - Vervoerovereenkomst - Begrip - Reiziger die geen vervoerbewijs heeft wanneer hij in de trein stapt - Consumentenbescherming)

(2023/C 164/32)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy dla Warszawy — Śródmieścia w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dunaj-Finanse sp. z o.o.

Verwerende partij: KG

Dictum

Artikel 3, punt 8, van verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer, gelezen in samenhang met artikel 6, leden 1 en 2, van het in bijlage I bij deze verordening opgenomen aanhangsel A,

moet aldus worden uitgelegd dat

het in de weg staat aan een bepaling van nationaal recht op grond waarvan geen vervoerovereenkomst wordt gesloten tussen een vervoerder en een reiziger die in een vrij toegankelijke trein plaatsneemt zonder het voornemen om een vervoerbewijs te kopen.


(1)  Datum van neerlegging: 9.8.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/26


Hogere voorziening ingesteld op 7 november 2022 door Olimp Laboratories sp. z o.o. tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 7 september 2022 in zaak T-9/22, Olimp Laboratories/EUIPO

(Zaak C-681/22 P)

(2023/C 164/33)

Procestaal: Pools

Partijen

Rekwirante: Olimp Laboratories sp. z o.o. (vertegenwoordiger: M. Kondrat, adwokat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 27 februari 2023 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) de hogere voorziening niet toegelaten en rekwirante verwezen in haar eigen kosten.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/27


Hogere voorziening ingesteld op 28 december 2022 door Louis Vuitton Malletier tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 19 oktober 2022 in zaak T-275/21, Louis Vuitton Malletier/EUIPO — Wisniewski

(Zaak C-788/22 P)

(2023/C 164/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Louis Vuitton Malletier SAS (vertegenwoordigers: P. Roncaglia en N. Parrotta, avvocati, en P.-Y. Gautier, avocat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Bij beschikking van 21 maart 2023 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) de hogere voorziening niet toegelaten en beslist dat Louis Vuitton Malletier SAS haar eigen kosten zal dragen.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Braşov (Roemenië) op 23 december 2022 — Strafzaak tegen MG

(Zaak C-792/22, Energotehnica)

(2023/C 164/35)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Braşov

Partijen in de strafzaak

MG

Civiele partijen: LV, CRA, LCM

Civielrechtelijk aansprakelijke partij: SC Energotehnica SRL Sibiu

Prejudiciële vragen

1)

Verzetten het beginsel van de bescherming van werknemers en het beginsel van de verantwoordelijkheid van de werkgever, zoals gedefinieerd in artikel 1, leden 1 en 2, en artikel 5, lid 1 van richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (1), omgezet in nationaal recht bij wet 319/2006 inzake veiligheid en gezondheid op het werk, gelezen in samenhang met artikel 31, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zich tegen een bij een beslissing van het nationale grondwettelijk hof opgelegde regeling zoals die in het hoofdgeding op grond waarvan een bestuursrechter op verzoek van de werkgever en slechts met hoor en wederhoor van de bestuurlijke autoriteit van de staat onherroepelijk kan beslissen dat een gebeurtenis niet als arbeidsongeval kan worden aangemerkt in de zin van de richtlijn, en waardoor op die manier wordt verhinderd dat de strafrechter — bij wie een zaak aanhangig is gemaakt hetzij door het openbaar ministerie in verband met de strafrechtelijke vervolging van de verantwoordelijke collega-werknemer, hetzij door een civiele partij in verband met een civiele vordering die wordt ingesteld tegen de werkgever die als civiele partij verantwoordelijk is in het strafproces en tegen zijn betrokken werknemer — anders beslist over het aanmerken van dezelfde gebeurtenis als arbeidsongeval, als constitutief bestanddeel van de in het strafproces aan de orde zijn strafbare feiten (en zonder die kwalificatie kan geen strafrechtelijke verantwoordelijkheid worden vastgesteld maar evenmin een aanvullende civiele aansprakelijkheid), en zulks omdat de strafrechter rekening moet houden met het gezag van gewijsde van de onherroepelijke administratiefrechtelijke uitspraak?

2)

Moet het beginsel van voorrang van het Unierecht, bij bevestigende beantwoording [van de eerste vraag], aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale norm of praktijk op grond waarvan de nationale rechterlijke instanties gebonden zijn aan de beslissingen van het nationale grondwettelijk hof en zij om die reden de uit die beslissingen voortvloeiende rechtspraak niet ambtshalve buiten toepassing kunnen laten zonder dat zij een tuchtrechtelijk vergrijp plegen, zelfs niet als zij van oordeel zijn dat die rechtspraak, gelet op een arrest van het Hof van Justitie, in strijd is met artikel 1, leden 1 en 2, en artikel 5, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG van de Raad, omgezet in het nationale recht door wet 319/2006, gelezen in samenhang met artikel 31, lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?


(1)  PB 1989, L 183, blz. 1.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana (Spanje) op 30 december 2022 — Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) / Bernardino

(Zaak C-796/22, INSS)

(2023/C 164/36)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS)

Verwerende partij: Bernardino

Andere partij: Lliza SL

Prejudiciële vragen

1)

Moet het begrip “arbeidsvoorwaarden” in clausule 4 van de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid bij richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 (betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid) (1) aldus worden uitgelegd dat het ook betrekking heeft op een gedeeltelijke pensioenuitkering waarvoor alleen voltijdwerkers en geen deeltijdwerkers in aanmerking komen?

2)

Moet het begrip “deeltijdwerker(s)” in de clausules 2 en 3 van [de raamovereenkomst bij] richtlijn 97/81/EG aldus worden uitgelegd dat het ook vaste seizoenskrachten op oproepbasis omvat?

3)

Moet clausule 4 van de raamovereenkomst bij richtlijn 97/81/EG aldus worden uitgelegd dat een wettelijke regeling die deeltijdwerkers uitsluit van toegang tot het deeltijdpensioen waarbij er een vervangingsovereenkomst moet zijn, in strijd is met deze clausule en derhalve ten opzichte van voltijdwerkers discriminatie oplevert waarvoor er geen rechtvaardiging om objectieve redenen bestaat?

4)

Moet richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (2) aldus worden uitgelegd dat een regeling, zoals de nationale regeling, op grond waarvan deeltijdwerkers niet in aanmerking komen voor en dus geen toegang hebben tot het deeltijdpensioen (waarbij gelijktijdig een vervangingsovereenkomst moet worden aangegaan), in strijd is met deze richtlijn en discriminatie op grond van geslacht oplevert waarvoor er geen rechtvaardiging om objectieve redenen bestaat?


(1)  PB 1998, L 14, blz. 9.

(2)  PB 1979, L 6, blz. 24.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Judecătoria Sectorului 6 Bucureşti (Roemenië) op 3 januari 2023 — M.-A.A./Direcţia de Evidenţă a Persoanelor Cluj, Direcţia pentru Evidenţa Persoanelor şi Administrarea Bazelor de Date din Ministerul Afacerilor Interne, Municipiul Cluj-Napoca, in aanwezigheid van Consiliului Național pentru Combaterea Discriminării, Asociația Accept

(Zaak C-4/23, Asociaţia Accept)

(2023/C 164/37)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Judecătoria Sectorului 6 București

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: M.-A.A.

Verwerende partijen: Direcţia de Evidenţă a Persoanelor Cluj, Direcţia pentru Evidenţa Persoanelor şi Administrarea Bazelor de Date din Ministerul Afacerilor Interne, Municipiul Cluj-Napoca

Interveniënten: Consiliul Național pentru Combaterea Discriminării, Asociația Accept

Prejudiciële vragen

1)

Wordt door het feit dat wijzigingen van geslacht en voornaam in het bevolkingsregister die een transgenderman met een dubbele nationaliteit (de Roemeense nationaliteit en die van een andere lidstaat) middels de procedure voor juridische geslachtserkenning heeft laten aanbrengen in het bevolkingsregister van een andere lidstaat, niet worden erkend in artikel 43, onder i), en artikel 57 van legea nr. 119/1996 privind actele de stare civilă (wet nr. 119/1996 inzake akten van de burgerlijke stand), en dat deze Roemeense burger wordt verplicht om in Roemenië een aparte volledige gerechtelijke procedure op tegenspraak te doorlopen tegen de gemeentelijke dienst voor de bevolkingsregistratie en de burgerlijke stand — een procedure die als onduidelijk en onvoorzienbaar is beoordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (zaak X en Y tegen Roemenië, verzoekschriften 2145/16 en 20607/16, 19 januari 2021) en die kan leiden tot een andere beslissing dan in de andere lidstaat — de uitoefening verhinderd van het recht op het burgerschap van de Unie (artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) en/of het recht op vrij verkeer en verblijf van burgers van de Europese Unie (artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) in waardigheid, in gelijkheid voor de wet en zonder discriminatie (artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 1, 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie), met eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven (artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)?

2)

Is de uittreding van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie van invloed op het antwoord op de voorgaande vraag, met name i) in een geval dat de procedure tot wijziging van de burgerlijke stand vóór de Brexit is begonnen en tijdens de overgangsperiode is afgerond, en ii) nu de Brexit inhoudt dat van de aan het Europees burgerschap verbonden rechten, daaronder begrepen het recht om vrij te reizen en te verblijven, slechts gebruik kan worden gemaakt op basis van Roemeense identiteitsbewijzen of reisdocumenten, waarin de betrokkene het vrouwelijk geslacht en een vrouwelijke voornaam heeft, in afwijking van de juridisch erkende genderidentiteit?


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (Roemenië) op 11 januari 2023 — Remia Com Impex SRL / Autoritatea Naţională Sanitară Veterinară şi pentru Siguranţa Alimentelor, Direcţia Sanitară Veterinară şi pentru Siguranţa Alimentelor Dolj

(Zaak C-10/23, Remia Com Impex)

(2023/C 164/38)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Remia Com Impex SRL

Verwerende partijen: Autoritatea Naţională Sanitară Veterinară şi pentru Siguranţa Alimentelor, Direcţia Sanitară Veterinară şi pentru Siguranţa Alimentelor Dolj

Prejudiciële vragen

1)

Moeten verordening (EG) nr. 853/2004 (1) in haar geheel en artikel 1, leden 3 tot en met 5, in het bijzonder aldus worden uitgelegd dat koelhuizen die activiteiten met betrekking tot de detailhandel verrichten ten behoeve van andere detailhandelszaken, maar niet van eindverbruikers, overeenkomstig deze verordening moeten worden erkend wanneer de betrokken activiteit niet onder de in artikel 1, lid 5, onder b), genoemde uitzonderingen valt?

2)

Moeten deze verordening en het Unierecht in het algemeen aldus worden uitgelegd dat de nationale autoriteiten die het beleid moeten uitvoeren dat middels regelgeving moet wordt verwezenlijkt, en die moeten waarborgen dat de daarmee samenhangende verplichtingen van de betrokken marktdeelnemers worden nageleefd, het in artikel 1, lid 5, onder b), punt ii), vastgelegde vereiste dat de activiteit marginaal, plaatselijk en beperkt is, moeten uitleggen in het licht van overweging 13 van die verordening, of kunnen zij afwijken van deze uitlegging door middel van eigen definities van de begrippen?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten de respectieve definities in een nationale handeling tot omzetting van de verordening dan in overeenstemming zijn met de inhoud van de begrippen zoals deze is beschreven in overweging 13?

4)

Staat het Unierecht, en in het bijzonder verordening (EG) nr. 853/2004, in de weg aan een bepaling en/of administratieve praktijk waarbij, zoals is vastgelegd in artikel 17 van de Normele atașate Ordinului nr. 111/2008 (voorschriften in bijlage bij besluit nr. 111/2008), de detailhandel in producten van dierlijke oorsprong ook betrekking kan hebben op de levering en verkoop van producten aan andere detailhandelszaken op het gehele Roemeense grondgebied, zonder dat daarvoor een veterinaire vergunning vereist is?

5)

Vereist het gelijkwaardigheidsbeginsel dat wanneer een besluit van een bestuursorgaan nietig kan worden verklaard wegens onverenigbaarheid met een nationale wet, datzelfde bestuursrechtelijke besluit ook nietig kan worden verklaard wegens onverenigbaarheid met een relevante Unieverordening, zoals verordening (EG) nr. 853/2004?


(1)  Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB 2004 L 139, blz. 55)


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação do Porto (Portugal) op 16 januari 2023 — SF / MV, Instituto da Segurança Social, IP, Autoridade Tributária e Aduaneira, Cofidis SA — Sucursal em Portugal

(Zaak C-20/23, Instituto da Segurança Social e.a.)

(2023/C 164/39)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal da Relação do Porto

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SF

Verwerende partijen: MV, Instituto da Segurança Social, IP, Autoridade Tributária e Aduaneira, Cofidis SA — Sucursal em Portugal

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 23, lid 4, van richtlijn [2019/1023] (1) aldus worden uitgelegd dat uitsluiting van andere schulden (dan die welke aldaar worden genoemd) alleen is toegestaan wanneer deze “naar behoren [is] gerechtvaardigd”?

2)

Moet de mogelijkheid voor de lidstaten om bepaalde categorieën van schulden uit te sluiten van kwijtschelding (mits die uitsluiting naar behoren is gerechtvaardigd, zoals is voorgeschreven in artikel 23, lid 4, van richtlijn 2019/1023) aldus worden uitgelegd dat de lidstaten belastingschulden (die in dat artikel niet worden genoemd) kunnen uitsluiten en zichzelf aldus in een bevoorrechte situatie kunnen plaatsen?

3)

Indien het antwoord op deze vragen bevestigend luidt, aan welke criteria moet een dergelijke rechtvaardiging dan voldoen in Unierechtelijke zin om te kunnen spreken van eerbiediging van de algemene beginselen van het Unierecht en de grondrechten waaraan de Europese en de nationale wetgever zich moeten houden [“verbod van discriminatie op grond van nationaliteit” (artikel 18 VWEU), “vrijheid van ondernemerschap” (artikel 16 van [het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)], en de fundamentele economische vrijheden van de interne markt]?

4)

Indien een ontkennend antwoord wordt gegeven, moeten onder “schulden die ontstaan uit of verband houden met strafrechtelijke boeten” en “schulden die ontstaan uit aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad” dan (in Unierechtelijke zin en voor de uitlegging van de aan de orde zijnde richtlijn) ook belastingschulden worden verstaan, zoals is voorgeschreven in de nationale wetgeving tot omzetting van richtlijn 2019/1023 (wet 9/2022 van 11 januari 2022)?


(1)  Richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van richtlijn (EU) 2017/1132 (richtlijn betreffende herstructurering en insolventie) (PB 2019, L 172, blz. 18).


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Bremen (Duitsland) op 25 januari 2023 — L / Familienkasse Sachsen der Bundesagentur für Arbeit

(Zaak C-36/23, Familienkasse Sachsen)

(2023/C 164/40)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Bremen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: L

Verwerende partij: Familienkasse Sachsen der Bundesagentur für Arbeit

Prejudiciële vragen

Vragen betreffende de uitlegging van de in artikel 68 van verordening (EG) nr. 883/2004 (1) vastgestelde prioriteitsregels:

1)

Staat artikel 68 van verordening (EG) nr. 883/2004 toe dat de Duitse kinderbijslag achteraf gedeeltelijk wordt teruggevorderd wegens een prioritair recht in een andere lidstaat, ook wanneer voor het kind in de andere lidstaat geen gezinsbijslag is en wordt toegekend en betaald, zodat het bedrag dat voor de naar Duits recht rechthebbende overblijft, per saldo lager is dan de Duitse kinderbijslag?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Zijn voor het antwoord op de vraag op welke gronden uitkeringen door meer dan één lidstaat worden toegekend in de zin van artikel 68 van verordening (EG) nr. 883/2004, of op grond waarvan de te coördineren rechten ontstaan, de voorwaarden voor het recht op uitkeringen krachtens de nationale regeling van belang of de feiten op grond waarvan de betrokkenen krachtens de artikelen 11 tot en met 16 van verordening (EG) nr. 883/2004 aan de wetgeving van de respectieve lidstaten zijn onderworpen?

3)

Indien het relevant is op grond van welke feiten de betrokkenen onderworpen zijn aan de wetgeving van de respectieve lidstaten krachtens de artikelen 11 tot en met 16 van verordening (EG) nr. 883/2004:

Moet artikel 68 van verordening (EG) nr. 883/2004, gelezen in samenhang met artikel 1, onder a) en b), en artikel 11, lid 3, onder a), daarvan, aldus worden uitgelegd dat het bestaan van een al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheid in een andere lidstaat, of van een voor socialezekerheidsdoeleinden met een dergelijke werkzaamheid gelijkgestelde situatie, moet worden vermoed indien het socialezekerheidsfonds van de andere lidstaat een verzekering als “landbouwer” certificeert en het bevoegde orgaan voor gezinsbijslagen aldaar het bestaan van een dienstbetrekking bevestigt, zelfs indien de betrokkene stelt dat de verzekering uitsluitend verband houdt met de eigendom van het als nuttig landbouwareaal geregistreerde landbouwbedrijf, dat in werkelijkheid niet wordt geëxploiteerd?


(1)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004 L 166, blz. 1).


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 3 februari 2023 — flightright GmbH / TAP Portugal

(Zaak C-52/23, flightright)

(2023/C 164/41)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Frankfurt am Main

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: flightright GmbH

Verwerende partij: TAP Portugal

Prejudiciële vragen

1.

Is er sprake van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) Nr. 261/2004 (1) wanneer zich weersomstandigheden voordoen die de uitvoering van een vlucht verhinderen, ongeacht de buitengewone aard ervan?

2.

Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord, kan dan aan de hand van de regionale en seizoensgebonden frequentie van weersomstandigheden op de plaats en het tijdstip waarop zij zich voordoen, worden bepaald of zij buitengewoon zijn?


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1)


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal de première instance de Liège (België) op 10 februari 2023 — Chaudfontaine Loisirs / Belgische Staat

(Zaak C-73/23, Chaudfontaine Loisirs)

(2023/C 164/42)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal de première instance de Liège

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Chaudfontaine Loisirs SA

Verwerende partij en verzoekende partij voor een gedwongen en gegarandeerde tussenkomst: Belgische Staat, vertegenwoordigd door de minister van Financiën

Andere partij en verwerende partij voor een gedwongen en gegarandeerde tussenkomst: Belgische Staat, vertegenwoordigd door de minister van Justitie

Prejudiciële vragen

1)

Kan een lidstaat op grond van artikel 135, lid 1, onder i), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en het beginsel van fiscale neutraliteit, alleen langs elektronische weg aangeboden kans- en geldspelen uitsluiten van de in deze bepaling bedoelde vrijstelling terwijl kans- en geldspelen die niet langs elektronische weg worden aangeboden, vrijgesteld blijven van btw?

2)

Kan een lidstaat op grond van artikel 135, lid 1, onder i), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, en het beginsel van fiscale neutraliteit, alleen langs elektronische weg aangeboden kans- en geldspelen uitsluiten van de in deze bepaling bedoelde vrijstelling met uitzondering van loterijen die vrijgesteld blijven van btw ongeacht of zij al of niet langs elektronische weg worden aangeboden?

3)

Kan een hogere rechter op grond van artikel [2]67, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie beslissen de gevolgen van een bepaling van nationaal recht die hij vernietigt wegens schending van het nationale recht, te handhaven zonder zich uit te spreken over de schending van het Unierecht die eveneens voor hem werd aangevoerd, en dus zonder een prejudiciële vraag te stellen over de verenigbaarheid van die bepaling van nationaal recht met het Unierecht of zonder het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de voorwaarden waaronder hij de gevolgen van die bepaling zou kunnen handhaven ondanks de onverenigbaarheid ervan met het Unierecht?

4)

Bij een ontkennend antwoord op een van de vorige vragen, kon het Grondwettelijk Hof dan de gevolgen voor het verleden handhaven van de bepalingen die het heeft vernietigd wegens onverenigbaarheid ervan met de nationale regeling inzake bevoegdheidsverdeling, terwijl deze bepalingen ook onverenigbaar waren met btw-richtlijn 2006/112/EG van de Raad, en wel teneinde rekening te houden met de budgettaire en administratieve moeilijkheden die de terugbetaling van de reeds betaalde belastingen zou teweegbrengen?

5)

Bij een ontkennend antwoord op de vorige vraag, kan de belastingplichtige dan de btw terugkrijgen die hij heeft betaald op de werkelijke brutomarge van de door hem georganiseerde spelen en weddenschappen, en wel op basis van bepalingen die onverenigbaar zijn met richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en met het beginsel van fiscale neutraliteit?


(1)  PB 2006, L 347, blz. 1.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/33


Beschikking van de president van het Hof van 7 februari 2023 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts) — Letland] — SIA “Ogres HES”, in tegenwoordigheid van: Sabiedrisko pakalpojumu regulēšanas komisija, Ekonomikas ministrija, Finanšu ministrija

(Zaak C-152/21 (1), Ogres HES)

(2023/C 164/43)

Procestaal: Lets

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 242 van 21.6.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/33


Beschikking van de president van het Hof van 28 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal d’arrondissement de Luxembourg — Luxemburg) — G-Finance SARL, DV / Luxembourg Business Registers

(Zaak C-317/21 (1), G-Finance)

(2023/C 164/44)

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 297 van 26.7.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/34


Beschikking van de president van de Eerste kamer van het Hof van 13 februari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Grand Production d.o.o. / GO4YU GmbH, DH, GO4YU d.o.o, MTEL Austria GmbH

(Zaak C-423/21 (1), Grand Production)

(2023/C 164/45)

Procestaal: Duits

De president van de Eerste kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 422 van 18.10.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/34


Beschikking van de president van het Hof van 12 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Apelativen sad — Varna — Bulgarije) — Strafzaak tegen TP en OF

(Zaak C-698/22 (1), TP en OF)

(2023/C 164/46)

Procestaal: Bulgaars

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 35 du 30.1.2023.


Gerecht

8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/35


Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — Basaglia / Commissie

(Zaak T-597/21) (1)

(“Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende bepaalde projecten van de eTEN-programma’s en het vijfde en zesde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling - Gedeeltelijke weigering van toegang - Onbeschikbaarheid van documenten - Eenzijdige beperking van het toepassingsbereik van het verzoek tot toegang - Verplichting om een concreet en individueel onderzoek uit te voeren - Onredelijke werklast - Artikel 266 VWEU - Besluit vastgesteld ter uitvoering van een arrest van het Gerecht - Maatregelen waarmee uitvoering wordt gegeven aan een nietigheidsarrest”)

(2023/C 164/47)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Giorgio Basaglia (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: G. Balossi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Ehrbar en A. Spina, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2021) 5741 final van de Commissie van 27 juli 2021 betreffende een confirmatief verzoek om toegang tot documenten.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Giorgio Basaglia wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 462 van 15.11.2021.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/35


Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — TO / EUAA

(Zaak T-727/21) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring en schadevergoeding - Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Aanwerving - Kennisgeving van externe vacature [vertrouwelijk] - Besluit om de geldigheid van een reservelijst niet te verlengen - Klachttermijn - Bekendmaking op internet - Geen verschoonbare dwaling - Niet-ontvankelijkheid”)

(2023/C 164/48)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: TO (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Asielagentschap van de Europese Unie (vertegenwoordigers: P. Eyckmans en M. Stamatopoulou, gemachtigden, bijgestaan door T. Bontinck, A. Guillerme en T. Payan, advocaten)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 270 VWEU strekkende tot, ten eerste, nietigverklaring van besluit EASO/HR/2020/2331 van het Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA) van 18 december 2020 waarbij de geldigheid van de naar aanleiding van selectieprocedure [vertrouwelijk] opgestelde reservelijst — waarop de naam van de verzoekende partij stond — niet met een extra jaar werd verlengd, en ten tweede, vergoeding van de gestelde schade.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

TO wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 11 van 10.1.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/36


Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — Homy Casa/EUIPO — Albatros International (Stoelen)

(Zaak T-89/22) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een stoel weergeeft - Ouder model - Nietigheidsgrond - Openbaarmaking van het oudere model - Openbaarmaking op internet - Identificatie van het oudere model - Beoordelingsbevoegdheid van de kamer van beroep - Artikel 63, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002”)

(2023/C 164/49)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Homy Casa Ltd (Guangzhou, China) (vertegenwoordiger: J. Vogtmeier, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Nicolás Gómez en J. Ivanauskas, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Albatros International GmbH (Nerdlen, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Biesterfeld-Kuhn, advocaat)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 30 november 2021 (zaak R 837/2020-3).

Dictum

1)

De beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 30 november 2021 (zaak R 837/2020-3) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de noodzakelijke kosten die Homy Casa Ltd heeft gemaakt in verband met de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO.

3)

Albatros International GmbH draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 148 van 4.4.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/37


Arrest van het Gerecht van 8 maart 2023 — Ruhorimbere/Raad

(Zaak T-91/22) (1)

(“Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in de Democratische Republiek Congo - Bevriezing van tegoeden - Inreisbeperkingen op het grondgebied van de lidstaten - Handhaving van verzoekers naam op de lijsten van betrokken personen - Recht om gehoord te worden - Bewijs van de gegrondheid van de plaatsing en de handhaving op lijsten - Kennelijk onjuiste beoordeling - Voortbestaan van de feitelijke en juridische omstandigheden die tot de vaststelling van de beperkende maatregelen hebben geleid”)

(2023/C 164/50)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Éric Ruhorimbere (Mbuji-Mayi, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf, A. Guillerme en T. Payan, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M.-C. Cadilhac en S. Lejeune, gemachtigden)

Voorwerp

Met zijn beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoeker nietigverklaring van besluit (GBVB) 2021/2181 van de Raad van 9 december 2021 tot wijziging van besluit 2010/788/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo (PB 2021, L 443, blz. 75), en uitvoeringsverordening (EU) 2021/2177 van de Raad van 9 december 2021 tot uitvoering van artikel 9 van verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (PB 2021, L 443, blz. 3), voor zover die handelingen hem betreffen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Éric Ruhorimbere wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 148 van 4.4.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/37


Arrest van het Gerecht van 8 maart 2023 — Mutondo / Raad

(Zaak T-94/22) (1)

(“Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in de Democratische Republiek Congo - Bevriezing van tegoeden - Inreisbeperkingen op het grondgebied van de lidstaten - Handhaving van de naam van verzoeker op de lijsten van betrokken personen - Bewijs van de gegrondheid van de plaatsing en de handhaving op de lijsten - Wijziging van de feitelijke en juridische omstandigheden die tot de vaststelling van de beperkende maatregelen hebben geleid”)

(2023/C 164/51)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Kalev Mutondo (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf, A. Guillerme en T. Payan, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en M.-C. Cadilhac, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van (1) besluit (GBVB) 2021/2181 van de Raad van 9 december 2021 tot wijziging van besluit 2010/788/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo (PB 2021, L 443, blz. 75), en (2) uitvoeringsverordening (EU) 2021/2177 van de Raad van 9 december 2021 tot uitvoering van artikel 9 van verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (PB 2021, L 443, blz. 3), voor zover die handelingen hem betreffen.

Dictum

1)

Besluit (GBVB) 2021/2181 van de Raad van 9 december 2021 tot wijziging van besluit 2010/788/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo, en uitvoeringsverordening (EU) 2021/2177 van de Raad van 9 december 2021 tot uitvoering van artikel 9 van verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo worden nietig verklaard voor zover die handelingen Kalev Mutondo betreffen.

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 148 van 4.4.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/38


Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — Katjes Fassin/EUIPO (THE FUTURE IS PLANT-BASED)

(Zaak T-133/22) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk THE FUTURE IS PLANT-BASED - Merk bestaande in een reclameslogan - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2023/C 164/52)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Katjes Fassin GmbH & Co. KG (Emmerich am Rhein, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Schmitz en S. Stolzenburg-Wiener, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Stoyanova-Valchanova en E. Markakis, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 21 december 2021 (zaak R 1023/2021-5).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Katjes Fassin GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 171 van 25.4.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/39


Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — Novartis/EUIPO — AstraZeneca (BREZTREV)

(Zaak T-174/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk BREZTREV - Oudere Uniewoordmerken ONBREZ, DAYBREZ, BREZILIZER en BREEZHALER - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2023/C 164/53)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Novartis AG (Bazel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: A. Nordemann-Schiffel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: N. Lamsters en T. Frydendahl, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: AstraZeneca AB (Södertälje, Zweden) (vertegenwoordigers: C. Tenkhoff en T. Herzog, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 21 januari 2022 (zaak R 738/2021-2).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Novartis AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 207 van 23.5.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/39


Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — Novartis/EUIPO — AstraZeneca (BREZTRI)

(Zaak T-175/22) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk BREZTRI - Oudere Uniewoordmerken ONBREZ, BREZILIZER en BREEZHALER - Geen verwarringsgevaar - Geen grotere mate van onderscheidend vermogen van de oudere merken - Artikel 60, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Artikel 27, lid 3, onder b), van verordening (EU) 2018/625”)

(2023/C 164/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Novartis AG (Bazel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: A. Nordemann-Schiffel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: N. Lamsters en T. Frydendahl, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: AstraZeneca AB (Södertälje, Zweden) (vertegenwoordigers: C. Tenkhoff en T. Herzog, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 21 januari 2022 (zaak R 737/2021-2).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Novartis AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 207 van 23.5.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/40


Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — FA World Entertainment / EUIPO (FUCKING AWESOME)

(Zaak T-178/22) (1)

(“Uniemerk - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk FUCKING AWESOME - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Rechtszekerheid - Gelijke behandeling - Beginsel van behoorlijk bestuur”)

(2023/C 164/55)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: FA World Entertainment Inc. (Los Angeles, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Breuer, L. Dimitrov en C. Tenbrock, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: T. Frydendahl, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 3 februari 2022 (zaak R 1131/2021-5).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

FA World Entertainment Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 207 van 23.5.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/40


Arrest van het Gerecht van 15 maart 2023 — Zelmotor/EUIPO — B&B Trends (zelmotor)

(Zaak T-194/22) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniebeeldmerk zelmotor - Geen normaal gebruik van het merk - Artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2023/C 164/56)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zelmotor sp. z o.o. (Rzeszów, Polen) (vertegenwoordiger: M. Rumak, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: B&B Trends, SL. (Santa Perpetua de Mogoda, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Mora Cortés, advocaat)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 4 februari 2022 (zaak R 927/2021-2).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Zelmotor sp. z o.o. wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van B&B Trends, SL.

3)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 222 van 7.6.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/41


Beschikking van het Gerecht van 6 maart 2023 — Oatly/EUIPO — D’s Naturals (Wow no cow!)

(Zaak T-429/22) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Intrekking van de vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing”)

(2023/C 164/57)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Oatly AB (Malmö, Zweden) (vertegenwoordiger: M. Johansson, avocat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Klee en J. Ivanauskas, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: D’s Naturals LLC (Cincinnati, Ohio, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Hawkins en T. Dolde, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 2 mei 2021 (zaak R 1539/2021-2).

Dictum

1)

Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist.

2)

Oatly AB en D’s Naturals LLC worden verwezen in hun eigen kosten en elk in de helft van de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 326 van 29.8.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/42


Beschikking van het Gerecht van 16 februari 2023 — Cyprus/EUIPO — Cemet (Halime)

(Zaak T-615/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Definitieve afwijzing van de merkaanvraag in het kader van een parallelle oppositieprocedure - Verdwijning van het voorwerp van het geschil - Afdoening zonder beslissing”)

(2023/C 164/58)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Cyprus (vertegenwoordigers: S. Malynicz, Barrister-at-law, en C. Milbradt, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Gája, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Cemet Oy (Helsinki, Finland)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert de Republiek Cyprus de vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 28 juni 2022 (zaak R 121/2022-5).

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

De Republiek Cyprus en het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie worden verwezen in hun eigen kosten.


(1)  PB C 432 van 14.11.2022.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/42


Beroep ingesteld op 27 januari 2023 — SCC Legal / Commissie

(Zaak T-43/23)

(2023/C 164/59)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: SCC Legal Rechtsanwaltgesellschaft mbH (Bad Kreuznach, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Stallberg en C. Binder, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

vaststellen dat verweerster in strijd met het Unierecht heeft nagelaten om, nadat de adviesprocedure was afgerond, de daaropvolgende regelgevingsprocedure voor intrekking van de goedkeuring van de basisstof natriumwaterstofcarbonaat overeenkomstig artikel 23, lid 6, vierde alinea, juncto artikel 79, lid 3, van verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 309, blz. 1) in te leiden;

subsidiair, vaststellen dat verweerster in strijd met het Unierecht heeft nagelaten om na de inleiding van de formele adviesprocedure voor intrekking van de goedkeuring van de basisstof natriumwaterstofcarbonaat overeenkomstig artikel 23, lid 6, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1107/2009, deze procedure voort te zetten na ontvangst en beoordeling van de adviezen van de lidstaten, met name door de autoriteit en de belanghebbende partij daarover in te lichten en een termijn vast te stellen waarbinnen zij hun opmerkingen konden doen toekomen;

meer subsidiair, vaststellen dat verweerster in strijd met het Unierecht heeft nagelaten om de formele adviesprocedure voor intrekking van de goedkeuring van de basisstof natriumwaterstofcarbonaat overeenkomstig artikel 23, lid 6, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1107/2009 in te leiden;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Schending van de verplichting om de procedure tot intrekking van de goedkeuring van de basisstof in te leiden in geval van het latere wegvallen van de goedkeuringscriteria

Verzoekster is houdster van een toelating voor het gewasbeschermingsmiddel NatriSan®, dat natriumwaterstofcarbonaat als werkzame stof bevat. Met de toelating van NatriSan® zijn de goedkeuringscriteria voor natriumwaterstofcarbonaat als basisstof overeenkomstig artikel 23, lid 1, tweede alinea, onder d), van verordening (EG) nr. 1107/2009 weggevallen, zodat verweerster verplicht was de goedkeuring van de basisstof in te trekken. Verweerster heeft echter niet aan die verplichting voldaan, aangezien zij de desbetreffende regelgevingsprocedure tot intrekking van de goedkeuring van de basisstof niet heeft ingeleid, hoewel zij daarom was verzocht.

2.

Schending van het subsidiariteitsbeginsel van de goedkeuringsprocedure voor basisstoffen

Het niet inleiden van de regelgevingsprocedure tot intrekking van de goedkeuring van de basisstof schendt het subsidiariteitsbeginsel ter zake van het gewasbeschermingsrecht dat verzoekster beschermt en volgens hetwelk een toelating voor een basisstof moet worden ingetrokken zodra een stof als gewasbeschermingsmiddel op de markt wordt gebracht.

3.

Schending van het prioriteitsbeginsel bij de goedkeuringsprocedure voor basisstoffen

De toelating van NatriSan® verhindert op grond van het prioriteitsbeginsel de goedkeuring van deze stof als basisstof en verplicht verweerster de goedkeuring van de basisstof in te trekken en de overeenkomstige procedure in te leiden.

4.

Schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen

Verzoekster mocht erop vertrouwen dat verweerster de goedkeuring van natriumwaterstofcarbonaat als basisstof onmiddellijk na de verlening van de gewasbeschermingsrechtelijke toelating van NatriSan® zou intrekken. Het niet inleiden van de regelgevingsprocedure tot intrekking van de goedkeuring van de basisstof leidt dus tot schending van het Unierechtelijke vertrouwensbeginsel.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/43


Beroep ingesteld op 13 februari 2023 — UH / ECB

(Zaak T-67/23)

(2023/C 164/60)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: UH (vertegenwoordigers: M. Burianski, R. Janjuah en W. Häring, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Conclusies

verweersters besluit van 13 december 2022 waarbij verzoeksters vergunning als kredietinstelling is ingetrokken (ECB-SSM-2022-DE-22 WHD-2022-0001), nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Formele onwettigheid van het besluit

Het dispositief van het besluit van de ECB is gebaseerd op andere rechtsgrondslagen dan de motivering ervan. Er is dus sprake van schending van de motiveringsplicht krachtens § 39 van het Verwaltungsverfahrensgesetz, artikel 296, tweede alinea, VWEU en artikel 41, lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten.

2.

Schending van het recht om te worden gehoord

De ECB heeft tijdens de hoorzitting geen rekening gehouden met verzoeksters standpunt. Dit vormt een schending van artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest van de grondrechten.

3.

Niet-vervulling van de toepassingsvoorwaarden van § 35, lid 2, punt 4, onder a), van het Kreditwesengesetz

Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de rechtsgrondslag als bedoeld in § 35, lid 2, punt 4, onder a), van het Kreditwesengesetz, die is ingeroepen in de motivering van het besluit van de ECB. Van het in deze rechtsgrondslag vervatte vermoeden is geen sprake of het is weerlegd.

4.

Niet-vervulling van de toepassingsvoorwaarden van § 35, lid 2, punt 6, van het Kreditwesengesetz

Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de rechtsgrondslag als bedoeld in § 35, lid 2, punt 6, van het Kreditwesengesetz, die is ingeroepen in de motivering van het besluit van de ECB. De ECB heeft geen rekening gehouden met de dynamische definitie van eigen vermogen in deze rechtsgrondslag. Bovendien vormt een verwijzing naar door de Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht (federale autoriteit voor toezicht op financiële dienstverlening) verhoogde eigenvermogensvereisten schending van artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten.

5.

Beoordelingsfouten en misbruik van bevoegdheid door de ECB

De intrekking van de bankvergunning is onevenredig. Om te beginnen is er sprake van onjuist gebruik van bevoegdheid, aangezien de ECB de intrekking van de bankvergunning onder meer heeft gemotiveerd door te stellen dat bekend moest worden gemaakt dat er kennelijk “ernstige” inbreuken op de prudentiële vereisten waren. Daarmee heeft de ECB aan haar besluit de aard van een sanctie toegekend, waarin de wet niet voorziet en welke aard niet inherent is aan § 35 van het Kreditwesengesetz. Dit vormt schending van § 40 van het Verwaltungsverfahrensgezetz, artikel 5, lid 1, tweede zin, VEU en artikel 263, tweede alinea, VWEU.

Verder is er sprake van bevoegdheidsoverschrijding. De maatregel tot de intrekking van de bankvergunning is al niet geschikt om het nagestreefde doel te bereiken. De intrekking van de vergunning zou ernstige nadelen hebben, met name voor de schuldeisers van verzoekster en de depositogarantie, welke in het kader van de door verzoekers voorgenomen afwikkeling kunnen worden vermeden.

De intrekking van de bankvergunning is ook niet vereist, aangezien de eigen afwikkelingsregeling van verzoekster een even doeltreffend, maar minder ingrijpend middel is om het met de intrekking nagestreefde doel te bereiken. Deze eigen afwikkelingsregeling is de basis voor een besluit van de Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht geworden.

De intrekking van de bankvergunning is eveneens niet passend. Er is sprake van een ongerechtvaardigde inbreuk op de grondrechten van artikel 12, lid 1, juncto artikel 19, lid 3, van de Grundgesetz (Duitse grondwet). De vervolgmaatregelen die wegens de intrekking van de bankvergunning op grond van § 38 van het Kreditwesengesetz dreigen te worden genomen, zijn onevenredig. Bovendien zouden er aanzienlijke nadelen zijn voor de schuldeisers en aandeelhouders van verzoekster, die door de eigen afwikkeling van verzoekster wanneer zij over een bankvergunning beschikt, kunnen worden vermeden.

Daarenboven is er sprake van niet-uitoefening van discretionaire bevoegdheid, daar § 35, lid 2, punt 4, onder a), van het Kreditwesengezetz een dubbele evenredigheidstoetsing vereist, die verweerster niet heeft verricht.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/45


Beroep ingesteld op 17 februari 2023 — RWE Supply & Trading/ACER

(Zaak T-95/23)

(2023/C 164/61)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: RWE Supply & Trading GmbH (Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: U. Scholz, H. Weßling en M. von Falkenhausen, advocaten)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER)

Conclusies

de beslissing van de raad van beroep van 9 december 2022 (Az. A 0[0]2-2022) vernietigen;

subsidiair, het aanvankelijke besluit van ACER van 25 februari 2022 (nr. 03/2022) nietig verklaren;

ACER verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel

De raad van beroep van ACER heeft er onvoldoende rekening mee gehouden dat besluit nr. 03/2022 verzoekster niet alleen rechtstreeks maar ook individueel raakt en dat verzoekster op grond van artikel 28, lid 1, van verordening (EU) 2019/942 (1) gerechtigd was om beroep in te stellen.

2.

Tweede middel

De raad van beroep van ACER heeft er onvoldoende rekening mee gehouden dat het recht om op grond van artikel 28, lid 1, van verordening (EU) 2019/942 beroep in te stellen ook van toepassing is indien de bestreden maatregel een regelgevingshandeling is die — zoals hier het geval is — de persoon die beroep instelt rechtstreeks raakt en geen uitvoeringsmaatregelen inhoudt.

Ter ondersteuning van haar subsidiaire vordering, die wordt ingesteld op voorwaarde dat de hoofdvordering ongegrond is, voert verzoekster zes middelen aan.

1.

Eerste middel

De bij besluit nr. 03/2022 vastgestelde tijdelijke prijsbeperkingen van +/- 15 000 EUR/MWh schenden het verbod op niet-technische prijsbeperkingen op de balanceringsenergiemarkten krachtens artikel 10, lid 1, van verordening (EU) 2019/943 (2) van het Europees Parlement en de Raad, in samenhang met artikel 30, lid 2, van verordening (EU) 2017/2195 (3), aangezien zij niet voldoen aan de vereisten van artikel 30, lid 2, van verordening (EU) 2017/2195, zoals ACER ook zelf erkent.

2.

Tweede middel

ACER heeft zijn besluit ten onrechte gebaseerd op artikel 5, lid 2, onder b), van verordening (EU) 2019/942 juncto artikel 5, lid 2, onder f), en artikel 6, lid 3, van verordening (EU) 2017/2195. Voornoemde bepalingen geven ACER de bevoegdheid om een voorstel van de transmissiesysteembeheerders tot invoering of wijziging van prijsstellingsmethoden voor balanceringsenergie te herzien en goed te keuren op grond van artikel 30, lid 1, van verordening (EU) 2017/2195. Prijsbeperkingen kunnen slechts deel uitmaken van een dergelijk voorstel indien zij voldoen aan de vereisten van artikel 30, lid 2, van verordening (EU) 2017/2195, wat voor de door de transmissiesysteembeheerders voorgestelde prijsbeperkingen niet het geval was. ACER geeft dit zelf toe. Derhalve is er geen sprake van een voorstel dat kan worden goedgekeurd of herzien en is ACER bijgevolg niet bevoegd om op grond van artikel 5, lid 2, onder b), verordening (EU) 2019/942 een beslissing te nemen.

3.

Derde middel

Zelfs indien ACER de bevoegdheid had om op grond van artikel 5, lid 2, onder b), van verordening (EU) 2019/942 onwettige voorstellen van de transmissiesysteembeheerders tot invoering van prijsbeperkingen te herzien, heeft het van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt. ACER is veeleer, zoals het in zijn motivering zelf aangeeft, niet alleen afgeweken van het voorstel van de transmissiesysteembeheerders, maar heeft een volledig zelfstandige regeling vastgesteld. Bijgevolg heeft ACER heeft zich een initiatiefrecht toegeëigend waarin het Unierecht niet voorziet.

4.

Vierde middel

De door ACER vastgestelde tijdelijke prijsbeperking is in strijd met de doelstellingen van verordening (EU) 2017/2195 en verordening (EU) 2019/943.

5.

Vijfde middel

De bestreden beslissing is niet gemotiveerd zoals nochtans vereist is door artikel 14, lid 7, van verordening (EU) 2019/942, artikel 296 VWEU en artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

6.

Zesde middel

De bestreden beslissing is gebaseerd op een schending van het recht van verzoekster om te worden gehoord overeenkomstig artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie juncto artikel 14, lid 6, van verordening (EU) 2019/942, omdat ACER het ontwerp van de vastgestelde tijdelijke prijsbeperkingen alleen aan de transmissiesysteembeheerders ENTSO-E (European Network of Transmission System Operators for Electricity) en de regulerende instanties heeft voorgelegd met het verzoek om opmerkingen te maken, en de andere betrokken partijen in de zin van artikel 14, lid 6, van verordening (EU) 2019/942, waaronder verzoekster, deze mogelijkheid heeft ontzegd.


(1)  Verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (PB 2019, L 158, blz. 22).

(2)  Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (PB 2019, L 158, blz. 54).

(3)  Verordening (EU) 2017/2195 van de Commissie van 23 november 2017 tot vaststelling van richtsnoeren voor elektriciteitsbalancering (PB 2017, L 312, blz. 6).


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/46


Beroep ingesteld op 17 februari 2023 — Uniper Global Commodities/ACER

(Zaak T-96/23)

(2023/C 164/62)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Uniper Global Commodities SE (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Richter, M. Schellberg, C. Sieberg en M. Schleifenbaum, advocaten)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER)

Conclusies

de beslissing van de raad van beroep van ACER van 9 december 2022 (nr. A 003-2022) vernietigen;

subsidiair, het besluit van ACER van 25 februari 2022 (nr. 03/2022) nietig verklaren;

ACER verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel

De raad van beroep van ACER heeft ten onrechte geoordeeld dat het besluit van ACER (nr. 03/2022) is gericht “tot een andere persoon” in de zin van artikel 28, lid 1, van verordening (EU) 2019/942 (1) alsook dat verzoekster wel “rechtstreeks” maar niet “individueel” wordt geraakt:

De vaststelling van de raad van beroep berust op een onrechtmatige uitlegging van artikel 28, lid 1, van verordening (EU) 2019/942 en op een ontoereikend onderzoek van de vraag of verzoekster individueel is geraakt.

Het door de raad van beroep gehuldigde standpunt dat er geen sprake was van individuele geraaktheid, was gebaseerd op rechtspraak over artikel 263, lid 4, VWEU, die niet overdraagbaar was op dit geval of onjuist was beoordeeld.

2.

Tweede middel

De raad van beroep heeft weliswaar bevestigd dat het besluit van ACER een regelgevingshandeling in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU was, maar legde artikel 28, lid 1, van verordening (EU) 2019/942 ten onrechte aldus uit dat op grond van deze bepaling verzoeker — in afwijking van artikel 263, vierde alinea, VWEU — toch geen beroepsrecht heeft:

De uitlegging van de raad van beroep houdt geen rekening met de zin en het doel van de beroepsprocedure of de rol die ACER speelt in het kader van de aan goedkeuring onderhevige zelfregulering van de balanceringsenergiemarkt overeenkomstig verordening (EU) 2017/2195 (2).

De uitlegging van de raad van beroep leidt tot een met het primaire recht strijdig rechtbeschermingstekort.

Anders dan de raad van beroep meent, verzet de formulering van de bepaling zich niet tegen de uitlegging dat verzoekster beroep kan instellen.

Ter ondersteuning van haar subsidiaire vordering voert verzoekster zes middelen aan.

1.

Eerste middel

ACER heeft zijn bevoegdheden krachtens artikel 5, lid 1, tweede zin, en artikel 5, lid 6, juncto artikel 6, lid 3, van verordening (EU) 2017/2195 overschreden door niet te beslissen op de aanvraag van ENTSO-E (European Network of Transmission System Operators for Electricity), maar iets geheel anders vast te stellen.

2.

Tweede middel

ACER had, zelfs indien het bevoegd zou worden geacht op basis van verordening (EU) 2017/2195 en verordening (EU) 2019/942, de prijsbeperkingen niet mogen vaststellen zonder een nieuwe raadpleging op grond van artikel 10 van verordening (EU) 2017/2195.

3.

Derde middel

Er is geen rechtsgrondslag voor de door ACER vastgestelde prijsbeperking.

4.

Vierde middel

In strijd met artikel 14, lid 7, van verordening (EU) 2019/942 en artikel 296 VWEU heeft ACER de vaststelling van de prijsbeperking onvoldoende gemotiveerd.

5.

Vijfde middel

ACER heeft met het besluit de bepalingen van artikel 3, lid 1, onder a), b) en e) van verordening (EU) 2017/2195 geschonden.

6.

Zesde middel

ACER heeft het evenredigheidsbeginsel krachtens artikel 5, lid 4, eerste en tweede zin, VEU en artikel 3, lid 2, onder a), van verordening (EU) 2017/2195 geschonden door de prijsbeperking vast te stellen.


(1)  Verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (PB 2019 L 158, blz. 22).

(2)  Verordening (EU) 2017/2195 van de Commissie van 23 november 2017 tot vaststelling van richtsnoeren voor elektriciteitsbalancering (PB 2017 L 312, blz. 6).


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/48


Beroep ingesteld op 14 maart 2023 — Merlin e.a. / Commissie

(Zaak T-141/23)

(2023/C 164/63)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Laurent Merlin (Equihen-Plage, Frankrijk) en 27 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: F.-C. Laprévote en F. de Bure, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

op grond van artikel 265 VWEU vast te stellen dat de Commissie heeft nagelaten om op basis van de door verzoekers verstrekte informatie een besluit te nemen over het vermoeden van staatssteun, wat een verzuim vormt;

de Commissie te gelasten om binnen twee maanden een besluit te nemen op basis van verordening (EU) 2015/1589 (1) van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

de Commissie te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekers een enkel middel aan. Zij stellen dat de Commissie ten onrechte heeft nagelaten te handelen waar zij geen besluit als bedoeld in artikel 4 van verordening 2015/1589 heeft vastgesteld na het eerste onderzoek van de informatie die verzoekers haar in het kader van de klachten hadden toegezonden over vermeende onrechtmatige staatssteun van de Nederlandse autoriteiten ten gunste van eigenaren van zeevissersvaartuigen.


(1)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/48


Beroep ingesteld op 15 maart 2023 — VF / Raad

(Zaak T-143/23)

(2023/C 164/64)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: VF (vertegenwoordiger: C. Docclo, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

richtlijn (EU) 2022/2523 van de Raad van 14 december 2022 tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor groepen van multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen in de Unie (1) nietig verklaren voor zover

artikel 17 inkomen uit een scheepvaartactiviteit die valt onder een onder de staatssteunregels goedgekeurde tonnagebelastingregeling van een lidstaat uitsluit van het toepassingsgebied ervan, tenzij het gaat om “inkomen uit internationale scheepvaart” of “inkomen uit gekwalificeerde nevenactiviteiten in de internationale scheepvaart”;

artikel 17 slechts van toepassing is op voorwaarde dat “de groepsentiteit aantoont dat het strategische of commerciële beheer van alle betrokken schepen feitelijk wordt verricht vanuit de jurisdictie waar zij is gevestigd”;

de richtlijn geen overgangsmaatregelen inhoudt voor belastingplichtigen die op grond van een nationale tonnagebelastingregeling aanzienlijke investeringen hebben gedaan;

de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: de richtlijn schendt het algemeen beginsel van gelijke behandeling van vergelijkbare ondernemingen.

2.

Tweede middel: de richtlijn schendt het algemeen beginsel van evenredigheid omdat haar gevolgen verder gaan dan noodzakelijk om haar doelstelling te bereiken.

3.

Derde middel: de toepassing van de richtlijn op louter interne situaties schendt het evenredigheidsbeginsel.

4.

Vierde middel: schending van het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.

5.

Vijfde middel: schending van de artikelen 115 en 107 VWEU.


(1)  PB 2022, L 328, blz. 1.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/49


Beroep ingesteld op 17 maart 2023 — Eurosemillas/CPVO — Nador Cott Protection en Carpa Dorada (Nadorcott)

(Zaak T-145/23)

(2023/C 164/65)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Eurosemillas, SA (Córdoba, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Muñoz-Delgado y Mérida en M. Esteve Sanz, advocaten)

Verwerende partij: Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Nador Cott Protection SARL (Saint-Raphaël, Frankrijk), Carpa Dorada, SL (Almazora, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het CPVO

Houder van het betrokken communautair kwekersrecht: Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep Nador Cott Protection SARL

Betrokken communautair kwekersrecht: communautair kwekersrecht nr. EU 14111 — rasbenaming: Nadorcott — soort: Citrus reticulata Blanco

Procedure voor het CPVO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de kamer van beroep van het CPVO van 2 januari 2023 in zaak A002/2020

Conclusies

Het eerste middel toewijzen, de bestreden beslissing vernietigen en de zaak terugverwijzen naar de kamer van beroep van het CPVO opdat deze de nodige maatregelen neemt ter uitvoering van het arrest;

Subsidiair — voor het geval dat het Gerecht het eerste middel niet toewijst of, indien het Gerecht het eerste middel wel toewijst, zich in staat acht om op basis van de feitelijke en juridische gegevens van het geding te bepalen welke beslissing de kamer van beroep had moeten nemen — het beroep van Eurosemillas SA op grond van een van de middelen 2 tot en met 6 toewijzen, de bestreden beslissing vernietigen en in plaats daarvan een nieuwe beslissing nemen waarbij besluit nr. NN20 van het CPVO van 16 december 2019 nietig wordt verklaard en het communautaire kwekersrecht nr. EU 14111 voor mandarijnenbomen van het ras Nadorcott nietig wordt verklaard.

de andere partijen verwijzen in de kosten van deze procedure en in de kosten van de procedure voor het CPVO en de kamer van beroep.

Aangevoerde middelen

Schending van het grondrecht op behoorlijk bestuur in samenhang met het grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces met alle waarborgen die zijn neergelegd in de artikelen 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, die eveneens worden geschonden door de bestreden beslissing.

Schending van artikel 20, lid 1, juncto artikel 10 van verordening (EG) nr. 2100/1994 van de Raad wegens niet-toepassing.

Schending van artikel 116 van verordening (EG) nr. 2100/1994 van de Raad wegens onjuiste toepassing.

Schending van artikel 20, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 2100/1994 van de Raad juncto artikel 10 wegens niet-toepassing door het afstaan in de EU — vóór de tolerantieperiode (berekend zonder toepassing van artikel 116) — van bestanddelen en oogstmateriaal van het Nadorcott-ras niet te beschouwen als een omstandigheid die afbreuk doet aan de nieuwheid van het plantenras.

Schending van artikel 20, lid 1, onder c), juncto artikel 11, lid 1 van verordening (EG) nr. 2100/1994 van de Raad wegens niet-toepassing.

Schending van artikel 20, lid 1, onder c), juncto artikel 11, lid 4, van verordening (EG) nr. 2100/1994 van de Raad wegens niet-toepassing.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/50


Beroep ingesteld op 21 maart 2023 — WhatsApp Ireland / Europees Comité voor gegevensbescherming

(Zaak T-153/23)

(2023/C 164/66)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: WhatsApp Ireland Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: J. Killick, G. Forwood, I. Sarmas, H. Gafsen, advocaten, P. Nolan, B. Johnston, C. Monaghan, D. Breatnach, Solicitors, D. McGrath, SC, E. Egan McGrath, B. Kennedy, SC, C. Geoghegan, Barristers)

Verwerende partij: Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB)

Conclusies

de gevraagde maatregelen tot organisatie van de procesgang bevelen;

bindend besluit 5/2022 van het EDPB van 5 december 2022 betreffende het door de Data Protection Commission (DPC) voorgelegde geschil met betrekking tot WhatsApp Ireland Limited (art. 65 AVG) (hierna: “bestreden besluit”) nietig verklaren;

het EDPB verwijzen in de kosten van WhatsApp Ireland in de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: het EDPB heeft artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geschonden door niet op te treden als een onpartijdige instantie.

2.

Tweede middel: het bestreden besluit is — onder voorbehoud van bevestiging door de maatregelen tot organisatie van de procesgang — aangetast door procedurele onregelmatigheden bij de vaststelling ervan.

3.

Derde middel: het EDPB heeft zijn bevoegdheden overschreden door rekening te houden met elementen die buiten de reikwijdte van de klacht vallen.

4.

Vierde middel: het EDPB heeft ten onrechte de Ierse Data Protection Commission opdracht gegeven om vast te stellen dat verzoekster zich niet kon beroepen op de contractuele noodzaak in de zin van artikel 6, lid 1, onder b), AVG.

5.

Vijfde middel: het EDPB heeft het recht onjuist toegepast door de Ierse Data Protection Commission opdracht te geven om een schending van het in artikel 5, lid 1, onder a), AVG neergelegde beginsel van behoorlijkheid vast te stellen.

6.

Zesde middel: het EDPB heeft het recht onjuist toegepast en zijn bevoegdheden overschreden door de Ierse Data Protection Commission opdracht te geven om verder onderzoek te doen naar alle gegevensverwerking door WhatsApp Ireland om te bepalen of die verwerking bijzondere categorieën van gegevens in de zin van artikel 9 AVG bevat.

7.

Zevende middel: het EDPB heeft zijn bevoegdheden overschreden en het recht onjuist toegepast door de Ierse Data Protection Commission opdracht te geven om een administratieve geldboete op te leggen.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/51


Beschikking van het Gerecht van 9 maart 2023 — Junqueras i Vies/Parlement

(Zaak T-485/20) (1)

(2023/C 164/67)

Procestaal: Spaans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 304 van 14.9.2020.