|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
66e jaargang |
|
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
RESOLUTIES |
|
|
|
Europees Economisch en Sociaal Comité |
|
|
|
574e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité, 14.12.2022-15.12.2022 |
|
|
2023/C 100/01 |
||
|
|
ADVIEZEN |
|
|
|
Europees Economisch en Sociaal Comité |
|
|
|
574e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité, 14.12.2022-15.12.2022 |
|
|
2023/C 100/02 |
||
|
2023/C 100/03 |
||
|
2023/C 100/04 |
||
|
2023/C 100/05 |
||
|
2023/C 100/06 |
||
|
2023/C 100/07 |
||
|
2023/C 100/08 |
||
|
2023/C 100/09 |
||
|
2023/C 100/10 |
||
|
2023/C 100/11 |
|
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
|
Europees Economisch en Sociaal Comité |
|
|
|
574e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité, 14.12.2022-15.12.2022 |
|
|
2023/C 100/12 |
||
|
2023/C 100/13 |
||
|
2023/C 100/14 |
||
|
2023/C 100/15 |
||
|
2023/C 100/16 |
||
|
2023/C 100/17 |
||
|
2023/C 100/18 |
||
|
2023/C 100/19 |
||
|
2023/C 100/20 |
||
|
2023/C 100/21 |
||
|
2023/C 100/22 |
||
|
2023/C 100/23 |
|
NL |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Europees Economisch en Sociaal Comité
574e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité, 14.12.2022-15.12.2022
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/1 |
Resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het langdurig effect van het Europees Jaar van de jeugd: beleidsbrede aandacht voor en empowerment van jongeren
(2023/C 100/01)
ingediend door Laurenţiu PLOSCEANU, voorzitter van de afdeling SOC, op verzoek van de coördinatiegroep voor het Europees Jaar van de jeugd (Katrīna LEITĀNE (voorzitter), Neža REPANŠEK, Michael McLOUGHLIN, Nicoletta MERLO, Mateusz Maciej SZYMANSKI, Florian MARIN, Pierre BOLLON, Dolores SAMMUT BONNICI en Davor MAJETIĆ)
|
Rechtsgrond |
Artikel 50 van het reglement van orde |
|
|
Resolutie |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
15.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
150/0/1 |
Ondanks de onzekerheden in verband met de oorlog in Oekraïne, de COVID-19-pandemie en de klimaatcrisis blijven jongeren de motor van het Europese project en zijn hun creativiteit, energie en enthousiasme de drijvende kracht achter het voortbestaan ervan. De besluiten van vandaag zijn bepalend voor onze wereld van morgen. Daarom is het essentieel dat jongeren inspraak hebben in beslissingen die van invloed zijn op hun toekomst, want beleidsmaatregelen kunnen ook onrechtstreeks een grote impact hebben op jongeren en de komende generaties.
In december 2021 heeft de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, het jaar 2022 uitgeroepen tot Europees Jaar van de jeugd, omdat “Europa zijn jongeren stuk voor stuk nodig heeft” en “onze Unie een ziel en een visie moet hebben die hen aanspreekt” (1). Volgens commissaris Mariya Gabriel “moet het Europees Jaar van de jeugd leiden tot een grondige verandering van de wijze waarop we jongeren betrekken bij het beleid en de besluitvorming” (2).
In het advies (3) van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) over de EU-strategie voor jongeren 2019-2027 werd erop aangedrongen de aandacht te richten op de sectoroverschrijdende aanpak, met een holistische kijk op jongeren en hun behoeften en rechten. Hierin stond: “Het EESC is ervan overtuigd dat de betrokkenheid van jongeren bij besluitvormingsprocessen niet alleen met behulp van eenmalige evenementen zou moeten worden bevorderd. Bovendien moet, met het oog op de verdere ontwikkeling van de jongerendialoog, de rol van vrijwilligersorganisaties voor jongeren en nationale jongerenraden worden verbeterd en moeten aanvullende kanalen worden gebruikt. De EU-instellingen zouden hierin het voortouw moeten nemen, waarbij het EESC een voortrekkersrol moet spelen als instelling die de betrokkenheid van jongeren op EU-niveau vergroot.”.
Sinds enkele jaren werkt het EESC aan een manier om de stem van jongeren op een gestructureerde en zinvolle manier op te nemen in zijn werkzaamheden en het besluitvormingsproces van de EU, bijvoorbeeld op het gebied van klimaat en duurzaamheid (4), door rondetafelgesprekken voor jongeren over klimaat en duurzaamheid op te zetten en door een jongerenafgevaardigde op te nemen in de officiële EU-delegatie naar de COP-vergaderingen van het UNFCCC en in de delegatie van het EESC. Verder heeft het de rol van onderwijs voor een duurzame ontwikkeling benadrukt (5), heeft het zich gebogen over de werkgelegenheids- en arbeidsmarktsituatie en -bepalingen (6) en heeft het gepleit voor de inclusie van jongeren in de nationale herstelplannen (7) door op te roepen tot een grotere betrokkenheid van jongerenorganisaties bij de uitvoerings- en monitoringfase van de plannen en bij de besluitvormingsprocessen. Ook heeft het een advies uitgebracht over het jongerenbeleid in de Westelijke Balkan (8), waarin het de EU verzocht om de Westelijke Balkan te blijven helpen om de participatie van jongeren te verbeteren, en heeft het gepleit voor de integratie van het jongerenperspectief in alle beleidsterreinen op EU-niveau door een EU-jeugdtest (9) in te voeren, met concrete aanbevelingen en voorstellen, zoals het voorstel om de interne betrokkenheid van jongeren en jongerenorganisaties bij de werkzaamheden van het EESC te vergroten.
Voorts heeft het EESC een positief advies (10) uitgebracht over het voorstel om 2022 uit te roepen tot Europees Jaar van de jeugd (EYY), waarin het zich bereid verklaarde een toonaangevende rol te spelen in het Europees Jaar van de jeugd, voortbouwend op succesvolle EESC-initiatieven zoals “Jouw Europa, jouw mening!”, de rondetafelgesprekken voor jongeren over klimaat en duurzaamheid en de jongerenafgevaardigde van het EESC naar de COP. Het EESC is bij uitstek geschikt om de samenwerking met jongerennetwerken te bevorderen. Daarom heeft het EESC een coördinatiegroep voor het Europees Jaar van de jeugd (CG EYY) opgericht om de vertegenwoordiging en zichtbaarheid van dit initiatief binnen het EESC te waarborgen en de lopende jongerengerelateerde initiatieven te coördineren. De CG EYY heeft een mandaat gekregen om de samenwerking met jongerenorganisaties en jongeren tijdens en na het Europees Jaar van de jeugd te versterken en met andere EU-instellingen en maatschappelijke organisaties samen te werken om de horizontale integratie van jongeren in hun dagelijkse werkzaamheden te verbeteren.
In de door de CG EYY opgestelde ontwerpresolutie worden de EU-instellingen en de nationale regeringen opgeroepen het langdurig effect van het Europees Jaar van de jeugd te waarborgen door een gestructureerde en zinvolle betrokkenheid van jongeren bij de beleids- en besluitvorming op alle niveaus te bevorderen en door participatiemechanismen voor jongeren en jongerenorganisaties in het leven te roepen. Voorts herhaalt het EESC zijn toezegging om de betrokkenheid van jongeren bij zijn werkzaamheden te versterken en de beleidsbrede aandacht voor jongerenkwesties op alle niveaus te bevorderen, met het oog op een meer verenigd en sterker Europa.
Je kan geen toekomst bouwen voor de jeugd, maar je kunt wel een jeugd bouwen voor de toekomst — Franklin D. Roosevelt
1. Langdurig effect van het Europees Jaar van de jeugd binnen het EESC
|
1.1. |
Het EESC is van mening dat moet worden voortgebouwd op de bevindingen van het Europees Jaar van de jeugd en dat deze door alle belanghebbenden met een open geest moeten worden benaderd. Het is van cruciaal belang dat het jaar concrete resultaten oplevert en dat de follow-upwerkzaamheden worden voortgezet tijdens het Jaar van de vaardigheden en ook daarna. Ook de EU-strategie voor jongeren en de Conferentie over de toekomst van Europa voorzien in een meer gestructureerde en zinvolle betrokkenheid van jongeren bij de opbouw van de toekomst van Europa. |
|
1.2. |
Het EESC is van mening dat maatschappelijke organisaties, en met name jongerenorganisaties, van cruciaal belang zijn om innovatieve participatie-instrumenten in kaart te brengen en het jongerenperspectief te integreren in de beleidsvorming op alle niveaus en op alle beleidsterreinen. Het benadrukt de rol van maatschappelijke organisaties bij het versterken van een actief burgerschap en het waarborgen van fundamentele mensenrechten en democratische waarden voor jongeren. |
|
1.3. |
Het EESC betreurt dat de maatschappelijke ruimte voor jongerenorganisaties, van groot democratisch belang, is gekrompen (11). Het dringt aan op maatregelen om jongerenorganisaties mondiger te maken en hen te voorzien van duurzame middelen die hun capaciteit vergroten om hun rechten en belangen te vertegenwoordigen en te verdedigen. |
|
1.4. |
Het EESC heeft in diverse adviezen (12) gewezen op de succesvolle initiatieven die er de afgelopen jaren zijn geweest voor een zinvolle participatie van jongeren, en verbindt zich ertoe nieuwe initiatieven te ontwikkelen om de betrokkenheid van jongeren en de integratie van het jongerenperspectief in de beleidsvorming te bevorderen. |
|
1.5. |
Het EESC is van mening dat de actieve deelname van jongeren aan de beleids- en besluitvorming van cruciaal belang is voor de opbouw van de toekomst van Europa en voor de totstandbrenging van een visie die jongeren aanspreekt. Daarom moedigt het de EU-instellingen aan de EU-jeugdtest uit te voeren om ervoor te zorgen dat de beleidsvorming van de EU op alle beleidsterreinen door een jongerenbril wordt bekeken. |
|
1.6. |
In aansluiting op de voorstellen in het advies over de EU-jeugdtest roept het EESC op tot integratie van jongerenthema’s in de beleidsvorming op alle niveaus en de ontwikkeling van een gemeenschappelijke benadering voor een gestructureerde zinvolle betrokkenheid van jongeren door alle EU-instellingen. Een en ander moet gebaseerd zijn op de volgende pijlers:
|
|
1.7. |
Het EESC verbindt zich ertoe binnen het EESC een permanente groep op te zetten om over transparante en horizontale coördinatiemechanismen te beschikken waarmee het jongerenperspectief in de werkzaamheden van het EESC kan worden geïntegreerd en na te gaan hoe het concept van de EU-jeugdtest kan worden toegepast om jongeren consequent te betrekken bij de werkzaamheden van het EESC. |
|
1.7.1. |
Voorts pleit het EESC voor de oprichting van een structuur die jongerenorganisaties in alle EU-instellingen vertegenwoordigt en/of erbij betrekt en/of eventueel een platform van belanghebbenden zoals het Europees stakeholdersplatform voor de circulaire economie (ECESP). Een dergelijke structuur of een dergelijk platform zou onder de bevoegdheid van het EESC vallen. Aangezien de EU-jongerendialoog het belangrijkste participatieproces van Europa is waarbij besluitvormers en jongeren kwesties bespreken en samen naar oplossingen zoeken, zouden verdere stappen kunnen worden ondernomen om dit participatiemechanisme nog te versterken, bijvoorbeeld door de oprichting van een medebeheersstructuur (13) die ook door het EESC zou kunnen worden geleid. |
|
1.8. |
Het EESC dringt aan op een grotere betrokkenheid van jongeren bij de besluitvormingsprocessen, van de opstelling van wetgevingsvoorstellen en -initiatieven tot de uitvoering, monitoring en follow-up. Deze aanpak wordt sinds 2021 gevolgd door de EU-delegatie voor de UNFCCC-COP-vergaderingen, waaraan door ten minste één jonge afgevaardigde wordt deelgenomen. Het EESC beveelt ten zeerste aan dat andere EU-delegaties een soortgelijke aanpak volgen en daarbij ook rekening houden met het intergenerationele perspectief. |
|
1.9. |
Om het EESC een grotere rol te laten spelen bij het overbruggen van de kloof tussen beleidsmakers en jongerenorganisaties en jongeren op zowel nationaal als Europees niveau, beveelt het in de eerste plaats aan een transparant, gestructureerd en zinvol participatiemechanisme voor jongeren — bijvoorbeeld een jongerenpanel — op te zetten om de wetgevingswerkzaamheden doeltreffend te coördineren. Ten tweede beveelt het EESC aan om jongeren en jongerenorganisaties te betrekken bij zijn eigen werkzaamheden. Daarnaast pleit het voor de coördinatie en uitwisseling van goede praktijken op het gebied van jongerenbetrokkenheid op alle niveaus en in alle lidstaten, en doelgerichte voorlichtingsactiviteiten. Daarbij moet met name worden gezorgd voor nauwere contacten met nationale jongerenorganisaties, en lokale jongerenprojecten moeten onder de aandacht worden gebracht van het EESC en zijn leden. |
|
1.10. |
Gelet op de huidige turbulente geopolitieke context is het bovendien van cruciaal belang om de betrokkenheid van jongeren bij initiatieven op het gebied van duurzaamheid, veiligheid en vredesopbouw te waarborgen. Het EESC is ingenomen met het onlangs goedgekeurde jongerenactieplan in het externe optreden van de EU en zal hierover in 2023 een initiatiefadvies uitbrengen. Voorts verzoekt het de EU om de Westelijke Balkan verder te steunen bij het verbeteren van de participatie van jongeren, gelet op de positieve correlatie tussen onderwijs- of opleidingsmobiliteit en het maatschappelijk en politiek engagement van jongeren. Hetzelfde beginsel moet worden gehanteerd in de betrekkingen met Oekraïne en Georgië. Het EESC dringt aan op versterking van de samenwerking op het gebied van jongerenbeleid met de landen die de status van kandidaat-lidstaat hebben. |
|
1.11. |
Het EESC zal ernaar streven om de stem van jongeren systematisch te laten doorklinken in zijn adviezen, dus ook in de initiatiefadviezen en verkennende adviezen die op verzoek van de roulerende voorzitterschappen of andere Europese instellingen worden uitgebracht. Het EESC zal er alles aan doen om deze instellingen, waarmee het uitstekende betrekkingen onderhoudt, ervan te overtuigen dat deze verzoeken betrekking moeten hebben op aspecten die relevant zijn voor jongeren. |
2. De focus voor de komende jaren: samen bouwen aan een betere toekomst — groener, inclusiever en digitaal.
|
2.1. |
Het EESC benadrukt dat het belangrijk is de kennis van jongeren over de Europese instellingen, werkingsmechanismen, actieterreinen, concrete voorbeelden van dagelijkse activiteiten en mogelijkheden voor persoonlijke en professionele ontwikkeling van jongeren te verhogen. Het aantal Europese uitwisselings- en opleidingsprogramma’s (Erasmus+, Discover EU enz.) moet zowel lokaal als extern worden verhoogd, evenals programma’s die onder gezamenlijke supervisie met andere onderwijsinstellingen in het land en in het buitenland worden uitgevoerd. Het EESC zal zijn leden aanmoedigen om speciaal op jongeren gerichte “going local”-initiatieven te organiseren. |
|
2.2. |
Het EESC wijst erop dat er een kader moet worden gecreëerd en gewaarborgd dat alle jongeren in staat stelt deel te nemen aan het besluitvormingsproces op Europees en nationaal niveau door instellingen te creëren die meer open staan voor jongeren en bereid zijn met hen samen te werken. Het is met name belangrijk om kansarme, kwetsbare en gemarginaliseerde jongeren in staat te stellen deel te nemen aan de besluitvormingsprocessen. Bevordering van de participatie van jongeren aan politieke verkiezingen moet een prioriteit zijn. Voorts draagt de participatie van jongeren bij tot creativiteit en innovatie, moet naar jongeren worden geluisterd en moet hun burger- en gemeenschapsparticipatie van jongs af aan worden aangemoedigd. |
|
2.3. |
Het EESC beveelt aan om tweedekans- en alfabetiseringsprogramma’s voor voortijdige schoolverlaters op te zetten en maatregelen te nemen om voortijdig schoolverlaten terug te dringen door te zorgen voor begeleidings-, ondersteunings- en socialebeschermingsprogramma’s voor jongeren uit plattelandsgebieden en uit arme gezinnen, teneinde de toegang tot onderwijsdiensten te vergemakkelijken. |
|
2.4. |
Er moet worden gezorgd voor hoogwaardig en inclusief onderwijs en opleiding en een leven lang leren, zodat iedereen beschikt over de kennis, vaardigheden, competenties en attitudes die Europa nodig heeft om een rechtvaardiger, samenhangender, duurzamer, digitaler en veerkrachtiger samenleving tot stand te brengen. Jongeren moeten over vaardigheden beschikken die hen in staat stellen volledig deel te nemen aan het maatschappelijk leven en om te gaan met de veranderingen op de arbeidsmarkt (14), met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbare mensen. Geschoolde werknemers zijn een belangrijke component van het Europese concurrentievermogen, zoals ook wordt erkend in het voorstel van de Europese Commissie voor het Europees Jaar van de vaardigheden 2023 (15), naast het waarborgen van goede arbeidsomstandigheden, de voorspelbaarheid van loopbanen en de toegang tot kansen. De deelname aan het onderwijs moet worden aangemoedigd. De uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten met betrekking tot jongeren moet een prioriteit zijn. Er moet ook vooruitgang worden geboekt bij de hervorming van het onderwijs, waarbij discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden worden aangepakt en de nadruk wordt gelegd op een leven lang leren, omscholing en bijscholing (16). |
|
2.5. |
Het EESC dringt erop aan dat jongeren uit plattelandsgebieden een betere toegang tot onderwijs krijgen door te zorgen voor de materiële en digitale infrastructuur die nodig is voor een hoogwaardig onderwijsproces, met name op het gebied van duurzame ontwikkeling en milieubescherming. |
|
2.6. |
In samenwerking met maatschappelijke organisaties moedigt het EESC de lidstaten aan om scholen specifiek toegankelijk te maken voor mensen met een zeldzame ziekte of mensen die om medische redenen niet naar school kunnen gaan en de nodige infrastructuur te waarborgen om te zorgen voor gelijke toegang tot onderwijsdiensten voor mensen met een handicap, zodat niemand aan zijn lot wordt overgelaten. |
|
2.7. |
Onderwijs is een belangrijke factor voor alle andere duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s). Daarom steunt het EESC de inspanningen van de Europese Commissie ter bevordering van het “leren voor een groene transitie en duurzame ontwikkeling” en roept het de lidstaten op om het onderwijs in hun land dienovereenkomstig uit te voeren en om te vormen (17). |
|
2.8. |
Het EESC stelt voor om, samen met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, voorlichtings- en begeleidingssessies of onderwijsprogramma’s te ontwikkelen om de basiselementen van de arbeidsmarkt uit te leggen, waarbij wordt verwezen naar begrippen als werkgever, arbeidsovereenkomst enz. Hiervoor moeten voldoende middelen worden uitgetrokken, met name voor kwetsbare jongeren en mensen met atypische vormen van werk. Deze informatie moet ook gericht zijn op jonge migranten die voor het eerst een land binnenkomen, zodat zij sneller kunnen worden geïntegreerd in de nieuwe samenleving, de onderwijs- en arbeidssystemen en de cultuur van het land. Meer in het algemeen moeten jongeren meer middelen krijgen om te leren over onderwerpen als financiële educatie en, heel belangrijk, om gedegen kennis op te doen van hun rechten als burgers en werknemers. Dit alles is van belang om jongeren te helpen zich voor te bereiden op hun toekomstige volwassen leven. |
|
2.9. |
Het EESC heeft er al eerder op gewezen dat ook ondernemerschap een cruciale rol kan spelen bij het verbeteren van het concurrentie- en innovatievermogen en het welzijn en bij de ontwikkeling van een sociale en groene economie, des te meer in de context van economisch herstel na de pandemie. Het aanmoedigen van onderwijs in ondernemerschap om ondernemersvaardigheden te ontwikkelen zou een manier kunnen zijn om loopbaantrajecten te creëren, vooral voor jongeren (18). |
|
2.10. |
Het EESC pleit ervoor om op nationaal niveau passende oplossingen te vinden voor de beheersing van de huurprijzen, teneinde de mobiliteit voor onderwijs- of beroepsdoeleinden te vergemakkelijken, en om een programma voor de bouw van sociale woningen voor jongeren uit te voeren, met name in grote steden en economische ontwikkelingscentra. |
|
2.11. |
Het EESC dringt erop aan dat jongeren — met name in plattelandsgebieden — betere toegang krijgen tot gezondheidsdiensten van goede kwaliteit door het aantal ziekenhuisdependances of buitenpoli’s die primaire medische diensten verlenen te vergroten en bewustmakingscampagnes te voeren binnen scholen over onderwerpen als letselpreventie, eetstoornissen, geestelijke gezondheid, algemene gezondheidsvoorlichting en reproductieve gezondheid, wat stuk voor stuk belangrijke onderwerpen zijn. Er moeten specifieke onderzoeksprogramma’s worden ontwikkeld voor de bestrijding van ziekten (zoals kanker) onder jongeren, aangezien behandelingen voor volwassenen vaak niet geschikt zijn voor hen. |
|
2.12. |
Op school zouden, in samenwerking met maatschappelijke organisaties en jongeren zelf, meer en voortdurende inspanningen moeten worden geleverd op het gebied van verkeersvoorlichting en de preventie van seksueel overdraagbare ziekten, pesterijen en haatzaaiende uitlatingen, tabaks-, alcohol- en drugsgebruik. |
|
2.13. |
Er moet voor worden gezorgd dat jongeren toegang hebben tot de formele vertegenwoordigingssystemen in hun betrekkingen met de arbeidsmarkt en dat alle jongeren, maar met name jongeren die geen baan of een onzekere baan hebben, op de hoogte zijn van de vrijheid van vereniging en het recht van werknemers en werkgevers om zelf organisaties op te richten en zich daarbij aan te sluiten. |
|
2.14. |
Het EESC dringt erop aan dat de capaciteit van de sociale partners en maatschappelijke organisaties wordt versterkt zodat zij jongeren kunnen vertegenwoordigen en de overgang van school naar een actief beroepsleven kunnen vergemakkelijken, en dat jongerenorganisaties worden betrokken bij de sociale dialoog, collectieve onderhandelingen en tripartiete organisaties met verantwoordelijkheden op de arbeidsmarkt. |
|
2.15. |
Het EESC dringt aan op modernisering en versterking van de instellingen die actief zijn op de arbeidsmarkt, door de diensten die zij verlenen aan te passen aan de specifieke behoeften van jongeren, zodat zij toegankelijker, dynamischer, vriendelijker en minder bureaucratisch worden. |
|
2.16. |
Het EESC dringt aan op een eerlijke behandeling en gelijke kansen voor vrouwen en mannen, maar ook voor jongeren ten opzichte van andere leeftijdscategorieën, vooral als het gaat om salarissen, arbeidsomstandigheden en opleidings- en promotiemogelijkheden op het werk. Stagiairs, met name jongeren, mogen niet worden uitgebuit en mogen geen instrument zijn om vaste arbeidscontracten te omzeilen. Onbetaalde stages of stages zonder vergoeding kunnen zeer negatieve gevolgen hebben voor de ervaring van jongeren op de arbeidsmarkt (19) en moeten worden verboden (20). De vertegenwoordiging van jongeren moet verder worden versterkt. |
|
2.17. |
Het EESC is van mening dat de sociale economie moet worden gesteund, aangezien deze sector actief bijstand verleent aan sociaal gemarginaliseerde jongeren en andere kwetsbare personen. Hierbij moet met name worden gedacht aan maatregelen ter vergroting van het gevoel van eigenwaarde, communicatie enz. |
|
2.18. |
De slechte toegankelijkheid van gezondheidsdiensten als gevolg van de pandemie vereist meer inspanningen om jongeren te helpen signalen van geestelijke gezondheids- en welzijnsproblemen op te sporen en correcte informatie te verspreiden via zo veel mogelijk kanalen, om waardevolle informatie te kunnen onderscheiden van valse beloften van hulp/steun, onder meer door gebruik te maken van gezondheidsinstrumenten. |
|
2.19. |
Het EESC dringt erop aan dat de socialebeschermingsstelsels en de arbeidswetgeving worden hervormd om ze aan te passen aan de nieuwe werkelijkheid en nieuwe arbeidsvormen en ervoor te zorgen dat latere veranderingen op het gebied van werk in de toekomst sneller kunnen worden bijgestuurd en gereguleerd, met volledige inachtneming van de nationale modellen voor arbeidsverhoudingen en de autonomie van de sociale partners. |
|
2.20. |
Het EESC stelt voor dat de pensioenstelsels en socialebeschermingsstelsels opnieuw worden gekoppeld aan de economische en sociale realiteit van jongeren en dat ze eerlijk en inclusief zijn en worden aangepast aan de realiteit op de arbeidsmarkt, zodat jongeren die nieuwe vormen van werk beoefenen en jongeren die geen werk hebben, worden beschermd. Zorgen voor hoogwaardige banen voor alle jongeren moet een prioriteit zijn. |
|
2.21. |
De coronapandemie heeft aangetoond dat gezondheids- en veiligheidskwesties, waaronder psychosociale risico’s, belangrijk zijn, naast stabiliteit en voorspelbaarheid op het gebied van werkgelegenheid. Er moet met jongeren in dialoog worden gegaan over de vraag hoe problemen op dit gebied in de toekomst kunnen worden voorkomen. De beschikbaarheid van verschillende vormen van werk op basis van stabiliteit en kwaliteitsnormen is van belang om de arbeidsmarktparticipatie van jongeren te bevorderen. Daarnaast zijn er maatregelen nodig om het toezicht op de arbeidsvoorwaarden van jongeren te versterken, onder meer door de arbeidsinspecties uit te breiden. |
|
2.22. |
Het EESC dringt erop aan de rechten van jongeren te beschermen en sociale bescherming te garanderen door het evenwicht tussen werk en privéleven te waarborgen, het recht op een privéleven te beschermen en de ruimte voor collectieve onderhandelingen in stand te houden. Er moeten manieren worden gevonden die een passende flexibiliteit van werkroosters mogelijk maken, om jongeren in staat te stellen hun studie te voltooien. |
|
2.23. |
Het EESC pleit voor meer synergie tussen de verschillende specifieke instrumenten voor jongeren, zoals de jongerengarantie en de kindergarantie. Jongeren moeten reële garanties krijgen die hun voorspelbare carrièreperspectieven bieden. Overheidsfinanciering ter ondersteuning van jongeren op de arbeidsmarkt mag niet bijdragen tot onzekerheid; de betrokkenheid van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld bij de ondersteuning van jongeren op de arbeidsmarkt moet een prioriteit blijven. |
|
2.23.1. |
Het EESC wil ervoor zorgen dat passende en hoogwaardige alternatieve zorg wordt georganiseerd voor alle kinderen en jongeren die geen ouders hebben die goed voor hen kunnen zorgen en, aangezien relaties in deze omstandigheden des te belangrijker zijn, dat zussen en broers samen mogen blijven tenzij dit niet in hun belang is. Meer in het algemeen is het belangrijk dat de steunmechanismen niet abrupt eindigen op de dag dat jongeren 18 jaar worden. |
|
2.24. |
Het EESC benadrukt dat de economische, sociale en milieu-uitdagingen die het huidige economische model met zich meebrengt, met name voor jongeren, op passende wijze moeten worden aangepakt. Daarbij moet voor ogen worden gehouden dat het belang van jongeren als fundamentele pijler voor de toekomst als uitgangspunt moet worden genomen bij het streven om onze samenlevingen groener, eerlijker, inclusiever en duurzamer te maken en ze en meer op welzijn te richten. Jongeren moeten een terugkerend thema/doel zijn van de ESIF-investeringen. |
|
2.25. |
Het EESC acht het noodzakelijk ervoor te zorgen dat jongeren de kans krijgen om een gezin te stichten. Meer inspanningen om jongeren te motiveren een gezin op te bouwen en kinderen te krijgen, zijn cruciaal voor de stabiliteit en de toekomst van Europa. Daarom is het van essentieel belang dat de toegang tot huisvesting, kinderopvang en flexibele sociale ondersteuning wordt gewaarborgd door hiervoor een specifiek EU-programma op te zetten. |
|
2.26. |
Het EESC dringt er met klem op aan dat jongeren een echt democratische en pluralistische openbare ruimte krijgen om hun mening te uiten zonder angst voor uitsluiting of haat. Tegelijkertijd is het van het grootste belang om kennis en bewustzijn op te bouwen over informatiemanipulatie en desinformatie. |
Brussel, 15 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/speech_21_4701
(2) https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/IP_21_5226
(3) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Jongeren betrekken, verbinden en versterken: een nieuwe EU-strategie voor jongeren (COM(2018) 269 final) (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 142).
(4) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité “Naar een gestructureerde participatie van jongeren op het gebied van klimaat en duurzaamheid in het besluitvormingsproces van de EU” (initiatiefadvies) (PB C 429 van 11.12.2020, blz. 44).
(5) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Empowerment van jongeren om via onderwijs duurzame ontwikkeling te verwezenlijken (initiatiefadvies) (PB C 100 van 16.3.2023, blz. 38).
(6) Informatief rapport van het EESC over Gelijke behandeling van jongeren op de arbeidsmarkt (in voorbereiding)
(7) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over zorgen voor fatsoenlijk werk voor jongeren en de inclusie van NEET’s via adequate nationale herstelplannen (initiatiefadvies) (PB C 152 van 6.4.2022, blz. 27).
(8) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over jongerenbeleid in de Westelijke Balkan, als onderdeel van de innovatieagenda voor de Westelijke Balkan (initiatiefadvies) (PB C 443 van 22.11.2022, blz. 44).
(9) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de EU-jeugdtest (initiatiefadvies) (PB C 486 van 21.12.2022, blz. 46).
(10) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over een Europees Jaar van de Jeugd 2022 (COM(2021) 634 final — 2021/0328 (COD)) (PB C 152 van 6.4.2022, blz. 122).
(11) SAFEGUARDING20CIVIC20SPACE20FOR20YOUNG20PEOPLE20IN20EUROPE202020_v4.02028129.pdf (youthforum.org).
(12) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Jongeren betrekken, verbinden en versterken: een nieuwe EU-strategie voor jongeren (COM(2018) 269 final) (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 142); Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité “Naar een gestructureerde participatie van jongeren op het gebied van klimaat en duurzaamheid in het besluitvormingsproces van de EU” (initiatiefadvies) (PB C 429 van 11.12.2020, blz. 44); Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over een Europees Jaar van de Jeugd 2022 (COM(2021) 634 final — 2021/0328 (COD)) (PB C 152 van 6.4.2022, blz. 122) en het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de EU-jeugdtest (initiatiefadvies) (PB C 486 van 21.12.2022, blz. 46).
(13) Systeem van comanagement van de Raad van Europa.
(14) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over onderwijs en opleiding vanuit het perspectief van een leven lang leren: bevordering van vaardigheden voor een meer rechtvaardige, samenhangende, duurzame, digitale en veerkrachtige samenleving in Europa (verkennend advies op verzoek van het Portugese voorzitterschap) (PB C 286 van 16.7.2021, blz. 27), paragrafen 1.2 en 2.3.
(15) Commissie start werkzaamheden aan Europees Jaar van de Vaardigheden (europa.eu).
(16) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Gelijke behandeling van jongeren op de arbeidsmarkt (in voorbereiding)
(17) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Empowerment van jongeren om via onderwijs duurzame ontwikkeling te verwezenlijken (initiatiefadvies) (PB C 100 van 16.3.2023, blz. 38).
(18) Resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de bijdrage aan het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2023 (PB C 443 van 22.11.2022, blz. 1) (paragraaf 4.14).
(19) Informatief rapport van het EESC over Gelijke behandeling van jongeren op de arbeidsmarkt (in voorbereiding)
(20) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over zorgen voor fatsoenlijk werk voor jongeren en de inclusie van NEET’s via adequate nationale herstelplannen (initiatiefadvies) (PB C 152 van 6.4.2022, blz. 27), paragraaf 1.9.
ADVIEZEN
Europees Economisch en Sociaal Comité
574e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité, 14.12.2022-15.12.2022
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/8 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over gendergerelateerde investeringen in nationale plannen voor herstel en veerkracht
(initiatiefadvies)
(2023/C 100/02)
|
Rapporteur: |
Cinzia DEL RIO |
|
Besluit van de voltallige vergadering |
20.1.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 52, lid 2, van het reglement van orde |
|
|
Initiatiefadvies |
|
Bevoegde afdeling |
Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang |
|
Goedkeuring door de afdeling |
8.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
163/5/14 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) benadrukt dat alleen een grotere en betere economische en sociale convergentie in de Europese Unie kan bijdragen tot volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen en de bevordering van gelijke kansen, door in te zetten op maatregelen en strategieën die in de lijn liggen van de Europese pijler van sociale rechten. |
|
1.2. |
De meeste nationale plannen voor herstel en veerkracht (NPHV’s) zijn door de lidstaten opgesteld zonder dat van tevoren is gekeken of de afzonderlijke investeringen een eind maken aan genderongelijkheden en of zij ervoor zorgen dat vrouwen gemakkelijker toegang krijgen tot de arbeidsmarkt en op de arbeidsmarkt kunnen blijven. Slechts een klein aantal staten heeft een strategische aanpak gehanteerd in de vorm van specifieke en horizontale maatregelen en hervormingen op de zes investeringsgebieden in het kader van het NPHV. De door de Europese Commissie vastgestelde methode is gebaseerd op een effectbeoordeling van de doeltreffendheid van de uitgevoerde maatregelen. Met het oog hierop beveelt het EESC aan dat de Commissie in de evaluatiefase specifieke en vergelijkbare indicatoren hanteert om verbeteringen op het gebied van gelijke beloning, toegang tot de arbeidsmarkt, combinatie van werk en zorgtaken en bevordering van zelfstandig ondernemerschap van vrouwen te meten. |
|
1.3. |
De NPHV’s bevatten zowel directe als indirecte maatregelen om ervoor te zorgen dat vrouwen gemakkelijker toegang krijgen tot de arbeidsmarkt en op de arbeidsmarkt kunnen blijven, met verschillende effecten op de korte of middellange termijn, maar de context blijft versnipperd en is niet in alle landen gelijk. Het EESC acht het van prioritair belang dat tijdens de uitvoeringsfase van de NPHV’s zowel de directe als de indirecte maatregelen worden geïntensiveerd. Hiervoor moeten zekere en duurzame investeringskanalen worden gevonden en moeten op middellange tot lange termijn middelen worden uitgetrokken. |
|
1.4. |
Wat de rechtstreekse maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid voor vrouwen betreft, is het EESC van mening dat stimulansen voor het scheppen van stabiele en hoogwaardige banen voor vrouwen voorrang moeten krijgen boven andere stimulansen en van de staatssteunkaart moeten worden uitgesloten. |
|
1.5. |
Het EESC zou graag zien dat de beloningsclausule voor bedrijven die de werkgelegenheid voor vrouwen bevorderen, wordt uitgebreid tot alle openbare aanbestedingsprojecten, en dat er een regeling komt voor openbare aanbestedingen ten behoeve van de uitvoeringsorganen, met een expliciete vermelding van de gendergelijkheidsdoelstellingen. |
|
1.6. |
Het EESC is ingenomen met de ondersteunende maatregelen voor zelfstandig ondernemerschap in verschillende NPHV’s en hoopt dat de steun ook betrekking zal hebben op financiële en managementcursussen en de toegang tot financiële instrumenten. |
|
1.7. |
Net zoals de Commissie schrijft in haar mededeling over gendergelijkheid acht ook het EESC het belangrijk dat bij de uitvoering van de NPHV’s actie wordt ondernomen op fiscaal gebied, door de belasting voor tweede verdieners in huishoudens met een laag inkomen en voor minder welvarende eenoudergezinnen te verlagen. |
|
1.8. |
De indirecte maatregelen in de NPHV’s omvatten ook investeringen in kinderopvang en zorg. Het EESC acht het van prioritair belang dat middelen worden geïnvesteerd in diensten voor het combineren van werk en langdurige zorg en het aanbieden van aanvullende diensten, en dat deze diensten toegankelijk worden gemaakt voor huishoudens met een laag inkomen. |
|
1.9. |
Het EESC is van mening dat specifieke investeringen ter bevordering van de participatie van vrouwen in technische en wetenschappelijke instellingen en STEM-opleidingen, die de werkgelegenheid van vrouwen op middellange tot lange termijn kunnen bevorderen in sectoren die momenteel voornamelijk door mannen worden gedomineerd, niet langer kunnen worden uitgesteld. |
|
1.10. |
Het EESC beveelt aan dat de NPHV’s op een gecoördineerde en complementaire manier worden geprogrammeerd, rekening houdend met alle andere communautaire middelen en programma’s, te beginnen met de middelen en programma’s van het cohesie- en het plattelandsbeleid. Bij de evaluatie in het kader van het Europees Semester, waarin de Commissie landspecifieke aanbevelingen doet, moeten deze doelstellingen vanuit het oogpunt van gendergelijkheid in aanmerking worden genomen door middel van nieuwe transparante en toegankelijke indicatoren die een vergelijking tussen landen mogelijk maken en zijn uitgesplitst naar geslacht. |
|
1.11. |
In de fase van het Europees Semester zou “genderbewust budgetteren” op alle niveaus van het openbaar bestuur verplicht moeten worden. |
|
1.12. |
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de sociale partners en maatschappelijke organisaties in de meeste landen op bescheiden en incidentele wijze betrokken zijn geweest bij de opstelling van NPHV’s. Het EESC beveelt aan dat zij volledig worden betrokken bij de uitvoering, monitoring en evaluatie van de NPHV’s, zowel op Europees, nationaal als lokaal niveau. |
2. Inleiding
|
2.1. |
Het doel van dit advies is de aandacht te vestigen op hervormingen en investeringen met een positieve impact op de gendergelijkheid die de lidstaten hebben opgenomen in hun NPHV’s, aan de hand van de beschikbare informatie die regelmatig wordt bijgewerkt door de Europese Commissie, het Europees Parlement (EP) en het voorzitterschap van de Europese Unie. Er zij op gewezen dat het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) op verzoek van het toekomstige Zweedse voorzitterschap van de Raad van de EU (2023) momenteel een studie uitvoert over gendergelijkheid en gendermainstreaming in het kader van het herstel na COVID-19 (1). Daarbij wordt ingegaan op de in de NPHV’s voorziene maatregelen met een genderbenadering, in alle stadia van die NPHV’s — van programmering tot uitvoering en evaluatie — en wordt gekeken in hoeverre de lidstaten gelijkheid beschouwen als een hefboom voor herstel. |
|
2.2. |
Op 21 juli 2020 heeft de Europese Raad het NextGenerationEU-plan aangenomen, samen met het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027. Een van de doelstellingen van het MFK en NextGenerationEU is het bevorderen van gelijke kansen door ervoor te zorgen dat de activiteiten en maatregelen van de relevante programma’s en instrumenten rekening houden met het genderperspectief en effectief kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van gelijkheid, in overeenstemming met de Europese strategie. |
|
2.3. |
Bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (2) is de herstel- en veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility, RRF) ingesteld, die tot doel heeft het herstel na de pandemie te ondersteunen, de cohesie te bevorderen en te investeren in de groene en digitale transitie. In de verordening wordt uitdrukkelijk bepaald dat de NPHV’s gendergelijkheid moeten bevorderen. Het EESC is het eens met de nadruk die in de verordening wordt gelegd op het belang van maatregelen ter bestrijding van genderongelijkheid, omdat dit in overeenstemming is met de doelstellingen van de Europese pijler van sociale rechten. |
|
2.4. |
In haar mededeling over de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021 (JGA 2021) van 17 september 2020 heeft de Commissie richtsnoeren voor de herstel- en veerkrachtfaciliteit geschetst, waarin zij de lidstaten oproept bijzondere aandacht te besteden aan kansarme groepen, vrouwen en jongeren die de arbeidsmarkt betreden, en hoogwaardige banen te scheppen. |
|
2.5. |
De gedelegeerde verordening van de EU van 28 september 2021 bevat 14 gemeenschappelijke indicatoren en gedetailleerde elementen van het scorebord voor herstel en veerkracht. Slechts vier van de vastgestelde indicatoren zijn uitgesplitst naar geslacht (3). Zo wordt er in de indicatoren 6 en 9 niet specifiek gekeken naar steun die wordt verleend aan door vrouwen geleide bedrijven. |
|
2.6. |
De oorlog in Oekraïne als gevolg van de Russische agressie heeft een aanzienlijke vertraging veroorzaakt en de groeivooruitzichten worden gekenmerkt door onzekerheid over met name de energievoorziening en de sterk stijgende kosten, factoren die van invloed zijn op de toewijzing van uitgaven en investeringen in de nationale begrotingen. Deze onzekerheid zal ook gevolgen hebben voor de uitvoering van de NPHV’s. |
|
2.7. |
De arbeidswereld en de samenleving als geheel proberen de crisis te boven te komen door te streven naar economisch en sociaal herstel op lange termijn; ook de NPHV’s zijn hierop gericht. Hierbij mag niet worden voorbijgegaan aan de vaststelling van een gendergericht kader om de ongelijkheden en genderkloven die de COVID-19-crisis in sommige productiesectoren, bevolkingsgroepen en gebieden helaas heeft vergroot, aan te pakken en te overbruggen (4). |
3. Achtergrond en voorbereiding van de financiering en middelen van de NPHV’s
|
3.1. |
In juli jongstleden heeft de Commissie een evaluatieverslag (5) over de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voorgelegd aan het EP en de Raad, waarin ook de genderongelijkheden aan de orde worden gesteld en de voortgang tot dusver wordt beschreven als het gaat om de bijdragen van de lidstaten op basis van de ingediende NPHV’s. De leidende prioriteiten van de 25 geanalyseerde NPHV’s worden hierin belicht aan de hand van de zes pijlers van de RRF (6). |
|
3.2. |
De meeste door de lidstaten voorgestelde maatregelen hebben horizontale doelstellingen en zijn niet per se specifiek gericht op gendergelijkheid; van de 129 voorgestelde maatregelen zijn er tot dusver slechts 13 opgestart. Niet alle lidstaten hebben hervormingen en middelen gepland die uitdrukkelijk gericht zijn op gendergerelateerde uitdagingen of die vrouwen als begunstigden beogen. Ook zijn er maar weinig innovatieve maatregelen in sectoren die door een lage arbeidsparticipatie van vrouwen worden gekenmerkt (7). Veel maatregelen zijn gericht op kinderopvang, zorg en onderwijs. Uit het verslag van de Commissie blijkt dat maar weinig NPHV’s voorzien in een strategische aanpak aan de hand van maatregelen en hervormingen die gericht zijn op gendergelijkheid. |
|
3.3. |
Andere lidstaten hebben de voorkeur gegeven aan bepaalde hoofdlijnen, zoals maatregelen voor sociale en territoriale cohesie, en leggen de nadruk op gelijke kansen, waarmee vaak ook gendergelijkheid wordt bedoeld, of zij plannen maatregelen die gericht zijn op kwetsbare groepen, waaronder vaak vrouwen en jongeren. En dan zijn er nog de maatregelen om de groene en digitale transitie in goede banen te leiden, waarbij de nadruk ligt op opleiding; in sommige landen hebben vrouwen een achterstand als het gaat om gelijke toegang tot opleidings- en omscholingsprogramma’s. Er zij op gewezen dat de meeste lidstaten in hun NPHV’s geen aandacht schenken aan gendergerelateerd geweld als een van de uitdagingen in het kader van maatregelen ter ondersteuning van gendergelijkheid. |
|
3.4. |
De NPHV’s zijn opgesteld na een beoordeling op nationaal niveau van de economische en sociale situatie, waarbij de uitgavenprioriteiten meestal reeds zijn vastgesteld en geen rekening is gehouden met de genderdimensie, noch wat de toegewezen middelen, noch wat de inhoud van de ingediende investeringsprojecten betreft. Het oorspronkelijke voorstel voor een verordening tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit bevatte geen verwijzing naar gendergelijkheid als doelstelling en noemde vrouwen niet als een specifieke doelgroep. Pas later werd, onder druk van de economische en sociale partners en maatschappelijke organisaties, met de in februari 2021 gepubliceerde verordening een genderdimensie toegevoegd aan de NPHV’s. Vandaar dat niet alle NPHV’s een genderdimensie hebben en genderbudgettering toepassen, maar alleen de NPHV’s die van meet af aan gendergerichte uitgaven en investeringen hadden vastgesteld. |
|
3.5. |
De herstel- en veerkrachtfaciliteit verplicht de lidstaten om aan te geven hoe hun NPHV’s genderongelijkheden aanpakken, maar bij de effectbeoordeling zal alleen worden gekeken naar de doeltreffendheid van de genomen maatregelen. Het is dan ook van belang dat de Commissie de doeltreffendheid van de geplande acties en investeringen meet door de economische en sociale partners en maatschappelijke organisaties te betrekken bij de evaluatiefase en gebruik te maken van vergelijkbare specifieke indicatoren. De tot dusver verzamelde gegevens geven de werkelijke situatie op nationaal niveau niet goed weer. Daarom is het thans moeilijk om vast te stellen wat het effect is van sommige maatregelen ter bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, met name transversale discriminatie, op de zes pijlers. |
|
3.6. |
Uit de aan de NPHV’s toegewezen middelen kan thans geen duidelijk beeld worden gevormd van de investeringen die niet alleen door de herstel- en veerkrachtfaciliteit worden ondersteund, maar ook met aanvullende nationale publieke en particuliere middelen en die uitsluitend gericht zijn op gendergelijkheid in de verschillende sectoren van arbeid en samenleving. De toegewezen middelen zullen pas tijdens de uitvoeringsfase kunnen worden gekwantificeerd. |
|
3.7. |
Volgens het verslag van de Commissie over specifieke gendergelijkheidsmaatregelen in de NPHV’s varieert het percentage echter sterk, van 11 % van de middelen in Zweden tot minder dan 1 % in Kroatië. In tal van andere landen ligt het percentage eveneens onder de 2 %, maar er zou ook moeten worden gekeken naar het effect van de indirecte maatregelen waarin de NPHV’s voorzien en van de directe en indirecte maatregelen die worden gefinancierd met NextGenerationEU-middelen, zoals React-EU en het Elfpo (Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling). |
|
3.8. |
Volgens het verslag van de Commissie en de eerste door het EIGE verzamelde gegevens is het beeld dat naar voren komt versnipperd en niet in alle landen gelijk. Niet alle landen beschikken over naar geslacht uitgesplitste gegevens, hoewel de Commissie hierom had verzocht, om regelmatig en tijdig verslag uit te kunnen brengen over gendergerelateerde uitgaven in de NPHV’s op basis van een aantal gemeenschappelijke elementen. |
|
3.9. |
Aangezien niet alle lidstaten voorafgaand aan de opstelling van hun NPHV’s grondige genderanalyses hebben aangeleverd, kan er geen beoordeling worden gemaakt van het effect van de maatregelen op bijkomende, hoogwaardige werkgelegenheid en gekwalificeerde banen. Gendergelijkheid wordt door 14 landen als een algemeen horizontaal beginsel beschouwd (8); alleen Spanje heeft gendermainstreaming als criterium in zijn NPHV opgenomen. Italië heeft specifieke maatregelen voor gendergelijkheid ingevoerd en het effect van de maatregelen verder geanalyseerd, waaronder het effect op de toename van de werkgelegenheid, maar er blijft bezorgdheid bestaan over de werkelijke doeltreffendheid en kwaliteit van de maatregelen (9). In andere landen zijn indirecte maatregelen gepland om de gendergelijkheid te bevorderen, zoals investeringen in het evenwicht tussen werk en privéleven, investeringen in zorgdiensten, aanmoediging van STEM-opleidingen, verbetering van de arbeidsomstandigheden en opleidingen, die op middellange tot lange termijn effect zullen sorteren maar momenteel niet kunnen worden gekwantificeerd. Naast deze investeringen hebben sommige lidstaten ook directe investeringen gepland, zoals aanwervingsprikkels en stimulansen voor vrouwelijk ondernemerschap. |
|
3.10. |
In sommige landen wordt bijzondere aandacht besteed aan genderbewuste aanbestedingen (gender procurement) (10) met conditionaliteitsmaatregelen voor de aanwerving van vrouwen en jongeren in overheidsopdrachten waarmee NPHV-middelen zijn gemoeid. Het zou wenselijk zijn om in de regelgeving voor openbare aanbestedingen uitdrukkelijk te verwijzen naar doelstellingen op het gebied van gendergelijkheid. |
|
3.11. |
Innovatieve NPHV’s op dit gebied zijn bijvoorbeeld die van Spanje, Italië en Frankrijk. Het Spaanse NPHV bevat de belangrijke toezegging dat alle administratieve procedures van de overheid een genderperspectief moeten hebben. In het Italiaanse NPHV zijn richtsnoeren inzake gelijke kansen voor door het NPHV gefinancierde contracten ingevoerd, die voorzien in de toepassing van beloningsmaatregelen en modelclausules in aankondigingen van vergelijkende onderzoeken, gedifferentieerd naar sector, type en aard van het project, met de verplichting om 30 % van de aanwervingen te reserveren voor personen jonger dan 36 jaar en voor vrouwen, en in de certificering van gendergelijkheid door bedrijven. En het Franse NPHV omvat een actieplan om nieuwe indicatoren voor bedrijven in te voeren die de gelijkheid en vooruitgang op professioneel gebied berekenen, terwijl de Ierse en Kroatische NPHV’s financiële beloningen toekennen aan bedrijven die de criteria voor de bevordering van gendergelijkheid toepassen (11). |
|
3.12. |
Uit het verslag van de Commissie van juli 2022 blijkt dat de betrokkenheid van de economische en sociale partners en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van de NPHV’s zeer bescheiden en incidenteel is geweest. De sociale partners en andere maatschappelijke organisaties zijn zeer bezorgd over hun deelname aan de uitvoerings- en monitoringfase van de maatregelen. Genderdeskundigen zijn met name van mening dat het zonder betrouwbare, vergelijkbare, gerichte, naar geslacht uitgesplitste en vooral kwaliteitsvolle gegevens over verschillende gebieden en sectoren moeilijk zal zijn om het effect van de maatregelen op vrouwen te beoordelen (12). Het EESC dringt er bij zowel de Europese instellingen als de nationale en regionale overheden op aan dat zij de sociale partners en de maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met de bevordering van gelijke kansen meer betrekken bij de uitvoering, evaluatie en monitoring van de NPHV’s. |
4. Contextuele beoordelingen van de NPHV’s
|
4.1. |
Het EESC benadrukt het belang van de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN, waarin de verwezenlijking van gendergelijkheid (gender equality) een van de 17 doelstellingen is, samen met de doelstellingen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (13) voor wat betreft de gelijke participatie in verschillende sectoren van de economie en de loonkloof tussen mannen en vrouwen. |
|
4.2. |
De strategie voor gendergelijkheid omvat beleid en maatregelen om alle vormen van discriminatie en ongelijkheid aan te pakken, ook ten aanzien van de lhbtiq-gemeenschap (14), en moet een referentiepunt zijn voor de uitvoering van de NPHV’s. Het EESC hamert er daarom op dat de kernacties die door alle partijen zijn overeengekomen en die erop zijn gericht gelijke participatie en gelijke kansen op de arbeidsmarkt te waarborgen, de loonkloof voor vergelijkbare functies te verkleinen, de toegang van vrouwen tot hogere managementfuncties te verbeteren en een evenwicht tussen mannen en vrouwen in de besluitvorming en de politiek tot stand te brengen, moeten worden uitgevoerd. Het EESC dringt aan op de snelle goedkeuring en tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake loontransparantie (15) — die instrumenten en maatregelen op nationaal niveau bevat om de kloof aan te pakken en te dichten — en dringt aan op een nauwgezette monitoring van oorzaken en verantwoordelijkheden. |
|
4.3. |
De doelstelling van een betere arbeidsmarktparticipatie van vrouwen moet op structurele en alomvattende wijze worden aangepakt, rekening houdend met economische, het onderwijs betreffende, geografische, sociale en culturele variabelen, ook in afgelegen en plattelandsgebieden. In dit verband moet een geïntegreerde aanpak worden gevolgd, waarbij de bijdrage van alle Europese instellingen en nationale en regionale overheden wordt gecombineerd met doeltreffende mechanismen voor een sociale dialoog met alle actoren en op verschillende niveaus. |
|
4.4. |
Om de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen te vergroten, wijst het EESC erop dat alle lidstaten zo snel mogelijk uitvoering moeten geven aan de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven (Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad (16)), die regels bevat inzake verlof om gezinsredenen en flexibele werkregelingen voor werknemers en een eerlijke verdeling van zorgtaken tussen ouders bevordert, waardoor belemmeringen voor het moederschap en het ouderschap uit de weg worden geruimd. |
|
4.5. |
De landspecifieke aanbevelingen (LSA’s) voor 2019 en 2020 in het kader van het Europees Semester, ten aanzien van de maatregelen die moeten worden genomen om genderongelijkheden te verminderen, hebben sommige lidstaten ertoe aangezet een genderdimensie in hun NPHV’s op te nemen (17), maar helaas blijft hun aanpak versnipperd. |
|
4.6. |
Als gevolg van de pandemie en de impact daarvan op vrouwen zijn er slechts sporadisch en incidenteel LSA’s uitgebracht. In 2022 hadden slechts drie landen — Oostenrijk, Duitsland en Polen — LSA’s met betrekking tot de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen en de werking van kinderopvang gekregen, terwijl nog eens 22 landen LSA’s ontvingen met betrekking tot kansarme groepen (18), die hebben geleid tot indirecte maatregelen met betrekking tot de arbeidsparticipatie of status van vrouwen, zaken die moeilijk te kwantificeren zijn. In het licht van de gegevens over de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de economische en sociale situatie van vrouwen zouden LSA’s op het gebied van gendergelijkheid wenselijk zijn geweest om op voorhand een coherente programmering in de NPHV’s te stimuleren, onder meer met gerichte investeringen. |
|
4.7. |
Het EIGE stelt in verschillende verslagen de ongelijke verdeling van gezinstaken aan de kaak, met name op het gebied van kinderopvang en langdurige zorg voor ouderen en mensen met een handicap (19). Deze verantwoordelijkheden behoren tot de belangrijkste redenen voor de lage arbeidsmarktparticipatie van vrouwen (20). Met de lockdowns en de sluiting van scholen is de situatie nog verslechterd. In dit verband moet worden opgemerkt dat in veel NPHV’s de relatie tussen onbetaalde zorgdiensten en maatregelen voor het evenwicht tussen werk en privéleven wordt erkend en specifieke maatregelen zijn ingevoerd om de kinderopvangdiensten te versterken (21). |
|
4.8. |
Deze diensten moeten ook toegankelijk worden gemaakt voor armere huishoudens, dankzij een herziening van de tarieven, zodat iedereen er gemakkelijker gebruik van kan maken. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan het bevorderen van voltijds onderwijs in alle scholen van alle soorten en niveaus, met school- en naschoolse activiteiten, en aan het aanbieden van aanvullende diensten in kleuterscholen, zoals voor- en naschoolse opvang, en aan het verbeteren van het openbare aanbod aan activiteiten tijdens de zomervakantie (in België: speelpleinwerking) voor jongens en meisjes. Dit zijn indirecte maatregelen waarvoor definitieve en duurzame investeringskanalen moeten worden gevonden, waarvan helaas geen sprake is in de NPHV’s die een middelenplanning hebben voor de middellange termijn. |
|
4.9. |
Het EESC zou graag zien dat het personeel van arbeidsbureaus gendersensitieve opleidingen volgt om een mentaliteit zonder genderstereotypen te ontwikkelen en te verspreiden. Tegelijkertijd is het belangrijk dat partnerschappen tussen bedrijven en actoren op het gebied van werkgelegenheid en opleiding worden aangemoedigd, om de integratie van vrouwen in door mannen gedomineerde sectoren te bevorderen. |
|
4.10. |
Het EESC onderschrijft het idee om voorrang te geven aan stimulansen voor bedrijven die vrouwen in dienst nemen met een actief beleid, stabiele arbeidscontracten en goede arbeidsvoorwaarden. Daarnaast zijn stimulansen voor en ondersteuning van zelfstandig ondernemerschap van belang, onder meer in de vorm van gerichte steun voor financiële en managementcursussen en toegang tot financiële instrumenten (22). |
5. Specifieke opmerkingen
|
5.1. |
De crisis is bijzonder zwaar geweest voor vrouwen, die daardoor vaak zelfs laaggeschoold werk moeten accepteren. Bovendien komt onvrijwillige deeltijdarbeid steeds vaker voor onder vrouwelijke werknemers. Om deze trend om te buigen, de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt te vergroten en hoogwaardige en gekwalificeerde werkgelegenheid te bevorderen, is het van prioritair belang om de directe en indirecte maatregelen in de NPHV’s kracht bij te zetten. |
|
5.2. |
Om de genderkloof te verkleinen zou het EESC graag zien dat de NPHV’s op een gecoördineerde en complementaire manier worden geprogrammeerd, rekening houdend met alle andere communautaire middelen en programma’s, te beginnen met de cohesiemiddelen en -programma’s. |
|
5.3. |
Bestaande genderverschillen en -ongelijkheden maken het overheidsbeleid niet-genderneutraal; daarom is het belangrijk dat alle overheden — op zowel Europees, nationaal als lokaal niveau — een genderbudgetteringsdocument aannemen ter aanvulling van het begrotingsbeleid. Het EESC beveelt aan om genderbudgettering verplicht te maken in de fase van het Europees Semester (23). |
|
5.4. |
Het EESC waarschuwt dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zoals deze thans is opgezet, de ongelijkheid in bepaalde productiesectoren, zoals de groene en de digitale sector, kan vergroten. Hoewel gendergelijkheid een horizontale prioriteit is, bestaat het gevaar dat zonder specifieke en meetbare acties om de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen, onder meer in de vorm van hoge kwalificaties in sectoren waar veel vrouwen werken, de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen nog groter wordt, waardoor vrouwen nog vaker genoegen moeten nemen met minder goed betaalde activiteiten. |
|
5.5. |
De NPHV’s moeten vergelijkbare indicatoren omvatten voor het meten van verbeteringen op het gebied van gelijke beloning, toegang tot de arbeidsmarkt (per sector), het combineren van werk- en zorgtaken, gesubsidieerde kredieten, stimulansen voor de bevordering van zelfstandig ondernemerschap en zelfstandige arbeid voor vrouwen. |
|
5.6. |
De stimulansen voor de vaste aanwerving van vrouwen moeten voorrang krijgen boven andere stimulansen, en moeten van de staatssteunkaart worden uitgesloten. |
|
5.7. |
Een betere combinatie van werk en zorgtaken is een van de belangrijkste doelstellingen om vrouwen in staat te stellen hun potentieel op de arbeidsmarkt volledig te benutten en de productiviteit van het bedrijfsleven te verbeteren. Hiervoor moeten volgens het EESC prioritair middelen worden geïnvesteerd in het combineren van werk en zorg, niet alleen met aanvullende diensten op kleuterscholen en de geleidelijke verstrekking van gratis onderwijsdiensten voor de leeftijdsgroep van 0-3 jaar aan gezinnen met lage inkomens, maar ook door meer te investeren in de uitvoering van diensten voor langdurige ondersteuning en zorg. |
|
5.8. |
Om de doelstellingen inzake het combineren van arbeidstijd en zorg te verwezenlijken moeten specifieke professionals worden aangeworven en moeten al degenen die dergelijke diensten leveren — momenteel overwegend vrouwen — een permanente bijscholing krijgen. |
|
5.9. |
Het EESC wijst erop dat het belangrijk is de beloningsclausule voor het in dienst nemen van vrouwen uit te breiden tot alle overheidsopdrachten, om bedrijven te ondersteunen die zich inzetten voor het scheppen van stabiele werkgelegenheid, het versterken van de sociale inclusie en het verkleinen van de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen. |
|
5.10. |
De genderkloof in de wetenschapswereld is zeer aanwezig, en de basis hiervoor wordt al gelegd in het kleuteronderwijs. Helaas bevatten slechts enkele NPHV’s maatregelen om de participatie van vrouwen in technische en wetenschappelijke instellingen en STEM-opleidingen te vergroten. Er zijn dan ook specifieke investeringen nodig in opleidingsplannen om de participatie van meisjes aan wetenschap, onderzoek en ontwikkeling aan te moedigen, alsook investeringen en nieuwe vormen van steun voor gerichte projecten, om ervoor te zorgen dat de participatie van vrouwen aan innovatieve activiteiten toeneemt. Deze maatregelen zullen een positief effect sorteren op de middellange tot lange termijn en moeten daarom worden geprogrammeerd met een strategische aanpak. |
|
5.11. |
Het EESC acht het belangrijk om ook op fiscaal gebied maatregelen te treffen, mede op aanwijzing van de Commissie (24), en op basis van de nationale wetgeving, door de belastingen voor tweede verdieners van een gezin (meestal vrouwen) in huishoudens met een laag inkomen te verlagen. Ook de belastingen voor minder welvarende eenoudergezinnen moeten worden verlaagd. |
|
5.12. |
Naast de maatregelen in de NPHV’s stelt het EESC aanvullende beleidsmaatregelen voor, namelijk om de gendergelijkheidscertificering verplicht te stellen teneinde de genderkloof te verkleinen en de arbeidsomstandigheden van vrouwen te verbeteren, gendergerelateerd geweld aan te pakken (25), slim werken te verspreiden via onderhandelingen met de sociale partners, en vrouwen die na hun zwangerschapsverlof weer aan het werk gaan de mogelijkheid te geven om vrijwillig in deeltijd te werken met behoud van loon, volgens de nationale praktijken en wetgeving. |
|
5.13. |
Het EESC waardeert de aanpak die de Commissie heeft gevolgd in haar verslag, waarin de maatregelen in de NPHV’s van de afzonderlijke landen vanuit een genderperspectief worden beoordeeld. Het is belangrijk dat tijdens de inspectiebezoeken van de Europese Commissie aan de verschillende lidstaten specifiek aandacht wordt besteed aan de maatregelen op het gebied van gendergelijkheid, en dat wordt gezorgd voor transparante en toegankelijke gegevens. |
|
5.14. |
Het EESC beveelt aan de economische en sociale partners en het maatschappelijk middenveld volledig te betrekken bij de uitvoering, monitoring en evaluatie van de NPHV’s, onder meer via speciale “controlecentra” op Europees en nationaal niveau, om een gecoördineerde planning van gendergelijkheidsinitiatieven te bevorderen. |
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Studie van het EIGE, Gender equality and gender mainstreaming in the COVID-19 recovery, zal worden gepubliceerd in 2023.
(2) Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).
(3) Deze specifieke indicatoren zijn: a) onderzoekers die werkzaam zijn in ondersteunde onderzoekscentra; b) het aantal deelnemers in een onderwijs- of opleidingstraject; c) het aantal personen dat een baan heeft of een baan zoekt, d) het aantal jongeren tussen 15 en 29 jaar dat steun ontvangt.
(4) Onderzoeksnota van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), Gender equality and the socio-economic impact of the COVID-19 pandemic.
(5) COM (2022) 383 final.
(6) Nederland heeft het NPHV later dan andere landen ingediend; het NPHV van Hongarije is momenteel opgeschort om redenen die verband houden met de eerbiediging van de rechtsstaat.
(7) Zie voetnoot 1 en het artikel “PNRR Italia, Gender Gap e politiche per l'innovazione e la digitalizzazione nel PNRR: quali misure?” van Marusca de Castris, Università degli Studi di Roma Tre, en Barbara Martini, Università di Roma Tor Vergata, september 2022.
(8) Zie voetnoot 1.
(9) Zie voetnoot 6.
(10) Genderbewuste aanbestedingen zijn een innovatieve strategie die door de Commissie is ingevoerd om investeringen in gendergelijkheid te bevorderen door de invoering van specifieke gendergevoelige gunningscriteria of vereisten voor deelname aan aanbestedingen, of gunningscriteria die sociale parameters omvatten. Genderbewuste aanbestedingen hebben tot doel de gendergelijkheid op de arbeidsmarkt te vergroten, de aanwezigheid van vrouwen in topfuncties te verbeteren en de loonkloof te verkleinen.
Het EIGE heeft in 2022 een verslag gepubliceerd — Gender-responsive public procurement: the key to fair and efficient public spending in the EU — met casestudy’s en aanbevelingen, waarin het aangeeft dat openbare aanbestedingen de gelijkheid tussen mannen en vrouwen kunnen sturen en ondersteunen.
(11) Gegevens afkomstig uit analyses van het EIGE, zie voetnoot 1.
(12) EP-briefing van april 2022, Gender equality in the Recovery and Resilience Facility, waarin bezorgdheid wordt geuit op basis van verschillende studies die op nationaal niveau door onderzoekscentra of universiteiten zijn uitgevoerd.
(13) Mededeling van de Europese Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 5 maart 2020. COM/2020/152 final.
(14) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025 (COM(2020) 698 final) (PB C 286 van 16.7.2021, blz. 128).
(15) Het voorstel voor een richtlijn inzake loontransparantie bevindt zich momenteel in de fase van de trialoogonderhandelingen.
(16) Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 79).
(17) Europees Parlement, Country Specific Recommendations and Recovery and Resilience Plans — Thematic overview on genderrelated issues, oktober 2021.
(18) Zie voetnoot 14.
(19) Advies van het Europees en Economisch en Sociaal Comité over Verlening van mantelzorg aan gehandicapte en oudere familieleden (PB C 75 van 28.2.2023, blz. 75), waarin het belangrijke aanbevelingen doet ten aanzien van de te nemen maatregelen.
(20) EIGE, Gender Mainstreaming — Gender stakeholder consultation, 2019.
(21) Zie voetnoot 1.
(22) In het Spaanse NPHV wordt 36 miljoen EUR uitgetrokken om vrouwelijke startende ondernemers te helpen; het Italiaanse NPHV mobiliseert 400 miljoen EUR om de deelname van vrouwen aan ondernemersactiviteiten te ondersteunen.
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Investeren met een genderlens om voor meer gendergelijkheid in de Europese Unie te zorgen (PB C 100 van 16.3.2023, blz. 16), waarin voorstellen worden gedaan om investeringen in vrouwelijk ondernemerschap aan te moedigen.
(23) Discussienota van de Europese Commissie, Gender Budgeting Practices: Concepts and Evidence, juni 2022.
(24) Zie voetnoot 10.
(25) De lidstaten zijn verzocht IAO-Verdrag nr. 190 inzake geweld en intimidatie op het werk, dat nu door slechts twee Europese landen is geratificeerd, te ratificeren.
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/16 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over investeren met een genderlens om voor meer gendergelijkheid in de Europese Unie te zorgen
(initiatiefadvies)
(2023/C 100/03)
|
Rapporteur: |
Ody NEISINGH |
|
Corapporteur: |
Maria NIKOLOPOULOU |
|
Raadpleging |
20.1.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 52, lid 2, van het reglement van orde |
|
|
Initiatiefadvies |
|
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
|
Goedkeuring door de afdeling |
23.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
172/6/7 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is er vast van overtuigd dat we een inclusief financieel ecosysteem in de EU en de lidstaten kunnen creëren en meer vooruitgang kunnen boeken met gendergelijkheid wanneer mannen en vrouwen samenwerken en we voor een gunstig klimaat voor vrouwelijke ondernemers en de passende financiële en wetgevingsinstrumenten, zoals genderbudgettering, zorgen. |
|
1.2. |
Gendermainstreaming is niet mogelijk zonder gegevens, effectbeoordelingen en gemeenschappelijke indicatoren. De gegevens en indicatoren van de lidstaten en EU-instellingen moeten daarom geharmoniseerd worden om de genderkloof te kunnen dichten. Het EESC benadrukt dat de EU naar geslacht uitgesplitste gegevens over Europese investeringen moet verzamelen en ze moet integreren in de jaarlijks gendergelijkheidsindex. |
|
1.3. |
Willen we het aantal vrouwelijke ondernemers vergroten, dan loont het de moeite om de rol van business angels, startkapitaal en het “doorgeefeffect” te onderzoeken. |
|
1.4. |
Het EESC is ervan overtuigd dat een betere positie van vrouwen bij het ontvangen van financiering een positief doorsijpelingseffect zal hebben, wat tot betere financiële en sociale resultaten zal leiden. |
|
1.5. |
Volgens het EESC is het belangrijk om vrouwen meer netwerk- en opleidingskansen en mentorprogramma’s te bieden teneinde een gunstig klimaat voor vrouwelijke ondernemers te creëren. Daarnaast benadrukt het dat onderwijs belangrijk is om genderstereotypen te ontkrachten, met inbegrip van clichés over mannelijke ondernemers, en om een ondernemerscultuur te scheppen waarin ook vrouwen grote plannen kunnen koesteren. |
|
1.6. |
Het EESC beveelt aan dat de lidstaten vrouwelijke ondernemers toegang geven tot moederschapsuitkeringen en ouderschapsverlof in overeenstemming met de beginselen van de aanbeveling van de Raad met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen. |
|
1.7. |
Het EESC benadrukt dat de lidstaten de belangstelling van meisjes voor STEM al vanaf jonge leeftijd moeten wekken, dat ze vrouwelijke ondernemers en rolmodellen in deze sectoren moeten ondersteunen en in programma’s moeten investeren om meisjes op de middelbare school warm te maken voor STEM. |
|
1.8. |
Het EESC beveelt aan om gendergelijkheid op te nemen in het actieplan voor de sociale economie door in doelgerichte maatregelen voor vrouwen te voorzien en gender steeds als criterium te hanteren wanneer EU- en nationale middelen en overheidsopdrachten worden toegewezen, teneinde vrouwelijk talent op de arbeidsmarkt te bevorderen en te behouden. |
|
1.9. |
Het EESC stelt voor dat de diversiteit van teams, met bijzondere aandacht voor vrouwen, een criterium moet zijn om overheidsfinanciering te ontvangen. Het is belangrijk specifieke normen vast te leggen om te voorkomen dat bedrijven zich diverser voordoen dan ze zijn (1). |
|
1.10. |
Het EESC beveelt alle Europese instanties en lidstaten aan om op middellange termijn op elk niveau van het begrotingsproces instrumenten voor genderbudgettering te gebruiken. Om te bepalen welke gebieden via de begroting moeten worden aangepakt, zijn de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld hierbij en sociaal overleg eveneens essentieel. |
|
1.11. |
In de financiële sector heersen nog steeds onbewuste vooroordelen. Bewustmakingscampagnes en opleidingen voor investeerders en beoordelaars over dat onderwerp zijn dus belangrijk. Daarnaast is het EESC van mening dat de Europese financiële instellingen elk zo snel mogelijk evenveel mannelijke als vrouwelijke beoordelaars moeten hebben om te vermijden dat beoordelaars vooral kiezen voor kandidaten waarin ze zichzelf herkennen, en dat ze ook opleidingen over onbewuste vooroordelen moeten krijgen. |
|
1.12. |
Het EESC stelt voor dat de Commissie een gendereffectbeoordeling van de jaarlijkse EU-begroting uitvoert en die als bijgevoegd document presenteert. Bovendien zou ze een taskforce moeten oprichten om deel te nemen aan de onderhandelingen en de EU-doelstellingen in het volgende MFK (2028-2034) en tijdens de tussentijdse herziening van het huidige MFK (2021 -2027) (2) meer op elkaar af te stemmen en gendergelijkheid erin te integreren. |
|
1.13. |
Het EESC pleit ervoor om EU-middelen toegankelijker te maken voor vrouwenorganisaties door de procedures te vereenvoudigen en subsidies te verstrekken voor hun kernactiviteiten. |
|
1.14. |
Tot slot pleit het EESC voor een ambitieuze visie van de Europese Commissie en de Europese instellingen op het gebied van genderbudgettering en investeren met een genderlens, met inbegrip van concrete doelstellingen voor financiering voor vrouwen, concrete kernprestatie-indicatoren, wetgeving, geactualiseerde criteria en (intensievere) programma’s om vrouwelijk ondernemerschap en de toegang tot financiering te verbeteren (bijv. specifieke subsidies voor vrouwen, specifieke beperkte partnerfinanciering voor fondsen die (mede-)eigendom van vrouwen zijn, leninggaranties of microfinanciering, platformen voor co-investering, genderobligaties of microkredieten). |
2. Algemene opmerkingen
|
2.1. |
Gendermainstreaming is een kerndoelstelling van de Europese Unie, in overeenstemming met artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Ondanks deze wettelijke verplichtingen om gelijkheid tussen vrouwen en mannen te waarborgen, wordt op gebied van gendermainstreaming echter maar langzaam vooruitgang geboekt, met name wat financiering en begroting betreft. |
|
2.2. |
Het zwaartepunt van dit advies ligt op de uitdagingen en kansen van ondernemerschap, publieke en particuliere investeringen en genderbudgettering. Er wordt ook een lans gebroken voor een ambitieuze visie van de Europese instellingen en de lidstaten met betrekking tot investeren met een genderlens en genderbudgettering. Dit zal de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen 5 (volledige gendergelijkheid) en 10 (minder ongelijkheid) ten goede komen. Gendergelijkheid alleen tot stand gebracht kan worden als vrouwen én mannen zich er samen voor inzetten. |
|
2.3. |
Volgens de Europese Commissie maken vrouwen ongeveer 52 % van de totale bevolking in Europa uit, maar vormen ze slechts 34,4 % van de zelfstandigen en 30 % van de startende ondernemers (3). |
|
2.4. |
Teams die uitsluitend door mannen zijn opgericht, ontvangen bijna 92 % van al het durfkapitaal dat in Europa geïnvesteerd wordt. In een vroeg stadium gaat slechts 1 % van de financiering naar door vrouwen geleide bedrijven, en ook in latere fasen komt dat cijfer nooit uit boven 30 %, zelfs al blijken teams met vrouwelijke oprichters en gemengde teams beter te presteren dan uitsluitend mannelijke teams (4) (5) (6) (7). |
|
2.5. |
In maart 2017 meldde de OESO dat vrouwen in alle landen, behalve in de VS, Mexico, Griekenland en Indonesië, minder toegang hebben tot financiering die nodig is om een bedrijf op te richten dan mannen. Deze genderkloof is mogelijk toe te schrijven aan het feit dat vrouwen minder ervaring hebben en in zeer competitieve sectoren met een lage groei werken, maar ook aan gendervertekende kredietscores en genderstereotypen bij investeringsevaluaties. Vrouwen hebben ook vaak te kampen met beperktere toegang tot financiële basisdiensten (bijv. bank- en spaarrekeningen) (8). Daarnaast krijgen vrouwen met een eigen bedrijf vaker dan mannen de raad om geen krediet op te nemen. |
|
2.6. |
Volgens de strategie voor gendergelijkheid 2020-2025 van de Europese Commissie is slechts een op de tien besluitvormers in risicokapitaalondernemingen en private-equitybedrijven een vrouw, al zijn er ook enkele particuliere fondsen met aandacht voor gender waar 72 % van de vennoten vrouw is. Uit de resultaten blijkt dat gemiddeld 85 % procent van de beherende vennoten van risicokapitaalondernemingen mannen zijn, tegenover slechts 15 % vrouwen. Als vrouwen al vennoot zijn, dan meestal van kleinere fondsen. |
|
2.7. |
De COVID-19-pandemie heeft de gendergerelateerde en economische ongelijkheid nog vergroot. Op sociaal en economisch gebied heeft het coronavirus mannen en vrouwen duidelijk op een verschillende manier getroffen. De COVID-19-pandemie heeft ook gevolgen gehad voor de toegang van vrouwen tot financiering. Europese cijfers ontbreken, maar in de Verenigde Staten nam de bestaande genderkloof op het gebied van risicokapitaalfinanciering voor door vrouwen geleide start-ups zelfs toe (9). |
|
2.8. |
Wereldwijd rijpen de geesten om te investeren met een genderlens. Toch is het Europese investeringsecosysteem voor vrouwelijke ondernemers en oprichters nog versnipperd en is er te weinig systemische en strategische aandacht voor gender (10). Specifieke fondsen voor gendergelijkheid zijn dun gezaaid, en slagen er niet in om meer vrouwelijke ondernemers aan te trekken. Ongeveer de helft van de financiering in de Europese Unie bestaat uit belastinggeld. Op EU-niveau zouden de krachten gebundeld moeten worden om het financieringsecosysteem gendergenuanceerder en gelijker te maken, in combinatie met continue begeleiding tijdens de oprichting van het bedrijf. Dat kan tot consensus leiden en helpen om de hindernissen op weg naar verandering te bedwingen. |
|
2.9. |
Wanneer we het hebben over investeren met een genderlens, dan moeten we ons ervan bewust zijn dat er nog andere ongelijkheden zijn die de toegang tot financiering nog meer kunnen bemoeilijken. Te denken valt aan vrouwen met een handicap, een lage sociaal-economische status of een migratieachtergrond, jonge vrouwen, seksuele geaardheid, ras enz. |
3. Specifieke opmerkingen
|
3.1. |
Het EESC is ervan overtuigd dat een betere positie van vrouwen bij het ontvangen van financiering een positief doorsijpelingseffect zal hebben, wat tot betere financiële en sociale resultaten zal leiden. Als vrouwelijke durfkapitalisten aan het roer staan, is de kans dat ze in vrouwelijke oprichtingsteams investeren dubbel zo groot, waardoor het aandeel werkende vrouwen toeneemt. Start-ups met een vrouwelijke oprichter hebben 2,5 keer meer vrouwelijke personeelsleden in dienst, en bedrijven met een vrouwelijke oprichter en directeur nemen zes keer meer vrouwen aan (11). |
|
3.2. |
Het is van het grootste belang dat de EU gegevens verzamelt om de huidige situatie te analyseren en strategieën te ontwerpen om vooruitgang te boeken. Ondanks de inspanningen in dat verband verzamelen de Commissie, de Raad, de OESO, Eurostat en het EIGE elk hun eigen gegevens over verschillende genderaspecten. Die moeten dus eerst geharmoniseerd worden voordat ze gebruikt kunnen worden om de genderkloof te dichten. lidstaten moeten verplicht worden om relevante gegevens te verzamelen. De gebruikte methoden en meeteenheden moeten samengevoegd worden om zicht te krijgen op het geheel. Ook moet het mogelijk zijn om bijkomende gegevens toe te voegen (over sociale, etnische, intersectionele vooroordelen enz.) zodat de vooruitgang en het beleid gemonitord en beoordeeld kunnen worden. Daarnaast moeten er meer reguliere en verbeterde analytische studies uitgevoerd worden. Het EESC benadrukt dat de EU naar geslacht uitgesplitste gegevens over Europese investeringen moet verzamelen en ze moet integreren in de jaarlijks gendergelijkheidsindex. |
|
3.3. |
Het is echter even belangrijk om te kijken hoeveel er geïnvesteerd wordt en wat de rol van business angels en startkapitaalinvesteringen is. Een ander interessant onderzoeksthema is het “doorgeefeffect”: vrouwen in wie geïnvesteerd wordt, groeien als ondernemer, beginnen hun eigen investeringskapitaal te vergroten en worden zelf business angels. Aangezien het ondernemerschap van vrouwen op die manier een flinke impuls zou kunnen krijgen, zouden gerichte promotiecampagnes opgezet kunnen worden die bedoeld zijn om hun meer inzicht te verschaffen in de kansen en bijdragen die business angels kunnen leveren, in combinatie met informatie over hoe ze kunnen beginnen. De lidstaten zouden ook kunnen nadenken over belastingvoordelen om dit te ondersteunen. |
|
3.4. |
Het EESC is van mening dat gendermainstreaming in de EU bereikt zal worden door gendergelijkheid in de hele beleids- en besluitvorming actief te bevorderen, met inbegrip van sociaal en cohesiebeleid en het mededingingsbeleid van de EU, en in de besteding van de EU-begroting. De noodzakelijke voorwaarden daarvoor zijn echter nog niet aanwezig, net zomin als een doeltreffende monitoring om beleidsmaatregelen indien nodig te corrigeren. We weten dat beide geslachten niet even zwaar zijn getroffen door de COVID-19-pandemie. Daarom roept het EESC beleidsmakers op alle niveaus nogmaals op om het gendermainstreamingbeginsel te volgen en het gendergelijkheidsaspect in alle besluiten op te nemen, ook in besluiten over budgettering, investeringen, financiering en bij openbare aanbestedingen. Daar horen ook de begrotingscyclus van het MFK 2021-2027 en de herstel- en veerkrachtplannen bij, alsook gendereffectbeoordelingen, degelijke bindende indicatoren en monitoring- en evaluatiesystemen (12). |
|
3.5. |
In een recent verslag van de Europese Rekenkamer komt naar voren dat de Commissie maar weinig aandacht heeft geschonken aan de genderanalyse van de onderzochte beleidsmaatregelen en programma’s. Ze heeft maar beperkt gebruikgemaakt van naar gender uitgesplitste gegevens en indicatoren, en slechts weinig informatie gepubliceerd over de algemene gevolgen van de EU-begroting voor gendergelijkheid. Op gebieden waar de wettelijke vereisten wel gedetailleerd beschreven waren, was het echter gemakkelijker om gendergelijkheid in programma’s te integreren. |
4. Concrete maatregelen
4.1. Een gunstig klimaat voor vrouwelijke ondernemers creëren
|
4.1.1. |
Volgens het EESC is het belangrijk om vrouwen meer netwerk- en opleidingskansen en mentorprogramma’s te bieden teneinde een gunstig klimaat voor vrouwelijke ondernemers te creëren. Het is absoluut noodzakelijk dat vrouwen een “old girls network” ontwikkelen, als tegenhanger van het “old boys network”, omdat zij doorgaans kleinere, minder diverse netwerken hebben. Ook rolmodellen en mentoren spelen een belangrijke rol: in een studie in Italië antwoordde 70 % van de meisjes dat ze anders over hun toekomst dachten na een ontmoeting met een rolmodel. |
|
4.1.2. |
Stereotiepe ideeën over ondernemerschap ontstaan al op de basisschool. Het EESC benadrukt dat onderwijs belangrijk is om genderstereotypen te ontkrachten, met inbegrip van clichés over mannelijke ondernemers, en om een ondernemerscultuur te scheppen waarin ook vrouwen grote plannen kunnen koesteren. In de Europese samenlevingen bestaan er nog steeds negatieve connotaties tegenover vrouwelijke ondernemers en directeurs. Scholen zijn ook van essentieel belang om meisjes financiële en ondernemende vaardigheden bij te brengen; die moeten dus in de leerplannen worden opgenomen, te beginnen vanaf het basisonderwijs, en moeten in het hele schoolsysteem versterkt en ontwikkeld worden. Een goede manier om vrouwelijk ondernemerschap van jongs af aan te stimuleren, zouden ondernemerschapsbeurzen en andere programma’s kunnen zijn waar vrouwen toegang tot startkapitaal kunnen krijgen, of bijvoorbeeld een doelgerichte aanpak om meisjes warm te maken voor wetenschap. |
|
4.1.3. |
Het “oplichterssyndroom” is het verschijnsel dat mensen twijfelen aan hun kunnen en het gevoel hebben dat ze niet goed genoeg zijn in wat ze doen. Tal van vrouwelijke ondernemers krijgt hiermee te maken. Door in het onderwijs aan de capaciteiten en het zelfvertrouwen van vrouwen te werken, zal dat verschijnsel afnemen en ontstaan er meer mogelijkheden voor vrouwen om zich te ontwikkelen (13). |
|
4.1.4. |
Een grote belemmering voor het ondernemerschap is de tijdarmoede die vrouwen tegenwoordig ervaren en die te wijten is aan onbetaalde zorgtaken. Culturele veranderingen, zoals gedeelde verantwoordelijkheid van partners voor het huishouden en de zorg voor kinderen en anderen, is cruciaal, zeker in combinatie met systeemmaatregelen zoals betaalbare of gratis kinderopvang en ouderenzorg. Het EESC beveelt aan dat de lidstaten vrouwelijke ondernemers toegang geven tot moederschapsuitkeringen en ouderschapsverlof in overeenstemming met de beginselen van de aanbeveling van de Raad met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen (14) (15). |
|
4.1.5. |
Opleidingsprogramma’s voor ondernemerschap die specifiek voor vrouwen bedoeld zijn, richten zich doorgaans op markten en sectoren waarin vrouwen al goed vertegenwoordigd zijn. Er zijn echter sectoren waar een ernstig tekort aan vrouwelijk ondernemers heerst, bijvoorbeeld op het gebied van hightech en wetenschap, technologie, techniek en wiskunde (STEM). Het EESC benadrukt dat de lidstaten de belangstelling van meisjes voor deze gebieden al vanaf jonge leeftijd moeten wekken, dat ze vrouwelijke ondernemers en rolmodellen in deze sectoren moeten ondersteunen en in programma’s moeten investeren om meisjes op de middelbare school warm te maken voor STEM. |
|
4.1.6. |
Ook de huidige scheve genderbalans op de arbeidsmarkt vormt een obstakel voor toekomstige ondernemingsactiviteiten van vrouwen. Ze hebben minder spaargeld en krijgen minder kansen om de juiste managements- en ondernemerschapsopleidingen te volgen en zo een bedrijf op te richten. Jonge vrouwen ondervinden dus meer belemmeringen om een bedrijf te starten. De loonkloof tussen mannen en vrouwen of oneerlijke lonen zetten bovendien een rem op hun financiële mogelijkheden. Aangezien financierders vaak eisen dat ondernemers zelf ook startkapitaal inleggen, is het EESC van mening dat het sluiten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen en het rechtzetten van de scheve genderbalans op de arbeidsmarkt positieve gevolgen zal hebben voor vrouwelijk ondernemerschap. |
|
4.1.7. |
Vrouwen zijn meer geneigd om een bedrijf te beginnen rond duurzame en sociale thema’s, zodat ze een belangrijke positieve impact op de samenleving kunnen nalaten en een sociale start-up leiden (16) (17). Bedrijven die in de sociale economie actief zijn, stellen de economische en sociale behoeften van de samenleving en hun werknemers centraal, net als milieuduurzaamheid. Ze investeren in welzijn en stellen waarden centraal in hun activiteiten. De economische emancipatie en ontwikkeling van vrouwen zal er dus wel bij varen als projecten in de sociale economie meer worden gefinancierd en de oprichting van ecosystemen voor maatschappelijke ondernemingen wordt bevorderd. Ook zal het aantal sociale ondernemingen groeien als vrouwelijk ondernemerschap gestimuleerd wordt. In het actieplan van de Europese Commissie voor de sociale economie wordt opgemerkt dat “het percentage vrouwelijke ondernemers in sociaal ondernemerschap groter is dan in conventioneel ondernemerschap”. Er zijn echter geen doelgerichte maatregelen om vrouwelijk ondernemerschap, met inbegrip van sociaal ondernemerschap, te bevorderen. Het EESC raadt aan om gender in het actieplan voor de sociale economie te integreren (18) door doelgerichte maatregelen voor vrouwen te nemen. |
4.2. Veranderingen in de financiële en beleggingssector
|
4.2.1. |
De EU moet het voortouw nemen en een gunstig klimaat creëren voor een genderbewust ecosysteem. Tussen 2006 en 2018 waren in Europa amper vier lidstaten samen goed voor de meerderheid van de serie C-financieringsrondes voor door vrouwen geleide bedrijven: Zweden, Duitsland, Spanje en Frankrijk. Dat succes was te danken aan een sterk ecosysteem en doelgerichte activiteiten om genderinclusie te bevorderen (19). Het EESC beveelt aan om een Europees netwerk van genderbewuste investeerders uit te bouwen die goede praktijkvoorbeelden met elkaar kunnen delen en reeds bestaande mogelijkheden kunnen verspreiden om vrouwelijke ondernemers te financieren. De Investing in Women Code van de British Business Bank, een belofte van financiële dienstverleners om de toegang van vrouwelijke ondernemers tot instrumenten, middelen en financiering te verbeteren, kan een inspiratiebron zijn voor samenwerking met de particuliere sector (20). |
|
4.2.2. |
Ongeveer een op de tien besluitvormers op het gebied van durfkapitaal en private equity is een vrouw. In de financiële en beleggingssector moet meer vrouwelijk talent worden aangetrokken en moet de loopbaanontwikkeling van vrouwen verbeterd worden om de huidige mannencultuur, die het voor vrouwen onaantrekkelijk maakt om in deze sector te beginnen of te blijven, te veranderen in een cultuur van inclusie. In die cultuur moeten niet alleen de economische winst, maar ook het rendement van hun investeringen op sociaal en duurzaamheidsgebied gemeten worden. Het EESC zou daarom graag zien dat diversiteit bij managers en oprichters een van de belangrijkste criteria wordt om overheidsfinanciering, met inbegrip van financiering door openbare pensioenfondsen, te krijgen zodat de financiële en beleggingssector wordt aangemoedigd om vrouwelijk talent aan te werven en te behouden. Het EESC stelt ook voor dat de lidstaten goede praktijkvoorbeelden uitwisselen over methoden om diversere teams en door vrouwen geleide teams te bevorderen in de financiële sector. Er moet een excellentiekeurmerk of standaard in de beleggingssector ontwikkeld worden Zo’n standaard zou een van de criteria kunnen zijn om overheidsfinanciering aan te vragen (21) en zou, in tegenstelling tot een eenmalige belofte, gecontroleerd en jaarlijks herzien kunnen worden om te voorkomen dat bedrijven zich diverser voordoen dan ze zijn. |
|
4.2.3. |
Het EESC beveelt aan om instellingen in de particuliere financiële sector toegang te geven tot technische bijstand en opleidingen van de Europese Unie of de lidstaten over investeren met een genderlens. |
|
4.2.4. |
Over het algemeen wordt aangenomen dat vrouwen afkeriger zouden staan tegenover risico’s, en voorzichtiger en minder agressief-competitief zouden zijn dan mannen. Het EESC stelt daarom voor om in de financiële instrumenten rekening te houden met de neiging van vrouwen om minder risico’s te nemen en om specifieke producten uit te werken voor bepaalde laagrisicoprojecten waar minder garanties en lagere rentetarieven voor nodig zijn om een lening toe te kennen of waarbij een hoger percentage van het aanvangskapitaal gedekt is wanneer een subsidie wordt toegekend.
Er zijn nog steeds vooroordelen in de financiële sector, meestal onbewust. Zo worden ondernemingsplannen meestal door mannen gepresenteerd, en schrijven vrouwen in die plannen vooral over sociale gevolgen, terwijl mannen meer gericht zijn op financiën en cijfers. Bewustmakingscampagnes en opleidingen over onbewuste vooroordelen voor investeerders en beoordelaars kunnen van groot belang zijn om dit verschijnsel onder de aandacht te brengen. Het is ook cruciaal om de sector bewust te maken van het belang van solide en veerkrachtige bedrijfsmodellen waarmee een onderneming langzaam maar gestaag kan groeien, in plaats van de nadruk te leggen op snelle inkomstengroei en waardetoename. |
4.3. Genderbudgettering en investeren met een genderlens door middel van overheidsfinanciering
|
4.3.1. |
Begrotingen zijn de weerslag van politieke prioriteiten en vormen het belangrijkste economische beleidsinstrument om samenlevingen te transformeren. Overheidsbeleid is een belangrijke hefboom en zorgt voor een gunstig klimaat voor investeerders, met meer fatsoenlijke banen als resultaat. Reeds lang wordt erkend dat genderbudgettering, gerichte financiering om vrouwen mondiger te maken, het reserveren van budgetten en de wetgeving voor gendervriendelijke procedures en processen inzake overheidsopdrachten als middel om genderbudgettering uit te voeren, allemaal noodzakelijke instrumenten zijn om gelijkheid tussen vrouwen en mannen tot stand te brengen. |
|
4.3.2. |
Genderbudgettering houdt in dat overheidsbudgetten beoordeeld worden op de mate waarin ze bijdragen tot meer gelijkheid tussen vrouwen en mannen, en met dat doel voor ogen dienovereenkomstig aangepast worden. Voor genderbudgettering is een tweeledige aanpak nodig: gendergelijkheid moet in alle budgetten en programma’s geïntegreerd worden en de onderliggende oorzaken van de genderkloof moeten met specifieke gerichte financiering aangepakt worden. In elke fase van de begrotingscyclus moet geslacht in het achterhoofd worden gehouden, van de eerste voorstellen en de eigenlijke uitgaven tot de evaluatie en controle van de daadwerkelijk uitgegeven middelen. Gegevens, effectbeoordelingen en gezamenlijke indicatoren zijn essentieel om gender in de hele begrotingscyclus (planning, uitvoering, toezicht en beoordeling) te integreren. Hoewel het voor de lidstaten moeilijk kan zijn om naar gender uitgesplitste gegevens te verzamelen, is het de enige manier om vooruitgang te boeken en een degelijk gendermainstreamingbeleid op touw te zetten. |
|
4.3.3. |
Het EESC beveelt alle Europese instanties en lidstaten aan om op middellange termijn op elk niveau van het begrotingsproces instrumenten voor genderbudgettering te gebruiken. Om te bepalen welke gebieden via de begroting moeten worden aangepakt, zijn de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld hierbij en sociaal overleg eveneens essentieel. Voor genderbudgettering en -mainstreaming in (financieel) beleid is eerst een genderanalyse nodig, met name van het meerjarig financieel kader (MFK), het NextGenerationEU-pakket en de Europese structuur- en investeringsfondsen. Bijzondere aandacht moet gaan naar het cohesiebeleid, dat een van de essentiële instrumenten is om scheve situaties tussen landen en regio’s recht te trekken. Het EESC beveelt aan om specifieke gegevens over gendergelijkheid in het cohesiebeleid te verzamelen, aan de hand van indicatoren die expliciet voor dat doel zijn ontwikkeld. |
|
4.3.4. |
Het EESC is verheugd dat de Commissie een intern opleidingsprogramma over genderbudgettering heeft opgestart, maar het is nog te kleinschalig. Het EESC zou graag zien dat iedereen die rond de budgetten van de Europese Commissie en de Europese financiële instellingen werkt, naar behoren wordt opgeleid over investeren met een genderlens, gendermainstreaming en genderbudgettering. Dergelijke opleidingen op nationaal niveau zijn ook essentieel om de doelstellingen inzake gendergelijkheid te verwezenlijken. |
|
4.3.5. |
Het EESC vindt het belangrijk om specifieke middelen en financiële instrumenten te creëren teneinde vrouwelijk ondernemerschap te ondersteunen, met inbegrip van durfkapitaal en private-equityfondsen die in eigendom zijn van vrouwen of (mede) door hen beheerd worden, en om innovatieve financieringsoplossingen te onderzoeken waarmee marktfalen wordt aangepakt (bijv. specifieke subsidies voor vrouwen, specifieke beperkte partnerfinanciering voor fondsen die (mede-)eigendom van vrouwen zijn, leninggaranties of microfinanciering, platformen voor co-investering, genderobligaties of microkredieten). |
|
4.3.6. |
Daarnaast is het EESC van mening dat de criteria voor beleggingsfondsen geactualiseerd moeten worden om de genderkloof te verkleinen. Als bijvoorbeeld Europese fondsen zoals InvestEU en het Europees Investeringsfonds wel “ervaring”, maar niet “diversiteit” als belangrijk criterium hanteren om aanloopfinanciering te verlenen, dan geven we vrouwen geen gelijke toegang tot de kapitaalmarkt. Het EESC stelt voor dat iedereen die overheidsfinanciering voor dakfondsen, durfkapitaal en private-equityfondsen aanvraagt over een gendergelijkheidsplan moet beschikken, met daarin de strategie van het fonds inzake investeren met een genderlens en de belofte om mannen en vrouwen gelijk te behandelen. |
|
4.3.7. |
De beginselen van genderbudgettering en investeringen met een genderlens moeten ook buiten de EU, in externe financieringsmechanismen zoals het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, worden gebruikt. |
|
4.3.8. |
De Commissie moet een gendereffectbeoordeling van de jaarlijkse EU-begroting uitvoeren en die als bijgevoegd document presenteren. Deze bijlage bij de begroting zou dienen om de integratie van gendergelijkheid in de begroting te monitoren, met als doel budgetten in de toekomst anders in te delen. De Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid van het Europees Parlement (FEMM) zou in verband daarmee een advies kunnen aannemen. Het EESC raadt ook aan om de informatie en het onderzoek in overleg met deskundigen op het gebied van genderbudgettering en ngo’s voor gendergelijkheid ruim voor het besluit van het Parlement over de jaarlijkse begroting te publiceren, om brede debatten over begrotings- en macro-economisch beleid op gang te brengen. |
|
4.3.9. |
Het EESC wijst erop dat de Europese financiële instellingen elk zo snel mogelijk evenveel mannelijke als vrouwelijke beoordelaars moeten hebben om te vermijden dat beoordelaars vooral kiezen voor kandidaten waarin ze zichzelf herkennen, en dat ze ook opleidingen over onbewuste vooroordelen moeten krijgen. Zo heeft de Europese Innovatieraad zich in het kader van zijn acceleratieprogramma tot doel gesteld om het aantal door vrouwen geleide start-ups te verbeteren door het aantal vrouwelijke beoordelaars tot 50 % op te trekken en meer vrouwen uit te nodigen om hun ondernemingsplannen te presenteren. De Raad kon het percentage door vrouwen geleide start-ups optrekken van 8 % tot 29 %. |
|
4.3.10. |
Het EESC stelt ook voor om in de Europese Commissie en de ministeries van Ondernemingen van de lidstaten een directeur of hoge vertegenwoordiger voor vrouwelijke ondernemers aan te stellen met als taak in alle ministeries de aandacht te vestigen op de economische voordelen die het oplevert om meer vrouwen aan te sporen een eigen zaak op te zetten en uit te bouwen, met inbegrip van maatschappelijke ondernemingen. |
|
4.3.11. |
De EU en de lidstaten moeten de rol en sociale impact van overheidsinstanties voor lokale of regionale ontwikkeling op de investeringsmarkt ondersteunen. In Nederland investeren deze instanties bijvoorbeeld in start-ups en hechten ze grote waarde aan sociale impact. |
|
4.3.12. |
Het maatschappelijk middenveld en non-profitorganisaties die rond gendermainstreaming werken, zijn in Europa over het algemeen ondergefinancierd. Het EESC pleit ervoor om EU-middelen toegankelijker te maken voor vrouwenorganisaties door de procedures te vereenvoudigen en subsidies te verstrekken voor hun kernactiviteiten. De procedures voor de toekenning van structuurfondsen moeten meer afgestemd zijn op de rechtstreekse fondsen om te veel administratieve rompslomp te voorkomen. |
|
4.3.13. |
Tot slot pleit het EESC voor een ambitieuze visie van de Europese Commissie en de Europese instellingen op het gebied van genderbudgettering en investeren met een genderlens, met inbegrip van concrete doelstellingen voor financiering voor vrouwen, concrete kernprestatie-indicatoren, wetgeving, geactualiseerde criteria en (intensievere) programma’s om vrouwelijk ondernemerschap en de toegang tot financiering te verbeteren. Het EESC beveelt aan om binnen de Europese Commissie een werkgroep Genderbudgettering op te richten, met als doel gendergelijkheid in het huidige MFK en andere financiële instrumenten te integreren. Om voorbereidingen te treffen voor robuustere gendermainstreaming in de toekomst, stelt het EESC voor om zo snel mogelijk een interinstitutionele taskforce op te richten om deel te nemen aan de onderhandelingen, om de EU-doelstellingen in het volgende MFK meer op elkaar af te stemmen en gendergelijkheid erin te integreren. |
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Naar analogie met “greenwashing” ook wel “purplewashing” genoemd: het fenomeen dat bedrijven doen alsof ze zich actief inzetten voor gendergelijkheid, maar in werkelijkheid erg achterophinken.
(2) D'Alfonso, A. (2021). Meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027 (europa.eu), (EPRS-briefing; PE 637.979). Onderzoeksdienst van het Europees Parlement. De Europese Commissie heeft een verplichte, vóór december 2023 uit te voeren tussentijdse herziening van de werking van het MFK voorgesteld, blz. 8.
(3) https://www.eib.org/attachments/thematic/why_are_women_entrepreneurs_missing_out_on_funding_en.pdf
(4) Eurostat en de Europese Commissie. The State of European Tech 2020; Atomico (2020).
(5) Waarom lopen vrouwelijke ondernemers financiering mis? Overwegingen — Samenvatting (eib.org).
(6) Funding women entrepreneurs: How to empower growth, 2020.
(7) https://europeanwomeninvc.idcinteractive.net/8/
(8) Oproep tot het indienen van voorstellen voor het COSME-programma ter bevordering van gemeenschapsopbouw rond vrouwelijk ondernemerschap — Beheer van het WEgate-platform.
(9) Women-Led Startups Received Just 2,3% of VC Funding in 2020 (hbr.org).
(10) UN Women (2021). Investment with a gender lens in Europe.
(11) https://www.kauffmanfellows.org/journal_posts/women-vcs-invest-in-up-to-2x-more-female-founders
(12) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over gendergerelateerde investeringen in nationale plannen voor herstel en veerkracht (PB C 100 van 16.3.2023, blz. 8).
(13) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over gendergelijkheid (verkennend advies op verzoek van het Tsjechische voorzitterschap) (PB C 443 van 22.11.2022, blz. 63).
(14) Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 79).
(15) Aanbeveling van de Raad van 8 november 2019 met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen.
(16) The Value of Investing in Female Founders (Forbes, 2019).
(17) Volgens S&P Global, dat rondvraag deed bij investeerders in 11 landen.
(18) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité over bouwen aan een economie die werkt voor de mensen: een actieplan voor de sociale economie (COM(2021) 778 final),,
(19) Vrouwelijke ondernemers via het MFK 2021-2027 financieren (“Funding Women Entrepreneurs Through MFF 2021-2027”), hoorzitting van het Europees Parlement “Vrouwen en investeringen”, 19 april 2021.
(20) https://www.british-business-bank.co.uk/investing-in-women-code/
(21) Een mooi voorbeeld is de “Diversity VC”-norm die nu in de EU en de VS gebruikt wordt: www.diversity.vc
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/24 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over communiceren over grondrechten en de rechtsstaat
(initiatiefadvies)
(2023/C 100/04)
|
Rapporteur: |
Cristian PÎRVULESCU |
|
Corapporteur: |
José Antonio MORENO DÍAZ |
|
Besluit van de voltallige vergadering |
20.1.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 52, lid 2, van het reglement van orde |
|
|
Initiatiefadvies |
|
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
|
Goedkeuring door de afdeling |
23.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
199/3/4 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Zoals verklaard in artikel 2 VEU berust de Europese Unie op gedeelde waarden: menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat, mensenrechten, pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen. De rechtsstaat en de mensenrechten maken deel uit van de Europese identiteit. |
|
1.2. |
In het Handvest van de grondrechten, een cruciaal en bindend document, staat daarnaast het volgende te lezen: “De Unie […] heeft haar grondslag in de ondeelbare en universele waarden van menselijke waardigheid en van vrijheid, gelijkheid en solidariteit” en “berust op het beginsel van democratie en het beginsel van de rechtsstaat” (1). Een striktere toepassing van het Handvest is niet alleen een plicht, maar ook een zinvolle manier om mensen te beschermen en hen te doen inzien hoe belangrijk de bescherming van de rechtsstaat en de grondrechten is. Het EESC (Europees Economisch en Sociaal Comité) steunt alle inspanningen op dit vlak, maar het benadrukt ook dat alle EU-instellingen actief en rechtstreeks met de bevolking over het onderwerp moeten communiceren. De rechtsstaat en de grondrechten zijn essentieel en moeten een onderdeel worden van de gemeenschappelijke burgerlijke en democratische cultuur op het continent. |
|
1.3. |
De Commissie van Venetië van de Raad van Europa beschrijft duidelijk welke belangrijke beginselen de rechtsstaat uitmaken: rechtsgeldigheid, rechtszekerheid, het voorkomen van machtsmisbruik, gelijkheid voor de wet en non-discriminatie, en toegang tot de rechter (2). Dit zijn duidelijke, door het Hof van Justitie gesteunde (3) criteria om te beoordelen of het optreden van de overheid strookt met de beginselen van de rechtsstaat. |
|
1.4. |
Het EESC dringt er bij alle EU-instellingen op aan om geen enkele schending van de rechtsstaat in de lidstaten door de vingers te zien. De EU is wettelijk verplicht om de rechtsstaat en de bescherming van de grondrechten te handhaven, zelfs al willen verschillende politieke actoren daartegenin gaan. |
|
1.5. |
Het EESC verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie waarin wordt verklaard dat de begroting een van de instrumenten is waarmee de lidstaten gedwongen kunnen worden om zich aan de kernwaarden van de EU te houden, waaronder de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten (4). |
|
1.6. |
Het jaarlijkse rechtsstaatverslag van de Europese Commissie is een waardevol instrument om te voorkomen dat de bescherming van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten afbrokkelt. Het moet echter hervormd worden om die doelstelling te bereiken. Meer bepaald moet het verslag alle waarden van artikel 2 VEU omvatten, alsook juridische en/of financiële maatregelen voor het geval dat de landenspecifieke aanbevelingen niet volledig worden gevolgd, en een vijfde pijler om nationale ontwikkelingen met betrekking tot de burgerruimte te monitoren (5). |
|
1.7. |
Het EESC heeft er reeds op gewezen dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol toekomt bij het vrijwaren van de democratie in Europa en dat alleen een sterk en divers maatschappelijk middenveld de democratie en de vrijheden kan beschermen en Europa voor autoritarisme kan behoeden (6). De rechtsstaat kan daarnaast niet zonder democratie en grondrechten, en omgekeerd; ze zijn alle drie onlosmakelijk met elkaar verbonden (7). Daarom dringt het EESC er bij alle betrokken partijen op aan om het niet meer te hebben over “illiberale democratie”, zelfs niet om het concept te bekritiseren. Democratie kan niet zonder liberale beginselen. |
|
1.8. |
Er moeten meer belanghebbenden worden betrokken bij de inspanningen om de rechtsstaat tastbaarder te maken: sociale partners, beroepsorganisaties zoals ordes van advocaten, en burgerorganisaties die met kwetsbare mensen en gemeenschappen werken die een groter risico op onrecht, achterstand en discriminatie lopen. |
|
1.9. |
De rechtsstaat en mensenrechten lijken voor sommigen misschien heel abstract, veraf, technisch en ambtelijk. Wie doeltreffend over de rechtsstaat wil communiceren, moet de nadruk leggen op gedeelde waarden en concepten zoals billijkheid en rechtvaardigheid waarmee mensen zich kunnen identificeren. Ook kan het helpen om niet alleen statistieken aan te halen, maar ook een menselijk verhaal te brengen door de mensen achter de feiten een gezicht te geven. |
|
1.10. |
Het EESC roept de lidstaten op om kennis over de rechtsstaat en de grondrechten in scholen en het hoger onderwijs te integreren. Burgerschapsvorming moet zo vroeg mogelijk beginnen en gedurende verschillende jaren verplicht worden onderwezen. Daarnaast moeten er EU- en nationale middelen worden uitgetrokken om leerkrachten burgerschapsvorming gedegen op te leiden. |
|
1.11. |
Het mensenrechtenkader is gebaseerd op het verantwoordingsbeginsel. Het moet dus duidelijk zijn wie voor welk resultaat verantwoordelijk is en welke gewenste beleidsveranderingen nodig zijn. Het is ook belangrijk om kwesties in kaart te brengen die voor iedereen van groot belang zijn, zoals toegang tot energie, vervoer, regionale gelijkheid, werk, huisvesting, gezondheidszorg en verschillende andere overheidsdiensten, op lokaal, regionaal en nationaal niveau. |
|
1.12. |
De bescherming van mensenrechten en de rechtstaat vaart wel bij een sterke welvaartsstaat, ongeacht de vorm die deze in de verschillende lidstaten aanneemt. Dat verband wordt erkend in de Europese pijler van sociale rechten, een essentieel beleidsinstrument om de EU inclusiever te maken. |
|
1.13. |
Burgerbewegingen en mensen die armoede aan den lijve hebben ervaren, moeten centraal staan in het democratische betoog voor de mensenrechten. Er bestaat geen betere manier om mensenrechten, en met name sociale rechten, te verdedigen, dan in publieke ruimten en beleidsdebatten te luisteren naar de mensen die het zwaarst getroffen zijn door ongelijkheid, armoede en sociale uitsluiting. |
2. Algemene opmerkingen
|
2.1. |
Het EESC herhaalt het standpunt uit zijn advies SOC/598 (2018): “De rechtsstaat is onlosmakelijk verbonden met garanties voor de bescherming van een pluralistische democratie en de eerbiediging van de grondrechten, en beide zijn van elkaar afhankelijk. De rechtsstaat zorgt ervoor dat regeringen de grondrechten eerbiedigen, en een pluralistische democratie zorgt ervoor dat regeringen een beleid voeren dat het welzijn van hun volkeren bevordert. Het handhaven van de rechtsstaat op zich garandeert niet dat de wet de grondrechten eerbiedigt, noch dat die wet tot stand komt volgens een inclusief en legitiem proces op basis van een goed geïnformeerd, pluralistisch en evenwichtig openbaar debat en dito participatie. Om een zielloze “rechtsstaat” te vermijden, is het noodzakelijk om naast de rechtsstaat ook de grondrechten en pluralistische democratische normen te handhaven” (8). |
|
2.2. |
Zoals opgemerkt in de rechtsstaatverslagen van de Commissie voor 2021 en 2022 is onder meer het volgende nodig om het vertrouwen van de burgers in overheidsinstellingen en de rechtsstaat te behouden: een onafhankelijk rechtsstelsel met doeltreffende rechterlijke toetsing om ervoor te zorgen dat de EU-wetgeving wordt nageleefd; sterke overheidstoezeggingen om corruptie te bestrijden en de democratische verantwoordingsplicht te waarborgen; pluriformiteit en vrijheid van media, met inbegrip van transparantie inzake media-eigendom; transparante grondwettelijke en institutionele controle, met actieve participatie vanuit het maatschappelijk middenveld; en een sterkere internationale samenwerking met het oog op duurzame ontwikkeling, mensenrechten, democratie en de rechtsstaat (9). In het verslag van 2022 benadrukt de Commissie tevens de aanzienlijke bedreigingen voor de waarden van de EU en de op regels gebaseerde orde als gevolg van de Russische agressie tegen Oekraïne, die een flagrante schending is van het volkenrecht en de beginselen van het VN-Handvest, en de democratie, rechtsstaat en de Europese en mondiale veiligheid en stabiliteit ondermijnt (10). |
|
2.3. |
Geen enkele democratische of representatieve regel kan aangewend worden om schendingen van de rechtsstaat en grondrechten te rechtvaardigen. De EU-instellingen, en met name de Commissie, moeten alle beschikbare middelen uitputten om de integriteit van de beginselen van de EU te herstellen. |
|
2.4. |
Maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten zijn essentieel om de situatie op het terrein te monitoren, met name wanneer de rechtsstaat achteruitgaat en mensenrechten onder vuur liggen (11). Autoritaire regeringen bedreigen maatschappelijke organisaties, niet alleen door de ruimte voor hun activiteiten te beperken en te veranderen, maar ook via persoonlijke bedreigingen en vervolging, financiële beperkingen of ontoereikende bescherming tegen fysieke of mondelinge aanvallen (12). |
|
2.5. |
Zoals eerder vermeld moet de algehele capaciteit van maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten om binnen het kader van het Handvest van de grondrechten te werken, aanzienlijk worden versterkt door middel van een pakket dat bestaat uit opleiding en kennisoverdracht, organisatorische en financiële steun, en bescherming tegen aanvallen en negatieve campagnes (13). Daarom moedigt het EESC de Commissie aan om een alomvattende Europese strategie voor het maatschappelijk middenveld uit te werken teneinde de samenwerking, capaciteitsopbouw en doeltreffende communicatie over de rechtsstaat en de grondrechten te begeleiden. |
|
2.6. |
Voor het EESC is het werk van maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten cruciaal om kwetsbare groepen te helpen ernstige problemen in verband met hun veiligheid, welzijn en waardigheid het hoofd te bieden. Iedereen kan wel eens in een kwetsbare positie terechtkomen. Vaak zijn daar verschillende oorzaken voor, die resulteren in structurele marginalisatie en discriminatie. |
|
2.7. |
Bescherming van de rechtsstaat en de grondrechten betekent eveneens bescherming van de democratie, met name door vrije en eerlijke verkiezingen en een sterke democratische participatie te bevorderen (14). Wie de macht heeft de rechtsstaat uit te dagen, probeert immers ook de politieke oppositie en onafhankelijke massamedia de kop in te drukken. Het EU-actieplan inzake democratie is op dat gebied een noodzakelijke stap in de goede richting. |
|
2.8. |
De sociale partners zijn cruciaal in de communicatie over de rechtsstaat en de grondrechten. De achteruitgang van de politiek en de rechterlijke macht in een land spaart immers geen enkele sector. Bedrijven, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en sociale ondernemingen kunnen niet naar behoren functioneren als de rechtsstaat en de grondrechten niet systematisch worden beschermd. De sociale partners moeten actie ondernemen om hun integriteit en doeltreffendheid te verbeteren. Werknemers moeten de vrijheid hebben om lid te worden van een vakbond naar keuze en vakbonden moeten ongehinderd kunnen functioneren (15). Werkgevers en werknemers hebben het recht collectief te onderhandelen en collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten, alsmede, in geval van belangenconflicten, collectieve actie te ondernemen ter verdediging van hun belangen, met inbegrip van staking (16). |
|
2.9. |
Het Bureau voor de grondrechten (FRA) beschikt over ruime mogelijkheden om relevante informatie te vergaren. Het heeft al een enorme kennisbank opgebouwd waar alle geïnteresseerden gebruik van kunnen maken. Daarnaast beschikt het over een ruime expertise, die het moet gebruiken om zijn communicatie te versterken. Het Bureau moet meer middelen krijgen om in alle lidstaten met het publiek te kunnen communiceren. Het moet meer samenwerken met gespecialiseerde instellingen zoals de Raad van Europa en het OVSE-Bureau voor Democratische instellingen en Mensenrechten (ODIHR). |
|
2.10. |
De EU is ook een globale speler, voor wie de verantwoordelijkheid om de rechtsstaat en de grondrechten te eerbiedigen fundamenteel is voor zijn internationale identiteit en rol. Alle externe beleidsmaatregelen, programma’s, instrumenten en acties van de EU moeten die verantwoordelijkheid weerspiegelen, alsook de waarde die ze hecht aan een democratische en vreedzame wereld. |
3. Specifieke opmerkingen
3.1. Positieve beeldvorming
|
3.1.1. |
Er moet op alle niveaus meer aan burgerschapsvorming over de beginselen van democratie, grondrechten en de rechtsstaat worden gedaan. De Commissie moet de burgers ook blijven voorlichten met een ambitieuze communicatieagenda (17). |
|
3.1.2. |
De stichtingsmythe van de EU is niet meer genoeg om de Europeanen aan te spreken. De EU moet aantrekkelijke toekomstbeelden aanreiken en cruciale beginselen die een belangrijke rol hebben gespeeld in het Europese project (18), zoals de rechtsstaat en mensenrechten, nieuw leven inblazen. Dat is zeker belangrijk in het licht van de Russische militaire agressie tegen Oekraïne. |
|
3.1.3. |
Het mensenrechtenkader is gebaseerd op het verantwoordingsbeginsel. Het moet dus duidelijk zijn wie voor welk resultaat en welke gewenste beleidsverandering verantwoordelijk is. Het is ook belangrijk om kwesties in kaart te brengen die voor iedereen van groot belang zijn, zoals toegang tot vervoer, energie, werk, huisvesting, gezondheidszorg en verschillende andere overheidsdiensten, op lokaal, regionaal en nationaal niveau. In plaats van aan te kaarten dat de mensenrechten ergens niet worden nageleefd, moet juist beschreven worden hoe de toekomst er dankzij de rechtsstaat en mensenrechten kan uitzien, door positieve associaties bij de mensen op te roepen (19). |
|
3.1.4. |
De rechtsstaat kan niet zonder democratie en grondrechten, en omgekeerd; ze zijn alle drie onlosmakelijk met elkaar verbonden (20). Daarom dringt het EESC er bij alle betrokken partijen op aan om de term “illiberale democratie” niet meer te gebruiken, zelfs niet om het concept te bekritiseren. Democratie kan niet zonder liberale beginselen. Illiberale democratie is bijgevolg geen alternatieve of afgezwakte vorm van democratie. Het ís gewoon geen democratie. |
3.2. In te voeren beleid en relevante beleidsterreinen
|
3.2.1. |
Zoals het EESC al eerder opmerkte, staan mensen duidelijk negatiever tegenover overheidsinstellingen en grondbeginselen als ze niet kunnen profiteren van economische welvaart of het gevoel hebben dat dit zo is (21). |
|
3.2.2. |
Om mensenrechten en de rechtsstaat te verdedigen moet beleid worden ontwikkeld om het dagelijks leven van mensen te verbeteren. |
|
3.2.3. |
De bescherming van mensenrechten en de rechtstaat vaart wel bij een sterke welvaartsstaat, ongeacht de vorm die deze in de verschillende lidstaten aanneemt. Dat verband wordt erkend in de Europese pijler van sociale rechten, een essentieel beleidsinstrument om de EU inclusiever te maken (22). Werknemers hebben recht op een billijk loon waarmee zij een fatsoenlijke levensstandaard kunnen genieten (6e beginsel van de pijler), en iedereen die over onvoldoende middelen beschikt, heeft het recht op een passend minimuminkomen om in alle levensfasen een waardig leven te kunnen leiden, en op praktische toegang tot goederen en diensten die de zelfredzaamheid van mensen bevorderen (14e beginsel) (23). |
|
3.2.4. |
De COVID-19-pandemie heeft het belang van een universele, laagdrempelige en eerlijke gezondheidszorg weer onder de aandacht gebracht. Het EESC herhaalt zijn standpunt uit advies SOC/691 (2022): “De EU en haar lidstaten moeten een grondig maatschappelijk debat voeren over de oorzaken van de crisis en van het feit dat de meeste Europese gezondheidsstelsels door de pandemie op omvallen stonden. Jarenlang bezuinigingsbeleid heeft geleid tot een algemene tendens van desinvestering in de gezondheidssector en in andere belangrijke sociale diensten (bijstand aan afhankelijken en kwetsbaren, verpleeghuizen enz.). Die tendens vormde een tikkende tijdbom die is ontploft tijdens een ernstige gezondheidscrisis” (24). |
|
3.2.5. |
Maar de pandemie is niet de enige crisis die gevolgen heeft voor de grondrechten. De oorlog in Oekraïne bedreigt miljoenen mensen in het land zelf en daarbuiten. De klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande uitdagingen en rampen zoals bosbranden zijn direct voelbaar voor mensen over het hele continent. Veel Europeanen worstelen om de stijgende energieprijzen te kunnen betalen. De instrumenten voor EU-optreden moeten dienovereenkomstig worden geactualiseerd en aangepast. |
|
3.2.6. |
Beleid, met name het economische hervormingsbeleid, moet gebaseerd worden op systematische beoordelingen (vooraf en achteraf) van de impact op de mensenrechten (25), zodat zaakkundige en inclusieve Europese en nationale debatten over het bijslijpen en aanpassen van beleidskeuzes kunnen worden gevoerd (26). |
|
3.2.7. |
Er moet meer nadruk worden gelegd op Titel III (Gelijkheid) en Titel IV (Solidariteit) van het Handvest van de grondrechten aangezien die centraal staan in de democratie en waarden van de EU (27). Alle in het Handvest erkende mensenrechten zijn ondeelbaar, onderling afhankelijk en even belangrijk. In een baanbrekend vonnis wees het Europees Hof voor de Rechten van de Mens erop dat de scheiding tussen sociaal-economische, burgerlijke en politieke rechten niet waterdicht is (28). |
|
3.2.8. |
Verdere samenwerking tussen de EU-instellingen en de lidstaten is wenselijk, zodat alle burgers en ingezetenen de rechten kunnen genieten die erkend worden in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, het Europees Sociaal Handvest (in de verschillende versies) en de relevante mensenrechtenverdragen van de VN. Het EESC roept de Commissie en de lidstaten op om naar behoren rekening te houden met de Europese pijler van sociale rechten en het Europees Sociaal Handvest wanneer ze EU-recht uittekenen, interpreteren en uitvoeren. |
|
3.2.9. |
Het EESC roept alle lidstaten op om het herziene Europees Sociaal Handvest uit 1996 te ondertekenen en te ratificeren en de collectieve klachtenprocedure van het Europees Comité voor Sociale Rechten te aanvaarden. |
|
3.2.10. |
Het EESC steunt het initiatief van de Commissie tot invoering van corrigerende economische maatregelen ten aanzien van lidstaten die de in artikel 2 VEU genoemde waarden ernstig en voortdurend schenden (29). De Commissie moet “passende personele en financiële middelen beschikbaar stellen en aanwijzingen van mogelijke inbreuken consequent onderzoeken. Daarbij moet de Commissie strikt objectieve criteria toepassen en inbreuken in alle lidstaten op gelijke wijze onderzoeken” (30). |
3.3. Een democratisch pleidooi voor mensenrechten en het belang van praktische ervaring
|
3.3.1. |
Uit een brede enquête van het Bureau voor de grondrechten blijkt dat bijna negen op tien mensen in de EU vinden dat mensenrechten belangrijk zijn voor een eerlijkere samenleving (31). De Europeanen zijn ervan overtuigd dat mensenrechten een betekenisvolle rol in hun leven kunnen spelen. |
|
3.3.2. |
Om mensenrechten overal in Europa tastbaar te maken, moet meer benadrukt worden hoe mensenrechten (bijvoorbeeld sociale rechten zoals werk, sociale zekerheid, huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg) in het dagelijks leven voor iedereen het verschil kunnen maken, op de plekken die er voor hen het meest toe doen, en in de lokale gemeenschap (32). |
|
3.3.3. |
Burgerbewegingen en mensen die armoede aan den lijve hebben ondervonden, moeten centraal staan in het democratische betoog voor de mensenrechten. Er bestaat geen betere manier om mensenrechten, en met name sociale rechten, te verdedigen, dan in publieke ruimten en beleidsdebatten te luisteren naar de mensen die het zwaarst getroffen zijn door ongelijkheid, armoede en sociale uitsluiting. Ook kan het helpen om niet alleen statistieken aan te halen, maar ook een menselijk verhaal te brengen en de mensen achter de feiten een gezicht te geven. Als we sociale rechten ernstig willen nemen, hebben we niet alleen beleid nodig, maar ook inclusievere processen om het tot stand te brengen (33). |
|
3.3.4. |
De Europese samenleving kan zich geen bedrieglijke binaire keuze veroorloven tussen rechten en democratie. Wie de mensenrechten wil handhaven, moet hen populairder maken door een beweging die opkomt voor rechten op lokaal, nationaal en mondiaal niveau uit te bouwen en in stand te houden. |
|
3.3.5. |
Maatschappelijke organisaties moeten in dit proces het voortouw nemen, en de overheden in de EU en de lidstaten moeten het democratische pleidooi voor mensenrechten bevorderen door transparant op te treden en te aanvaarden dat het maatschappelijk middenveld hen kan vragen om rekenschap af te leggen. Nationale mensenrechteninstellingen moeten versterkt worden en moeten de burgers bewuster maken van de mogelijke rechtsmiddelen waar ze over beschikken. |
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB C 326 van 26.10.2012, blz. 391), Preambule.
(2) Commissie van Venetië van de Raad van Europa, Lijst met criteria voor de rechtsstaat, goedgekeurd tijdens de 106e zitting, 2016.
(3) Arrest van het HvJ-EU, 16 februari 2022, Polen/Parlement en Raad, C-157/21, EU:C:2022:98, punt 325.
(4) Polen/Parlement en Raad, C-157/21, punt 130-131; Arrest van het HvJ-EU, 16 februari 2022, Hongarije/Parlement en Raad, C-156/21, EU:C:2022:97 punt 116-117.
(5) Laurent Pech en Petra Bard, Het verslag over de rechtsstaat en de EU-monitoring en -handhaving van de waarden in artikel 2 VEU, Verslag voor de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie constitutionele zaken van het Europees Parlement, februari 2022, blz. 12-13 (Engels).
(6) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een veerkrachtige democratie dankzij een sterk en divers maatschappelijk middenveld (initiatiefadvies) (PB C 228 van 5.7.2019, blz. 24).
(7) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Europees controlemechanisme voor de rechtsstaat en grondrechten (initiatiefadvies) (PB C 34 van 2.2.2017, blz. 8).
(8) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten (COM(2018) 324 final — 2018/0136 (COD)) (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 173).
(9) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Verslag over de rechtsstaat 2021: De situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie, COM(2021)700 final.
(10) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Verslag over de rechtsstaat 2022: Situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie, COM(2022) 500 final.
(11) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad over de verdere versterking van de rechtsstaat in de Unie — Stand van zaken en mogelijke volgende stappen (COM(2019) 163 final) (PB C 282 van 20.8.2019, blz. 39).
(12) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over populisme en grondrechten — voorstedelijke en plattelandsgebieden (initiatiefadvies) (PB C 97 van 24.03.2020, blz.53, punt 1.6).
(13) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Strategie ter versterking van de toepassing van het Handvest van de Grondrechten in de EU (COM(2020)711 final) (PB C 341 van 24.8.2021, blz. 50).
(14) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende het actieplan voor Europese democratie (COM(2020) 790 final) (PB C 341 van 24.8.2021, blz. 56).
(15) Artikel 8, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.
(16) Artikel 28 van het EU-Handvest van de grondrechten.
(17) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende het actieplan voor Europese democratie (COM(2020) 790 final) (PB C 341 van 24.8.2021, blz. 56).
(18) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over populisme en grondrechten — voorstedelijke en plattelandsgebieden (initiatiefadvies) (PB C 97 van 24.3.2020, blz. 53).
(19) FRA, Doeltreffend communiceren over mensenrechten in 10 kernpunten, 2018; Europees Netwerk voor nationale mensenrechteninstellingen; Tips voor doeltreffende communicatie over economische en sociale rechten (Engels), 2019.
(20) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Europees controlemechanisme voor de rechtsstaat en grondrechten (initiatiefadvies) (PB C 34 van 2.2.2017, blz. 8).
(21) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over populisme en grondrechten — voorstedelijke en plattelandsgebieden (initiatiefadvies) (PB C 97 van 24.3.2020, blz. 53).
(22) Europese Commissie, De twintig beginselen van de Europese pijler van sociale rechten.
(23) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Europese kaderrichtlijn inzake een minimuminkomen (initiatiefadvies) (PB C 190 van 5.6.2019, blz. 1).
(24) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de impact van COVID-19 op de grondrechten en de rechtsstaat in de EU en de toekomst van de democratie (initiatiefadvies) (PB C 275 van 18.7.2022, blz. 11).
(25) Onafhankelijke VN-deskundige inzake de effecten van buitenlandse schulden en andere internationale financiële verplichtingen van staten met betrekking tot de volledige uitoefening van alle mensenrechten, met name economische, sociale en culturele rechten, Guiding Principles for human rights impact assessments for economic reform policies, VN-doc. A/HRC/40/57, 19 december 2018.
(26) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over populisme en grondrechten — voorstedelijke en plattelandsgebieden (initiatiefadvies) (PB C 97 van 24.3.2020, blz. 53).
(27) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Strategie ter versterking van de toepassing van het Handvest van de Grondrechten in de EU (COM(2020)711 final) (PB C 341 van 24.8.2021, blz. 50).
(28) Airey tegen Ierland, arrest ten gronde, verzoekschrift nr. 6289/73 (1979), arrest van het EHRM van 9 oktober 1979, punt 26.
(29) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de impact van COVID-19 op de grondrechten en de rechtsstaat in de EU en de toekomst van de democratie (initiatiefadvies) (PB C 275 van 18.7.2022, blz. 11).
(30) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de rechtsstaat en het herstelfonds (initiatiefadvies) (PB C 194 van 12.5.2022, blz. 27).
(31) FRA, Veel Europeanen zijn ervan overtuigd dat mensenrechten de samenleving rechtvaardiger kunnen maken, maar er zijn nog uitdagingen, persbericht van 24 juni 2020.
(32) Casla, Koldo en Barker, Lyle, Human Rights Local, Blog van het Mensenrechtencentrum — Universiteit Essex, 17 januari 2022.
(33) Casla, Koldo, “Nothing about us, without us, is really for us”, Global Policy, 14 oktober 2019.
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/31 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een industriële strategie voor de sector maritieme technologie
(initiatiefadvies)
(2023/C 100/05)
|
Rapporteur: |
Anastasis YIAPANIS |
|
Corapporteur: |
Christophe TYTGAT |
|
Besluit van de voltallige vergadering |
20.1.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 52, lid 2, van het reglement van orde |
|
|
Initiatiefadvies |
|
Bevoegde afdeling |
Adviescommissie Industriële Reconversie |
|
Goedkeuring door de afdeling |
11.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
207/2/4 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
In dit initiatiefadvies onderkent het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) het gebrek aan sectorale beleidsmaatregelen ter ondersteuning van de uitdagingen en behoeften van de sector maritieme technologie (MT). Daarnaast komt het met concrete voorstellen voor onmiddellijke actie om Europa’s maritieme veerkracht en strategische maritieme autonomie te versterken en om het mondiale concurrentievermogen te herstellen. |
|
1.2. |
Het Comité is bezorgd over de toekomst van de MT-sector in Europa, die te kampen heeft met oneerlijke concurrentie, met name uit Azië. |
|
1.3. |
Het EESC zou graag zien dat in de EU maritieme technologie zo snel mogelijk als een strategische sector wordt beschouwd en de activiteiten ervan als “kritieke infrastructuur”, en dringt aan op een strategie voor de maritieme industrie en voldoende specifieke middelen in de diensten van de Europese Commissie. Bij een duurzame Europese maritieme strategie moet er aandacht zijn voor de eigendom van Europese havens en andere verwante kritieke infrastructuur, en moet deze opnieuw tegen het licht worden gehouden |
|
1.4. |
Het Comité dringt aan op dringende maatregelen om de binnenlandse vraag naar groene en hoogtechnologische schepen te stimuleren, waaronder een EU-programma voor vlootvernieuwing, de renovatie van bestaande schepen overeenkomstig de doelstellingen van de Europese Green Deal, en voor onmiddellijke investeringen in infrastructuur en alternatieve brandstoffen. |
|
1.5. |
Het EESC zou graag zien dat in bilaterale en vrijhandelsovereenkomsten specifieke clausules worden opgenomen die vrije markttoegang voor maritieme bedrijven uit de EU waarborgen, handelsbelemmeringen verbieden, wederkerigheid eisen en zorgvuldigheidsvereisten opleggen. Als internationale onderhandelingen niets opleveren, moet de EU unilaterale maatregelen overwegen om invloed op haar internationale concurrenten uit te oefenen. |
|
1.6. |
Om een duurzame economische en sociale ontwikkeling te waarborgen, de defensie en de strategische maritieme autonomie van de EU veilig te stellen en banen en kritische capaciteiten te behouden, moeten er volgens het Comité stimulansen worden geboden, zowel voor het terughalen van productiefaciliteiten naar de EU, met in de EU vervaardigde technologieën, als voor het behoud van toeleveringsketens en de productie van subcomponenten in de EU. |
|
1.7. |
Het EESC dringt er bij de Europese Commissie en de lidstaten op aan grootschalige programma’s voor omscholing, bijscholing en beroepsonderwijs en -opleiding uit te voeren, aan de hand van evaluatie van de programma’s en certificering van vaardigheden, waarbij de sociale partners en de academische wereld ten volle worden betrokken, en verzoekt om financiële ondersteuning van het EU-pact voor vaardigheden (1) en van specifieke campagnes om de sector aantrekkelijk te maken, ook voor vrouwen en jongeren. |
|
1.8. |
Er moet meer gedaan worden om te zorgen voor een rechtvaardige transitie voor alle werknemers en kmo’s, om Europese ondernemingsraden op te richten en te consolideren en om te voldoen aan de hoogste internationale sociale normen, met volledige inachtneming van de EU-wetgeving en de IAO-regels. Het Europees Comité voor de sectorale sociale dialoog in de scheepsbouw (SSDC) speelt volgens het EESC een essentiële rol in dit verband, alsook bij de versterking van de maritieme sector. |
|
1.9. |
Voor bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen, in de sector maritieme technologie is het zeer moeilijk om toegang te krijgen tot bankleningen en overheidsfinanciering. Het EESC dringt aan op EU-regels voor taxonomie die duurzame investeringen in de maritieme sector ondersteunen, de inclusiviteit ervan bevorderen en rechtszekerheid voor technologische investeringen waarborgen. |
|
1.10. |
Het Comité dringt erop aan dat middelen die afkomstig zijn van inbreuken op de FuelEU Zeevaart-verordening (2) en inkomsten uit het EU-emissiehandelssysteem (3) ook worden gebruikt om de scheepvaartsector (4) en de toeleveringsketen ervan te helpen financieren, met name de sector maritieme technologie. Het EESC dringt aan op de oprichting van een EU-garantiefonds dat de toegang tot financiering voor risicovolle maritieme investeringen vergemakkelijkt. |
|
1.11. |
Het EESC is van mening dat EU-financieringsinstrumenten en toegang tot de interne markt niet mogen worden gebruikt door of verleend aan buitenlandse bedrijven die aan sociale dumping blijven doen en het mondiale gelijke speelveld verstoren. Het rendement op investering van deze instrumenten zou ten goede moeten komen aan de Europese bedrijven. |
|
1.12. |
Om de sector maritieme technologie volledig koolstofvrij te maken, moet volledig worden overgeschakeld op alternatieve brandstoffen en technologieën. Het EESC is ingenomen met de goedkeuring van het gezamenlijk geprogrammeerde partnerschap voor emissievrij vervoer over water. |
|
1.13. |
Het Comité is van mening dat een “groep maritieme deskundigen” en een “Europese industriële alliantie voor de sector maritieme technologie” kunnen bijdragen aan de verbetering en het herstel van het mondiale concurrentievermogen van de sector maritieme technologie. |
|
1.14. |
Ten slotte is het EESC bereid zich meer in te zetten om de MT-sector bij te staan bij de aanpak van zijn problemen en roept het de Europese Commissie en de lidstaten op om onverwijld een strategie voor de maritieme industrie uit te voeren. Het EESC vreest dat de EU zonder doelgerichte instrumenten haar maritieme capaciteiten, knowhow en banen zal verliezen en volledig afhankelijk zal worden van Azië voor haar civiele en marineschepen en -platforms en voor maritieme en offshore-uitrusting. Verzuimen om snel een specifieke strategie voor de maritieme industrie te formuleren en uit te voeren, zou een grote politieke fout zijn. |
2. Inleiding
|
2.1. |
Het EESC stelt dit initiatiefadvies op als vervolg op het in 2018 goedgekeurde advies over de LeaderSHIP 2020-strategie voor maritieme technologie (CCMI/152) (5). De bedoeling is de aandacht te vestigen op de ernstige problemen waarmee de sector maritieme technologie in de EU (6) wordt geconfronteerd en op het gebrek aan sectorale beleidsmaatregelen van de EU en de nationale overheden om de uitdagingen en behoeften van de sector te ondersteunen. Het EESC komt met concrete voorstellen voor maatregelen om het concurrentievermogen te waarborgen en groei en zakelijke kansen voor de sector maritieme technologie te creëren. Het dringt er bij de EU-instellingen, de lidstaten, de sociale partners en andere belanghebbenden op aan om gezamenlijk zo snel mogelijk beleidsmaatregelen vast te stellen en te nemen om deze strategische sector te redden en te beschermen en zo de defensie en kustbescherming, de maritieme autonomie, de handelstoegang, de blauwe economie en het mondiale leiderschap op maritiem gebied van de EU te waarborgen. |
|
2.2. |
Het EESC volgt doelbewust de structuur van het verslag van de Europese Commissie over LeaderSHIP (7) om de geringe vooruitgang in de vier voorgestelde richtingen te benadrukken en erop attent te maken dat onmiddellijke en gerichte maatregelen voor de sector maritieme technologie nodig zijn, vooral gezien de gevolgen van de pandemie en de oorlog in Oekraïne. |
3. Verbetering van markttoegang en eerlijke marktvoorwaarden
|
3.1. |
Verwacht wordt dat de vraag naar voedsel, goederen en energie zal toenemen, waardoor meer infrastructuur, capaciteit, schepen, technologieën en logistiek beheer over water (zee- en binnenvaart) nodig zullen zijn. Ook de vraag naar toerisme en recreatie op het water en aan de kust neemt toe. |
|
3.2. |
COVID-19 en de oorlog in Oekraïne hebben duidelijk gemaakt wat de strategische risico’s voor de EU zijn als zij te afhankelijk is van het buitenland, terwijl er tekorten en blokkades van de toeleveringsketens ontstaan, alsook hogere prijzen voor grondstoffen en energie, waardoor bedrijven in de sector maritieme technologie extra onder druk komen te staan. De oorlog in Oekraïne heeft de EU er ook aan herinnerd hoe belangrijk het is over essentiële maritiem-militaire vermogens te beschikken, zoals commerciële en marineschepen en technologieën voor defensie, veiligheid en grens- en kustbescherming. |
|
3.3. |
De mondiale concurrentie voor EU-producenten is hevig. Zo veroveren bedrijven uit Azië, vooral uit China en Zuid-Korea, steeds meer markten dankzij sterke overheidssteun, onder meer via complexe staatssteunregelingen, terwijl zij lagere sociale en milieunormen hanteren. Zij konden op die manier ook traditionele EU-markten veroveren en orders van Europese bedrijven binnenhalen tegen schadelijke prijzen. Door de huidige inflatiestijging en de hoge energieprijzen staan de Europese producenten extra onder druk. Het EESC maakt zich zorgen over de toekomst van de sector maritieme technologie en is van mening dat onmiddellijk moet worden ingegrepen om de veerkracht van de Europese maritieme sector te versterken, het mondiale concurrentievermogen te herstellen, Europa’s sterke positie op het gebied van complexe scheepsbouw en pleziervaartuigen te beschermen en de strategische maritieme autonomie van Europa te waarborgen. |
|
3.4. |
Een duurzame Europese maritieme strategie moet ook rekening houden met de eigendom van Europese havens en andere verwante kritieke infrastructuur, waarvan een groot deel geheel of gedeeltelijk is opgekocht door Chinese bedrijven die onder totale of gedeeltelijke controle staan van de Chinese staat. Om Europese strategische autonomie te waarborgen is het van cruciaal belang de eigendomsstructuren opnieuw tegen het licht te houden en waar mogelijk Europees eigendom te herstellen. |
|
3.5. |
Het EESC dringt aan op een sectorale strategie voor de sector maritieme technologie om zijn mondiale concurrentievermogen te vergroten en de sector in staat te stellen de zakelijke mogelijkheden van de dubbele groene en digitale transitie te benutten. Als de EU concurrerend wil blijven op deze zwaar gesubsidieerde en onevenwichtige wereldmarkt waar haar belangrijkste concurrenten de WTO-regels niet naleven, moeten er onmiddellijk specifieke EU-handelsmechanismen, toegang tot financiering, programma’s voor arbeidsopleiding en voor O & O worden ontwikkeld. Voorts dringt het EESC erop aan dat in de EU maritieme technologie als een strategische sector wordt beschouwd, net als in de VS, China, Japan of Zuid-Korea, en dat in de diensten van de Europese Commissie voldoende personele en financiële middelen voor deze sector worden uitgetrokken. |
|
3.6. |
De Europese sector maritieme technologie is een hoeksteen voor de verdediging en bewaking van de EU, voor het vervoer van goederen, energie en passagiers, en voor de verwezenlijking van de politieke doelstellingen van de EU op het gebied van de Europese Green Deal en de blauwe economie. Het EESC dringt aan op dringende maatregelen om de binnenlandse vraag naar groene en hoogtechnologische schepen te stimuleren, waaronder een EU-programma voor vernieuwing van de vloot (bijv. van de nationale vissersvloten, de vloot voor de korte vaart en cabotage, en pleziervaartuigen) en de renovatie van bestaande schepen overeenkomstig de doelstellingen van de Europese Green Deal. |
|
3.7. |
Het EESC merkt op dat het concurrentievermogen van de sector rechtstreeks wordt beïnvloed door de Europese Green Deal, aangezien deze een paradigmaverschuiving voor de hele scheepvaartsector vertegenwoordigt. De uitvoering ervan zal ertoe leiden dat alternatieve brandstoffen en technologieën sneller worden ingevoerd. Het EESC wijst er echter op dat de beperkte infrastructuur en beschikbaarheid van alternatieve brandstoffen een snellere omschakeling in de weg staan en dringt derhalve aan op onmiddellijke investeringen in dit verband, bijvoorbeeld door de oprichting van een speciaal Europees maritiem fonds. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van elk scheepstype, met specifieke routekaarten voor aandrijfsystemen, brandstoffen en emissievrije technologieën. |
|
3.8. |
Het EESC is bezorgd over de handelsbelemmeringen in Azië voor Europese bedrijven en dringt erop aan dat de huidige en toekomstige bilaterale en vrijhandelsovereenkomsten en economische partnerschappen worden geactualiseerd aan de hand van clausules die vrije markttoegang voor maritieme bedrijven uit de EU waarborgen, handelsbelemmeringen verbieden, wederkerigheid eisen en zorgvuldigheidsvereisten opleggen. |
|
3.9. |
Het EESC is van mening dat internationale discussies en overeenkomsten de beste manier zijn om handelsprotectionisme tegen te gaan en verzoekt de Europese Commissie haar internationale inspanningen om tot mondiale regels te komen op te voeren. Als alternatief moet de Europese Commissie — zolang dat nodig is — unilaterale maatregelen nemen om invloed op haar internationale concurrenten uit te oefenen. Het EESC geeft de hoogste prioriteit aan het optreden tegen buitenlandse subsidiëring en schade veroorzakende prijzen. |
|
3.10. |
De sector maritieme technologie is een hoeksteen van de Europese blauwe economie, aangezien zij zorgt voor de bouw en renovatie van schepen, structuren en technologieën, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van een groene vissersvloot, hernieuwbare offshore-energie, aquacultuur en diepzeemijnbouw. Om de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken, zal de EU haar industriële capaciteit voor hernieuwbare offshore-energie en voor andere alternatieve brandstoffen aanzienlijk moeten uitbreiden. Anders zal de EU een beroep moeten doen op buitenlandse capaciteit om deze strategische markt te ontwikkelen en haar eigen doelstellingen van de Europese Green Deal te bewerkstelligen. Om dit risico te vermijden, dringt het EESC er bij de Europese Commissie op aan om de strategische sector maritieme technologie en de bijbehorende activiteiten onmiddellijk als “kritieke infrastructuur” aan te merken. |
|
3.11. |
Het Comité is er stellig van overtuigd dat het economisch leiderschap van de EU alleen kan worden bereikt met sterke productiefaciliteiten op EU-grondgebied, aangezien dit de enige manier is om een duurzame economische en sociale ontwikkeling te waarborgen, de defensie en strategische maritieme autonomie van de EU veilig te stellen, de EU-burgers te beschermen en hun banen veilig te stellen. Het EESC dringt ook aan op een specifiek programma en stimulansen voor producenten die hun productiefaciliteiten naar de EU terug willen halen (reshoring). |
4. Werkgelegenheid en vaardigheden
|
4.1. |
De sector maritieme technologie is goed voor ongeveer 1 miljoen banen in maritieme regio’s in heel Europa (8). |
|
4.2. |
Vergroening, digitalisering en het gebruik van baanbrekende technologieën vereisen specialisatie van de beroepsbevolking. Derhalve dringt het EESC er bij de Europese Commissie en de lidstaten op aan om grootschalige programma’s voor omscholing, bijscholing en beroepsonderwijs en -opleiding te ontwikkelen en onmiddellijk uit te voeren, aan de hand van evaluatie van de programma’s en certificering van vaardigheden, waarbij de sociale partners en de academische wereld ten volle worden betrokken. Voorts dringt het EESC aan op concrete financiële ondersteuning van het EU-pact voor vaardigheden en van specifieke campagnes om de sector aantrekkelijk te maken, ook voor vrouwen en jongeren, en voor personen met een handicap en mensen met specifieke vaardigheden. Het EESC wijst er ook op dat de sector maritieme technologie behoefte heeft aan werknemers met gevorderde vaardigheden op het gebied van robotica, AI, cyberbeveiliging, sensoren, automatisering en 3D-printen, alsmede aan hoogopgeleide ingenieurs, naast de speciale behoefte van de sector aan handarbeiders (zoals lassers, elektriciens en pijpfitters). |
|
4.3. |
Europese bedrijven voldoen aan de hoogste internationale sociale normen, in volledige overeenstemming met de EU-wetgeving en de IAO-regels. Het EESC erkent het werk van Europese bedrijven die op het gebied van internationale arbeidsnormen de toon aangeven en de lat hoger leggen, alsook het belang van goede arbeidsomstandigheden, fatsoenlijke lonen en sociale zekerheid in de sector, en dringt aan op meer inspanningen om Europese ondernemingsraden op te richten en te consolideren. Voorts herhaalt het Comité dat, overeenkomstig de detacheringsrichtlijn, in een andere lidstaat gedetacheerde werknemers aanspraak moeten kunnen maken op een reeks fundamentele rechten die in de ontvangende lidstaat gelden. |
|
4.4. |
Zoals in de LeaderSHIP 2020-strategie (2013) wordt benadrukt, ondervindt de sector maritieme technologie problemen bij het waarborgen van de overdracht van knowhow van generatie op generatie. Het EESC is zeer teleurgesteld dat er tot dusver geen specifieke (EU-)maatregelen zijn genomen en dringt aan op een duidelijke routekaart om een rechtvaardige transitie te waarborgen, de sector maritieme technologie aantrekkelijker te maken en adequate onderwijs- en opleidingsvoorzieningen te creëren, met nieuwe curricula en vaardigheden die zijn aangepast aan nieuwe trends en bedrijfsmodellen en aan de groene en digitale transitie. Het kader voor een rechtvaardige transitie moet gebaseerd zijn op de sociale dialoog en voorzien in adequate middelen om nieuwe arbeidskrachten aan te trekken en de overstap van de ene naar de andere baan en de om- en bijscholing van werknemers te ondersteunen, met inbegrip van gezondheids- en veiligheidsopleiding in verband met nieuwe technologieën en processen. Alle programma’s moeten worden geëvalueerd en gecertificeerd met het oog op uniforme en homogene opleidingen. |
|
4.5. |
Het SSDC speelt volgens het EESC een essentiële rol voor de versterking van de maritieme sector. Hoogwaardig sociaal overleg (bijv. via ambitieuze gezamenlijke acties), overeenkomsten en samenwerking tussen de sociale partners, onder meer via het SSDC, zijn van vitaal belang en moeten in acht worden genomen. |
5. Toegang tot financiering
|
5.1. |
Het EESC acht het van essentieel belang dat de productiefaciliteiten in Europa behouden blijven en concurrerend worden gemaakt, en dringt er bij de EU en de lidstaten op aan om van de financiering van de sector een prioriteit te maken. De sector maritieme technologie, en in het bijzonder kmo’s, ondervindt steeds meer problemen bij het verkrijgen van bankleningen en overheidsfinanciering en heeft slechts in zeer geringe mate toegang tot andere financieringsbronnen. Het EESC dringt ook aan op EU-taxonomieregels die duurzame investeringen in de maritieme sector ondersteunen, waarbij niemand wordt uitgesloten en discriminatie tussen actoren in de sector wordt vermeden. Ook moeten de milieuprestatiecriteria in overeenstemming zijn met de EU-wetgeving en rechtszekerheid voor technologische investeringen waarborgen. |
|
5.2. |
Het EESC is van mening dat de EU reders uit de EU financieel moet stimuleren om schepen in Europa te bouwen, en de toeleveringsketens en de productie van subcomponenten zo veel mogelijk in de EU moet houden. Specifieke fondsen en oproepen tot het indienen van voorstellen moeten worden overwogen, aangezien maritieme mogelijkheden zelden worden vermeld of aan bod komen in partnerschapsovereenkomsten of nationale herstel- en veerkrachtplannen. |
|
5.3. |
Het Comité dringt erop aan dat middelen die afkomstig zijn van inbreuken op de FuelEU Zeevaart-verordening en inkomsten uit het EU-emissiehandelssysteem ook worden gebruikt als aanvullende specifieke financieringsbron voor de sector maritieme technologie, met name voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (RDI). Het EESC is bereid mee te werken aan nieuwe beleidsmaatregelen en EU-financieringsregelingen en verzoekt de EU-instellingen bij alle toekomstige besprekingen over dit onderwerp te worden betrokken. |
|
5.4. |
Aangezien de bestaande financiële instrumenten ontoereikend zijn of niet zijn afgestemd op kapitaalintensieve sectoren, dringt het EESC er nogmaals bij de Europese Commissie op aan “een specifiek financieel instrument [te] lanceren ter vergroting van de investeringen in sectoren met hoge kapitaalrisico’s zoals de Europese maritieme technologie” (9), terwijl “verder nagedacht [zou] moeten worden over het opzetten van een financieringsprogramma om Europese recyclinginrichtingen in staat te stellen grotere soorten schepen te verwerken”. Het EESC dringt aan op de oprichting van een EU-garantiefonds dat de toegang tot financiering voor risicovolle maritieme investeringen vergemakkelijkt. De ontmanteling en recycling van afgedankte schepen, met inbegrip van plezier- en vissersvaartuigen, moet ook mogelijk worden gemaakt met EU-financiering. |
|
5.5. |
Ten slotte is het onaanvaardbaar dat bedrijven van buiten de EU die de EU-normen niet naleven, toch toegang hebben tot EU-middelen (bijv. EIB-financiering) en de interne markt. Derhalve moet de EU het wederkerigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel strikt toepassen met betrekking tot de naleving van EU-normen en ervoor zorgen dat EU-financieringsinstrumenten en toegang tot de interne markt niet worden gebruikt door of verleend aan bedrijven die aan sociale dumping blijven doen en het mondiale gelijke speelveld verstoren. De Europese Commissie moet de verordening inzake buitenlandse subsidies toepassen op vanuit het buitenland gesubsidieerde scheepswerven en fabrikanten van maritieme uitrusting en overwegen Verordening (EU) 2016/1035 van het Europees Parlement en de Raad (10) inzake schade veroorzakende prijzen van vaartuigen te herzien. |
6. Onderzoek, ontwikkeling en innovatie (RDI)
|
6.1. |
Om de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken en de industriële strategie van de EU uit te voeren is een sectorale aanpak nodig, met specifieke sectorale beleidsmaatregelen. Het EESC benadrukt dat er sprake is van een lange weg van theorie naar praktijk en is zeer teleurgesteld over het gebrek aan maatregelen ter ondersteuning van de industriële vooruitgang van de EU. Het Comité, de sociale partners en de lokale producenten hebben tevergeefs gewacht op een stimulans voor de omschakeling van de sector op groene schepen, alternatieve brandstoffen en technologieën om te voldoen aan het “Fit for 55”-pakket (11). |
|
6.2. |
Om de concurrentie voor te blijven is het van essentieel belang nieuwe disruptieve technologieën te omarmen (bijv. slimme sensoren voor zowel schepen als havens, gegevensanalyse, internet der dingen, cloudcomputing, AI). Die zullen zorgen voor meer geïntegreerde vervoersdiensten en toeleveringsketens, meer veiligheid en energie-efficiëntie, en een superieur ontwerp. Het EESC wijst er echter op dat de lokale producenten gemiddeld al ruim 9 % van hun jaaromzet in RDI investeren en dringt aan op specifiek overheidsbeleid en meer financiële steun voor deze pioniers. |
|
6.3. |
Het Comité vraagt ook om extra inspanning op nationaal, EU- en internationaal niveau om de capaciteit op het gebied van cyberbeveiliging te vergroten, aangezien het cyberrisico zal toenemen naarmate de technologie evolueert en er geautomatiseerde processen en schepen worden ingevoerd. |
|
6.4. |
Om de sector maritieme technologie volledig koolstofvrij te maken, moet volledig worden overgeschakeld op alternatieve brandstoffen en technologieën. Hoewel het in deze sector om het meest energie-efficiënte vervoersmiddel gaat, wijst het EESC erop dat er nog ruimte is voor verbetering op het gebied van recycling, vergroening van investeringen, emissievrije en klimaatveerkrachtige havens, waterweginfrastructuur en korte logistieke ketens in havens. Het EESC dringt aan op steun voor onderzoek en innovatie in de MT-sector, aangezien deze cruciaal zijn voor de ontwikkeling van baanbrekende technologieën en potentiële alternatieve concepten voor maritiem vervoer, en voor het concurrentievermogen van de MT-sector. In dit verband moet worden gestreefd naar brede samenwerking met de defensie-industrie. |
|
6.5. |
De toekomst van de sector maritieme technologie hangt af van gegevensverzameling en -beheer, aangezien gegevensanalyse een belangrijke kans biedt om de logistiek, de scheepsoperaties, de ruimtelijke monitoring van grote zeegebieden en de milieuprestaties van schepen te verbeteren. |
|
6.6. |
Bescherming van knowhow en intellectuele eigendom is van essentieel belang voor de sector maritieme technologie. De kennis uit door de EU gefinancierde RDI moet de EU-bedrijven concurrerender maken en de samenleving ten goede komen. Groene en slimme maritieme technologieën die via EU-projecten worden ontwikkeld, moeten derhalve worden beschouwd als strategisch voor het concurrentievermogen en de strategische autonomie van de EU, en het moet mogelijk zijn de toegang van bedrijven van buiten de EU tot de resultaten van deze projecten tijdelijk te beperken, overeenkomstig de wettelijke bepalingen van Horizon Europa. Sectoren van de scheepvaart die nog niet onder het toepassingsgebied van bestaande partnerschappen vallen, zoals pleziervaartuigen en jachten, moeten ook in aanmerking komen voor RDI-financiering in het kader van Horizon Europa. |
|
6.7. |
Tot slot wijst het EESC erop dat investeringen in RDI de leidende rol van de EU in de mondiale concurrentie kunnen waarborgen, en is het derhalve ingenomen met de goedkeuring van het gezamenlijk geprogrammeerde partnerschap voor emissievrij vervoer over water. |
7. Slotopmerkingen
|
7.1. |
Naar analogie van andere vervoerswijzen is het Comité van mening dat een “groep maritieme deskundigen” en een “Europese industriële alliantie voor de sector maritieme technologie” kunnen bijdragen aan de verbetering en het herstel van het mondiale concurrentievermogen van de sector maritieme technologie. |
|
7.2. |
Als er geen maatregelen worden genomen voor de sector, dan is dit EESC-advies wellicht een van de laatste oproepen voor onmiddellijke steun aan de sector maritieme technologie om de markt, de industriële capaciteit en banen in Europa veilig te stellen en te strijden voor het terugwinnen van verloren markten. Het EESC heeft zijn best gedaan om de aandacht te vestigen op de noodzakelijke beleidsmaatregelen en is bereid om verdere actie te ondernemen om de sector concurrerender te maken. Slaagt de EU er niet in dringend maatregelen te nemen en snel een specifieke maritieme industriële strategie te formuleren en uit te voeren, dan zou de EU voor haar civiele en marineschepen en maritieme en offshoreapparatuur wel eens volledig afhankelijk kunnen worden van Azië. Dit zou niet alleen uiterst betreurenswaardig zijn, maar ook een grote politieke fout! |
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Pact voor vaardigheden.
(2) Het voorstel FuelEU Zeevaart.
(3) Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
(4) De term “scheepvaartsector” moet ruim worden opgevat, zodat daaronder ook maritieme technologie, zeevervoer, binnenvaart en pleziervaartuigen vallen, en de toeleveringsketens daarvan.
(5) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de LeaderSHIP 2020-strategie voor maritieme technologie: naar een innovatieve, duurzame en competitieve maritieme sector in 2020 (initiatiefadvies) (PB C 262 van 25.7.2018, blz. 8).
(6) De sector maritieme technologie omvat scheepswerven en de volledige toeleveringsketen van producenten en leveranciers van maritieme systemen, uitrusting en technologieën. Verleners van maritieme diensten (bv. scheepvaartmaatschappijen, havenautoriteiten en aanbieders van havendiensten) vallen hier niet onder.
(7) LeaderSHIP 2020 — The Sea: new opportunities for the Future.
(8) A Future European Maritime Technology Industrial Policy.
(9) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de LeaderSHIP 2020-strategie voor maritieme technologie: naar een innovatieve, duurzame en competitieve maritieme sector in 2020 (initiatiefadvies) (PB C 262 van 25.7.2018, blz. 8).
(10) Verordening (EU) 2016/1035 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 inzake bescherming tegen schade veroorzakende prijzen van vaartuigen (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 1).
(11) “Fit for 55”: het EU-klimaatstreefdoel voor 2030 bereiken op weg naar klimaatneutraliteit.
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/38 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over empowerment van jongeren om via onderwijs duurzame ontwikkeling te verwezenlijken
(initiatiefadvies)
(2023/C 100/06)
|
Rapporteur: |
Tatjana BABRAUSKIENĖ |
|
Besluit van de voltallige vergadering |
20.1.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 52, lid 2, van het reglement van orde |
|
|
Initiatiefadvies |
|
Bevoegde afdeling |
Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu |
|
Goedkeuring door de afdeling |
24.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
15.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
126/1/1 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) roept de lidstaten op om hun tijdens de COP26 (1) uitgesproken belofte dat ze klimaatactie en duurzame ontwikkeling als essentiële bouwstenen in de leerplannen zullen opnemen, opnieuw te bevestigen. De politiek moet erkennen dat de toekomst samen met de jongeren anders moet worden vormgegeven, en dat er een nieuw sociaal contract moet worden aangegaan om het onderwijs op een positieve manier te veranderen. |
|
1.2. |
Het EESC benadrukt dat er, om een paradigmawisseling te realiseren, behoefte is aan een omvattende transversale aanpak, waarmee samenwerking tussen de verschillende belanghebbenden, sociale partners en maatschappelijke organisaties gewaarborgd wordt. Jongerenorganisaties en niet-formeel onderwijs zijn cruciaal om het bewustzijn over de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) te vergroten en de uitvoering ervan te ondersteunen. |
|
1.3. |
Het EESC moedigt de Europese Commissie aan om tijdens het Europees Jaar van de vaardigheden 2023 aandacht te blijven schenken aan de behoeften van jongeren, door een link te leggen met duurzame ontwikkeling en de uitdagingen waar jongeren in onze veranderende wereld het hoofd aan moeten bieden. |
|
1.4. |
Het EESC is verheugd dat de Commissie een coördinerende rol op zich neemt om projecten, opleidingen, de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden en communicatie tussen leraren te bevorderen met als doel de SDG’s ook in het onderwijs te realiseren. Benaderingen en strategieën in het kader van theoretische en praktische educatie voor duurzame ontwikkeling (EDO) moeten echter op lokaal, nationaal en regionaal niveau worden uitgewerkt en gebaseerd zijn op samenhangend onderzoek en duidelijke actieplannen. Ze moeten gepaard gaan met toezicht en steeds op verbetering en de uitwisseling van ervaring gericht zijn. |
|
1.5. |
Het EESC benadrukt dat sociale en burgerdialoog belangrijk is om de SDG’s op alle onderwijsniveaus, in formeel en niet-formeel onderwijs, en in lerarenopleidingen op een omvattende manier te integreren zodat er expliciete competentiekaders kunnen worden ingevoerd die concrete leerdoelstellingen en evaluatiemethoden mogelijk maken. |
|
1.6. |
Het EESC wijst erop dat iedereen de kennis nodig heeft om de klimaatverandering te kunnen aanpakken, met name in verband met alle aspecten van duurzame consumptie en productie, verantwoorde voedselkeuzes, het verminderen van voedselverspilling en duurzame energie. Onderwijs aan kinderen moet ondersteund worden met een leven lang leren voor ouders en burgereducatie. Daarnaast moet onderwijs openstaan voor iedereen, onder meer door jongerenorganisaties op dit gebied te ondersteunen. |
|
1.7. |
Het EESC pleit ervoor om EU-investeringen beter te koppelen aan EDO door middel van EU-fondsen, zoals de herstel- en veerkrachtfaciliteit, Erasmus+, Horizon Europa, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+). |
|
1.8. |
Het EESC roept alle lidstaten op om duurzame en kwalitatieve overheidsinvesteringen te doen met als doel de duurzameontwikkelingsdoelstellingen in het nationale onderwijs te integreren — niet alleen op papier, maar ook in de praktijk, door omvattende leerplannen te ontwikkelen om leerlingen kritisch te leren denken en hen beslissingen met kennis van zaken te leren nemen. |
|
1.9. |
Het EESC roept de lidstaten op om leraren terdege te ondersteunen teneinde het beroep aantrekkelijker te maken. Juist nu er een enorm lerarentekort in Europa heerst, is er, met het oog op onderwijs voor duurzaamheid, behoefte aan gerespecteerde leerkrachten, met fatsoenlijke lonen en goede arbeidsomstandigheden. Om de onderwijs- en opleidingsstelsels om te vormen zijn hoogwaardige initiële scholing en permanente bijscholing van leerkrachten, kansengelijkheid, inclusie en een innovatieve organisatie van scholen essentieel. |
|
1.10. |
Het EESC pleit ervoor om jongeren centraal te stellen in het onderwijs- en leerproces. Dat kan door de administratieve rompslomp voor leerkrachten te verminderen en de aandacht te verleggen naar innovatieve pedagogie en nauwe samenwerking met leerlingen. In dat verband is het belangrijk alle leerkrachten klaar te stomen om nieuwe technologieën efficiënt in te zetten en hen voor te bereiden op nieuwe leeromgevingen, zowel in het kader van het leerplan als in hun eigen leven. Het zou nuttig kunnen zijn om te onderzoeken of het haalbaar is een specifiek onlineplatform of -dashboard te ontwikkelen waar goede praktijkvoorbeelden kunnen worden uitgewisseld. |
|
1.11. |
Het EESC dringt er bij de Europese Commissie op aan om, in overeenstemming met EDO, een Europese indicator inzake armoedebestrijding en voortijdig schoolverlaten in te voeren met als doel de ongelijkheid aan te pakken. Die zou samen met een wereldwijde indicator ontwikkeld kunnen worden. |
2. Achtergrond en context
2.1. De behoefte aan duurzame ontwikkeling
|
2.1.1. |
Politici, beleidsmakers en belanghebbenden op alle niveaus moeten erkennen dat de grootschalige transformatie van een op fossiele brandstoffen gebaseerde, hulpbronnenintensieve en lineaire economie naar een klimaatvriendelijke circulaire economie broodnodig is, maar ook het leven en de toekomstplannen van de burgers, en zeker van jongeren en de toekomstige generaties, flink door elkaar schudt. |
|
2.1.2. |
Door de Russische oorlog tegen Oekraïne is ook de onhoudbare Europese afhankelijkheid van fossiele brandstoffen aan het licht gekomen, waardoor de groene transitie een nieuwe, geopolitieke lading heeft gekregen. Willen we onze afhankelijkheid afbouwen, dan is het onvermijdelijk en noodzakelijker dan ooit om de decarbonisatie te versnellen. In het licht van de huidige en toekomstige uitdagingen kunnen de Agenda 2030, de bijhorende 17 duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en de belofte om geen enkele persoon of plaats uit de boot te laten vallen een uniek pad vormen naar een welzijnseconomie, een betere wederopbouw en een rechtvaardigere, inclusievere, duurzamere en veerkrachtigere wereld. |
|
2.1.3. |
In de nabije toekomst moet de EU een duidelijk voorbeeld geven door een economisch duurzaam pad uit te stippelen met het oog op een groene en sociaal rechtvaardige transitie. Daartoe roept het EESC de lidstaten en EU-instellingen op om jongeren mondiger te maken en te betrekken bij de besluitvorming, de aanpassing van het onderwijs en banen, en de mobilisatie van nog meer jongeren. Volgens het World Programme of Action for Youth until the year 2000 and beyond (2), dat in 1995 door de Algemene Vergadering van de VN werd goedgekeurd, zijn jongeren in alle landen een belangrijke bron van ontwikkeling en de drijvende kracht achter maatschappelijke veranderingen, economische ontwikkeling en technologische innovatie. Het EESC wijst erop dat jongeren de leiders van de toekomst zijn. Ze moeten toegang krijgen tot progressieve innovatie en volledig betrokken worden bij de beleidsvorming om duurzame ontwikkeling te bevorderen. |
|
2.1.4. |
Het doel van dit initiatiefadvies is om te analyseren of en hoe de SDG’s in de leerplannen van de lidstaten zijn verankerd, en te onderzoeken of de respectieve lidstaten gebruikmaken van transformatief onderwijs om duurzame ontwikkeling te bevorderen (3). Daarnaast voorziet dit advies in aanbevelingen aan de Europese Commissie en de lidstaten over hoe zij kansen kunnen bevorderen en uitdagingen kunnen aanpakken met het oog op de verdere ontwikkeling van het jeugdbeleid en er tegelijkertijd voor kunnen zorgen dat er al vroeg onderwijs over duurzame ontwikkeling wordt gegeven. |
|
2.2. |
Beleidslandschap |
|
2.2.1. |
In 2015 keurden de Verenigde Naties de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) goed als een ambitieuze blauwdruk voor de wereld om de achteruitgang van het milieu en problemen op het gebied van sociale en economische ontwikkeling samen aan te pakken. De 17 SDG’s bevatten 169 streefdoelen voor 2030, en om die te halen speelt onderwijs een cruciale rol. Onderwijs is een mensenrecht en moet, net als onderwijs voor duurzaamheid, voor iedereen toegankelijk zijn. Toch is openbaar onderwijs volgens het Unescoverslag over de uitvoering van de SDG’s niet gratis voor iedereen, en vaak niet inclusief. SDG 4.7 blijkt dus moeilijk uitvoerbaar. Daarnaast leveren veel landen nog steeds niet de nodige inspanningen om klimaatactie als centraal onderdeel in hun leerplannen op te nemen (4). |
|
2.2.2. |
In SDG 4.7 wordt beklemtoond dat de ondertekenaars er tegen 2030 voor moeten zorgen “dat alle lerenden zich de kennis en vaardigheden eigen maken die nodig zijn om duurzame ontwikkeling te bevorderen, onder meer via educatie voor duurzame ontwikkeling (EDO) en duurzame levensstijlen, mensenrechten, gendergelijkheid, het bevorderen van een cultuur van vrede en geweldloosheid, mondiaal burgerschap en waardering van culturele verscheidenheid en van de bijdrage van cultuur aan duurzame ontwikkeling”. Het desbetreffende EESC-advies “Naar een EU-strategie voor het verbeteren van groene vaardigheden en competenties voor iedereen” (5) is in overeenstemming met deze aanbeveling. |
|
2.2.3. |
De afgelopen jaren heeft het EU-beleid zich steeds meer gericht op milieuduurzaamheid. Zo is de Europese Green Deal (6), die in 2019 gelanceerd werd, het plan van de Europese Commissie om de economie van de EU te verduurzamen, en maakt hij deel uit van haar ambitie om van Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken. |
|
2.2.4. |
In het kader van haar plan om met onderwijs en opleiding bij te dragen aan de groene transitie, heeft de Europese Commissie een reeks initiatieven voorgesteld: ten eerste, de lancering van de “Onderwijs voor klimaat”-coalitie (7). Ten tweede, de onlangs goedgekeurde conclusies van de Raad inzake het bevorderen van het engagement van jongeren als drijvende kracht van verandering ter bescherming van het milieu (8) en een aanbeveling van de Raad betreffende leren voor ecologische duurzaamheid (9), en ten derde, de ontwikkeling van een Europees competentiekader inzake klimaatverandering en duurzame ontwikkeling (10). |
|
2.2.5. |
Op 4 april benadrukte de Raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport dat sport een belangrijke rol speelt in onderwijs voor een duurzaam milieu en beval hij aan om “te zoeken naar manieren om onderwijs over duurzame ontwikkeling en een besef van milieu- en maatschappelijke verantwoordelijkheid te bevorderen bij sportclubs, sportfederaties en andere belanghebbenden op sportgebied” (11). |
|
2.2.6. |
Het Europees Jaar van de jeugd 2022 is ook bedoeld om de nieuwe kansen en mogelijkheden die de groene en digitale transitie bieden, in de kijker te zetten. Deze transities moeten inclusief zijn en er moet voldoende aandacht gaan naar de integratie van kansarme en kwetsbare groepen jongeren. Het EESC roept de Europese Commissie op om tijdens het Europees Jaar van de vaardigheden 2023 aandacht te blijven schenken aan de behoeften van jongeren, door een link te leggen met duurzame ontwikkeling en de uitdagingen waar jongeren in onze veranderende wereld het hoofd aan moeten bieden. |
|
2.2.7. |
Het is belangrijk om EU-investeringen beter te koppelen aan EDO door middel van EU-fondsen, zoals de herstel- en veerkrachtfaciliteit, Erasmus+, Horizon Europa, het EFRO en het ESF+. De strijd tegen biodiversiteitsverlies, vervuiling en klimaatverandering is een van de vier overkoepelende prioriteiten van het nieuwe Erasmus+-programma voor 2021-2027, naast inclusie en diversiteit, digitale transformatie en deelname aan het democratische leven. Het EESC is verheugd dat ook onlinemobiliteit in het kader van het Erasmusprogramma zal worden aangemoedigd om de koolstofvoetafdruk te verkleinen. |
3. Jongeren, onderwijs en duurzame ontwikkeling
|
3.1. |
Wanneer jongeren om- of bijgeschoold worden, moeten ook hun vaardigheden op het gebied van de beperking van en de aanpassing aan de klimaatverandering en de circulaire economie worden ontwikkeld. De sociale partners (werkgeversorganisaties en vakbonden) en maatschappelijke organisaties zijn cruciaal om functieprofielen en beroepsnormen vast te leggen en om leerlingplaatsen en de opleiding van werknemers te verduurzamen. Samen met het maatschappelijk middenveld kunnen de sociale partners jongeren helpen om zich op duurzame wijze aan te passen tijdens de overgang van school naar werk. Sociaal overleg en burgerdialoog zijn hier essentieel en moeten versterkt worden. |
|
3.2. |
Jongeren moeten op digitaal en sociaal gebied betrokken worden en hebben behoefte aan hoogwaardig onderwijs en opleiding, een stabiele baan, goede arbeidsomstandigheden, betaalbare huisvesting en steun in de dagelijkse strijd tegen klimaatverandering. Er zijn meer onderzoek en gegevens nodig over de gevolgen van de klimaatverandering voor landen, regio’s en het lokale niveau om voorspellingen over vaardigheden en banen te kunnen doen. Het klopt dat er in Europa en op andere continenten een zware voedselcrisis heerst. Toch moeten jongeren leren over alle aspecten van duurzame consumptie en productie, over manieren om minder voedsel te verspillen, en om verantwoorde voedselkeuzes te maken. |
|
3.3. |
Ongelijkheid moet worden aangepakt door, in overeenstemming met de EDO-beginselen, een wereldwijde en Europese indicator in te voeren over de strijd tegen armoede en voortijdig schoolverlaten. De ontvolking van plattelandsgebieden door gebrek aan vooruitzichten op een baan en onvoldoende onderwijskansen is funest voor jonge gezinnen. Voortijdig schoolverlaten is in stedelijke en plattelandsgebieden een probleem. Daarom moet beleid inzake de arbeidsmarkt en eerlijke economische groei doeltreffend zijn, zodat het aantal NEET’s (12) kan worden teruggedrongen. |
|
3.4. |
In verband met EDO is het van essentieel belang om het Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen (13) op afdoende wijze uit te voeren en het Europees kwaliteitskader voor stages uit te breiden. |
|
3.5. |
Het EESC is van mening dat, gezien de schaal, complexiteit en urgentie van deze kwesties, de inspanningen van de EU en de lidstaten moeten worden opgeschroefd en beter op elkaar moeten worden afgestemd, met name om onderwijs voor duurzaamheid te verbeteren. Dat houdt ook onderwijs over het gebruik van duurzame energie in. Het onderwijsbeleid van de EU en de lidstaten moet consequent gemonitord en in kaart gebracht worden. Daarbij moeten goede praktijkvoorbeelden tussen landen en organisaties worden uitgewisseld. In EDO staan humanistische waarden centraal, die gericht zijn op het vergaren van kennis en het bedenken van evenwichtige, praktische oplossingen, waarbij rekening wordt gehouden met de ecologische en sociale gevolgen. |
|
3.6. |
Leerkrachten en ouders spelen een cruciale rol in onderwijs voor een duurzaam milieu. Leerkrachten en opleiders moeten ondersteund worden met hoogwaardige initiële scholing en permanente bijscholing over duurzaamheid. In het advies van het EESC “Naar een EU-strategie voor het verbeteren van groene vaardigheden en competenties voor iedereen” (14) wordt benadrukt dat iedereen de kennis nodig heeft om de klimaatverandering te kunnen aanpakken. Een leven lang leren voor ouders, alsook burgereducatie, zijn van essentieel belang en moeten, om een sterker effect te hebben, openstaan voor iedereen, onder meer door jongerenorganisaties op dit gebied te ondersteunen. |
|
3.7. |
Het EESC roept de lidstaten op om leraren terdege te ondersteunen teneinde het beroep aantrekkelijker te maken. Juist nu er een enorm lerarentekort in Europa heerst, is er, met het oog op onderwijs voor duurzaamheid, behoefte aan gerespecteerde leerkrachten, met fatsoenlijke lonen en goede arbeidsomstandigheden. Om de onderwijs- en opleidingsstelsels om te vormen zijn hoogwaardige initiële scholing en permanente bijscholing voor leerkrachten, kansengelijkheid, inclusie en een innovatieve organisatie van scholen essentieel, waarbij een cultuur van vrede en veiligheid wordt gecreëerd. Voor de empowerment van jongeren met het oog op duurzame ontwikkeling via onderwijs zijn bekwame professionals nodig die met uiteenlopende en assertieve instrumenten uitgerust zijn. Geschoolde leerkrachten weten hoe ze in hun dagelijks werk het beste gebruik kunnen maken van de verklaring van Parijs (15) en die van Osnabrück over beroepsonderwijs en -opleiding (16) om burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie via het onderwijs te bevorderen. |
|
3.8. |
Met hun creatieve verbeelding, enthousiasme en energie vormen de Europese jongeren een onschatbaar menselijk kapitaal en een bron van innovatieve ideeën. Ook spelen ze een zeer belangrijke rol als aanjagers van duurzame ontwikkeling in de lidstaten, zowel nu als in de nabije toekomst. De lidstaten beschikken dus over een groot, onbenut potentieel om te handelen. Jongerenorganisaties en niet-formeel onderwijs zijn belangrijk om duurzaam onderwijs en leren te ondersteunen. |
|
3.9. |
Het EESC pleit ervoor om jongeren centraal te stellen in het onderwijs- en leerproces. Dat kan door de administratieve rompslomp voor leerkrachten terug te dringen, de aandacht naar innovatieve pedagogie en een nauwe band met de leerlingen te verleggen en alle leerkrachten klaar te stomen om nieuwe technologieën in nieuwe leeromgevingen in te zetten, zowel in het kader van het leerplan als in hun eigen leven. Geen transformatief onderwijs zonder transformatieve leerkrachten, vaardigheden en burgers. Leerkrachten en opleiders hebben voldoende tijd, ruimte en middelen nodig om de praktische en transversale aanpak van onderwijs voor milieuduurzaamheid te introduceren, op basis van efficiënte samenwerking tussen belanghebbenden. Dit is een transversaal onderwerp met een interdisciplinaire pedagogische aanpak dat betrekking heeft op alle disciplines in het onderwijs en beroepsopleidingen. |
|
3.10. |
Het doet genoegen te zien dat jongeren, naar het idee van milieuvriendelijkheid, reeds bijdragen aan duurzame ontwikkeling in hun land en aan de internationale klimaatdoelstellingen. Bovendien worden ze actief lid van de internationale netwerken van jongerenbewegingen die als doel hebben de natuur in stand te houden en de klimaatverandering te bestrijden. We moeten hierop inspelen door alle onderwijssystemen aan te passen om ruimte te maken voor transformatief onderwijs. Zo kunnen meer jongeren hun inspanningen richten op de transformatieve veranderingen die we nodig hebben. Volgens het recente IPCC-verslag is transformatief leren essentieel omdat het bijdraagt tot gedeeld bewustzijn en collectieve acties (17). |
4. Duurzame ontwikkeling moet gezien worden als een permanent en alomvattend leerproces
|
4.1. |
We moeten erkennen dat landen en samenlevingen zich niet op duurzame wijze kunnen ontwikkelen zonder permanente vorming en zonder nieuwe ervaringen op te doen en te begrijpen. In dat verband moet duurzame ontwikkeling gezien worden als een permanent proces waarbij de samenleving moet leren om vanuit ecologisch, economisch en sociaal oogpunt duurzamer te leven. Onderwijs voor duurzaamheid biedt toegang tot informatie, vergroot het bewustzijn, en — nog belangrijker — verschaft mensen de mogelijkheid om te innoveren en oplossingen te vinden. Daarom is dit soort onderwijs van essentieel belang als we op een andere manier willen gaan leven en werken. Willen we jongeren bewust leren omgaan met de meest complexe problemen van samenlevingen en overheden op het gebied van duurzame ontwikkeling, dan moeten we alomvattende leerplannen ontwikkelen om hen kritisch te leren denken en beslissingen met kennis van zaken te leren nemen. |
|
4.2. |
Volgens studies en onderzoek van de Europese Commissie ter voorbereiding van het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende leren voor ecologische duurzaamheid hanteren slechts 13 lidstaten een duidelijke definitie van EDO of onderwijs voor milieuduurzaamheid. Het is jammer dat de term “educatie voor duurzame ontwikkeling” en SDG 4.7 niet in alle lidstaten worden toegepast, ook al wordt het concept erkend als een integraal onderdeel van SDG 4 over kwaliteitsonderwijs en beschouwd als belangrijkste voorwaarde voor het realiseren van alle andere SDG’s. In de geanalyseerde landenverslagen werd niet specifiek naar financiering gevraagd. Toch heeft Italië, dat toezeggingen over EDO heeft gedaan, duidelijk vermeld dat het gebrek aan financiering een van de belangrijkste redenen is waarom de uitrol van EDO is stilgevallen. Als regeringen zich door economische, energie- of inflatiecrises gedwongen zien te besparen, is onderwijs, net als andere sociale sectoren, altijd een van de eerste slachtoffers. Door het gebrek aan investeringen ontstaan verschillende vormen van privatisering en asymmetrieën in het systeem, en dat knaagt aan de kansengelijkheid en pedagogische en academische vrijheid. |
|
4.3. |
Stof tot nadenken geeft ook de vraag of we een gecentraliseerde top-downstrategie nodig hebben om EDO met succes uit te voeren, of dat andere factoren bepalend zijn voor het succes ervan. Denemarken en Nederland hebben geen nationale EDO-strategie, maar hun scholen zijn wel actief met dit onderwerp bezig. Finland heeft dan weer wel een nationale strategie, maar vreest dat de toepassing van EDO van school tot school verschilt. Italië heeft EDO al in het nationale leerplan opgenomen, maar ondervindt enkele hindernissen om dit onderwijs op regionaal niveau uit te rollen. Frankrijk heeft een nationale strategie ontwikkeld die door de lokale onderwijsinstanties in alle scholen wordt gevolgd en via het nationale leerplan en pedagogische projecten wordt uitgevoerd. Op die manier is elk niveau betrokken, wat een succesformule is gebleken. |
|
4.4. |
Een van de cruciale kwesties is de vraag welke prioriteit EDO moet hebben. De OESO heeft in samenwerking met de Europese Commissie onlangs een studie (18) gepubliceerd waarin de milieuduurzaamheidscompetenties van jongeren in de EU en de OESO-landen in kaart werden gebracht. Deze nieuwe benadering van studies en beoordelingen zou voor de lidstaten een goed signaal kunnen zijn om van EDO een grotere prioriteit te maken. Het kan nuttig zijn om het verband tussen de VN-maatregelen ter bevordering van EDO en de maatregelen van de OESO om het onderwijsbeleid via PISA te ontwikkelen, verder te onderzoeken, om na te gaan of beide maatregelenpakketten onderwijssystemen misschien elk op een andere manier beïnvloeden. |
|
4.5. |
Een mogelijke belemmering voor de uitrol van EDO is de federale structuur van sommige landen. Uit de landenverslagen blijkt dat onderlinge afstemming tussen de bevoegde federale ministeries en de regionale autoriteiten per lidstaat verschilt. Zo ondervindt Duitsland problemen op dit gebied, terwijl Oostenrijk dan weer over een coördinatienetwerk beschikt. De manier waarop de Oostenrijkse federale regering betrokken is bij bottom-upinitiatieven is een voorbeeld dat andere landen zouden kunnen volgen. |
|
4.6. |
Samenlevingen moeten, zowel vandaag als in de toekomst, onderwijs opnieuw beoordelen, overdenken en herdefiniëren vanuit het oogpunt van duurzaam onderwijs en leren, van de kleuterschool tot de universiteit en daarna, zodat het uiteindelijk de beginselen, kennis, vaardigheden, overtuigingen en waarden belichaamt die geassocieerd worden met alle drie de duurzaamheidsgebieden: ecologie, samenleving en economie. Een dergelijk proces moet algemeen en interdisciplinair zijn, openstaan voor burgerinitiatieven en het grote publiek, en de steun genieten van de respectieve overheden. Elk land moet bij de uitvoering echter rekening houden met lokale en specifieke culturele kenmerken. |
|
4.7. |
Via EDO moet kennis over het milieu en de toestand ervan verspreid worden, en aangetoond worden hoe we onze economie zo kunnen aanpassen dat het welzijn van mensen en de planeet op de eerste plaats komt en tegelijk gelijkheid tussen de generaties bevorderd en het leefmilieu in stand gehouden kan worden. In deze aangepaste economie moet meer belang gehecht worden aan milieuvriendelijke beheersmethoden, moet de eerbiediging van natuur en cultuur in de hand gewerkt worden en moeten waarden de boventoon voeren, op basis van de ethische verantwoordelijkheid om het milieu voor huidige en toekomstige generaties in stand te houden en natuurlijke hulpbronnen duurzaam te gebruiken. |
|
4.8. |
Transformatieve educatie voor duurzame ontwikkeling moet:
|
|
4.9. |
Er zijn geen algemene modellen voor transformatief onderwijs voor duurzaamheid. Daarom zal elk land zijn eigen prioriteiten en maatregelen op het gebied van duurzame ontwikkeling en onderwijs moeten vastleggen, in nauwe samenwerking met de relevante sociale partners, het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden, waaronder jongerenorganisaties. Gedeeld schoolleiderschap en gezamenlijke burgerschapsvorming zijn cruciaal om scholen anders in te richten met het oog op betere duurzaamheidseducatie. Er moeten doelstellingen, belangrijke actielijnen en mechanismen worden vastgelegd die rekening houden met lokale ecologische, sociale en economische omstandigheden en culturele kenmerken. |
|
4.10. |
Om een onderwijssysteem voor duurzame ontwikkeling te creëren, moet er een overgang plaatsvinden van klassiek onderwijs naar een duurzaamheidsgericht model. Dat moet gebaseerd zijn op brede, interdisciplinaire kennis die uitgaat van een geïntegreerde benadering van de ontwikkeling van de samenleving, economie en het milieu. Voor dat onderwijs moeten de volgende niveaus worden aangepakt: formeel onderwijs (scholen, universiteiten, instellingen voor hoger onderwijs), niet-formeel onderwijs (oprichting van opleidingscentra, seminars en rondetafelgesprekken, mediagebruik enz.) en informeel onderwijs (peer-to-peerlearning via evenementen, uitwisselingen van jongeren, door jongeren geleide projecten enz.). Onderwijs- en opleidingsprogramma’s met geïntegreerd onderwijs voor milieuduurzaamheid moeten toegankelijk en inclusief zijn. regeringen moeten al vanaf het begin rekening houden met de realiteit waar kansarme jongeren mee te maken krijgen en ervoor zorgen dat ze deze groepen betrekken. |
Brussel, 15 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Conclusies van de covoorzitters van de top voor ministers van Onderwijs en Milieu op de COP26: “Learn for our Planet. Act for the climate.”.
(2) World programme of action for youth van de VN.
(3) Er zijn verschillende termen in gebruik. In dit advies wordt “transformatief onderwijs ter bevordering van duurzame ontwikkeling” bedoeld. “Educatie voor duurzame ontwikkeling” (EDO) en “onderwijs voor milieuduurzaamheid” worden tegenwoordig echter door elkaar gebruikt. Zie ook de woordenlijst (“Glossary”) in de bijlage.
(4) Algemeen monitoringverslag van de Unesco over onderwijs, 2021/2: Non-state actors in education: who chooses? Who loses?
(5) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Naar een EU-strategie voor het verbeteren van groene vaardigheden en competenties voor iedereen (initiatiefadvies) (PB C 56 van 16.2.2021, blz. 1).
(6) Europese Green Deal.
(7) Europese Commissie — “Onderwijs voor klimaat”-coalitie.
(8) Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen — Bevorderen van het engagement van jongeren als drijvende kracht van verandering ter bescherming van het milieu (PB C 159 van 12.4.2022, blz. 9).
(9) Aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 betreffende leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling (PB C 243 van 27.6.2022, blz. 1).
(10) Bianchi, G., Pisiotis, U. en Cabrera Giráldez, M., GreenComp: The European sustainability competence framework, Punie, Y. en Bacigalupo, M., redacteur(s), EUR 30955 EN, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2022, ISBN 978-92-76-46485-3, doi:10.2760/13286, JRC128040.
(11) Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over sport en lichaamsbeweging als veelbelovende factoren voor gedragsverandering ten behoeve van duurzame ontwikkeling (PB C 170 van 25.4.2022, blz. 1).
(12) NEET staat voor “Not in Education, Employment or Training” (“geen scholing, geen werk, geen stage”) en heeft betrekking op werklozen die geen onderwijs of beroepsopleiding volgen.
(13) Aanbeveling van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen (PB C 153 van 2.5.2018, blz. 1).
(14) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Naar een EU-strategie voor het verbeteren van groene vaardigheden en competenties voor iedereen (initiatiefadvies) (PB C 56 van 16.2.2021, blz. 1).
(15) Bevordering, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie (Eurydice).
(16) Verklaring van Osnabrück over beroepsonderwijs en -opleiding als katalysator voor herstel en rechtvaardige transities naar digitale en groene economieën — osnabrueck_declaration_eu2020.pdf.
(17) Zesde evaluatieverslag van de IPCC, verslag van werkgroep III: Climate Change 2022: Mitigation of Climate Change, blz. 2871.
(18) Borgonovi, F. et al. (2022), “Young people’s environmental sustainability competence: Emotional, cognitive, behavioural, and attitudinal dimensions in EU and OECD countries”, OECD Social, Employment and Migration Working Papers, nr. 274, OECD Publishing, Parijs, Borgonovi, F., et al. (2022), “The environmental sustainability competence toolbox: From leaving a better planet for our children to leaving better children for our planet”, OECD Social, Employment and Migration Working Papers, nr. 275, OECD Publishing, Parijs. Deze documenten zijn opgesteld als achtergrond voor de komende OESO-publicatie van de “Skills Outlook 2023”.
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/45 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Europees burgerinitiatief — Red de bijen en de boeren
(initiatiefadvies)
(2023/C 100/07)
|
Rapporteur: |
Arnold PUECH d'ALISSAC |
|
Besluit van de voltallige vergadering |
19.5.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 52, lid 2, van het reglement van orde |
|
|
Initiatiefadvies |
|
Bevoegde afdeling |
Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu |
|
Goedkeuring door de afdeling |
24.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
15.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
168/0/2 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het succes van dit Europees burgerinitiatief (EBI) laat zien dat de Europese burgers hoge verwachtingen hebben van de Europese Commissie. Het EESC wil eerst en vooral de organisator van het initiatief feliciteren, alsook de burgers die zich hebben ingezet voor het welslagen ervan; het is namelijk zeker geen sinecure om de benodigde handtekeningen te verzamelen. Het EESC verzoekt de Commissie dan ook om met nauwkeurige en concrete antwoorden op de in het EBI geformuleerde eisen te komen. |
|
1.2. |
Het EESC betreurt dat uit de gekozen titel, “Red de bijen en de boeren”, niet duidelijk blijkt dat het EBI er met name op gericht is synthetische pesticiden tegen 2035 volledig uit te bannen. Het beklemtoont voorts dat de Commissie al diverse rechtshandelingen op stapel heeft staan of heeft aangenomen die bedoeld zijn om bijen, bestuivers en de biodiversiteit beter te beschermen, een duurzaam gebruik van pesticiden te bevorderen en landbouwers te ondersteunen bij de agro-ecologische transitie, maar erkent dat deze maatregelen niet afdoende zijn gebleken om de doelstellingen volledig te verwezenlijken. De Commissie zou dan ook aanvullende maatregelen moeten nemen om haar ambitieuze doelstellingen daadwerkelijk en op efficiëntere wijze te bereiken. Het EESC denkt daarbij bijvoorbeeld aan meer steun voor precisielandbouw, digitale landbouw, biologische bestrijding en robotica, én voor agro-ecologie. |
|
1.3. |
Het EESC beklemtoont dat rekening moet worden gehouden met de drie duurzaamheidspijlers (de ecologische, de sociale en de economische pijler), en dat er daarnaast ook oog moet zijn voor de economische pijler, waaraan maar al te vaak wordt voorbijgegaan; een en ander moet bovendien worden gezien tegen de achtergrond van essentiële aspecten als duurzame systemen en voedselsoevereiniteit. |
|
1.4. |
Voorts verzoekt het EESC de Commissie haar besluiten steeds vooraf te doen gaan door een effectbeoordeling, met name om de kosten van het initiatief voor de landbouwproductie en de economie te beoordelen en af te zetten tegen de economische kosten die het verlies aan biodiversiteit meebrengt voor de landbouwers. |
2. Achtergrond
2.1. Een EBI voor een landbouw die de bijen, de mens en het milieu beter beschermt
|
2.1.1. |
Een mechanisme als het EBI biedt de Europese burgers de kans om actief deel te nemen aan de democratische processen van de Europese Unie: via een EBI kunnen zij de Europese Commissie namelijk verzoeken nieuwe wetgeving voor te stellen. Zodra een initiatief de steun krijgt van ten minste één miljoen EU-burgers en in ten minste een kwart van de lidstaten bepaalde drempels heeft gehaald (1), is de Commissie verplicht met een reactie te komen. |
|
2.1.2. |
Aangezien deze drempels zijn bereikt voor het EBI “Red de bijen en de boeren! Naar een bijvriendelijke landbouw voor een gezond milieu”, wordt de Commissie verzocht rechtshandelingen voor te stellen om synthetische pesticiden tegen 2035 geleidelijk aan uit te bannen, de biodiversiteit te herstellen en landbouwers tijdens deze transitieperiode bij te staan. |
2.2. De Europese context: het aantal bestuivers neemt af en de biodiversiteit gaat achteruit
|
2.2.1. |
De in dit EBI geformuleerde eisen moeten worden gezien in de context van een Europa dat wordt geconfronteerd met een daling van het aantal bijen. Zo gaat volgens de Europese rode lijst van bijen een op de drie bijen- en vlindersoorten achteruit en is een op de tien met uitsterven bedreigd (2). |
|
2.2.2. |
Nochtans is dierlijke bestuiving tot op zekere hoogte nuttig voor 84 % van de Europese gewassen (3) en is 78 % van de wilde planten in de EU afhankelijk van bestuivende insecten (4). In het licht van cruciale aspecten als voedselzekerheid en voedselsoevereiniteit is de bescherming van bestuivers derhalve van vitaal belang voor de landbouwproductie. Bovendien zijn bijen essentieel voor de honingproductie, terwijl de EU maar voor 60 % zelfvoorzienend is. Om aan de vraag te voldoen rekent de EU op importhoning (waarvan 28 % uit China); de kwaliteit daarvan haalt het echter niet bij die van Europese honing. |
|
2.2.3. |
Volgens het evaluatieverslag over bestuivers, bestuiving en voedselproductie van het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) (5) zijn de belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van bestuivers veranderingen in landgebruik, intensieve landbouwpraktijken en pesticidengebruik, milieuverontreiniging, invasieve uitheemse soorten, ziekteverwekkers en klimaatverandering. |
|
2.2.4. |
Diversificatie van de voedselbronnen (nectar en pollen), die het hele jaar door in voldoende hoeveelheden beschikbaar moeten zijn, is ook onontbeerlijk om ervoor te zorgen dat de bijen zich goed kunnen ontwikkelen en de imkers kunnen rekenen op een regelmatiger honingproductie (6). |
|
2.2.5. |
De afname van het aantal bijen moet worden gezien in het licht van de wereldwijde teloorgang van de biodiversiteit. In het mondiaal evaluatieverslag over biodiversiteit en ecosysteemdiensten uit 2019 maakt het IPBES (7) de balans op van de ongekende achteruitgang van de biodiversiteit. |
|
2.2.6. |
Naar aanleiding van deze IPBES-verslagen hebben het Franse instituut voor landbouw-, voedsel- en milieuonderzoek (INRAE) en het Franse onderzoeksinstituut voor de exploitatie van de zee (Ifremer) in mei 2022 een collectief wetenschappelijk expertiserapport over de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de biodiversiteit en de ecosysteemdiensten gepubliceerd (8). In dit expertiserapport wordt erop gewezen dat tal van factoren ten grondslag liggen aan de achteruitgang van de biodiversiteit, en dat het gezien de onderlinge afhankelijkheid van die factoren lastig is het relatieve aandeel van de gewasbeschermingsmiddelen in deze achteruitgang te bepalen. Anderzijds kon dankzij de wetenschappelijke kennis in het rapport wel een duidelijk causaal verband worden vastgesteld tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de achteruitgang van bepaalde populaties: dit is het geval voor bestuivende insecten. |
2.3. De Commissie heeft al diverse rechtshandelingen aangenomen of in de pijplijn zitten die gericht zijn op de bescherming van bijen, een duurzaam gebruik van pesticiden, het herstel van de biodiversiteit en steun voor landbouwers bij de agro-ecologische transitie
|
2.3.1. |
Wat de bescherming van bijen en bestuivers aangaat, heeft de EU in 2018 het EU-initiatief inzake bestuivers gelanceerd, waarmee zij de afname van het aantal wilde bestuivers in de EU wil tegengaan. Het gaat om tien acties die betrekking hebben op drie prioritaire thema’s, te weten:
Niettemin verklaarde de Europese Rekenkamer in haar Speciaal verslag nr. 15/2020 over de bescherming van wilde bestuivers in de EU (9) het volgende: “Wij constateerden dat dit weinig effect had op de daling en dat het initiatief beter moest worden beheerd om de doelstellingen ervan te bereiken.” De Commissie zelf erkende in haar verslag over de uitvoering van het initiatief (10) bovendien dat weliswaar aanzienlijke vooruitgang is geboekt bij de uitvoering van de maatregelen, maar dat nog steeds inspanningen nodig zijn om de verschillende oorzaken van de achteruitgang aan te pakken. |
|
2.3.2. |
Wat het verkleinen van de impact en de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen betreft, heeft de Commissie besloten over te gaan tot een herziening van haar richtlijn inzake een duurzaam gebruik van pesticiden, die immers amper heeft geholpen het gebruik van deze middelen aan banden te leggen en de risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken. In juni 2022 is dan ook een nieuw voorstel voor een verordening ingediend (11). De belangrijkste bepalingen hebben betrekking op:
|
|
2.3.3. |
Het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen in de EU is strikt gereguleerd. Het desbetreffende rechtskader is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (12). Overeenkomstig deze verordening worden voorafgaand aan de goedkeuring van een werkzame stof op Europees niveau risicobeoordelingen uitgevoerd om mogelijke schadelijke gevolgen voor de gezondheid of het milieu te voorkomen. Daarnaast worden op dit moment de richtsnoeren voor de beoordeling van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor bijen (“Bee Guidance Document” (13)) herzien, zodat rekening kan worden gehouden met de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen op dit gebied. |
|
2.3.4. |
Met betrekking tot het herstel van de biodiversiteit in landbouwgebieden kan de EU voortbouwen op het Natura 2000-netwerk, ook al heeft dat niet alleen betrekking op landbouwgebied, alsook op de vogelrichtlijn (14) en de habitatrichtlijn (15), die de basis vormen van de Europese wetgeving inzake natuurbehoud. Ook heeft de Commissie een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 ontwikkeld (16). De hierin voorgestelde acties en verbintenissen om de biodiversiteit in landbouwgebieden te herstellen zijn vastgelegd in de ontwerpverordening betreffende natuurherstel (17), die de Europese Commissie op 22 juni 2022 heeft gepresenteerd. Met name wordt in artikel 8 van het voorstel voor een verordening bepaald dat de lidstaten verplicht zijn de afname van bestuiverspopulaties tegen 2030 om te keren, en wordt in artikel 9 aangegeven welke maatregelen de lidstaten moeten nemen met het oog op het herstel van de landbouwecosystemen; zo moet tegen 2030 ten minste 10 % van het EU-landbouwareaal bestaan uit “landschapselementen met grote diversiteit”. |
|
2.3.5. |
Wat de steun aan landbouwers tijdens de transitieperiode betreft, is het nieuwe GLB 2023-2027 een essentieel instrument om de ambitieuze doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken en de landbouwers bij te staan. Een speciaal verslag van de Rekenkamer heeft in 2020 aangetoond dat de bijdrage van het huidige GLB niet toereikend is om de achteruitgang van de biodiversiteit van landbouwgrond een halt toe te roepen (18). De Rekenkamer concludeert dat “de wijze waarop de Commissie de uitgaven op het gebied van biodiversiteit in de EU-begroting monitort onbetrouwbaar is, de impact van rechtstreekse betalingen in het kader van het GLB beperkt of onbekend is en de Commissie en de lidstaten de voorkeur hebben gegeven aan maatregelen voor plattelandsontwikkeling met minder impact.” Het nieuwe GLB omvat nieuwe maatregelen om de milieu-impact ervan te verkleinen, zoals verbeterde conditionaliteit. |
|
2.3.6. |
Ook in andere sectoren dan de landbouw kunnen Europese teksten en beleid een indirect effect hebben op bestuivers; we denken dan aan het wetgevingspakket “Fit for 55”, waarmee de EU de koolstofemissies tegen 2030 met 55 % wil verminderen (ook bijen worden immers door de klimaatverandering getroffen), het actieplan om de vervuiling van lucht, water en bodem tot nul terug te brengen, de richtlijn hernieuwbare energie en de nieuwe Europese bosstrategie, een ambitieus plan van de Commissie om tegen 2030 drie miljard bomen te planten in heel Europa. |
3. Algemene opmerkingen
|
3.1. |
Het EESC benadrukt het belang van het EBI — het krachtigste Europese instrument voor participerende democratie — dat de Europese burgers kan aanzetten tot rechtstreekse participatie. Als brug tussen het maatschappelijk middenveld en de Europese instellingen is het EESC er in de loop der jaren in geslaagd EBI’s hoger op de agenda te zetten en ze meer zichtbaarheid te geven in de dagelijkse werkzaamheden van de Europese instellingen. Het is dan ook tevreden met dit eerste advies waarin een EBI onder de loep wordt genomen, nog voor de Commissie met een reactie is gekomen, en verzoekt haar de in dit initiatief geformuleerde eisen zorgvuldig te beantwoorden. |
|
3.2. |
Het EESC betreurt dat uit de gekozen titel, “Red de bijen en de boeren”, niet duidelijk blijkt dat het EBI er met name op gericht is synthetische pesticiden tegen 2035 volledig uit te bannen. Het benadrukt dat de Commissie al tal van rechtshandelingen op stapel heeft staan of heeft aangenomen waarmee wordt getracht een antwoord te bieden op deze eisen, maar erkent dat deze maatregelen ontoereikend zijn gebleken om de doelstellingen volledig te verwezenlijken. De Commissie zou dan ook aanvullende maatregelen moeten nemen om haar doelstellingen sneller en daadwerkelijk te bereiken. Wel wil het EESC er nog met klem op wijzen dat rekening moet worden gehouden met de drie duurzaamheidspijlers (de ecologische, de sociale en de economische pijler), tegen de achtergrond van essentiële aspecten als duurzame systemen en voedselsoevereiniteit, en dat besluiten steeds vooraf moeten worden gegaan door een effectbeoordeling, met name om een beeld te krijgen van de kosten van een initiatief voor de landbouwproductie en de economie. |
4. Specifieke opmerkingen
|
4.1. |
Over de in het EBI geformuleerde eis om “Synthetische pesticiden in de EU-landbouw tegen 2030 geleidelijk met 80 % (te) verminderen, te beginnen met de gevaarlijkste, om vervolgens tot een volledige afschaffing te komen tegen 2035”, kan het volgende worden opgemerkt: |
|
4.1.1. |
Idealistische of onhaalbare doelstellingen met een al te krappe termijn zijn geen goed idee. De Commissie stelt al voor om het gebruik en de risico’s van chemische pesticiden alsook het gebruik van de gevaarlijkste pesticiden tegen 2030 met 50 % te verminderen. Meer in het algemeen verzet het EESC zich tegen het vastleggen van streefdoelen voor het terugdringen van pesticiden als de landbouwers geen doeltreffende en toegankelijke alternatieven tot hun beschikking hebben. |
|
4.1.2. |
Het EESC benadrukt dat de doelstellingen in het regelgevingskader voor gewasbeschermingsmiddelen in Europa tot de meest veeleisende ter wereld behoren, aangezien wordt uitgegaan van het beginsel dat er geen onaanvaardbare gevolgen voor het milieu mogen zijn. |
|
4.1.3. |
Aan de achteruitgang van de populaties van honingbijen en wilde bestuivers liggen diverse oorzaken ten grondslag. Het uitbannen van pesticiden mag derhalve niet worden gezien als de enige of zelfs maar de belangrijkste oplossing. Het is van essentieel belang dat alle oorzaken van de achteruitgang worden aangepakt. Om bij het voorbeeld van de honingbij te blijven: voor de professionele imkers is de strijd tegen de varroa-mijt en de Aziatische hoornaar prioritair, en zij hopen dan ook op nieuwe oplossingen om hun bijen beter te kunnen beschermen. |
|
4.1.4. |
Honingbijen, wilde bestuivers en andere insecten zijn belangrijk voor de landbouw (bestuiving van gewassen, natuurlijke bestrijding van schadelijke organismen enz.). Een voorbeeld zijn de partnerschappen tussen landbouwers en imkers waarvan beide partijen de vruchten plukken, zoals het door landbouwers opgezette initiatief “Adopte une ruche” (19) (adopteer een bijenkorf). Landbouwers die een bijenkorf adopteren, zullen meer aandacht hebben voor de bescherming van bijen wanneer zij gewasbeschermingsmiddelen gebruiken. Ook zouden meer systemen zoals “ApiAlert” (20) moeten worden uitgerold, zodat de sterfte van bijenpopulaties in cijfers kan worden gevat en een objectief beeld wordt verkregen van de werkelijke oorzaken. |
|
4.2. |
In verband met de eis van het EBI om “natuurlijke ecosystemen in landbouwgebieden (te) herstellen zodat de landbouw een drijvende kracht wordt achter het herstel van de biodiversiteit” merkt het EESC het volgende op: |
|
4.2.1. |
Hoewel menselijke activiteiten zoals bepaalde landbouwpraktijken ongetwijfeld mede ten grondslag liggen aan de achteruitgang van het aantal bestuivers en de biodiversiteit, kan de landbouw ook oplossingen bieden. Zo zou meer steun moeten worden verleend aan projecten waarbij landbouwers heggen herplanten of honingdragende plantensoorten ontwikkelen, zodat zij daadwerkelijk worden betrokken bij de bescherming van bijen en de biodiversiteit. Van cruciaal belang is bovendien dat landbouwers beter worden beloond voor hun ecosysteemdiensten, zodat zij bij de uitvoering van dit soort projecten op steun kunnen rekenen. |
|
4.2.2. |
De Commissie is bijzonder ambitieus in haar streven om van de landbouw een instrument voor het herstel van de biodiversiteit te maken; dat is terug te zien in de doelstellingen en maatregelen in het kader van de biodiversiteitsstrategie en de “van boer tot bord”-strategie en in de ontwerpverordening inzake natuurherstel. Het EESC maakt zich echter zorgen over de bescherming van de voedselsoevereiniteit van de EU. |
|
4.2.3. |
Voorts pleit het EESC voor steun voor de vrijwillige initiatieven in de landbouw ter bevordering van de bestuiverpopulaties of de biodiversiteit die nu overal in Europa het licht zien. Zo heeft de Franse Nationale Federatie van agrarische vakverenigingen een publicatie over bestuiversvriendelijke landbouwinitiatieven uitgebracht (21). Hierin wordt een overzicht geboden van vrijwillige initiatieven van landbouwers in Frankrijk om bestuivers te helpen, in de hoop dat deze positieve en pragmatische voorbeelden andere landbouwers zullen inspireren om dit soort navolgenswaardige “Api-Agri”-praktijken te gaan toepassen. Een vergelijkbaar initiatief is de communicatiecampagne “10 bijvriendelijke aanbevelingen voor uw landbouwbedrijf” (22), die in 2018 in Denemarken werd gelanceerd. Dit project promoot diverse vrijwillige initiatieven die landbouwers op bedrijfsniveau kunnen nemen, zoals het planten van heggen, het aanleggen van bloemenstroken en het beperken van het verwaaien van gewasbeschermingsmiddelen, door te spuiten bij de juiste weersomstandigheden (zoals zwakke wind) of door gebruik te maken van systemen om de verwaaiing te verminderen. |
|
4.2.4. |
Om de natuurlijke ecosystemen in landbouwgebieden te herstellen zal de Commissie op meerdere fronten actie moeten ondernemen: zij zal moeten inzetten op het onderhoud en herstel van agro-ecologische infrastructuur, op gewasdiversificatie, zodat een mozaïek van gewassen in het landschap ontstaat, alsook op de ontwikkeling van agrobosbouw, biologische landbouw en producten met kwaliteits- en oorsprongsaanduidingen, de instandhouding van blijvend grasland, de vermindering van het gebruik en de impact van pesticiden enz. |
|
4.3. |
In verband met het verzoek van het EBI om “de landbouw (te) hervormen door prioriteit te geven aan kleinschalige, gediversifieerde en duurzame landbouwpraktijken, ondersteuning te bieden voor een snelle uitbreiding van agro-ecologische en biologische praktijken en mogelijkheden te bieden voor onafhankelijke opleiding en onafhankelijk onderzoek op het gebied van pesticide- en GMO-vrije landbouw”, merkt het EESC het volgende op: |
|
4.3.1. |
Het EESC wijst op het verslag van 300 deskundigen uit 23 lidstaten, die de mogelijke gevolgen van het toekomstige GLB voor de bescherming en het herstel van de biodiversiteit onder de loep hebben genomen (23). Deze wetenschappers doen concrete voorstellen om de impact van het GLB op de biodiversiteit te verbeteren en landbouwers bij deze transitie te ondersteunen. Het EESC zou graag zien dat de Commissie en de lidstaten deze voorstellen voor ogen houden bij de hervorming van het GLB, dat een krachtig instrument is om de landbouw te hervormen. |
|
4.3.2. |
De agro-ecologische transitie en de verbetering van de biodiversiteit zijn evenwel streefdoelen die onmogelijk alleen vanuit Brussel kunnen worden gerealiseerd via het GLB; ook voor het lokale niveau is hier een belangrijke rol weggelegd. Met het oog op de specifieke kenmerken van de verschillende regio’s is het zaak ook lokale oplossingen uit te werken voor landbouwers en grondeigenaren. |
|
4.3.3. |
Bovendien wil het EESC beklemtonen dat ook moet worden gezocht naar doeltreffende alternatieven, zodat geen enkele landbouwer in de kou blijft staan. Het zou daarom graag zien dat meer wordt ingezet op precisielandbouw, digitale landbouw, biologische bestrijding en robotica, maar ook op agro-ecologie, waarbij de nodige financiële middelen worden uitgetrokken voor de ontwikkeling van onderzoek, de praktische toepassing van innovaties en het gebruik daarvan in de verschillende sectoren en door de landbouwers. |
|
4.3.4. |
Het EESC erkent dat de bijenteelt in veel lidstaten een belangrijke economische sector is, die met name bijdraagt tot plattelandsontwikkeling en helpt de ontvolking van het platteland tegen te gaan. Aangezien Europa te weinig honing produceert, moet meer steun worden verleend aan de bijenteelt en de economische valorisatie van honing en aanverwante producten (stuifmeel, was, koninginnengelei enz.), zodat een professionele en milieuvriendelijke vorm van bijenteelt in stand kan worden gehouden en aan de Europese vraag naar honing kan worden voldaan. Bijenhouders moeten beroepsorganisaties oprichten zodat zij beter georganiseerd zijn en de belangen van de Europese bijenteelt efficiënter kunnen behartigen. Voorts zou het EESC graag zien dat de Commissie de komende herziening van de honingrichtlijn aangrijpt om de etikettering en traceerbaarheid van honing te verbeteren, zodat efficiënter kan worden opgetreden tegen fraude en de invoer uit derde landen die onze regels niet naleven, wat de Europese honingproductie verzwakt. |
|
4.3.5. |
Om een draagvlak voor de agro-ecologische transitie te creëren onder Europese landbouwers zou de Commissie tot slot snel werk moeten maken van wederkerigheid van normen, zodat de verstoring van de concurrentieverhoudingen beperkt blijft. |
Brussel, 15 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Verordening (EU) 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende het Europees burgerinitiatief (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 55).
(2) Nieto et al., 2014. European Red List of Bees.
(3) Williams, 1994, The dependence of crop production within the European Union on pollination by honeybees (De afhankelijkheid van de gewassenteelt in de Europese Unie van bestuiving door honingbijen).
(4) Ollerton et al., 2011, How many flowering plants are pollinated by animals? (Hoeveel bloeiende planten worden door dieren bestoven?).
(5) IPBES, 2016, Assessment Report on Pollinators, Pollination and Food Production (Evaluatieverslag over bestuivers, bestuiving en voedselproductie).
(6) Frans Technisch en Wetenschappelijk Instituut voor bijen en bestuiving (ITSAP), 2015, Ressources alimentaires pour les abeilles (Voedselbronnen voor bijen).
(7) IPBES, 2019, The Global Assessment Report on Biodiversity and Ecosystem Services (Mondiaal evaluatieverslag over biodiversiteit en ecosysteemdiensten).
(8) INRAE en Ifremer, 2022, Impacts des produits phytopharmaceutiques sur la biodiversité et les services écosystémiques (Effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de biodiversiteit en ecosysteemdiensten).
(9) Europese Rekenkamer, Speciaal verslag 15/2020.
(10) COM(2021) 261 final.
(11) COM(2022) 305 final.
(12) Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1)
(13) EFSA, 2022, Revised guidance on the risk assessment of plant protection products on bees (Apis mellifera, Bombus spp. and solitary bees) (Herziene richtsnoeren voor de beoordeling van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor bijen).
(14) Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(15) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(16) COM(2020) 380 final.
(17) COM(2022) 304 final.
(18) Europese Rekenkamer, Speciaal verslag 13/2020.
(19) Le Betteravier, Quand 14 agriculteurs de l’Aisne deviennent apiculteurs (Als 14 landbouwers uit het departement Aisne bijenhouder worden).
(20) 20 Minutes, Toulouse: Pour suivre la mortalité des abeilles, BeeGuard met au point un compteur vidéo sur ses ruches connectées (BeeGuard installeert video’s in de bijenkorven om de bijen te tellen en de bijensterfte te monitoren).
(21) EFSA, 2022, Recueil des initiatives agricoles favorables aux pollinisateurs (Overzicht van bestuiversvriendelijke landbouwinitiatieven).
(22) Deense Raad voor landbouw en levensmiddelen, 2018, 10 bee-friendly recommendations for your farm (10 aanbevelingen voor een bijvriendelijke landbouw).
(23) Pe'er et al., 2022, How can the European Common Agricultural Policy help halt biodiversity loss? Recommendations by over 300 experts (Hoe kan het GLB helpen het biodiversiteitsverlies een halt toe te roepen? Aanbevelingen van meer dan 300 deskundigen).
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/51 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de voedselprijzencrisis: de rol van speculatie en concrete voorstellen voor actie naar aanleiding van de oorlog in Oekraïne
(initiatiefadvies)
(2023/C 100/08)
|
Rapporteur: |
Peter SCHMIDT |
|
Besluit van de voltallige vergadering |
14.7.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 52, lid 2, van het reglement van orde |
|
|
Initiatiefadvies |
|
Bevoegde afdeling |
Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu |
|
Goedkeuring door de afdeling |
24.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
15.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
157/7/5 |
1. Conclusies en aanbevelingen
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC):
|
1.1. |
vestigt de aandacht op de mondiale voedselprijzencrisis. Deze is nog verergerd door de oorlog in Oekraïne, die ertoe geleid heeft dat de aanvoer van een aantal essentiële levensmiddelen, zoals tarwe en zonnebloemolie, is verstoord. Het CvdR wijst erop dat deze crisis niet alleen te wijten is aan het conflict, maar ook aan structurele en systemische problemen die wereldwijd honger veroorzaken en de bestaansmiddelen van mensen bedreigen. Voedsel mag niet worden behandeld als een financieel actief, aangezien het geen handelswaar is, zoals vele andere goederen. |
|
1.2. |
Het CvdR erkent dat het voedselprijzen- en speculatievraagstuk zeer complex is en dat de oorzaken ervan nader dienen te worden onderzocht, maar wijst er ook op dat de huidige structuur van de grondstoffenmarkt niet bevorderlijk is voor de “duurzame economie die we nodig hebben” en voor de doelstellingen in verband met duurzame ontwikkeling, klimaatambitie en een rechtvaardige transitie die zijn verankerd in de Agenda 2030 van de VN en in de Europese Green Deal. Integendeel, de structuur werkt deze zaken actief tegen. Ze ondermijnt de inspanningen om honger op te lossen, om billijke inkomsten voor landbouwers en werknemers en eerlijke prijzen voor consumenten te bevorderen, alsook de inspanningen om kleine en middelgrote voedselverwerkende bedrijven en de detailhandel tegen de risico’s van stijgende inflatie te beschermen. Het is dan ook zaak die structuur door middel van regelgeving te veranderen, teneinde bij te dragen tot het menselijk welzijn, de maatschappelijke ontwikkeling en de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s). Aangezien de EU reeds de meest gereguleerde markt is, is het duidelijk dat deze regelgeving op mondiaal niveau moet worden uitgebreid, wil deze doeltreffend zijn. |
|
1.3. |
De concentratie in voedselketens en financiële eigendom moet worden aangepakt; feit is namelijk dat de mondiale fysieke graanhandel sterk geconcentreerd is. Vier bedrijven beheersen naar schatting 70-90 procent van de mondiale graanhandel: Archer-Daniels-Midland, Bunge, Cargill en Louis Dreyfus. Deze ondernemingen oefenen niet alleen een oligopolie uit in de mondiale graanhandel, maar ook in de informatie over de fundamentals van de markt, en zijn voorts in hoge mate gefinancialiseerd. |
|
1.4. |
Op de beurs verhandelde fondsen (ETF’s, oftewel exchange-traded funds) en op indexen gebaseerde beleggingsfondsen, met inbegrip van fondsen die specifiek verband houden met voedsel en landbouw, bieden nieuwe en op grote schaal gebruikte mogelijkheden voor financiële investeringen en winst; ook gewone particulieren nemen via hun pensioenfondsen en individuele pensioenspaarrekeningen steeds vaker deel aan dit soort beleggingsvehikels. De opkomst van dergelijke, aan beurswaarden gekoppelde investeringsfondsen heeft tot een omslag in de agrovoedingssystemen geleid, in de zin dat de behoeften van aandeelhouders voorrang krijgen boven andere sociale en milieudoelstellingen. |
|
1.5. |
Het EESC constateert dat hoge en snel stijgende prijzen en geheimhouding over voorraden onzekerheid veroorzaken en angst en paniek aanwakkeren. Met name in tijden van grote onzekerheid, zoals thans naar aanleiding van de oorlog in Oekraïne, leiden angst en paniek tot buitensporige prijsniveaus en volatiliteit, omdat de markt wordt gedomineerd door speculatieve handelaren die meeliften op de krachtige stijging van de prijzen. |
|
1.6. |
Het EESC verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen de transparantie van de markt te vergroten, met name door:
|
|
1.7. |
De markten voor grondstoffenderivaten leveren essentiële diensten aan de producenten en gebruikers van levensmiddelen, te weten risicobeheer en prijsvorming, en de werking van deze markten wordt ondermijnd door speculatieve activiteiten. Het EESC dringt er bij de lidstaten en de EU-instellingen op aan de nodige stappen te ondernemen om buitensporige speculatie in grondstoffen tegen te gaan, met name door: |
|
1.7.1. |
regulering van de termijnmarkt:
|
|
1.7.2. |
regulering van indexen (grondstoffenindexen en voedselindexen):
|
|
1.7.3. |
het aanpakken van de financialisering van de voedingssector als een vorm van fors geld verdienen over de rug van mensen:
|
2. Context — voedselprijzencrisis naar aanleiding van de oorlog in Oekraïne
|
2.1. |
Ondanks de hoop dat de wereld sneller uit de crisis zou komen en dat de voedselzekerheid in 2021 zou beginnen te herstellen van de pandemie, is de honger in de wereld in 2021 verder toegenomen. De verschillen in de effecten van de pandemie en het herstel, in combinatie met de beperkte reikwijdte en duur van de socialebeschermingsmaatregelen, hebben geleid tot toenemende ongelijkheid, waardoor er in 2021 minder vooruitgang is geboekt met het realiseren van het doel om tegen 2030 alle honger in de wereld uit te bannen, met bijzondere gevolgen voor vrouwen en kinderen. Geschat wordt dat in 2021 tussen de 702 en 828 miljoen mensen in de wereld (hetgeen overeenkomt met respectievelijk 8,9 % en 10,5 % van de wereldbevolking) honger leden — in totaal 150 miljoen meer mensen sinds 2019, vóór de COVID-19-pandemie (3). |
|
2.2. |
De aanhoudende oorlog in Oekraïne, waarbij twee van’s werelds grootste producenten van basisgranen, oliehoudende zaden en meststoffen betrokken zijn, en andere externe schokken, verstoren de internationale toeleveringsketens en drijven de prijzen van graan, meststoffen en energie op. Dit komt doordat de toeleveringsketens nog steeds bezig zijn zich te herstellen van de COVID-19-pandemie en nu al worden getroffen door steeds vaker voorkomende extreme klimaatgebeurtenissen, met name in lage-inkomenslanden, en heeft mogelijk ernstige gevolgen voor de mondiale voedselzekerheid en voeding. Er is geen schaarste, maar vanwege het conflict is er sprake van een tijdelijk tekort en een ernstige verstoring van de voedselvoorzieningsketen en problemen bij de distributie (4) , ook daar waar zich voorraden bevinden, en van een negatief effect op de productie (oogsten en planten/zaaien) in Oekraïne. |
|
2.3. |
In de loop van 2022 registreerde de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) een recordindex voor voedselprijzen, met prijzen die 34 % hoger lagen dan in het voorgaande jaar. Het is belangrijk op te merken dat de voedselprijsindex van de FAO al in januari van dit jaar niveaus heeft bereikt die even hoog waren als de pieken in 2008. In dit verband was het onvermijdelijk dat een schok in het aanbod van twee van ’s werelds grootste graanexporterende landen de wereldmarkten op een bepaald niveau zou destabiliseren. De omvang en de schaal van de huidige prijsvolatiliteit kunnen echter slechts gedeeltelijk worden verklaard door de fundamentals van de markt. Een van de onderliggende gebreken in het voedselsysteem waardoor de crisis in Oekraïne een mondiale voedselzekerheidscrisis is geworden, is de ondoorzichtige en disfunctionele aard van de graanmarkten (5). |
|
2.4. |
In zijn resolutie over “Oekraïne — van hulp naar wederopbouw — voorstellen van het Europees maatschappelijk middenveld” vestigt het EESC de aandacht op de mondiale voedselprijzencrisis, die nog is verergerd door de oorlog in Oekraïne, en roept het de lidstaten en de EU-instellingen op de nodige stappen te ondernemen om grondstoffenspeculatie aan banden te leggen en de markt transparanter te maken. Het Europees Parlement heeft in twee recente resoluties ook aangedrongen op maatregelen om buitensporige speculatie te voorkomen (6). |
|
2.5. |
De huidige structuur van de grondstoffenmarkt levert geen resultaten op voor de “duurzame economie die we nodig hebben” (7) , noch voor de doelstellingen in verband met duurzame ontwikkeling, klimaatambitie en een rechtvaardige transitie die zijn verankerd in de Agenda 2030 van de VN en de Europese Green Deal. Ze helpt niet om billijke inkomsten voor landbouwers (8) en werknemers en eerlijke prijzen voor consumenten te bevorderen, noch om voedselverwerkende bedrijven (met name kmo’s) en de detailhandel te beschermen tegen de risico’s van stijgende inflatie. |
3. Rol en gevolgen van speculatie in grondstoffen: markten en mechanismen
|
3.1. |
Speculatie is een investering in de hoop op een toekomstige winst, met een risico op verlies. Speculatie in grondstoffen kan drie vormen aannemen: i) rechtstreekse aan- of verkoop van een fysieke grondstof; ii) koop of verkoop van een contract waarin de toekomstige verwerving of levering van een grondstof wordt gespecificeerd, en iii) koop of verkoop van het eigen vermogen of de schuld van een onderneming die grondstoffen produceert of daarin handelt. Gestandaardiseerde grondstoffencontracten worden “futurecontracten” of “grondstoffenderivaten” genoemd en worden verhandeld op “grondstoffenderivatenmarkten”, die gereglementeerde financiële markten zijn. Speculatie in grondstoffen kan dus zowel op fysieke als op financiële grondstoffenmarkten plaatsvinden, en indirect op de aandelen- en obligatiemarkten. |
|
3.2. |
Als gevolg van wijzigingen in de regelgevingskaders voor deze markten hebben de grondstoffenderivatenmarkten sinds het begin van de jaren 2000 te maken gehad met een grote instroom van liquiditeit van “niet-traditionele” beleggers. De komst van nieuwe handelaren wordt de “financialisering” van de grondstoffenmarkten genoemd (9). Hoewel de toename van de liquiditeit heeft bijgedragen tot de diepte van de grondstoffenderivatenmarkten, hetgeen regelrechte marktmanipulatie moeilijker maakt, is daardoor ook een speculatieve vraag ontstaan die geen verband houdt met de omstandigheden op de fysieke grondstoffenmarkt, waardoor het vermogen van deze markten om essentiële functies te vervullen, wordt ondermijnd. |
|
3.3. |
In hun oorspronkelijke vorm vervullen gereglementeerde grondstoffenderivatenmarkten twee hoofddoelen: i) risicobeheer voor producenten en gebruikers van grondstoffen en ii) prijsvorming. Risicobeheer wordt bewerkstelligd door hedging, hetgeen betekent dat compenserende posities op de fysieke en derivatenmarkten worden ingenomen en dat de prijs van de grondstof zodoende wordt vastgesteld op het moment dat de hedging plaatsvindt. Hedging vereist een nauw verband tussen de termijnmarkten voor grondstoffen en de fysieke markt. Om dit nauwe verband te waarborgen, wordt de fysieke handel doorgaans afgezet tegen de prijs van de derivaten. Hoewel deze praktijk de doeltreffendheid van de hedging waarborgt, zorgt zij er ook voor dat speculatieve posities op de derivatenmarkten rechtstreeks worden doorgegeven aan de fysieke markt. |
|
3.4. |
Futurecontracten worden verhandeld voor verschillende looptijden. Elk futurecontract heeft een overeengekomen koper en verkoper. Aanbiedingen van kopers en verkopers worden op elkaar afgestemd door het clearinghuis van de beurs. De aangepaste prijs wordt niet volledig betaald. In plaats daarvan storten beide handelaren een effectendeposito op een margerekening die bij het clearinghuis is geregistreerd. Winsten en verliezen worden rechtstreeks uit het effectendeposito gehaald. De termijnhandel in grondstoffen heeft daardoor een zeer sterk hefboomeffect. |
|
3.5. |
Wanneer een termijncontract zijn vervaldatum nadert, hebben handelaren twee opties: i) zich aan het contract houden en de levering afdwingen (indien verkoper) of aanvaarden (indien koper), of ii) een compenserende positie innemen om het contract vóór de vervaldatum te beëindigen. De overgrote meerderheid van alle futurecontracten voor grondstoffen wordt afgewikkeld door middel van compenserende posities. Derhalve vereist de termijnhandel in grondstoffen niet dat de handelaar eigenaar is van de fysieke grondstof die hij verkoopt of dat hij de opslagcapaciteit bezit om de fysieke grondstof die hij koopt in ontvangst te nemen. |
|
3.6. |
Alleen makelaars kunnen op geregistreerde grondstoffenbeurzen handelen. Makelaars handelen namens hun cliënten en voor hun persoonlijke gewin. Er bestaat een grote secundaire markt waar grondstoffenderivaten buiten de beurs om worden verkocht en herverpakt. Futurecontracten worden ook buiten de gereglementeerde beurzen verhandeld (hierna “over-the-counter”-transacties genoemd), waarbij overeenkomsten worden gesloten zonder tussenkomst van een clearinghuis. Dit maakt grondstoffenderivaten gemakkelijk toegankelijk voor niet-professionele beleggers, voornamelijk in de vorm van op de beurs verhandelde fondsen (ETF’s) voor specifieke grondstoffen of grondstoffenindexen (10). |
|
3.7. |
Als gevolg van de deregulering van de grondstoffenderivatenmarkten en hun handelsgemak zijn deze markten zeer liquide en de handel in grondstoffenderivaten overtreft de handel in fysieke grondstoffen ruimschoots. Liquiditeit is een essentiële vereiste voor prijsvorming. Prijsvorming is het vermogen van de markt om informatie over fysieke vraag- en aanbodvoorwaarden correct en tijdig weer te geven. Er is sprake van prijsvorming indien, en alleen indien, alle handelaren onafhankelijk en uitsluitend op basis van hun kennis van de fysieke vraag- en aanbodvoorwaarden posities innemen; deze voorwaarden worden “market fundamentals” genoemd. De prijsvorming wordt ondermijnd door handelaren die posities innemen die geen verband houden met de fundamentals van de markt. |
|
3.8. |
Niet alle handelaren nemen posities in op basis van de fundamentals van de markt (11). In de wetenschappelijke literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen actieve en passieve handelaren. Actieve handelaren worden verder onderverdeeld in geïnformeerde en niet-geïnformeerde handelaren. Actieve en geïnformeerde handelaren zijn grondstoffencommissiehuizen, die futurecontracten voor grondstoffen verhandelen voor hedging en speculatieve doeleinden als onderdeel van hun kernactiviteiten, en gespecialiseerde geldbeheerders (bijv. hedgefondsen) die handelsstrategieën volgen op basis van marktinformatie. |
|
3.9. |
Actieve en niet-geïnformeerde handelaren (positieve feedbackhandelaren) zijn geldbeheerders die handelsstrategieën volgen die gebaseerd zijn op analyses van statistische patronen en weinig of geen marktinformatie. Passieve en niet-geïnformeerde handelaren (indexhandelaren) zijn institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen, en niet-professionele beleggers die beleggen in ETF’s, die willen worden blootgesteld aan een breed scala aan prijzen voor grondstoffen, waaronder landbouwgrondstoffen, energie, mineralen en metalen, met het oog op de diversificatie van hun portefeuille. De blootstelling wordt bereikt door de replicatie van grondstoffenindexen, vergelijkbaar met beursindexen. |
|
3.10. |
Indexreplicatie houdt in dat alleen hausseposities worden overgenomen die aan het einde van de vervaldatum van het futurecontract worden verlengd. Indexhandelaren zijn dus eenzijdig bij het innemen van hun posities. Zij worden ook gesynchroniseerd tussen grondstoffengroepen, hetgeen wijst op een sterke vraag in een breed scala aan grondstoffen, wat leidt tot een gelijktijdige beweging tussen de prijzen van verschillende grondstoffengroepen die geen verband houdt met de fundamentals van de markt (12). |
|
3.11. |
Dergelijke speculatieve prijssignalen kunnen worden verergerd door positieve feedbackhandelaren die de marktondersteuning voor de richting van prijzen peilen. Door te wedden op een bepaalde richting van de prijs verlenen positieve feedbackhandelaren op een zichzelf vervullende manier verdere steun, hetgeen leidt tot speculatieve zeepbellen en een hoge prijsvolatiliteit. Speculatieve zeepbellen kunnen blijven bestaan, met name wanneer de informatie over de fundamentals van de markt beperkt is, dat wil zeggen in tijden van grote onzekerheid en wanneer niet-geïnformeerde en passieve handelaren de markt domineren. |
|
3.12. |
Het verzamelen van marktinformatie is duur en relatief duurder dan statistische analyse of snelle scanning van headlines, vooral wanneer handelaren tegelijkertijd in meerdere markten investeren. Er zijn derhalve relatief weinig geïnformeerde handelaren, en dat zijn doorgaans grote commissiehuizen die marktinformatie verzamelen als onderdeel van hun handel in fysieke grondstoffen. Dit maakt de grondstoffenderivatenmarkten vatbaar voor hardnekkige speculatieve zeepbellen, met name in tijden van onzekerheid en paniek op de markt. |
|
3.13. |
De mondiale fysieke handel in graan is sterk geconcentreerd. Vier bedrijven beheersen naar schatting 70-90 procent van de mondiale graanhandel en boeken uitzonderlijke winsten: Archer-Daniels-Midland, Bunge, Cargill en Louis Dreyfus, samen bekend als de ABCD’s (13) (ADM tekende de hoogste inkomsten in haar bijna 120 jaar geschiedenis op, met een jaarlijkse stijging van de bedrijfswinst met 38 % (14)). Deze ondernemingen oefenen niet alleen een oligopolie uit op de mondiale graanhandel, maar ook op de informatie over de fundamentals van de markt, waaronder opslag. Opslagposities worden aangehouden voor transactie-, voorzorgs- of speculatieve doeleinden. Informatie over opslagniveaus wordt zorgvuldig beschermd tegen concurrenten. Als handelaren kijken zij vooruit en proberen voor een lage prijs in te kopen en tegen een hoge prijs te verkopen. |
|
3.14. |
De ABCD’s zijn ook in hoge mate gefinancialiseerd. Archer-Daniels-Midland en Bunge zijn beursgenoteerde ondernemingen en staan onder druk van aandeelhouders, die de voorkeur geven aan kortetermijnwinsten boven langetermijninvesteringen. Tot de aandeelhouders behoren onder meer hedgefondsen (bijv. Black Rock), investeringsbanken en in grote mate ook institutionele beleggers zoals pensioenfondsen. Cargill en Louis Dreyfus zijn particuliere ondernemingen, die naast de handel in graan ook hedgefondsen, banken, transport-, vracht-, opslag-, vastgoed- en infrastructuurbedrijven onder hun dochterondernemingen tellen. |
|
3.15. |
Grote handelaren in fysieke grondstoffen handelen zowel op de derivatenmarkten als op de fysieke markten en hebben hun eigen tussenhandeldienst voor directe toegang tot de grondstoffenderivatenmarkten. Zij hebben ook aanzienlijke macht over hun leveranciers en klanten. Deze macht stelt hen in staat betalingen uit te stellen om de kasreserves te verhogen of leveringen van grondstoffen uit te stellen indien zij verwachten dat de prijzen in hun voordeel zullen veranderen. In tegenstelling tot producenten en consumenten gedijen fysieke handelaren op de volatiliteit van de markt, aangezien grote, snelle prijsveranderingen kansen bieden om opslag en financiële posities met grote winsten op korte termijn te verkopen. |
|
3.16. |
Hoge en stijgende prijzen en geheimhouding over aandelenbezit wakkeren angst en paniek aan. Met name in tijden van grote onzekerheid, zoals thans naar aanleiding van de oorlog in Oekraïne, leiden angst en paniek tot buitensporige prijsniveaus en volatiliteit omdat de markt wordt gedomineerd door speculatieve handelaren die meeliften op de krachtige stijging van de prijzen (15). Fysieke handelaren hebben weinig belangstelling om op korte en middellange termijn in te grijpen, aangezien hoge prijzen de waarde van hun speculatieve en transactionele opslagposities verhogen, die zij met een enorme winst verkopen. De ABCD-handelaren hebben in 2021 allemaal record- of bijna-recordwinsten geboekt. |
|
3.17. |
Als de prijzen uitzonderlijk hoog zijn, ontstaat er angst dat het aanbod tekort zal schieten en onbetaalbaar wordt, en neemt de vraag naar voorzorgsopslag toe. Het hamsteren van levensmiddelen, hetzij door voorraden van geïmporteerde goederen aan te leggen, hetzij door het opleggen van een uitvoerverbod, leidt tot kunstmatige tekorten op de fysieke markt, waardoor het stijgen van de prijzen verder wordt ondersteund. Speculatieve prijsstijgingen worden dus achteraf op een zichzelf vervullende manier door de fundamentals van de markt gevalideerd. Tijdens de voedselcrisis van 2008 reageerde India op de hoge graanprijzen door een uitvoerverbod voor rijst in te stellen, hetgeen leidde tot een sterke stijging van de rijstprijzen. China slaat momenteel grote hoeveelheden maïs, rijst en tarwe op wegens bezorgdheid voor tekorten (16). Hoewel regeringen die zich bezighouden met het hamsteren van levensmiddelen speculatief handelen, komt hun hamsteren voort uit angst en uit de wens om het recht op voedsel voor hun burgers te verwezenlijken in plaats van winst te maken. Dit onderscheidt deze activiteiten duidelijk van speculatie door financiële en fysieke handelaren. Hamsteren door regeringen en consumenten is een reactie op de hoge voedselprijzen, geen oorzaak, en draagt niet bij tot voedselzekerheid en strategische autonomie, noch in de EU, noch in ontwikkelingslanden. |
4. De rol van ESG-ratingbureaus en handelsondernemingen
|
4.1. |
Momenteel wordt bij nationale milieukeurmerken, zoals het Oostenrijkse milieukeurmerk UZ49 of het Duitse milieukeurmerk FNG, in hun evaluatieproces niet expliciet rekening gehouden met voedselspeculatie. Derivaten die niet uitsluitend voor hedgingsdoeleinden worden gebruikt, zijn over het algemeen verboden. Bij milieukeurmerken worden toeleveringsketens in de voedingssector beschouwd als te complex om een gemakkelijk toepasbare reeks regels te bieden. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik van meststoffen, die op basis van hun koolstofvoetafdruk verschillend kunnen worden beoordeeld, de ontbrekende gegevens om problemen met landroof op te sporen, en het gebrek aan transparantie rond speculatieve handelsactiviteiten in jaarverslagen enz. De complexiteit van de toeleveringsketens leidt niet tot harde uitsluitingscriteria, maar tot minder belangrijke “controversiële criteria” die een grotere kans maken om door ratingbureaus aanzienlijk anders te worden geïnterpreteerd. De nationale milieukeurmerken bevatten in hun evaluatieproces geen expliciet toegepaste criteria met betrekking tot zachte grondstoffen. Controversiële criteria, die gericht zijn op governance, spelen vanwege de mogelijkheid van verschillende interpretaties een kleine rol in het algehele waarderingsproces. Deze controversiële criteria hebben voornamelijk betrekking op bedrijfsethiek, waarbij speculatieve handel, gebrek aan transparantie, landroof enz. een rol spelen. Bij één milieukeurmerk wordt bijvoorbeeld de “ESG-kwaliteit” van het fonds onderzocht wanneer er grondstoffenderivaten worden gebruikt, maar de procedure en de mogelijke resultaten ervan blijven onduidelijk en worden niet openbaar gedocumenteerd. |
|
4.2. |
Een belangrijk onderdeel van de ESG-waardering is de beoordeling van de corporate governance (eigendom, zeggenschap, bestuur, boekhouding enz.) en het gedrag van ondernemingen (bedrijfsethiek en fiscale transparantie) van de voedingssector. Verhoudingen zoals het percentage speculatieve handel in zachte grondstoffen door financiële afdelingen of transparante informatie over opslagniveaus in opslagfaciliteiten ontbreken echter en vallen zelden onder de governancecriteria. |
|
4.3. |
Ratingbureaus beoordelen de voedselmarkt als kwetsbaarder dan andere sectoren. De voedingsmiddelenindustrie heeft een hoger dan gemiddeld klimaatrisico ten opzichte van andere ESG-industrieën, aangezien de agrovoedingssector zowel een bijdrage levert aan als kwetsbaar is voor klimaatgerelateerde problemen (zoals temperatuurstijging, droogte, overstromingen enz.). Hoewel de gemiddelde ESG-waardering van ondernemingen in de voedingssector de afgelopen vijf jaar is gestegen, wordt de “peer set” van levensmiddelen gedomineerd door een groot aandeel van ondernemingen met een controlerende aandeelhouder, waarbij familie-eigendom zeer vaak voorkomt. Deze ondernemingsstructuur houdt risico’s in op het gebied van corporate governance in verband met een complexe eigendomsstructuur met ongelijke stemrechten: beheerscontracten/transacties tussen de onderneming en de eigenaar met zeggenschap, of entiteiten die eigendom zijn van dezelfde persoon met zeggenschap. Door prioriteit te geven aan de persoonlijke verrijking van de dominante eigenaar boven het waarborgen van duurzame winsten kunnen minderheidsinvesteerders worden blootgesteld aan de risico’s van beslissingen waardoor familiegroepen sterk worden bevoordeeld. Gecontroleerde eigendom is in de voedingssector dominant: 58,4 % van de ondernemingen die deel uitmaken van de MSCI ACWI-index heeft een aandeelhouder of een aandeelhoudersgroep die 30 % of meer van de stemrechten heeft. |
|
4.4. |
De meeste ondernemingen in de voedingssector (60 %) zitten boven de investeringsgraad van de ESG-waardering (BBB). Bijna twee op de tien bedrijven op de index hebben een hoge of zeer hoge ESG-waardering. Deze ontwikkeling leidt tot een sterke instroom van vermogensbeheerders in aandelen in de voedingssector. De voedselprijzen liggen op het hoogste niveau in tien jaar en de prijzenwedloop zou kunnen aanhouden. Beleggers zijn echter steeds afkeriger van industrieën die de ESG-beginselen schenden, zoals de palmolie-industrie. De vraag naar een ESG-conforme opbouw van de portefeuille op basis van grondstoffen zal toenemen. Van september 2008 tot september 2011 steeg de FAO-index met 12 %, hetgeen meer is dan de inflatie. Het effect van de piek in voedselprijzen op de aandelen werd gekenmerkt door de volgende aspecten: in de eerste plaats had het effect een brede basis. De voedselprijzenwedloop had een positief effect op voedselproducenten, voedselverwerkende ondernemingen en ondernemingen in consumentenartikelen. Deze keer zal ESG een belangrijke bepalende factor zijn bij beslissingen over de allocatie van activa. De onderprestatie van de palmolieaandelen middenin de prijswedloop voor palmolie van 2021 is een voorbeeld van deze nieuwe overwegingen die van invloed zijn op de prijzen van aandelen. Zoals vermeld in de paragrafen 4.1-4.4, hebben deze ESG-waarderingen echter geen betrekking op de kwestie van voedselspeculatie. Wanneer bijvoorbeeld wordt gekeken naar zeer speculatieve handel of het aanleggen van buitensporige voorraden fysieke grondstoffen, waardoor de prijsniveaus meer moeten stijgen als onderdeel van de bedrijfsethiek en het bestuur van de onderneming, moet de algemene ESG-waardering dienovereenkomstig worden aangepast. In dit opzicht kan de gemiddelde ESG-waardering voor zowel de voedingssector als de beleggingsbedrijven te hoog zijn. Dit moet nader worden onderzocht. |
|
4.5. |
De hoge en snel toenemende concentratie in de agro-voedingssector versterkt het industriële voedsel- en landbouwmodel, verergert de sociale en ecologische bijwerkingen ervan en vergroot de bestaande machtsongelijkheid (17). De grote vermogensbeheerders, te weten BlackRock, Vanguard, State Street, Fidelity en Capital Group, bezitten samen een aanzienlijk deel van de bedrijven die de agro-voedselvoorzieningsketen op verschillende punten domineren. Samen zijn deze vijf vermogensbeheerders eigenaar van ongeveer 10-30 % van de aandelen van de topbedrijven in de agro-voedingssector. De ondernemingen met de hoogste mate van eigendom van de grote vermogensbeheerders zijn dominant in sterk geconcentreerde marktsegmenten, waaronder landbouwproductiemiddelen, grondstoffenhandel en verwerkte en verpakte levensmiddelen (18). Deze bedrijfsstrategieën kunnen samen leiden tot bredere effecten, zoals een grotere ongelijkheid in het voedselsysteem, een verzwakking van de innovatie in de sector en een sterkere markt- en politieke macht onder de toonaangevende ondernemingen van de sector. Verder onderzoek is nodig om een solide basis te leggen voor het formuleren van beleidsoriëntaties in het geval van aandelengerelateerde investeringen in de voedings- en landbouwsector. |
|
4.6. |
In het geval van aandelengerelateerde investeringen in de agro-voedingssector spelen verschillende aspecten van financialisering een prominente rol. Op de beurs verhandelde fondsen en op indexen gebaseerde beleggingsfondsen, met inbegrip van fondsen die specifiek verband houden met voedsel en landbouw, bieden nieuwe mogelijkheden voor financiële investeringen en winst; ook gewone particulieren nemen via hun pensioenfondsen en individuele pensioenspaarrekeningen steeds vaker deel aan dit soort beleggingsvehikels (19). De opkomst van dergelijke aan beurswaarden gekoppelde investeringsfondsen heeft tot een omslag in de agrovoedingssystemen geleid, in de zin dat de behoeften van aandeelhouders voorrang krijgen boven andere sociale en milieudoelstellingen. Zo is Vaneck Vectors Agribusiness ETF bijvoorbeeld het grootste landbouwindexfonds. Het heeft de afgelopen tien jaar gemiddeld 8,32 % per jaar opgeleverd. Intussen steeg de nettowaarde van de activa tussen 2020 en 2021 met 32 %. |
5. Het huidige regelgevingskader: uitdagingen en belemmeringen
|
5.1. |
Bij de MiFID II-richtlijn (2014/65/EU) zijn alomvattende openbaarmakings- en rapportagevereisten opgelegd om buitensporige speculatieve handel tegen te gaan en transparantie te bevorderen. Er worden per handelsplatform positielimieten voorgesteld, niet alleen voor de handel in effecten, maar ook voor gelijkwaardige “over-the-counter”-transacties. Bedrijven zijn ook verplicht dagelijkse positierapporten te verstrekken aan platforms en regelgevers. |
|
5.2. |
Deze maatregelen, met name de positielimieten, zijn nuttig maar ook beperkt in hun doeltreffendheid om buitensporige speculatie op de financiële markten te beteugelen. Zij houden nauw verband met de vraag naar de rol van dergelijke speculatie bij de prijsvorming. De kritiek van maatschappelijke organisaties en academici op positielimieten houdt niet uitsluitend verband met de (mogelijke) zwakke uitvoering van positielimieten, maar ook met regelgevingskwesties zoals i) de frequentie van de toetsing, ii) het in aanmerking nemen van indexfondsen bij het bepalen van positielimieten, en iii) de vrijstellingsregels van de regelgevende instanties. Regelgevende instanties moeten zich afvragen wanneer positielimieten beginnen mee te spelen en waarom de sterke kapitaalinstroom in landbouwgrondstoffen in de afgelopen twee jaar geen alarmbellen heeft doen afgaan. Een grotere transparantie van de regelgevende instanties is eveneens van essentieel belang. |
|
5.3. |
Alle transacties moeten aan de nationale autoriteiten worden gemeld zodra zij plaatsvinden: voor alle grondstoffenderivaten, met inbegrip van “over-the-counter”-contracten, moet op alle belangrijke beurzen realtime (of zo dicht mogelijk daarbij aansluitende) transactierapportage worden ingevoerd. Zo veel mogelijk transacties moeten op transparante platforms plaatsvinden en alle “over-the-counter”-contracten moeten worden geregistreerd. Voor verschillende soorten tegenpartijen moeten passende openbaarmakingsvereisten gelden: marktdeelnemers en posities moeten worden ingedeeld naar soort entiteit (bijv. bank of fysieke handelaar) en activiteit (bijv. speculatief of hedging) en dienovereenkomstig onderworpen zijn aan passende openbaarmakingsvereisten en wettelijke beperkingen. |
|
5.4. |
De CFTC publiceert bijvoorbeeld alleen wekelijkse gegevens over handelsposities, hoewel er dagelijkse gegevens bestaan. |
|
5.5. |
Er moeten grenzen worden gesteld aan de mate waarin de prijzen binnen een dag kunnen stijgen of dalen en de beurs moet het recht hebben de markt te sluiten indien de limieten worden overschreden. Er dienen tijdsgebonden prijslimieten op een dag te worden ingevoerd, die aanvankelijk op voorzichtige maar passende niveaus worden vastgesteld en die geleidelijk kunnen worden aangescherpt na controle op eventuele negatieve gevolgen, zoals een gebrek aan liquiditeit. |
|
5.6. |
Verder moeten positielimieten worden heroverwogen om het prijseffect van één speler te verminderen. Ex-antepositielimieten moeten voor alle financiële markten worden geaggregeerd. Er moeten grenzen worden gesteld aan het aantal keren dat contracten in één dag kunnen worden omgezet. |
|
5.7. |
“Over-the-counter”-handel moet worden gereguleerd en transacties moeten worden geregistreerd bij een clearinghuis ten behoeve van toezicht. Geregistreerde beurzen moeten ook het recht hebben de handel stop te zetten indien de orde van de markt niet kan worden gewaarborgd. Geen enkele handelaar mag in staat zijn de beurs aansprakelijk te stellen voor verliezen als gevolg van handelsstops die onder de regelgevende bevoegdheid van de beurs vallen. |
|
5.8. |
Er moeten geaggregeerde positielimieten worden ingevoerd voor alle soorten derivatencontracten en deze moeten voor alle tegenpartijen gelden: eventuele vrijstellingen van positielimieten moeten worden beperkt tot bedrijven die rechtstreeks in fysieke grondstoffen handelen en die de grondstoffenmarkten gebruiken om risico’s af te dekken die essentieel zijn voor hun commerciële activiteiten. |
|
5.9. |
Er moet een belastingstelsel worden ingevoerd om het gebruik van passieve speculatie, op de beurs verhandelde fondsen en flitshandel op de markten voor landbouwderivaten te beperken. Een belasting op financiële transacties zou ook kunnen worden gebruikt om buitensporige speculatie tegen te gaan en tegelijkertijd geld te genereren voor de financiering van ontwikkeling en de klimaatverandering. Het kan echter te moeilijk zijn om transacties te belasten die in milliseconden naar boven komen. Dankzij algoritmische handel bedraagt de gemiddelde duur van een transactie acht seconden. Het zou passender zijn de beurs te belasten als een entiteit die gebaseerd is op welomschreven criteria dan zich te richten op elk komen en gaan van handelstransacties. |
|
5.10. |
Als gevolg van de crisis in Oekraïne lopen de tarweprijzen op sommige lokale markten uiteen, waarbij het verschil tussen de contante prijzen en de benchmarkfutures op de beurs van Chicago aanzienlijk daalt naarmate de tarwekopers terugschrikken voor de hoogste prijzen sinds 2008. Dit kan landbouwers, die al te kampen hebben met de ergste inflatie van de landbouwkosten in jaren, buitenspel zetten. Dit spotmarktscenario dat we als gevolg van de oorlog zien, schaadt het huidige vermogen van landbouwers om hun oude en zelfs nieuwe tarwe op de markt te brengen. Sommige telers zeggen dat graanopslagplaatsen hun goederen niet langer accepteren. De situatie op de termijnmarkten voor tarwe is momenteel absurd, aangezien het verschil tussen futures en contante prijzen enorm is. |
|
5.11. |
Om de discussie over verdere regulering in perspectief te plaatsen, zij opgemerkt dat de EU reeds de meest gereguleerde financiële markten heeft. Het is duidelijk dat dergelijke regelgeving, om doeltreffend te zijn, op mondiaal niveau moet worden uitgebreid. |
|
5.12. |
Kortom, speculatie op de financiële markten is niet het enige dat bijdraagt tot de prijsdynamiek op de termijnmarkten voor grondstoffen en dus ook tot de stijging van de voedselprijzen, maar is een belangrijke factor! Er is behoefte aan een grondigere analyse van de regelgevingsinstrumenten en hun werking en mogelijke aanpassing tijdens de crisis. |
6. De weg vooruit: actievoorstellen van het maatschappelijk middenveld
|
6.1. |
Het EESC verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen om de markt transparanter te maken, met name door middel van ESG-rapportage en niet-financiële openbaarmaking van bij speculatie betrokken actoren. De rol van de ESG-waardering moet worden onderzocht vanuit het oogpunt van voedselspeculatie. Met name de methoden van de ratingbureaus moeten worden geëvalueerd ten aanzien van de wijze waarop zij de voedingssector en de deelnemers in de levensmiddelenindustrie in het algemeen beoordelen. Momenteel correleren ESG-waarderingen minder dan 50 %. Dit leidt tot verkeerde beoordelingen die een aanzienlijk effect hebben op de instroom van landbouwfondsen. |
|
6.2. |
Elke speler ter wereld, met inbegrip van landen en particuliere actoren, moet verslag uitbrengen aan het Agricultural Market Information System (AMIS), mogelijk via de FAO. Hoe meer bekend is over voedselreserves, hoe beter. Informatie over de wereldwijde opslag/stromen van reserves is van essentieel belang. Ook “over-the-counter”-transacties moeten nader worden onderzocht. Alle “over-the-counter”-producten moeten worden verrekend en geregistreerd via een clearinghuis. Gegevens over naar cliënten uitgesplitste posities moeten ter beschikking worden gesteld aan de regelgevende instanties. |
|
6.3. |
Het EESC benadrukt dat de derivatenmarkten voor grondstoffen essentiële diensten leveren aan producenten, te weten risicobeheer en prijsvorming, en gebruikers van levensmiddelen en dat de werking van deze markten wordt ondermijnd door speculatieve activiteiten. Het EESC dringt er derhalve bij de lidstaten en de EU-instellingen op aan de nodige stappen te ondernemen om buitensporige speculatie in grondstoffen tegen te gaan, met name door: |
|
6.3.1. |
regulering van de futuresmarkt voor voedselderivaten, zoals gedurende enkele decennia tot het einde van de vorige eeuw het geval was, waardoor de functie van futures voor afdekking behouden blijft. Andere aanbevolen maatregelen zijn:
|
|
6.3.2. |
regulering van indexen (grondstoffenindexen en voedselindexen), met name door het reguleren en verbieden van indexfondsen voor grondstoffen en replicatie via swaps en op de beurs verhandelde producten, aangezien dit de koppeling tussen energie- en voedselmarkten maximaliseert. Positielimieten werken niet voor index- en swaphandelaren in grondstoffen, aangezien deze gesynchroniseerd zijn. Overheidsmiddelen voor actoren die betrokken zijn bij voedselspeculatie moeten ook worden stopgezet; geen enkele publieke actor mag voedselderivaten verhandelen voor speculatieve doeleinden die niet in het algemeen belang zijn. Er moet ook een verbod worden ingevoerd op zachte grondstoffen (bijv. fondsen, ETF’s) in de portefeuilles van institutionele actoren (bijv. pensioenfondsen, verzekeringen). Gezien de noodzaak om deze markt te reguleren, moeten concrete aanbevelingen verder worden uitgewerkt in toekomstige EESC-adviezen; |
|
6.3.3. |
het aanpakken van de financialisering van de voedingssector als een vorm van fors geld verdienen over de rug van mensen, bijvoorbeeld door het invoeren van een uitzonderlijke winstbelasting op buitensporige winsten vóór de uitkering van dividenden van ondernemingen en een belasting op voedselspeculatie (21) om flitshandel te beteugelen, alsmede oligopolies doorbreken op alle niveaus van de keten en financiële belangen. |
Brussel, 15 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s).
(2) Een belasting op financiële transacties die uitsluitend betrekking heeft op voedselspeculatie — Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties en tot wijziging van Richtlijn 2008/7/EG (COM(2011) 594 final) (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 55).
(3) FAO, IFAD, Unicef, WFP en WHO (2022), In Brief, The State of Food Security and Nutrition in the World 2022. Repurposing food and agricultural policies to make healthy diets more affordable. Rome, FAO.
(4) FAO-statistieken.
(5) IPES Food.
(6) Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2022 over de aanpak van voedselzekerheid in ontwikkelingslanden (2021/2208(INI)) (PB C 47 van 7.2.2023, blz. 149) en Resolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over de behoefte aan een dringend EU-actieplan om voedselzekerheid binnen en buiten de EU te waarborgen in het licht van de Russische invasie in Oekraïne (2022/2593(RSP)) (PB C 361 van 20.9.2022, blz. 2).
(7) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de duurzame economie die we nodig hebben (initiatiefadvies) (PB C 106 van 31.3.2020, blz. 1).
(8) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de voedselvoorzieningsketen (COM(2018) 173 final) (PB C 440 van 6.12.2018, blz. 165).
(9) Unctad (2009), “The Financialisation of Commodity Markets”, hoofdstuk II van het verslag over handel en ontwikkeling 2009. Unctad: Genève; Unctad (2011), “Price Formation in Financialized Commodity Markets: The Role of Information”.
(10) Heidorn, van Huellen, Loayza-Desfontaines, Riedler, Schmaltz, en Schröder (2014), “Flankierende Ansätze zur Verbesserung der Markttransparenz und Bekämpfung von Marktmissbrauch im Rohstoffterminhandel”, Bundesministerium der Finanzen (BMF), Berlijn, Mannheim.
(11) Van Huellen (2020), “Approaches to Price Formation in Financialized Commodity Markets”, Journal of Economic Surveys, 34(1): 219-237. doi: 10.1111/joes.12342.
(12) Van Huellen (2018), “How financial investment distorts food prices: evidence from U.S. grain markets”, Agricultural Economics, 49(2): 171-181. doi: 10.1111/agec.12406.
(13) Murphy, Burch en Clapp (2012), “Cereal Secrets: The World’s Largest Grain Traders and Global Agriculture”, Oxfam Research Report.
(14) Uit het aandeelhoudersverslag voor het begrotingsjaar dec-2020 tot dec-2021.
(15) IFPRI.
(16) Artikel van Bloomberg.
(17) IPES-verslag over voedsel.
(18) Clapp, J. (2019), “The rise of financial investment and common ownership in global agrifood firms”, Review of International Political Economy.
(19) https://www.tandfonline.com/doi/full/10.1080/09692290.2019.1597755
(20) https://www.welthungerhilfe.de/welternaehrung/rubriken/wirtschaft-menschenrechte/befeuert-finanzspekulation-die-globale-ernaehrungskrise
(21) Een belasting op financiële transacties die uitsluitend betrekking heeft op voedselspeculatie — Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties en tot wijziging van Richtlijn 2008/7/EG (COM(2011) 594 final) (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 55).
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/61 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de sociaal-economische situatie in Latijns-Amerika na de COVID-19-crisis — De rol van het maatschappelijk middenveld in het herstel
(initiatiefadvies)
(2023/C 100/09)
|
Rapporteur: |
Josep PUXEU ROCAMORA |
|
Besluit van de voltallige vergadering |
20.1.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 52, lid 2, van het reglement van orde |
|
|
Initiatiefadvies |
|
Bevoegde afdeling |
Externe Betrekkingen |
|
Goedkeuring door de afdeling |
16.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
15.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
159/2/0 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Er moet krachtig worden ingezet op versterking van de dialoog en verdieping van de samenwerking tussen de twee regio’s door middel van een horizontale aanpak en dialoog op verschillende niveaus. |
|
1.2. |
De biregionale betrekkingen kunnen hechter worden dankzij gedeelde waarden en gemeenschappelijke doelstellingen, maar moeten ook aantrekkelijk zijn op het gebied van middelen, technologieoverdracht en rendement, en vanuit sociaal oogpunt. |
|
1.3. |
Wat de geopolitieke concurrentie tussen de EU en Latijns-Amerika betreft, maakt de totstandbrenging van strategische autonomie het mogelijk om de biregionale samenwerking op te voeren, hun inzet voor multilateralisme te vergroten en hun aanwezigheid en relevantie op het internationale toneel inzake strategische kwesties te versterken. |
|
1.4. |
Een van de belangrijkste symptomen van Latijns-Amerika’s kwetsbaarheid is de lage kwaliteit van de banen. Het herstel moet gericht zijn op het scheppen van meer formele en fatsoenlijke banen, het verbeteren van beroepsopleidingen en het sectorale beleid, en het bevorderen van minimumlonen en collectieve onderhandelingen, binnen het kader van de sociale dialoog. |
|
1.5. |
Europa en Latijns-Amerika zetten zich in voor de democratie, de rechtsstaat en milieuduurzaamheid. Dit houdt in dat het maatschappelijk middenveld bescherming en garanties moet krijgen om een leidende rol te kunnen spelen bij het aanpakken van crises, en om het noodzakelijke overleg over een nieuw sociaal contract te bevorderen. |
|
1.6. |
Het beginsel dat niemand aan zijn lot mag worden overgelaten, moet worden gehandhaafd. “Kwetsbaarheid” mag dus niet alleen met betrekking tot het inkomensniveau worden gedefinieerd, maar er moet ook rekening worden gehouden met specifieke bevolkingsgroepen, zoals vrouwen, mensen met een handicap, ouderen, kinderen enz. Een op een vrije en democratische manier georganiseerd maatschappelijk middenveld is het beste middel om ervoor te zorgen dat deze verklaring niet langer blijft steken in woorden en werkelijkheid wordt. |
|
1.7. |
De sociale spanningen in Latijns-Amerika en de wereldwijde bedreiging van de democratie maken duidelijk dat ontwikkeling anders moet worden ingevuld, met meer en beter beleid, meer inclusie en pluralisme, en meer inzicht in de onderliggende oorzaken van onvrede, zodat die kunnen worden aangepakt om het maatschappelijk welzijn te verhogen. Europa en Latijns-Amerika kunnen partners zijn in een alliantie voor democratie, duurzaamheid, sociale rechtvaardigheid en multilateralisme (1). |
|
1.8. |
Europa en Latijns-Amerika moeten partners zijn in een alliantie voor de verdediging van de democratie, voor eerlijkere en meer egalitaire economieën en samenlevingen, die het multilateralisme ten goede komt en de bescherming van het milieu uiterst serieus neemt. Deze alliantie heeft alleen kans van slagen als onder meer maatschappelijke organisaties, mensenrechtenorganisaties, vakbonden en bedrijfsorganisaties, en milieuverenigingen eraan deelnemen en volledig erkend worden. |
2. Algemene opmerkingen
|
2.1. |
De economie in Latijns-Amerika is na het einde van de expansieve cyclus in de grondstoffensector geleidelijk vertraagd. Vóór de coronacrisis bedroeg de gemiddelde groei slechts 0,3 %. In de periode tussen 2014 en 2020 werd de kleinste economische groei in zeven decennia opgetekend, terwijl de overheidsschuld recordhoogtes bereikte. |
|
2.2. |
De door het coronavirus veroorzaakte gezondheidscrisis had ernstige gevolgen voor de regio, waar zich meer besmettingen voordeden en meer doden te betreuren vielen dan gemiddeld in de wereld. Dit betekende een zware belasting voor de gezondheidsstelsels, die het voordien al moeilijk hadden om endemische ziekten het hoofd te bieden en zelfs om eerstelijnszorg te verstrekken (2). Door de covidcrisis werd eens te meer duidelijk welke negatieve effecten het beleid heeft gehad dat tientallen jaren lang ten uitvoer is gelegd (onder meer bezuinigingen in de gezondheidszorg, personeelsinkrimping en onderinvestering in infrastructuur) en dat de door het virus veroorzaakte problemen niet het hoofd kon bieden. |
|
2.3. |
In het licht van de pandemie probeerden de meeste landen preventief op te treden door de mobiliteit te beperken en steun en overdrachten aan kwetsbare sectoren op te zetten. Bovendien werd een ongekend anticyclisch budgettair en monetair beleid gevoerd (3). Desondanks waren de verliezen op het gebied van mensenlevens, inkomsten en sociale inclusie groot als gevolg van structurele zwakheden en de beperkte begrotingsruimte voor steunmaatregelen. |
|
2.4. |
De gemiddelde inflatie in de regio blijft maar stijgen en bedroeg 9,8 % in 2021. In 2022 zal ze als gevolg van de oorlog naar verwachting zelfs 11,2 % bedragen (4). Dit zet een grotere rem op de ontwikkeling. |
|
2.5. |
Latijns-Amerika wordt geconfronteerd met zogenaamde “ontwikkelingsvallen” (5) |
|
2.5.1. |
Om uit de productiviteitsval te raken, moeten economische structuren gediversifieerd worden en moeten er meer geavanceerde producten en diensten worden ontwikkeld. Teruggrijpen naar de primaire sector (“reprimarisatie”) zorgt niet voor passende integratie in de mondiale waardeketens en biedt weinig stimulansen om te investeren. Bovendien werden vooral micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, die het moeilijker hebben om nieuwe technologieën in te zetten, bijzonder hard getroffen door de pandemie, terwijl de landbouwsector te lijden heeft onder de oorlog. |
|
2.5.2. |
Om uit de socialekwetsbaarheidsval te raken, moeten instellingen voor werkgelegenheid en sociale bescherming versterkt worden daar waar meer inclusieve formele werkgelegenheid en banen van betere kwaliteit nodig zijn, zodat de vicieuze cirkel van kwetsbaarheid, inkomensvolatiliteit en beperkte sociale bescherming kan worden doorbroken. |
|
2.5.3. |
Om aan de institutionele val te ontsnappen, zijn sterkere instellingen en een beter inclusiebeleid nodig teneinde het vertrouwen te herstellen, de kwaliteit van de openbare dienstverlening te verbeteren, de verwachtingen van een brede middenklasse in te lossen, alsook krachtig weerstand te bieden aan populistische en autoritaire tendensen. |
|
2.5.4. |
De milieukwetsbaarheidsval hangt samen met de predominantie van hulpbronnenintensieve sectoren. De omschakeling van dit model, dat wordt gekenmerkt door een hoge CO2-uitstoot en het gebruik van niet-hernieuwbare hulpbronnen, brengt echter hoge kosten met zich mee. |
|
2.6. |
De structurele problemen en ontwikkelingsvallen (6) tasten het herstel van de economie en de werkgelegenheid aan. Het regionale bbp is in 2020 met 6,8 % gekrompen (7). In 2021 werd een gemiddelde groei van 6,1 % opgetekend en in 2022 zal de regio naar verwachting slechts met 2,1 % groeien. Dat wordt onvoldoende geacht om de steeds acutere structurele problemen aan te pakken. De toestand wordt nog verergerd door de crisis als gevolg van de Russische agressie tegen Oekraïne en de stijgende prijzen van fossiele brandstoffen, landbouwproductiemiddelen en voeding, zelfs al hebben sommige landen hun aanbod van primaire exportgoederen versterkt. |
3. Sociale en economische gevolgen van de pandemie en de oorlog
|
3.1. |
Van de 22 miljoen banen die in 2020 verloren gingen, moeten er nog 4,5 miljoen worden teruggewonnen. Daarbij gaat het met name om banen van laaggeschoolden, vrouwen, jongeren en informele banen. Tussen 2019 en 2020 daalde de arbeidsparticipatie van vrouwen van 51,4 % in 2019 tot 46,9 % in 2020. Het banenverlies in de huishoudsector (20,9 %) heeft in 2019 tussen 11 en 13 miljoen vrouwen getroffen (8). |
|
3.2. |
De regio is er meer dan een decennium op achteruitgegaan wat armoedebestrijding betreft en zou nog eens een verloren decennium tegemoet kunnen zien (9). In 2021 bedroeg het armoedepercentage 32,1 % en het percentage extreme armoede 13,8 %. Het gaat concreet om 201 miljoen armen, en het aantal mensen in extreme armoede is van 81 naar 86 miljoen gestegen. |
|
3.3. |
De gezondheids- en inflatiecrisis heeft ook de kwetsbaarheid aan het licht gebracht van de bevolking met een middeninkomen, die gekenmerkt wordt door geringe bijdragen aan een op bijdragebetaling berustende sociale zekerheid en een geringe dekking door een niet op bijdragebetaling berustende sociale zekerheid (10). De informele economie is gekrompen, maar is nog steeds goed voor 140 miljoen banen, vooral voor landarbeiders, vrouwen en jongeren. Dit betekent een grotere kwetsbaarheid en minder kansen op sociale mobiliteit enerzijds, en minder belastinginkomsten voor en bescherming door de staat anderzijds. |
|
3.4. |
De pandemie heeft grote gevolgen gehad voor kinderen en jongeren doordat er minder bescherming was dan tijdens fysiek onderwijs: 114 miljoen kinderen konden niet naar school, in sommige landen zelfs tot twee jaar lang. De kloof op het gebied van connectiviteit, digitale vaardigheden en het vermogen van gezinnen om de gedwongen overstap naar digitaal onderwijs te maken, veroorzaakte een verschil tussen lerenden met hoge en lage inkomens dat gelijkstaat aan twee jaar onderwijs (11). Bovendien nam de zorglast voor vrouwen toe. Ook de ongeveer 85 miljoen personen met een handicap werden getroffen. Het gebrek aan toegankelijke informatie en de discriminatie bij de toegang tot gezondheidszorg tastten de reeds wankele inclusie verder aan, die ook nog eens bedreigd wordt door de inflatie. |
|
3.5. |
Vanwege het beperkte, in het mondiale noorden geconcentreerde aanbod kregen de landen in Latijns-Amerika toegang tot vaccins via bilaterale onderhandelingen, en ontvingen ze 93 miljoen doses in het kader van het Covax-programma. De EU heeft meer dan 130 miljoen vaccins uitgevoerd en de lidstaten hebben er nog eens 10 miljoen gedoneerd (12). Ondanks de moeilijkheden is in de regio gemiddeld 63,3 % van de bevolking tweemaal ingeënt. Terwijl het percentage in sommige landen 89 % bedraagt, is in andere landen nog geen 1 % gevaccineerd (13). |
4. Sociale onvrede neemt toe
|
4.1. |
De sociale protesten die in 2019 verschillende landen in hun greep hielden, zijn niet helemaal verstomd. Sommige spanningen zijn zelfs toegenomen, en de stijgende voedselprijzen zullen dat alleen maar versterken. De boosheid bij de burgers heeft te maken met tekortschietend overheidsbeleid, corruptie, de kwetsbaarheid van de middenklasse, sociale uitsluiting en onveiligheid. De sociale verwachtingen die waren geschapen in het eerste decennium van de 21e eeuw werden niet ingelost, en de kloof tussen burger en overheid werd alleen maar groter. De resultaten van de regionale verkiezingsronde 2020-2022 wijzen op een tendens tot verandering, die grote uitdagingen voor de verkozen presidenten inhoudt. |
|
4.2. |
De regio is een van de meest ongelijke ter wereld. Tussen 2019 en 2020 zijn de groepen met een middelhoog tot hoog inkomen met 1 % gekrompen, en de groepen met een gemiddeld tot middellaag inkomen met 3,5 %; tegelijkertijd groeiden de groepen met een laag inkomen (waarvan het inkomen 1,8 keer lager ligt dan de armoedegrens) met 4,7 %, en de arme en extreem arme bevolkingsgroepen met 3,3 % (14). |
|
4.3. |
Een andere bron van onvrede is de onveiligheid waarmee de Latijns-Amerikanen worden geconfronteerd, vooral in de steden. Het geweld zou zeker verband kunnen houden met de georganiseerde misdaad, illegale handel en het onvermogen van de overheid om deze in te dammen (15). Het beperkt zich echter niet tot de criminele sfeer: er is ook sociaal geweld, dat verband houdt met extreme armoede en noopt tot overheidsbeleid voor het scheppen van fatsoenlijk werk en veranderingen in het kwaliteitsonderwijs voor iedereen; en er is politiek geweld, dat tot diskwalificatie van tegenstanders aanzet in een poging tot machtsbehoud. Het uiterst zorgwekkende geweld tegen vakbondsleden, journalisten, milieuactivisten, mensenrechtenverdedigers en ondernemers is tijdens de pandemie en de protestgolven ook toegenomen. |
|
4.4. |
Na de laatste EuroLat-bijeenkomst, waar de noodzaak van een betere bescherming van justitiële actoren werd onderstreept, zou een evaluatie van het Copla-project (Corte penal Latino Americana y del Carribe) nuttig kunnen zijn. |
|
4.5. |
Een structurele uitdaging is de kwetsbaarheid voor de klimaatverandering: Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied behoren tot de zwaarst getroffen regio’s, met een economische impact die kan oplopen tot 85,852 miljard EUR per jaar. De sociale gevolgen daarvan (zoals voedselonzekerheid), ook in het kader van steeds vaker voorkomende rampen, moeten in aanmerking worden genomen. |
|
4.6. |
De onveiligheid, de armoede en de aanwezigheid van autoritaire regimes hebben een omvangrijke migratiestroom op gang gebracht op het hele continent. Doordat deze migranten en asielzoekers erg kwetsbaar zijn, ontstaat een humanitaire crisis waarop nog geen afdoend antwoord is gevonden en waar een regionale aanpak voor nodig is. |
|
4.7. |
De democratie bevindt zich in een kwetsbare situatie. Elites, politieke partijen en parlementen maken een legitimiteits- en vertrouwenscrisis door, die, samen met de perceptie van corruptie en de hoge mate van versnippering en polarisatie, ertoe geleid hebben dat de collectieve besluitvormings- en onderhandelingsmechanismen vandaag de dag ontoereikend zijn (16). In de huidige situatie van mondiale instabiliteit zijn de dreiging van autoritarisme en de noodzaak om de democratieën te versterken des te duidelijker. |
5. Naar een nieuw sociaal pact
|
5.1. |
Ondanks de ontevredenheid en het geringe vertrouwen in het systeem zijn de burgers bereid om op straat en bij verkiezingen op te roepen tot politieke verandering. Jongeren en vrouwen hebben een belangrijke rol gespeeld in deze mobilisatieprocessen: hun politieke inzet is een grote troef. Er moet een model van geïnstitutionaliseerde sociale dialoog bevorderd worden, zoals dat in Europa reeds bestaat, en de reeds bestaande samenwerking met het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Internationale Vereniging van Sociaal-Economische Raden moet verdiept worden. |
|
5.2. |
De burgers moeten centraal staan in de veranderingen. Daartoe moeten de mechanismen voor overleg en participatie worden versterkt, toegankelijk worden gemaakt en worden beschermd. Het vertrouwen moet worden hersteld door open en inclusieve beleidsvorming, en er moet worden gezorgd voor duidelijke communicatiestrategieën en sociale compensatiesystemen. Ook moet de verantwoordingsplicht versterkt worden en moeten beleidsmaatregelen en de gevolgen ervan geëvalueerd worden. |
|
5.3. |
Een nieuw sociaal contract kan op de volgende manieren tot stand worden gebracht: via transversale overeenkomsten tussen sociaal-economische groepen, tussen gebieden en tussen generaties; door het bevorderen van veerkrachtige en duurzame productiestrategieën die zorgen voor kwaliteitsbanen en de groene en digitale transitie bevorderen — hiervoor zijn ook alomvattende en doeltreffende socialezekerheidsstelsels nodig en een duurzamer model voor ontwikkelingsfinanciering. Een en ander moet ervoor zorgen dat rechten worden geëerbiedigd, dat banen fatsoenlijk zijn met leefbare minimumlonen en collectieve onderhandelingen, dat sociale bescherming universeel is en dat er dankzij de sociale dialoog gegarandeerd sprake is van rechtvaardige transitiemaatregelen voor klimaat en technologie. |
|
5.4. |
Dit sociaal pact vereist een stabiel en financieel houdbaar beleid inzake overheidsuitgaven. Op de korte termijn zijn de maatregelen op het gebied van internationale samenwerking, het vergroten en kanaliseren van de geldstroom naar middeninkomenslanden en het verlichten van de schuldenlast van lage en middeninkomenslanden belangrijk. Daarnaast moeten ook de overheidsinkomsten worden versterkt, door middel van een efficiëntere belastinginning. Op de middellange termijn moet een progressieve en doeltreffende belastingbetaling worden versterkt om de permanente uitgaven van een actief sociaal beleid te dekken. Daarnaast moet een internationale consensus worden bereikt om de overheidsschulden te herstructureren. Op de lange termijn moet meer werk worden gemaakt van belastingparticipatie, digitale belastinginning en groene belastingen. Voorts is internationale samenwerking nodig om belastingontwijking en -ontduiking terug te dringen (17). |
|
5.5. |
In dat verband is de ontwikkeling van een sociale markteconomie in de regio essentieel, aangezien die belangrijk is om een inclusief en veerkrachtig productie- en arbeidssysteem te ontwikkelen. Hiertoe moeten rechtvaardige markten en distributiekanalen worden gecreëerd (18). De rol van interne adviesgroepen bij de follow-up van vrijhandelsovereenkomsten moet erkend en versterkt worden (19). |
6. Alliantie met de Europese Unie
|
6.1. |
In het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de EU wordt de noodzaak erkend van nieuwe benaderingen die verder gaan dan de Noord-Zuidparadigma’s en het verstrekken van officiële ontwikkelingshulp (ODA), door nieuwe vormen van partnerschap met meerdere actoren en op meerdere niveaus vast te stellen (20). Het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDCI) komt tegemoet aan de noodzaak om middelen op geografisch en thematisch gebied flexibeler toe te wijzen, wereldwijde uitdagingen aan te gaan en te werken aan de routekaart voor de SDG’s. Zo is de Global Gateway-strategie erop gericht de wereld op een slimme, schone en veilige manier te verbinden in de digitale, de energie- en de vervoerssector, en de gezondheids-, onderwijs- en onderzoekssystemen te versterken. Deze veranderingen zijn erop gericht de EU toe te rusten met de middelen en instrumenten die zij nodig heeft om haar waarden en belangen met elkaar te verzoenen in een internationale omgeving die steeds complexer, conflictrijker en onderling verbonden is. |
|
6.2. |
Om de strategieën op elkaar af te stemmen is het Team-Europa-initiatief in het leven geroepen, dat bedoeld is om de inspanningen van de EU-instellingen, de lidstaten en hun uitvoerende agentschappen en de instellingen voor ontwikkelingsfinanciering te bundelen. |
|
6.3. |
In het kader van de Europese samenwerking is ernaar gestreefd om af te stappen van de op het inkomen per hoofd van de bevolking gebaseerde classificatie en uit te gaan van het concept “ontwikkeling in transitie”, dat beter is afgestemd op de behoeften van de regio. Het blijft echter zaak de dialoog te verbeteren en beter te communiceren over de kracht van de betrekkingen en de voordelen ervan. |
|
6.4. |
In het huidige tijdsgewricht, met tal van uiterst ernstige uitdagingen op mondiaal, regionaal en nationaal niveau, is het belangrijk erop te wijzen dat Europa en Latijns-Amerika ideale partners kunnen zijn in een alliantie voor de verdediging van de democratie, voor eerlijkere en meer egalitaire economieën en samenlevingen die het multilateralisme ten goede komt en de bescherming van het milieu uiterst serieus neemt. Bovendien heeft deze alliantie alleen kans van slagen als onder meer maatschappelijke organisaties, mensenrechtenorganisaties, vakbonden en bedrijfsorganisaties, en milieuverenigingen eraan deelnemen en volledig erkend worden. |
7. Ondersteuning van het herstel met de hulp van het maatschappelijk middenveld
|
7.1. |
Er hebben zich in 2020 veranderingen voorgedaan in de herkomst van buitenlandse directe investeringen (BDI’s). Tot 2019 waren Europese ondernemingen de belangrijkste investeerders in de regio, goed voor 55 % van de BDI’s. In 2020 daalden die Europese investeringen echter met 49 % en de intraregionale investeringen met 35 %, tegenover een daling met 4 % van de Amerikaanse (21) en een stijging van de Chinese investeringen. |
|
7.2. |
De Europese strategie om de crisis te boven te komen is gebaseerd op een verbetering van het economische model via de Green Deal en de middelen van NextGenerationEU. Deze aspecten zijn van centraal belang voor de biregionale strategie en voor de opzet van instrumenten ter bevordering van de sociale, groene, digitale en energietransitie, die significante voordelen zal opleveren voor beide regio’s. |
|
7.3. |
De handelsbetrekkingen met Europa moeten worden verbeterd via overeenkomsten die al zijn ondertekend, of via de toekomstige overeenkomsten met Mercosur, Chili en Mexico. Die overeenkomsten versterken niet alleen de handel, maar zijn ook van invloed op de kwaliteit van de werkgelegenheid en de sociale functie daarvan, de overdracht van technologie en de transitie naar duurzaamheid. Dit betekent dat een handelspartnerschap moet worden bevorderd dat zich onderscheidt van andere partnerschappen door zijn kwaliteit en duurzaamheid op lange termijn, maar ook door zijn rendement, in tegenstelling tot andere, roofzuchtige en onverantwoorde modellen van internationale betrekkingen. In de handelsovereenkomsten moet het accent echter liggen op mensen en hun grondrechten, fatsoenlijk werk en solidariteit met de meest kwetsbaren, respect voor het milieu en verdediging van de democratie, en rechten moeten er goed mee kunnen worden afgedwongen. De belangrijkste aspecten volgen hieronder. |
|
7.4. |
Het aantrekken van investeringen om de SDG’s te helpen verwezenlijken. Hiervoor is een multilateraal regelgevingskader nodig, met aandacht voor de levenskwaliteit van de mensen, hun rechten, waardig werk, inclusie, duurzaamheid en de verdediging van de democratie. Ook is het wenselijk om nauwer samen te werken via projecten en om het Europees “strategisch kompas” op positieve wijze toe te passen om gemeenschappelijke doelen te bereiken. |
|
7.4.1. |
Digitalisering als een kans voor ontwikkeling: Latijns-Amerika bevindt zich wat digitalisering betreft op een gemiddeld ontwikkelingsniveau, maar het groeipercentage is het laagste van alle opkomende landen. Op het gebied van digitalisering is er de digitale alliantie EU-LAC in verband met de trans-Atlantische glasvezelkabel (EllaLink) en tegelijkertijd de EU-connectiviteitsstrategie “Global Gateway”. Een krachtige ondersteuning van digitaliseringsprocessen moet de sociale dimensie versterken en bedrijven sterker maken. |
|
7.4.2. |
De formele economie bevorderen en informele werkgelegenheid vermijden (22): de meerpartijenovereenkomsten bevatten specifieke clausules die de naleving van de IAO-verdragen voorschrijven, alsook het waarborgen van rechten, het voorkomen van kinderarbeid en het versterken van de arbeidsinspectie. Deze clausules hebben een positief effect op de capaciteitsopbouw in de Andeslanden waarmee overeenkomsten zijn ondertekend (23). |
|
7.4.3. |
Rechtstreekse steun voor de verbetering, de kwaliteit en het bereik van het onderwijs op alle niveaus en hulp bij de versterking van de onderwijs- en wetenschapsnetwerken met Europa. Er kan nog meer gebruik worden gemaakt van het “Erasmus Mundus”-programma om universiteiten met elkaar te verbinden. |
|
7.4.4. |
De EU is in 2021 begonnen met de herziening van haar handelsbeleid en een krachtigere aanpak van handel en duurzame ontwikkeling. Zij bevestigde dat zij streeft naar een open, duurzaam en assertief handelsbeleid dat hand in hand moet gaan met het mainstreamen van duurzame ontwikkeling. Daarbij moet de bevordering van de concurrentie tussen productiesectoren en economische actoren (groot, middelgroot en klein) hand in hand gaan met de bevordering van waarden en beginselen, zoals democratie en alle mensenrechten, culturele, gender-, milieu-, werknemers- en vakbondsrechten. Het maatschappelijk middenveld van beide regio’s moet actief deelnemen om de onderlinge banden aan te halen door middel van virtuele en/of persoonlijke thematische bijeenkomsten, met een ambitieuzere agenda en een routekaart voor de uitvoering ervan. |
|
7.4.5. |
De Europese Unie heeft zich tot doel gesteld om tegen 2050 klimaatneutraal te worden en het voortouw te nemen in de wereldwijde inspanningen om de planeet te beschermen en de ecologie te herstellen (24). Die doelstellingen moeten worden bevorderd in het Europese handelsbeleid om een ambitieuzere samenwerking op milieugebied (25) te stimuleren. Dit is van belang voor de handelsbetrekkingen met Latijns-Amerika en om het maatschappelijk middenveld te versterken, dat met vele bedreigingen wordt geconfronteerd, zowel door de kwetsbaarheid voor de klimaatverandering als door de confrontatie met gewelddadige actoren. Het is van cruciaal belang dat onder meer mensenrechtenverdedigers, vakbondsleden en journalisten worden beschermd en dat er bij de Latijns-Amerikaanse regeringen op wordt aangedrongen dat zij zich ertoe verbinden hun integriteit te waarborgen. |
|
7.4.6. |
Het initiatief “Team Europa” ondersteunt de inspanningen om de ontbossing in het Amazonegebied tegen te gaan, en in de nieuwe fase van het Euroclima+-programma wordt 140 miljoen EUR vrijgemaakt om de verbintenissen van de Overeenkomst van Parijs te ondersteunen. Desalniettemin heeft Latijns-Amerika slechts 15 % van de begrotingsinvesteringen bestemd voor het economisch herstel na de pandemie, en minder dan 6,9 % daarvan gaat naar groen herstel. De regio moet absoluut worden ondersteund om werk te maken van groene belastingen, groene overheidsuitgaven en groene particuliere investeringen. Ook is het wenselijk een alliantie voor verantwoord beheer van strategische grondstoffen op te bouwen, om via Europese ervaring en kennis voor een duurzame technologieoverdracht te zorgen. |
|
7.4.7. |
Met het oog op het partnerschap van de Europese Unie met Latijns-Amerika moet de overeenkomst met Mercosur worden afgesloten — een gemeenschappelijke markt van 780 miljoen consumenten. Het bbp van Brazilië kan erdoor met 1,5 % stijgen en dat van Paraguay zelfs met 10 %. Milieubeschermingsaspecten moeten een stap voorwaarts zijn die de weg vrijmaakt voor de biregionale partnerschappen van de volgende generatie. Er moet vooruitgang worden geboekt bij het zoeken naar levensvatbare systemen om milieubeschermingscertificaten voor bepaalde producten en spiegelclausules op te nemen. Als de EU erin slaagt deze dimensie gestalte te geven, zal zij haar visie op mondiale ontwikkeling en haar strategisch potentieel aanzienlijk versterken. |
Brussel, 15 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de duurzame toeleveringsketens en fatsoenlijk werk in de internationale handel (verkennend advies) (PB C 429 van 11.12.2020, blz. 197); advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een nieuw kader voor vrijhandels-, economische partnerschaps- en investeringsovereenkomsten dat daadwerkelijke betrokkenheid van maatschappelijke organisaties en de sociale partners garandeert en zorgt voor publiek bewustzijn (initiatiefadvies) (PB C 290 van 29.7.2022, blz. 11).
(2) Unesco (2021), Covid-19 and vaccination in Latin America and the Caribbean: challenges, needs and opportunities (COVID-19 en vaccinatie in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied: uitdagingen, behoeften en kansen).
(3) OESO (2021), Latin American Economic Outlook 2020 (Economische vooruitzichten voor Latijns-Amerika 2020).
(4) Gegevens van het IMF.
(5) OESO (2022), Latin American Economic Outlook 2021 (Economische vooruitzichten voor Latijns-Amerika 2021).
(6) Idem.
(7) Eclac (2021), Economic Survey of Latin America and the Caribbean (Economische studie van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied).
(8) IAO (2022), Labour Overview (Arbeidsoverzicht); Eclac, 2021, Social Panorama of Latin America (Sociaal panorama van Latijns-Amerika).
(9) Eclac (2021), op. cit.
(10) Nieto Parra, (2020), Desarrollo en transición en América Latina en tiempos de la COVID-19, Fundación Carolina (Ontwikkeling in transitie in Latijns-Amerika in tijden van COVID-19).
(11) Unesco (2021), Responding to COVID-19: Education in Latin America and the Caribbean (Onderwijs in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied in tijden van COVID-19).
(12) 2.12.2021 — Bijeenkomst leiders EU en Latijns-Amerika en Caribisch gebied: “De krachten bundelen voor een duurzaam herstel na COVID-19” (persmededeling van voorzitters Michel en Von der Leyen).
(13) Our World in Data.
(14) Eclac (2021), op. cit.
(15) UNODC (2019), Global Study on homicide (Wereldwijde studie naar moord).
(16) IDEA Int.(2021), El estado de la democracia en las Américas 2021 (De staat van de democratie op het Amerikaanse continent 2021).
(17) Eclac (2021), Fiscal Panorama of Latin America 2021 (Fiscaal panorama van Latijns-Amerika 2021).
(18) Europese Commissie (2021), Actieplan voor de sociale economie.
(19) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de duurzame toeleveringsketens en fatsoenlijk werk in de internationale handel (verkennend advies) (PB C 429 van 11.12.2020, blz. 197); advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een nieuw kader voor vrijhandels-, economische partnerschaps- en investeringsovereenkomsten dat daadwerkelijke betrokkenheid van maatschappelijke organisaties en de sociale partners garandeert en zorgt voor publiek bewustzijn (initiatiefadvies) (PB C 290 van 29.7.2022, blz. 11).
(20) Sanahuja, J.A. en Ruiz Sandoval, E. (2019), La Unión Europea y la Agenda 2030 en América Latina: políticas de cooperación en una región de “desarrollo en transición” (De Europese Unie en de Agenda 2030 in Latijns-Amerika: samenwerkingsbeleid in een regio van “ontwikkeling in transitie”), Fundación Carolina; nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling (CED) 2017; Meerjarig financieel kader 2021-2027, 2018.
(21) Eclac 2021 Verslag, Foreign Direct Investment in Latin America 2021 (Buitenlandse directe investeringen in Latijns-Amerika 2021).
(22) Zie: Europese consensus inzake ontwikkeling (2006); mededeling van de Europese Commissie over de bevordering van waardig werk voor iedereen (2006); agenda voor verandering, Europese Commissie (2011); nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling (2017); Werkdocument — Waardig werk in de hele wereld bevorderen: verantwoordelijke mondiale waardeketens voor een rechtvaardig, duurzaam en veerkrachtig herstel na de COVID-19-crisis, Europese Commissie (2020); nieuw instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) van de Europese Unie (2020).
(23) Fairlie Reinoso, A. (2022), Nuevos retos para el Acuerdo Comercial Multipartes de la Unión Europea con Perú, Colombia y Ecuador (Nieuwe uitdagingen voor de meerpartijenhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Peru, Colombia en Ecuador); Fundación Carolina-EULAC.
(24) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de Europese Green Deal (COM/2019/640).
(25) Giles Carnero, R. (2021), La oportunidad de una cláusula ambiental de elementos esenciales en acuerdos comerciales de la Unión Europea con Estados terceros: a propósito del Acuerdo Unión Europea-Mercosur (De mogelijkheid van een milieuclausule met essentiële elementen in handelsovereenkomsten van de Europese Unie met derde landen: de overeenkomst tussen de Europese Unie en Mercosur); Fundación Carolina DT. 44.
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/68 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over digitale transitie in de Euromediterrane regio
(initiatiefadvies)
(2023/C 100/10)
|
Rapporteur: |
Dolores SAMMUT BONNICI |
|
Besluit van de voltallige vergadering |
20.1.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 52, lid 2, van het reglement van orde |
|
|
Initiatiefadvies |
|
Bevoegde afdeling |
Externe Betrekkingen |
|
Goedkeuring door de afdeling |
16.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
181/0/3 |
1. Conclusies
|
1.1. |
De digitale transitie brengt een ingrijpende verandering teweeg in elk aspect van het leven; zij maakt aanzienlijke efficiëntiewinsten mogelijk en stelt gebruikers in staat een meer bevredigend leven te leiden. Digitalisering wordt beschouwd als een pijler van veerkracht in het tijdperk na de COVID-19-crisis. Het digitaliseringsproces is sinds het begin van de pandemie in een stroomversnelling geraakt. In dit verband zij gewezen op de maatregelen die de EU op digitaal gebied heeft genomen, waarbij de COVID-19-strategie doeltreffend is gebleken. |
|
1.2. |
De voordelen van digitalisering zijn algemeen bekend in specifieke sectoren zoals e-onderwijs, e-gezondheid, e-overheid, e-justitie, e-bankieren en de agro-industrie. Tal van overheden in de Euromediterrane regio bevorderen deze sectoren. De inspanningen in de regio zijn echter niet homogeen en kunnen leiden tot een nog grotere digitale kloof tussen landen. Het voorzien in infrastructuur ter ondersteuning van deze technologieën is daarom van cruciaal belang. |
|
1.3. |
Er is niet alleen sprake van een digitale kloof op het gebied van toegang en gebruik tussen verschillende mediterrane landen, maar ook binnen landen in de regio, waarbij plattelands- en afgelegen gebieden, informele werknemers, vrouwen en ouderen slechter af zijn. Om bestaande ongelijkheden niet te verergeren, zijn inspanningen om de digitale kloof te dichten essentieel, zowel op regionaal als op nationaal niveau. |
|
1.4. |
Digitale connectiviteit groeit uit tot een recht voor ieder mens. In het kader van de routekaart voor digitale samenwerking van de secretaris-generaal van de VN zijn reeds een aantal doelstellingen voor 2030 geformuleerd. Het “recht om offline te zijn” is daarentegen het voorwerp van debat, en in een aantal Europese landen reeds een realiteit. |
|
1.5. |
Digitale vaardigheden zijn van essentieel belang en moeten daarom in opleidingsprogramma’s voor jongeren in de regio worden geïntegreerd, gelet op de zeer hoge jeugdwerkloosheidscijfers. Een doeltreffend arbeidsmarktbeleid in de regio zal erop gericht zijn van jongeren niet alleen technologiegebruikers maar ook technologieproducenten te maken. Zowel werk in loondienst als ondernemerschap op dit gebied zijn veelbelovende carrièrepaden. |
|
1.6. |
Er is een robuust rechtskader nodig om gebruikers te beschermen tegen digitale risico’s, zoals cyberaanvallen, en om ervoor te zorgen dat gegevensbeschermingsmechanismen in overeenstemming zijn met de mensenrechten op het gebied van bescherming van de persoonlijke levenssfeer op internet. De cyberbeveiligingsindex van de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU) meet de inzet van landen op het gebied van cyberbeveiliging op mondiaal niveau. De index toont in het algemeen hogere cyberbeveiligingsniveaus in het noordelijke Middellandse Zeegebied, waarbij Egypte het beste presteert van de landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied. |
|
1.7. |
Het is ook nodig te zorgen voor een eerlijke en concurrerende digitale markt ten aanzien van techreuzen. Tussen het digitale rechtskader van de noordelijke en zuidelijke mediterrane landen gaapt een aanzienlijke kloof. Er kan worden gewezen op het gebrek aan een onafhankelijke autoriteit voor de bevordering van de digitale transitie in het zuidelijke Middellandse Zeegebied. |
|
1.8. |
Het EESC wijst er met klem op dat alle landen van het Middellandse Zeegebied de VN-mensenrechtenverdragen en de kernverdragen van de IAO naar beste vermogen moeten uitvoeren, zodat de digitale transitie daadwerkelijk kan bijdragen tot een bloeiende ecologische, economische en sociale ontwikkeling. |
2. Inleiding
|
2.1. |
De digitale transitie heeft gevolgen voor elk aspect van ons leven, van consumptie tot werk en productie. Als reactie op de wereldwijde COVID-19-pandemie maakt deze transitie de afgelopen jaren een versnelling zonder weerga door. Digitalisering wordt beschouwd als een essentiële factor voor herstel aan weerszijden van de Middellandse Zee, en mensen maken zich digitale hulpmiddelen sneller dan ooit tevoren eigen. Tele- en afstandswerken worden steeds meer een realiteit en elektronische handel en de platformeconomie groeien in een ongekend tempo, waarmee bedrijfssluitingen als gevolg van de pandemie weer worden gecompenseerd. Ondertussen kan deze snelle transitie echter een nieuwe bron van toenemende ongelijkheid zijn, aangezien de meest kwetsbare bevolkingsgroepen die met digitale uitsluiting te maken hebben ook diegenen zijn die het hardst door de pandemie zijn getroffen. |
|
2.2. |
De voornaamste doelstellingen van dit document zijn:
|
3. Achtergrond
|
3.1. |
We maken momenteel een periode van snelle digitalisering door en we zien de aanwezigheid van digitale instrumenten in elk aspect van ons leven, waaronder zorg, werk, bestuur, onderwijs en bedrijfsvoering. Digitale vaardigheden zijn in de nieuwe arbeidswereld van essentieel belang om kansen op werk veilig te stellen en worden met hogere inkomens beloond. De digitale economie bestaat uit de kernsectoren op het gebied van IT/ITC, zoals de productie van hardware, software- en IT-advies, informatiediensten en telecommunicatie, de digitale economie in enge zin, die digitale diensten en de platformeconomie behelst, en de digitale economie in brede zin, die e-bedrijven, e-handel, industrie 4.0, precisielandbouw en de algoritmische economie omvat, met de deeleconomie en de kluseconomie in de voorhoede (1). |
|
3.2. |
De digitalisering was al vóór de COVID-19-pandemie aan een opmars bezig, en recentelijk zijn belangrijke trends in digitale technologieën ontstaan op het gebied van blockchain, gegevensanalyse, artificiële intelligentie (AI), 3D-printing, het internet der dingen, automatisering en robotica, en cloudcomputing (2), alsook op het gebied van trackingsystemen en systemen voor monitoring op afstand. |
|
3.3. |
Deze trend in de richting van een snelle toepassing van digitale hulpmiddelen en technologieën wordt de vierde industriële revolutie genoemd, en heeft een uitstekend potentieel om het mondiale inkomen en de levenskwaliteit te verhogen. |
|
3.4. |
Aangezien meer dan 30 % van de wereldbevolking gebruikmaakt van sociale media, kan digitalisering ook worden beschouwd als een tweesnijdend zwaard: ze kan de sociale cohesie versterken en mensen met verschillende culturele achtergronden samenbrengen, maar kan ook worden gebruikt als instrument om extreme standpunten, ideologieën en nepnieuws te verspreiden. |
|
3.5. |
Het aantal mensen dat gebruikmaakt van het internet is de afgelopen decennia in de regio toegenomen, tot 93,2 % van de bevolking in Spanje in 2020, 90,8 % in Cyprus, 90,1 % in Israël, 86,9 % in Malta, 86,6 % in Slovenië, 84,1 % in Marokko, 77,7 % in Turkije, 77,6 % in Montenegro en 71,9 % in Egypte. Het laagste percentage in de regio werd geregistreerd in Algerije, waar in 2018 49 % van de bevolking gebruikmaakte van het internet (laatst beschikbare gegevens, ITU World Telecommunication/ICT Indicators Database). Deze cijfers tonen slechts de regionale verschillen op het gebied van digitale toegang aan. Er zij op gewezen dat, op nationaal niveau bekeken, plattelands- en afgelegen gebieden veel minder connectiviteit hebben. |
|
3.6. |
De mediterrane EU-lidstaten hebben de digitale transitie omarmd en hun virtuele beleid uitgebreid, onder andere via de digitale eengemaakte markt (3) en het programma Digitaal Europa (4). De mededeling over het digitale decennium van Europa is in maart 2021 door de Europese Commissie gepubliceerd en bevat digitale doelstellingen voor 2030 en een visie op de digitale transformatie van Europa (5). Een van de instrumenten van het digitaal decennium is de Digital for Development (D4D) Hub (6), die in december 2020 van start is gegaan, met als doel digitale initiatieven onder de lidstaten te harmoniseren en te coördineren (7). Bovendien is digitalisering een belangrijke pijler van de nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied, die de Europese Commissie in februari 2021 heeft voorgesteld. Met de nieuwe agenda wordt met name “gestreefd naar een groen, digitaal, veerkrachtig en rechtvaardig herstel, dat aangestuurd wordt door de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, de Klimaatovereenkomst van Parijs en de Europese Green Deal” (8). |
|
3.7. |
De COVID-19-pandemie heeft gevolgen gehad voor de werkmethoden en heeft telewerken gestimuleerd. Telewerken heeft weliswaar een aantal nadelen, maar de voordelen ervan variëren van minder tijd kwijt zijn aan woon-werkverkeer, minder uitstoot en een positief effect op het milieu, tot een beter evenwicht tussen werk en privéleven, met name voor ouders (9). De telewerkcapaciteit verschilt aan weerszijden van de Middellandse Zee. Tal van werknemers in het zuiden hebben minder telewerkmogelijkheden omdat zij geen toegang hebben tot de nodige hulpmiddelen of gewoonweg werk verrichten dat niet op afstand kan worden gedaan. Al Azzawi (2021) ontwikkelde een “telewerkcapaciteit”-index voor de Arabische landen en constateerde een aanzienlijke kloof binnen de regio. Zij bevestigt dat de meest kwetsbare werknemers niet over de capaciteit beschikken om op afstand te werken en daardoor het zwaarst door de pandemie zijn getroffen (10). Uit de ervaring van Europa met de brede invoering van telewerken blijkt het belang van een rechtskader voor het “recht om offline te zijn”, teneinde de grenzen tussen werk en privéleven te bewaken (11). |
|
3.8. |
De digitalisering heeft geleid tot de opkomst van de platform- en de kluseconomie. Hoewel de platformeconomie veel kansen biedt, heeft zij ook geleid tot toenemende bezorgdheid over de arbeidsvoorwaarden en met name over de beperkte socialezekerheidsdekking, de versnipperde arbeidstijden en lage inkomens en de moeizame erkenning van collectieve rechten (12). In dit verband wordt in de Eeuwfeestverklaring van de IAO over de toekomst van werk (2019) opgeroepen tot beleid en maatregelen om de uitdagingen en kansen van de digitale transformatie van werk, met inbegrip van platformwerk, aan te pakken. |
|
3.9. |
De snel voortschrijdende digitale transitie, met name in het economische en het beroepsleven, heeft vanzelfsprekend een enorme impact op alle sociaal-culturele structuren. Zo werden digitale communicatiemiddelen tijdens de Arabische lente in de eerste plaats met succes ingezet bij het burgerverzet en de samenwerking tussen activisten. Uit verdere ontwikkelingen is echter gebleken dat in landen waar geen duurzame democratische structuren werden ingevoerd, de situatie op het vlak van de fundamentele vrijheden — waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting in digitale media — en de rechten van werknemers — waaronder het recht op vrijheid van vereniging, dat in de platform- en de kluseconomie nog aan belang wint — weer is verslechterd. Onafhankelijke maatschappelijke organisaties, zoals vakbonden, mensenrechten-ngo’s of werkgeversorganisaties, alsook activisten, krijgen bijvoorbeeld te maken met repressie, enkel omdat zij gebruikmaken van hun fundamentele vrijheden of afwijkende meningen uiten. Bovendien worden websites van nationale en internationale nieuwszenders en van onafhankelijke maatschappelijke organisaties herhaaldelijk geblokkeerd. In bepaalde landen in het Middellandse Zeegebied worden de VN-mensenrechtenverdragen en de IAO-verdragen vaak wel in theorie, maar niet in de praktijk nageleefd. |
|
3.10. |
De digitalisering is van cruciaal belang voor de ontwikkeling van kmo’s (13). De voordelen variëren van besparingen op het gebied van kosten, tijd en middelen en meer efficiëntie tot een betere integratie van de toeleveringsketen en productdifferentiatie (14). In de “SME and Entrepreneurship Outlook 2019” van de OESO (15) wordt een gedetailleerder beeld van dergelijke voordelen geschetst. Een voorbeeld hiervan is de analyse van big data, die, in combinatie met sensoren, apps, cloudcomputing en 3D-printing, een hoger niveau van maatwerk mogelijk maakt. |
|
3.11. |
Hoewel de digitalisering tal van voordelen biedt voor kmo’s, worden zij geconfronteerd met een aantal belemmeringen, waarvan een van de belangrijkste de gebrekkige toegang tot financiering is (16). De tweede grote belemmering is het gebrek aan toegang tot digitale vaardigheden, onderwijs en opleiding. De invoering van digitale bedrijfsmodellen en technologieën vereist echter zowel financiële investeringen als interne digitale vaardigheden. De Euromediterrane vereniging van economen (EMEA) heeft een index van digitale paraatheid voor kmo’s ontwikkeld op basis van een enquête die gericht is op kmo’s in het zuidelijke Middellandse Zeegebied. Hieruit blijkt dat de mate van paraatheid voor de digitale transformatie afhangt van de infrastructuurcapaciteit, de telecommunicatie en de technologische vooruitgang op nationaal niveau, maar ook van de capaciteit van bedrijven op microniveau; grotere bedrijven zijn beter voorbereid op de digitalisering en jongere bedrijven zijn er eerder toe geneigd (17). |
|
3.12. |
De keerzijde van digitalisering is het verlies van banen als gevolg van automatisering in sommige economische sectoren. Het maatschappelijk middenveld kan een belangrijke rol spelen bij het begeleiden van werknemers op het gebied van bijscholing, zodat de digitale transitie een rechtvaardige transitie wordt, in overeenstemming met het streven van de EU dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten. |
|
3.13. |
Om digitalisering te bevorderen en het meest doeltreffende beleid uit te stippelen, is het van cruciaal belang de digitale transitie te meten en te monitoren aan de hand van degelijke en meetbare indicatoren. Sinds 2014 gebruikt de Europese Commissie hiervoor de index van de digitale economie en samenleving (DESI) (18), en daaruit blijkt dat er vooruitgang wordt geboekt op het gebied van de digitalisering in de lidstaten, maar ook dat er sprake is van een hardnekkige digitale kloof (19). Aan de hand van deze index kan een referentiekader worden opgesteld voor de monitoring van mediterrane landen die niet tot de EU behoren. |
4. Algemene opmerkingen
|
4.1. |
De ingrijpende gevolgen van de digitale transitie zijn voelbaar in alle samenlevingen en economieën. Hoewel het zuidelijke Middellandse Zeegebied voor uitdagingen staat wat betreft het bieden van universele toegankelijkheid en het verbeteren van de digitale vaardigheden van de burgers, is de regio geen uitzondering wat betreft de versnelling van de digitale transitie en de voordelen daarvan op tal van gebieden. |
|
4.2. |
De elektronische handel is toegenomen als gevolg van maatregelen op het gebied van social distancing. Er wordt op grote schaal online gewinkeld, waarbij er sprake is van een toename van de elektronische handel tussen zowel bedrijven en consumenten (B2C) als tussen bedrijven onderling (B2B). De CEO van het grootste bedrijf voor elektronische handel van Afrika, Jumia, kondigde een verviervoudiging van de verkoop van levensmiddelen aan, met name in Tunesië en Marokko, waar de verkoop vanwege lockdowns met 100 % toenam (20). |
|
4.3. |
E-onderwijs nam snel toe toen scholen moesten sluiten vanwege de COVID-19-pandemie. Sommige regeringen hebben zelfs platforms voor afstandsleren ingevoerd, zoals het “Darsak”-platform in Jordanië. Andere landen, waaronder Egypte, hebben een hybride systeem opgezet (21). Onlineplatforms raken in zwang, ook voor specifieke projecten om contact te leggen met lokale beroepsverenigingen, gemeenten en belangrijke actoren (22). Er moeten specifiek EU-middelen worden bestemd voor onderwijs/opleiding met het oog op betere digitale vaardigheden en voor jongeren, zodat zij deze vaardigheden ontwikkelen en IT- en AI-studies volgen met het oog op baanzekerheid in de toekomst. |
|
4.4. |
E-governance wordt geacht de administratieve rompslomp en administratieve procedures te verlichten, en een doeltreffende en eenvoudige verlening van openbare diensten mogelijk te maken. Bovendien kan het een instrument zijn voor democratisering en om de actieve participatie van de burgers te vergroten. Het verbeteren van e-governance is een prioriteit voor de EU-lidstaten en vormt een van de pijlers van de DESI-index. Ook het zuidelijke Middellandse Zeegebied gaat deze kant op. Marokko heeft aanzienlijke vooruitgang geboekt met zijn nationale e-overheidsinitiatief (23). In 2019 introduceerde Egypte een elektronisch betalingssysteem voor onder meer belastinginning en de betaling van rekeningen. In januari 2020 heeft het Jordaanse ministerie van Digitale Economie zijn infrastructuur voor informatie- en communicatietechnologie (ICT) naar de cloud gemigreerd om de dienstverlening aan burgers uit te breiden (24). |
|
4.5. |
E-gezondheid is een kosteneffectieve manier om de nodige steun te verkrijgen en te verlenen. E-gezondheidsoplossingen speelden een belangrijke rol in de strijd tegen de COVID-19-pandemie. Hierbij wordt gebruikgemaakt van telegeneeskunde en mobiele zorgtoepassingen. De afgelopen twee jaar is big data-analyse voor epidemiologisch toezicht nuttig gebleken bij de bestrijding van de pandemie. In Tunesië bijvoorbeeld werd Tobba.tn, een digitaal platform voor onlineconsultatie, door een groep artsen opgezet (25). |
|
4.6. |
Digitaal bankieren is een efficiënt hulpmiddel om van financiële inclusie een realiteit te maken, waarbij mobiel bankieren zijn nut in het verleden al heeft bewezen. Fintech-oplossingen kunnen de digitale transformatie stimuleren en financiële inclusie bevorderen. Deze diensten winnen aan belang en het doel ervan is het gebruik van cheques en contante transacties volledig uit te bannen, wat ertoe kan leiden dat ouderen die niet over de nodige digitale vaardigheden beschikken, worden uitgesloten. |
|
4.7. |
E-justitie vergemakkelijkt de toegang tot juridische diensten en vermindert de kosten van rechtszittingen, het indienen van dossiers enz. en de tijd die nodig is om er toegang toe te krijgen. |
|
4.8. |
Gezien de huidige gevolgen van de opwarming van de aarde, de krimpende voedselvoorzieningsketen en de hogere voedselprijzen, kunnen precisielandbouw en het gebruik van big data en blockchaintechnologie de landbouw concurrerender en efficiënter maken. Dit kan leiden tot een hoge efficiëntie bij het beheer van water en bodemnutriënten en ziektebestrijding, met geavanceerde temperatuurbewaking en een lagere arbeidsbehoefte (26). Als dusdanig kan dit ook een instrument zijn voor het verminderen van klimaatproblemen. |
|
4.9. |
De patronen qua internetgebruik lopen uiteen in de mediterrane landen. In de zuidelijke mediterrane landen is voornamelijk sprake van internetgebruik via mobiele telefoons en sociale media. In tegenstelling tot de landen in het noorden van het Middellandse Zeegebied is onlinewinkelen er niet erg gebruikelijk. Dit kan tot op zekere hoogte worden verklaard door financiële uitsluiting en het lage percentage bankrekeninghouders in het zuiden (27). |
5. Belemmeringen voor digitalisering
|
5.1. |
Een van de grootste belemmeringen voor digitalisering is de digitale kloof tussen landen, met name tussen mediterrane landen (volgens de Network Readiness Index/NRI 2021 (28) zijn er aanzienlijke verschillen). Op nationaal niveau hebben verschillende bevolkingsgroepen niet in dezelfde mate toegang tot technologische hulpmiddelen. De kloof doet zich voor tussen mannen en vrouwen, plattelands- en stedelijke gebieden, jongeren en ouderen. Wat de bedrijfswereld betreft is er een digitale kloof in termen van omvang en sector van activiteit, waarbij kleinere bedrijven — in tegenstelling tot grotere — worden geconfronteerd met exorbitante kosten, niet alleen op het gebied van materiaal, maar ook en vooral door de noodzaak om werknemers bij te scholen. Andere sociaal-economische factoren, zoals inkomen en opleidingsniveau, kunnen een bron van digitale uitsluiting zijn. |
|
5.2. |
In de meeste landen van het zuidelijk nabuurschap is er sprake van aanzienlijke lacunes in de dekking van mobiel internet. Dit probleem doet zich met name voor in geografisch grote landen zoals Algerije en Libië en, in mindere mate, in Egypte. Investeringen in digitale infrastructuur en de aanleg van stabiele en snelle internetverbindingen zijn van cruciaal belang in plattelandsgebieden, waar digitalisering een potentiële hefboom kan zijn voor inclusieve groei (29). |
|
5.3. |
Digitaal analfabetisme, dat vaker voorkomt onder mensen met een lager opleidingsniveau, wordt vaak genoemd als een andere belemmering voor digitalisering. Hervormingen in onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma’s zijn nodig zodat deze essentiële digitale vaardigheden voor de toekomstige arbeidsmarkt omvatten. Digitalisering is ook onderdeel van de bijscholingsbehoeften van werknemers. |
|
5.4. |
Gender speelt ook een rol bij digitale geletterdheid: mannen hebben doorgaans betere toegang tot digitale instrumenten en bijgevolg betere digitale vaardigheden. In Tunesië maakt 72,5 % van de mannen gebruik van het internet, tegenover 61,1 % van de vrouwen. In sommige landen is deze kloof reeds overbrugd. Zo bedraagt het verschil in Slovenië minder dan twee procentpunt: 87,2 % van de mannen en 86 % van de vrouwen maakt er gebruik van internet. Turkije heeft daarentegen een grotere genderkloof op het gebied van internettoegang, namelijk 11,2 procentpunt (ITU World Telecommunication/ICT Indicators). De EU-lidstaten zijn vastbesloten de genderkloof op het gebied van digitale vaardigheden tegen 2030 te overbruggen door beleidsmaatregelen te ontwikkelen om meisjes aan te moedigen ICT-vakken te volgen en door de vooruitgang te monitoren via het scorebord “Women in Digital” (WiD). |
6. Risico’s in verband met digitalisering
|
6.1. |
De groeiende bezorgdheid dat overheden, bedrijven en burgers geleidelijk de controle over hun gegevens verliezen, brengt de kwestie van “digitale soevereiniteit” voor het voetlicht. Ook het vermogen van landen om te innoveren en om wetgeving in de digitale sfeer vorm te geven (30) is in het gedrang. Dit is wel degelijk problematisch, aangezien Europa en het Middellandse Zeegebied achterlopen op het gebied van AI-investeringen en buitenlandse socialemediagiganten steeds prominenter aanwezig zijn. |
|
6.2. |
Sommige mediterrane landen staan huiverig tegenover een snelle digitale transitie. Overheden vrezen de controle over de bevolking te verliezen, wat leidt tot filtering en censuur. Digitale instrumenten kunnen maatschappelijke organisaties in staat stellen om hun stem te laten horen en de democratie te bevorderen. Het Tunesisch Kwartet voor Nationale Dialoog, winnaar van de Nobelprijs voor de vrede 2015, is een voorbeeld van de belangrijke rol die maatschappelijke organisaties kunnen spelen bij een vreedzame transitie van een samenleving. |
|
6.3. |
Aangezien digitalisering de weg vrijmaakt voor sociale en economische ontwikkeling, moet een onafhankelijke autoriteit zorgen voor een adequaat digitaal regelgevingskader waarbij de beginselen op het gebied van digitale rechten, zoals internetneutraliteit, worden bevorderd. |
|
6.4. |
Door de snelle digitalisering neemt het risico van cyberdreigingen toe. Voor de overheid is een belangrijke rol weggelegd bij de ontwikkeling van een goed ontworpen rechtskader ter bescherming van de gebruikers. Momenteel hebben Marokko, Tunesië, Algerije en Egypte wetgeving inzake cyberbeveiliging aangenomen. In hun wetten ontbreken echter bepalingen inzake gegevensbescherming (31). De bescherming van gevoelige persoonlijke gegevens, zoals gezondheidsgegevens, is van cruciaal belang. |
|
6.5. |
Gegevensbescherming wordt een van de meest cruciale aspecten van de digitale transitie. De kwesties van eigendom en bescherming van de enorme hoeveelheden gegevens staan hoog op de politieke agenda. Dit is een reactie op de toename van de analyse van big data en de ongekende macht en invloed die socialemediaplatforms verwerven. Gesteld wordt dat het regelgevingskader in het zuidelijk nabuurschap nog steeds onderontwikkeld is en dat wetgeving voor opkomende technologieën niet snel genoeg wordt aangenomen (32). Er zijn landen die zelfs blijk geven van een gebrek aan politieke wil om vooruitgang te boeken op dit gebied. De kwestie is nog nijpender in het geval van gevoelige gegevens, bijvoorbeeld met betrekking tot gezondheidstoepassingen en -platforms. Er heerst met name scepsis in zuidelijke landen waar de wetgeving inzake de AVG en soortgelijke privacybescherming mogelijk nog niet van kracht zijn. In Europa hebben de wet inzake digitale diensten en de wet inzake digitale markten tot doel een veiligere digitale ruimte voor gebruikers tot stand te brengen en tegelijkertijd innovatie en het concurrentievermogen te bevorderen. |
|
6.6. |
Digitale piraterij is een ander probleem bij de digitalisering. Gedigitaliseerde creaties waarop intellectuele-eigendomsrechten van toepassing zijn, zijn uiterst gemakkelijk en goedkoop te kopiëren en op grote schaal te verspreiden. Creatieve bedrijven zullen meer te lijden hebben onder dit verschijnsel en bij gebrek aan doeltreffende wetgeving zullen de bedrijfsmodellen van kunstenaars en creatieve werknemers onhoudbaar worden. |
|
6.7. |
Digitalisering kan leiden tot civiele onderdrukking. In sommige landen worden digitale rechten bedreigd door de overheid omdat digitalisering wordt gezien als een controlemiddel. Zo zijn naar aanleiding van de pandemie toepassingen voor locatietracking gebruikt om de verspreiding van het virus te monitoren, wat vragen oproept over mensenrechten (33). De mogelijkheid om elke digitale activiteit te traceren vormt een ernstige bedreiging voor de democratie en kan als onderdrukkingsmiddel worden gebruikt. In een verslag van 2021 over internetvrijheid staat Frankrijk bovenaan met een score van 78 op 100, gevolgd door Italië (76), Tunesië (63), Marokko (53), Libanon (51), Jordanië (47), Turkije (34) en Egypte (26) (34). |
|
6.8. |
De aanhoudende digitale kloof kan leiden tot grotere ongelijkheden en divergentie binnen het Middellandse Zeegebied. In sommige landen ontbreekt het aan digitale infrastructuur (dekking of toegang tot vaste breedband). Sommige afgelegen of plattelandsgebieden hebben gewoonweg geen dekking of beschikken niet over 4G/5G-netwerken. Een andere oorzaak van de kloof is het gebrek aan digitale vaardigheden onder de bevolking alsook digitaal analfabetisme. Een lage digitale geletterdheid komt met name voor in de zuidelijke landen, vooral bij vrouwen en ouderen (35). |
|
6.9. |
De vorming van technologiereuzen vormt een belemmering voor eerlijke concurrentie op de digitale markten. Belastingontduiking creëert een oneerlijke marktsituatie voor opkomende lokale kmo’s, die zeer waarschijnlijk niet zullen overleven, en draagt ook bij tot een digitale braindrain. Een ander risico van technologiereuzen is hun vermogen om opkomende actoren op te slokken, waardoor monopolies ontstaan en de oprichting van digitale hubs in Europa en het Middellandse Zeegebied wordt verhinderd. Dit kan te wijten zijn aan het ontbreken van een regelgevingskader en ook aan fiscale achterpoortjes voor multinationale ondernemingen, die een negatieve invloed hebben op de eerlijke mededinging. |
|
6.10. |
Het feit dat de VN-mensenrechtenverdragen en de IAO-verdragen in sommige landen van het Middellandse Zeegebied niet naar behoren worden uitgevoerd vormt een belemmering voor de oprichting van onafhankelijke maatschappelijke organisaties, waaronder ngo’s, onafhankelijke vakbonden en werkgeversorganisaties, en dreigt daarmee ook de duurzame digitale transitie op de helling te zetten. Het EESC wil er dan ook klem op wijzen dat alle landen van het Middellandse Zeegebied de VN-mensenrechtenverdragen en de IAO-verdragen naar beste vermogen moeten uitvoeren, zodat de digitale transitie daadwerkelijk kan bijdragen tot een bloeiende ecologische, economische en sociale ontwikkeling. |
|
6.11. |
Daarnaast vormt de oorlog in Oekraïne een grote bedreiging voor de landen in de hele regio en kan deze gepaard gaan met een hoger risico op cyberaanvallen. |
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Bukht, R. en Heeks, R., “Defining, conceptualising and measuring the digital economy”, Development Informatics Working Papers, nr. 68, 2017.
(2) Digital economy report 2019, Unctad.
(3) De digitale eengemaakte markt heeft tot doel de toegang tot en de kwaliteit en veiligheid van de connectiviteit in de lidstaten te verbeteren: https://ec.europa.eu/eurostat/cache/infographs/ict/bloc-4.html
(4) Het Europees digitaal decennium draait om vier hoofdpunten, namelijk vaardigheden, infrastructuur, overheidsdiensten en bedrijven: https://ec.europa.eu/info/funding-tenders/find-funding/eu-funding-programmes/digital-europe-programme_nl
(5) https://ec.europa.eu/info/strategy/priorities-2019-2024/europe-fit-digital-age/europes-digital-decade-digital-targets-2030_nl
(6) The Digital for Development (D4D) Hub.
(7) Langendorf, M., “Applying Europe’s Digital Agenda in Mediterranean Partner Countries: Opportunities and Pitfalls”, IEMed. Mediterranean Yearbook, 2021.
(8) Hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap, Europese Commissie, 2021.
(9) Working from home: From invisibility to decent work, IAO, 2021.
(10) Al Azzawi, S., “Lives Versus Livelihoods: Who Can Work from Home in MENA?”, ERF Working Paper, nr. 1471, 2021.
(11) EPRS-briefing over het recht om offline te zijn, PE 642.847 — juli 2020.
(12) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité van de Regio’s “Betere arbeidsvoorwaarden voor een sterker sociaal Europa: alle voordelen van de digitalisering voor het werk van de toekomst benutten” (COM(2021) 761 final) en over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de arbeidsvoorwaarden bij platformwerk (COM(2021) 762 final) (PB C 290 van 29.7.2022, blz. 95).
(13) Informatief rapport van het EESC over “Digitalisering en kleine en middelgrote bedrijven in het Middellandse Zeegebied”.
(14) Kergroach, S., “Giving momentum to SME digitalization”, Journal of the International Council for Small Business, deel 1, nr. 1, 2020, blz. 28-31.
(15) SME and Entrepreneurship Outlook 2019 van de OESO.
(16) Informatief rapport van het EESC getiteld “Toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen en midcapbedrijven in de periode 2014–2020: kansen en uitdagingen”.
(17) Ayadi, R. en Forouheshfar, Y., “MSMEs digitalization in the Mediterranean: A new digital preparedness index”, EMANES working paper, 2022, wordt binnenkort gepubliceerd.
(18) https://digital-strategy.ec.europa.eu/en/policies/desi
(19) https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/ip_21_5481
(20) Sidło, K., “Digital Transformation in the Southern Neighbourhood”, EuroMeSCo Euromed Survey, 2021.
(21) El Kadi, T.H., “Uneven Disruption: Covid-19 and the digital divide in the Euro-Mediterranean Region”, IEMed Mediterranean Yearbook, 2020.
(22) In dit project wordt bijvoorbeeld voorgesteld dat de EU, gemeenten, universiteiten, bedrijven of ministeries van Onderwijs in Turkije, Marokko, Egypte en Algerije eigenaar moeten zijn van het platform: Akpınar P., van Heukelingen, N., Babüroğlu, O.N. en Durukan, F.R., “A new formula for collaboration: Turkey, the EU & North Africa”, 2022.
(23) Digital Government Review of Morocco, OESO, 2018.
(24) El Kadi T.H., “Uneven Disruption: Covid-19 and the digital divide in the Euro-Mediterranean Region”, IEMed Mediterranean Yearbook, 2020.
(25) El Kadi T.H., “Uneven Disruption: Covid-19 and the digital divide in the Euro-Mediterranean Region”, IEMed Mediterranean Yearbook, 2020.
(26) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de energietransitie en de digitale transitie in plattelandsgebieden (initiatiefadvies) (PB C 486 van 21.12.2022, blz. 59).
(27) El Kadi T.H., “Uneven Disruption: Covid-19 and the digital divide in the Euro-Mediterranean Region”, IEMed Mediterranean Yearbook, 2020.
(28) https://networkreadinessindex.org/nri-2021-edition-press-release/
(29) Smart Cities and Inclusive Growth, OECD, 2020.
(30) EPRS-briefing over Digitale soevereiniteit voor Europa (PE 651.992 — juli 2020).
(31) Langendorf, M., “Applying Europe’s Digital Agenda in Mediterranean Partner Countries: Opportunities and Pitfalls”, IEMed. Mediterranean Yearbook, 2021.
(32) Sidło, K., “Digital Transformation in the Southern Neighbourhood”, EuroMeSCo Euromed Survey, 2021.
(33) Langendorf, M., “Applying Europe’s Digital Agenda in Mediterranean Partner Countries: Opportunities and Pitfalls”, IEMed. Mediterranean Yearbook, 2021.
(34) https://freedomhouse.org/policy-recommendations/internet-freedom
(35) Sidło, K., “Digital Transformation in the Southern Neighbourhood”, EuroMeSCo Euromed Survey, 2021.
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/76 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een concurrentievermogenstest om een sterkere en veerkrachtigere EU-economie op te bouwen
(verkennend advies)
(2023/C 100/11)
|
Rapporteur: |
Christian ARDHE |
|
Corapporteur: |
Giuseppe GUERINI |
|
Raadpleging |
voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, 30.6.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Interne Markt, Productie en Consumptie |
|
Goedkeuring door de afdeling |
10.11.2022 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
54/1/2 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
150/4/11 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) vindt dat het verzoek van het Tsjechische voorzitterschap om een verkennend advies over een concurrentievermogenstest op te stellen op het juiste moment komt. Gezien de huidige en verwachte toekomstige uitdagingen vindt het EESC het van cruciaal belang om de EU-economie concurrerender te maken. Het erkent dat de eengemaakte markt en de sociale markteconomie de grootste troeven van de EU zijn om voor economische groei en sociale welvaart te zorgen. Daarom pleit het voor een concurrentievermogenstest om bedrijven, nieuwe banen, betere arbeidsomstandigheden, duurzame economische groei en sociale cohesie te ondersteunen. |
|
1.2. |
Het EESC ziet de concurrentievermogenstest als een manier om in de besluitvorming terdege rekening te houden met mededingingsaspecten. Daarvoor moeten we voldoende kennis hebben over de gevolgen die bepaalde initiatieven voor het concurrentievermogen hebben, en tijdens de besluitvorming het concurrentievermogen steeds in het achterhoofd houden. |
|
1.3. |
Het EESC benadrukt dat de concurrentievermogenstest een cruciaal onderdeel van een evenwichtige besluitvorming in de EU moet worden en op alle beleids- en wetgevingsprocessen van de EU moet worden toegepast. De test moet ook gebruikt worden voor wetgevingsinitiatieven, secundaire wetgeving, begrotingsmaatregelen, strategieën en programma’s, alsook internationale overeenkomsten. Tevens moet hij worden opgenomen in het Europees Semester, want het beleid van de lidstaten is in dit verband cruciaal. |
|
1.4. |
De feitelijke basis voor een concurrentievermogenstest is een gedegen effectbeoordeling. Daarom is het van essentieel belang dat effectbeoordelingen van het concurrentievermogen tijdens elke fase van het besluitvormingsproces verplicht en doeltreffend zijn en volledig worden gehandhaafd. Het EESC waardeert de huidige richtsnoeren en toolbox voor betere regelgeving, maar wijst erop dat er, zoals reeds opgemerkt door de Raad voor regelgevingstoetsing, nog veel ruimte voor verbetering is, zeker wat betreft de toepassing van de instrumenten. |
|
1.5. |
Het EESC is van mening dat de concurrentievermogenstest rekening moet houden met de gevolgen van een voorstel voor bedrijven, de werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden op verschillende niveaus, met inbegrip van nalevingskosten en andere rechtstreekse gevolgen, het sneeuwbaleffect voor waardeketens en de daaruit voortvloeiende macro-economische gevolgen. In dat verband moet aandacht worden geschonken aan de concurrentiepositie van alle ondernemingen, met inbegrip van sociale ondernemingen, die een grote verscheidenheid vertonen wat betreft sector, grootte en bedrijfsmodel. |
|
1.6. |
Het EESC vindt het belangrijk om zowel de positieve als negatieve gevolgen voor het concurrentievermogen te onderzoeken, niet alleen om verlies van concurrentievermogen te voorkomen, maar ook om het concurrentievermogen te verbeteren. Daarbij moet bijzondere aandacht uitgaan naar concurrentievermogen in verband met de ontwikkeling van EU-producten en -diensten die wereldwijd concurrerend zijn. In de test moet rekening worden gehouden met de grote verscheidenheid aan bedrijven die elk op verschillende manieren getroffen kunnen worden. |
|
1.7. |
De concurrentievermogenstest is in de eerste plaats bedoeld voor initiatieven die er niet expliciet op gericht zijn om het concurrentievermogen te verbeteren. Toch roept het EESC de Commissie op om ook een specifieke concurrentievermogensagenda uit te werken waarmee ze op lange termijn met name het concurrentievermogen van de EU kan versterken. |
|
1.8. |
Een dergelijke concurrentievermogensagenda moet voortbouwen op de sociale markteconomie van de EU, en gericht zijn op basiskwesties zoals de eengemaakte markt en buitenlandse handel, investeringen en toegang tot financiering, belastingstelsels, onderzoek en innovatie, vaardigheden en arbeidsmarkten, micro- en kleine en middelgrote ondernemingen (mkmo’s), en de dubbele transitie, rekening houdend met een duurzaam financieel kader, waarbij concurrentievermogen in overeenstemming is met sociale en ecologische doelstellingen. Het concurrentievermogen houdt ook verband met sociale en ecologische kwesties en gaat iedereen aan. Daarom moeten vertegenwoordigers van de sociale partners en andere actoren van het maatschappelijk middenveld nauw betrokken worden bij de voorbereiding van de agenda, met inachtneming van de sleutelrol van de sociale dialoog zoals die in de Europese pijler van sociale rechten is omschreven. |
2. Achtergrond
|
2.1. |
Het Tsjechische voorzitterschap heeft het EESC verzocht een verkennend advies op te stellen over het concurrentievermogen van de EU en de regelgevingsaspecten van de EU-wetgeving voor Europese bedrijven. Dit document is daar een antwoord op. Het onderwerp is: een concurrentievermogenstest om een sterkere en veerkrachtigere EU-economie op te bouwen. Het voorzitterschap benadrukt dat de EU haar strategische afhankelijkheid moet verkleinen en veerkrachtiger moet worden, maar ook dat ze open moet blijven staan voor de rest van de wereld en dat haar bedrijven concurrerend moeten zijn. |
|
2.2. |
De Zweedse regering heeft concurrentievermogen eveneens genoemd als onderdeel van de politieke koers die het land tijdens zijn toekomstige voorzitterschap zal volgen. |
|
2.3. |
In zijn advies over “Fit for 55” (1) heeft het EESC reeds gepleit voor een concurrentievermogenstest. Het merkte op: “Bij de transitie naar een klimaatneutrale samenleving moeten we een model kiezen dat leidt tot een bloeiende economie. Als we willen dat de EU een voortrekkersrol speelt en dat de rest van de wereld haar voorbeeld volgt, moeten we ernaar streven het meest succesvolle model vorm te geven — een model dat rechtvaardig en duurzaam is vanuit economisch, sociaal en milieuoogpunt.” Het EESC verklaarde tevens: “alle in het kader van “Fit for 55” ingediende wetgevingsvoorstellen moeten ook aan een concurrentievermogenstest overeenkomstig de SDG-beginselen worden onderworpen, zodat duidelijk wordt wat de gevolgen daarvan voor het bedrijfsleven zijn.” Eerder had het EESC in zijn advies over de kapitaalmarktenunie (2) al een lans gebroken voor een concurrentievermogenstest. |
|
2.4. |
Ook in het verslag van de Conferentie over de toekomst van Europa wordt gevraagd om nieuwe EU-beleidsinitiatieven aan een concurrentievermogenstest te onderwerpen om het effect ervan op bedrijven en het ondernemingsklimaat te analyseren (kosten van het zakendoen, innovatievermogen, internationaal concurrentievermogen, gelijk speelveld enz.). Een dergelijke test zou in overeenstemming moeten zijn met de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, met inbegrip van gendergelijkheid, en geen afbreuk mogen doen aan de bescherming van mensenrechten, sociale rechten en werknemersrechten, noch aan de milieu- en consumentenbeschermingsnormen. |
|
2.5. |
Onlangs verklaarde Commissievoorzitter Ursula von der Leyen in een toespraak (3) dat er in EU-regelgeving een standaard concurrentievermogenstest zal worden ingevoerd. |
3. Waarom een concurrentievermogenstest?
|
3.1. |
Concurrentievermogen heeft als expliciete doelstelling in verschillende vormen op de EU-agenda gestaan, eerst in de Lissabonstrategie van 2000, en later opnieuw in de Europa 2020-strategie, de industriestrategie en in een reeks verslagen over het Europees concurrentievermogen en de eengemaakte markt. In de loop der jaren is de internationale concurrentie echter steeds heviger geworden. Gezien de huidige en verwachte toekomstige uitdagingen is het dus van cruciaal belang om de EU opnieuw concurrerender te maken. In reactie op de COVID-19-pandemie heeft de EU NextGenerationEU in het leven geroepen, een kolossaal investeringsprogramma waarmee de wereldwijde concurrentiepositie van de Europese economie versterkt moet worden door bedrijven te vergroenen, te digitaliseren en te ondersteunen met efficiëntere overheidsdiensten, betere infrastructuur en een dynamische arbeidsmarkt. |
|
3.2. |
Al geruime tijd daalt Europa’s aandeel in de wereldeconomie. Naar verwachting zal de EU in 2050 minder dan 10 % van het wereldwijde bruto binnenlands product (bbp) voor haar rekening nemen, en zal 85 % van de voorspelde wereldwijde groei van het bbp in de komende jaren buiten de EU gerealiseerd worden. Die slechte groeivooruitzichten versterken de relatieve economische achteruitgang van Europa nog meer. Hierdoor zal Europa wereldwijd minder gewicht in de schaal kunnen leggen en zullen de rol van de EU op het wereldtoneel en haar invloed op de internationale samenwerking dus verzwakken (4). |
|
3.3. |
Die vooruitzichten op korte termijn hangen voor een groot deel samen met de Russische invasie van Oekraïne, waar de EU-economie nog steeds de negatieve gevolgen van ondervindt, en met het feit dat de EU nog steeds aan het herstellen is van de gevolgen van de COVID-19-pandemie. De oorlog heeft de energie- en levensmiddelenprijzen nog verder de hoogte in gejaagd, en die wakkeren op hun beurt de mondiale inflatie aan en tasten de koopkracht van burgers aan (5). Als reactie op de hoge inflatie heeft de Europese Centrale Bank de eurorente verhoogd; de Amerikaanse Federal Reserve had al een soortgelijke maatregel genomen. Daarnaast zet de slabakkende mondiale groei een rem op de buitenlandse vraag. De EU en haar lidstaten reageerden op hun beurt door hun steun aan bedrijven met verschillende programma’s sterk op te trekken om hun concurrentievermogen ondanks deze sombere en uiterst onzekere economische vooruitzichten te handhaven. |
|
3.4. |
Naast de ongeziene situatie door de pandemie en de oorlog wordt Europa geconfronteerd met een historische structurele transformatie die aangejaagd wordt door geopolitieke ontwikkelingen, demografische veranderingen, digitalisering en de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie. Daardoor veranderen de markten en verscherpt de concurrentie op het gebied van productiefactoren. Deze transformatie kan pas slagen als de economie als geheel goed draait. Alleen als de EU een wereldleider in innovatie en duurzaamheid wordt, zal ze met succes wereldwijd kunnen concurreren en de nodige welvaart creëren. |
|
3.5. |
Concurrentievermogen op de interne markt moet worden onderscheiden van dat op de wereldmarkt. In het eerste geval gaat het om concurrentie inzake gelijke voorwaarden, harmonisering van regels en het opheffen van belemmeringen (6), in het tweede geval om gunstige voorwaarden en betere en toegankelijkere producten en diensten in concurrentie met mededingers buiten de EU. Een goed functionerende interne markt is ook bevorderlijk voor het wereldwijde concurrentievermogen. |
|
3.6. |
Er moet een evenwicht gevonden worden tussen verschillende beleidsdoelstellingen. Toch moet er ook meer geprobeerd worden om win-winsituaties te creëren, aangezien concurrerende bedrijven de economie en samenleving als geheel ten goede komen en een gezonde economie en stabiele samenleving weerbaarder zijn en bevorderlijk voor een concurrerend ondernemingsklimaat. |
|
3.7. |
Ook moet de EU haar internationale positie en invloed op het gebied van de digitale en groene transitie versterken. Niet alleen haar economische slagkracht, maar ook haar veiligheid en geopolitieke rol hangen samen met een sterkere positie op het gebied van de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe digitale technologieën. Het is voor de EU tevens een absolute voorwaarde om wereldwijd normbepalend te zijn, bijvoorbeeld wat betreft betrouwbare AI. |
|
3.8. |
Ook in de strijd tegen de klimaatverandering moet ze zich wereldwijd meer laten gelden. Daarvoor is aanzienlijke diplomatieke invloed essentieel, alsook een robuust concurrentievermogen op het gebied van kosteneffectiviteit, innovatie, vaardigheden en een aanbod aan koolstofarme producten, technologieën en oplossingen voor de wereldmarkten. Een positieve ontwikkeling is dat een aantal EU-ondernemingen zijn investeringen al in overeenstemming brengt met ecologische en sociale doelstellingen, wat blijkt uit het snelgroeiende gebruik van ESG-producten op financiële markten in Europa en wereldwijd. De EU werkt aan een volwaardig kader voor duurzame financiering dat ESG-producten transparanter en zichtbaarder moet maken en dat moet beantwoorden aan het concept van algemene duurzaamheid. |
|
3.9. |
Een bloeiende economie met concurrerende bedrijven is belangrijk om voor welvaart en welzijn in Europa te zorgen en klimaat- en milieuproblemen op duurzame wijze op te lossen. Daarom is het van cruciaal belang dat EU-bedrijven in een gunstig klimaat kunnen innoveren, investeren en handeldrijven. Veel elementen van het ondernemingsklimaat worden bepaald door het beleid, de regelgeving en de begroting. Beleidsmakers moeten er dus voor zorgen dat het concurrentievermogen van bedrijven, en daarmee de hele economie en samenleving, door dit kader worden ondersteund. |
4. Onderdelen van een concurrentievermogenstest
|
4.1. |
Aangezien er geen algemeen aanvaarde definitie van “concurrentievermogen” bestaat, hangt de invulling van een concurrentievermogenstest af van het gewenste toepassingsgebied en perspectief. In haar verzoek verwijst het Tsjechische voorzitterschap uitdrukkelijk naar het concurrentievermogen van EU-bedrijven, met als doel een sterkere en veerkrachtigere EU-economie op te bouwen |
|
4.2. |
Het concurrentievermogen van bedrijven is hun vermogen om rendabel te zijn op de markt en daarbij voor zichzelf en de samenleving in het algemeen waarde te creëren. Dat hangt dan weer af van de beschikbaarheid van productiefactoren (geschoold personeel, energie en grondstoffen, kapitaal, gegevens), de totale productiekosten, de vraag naar en markten voor de producten en het vermogen van bedrijven om te innoveren en kansen te grijpen en tegelijk het EU-model van de sociale markteconomie te versterken. |
|
4.3. |
De unieke sociale markteconomie van de EU en het bijhorende gezonde macro-economisch bestuur, onderzoek en innovatie, de sociale dialoog, participatie van het maatschappelijk middenveld en uitgebreide scholing, gemotiveerde arbeidskrachten met stabiele banen, gezondheids- en sociale stelsels, een bloeiende sociale economie en duurzame investeerders zijn essentiële troeven die Europa kan gebruiken om zijn concurrentievermogen te verbeteren. Gezien de huidige en verwachte toekomstige uitdagingen pleit het EESC voor een concurrentievermogenstest om bedrijven, nieuwe banen en betere arbeidsomstandigheden, duurzame economische groei en sociale cohesie te stimuleren. |
|
4.4. |
Het EESC ziet de concurrentievermogenstest als een manier om in de besluitvorming terdege rekening te houden met mededingingsaspecten. Daarvoor moeten we inzicht hebben in de gevolgen die bepaalde initiatieven voor het concurrentievermogen hebben, en moeten we tijdens de besluitvorming het concurrentievermogen steeds in het achterhoofd houden. Daarom bestaat de concurrentievermogenstest uit twee niveaus:
|
|
4.5. |
Het EESC vindt dat de concurrentievermogenstest zo breed mogelijk zou moeten zijn om niet alleen de gevolgen voor bedrijven, toeleveringsketens, de werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden te kunnen inschatten, maar ook de daaruit voortvloeiende macro-economische impact. Bij elk nieuw initiatief moet die robuuste concurrentievermogenstest als controlemaatregel fungeren om te garanderen dat de voorstellen een positief effect hebben op het concurrentievermogen, de werkgelegenheid en duurzame groei. |
5. Effectbeoordelingen als basis voor de concurrentievermogenstest
|
5.1. |
De concurrentievermogenstest moet gebaseerd zijn op degelijke informatie over de gevolgen van beleids- en regelgevingsinitiatieven op verschillende niveaus, waaronder nalevingskosten, gemakkelijke toegang tot markten en andere rechtstreekse gevolgen voor ondernemingen. Van bijzonder belang is het sneeuwbaleffect in de waardeketen, bijvoorbeeld met betrekking tot de beschikbaarheid van energie en grondstoffen. De concurrentievermogenstest moet ook rekening houden met de gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid, investeringen, innovatie, productiviteit, gerechtelijke procedures, de werking van de eengemaakte markt, buitenlandse handel en het algemene Europese sociale model en duurzame groei. |
|
5.2. |
Nu al moeten initiatieven die naar verwachting aanzienlijke economische, maatschappelijke of ecologische gevolgen zullen hebben, vergezeld gaan van effectbeoordelingen, overeenkomstig de huidige richtsnoeren en toolbox voor betere regelgeving, die zijn opgesteld in het kader van de agenda voor betere regelgeving van de Europese Commissie. In die effectbeoordelingen moet een beschrijving van die ecologische, maatschappelijke en economische gevolgen zijn opgenomen, ook die voor kmo’s en het concurrentievermogen. Het EESC er pleit ook voor om uitgebreid verslag te doen over de gevolgen voor het concurrentievermogen van alle ondernemingen, met inbegrip van sociale ondernemingen, die een grote verscheidenheid vertonen wat betreft van sector, grootte en bedrijfsmodel. |
|
5.3. |
Het EESC waardeert de inhoud van de huidige toolbox en merkt op dat het mededingingsinstrument van de Europese Commissie in een werkdocument van de OESO wordt beschreven als het meest volledige bestaande instrument om de gevolgen van regelgeving voor het concurrentievermogen te beoordelen (7). Er is echter nog veel ruimte voor verbetering, zeker wat betreft de toepassing en handhaving van de instrumenten. |
|
5.4. |
Volgens de Raad voor regelgevingstoetsing (RSB) zijn effectbeoordelingen vaak te oppervlakkig en worden bepaalde zware gevolgen onvoldoende geëvalueerd. Zoals aangehaald in zijn jaarverslag 2021 (8) heeft de RSB er regelmatig op aangedrongen om de gevolgen voor consumenten, het concurrentievermogen, innovatie, de lidstaten en kmo’s nader te analyseren. Hij heeft ook vaak gevraagd om meer te kwantificeren, met name op het gebied van administratieve kosten en besparingen. In zijn jaarverslag 2020 (9) heeft de RSB er regelmatig op gewezen dat het concurrentievermogen te weinig geanalyseerd wordt (vaak wegens een ontoereikende kostenanalyse), net als de gevolgen voor kmo’s en de samenleving. |
|
5.5. |
Het EESC benadrukt dan ook dat effectbeoordelingen evenwichtiger moeten worden door meer aandacht aan concurrentievermogen te schenken. Het vindt het ook belangrijk dat de onderdelen van de toolbox in verband met concurrentievermogen, ook die met betrekking tot het concurrentievermogen op sectoraal niveau, kmo’s, innovatie, mededinging, interne markt, handel en investeringen, als één geheel worden beschouwd. |
|
5.6. |
In de concurrentievermogenstest moet rekening worden gehouden met de grote verscheidenheid aan bedrijven die elk op totaal verschillende manieren getroffen kunnen worden. Daarom pleit het EESC ervoor om de gevolgen voor bedrijfssectoren en ecosystemen, ondernemingen van verschillende omvang (met inbegrip van mkmo’s), ondernemingen die in verschillende delen van waardeketens en op uiteenlopende markten en locaties actief zijn, en ondernemingen met verschillende bedrijfsmodellen, waaronder vennootschappen, coöperaties en ondernemingen van de sociale economie, terdege te evalueren. |
|
5.7. |
Het EESC vraagt om specifieke aandacht te besteden aan het internationale concurrentievermogen van de Europese bedrijven. Dat is met name belangrijk in het licht van de open strategische autonomie en uitvoermogelijkheden van de EU. |
|
5.8. |
Het EESC benadrukt dat niet alleen afzonderlijke initiatieven op hun gevolgen voor het concurrentievermogen beoordeeld moeten worden, maar ook de cumulatieve lasten, met name de nalevingskosten van wetgeving of andere maatregelen die dezelfde actoren treffen. Bij de beoordeling moet bovendien vanuit verschillende scenario’s gekeken worden naar zowel de korte- als langetermijngevolgen. Om de beste beleidsoptie te vinden moeten daarnaast de gevolgen van alternatieve opties voor het concurrentievermogen worden beoordeeld en volledig worden beschreven. Ook is het belangrijk dat er in de effectbeoordelingen over dat onderwerp meer gebruik wordt gemaakt van kwantitatieve gegevens. |
|
5.9. |
Het EESC pleit ervoor om de positieve en negatieve gevolgen voor het concurrentievermogen op een degelijke manier te beoordelen en te staven. Het mag niet alleen de bedoeling zijn om verlies van concurrentievermogen te voorkomen; we moeten ook ambitieus zijn en ernaar streven het algemene concurrentievermogen van de Europese sociale markteconomie te verbeteren met het oog op robuuste, duurzame en inclusieve groei. |
|
5.10. |
Het EESC is ook van mening dat de duurzaamheidsaspecten van concurrentievermogen beter in hun geheel worden bekeken. Milieuduurzaamheid is gekoppeld aan het concurrentievermogen van bedrijven, niet louter als kostenpost, maar ook omdat verschillende marktdeelnemers, waaronder klanten, investeerders en financiers, verwachten dat een bedrijf milieuvriendelijk is. Hetzelfde geldt voor sociale duurzaamheid, met inbegrip van de eerbiediging van de mensenrechten, gendergelijkheid en arbeidsrechten. Daarbij moeten verschillende aspecten met elkaar verzoend worden, onder meer technologische vooruitgang, kosten en maatschappelijk draagvlak. |
|
5.11. |
De feitelijke basis voor een concurrentievermogenstest is een evaluatie van de impact van een voorstel op het concurrentievermogen. Daarom acht het EESC het van essentieel belang dat effectbeoordelingen van het concurrentievermogen verplicht en doeltreffend zijn en volledig worden uitgevoerd en gehandhaafd. Tijdens het wetgevingsproces moeten die beoordelingen ook worden bijgewerkt als er ingrijpende wijzigingen worden aangebracht. Tegelijkertijd beklemtoont het EESC dat er voldoende middelen en passende vaardigheden nodig zijn om deze evaluaties tot een goed einde te brengen. Het pleit tevens voor regelmatige benchmarking van de praktijken van concurrerende landen. |
|
5.12. |
Bij de concurrentievermogenstest moet ook ten volle gebruik worden gemaakt van andere bestaande instrumenten zoals geschiktheidscontroles, het Refitprogramma en het Fit for Future-platform. Die zijn bijzonder belangrijk om de cumulatieve gevolgen van verschillende initiatieven te beoordelen. |
6. De concurrentievermogenstest als onderdeel van de besluitvorming
|
6.1. |
Het EESC is van mening dat de concurrentievermogenstest een cruciaal onderdeel van een evenwichtige besluitvorming moet worden en op alle soorten beleids- en wetgevingsprocessen van de EU moet worden toegepast, ook op strategieën en programma’s, de begroting en begrotingsbepalingen, secundaire wetgeving en internationale overeenkomsten. Daarnaast moet hij ook worden ingezet in het Europees Semester, want het beleid van de lidstaten is in dit verband cruciaal. |
|
6.2. |
De concurrentievermogenstest is in de eerste plaats bedoeld voor initiatieven die er niet expliciet op gericht zijn om het concurrentievermogen te verbeteren. Toch roept het EESC de Commissie op om ook een specifieke concurrentievermogensagenda uit te werken waarmee ze op lange termijn het concurrentievermogen van de EU kan versterken. |
|
6.3. |
In die agenda moet naar de lange termijn worden gekeken en aandacht worden besteed aan basiskwesties zoals de ontwikkeling van de eengemaakte markt en het verminderen van marktbelemmeringen; het optrekken van investeringen en betere toegang tot financiering (onder meer in het kader van investeringen met een genderlens); vlottere handel en samenwerking met het buitenland; het stimuleren van innovatie, toptalent en -onderzoek; betere vaardigheden via onderwijs, beroepsopleiding en een leven lang leren; een inclusievere arbeidsmarkt en betere arbeidsvoorwaarden; snellere vergunningsprocedures, minder bureaucratie, lagere nalevingskosten en stimulerendere belastingstelsels. De agenda moet ook bedrijfsmodellen versterken waarmee concurrentievermogen wordt afgestemd op sociale en ecologische doelstellingen, zoals bijvoorbeeld al gebeurt bij bedrijven en organisaties die bij hun investeringen ESG-criteria hanteren. |
|
6.4. |
Ook de versterking van mkmo’s en de digitale en groene transitie moet een essentieel onderdeel van de agenda vormen. Daarnaast moet voldoende aandacht worden besteed aan de verschillen en noodzakelijke samenwerking tussen de lidstaten en hun capaciteiten, alsook aan de afdwingbaarheid van de initiatieven en de regelmatige monitoring van de uitvoering en resultaten van de agenda. Het EESC benadrukt ook de sleutelrol van de sociale dialoog zoals die in de Europese pijler van sociale rechten is omschreven. |
|
6.5. |
Wat maatregelen op korte termijn betreft, is het EESC ermee ingenomen dat het mededingingsbeleid van de EU snel is aangepast aan de COVID-19-pandemie en de oorlog in Oekraïne en de economische gevolgen daarvan (10). Cruciaal voor het overleven van Europese bedrijven in deze moeilijke tijden was dat de staatssteunvoorschriften flexibel zijn toegepast, zelfs al was dit uitzonderlijk en tijdelijk. Bovendien heeft dit ervoor gezorgd dat Europese bedrijven de concurrentiepositie konden behouden die ze dankzij hun innovatie en productiviteit verworven hadden. |
|
6.6. |
Gezonde en eerlijke concurrentie, zowel intern als met buitenlandse concurrenten, is uitermate belangrijk. Het EESC is verheugd over de lopende werkzaamheden om de staatssteunvoorschriften in verband met gezondheids- en sociale diensten van algemeen economisch belang (DAEB) efficiënter te maken teneinde de kwaliteit en toegankelijkheid van die diensten voor mensen op lokaal niveau te verbeteren (11). |
|
6.7. |
Het EESC is over het algemeen ook ingenomen met het Commissievoorstel voor een verordening betreffende “buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren”, omdat het bedoeld is om zware verstoringen op de eengemaakte markt te voorkomen en tegelijk in een gelijk speelveld te voorzien ten opzichte van buitenlandse concurrenten (12). |
|
6.8. |
Een concurrentievermogensagenda zou de volgende stap zijn om een sterkere en veerkrachtigere EU-economie op te bouwen, overeenkomstig het verzoek van het Tsjechische voorzitterschap. Daardoor zou het welzijn van de EU-burgers toenemen en zouden we een klimaatneutrale en circulaire economie tot stand kunnen brengen. Concurrentievermogen gaat iedereen aan. Daarom moeten vertegenwoordigers van de sociale partners en andere actoren van het maatschappelijk middenveld nauw betrokken worden bij de voorbereiding van de agenda. |
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende “Fit for 55”: het EU-klimaatstreefdoel voor 2030 bereiken op weg naar klimaatneutraliteit (COM(2021) 550 final) (PB C 275 van 18.7.2022, blz. 101).
(2) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een kapitaalmarktenunie ten dienste van mensen en ondernemingen — Een nieuw actieplan (COM(2020) 590 final) (PB C 155 van 30.4.2021, blz. 20).
(3) Toespraak van Commissievoorzitter Von der Leyen tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement over de voorbereiding van de bijeenkomst van de Europese Raad van 20 en 21 oktober 2022.
(4) Achtung Europa, ECIPE 2021.
(5) Economische prognose zomer 2022.
(6) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de kosten van een niet-verenigd Europa — De voordelen van de eengemaakte markt (verkennend advies) (PB C 443 van 22.11.2022, blz. 51).
(7) How do laws and regulations affect competitiveness, OESO 2021.
(8) Raad voor regelgevingstoetsing, jaarverslag, 2021.
(9) Raad voor regelgevingstoetsing, jaarverslag, 2020.
(10) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een mededingingsbeleid dat geschikt is voor nieuwe uitdagingen (COM(2021) 713 final) (PB C 323 van 26.8.2022, blz. 34).
(11) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over staatssteunregels die van toepassing zijn op DAEB op het gebied van gezondheid en sociale diensten in een postpandemisch scenario. Gedachten en voorstellen naar aanleiding van de evaluatie van het wetgevingspakket van 2012 door de Commissie (initiatiefadvies) (PB C 323 van 26.8.2022, blz. 8).
(12) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren (COM(2021) 223 final — 2021/0114 (COD)) (PB C 105 van 4.3.2022, blz. 87).
III Voorbereidende handelingen
Europees Economisch en Sociaal Comité
574e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité, 14.12.2022-15.12.2022
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/83 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Verslag over het mededingingsbeleid 2021
(COM(2022) 337 final)
(2023/C 100/12)
|
Rapporteur: |
Philip VON BROCKDORFF |
|
Raadpleging |
Europese Commissie, 27.10.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Interne Markt, Productie en Consumptie |
|
Goedkeuring door de afdeling |
10.11.2022 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
51/0/3 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
206/0/2 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) dringt aan op een permanente dialoog met de Commissie over de verdere maatregelen die nodig zijn om de werking van de eengemaakte markt te versterken. |
|
1.2. |
Het EESC verzoekt DG Concurrentie de door de Commissie zelf goedgekeurde en door de lidstaten in reactie op COVID-19 en de oorlog in Oekraïne opgezette regelingen voortdurend te monitoren, om te voorkomen dat middelen worden ingezet ten behoeve van economisch niet levensvatbare bedrijven. |
|
1.3. |
Tegelijkertijd roept het EESC de Commissie op de maximale flexibiliteit toe te passen die de staatssteunregels toestaan, om de lidstaten in staat te stellen regelingen vast te stellen waarmee door de oorlog in Oekraïne getroffen bedrijven doeltreffend kunnen worden ondersteund. |
|
1.4. |
Het EESC is ingenomen met de nieuwe richtsnoeren van de Commissie inzake staatssteunregels op het gebied van klimaat, milieubescherming en energie, die het beschouwt als een stap in de goede richting. |
|
1.5. |
Het EESC steunt het onderzoek naar concurrentieverstorende praktijken van techreuzen, hetgeen aansluit bij zijn standpunt over de wet inzake digitale markten. |
|
1.6. |
Het EESC dringt aan op nauwere samenwerking tussen de nationale autoriteiten in het kader van het Europees Mededingingsnetwerk om de EU-mededingingswetgeving verder te handhaven tegen ondernemingen die zich schuldig maken aan concurrentieverstorende grensoverschrijdende handelspraktijken die de consument benadelen. |
|
1.7. |
Het EESC pleit voor gelijke concurrentievoorwaarden in de luchtvaartsector. Het waarschuwt echter voor de ontwikkeling van een luchtvaartmarkt die op termijn door een klein aantal luchtvaartmaatschappijen zou kunnen worden gedomineerd. |
|
1.8. |
Het EESC steunt het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake marktverstorende buitenlandse subsidies die worden toegekend aan niet-EU-bedrijven die in de EU actief zijn, maar verzoekt de Commissie ook aandacht te besteden aan marktverstorende subsidies en andere concurrentieverstorende praktijken in zowel staatsbedrijven als particuliere ondernemingen buiten de EU. |
|
1.9. |
Het EESC waarschuwt voor mogelijke concurrentieverstorende afspraken of misbruik van een dominante positie in de hypermarkt- en supermarktsector met als gevolg dat consumenten hogere prijzen betalen en producenten minder geld voor hun waar krijgen. |
|
1.10. |
Het EESC is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor het nieuwe noodinstrument voor de eengemaakte markt, dat een aanvulling vormt op andere wetgevingsmaatregelen van de EU op het gebied van crisisbeheersing. |
|
1.11. |
Het EESC dringt aan op verdere stappen om de concurrentie en de eengemaakte markt te versterken in een tijd waarin economieën nog steeds worden geconfronteerd met uitdagingen als gevolg van hoge energieprijzen, beperkingen aan de aanbodzijde en economische onzekerheid. |
|
1.12. |
Het EESC vindt dat de oorlog in Oekraïne er absoluut niet toe mag leiden dat de agenda van de EU voor een groene en digitale economie die is gestoeld op een sociale markteconomie wordt gewijzigd. |
|
1.13. |
Tot slot beveelt het EESC aan dat het verlenen van staatssteun, zoals toegestaan op grond van de EU-wetgeving, wordt gebruikt om de sociaal-economische gevolgen van de oorlog in Oekraïne op te vangen, met bijzondere aandacht voor gendergelijkheid en bredere genderaspecten, met name in het geval van vluchtelingen in aan Oekraïne grenzende EU-landen. |
2. Achtergrond
|
2.1. |
In het verslag over het mededingingsbeleid 2021 wordt ingegaan op de belangrijkste beleidsontwikkelingen en wetgevingsinitiatieven van vorig jaar, alsook op een aantal handhavingsmaatregelen. In 2021 heeft de Commissie een evaluatie uitgevoerd van de belangrijkste verordeningen, richtsnoeren en bekendmakingen op mededingingsgebied, zoals uiteengezet in haar mededeling over “Een mededingingsbeleid dat geschikt is voor nieuwe uitdagingen” (1), waarin de rol van het mededingingsbeleid bij het herstel van Europa, de groene en de digitale transitie en een veerkrachtige eengemaakte markt wordt geschetst. |
|
2.2. |
De Commissie heeft ook haar goedkeuring gehecht aan een voorstel voor een nieuwe verordening voor de aanpak van verstoringen die worden veroorzaakt door marktverstorende buitenlandse subsidies van derde landen aan ondernemingen die op de eengemaakte markt actief zijn (2), na de voorstellen van 2020 over de wet inzake digitale markten en de wet inzake digitale diensten, beide gericht op het aanpakken van een breed scala aan digitale uitdagingen (3). Met name bij de wet inzake digitale markten zijn verplichtingen ingevoerd die bedrijven en consumenten op de eengemaakte markt moeten beschermen. |
|
2.3. |
De antitrust- en fusieregels en -richtsnoeren zijn geactualiseerd om ze aan te passen aan nieuwe uitdagingen. Dit omvat een herziening van de regels inzake verticale leveringsovereenkomsten en horizontale samenwerkingsovereenkomsten, in het tweede geval met het specifieke doel het voor ondernemingen gemakkelijker te maken om samen te werken op een manier die de economische efficiëntie vergroot. Daarnaast heeft de Commissie de resultaten gepubliceerd van haar evaluatie van de bekendmaking marktbepaling, die richtsnoeren bevat over de wijze waarop de mededinging wordt gehandhaafd op product- en geografische markten. |
|
2.4. |
De Commissie heeft ook de staatssteunregels en -richtsnoeren geactualiseerd om de veranderende omstandigheden het hoofd te kunnen bieden en de groene en digitale transitie te ondersteunen. Van bijzonder belang is de noodzaak om de eengemaakte markt veerkrachtiger te maken in het licht van de economische onzekerheid. De Commissie doet dit door de marktontwikkelingen te monitoren. Ook heeft zij een tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun vastgesteld teneinde de ondersteuning van ondernemingen in de hele EU mogelijk te maken. Deze regeling kwam als geroepen. Ontwikkelingen als gevolg van de Russische agressie in Oekraïne maken verdere beleidsaanpassingen van de Commissie noodzakelijk. Intussen heeft de Commissie investeringssteun tot 31 december 2022 en solvabiliteitssteun tot 31 december 2023 ingevoerd, waardoor de lidstaten particuliere middelen kunnen aantrekken en deze beschikbaar kunnen stellen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). |
|
2.5. |
Even belangrijk is de herziening van de richtsnoeren inzake staatssteun ten behoeve van het klimaat, milieubescherming en het koolstofvrij maken van economische activiteiten. Het was noodzakelijk om het toepassingsgebied van deze richtsnoeren uit te breiden tot nieuwe economische activiteiten zoals schone mobiliteit en het koolstofvrij maken van de industrie. De herziene richtsnoeren ondersteunen derhalve de Europese Green Deal. |
|
2.6. |
Bovendien heeft de Commissie de verticale groepsvrijstellingsverordening en de verticale richtsnoeren herzien. Het doel is de vorige regels, die in het licht van marktontwikkelingen zoals de groei van de onlineverkoop niet langer doelmatig werden geacht, te actualiseren. |
|
2.7. |
Het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstelling werd ook uitgebreid om door de EU gefinancierde programma’s te vergemakkelijken. Dit draagt in wezen bij tot stroomlijning van de staatssteunregels die van toepassing zijn op nationale financiering in verband met specifieke EU-programma’s. |
|
2.8. |
Bovendien zijn herziene richtsnoeren inzake regionale steun vastgesteld om de lidstaten in staat te stellen steun te verlenen aan regio’s die met achterstand kampen en regio’s die met structurele uitdagingen worden geconfronteerd. |
|
2.9. |
Een belangrijke stap is dat de Commissie haar huidige en toekomstige handhaving heeft aangepast aan de uitdagingen van de digitale transitie. De doeltreffendheid en effectiviteit waarmee de Commissie kan reageren op concurrentieverstorende praktijken van bedrijven zoals Apple, Amazon en Facebook werd van cruciaal belang geacht. |
|
2.10. |
In dezelfde geest heeft de Commissie een reorganisatie uitgevoerd in verband met de zgn. “belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang”. Relevant was ook de oprichting van een taskforce ter ondersteuning van de uitvoering van de wet inzake digitale markten. |
|
2.11. |
Ter versterking van de werking van de eengemaakte markt is een budget van 4,2 miljard EUR uitgetrokken voor het zgn. “programma voor de eengemaakte markt”, dat gericht is op de handhaving van het mededingingsbeleid van de EU. |
|
2.12. |
Een doeltreffende handhaving van de EU-mededingingsregels en regelgevingshervormingen zijn van cruciaal belang voor de digitale transformatie van de EU-economie en voor het versterken van de veerkracht van de eengemaakte markt in zeer uitdagende tijden. |
|
2.13. |
In dit verband zijn antitrustonderzoeken en onderzoeken naar misbruik door grote multinationals van groot belang. Concentratiecontrole door de Commissie zorgt ervoor dat consolidatie plaatsvindt op een wijze die marktconcurrentie mogelijk maakt en marktdominantie aanpakt. Een indrukwekkend aantal van 396 concentratiebesluiten werd vastgesteld, in uiteenlopende sectoren. |
|
2.14. |
Een andere belangrijke ontwikkeling is de koers die is vastgesteld voor breedbandinfrastructuur die voldoet aan de behoefte aan zeer hoge digitale snelheden, zoals blijkt uit de visie van de EU inzake een gigabitmaatschappij in 2025, de digitale strategie, en de doelstellingen van het digitale kompas 2030. Staatssteun ondersteunt breedbandinfrastructuur in de hele EU door situaties aan te pakken waarin particuliere exploitanten niet worden gestimuleerd om adequate breedbanddekking te bieden. |
|
2.15. |
De activiteiten van de Commissie hebben ook bijgedragen tot milieudoelstellingen, met name met betrekking tot het koolstofvrij maken van de economie en de geleidelijke maar gestage overschakeling in de vervoerssector van fossiele op alternatieve brandstoffen. Het voorkomen van concurrentieverstoringen is van cruciaal belang voor de ondersteuning van de Europese Green Deal en ook in dit verband heeft de Commissie een aantal staatssteunmaatregelen goedgekeurd die de groene transitie van de EU moeten vergemakkelijken. |
|
2.16. |
Relevant is ook de handhaving van de mededingingsregels en de concentratiecontrole in de automobielindustrie, waarmee de Commissie de groene transitie ondersteunt en in het kader waarvan zij boeten van honderden miljoenen EUR heeft opgelegd. |
|
2.17. |
Van groot belang is dat de Commissie bij de bevordering van het mededingingsbeleid beoogt dat dit beleid consumenten in de hele EU ten goede komt. Zoals in het verslag terecht wordt opgemerkt, is de sociale markteconomie een van de pijlers van de EU; de voortdurende handhaving van de mededingingsregels en bescherming van de mededinging ondersteunt de verdere ontwikkeling ervan. |
|
2.18. |
Hetzelfde geldt voor de financiëledienstensector, een sector waarin de Commissie potentiële kartels heeft aangepakt en een aantal financiële instellingen zware boeten heeft opgelegd. |
|
2.19. |
Even belangrijk was de reactie van de Commissie op de economische en sociale gevolgen van COVID-19 door er via de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun voor te zorgen dat de staatssteunregels flexibel konden worden toegepast. Hierdoor konden de lidstaten regelingen voor bedrijven opzetten, zoals leninggaranties. De Commissie heeft in het kader van de tijdelijke kaderregeling regelingen ter waarde van miljarden EUR goedgekeurd in een aantal door de COVID-19-beperkingen getroffen sectoren, waaronder de luchtvaartsector, zodat in de liquiditeits- en kapitaalbehoeften kon worden voorzien. |
|
2.20. |
Een belangrijke rol van de Commissie bestond erin de plannen voor herstel en veerkracht die de lidstaten hebben ingediend in goede banen te leiden en te faciliteren. Dit was noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de plannen verenigbaar waren met de staatssteunregels. |
|
2.20.1. |
In 2021 is de Commissie blijven toezien op de consequente toepassing van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Ook heeft de Commissie de lidstaten gemonitord en geholpen bij hun inspanningen om de ECN+-richtlijn (4) in hun nationale wetgeving om te zetten. Deze richtlijn geeft de mededingingsautoriteiten in de hele EU bevoegdheden om de mededingingsregels doeltreffender te handhaven en de goede werking van de eengemaakte markt te waarborgen. |
|
2.21. |
Ten slotte heeft de Commissie haar actieve betrokkenheid bij het Competition Committee van de OESO, het International Competition Network (ICN) en de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling voortgezet. |
3. Algemene opmerkingen
|
3.1. |
Het EESC erkent het constructieve werk van de Commissie om de eengemaakte markt verder te versterken door handhaving van de mededingingsregels en bescherming van de mededinging in de hele EU. |
|
3.2. |
Het EESC wijst ook op de doeltreffendheid waarmee de Commissie heeft gereageerd om de gevolgen van de COVID-19-beperkingen te verzachten door een tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun vast te stellen waarmee de lidstaten in staat worden gesteld het bedrijfsleven de nodige steun te verlenen zonder afbreuk te doen aan de integriteit van de eengemaakte markt. |
|
3.3. |
Even doeltreffend is gereageerd op de crisis die is ontstaan als gevolg van de Russische invasie van Oekraïne. Volgens het EESC was de snelle goedkeuring van het tijdelijke crisiskader voor staatssteun net zo cruciaal als de maatregelen die zijn genomen in verband met de COVID-19-beperkingen. Daarom dringt het EESC er bij de Commissie op aan de flexibiliteit die de staatssteunregels toestaan volledig te benutten wanneer lidstaten te maken krijgen met economische schokken. |
|
3.4. |
Het EESC erkent ook de werkzaamheden die de Commissie heeft verricht in het kader van haar herziening van belangrijke verordeningen, richtsnoeren en bekendmakingen om ervoor te zorgen dat deze geschikt blijven voor het beoogde doel, met name in het geval van de herziening van de verticale groepsvrijstellingsverordening en de verticale richtsnoeren. |
|
3.5. |
De goedkeuring van een verordening tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en de publicatie van richtsnoeren inzake staatssteun ten behoeve van het klimaat, milieubescherming en energie, zijn volgens het EESC belangrijke stappen ter ondersteuning van de belangrijkste beleidsdoelstellingen van de EU. Ook de goedkeuring van een herziene mededeling over de staatssteunregels voor belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (IPCEI) wordt belangrijk geacht. |
|
3.6. |
Het EESC erkent de inspanningen die zijn geleverd met het oog op de goedkeuring van de wet inzake digitale markten. Het is van mening dat deze wet een enorme stap betekent voor de handhaving van de mededingingsregels en de bescherming van de consument bij het gebruik van digitale diensten. |
|
3.7. |
Het EESC stelt ook vast dat het voorstel voor een verordening inzake buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, in behandeling is. Het EESC heeft zich in verscheidene adviezen uitgesproken tegen de toekenning van marktverstorende buitenlandse subsidies aan bedrijven die in de EU actief zijn. De voorgestelde verordening geeft de Commissie nieuwe bevoegdheden om dergelijke subsidies te onderzoeken en indien nodig op te treden. Volgens het EESC strookt dit met het beginsel van eerlijke concurrentie onder gelijke voorwaarden. |
|
3.8. |
Het EESC neemt kennis van de antitrustmaatregelen en de stappen die zijn gezet op het gebied van concentratiecontrole. Dergelijke maatregelen zijn noodzakelijk om de integriteit van de eengemaakte markt te bewaren en de EU-burgers te beschermen, met name tegen beslissingen van techreuzen. |
|
3.9. |
De goedkeuring door de Commissie van een aantal staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de groene transitie van de EU, waaronder maatregelen ter ondersteuning van hernieuwbare energie en schone mobiliteit, effent de weg voor verdere gunstige maatregelen in de toekomst. |
4. Specifieke aanbevelingen
|
4.1. |
Het EESC dringt aan op een permanente dialoog met de Commissie over de verdere maatregelen die nodig zijn om de werking van de eengemaakte markt te versterken. In dit verband wijst het op zijn recente advies waarin het tekortkomingen van de eengemaakte markt van de EU aanwijst. |
|
4.2. |
Het EESC prijst de snelle reactie van de Commissie op de COVID-19-beperkingen en, meer recentelijk, op de economische gevolgen van de oorlog in Oekraïne, maar dringt er wel op aan dat de door de Commissie zelf goedgekeurde en door de lidstaten in reactie op COVID-19 en de oorlog in Oekraïne opgezette regelingen voortdurend worden gemonitord om te voorkomen dat middelen worden ingezet ten behoeve van economisch niet levensvatbare bedrijven. De omvang van de benodigde steun en de druk op overheden in de hele EU om staatssteun te verlenen is buitengewoon en kan tot dergelijke situaties leiden. |
|
4.3. |
Tegelijkertijd roept het EESC de Commissie op de maximale flexibiliteit toe te passen die de staatssteunregels toestaan, om de lidstaten in staat te stellen regelingen vast te stellen waarmee door de oorlog in Oekraïne getroffen bedrijven en gemeenschappen doeltreffend kunnen worden ondersteund. Dergelijke steun moet evenwel worden toegestaan met minimale concurrentieverstoringen. |
|
4.4. |
Het EESC wijst op de inspanningen die zijn geleverd om de groene agenda van de EU te ondersteunen door middel van het mededingingsbeleid. Dit is van cruciaal belang, en de nieuwe richtsnoeren van de Commissie inzake staatssteunregels op het gebied van klimaat, milieubescherming en energie zijn wat dit betreft een stap in de goede richting. Aangezien deze drie gebieden met elkaar verbonden zijn, is het EESC van mening dat de nieuwe richtsnoeren een solide basis vormen voor een doeltreffende ondersteuning van de Europese Green Deal. |
|
4.5. |
Het EESC wijst op de onderzoeken van de Commissie naar concurrentieverstorende praktijken van een aantal techreuzen en steunt deze onderzoeken ten volle, aangezien dit aansluit bij zijn standpunt over de wet inzake digitale markten, met name wat betreft het belang ervan om concurrentie op het gebied van digitale diensten mogelijk te maken en EU-burgers te beschermen tegen misbruik door techreuzen. Hieruit blijkt dat de slagkracht van de Commissie met betrekking tot haar streven naar een meer gereguleerde digitale markt is toegenomen. |
|
4.6. |
Het EESC dringt aan op nauwere samenwerking tussen de nationale autoriteiten in het kader van het Europees Mededingingsnetwerk om de EU-mededingingswetgeving verder te handhaven tegen ondernemingen die zich schuldig maken aan concurrentieverstorende grensoverschrijdende handelspraktijken die de consument benadelen. Het EESC acht het van het grootste belang dat onderzoeken worden gecoördineerd. |
|
4.7. |
Het EESC erkent het belang van de besluiten van de Commissie met betrekking tot de luchtvaartsector, met name tijdens de pandemie, en dringt aan op gelijke concurrentievoorwaarden in de sector. Het waarschuwt echter voor de ontwikkeling van een luchtvaartsector en -markt die op termijn door een klein aantal luchtvaartmaatschappijen zou kunnen worden gedomineerd. |
|
4.8. |
Het EESC steunt volmondig het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake marktverstorende buitenlandse subsidies die worden toegekend aan niet-EU-bedrijven die in de EU actief zijn. Dergelijke subsidies verstoren duidelijk de concurrentie; ook kan het zo zijn dat buitenlandse bedrijven bovendien belastingvoordelen krijgen, waardoor de concurrentie nog meer wordt verstoord. Het EESC roept de Commissie ook op passende maatregelen te nemen tegen marktverstorende subsidies en andere concurrentieverstorende praktijken in particuliere en staatsbedrijven buiten de EU. Dit zou ook bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese industriestrategie. |
|
4.9. |
Het EESC stelt vast dat de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten de situatie van de voedselvoorzieningsketens in Europa op de voet volgen. Het EESC waarschuwt voor mogelijke concurrentieverstorende afspraken of misbruik van een dominante positie met hogere prijzen voor de consument tot gevolg. Het EESC waarschuwt ook voor het risico dat de hypermarkt- en supermarksector een dominante positie op de levensmiddelenmarkt verwerft, waardoor consumenten hogere prijzen betalen en producenten minder geld voor hun waar krijgen. Het EESC is zich ervan bewust dat het aan de lidstaten is te zorgen voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken om situaties aan te pakken waarin er sprake is van onevenwichtigheden in individuele zakelijke relaties (5), en dringt er daarom bij de Commissie op aan voortdurend toe te zien op de doeltreffendheid van de marktanalyse en de door de nationale autoriteiten ondernomen acties. |
|
4.10. |
Het EESC is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor het nieuwe noodinstrument voor de eengemaakte markt, dat een aanvulling vormt op andere wetgevingsmaatregelen van de EU op het gebied van crisisbeheersing (zoals het Uniemechanisme voor civiele bescherming) en op EU-wetgeving inzake specifieke sectoren, voorzieningsketens en producten (zoals gezondheid, halfgeleiders en voedselzekerheid) die reeds in gerichte crisisresponsmaatregelen voorzien. Volgens het EESC biedt dit een evenwichtig kader voor crisisbeheersing om de verschillende bedreigingen voor de eengemaakte markt in kaart te brengen en de goede werking ervan te waarborgen door: het opzetten van een structuur voor crisisbeheersing, het voorstellen van nieuwe maatregelen om negatieve gevolgen voor de eengemaakte markt te compenseren; en het toestaan van noodmaatregelen in crisissituaties. |
|
4.11. |
Het EESC dringt aan op verdere stappen om de concurrentie en de eengemaakte markt te versterken in een tijd waarin economieën nog steeds worden geconfronteerd met uitdagingen als gevolg van hoge energieprijzen, beperkingen aan de aanbodzijde en economische onzekerheid. |
|
4.12. |
Het EESC vindt dat de crisis in Oekraïne er absoluut niet toe mag leiden dat de agenda van de EU voor een groene en digitale economie die is gestoeld op een sociale markteconomie wordt gewijzigd. De EU moet blijven streven naar markten die EU-burgers concurrerende en eerlijke prijzen bieden, door middel van maatregelen van de Commissie en van nationale autoriteiten in de hele EU. In dit verband moet worden verwezen naar het recente voorstel van de Commissie inzake de gezamenlijke aankoop van aardgas als een tijdelijke maar doeltreffende oplossing om de energieprijzen te stabiliseren. |
|
4.13. |
Tot slot moet het verlenen van staatssteun, zoals toegestaan op grond van de EU-regels, worden gebruikt om de sociaal-economische gevolgen van de oorlog in Oekraïne op te vangen, met inbegrip van de vluchtelingencrisis die een grote impact heeft op EU-lidstaten die aan Oekraïne grenzen. Bijzondere aandacht dient hierbij te worden besteed aan gendergelijkheid en bredere genderaspecten. |
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) “Een mededingingsbeleid dat geschikt is voor nieuwe uitdagingen”, COM(2021) 713 final.
(2) COM(2021) 223 final.
(3) COM(2020) 842 final.
(4) Richtlijn (EU) 2019/1 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt (PB L 11 van 14.1.2019, blz. 3).
(5) De richtlijn is gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2019/2161 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de Unie (PB L 328 van 18.12.2019, blz. 7).
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/89 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuwe Europese innovatieagenda
(COM(2022) 332 final)
(2023/C 100/13)
|
Rapporteur: |
Maurizio MENSI |
|
Corapporteur: |
Christophe LEFÈVRE |
|
Adviesaanvraag |
Europese Commissie, 27.10.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Interne Markt, Productie en Consumptie |
|
Goedkeuring door de afdeling |
10.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
177/0/0 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met de door de Commissie voorgestelde Europese innovatieagenda en onderschrijft met name de tweeledige doelstelling, te weten bevordering van het concurrentievermogen van Europa en van de gezondheid en het welzijn van de burgers. |
|
1.2. |
Het EESC is verder te spreken over de nadruk die de Commissie legt op het dichten van bestaande lacunes op het gebied van doorgroeibedrijven (“scale-ups”) en deep tech in de EU in vergelijking met derde landen waar groeiende technologiebedrijven meer voorkomen. Het EESC stelt voor dat de Commissie meer nadruk legt op de rol van ondernemingen, met name kmo’s en startende ondernemingen, en de innovatienetwerken die zij leiden, bij de totstandbrenging van de groene en digitale transitie. |
|
1.3. |
Het EESC waardeert de structuur van het voorstel, dat is opgebouwd rond vijf vlaggenschipinitiatieven. Verder zijn er instrumenten nodig voor de verificatie en monitoring van de bereikte resultaten. |
|
1.4. |
Het EESC onderschrijft het voorstel om een adviesgroep op te richten voor de ontwikkeling van innovatievriendelijke regelgeving voor overheidsdiensten en stelt voor dat een vertegenwoordiger van het EESC een volwaardig lid van de groep wordt. |
|
1.5. |
Het is van belang de infrastructuur voor experimenten en tests te financieren om startende ondernemingen te helpen en de kloof tussen laboratoria en commerciële toepassingen te overbruggen. In dit verband juicht het EESC de invoering toe van het nieuwe begrip “test- en experimenteerinfrastructuur” in de ontwerp-herziening van de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV). |
|
1.6. |
Het EESC verwelkomt voorts het initiatief inzake overheidsopdrachten. In dit verband kan worden overwogen ten minste één startende onderneming aan innovatieve aanbestedingen te laten deelnemen. |
|
1.7. |
Het EESC onderstreept het belang van een robuuste intellectuele-eigendomsregeling (IE) die van toepassing is op startende ondernemingen om de permanente ontwikkeling van onderzoek te bevorderen. |
|
1.8. |
De Commissie wordt aangeraden de interregionale dimensie van investeringen te stimuleren, met de gezamenlijke deelname van meer en minder innovatieve regio’s. |
|
1.9. |
Overheidssteun moet ook ten goede komen aan het hoger onderwijs en innovatielaboratoria. In dit verband stelt het EESC voor dat de Commissie een aantal proefonderzoekscentra en -universiteiten inzet om innovatieve doelstellingen na te streven. |
|
1.10. |
Het EESC is ook ingenomen met de steun van de Commissie aan de lidstaten bij de uitvoering van grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk Europees belang. Daarom stelt het voor zowel het onderzoek als de professionele ontwikkeling van onderzoekers te financieren en onderzoeksresultaten die door de overheid worden gesteund, open te stellen voor verdere ontwikkeling door innovatoren, eventueel via het Innospace-platform. |
|
1.11. |
Het EESC waardeert de publicatie van een leidraad om de betrokken autoriteiten te helpen het meest geschikte Europese strategische programma te kiezen. Het is van belang dat de strategische programma’s horizontaal worden uitgevoerd. |
|
1.12. |
Het Comité kan zich vinden in het idee om te kijken naar een gunstigere fiscale behandeling van aandelenopties en een belastingregeling voor getalenteerde personen die naar een ander land verhuizen. De Commissie wordt verzocht de nationale initiatieven ter bevordering van talenten te coördineren. |
|
1.13. |
Het EESC waardeert het voornemen van de Commissie om robuustere en beter vergelijkbare databanken en een gemeenschappelijke datataxonomie te ontwikkelen die het beleid op alle niveaus kunnen sturen, alsook haar voornemen om goede praktijken op gestructureerde wijze te verspreiden via het forum van de Europese Innovatieraad. |
|
1.14. |
Het EESC onderschrijft tevens het voornemen van de Commissie om goede praktijken uit te wisselen en richtsnoeren voor overheden te publiceren over het gebruik ervan om versnippering van de regelgeving in de lidstaten tegen te gaan. |
2. Achtergrond
|
2.1. |
De nieuwe Europese innovatieagenda heeft tot doel Europa aan de hand van de volgende initiatieven in de voorhoede te plaatsen van de nieuwe golf van “deep tech”-innovaties en start-ups:
|
|
2.2. |
De nieuwe Europese innovatieagenda omvat 25 specifieke acties die verdeeld zijn over vijf vlaggenschipinitiatieven:
|
3. Algemene opmerkingen
|
3.1. |
Het EESC is ingenomen met de door de Commissie opgestelde Europese innovatieagenda en met name met de tweeledige doelstelling ervan om enerzijds het concurrentievermogen van Europa en anderzijds het welzijn van de Europese burgers te bevorderen. |
|
3.2. |
In dit verband waardeert het EESC het dat het plan van de Commissie gebaseerd is op de algemene doelstelling om de hardnekkige innovatiekloof tussen lidstaten en binnen Europese regio’s, die de sociale en economische cohesie kan belemmeren, te overbruggen. |
|
3.3. |
Volgens het EESC moet het digitale dividend voor alle Europese burgers beschikbaar zijn, ongeacht waar zij wonen. De digitale revolutie moet de aanhoudende lacunes dichten die tijdens de industriële revolutie zijn ontstaan en die in sommige lidstaten die na de val van het IJzeren Gordijn tot de EU zijn toegetreden, nog duidelijker aan het licht zijn getreden. |
|
3.4. |
Dit is des te belangrijker nu alle lidstaten en regio’s van de Unie onafhankelijk moeten zijn van derde landen die, zoals de oorlog in Oekraïne, de aanhoudende energiecrisis en het tekort aan chips aantonen, niet altijd betrouwbaar zijn en in ieder geval niet achter de fundamentele Europese waarden staan. |
|
3.5. |
Het EESC is verder te spreken over de nadruk die de Commissie legt op het dichten van bestaande lacunes op het gebied van doorgroeibedrijven (“scale-ups”) en deep tech in vergelijking met derde landen waar groeiende technologiebedrijven meer voorkomen. De Commissie zou meer nadruk kunnen leggen op de rol van ondernemingen, kmo’s, startende ondernemingen en de innovatienetwerken die zij leiden bij de totstandbrenging van de groene en digitale transitie, door het concurrentievermogen ervan te stimuleren (1). Het is ook belangrijk initiatieven te bevorderen die traditionele bedrijven tot innovatieve bedrijven kunnen omvormen. |
|
3.6. |
Volgens het EESC kan een diepere en meer uniforme digitalisering een opwaartse spiraal op gang brengen die het welzijn van de burgers verbetert, duurzaamheidsdoelstellingen verwezenlijkt, de economische en sociale samenhang in de Unie versterkt en de industriële en economische afhankelijkheid van derde landen die niet dezelfde waarden delen, vermindert. |
|
3.7. |
Om al deze redenen verwelkomt en steunt het EESC het initiatief van de Commissie inhoudelijk volledig. |
|
3.8. |
Het EESC is ook verheugd over de opzet van het initiatief, dat is opgebouwd rondom vijf vlaggenschipinitiatieven. Het is raadzaam instrumenten in te voeren voor de voortdurende verificatie en controle van de bereikte resultaten om zo nodig corrigerende en verbeteringsmaatregelen voor te bereiden. |
|
3.9. |
Het EESC onderschrijft het voorstel om een adviesgroep op te richten voor de ontwikkeling van innovatievriendelijke regelgeving voor overheidsdiensten en stelt voor dat een vertegenwoordiger van het EESC een volwaardig lid van de groep wordt. |
4. Vlaggenschipinitiatief betreffende financiering voor deeptech-doorgroeibedrijven
|
4.1. |
Het EESC is zeer ingenomen met alle voorgestelde maatregelen om de kosten van nieuw eigen vermogen in de hele EU te verlagen. Deze omvatten de mogelijkheid om IE-rechten als onderpand te gebruiken en het voorstel voor nieuwe wetgeving inzake noteringen, die de vereisten voor zowel de beursgang als voor de latere beursnoteringen voor bepaalde soorten ondernemingen zal vereenvoudigen en versoepelen om de kosten te verminderen en de rechtszekerheid voor emittenten te vergroten, terwijl de bescherming van de beleggers en de integriteit van de markt worden gewaarborgd. |
|
4.2. |
Het EESC merkt op dat Europa een IE-regeling moet krijgen die open wetenschap en intellectuele eigendom in een stabiel evenwicht brengt. Veel start-ups bezitten (of gebruiken) essentiële normen (d.w.z. SEO’s, standaard essentiële octrooien). Het opleggen van wettelijke verplichtingen, althans aan kleine en middelgrote ondernemingen, om de SEO’s waarvoor zij een licentie nastreven, op hun wezenlijkheid te controleren, moet worden vermeden. Zo’n verplichting zou schadelijk kunnen zijn voor innovatie omdat zij de onderhandelingen kan verlengen doordat zij geschillen creëert in een stadium waarin de vooruitzichten op licentie-inkomsten nog onzeker zijn. |
|
4.3. |
Het EESC verwelkomt de aandacht voor vrouwen en de verzameling van data over vrouwen en ondervertegenwoordigde groepen, zodat gericht beleid kan worden ontwikkeld om gender- en andere kloven, die ook start-ups betreffen, te dichten. Bevordering van de werkgelegenheid voor vrouwen in de innovatiesector is essentieel om het Europese concurrentievermogen te waarborgen, terwijl het opstellen van een index inzake gender en ondervertegenwoordigde groepen een nuttig cognitief instrument is om dit vraagstuk aan te pakken. |
|
4.4. |
Het is van belang dat ook de gevestigde kmo’s en mid-caps innoveren om de groene en digitale transitie te verwezenlijken; daarom moeten in de agenda maatregelen worden opgenomen om hen hierbij te helpen en hun concurrentievermogen te bevorderen. Meer in het algemeen is het van belang een ecosysteem te scheppen dat ook traditionele bedrijven in staat stelt zich om te vormen tot innovatieve bedrijven. |
|
4.5. |
Aangezien, zoals de Commissie benadrukt, bankproducten de belangrijkste bron van financiering voor bedrijven zijn, wijst het EESC op het belang van door de overheid gefinancierde garanties en verzoekt het de Commissie na te gaan of op dit gebied herhaald kan worden wat reeds is gedaan via de tijdelijke kaderregelingen voor COVID-19 en de oorlog in Oekraïne. In dit verband is het mogelijk dat overheidsgaranties langetermijn- en meer risicomijdende investeerders aantrekken (zoals pensioenfondsen en staatsinvesteringsfondsen), waarvan de financiering in Europa onderbenut blijft. |
|
4.6. |
Bij de uitvoering van dit vlaggenschipinitiatief dringt het EESC er bij de Commissie op aan voorrang te geven aan grensoverschrijdende onderzoekslaboratoria en spin-offbedrijven van verschillende universiteiten. Brede samenwerking tussen universiteiten kan in feite leiden tot stimulering van innovatie met praktische toepassingen, als onderdeel van een bottom-up benadering, die geschikter lijkt om de creativiteit te bevorderen. |
|
4.7. |
Voorts zou de Commissie de EU-steun op afzonderlijke sectoren moeten concentreren (bijv. chips, hernieuwbare energie enz.) om toegepast onderzoek te bevorderen waar het echt nodig is om werk te maken van de strategische doelstellingen van de Unie. |
|
4.8. |
Het EESC roept de Commissie op om niet alleen de kapitaalkosten te verlagen en de belastingregelingen te harmoniseren, maar ook te overwegen specifieke EU-financiering voor scale-ups in te voeren om bepaalde strategische start-ups in hun groei te ondersteunen. Dit kan ook de aantrekkelijkheid van zogenaamde “killer acquisities” of verplaatsing naar het buitenland verminderen, aangezien de oprichters de ontwikkeling van hun bedrijf kunnen bevorderen zonder het te verkopen of te verplaatsen. |
|
4.9. |
Het EESC spoort de Commissie aan de oprichting van een Europese digitale markt voor startende ondernemingen te overwegen, zodat zij contact kunnen leggen met potentiële investeerders in de hele EU. Dankzij een dergelijke markt zou het mogelijk zijn de moeilijkheden te overwinnen die start-ups, vooral in kleinere lidstaten, ondervinden om ter plaatse investeerders te vinden en tijdig toegang te krijgen tot aanzienlijke liquiditeit. |
|
4.10. |
Het EESC onderstreept het belang van technologie-infrastructuur voor de uitbreiding van deeptech-starters. Deze toegang moet dan ook meer worden bevorderd en vergemakkelijkt. Er zouden open en niet-discriminerende toegangsverplichtingen kunnen komen voor door de overheid gefinancierde infrastructuren en gegevens. |
5. Vlaggenschipinitiatief betreffende experimenteerruimten en overheidsopdrachten die deeptech-innovatie mogelijk maken
|
5.1. |
Het EESC is ingenomen met de publicatie van een leidraad over testomgevingen voor regelgeving, proefbanken en levende laboratoria als middel om experimenten in de EU aan te trekken, alsook met de verspreiding van beste praktijken in de lidstaten om harmonisatie te bevorderen. |
|
5.2. |
Het EESC is ook verheugd over de invoering van een nieuwe regel voor staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (O & O&I), waardoor de lidstaten meer test- en experimenteerfaciliteiten kunnen financieren. In dit verband stelt het EESC voor om een plafond voor de subsidiabele nationale overheidsfinanciering vast te stellen om kleinere of armere lidstaten niet te benadelen, of anders te zorgen voor gerichte en aanvullende Europese financiering voor lidstaten die niet kunnen concurreren in de wedloop om de staatssteun. Ook wordt voorgesteld om Europese richtsnoeren te publiceren om de nationale interpretaties te harmoniseren indien deze verschillen. |
|
5.3. |
Het is van belang de infrastructuur voor experimenten en tests te financieren om startende ondernemingen te helpen hun technologieën te verbeteren en de kloof tussen laboratoria en commerciële toepassingen te overbruggen. In dit verband juicht het EESC de invoering toe van het nieuwe begrip “test- en experimenteerinfrastructuur” in de ontwerp-herziening van de AGVV. Met name het begrip test- en experimenteerinfrastructuur moet worden onderscheiden van de voorzieningen die doorgaans “technologische infrastructuur” worden genoemd. In dit verband kan het overheersende economische gebruik het onderscheidende element zijn. Bovendien moeten de aanmeldingsdrempels worden gelijkgetrokken tot 20 miljoen EUR voor zowel test- en experimenteerinfrastructuur als technologische infrastructuur, en moet een gunstige regeling worden overwogen voor ondernemingen die ten minste 5 % van de investeringskosten in test- en experimenteerinfrastructuur bijdragen. |
|
5.4. |
Het EESC verwelkomt voorts het initiatief inzake overheidsopdrachten. In dit verband stelt het voor de mogelijkheid te overwegen een mechanisme in te voeren dat de deelname van ten minste één startende onderneming aan de meest innovatieve aanbestedingen waarborgt. |
|
5.5. |
Het EESC onderstreept het belang van een robuuste intellectuele-eigendomsregeling die van toepassing is op startende ondernemingen om de permanente ontwikkeling van onderzoek te bevorderen. Zodra commerciële partners exclusiviteit opeisen voor wetenschappelijke resultaten in een vroeg stadium (waarvoor exclusiviteit nodig is om wetenschappelijke laboratoria te ondersteunen en met hen samen te werken), bestaat het risico dat wetenschappelijke laboratoria deze resultaten niet verder ontwikkelen omdat zij geen economisch belang meer hebben. |
6. Vlaggenschipinitiatief voor het versnellen en versterken van innovatie in Europese innovatie-ecosystemen in de hele EU en voor het dichten van de innovatiekloof
|
6.1. |
Het EESC dringt er bij de Commissie op aan de interregionale dimensie van investeringen te stimuleren, en is met name te spreken over de voorrang die wordt gegeven aan bepaalde interregionale innovatieprojecten in verband met de belangrijkste EU-prioriteiten (zoals duurzaamheid), met gezamenlijke deelname van meer en minder innovatieve regio’s. |
|
6.2. |
Het EESC benadrukt dat innovatie gebaseerd is op de gehele onderzoeks- en ontwikkelingsketen, variërend van nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek tot toegepast onderzoek en ontwikkeling, alsook onderwijs en opleiding, en afhankelijk is van de capaciteiten en middelen die nodig zijn voor de toepassing van innovaties die door politieke, culturele en sociaaleconomische systemen worden bepaald. In dit verband benadrukt het EESC dat de overheidssteun, met het oog op structurele innovatie en de ontwikkeling van nieuwe toegepaste ideeën, ook ten goede moet komen aan het hoger onderwijs, met inbegrip van beroepsonderwijs (dat essentieel is voor snellere innovatie) en innovatielaboratoria en niet alleen aan projecten die de marktfase al hebben bereikt. De Commissie kan een aantal proefuniversiteiten inzetten om dit doel te bereiken. |
|
6.3. |
Verder is het terecht dat de Commissie de lidstaten steunt bij de ontwikkeling van belangrijke grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk Europees belang. Het is belangrijk ook de onderzoeksfase te ondersteunen, aangezien innovatie een lokaal proces is dat van meet af aan in een bottom-upscenario moet worden ondersteund, conform het eindverslag “Toekomst voor Europa” (voorstellen 12 en 35). Derhalve moeten zowel de onderzoeksactiviteiten als de professionele ontwikkeling van onderzoekers worden gefinancierd. Onderzoeksresultaten die door de overheid worden gesteund, moeten openstaan voor verdere ontwikkeling door innovatoren, eventueel via het platform Innospace. |
|
6.4. |
Het EESC waardeert de publicatie van een leidraad om de betrokken autoriteiten te helpen het meest geschikte Europese strategische programma te kiezen. Voorts is het belangrijk strategische programma’s niet als “gesloten compartimenten” te ontwikkelen, maar rekening te houden met hun complementariteit en ze waar mogelijk horizontaal toe te passen. |
7. Vlaggenschipinitiatief voor het stimuleren, aantrekken en behouden van deeptech-talenten
|
7.1. |
Het EESC is ingenomen met dit initiatief om meer kansen te creëren en werkgevers en talenten in heel Europa samen te brengen. |
|
7.2. |
Het Comité kan zich vooral vinden in het idee om te kijken naar een gunstigere fiscale behandeling van aandelenopties in de Unie. |
|
7.3. |
Het EESC dringt er bij de Commissie op aan rekening te houden met de fiscale situatie van getalenteerde mensen die zich over de grenzen heen verplaatsen, om te voorkomen dat vrij verkeer van talent wordt belemmerd. |
|
7.4. |
Het EESC verzoekt de Commissie de nationale initiatieven ter bevordering van talenten te coördineren. |
8. Vlaggenschipinitiatief betreffende betere instrumenten voor de beleidsvorming
|
8.1. |
Het EESC waardeert het voornemen van de Commissie om robuustere en beter vergelijkbare databanken en een gemeenschappelijke datataxonomie te ontwikkelen, alsook haar voornemen om goede praktijken op gestructureerde wijze te verspreiden via het forum van de Europese Innovatieraad. |
|
8.2. |
Voorts onderschrijft het EESC het voornemen van de Commissie om beste praktijken uit te wisselen teneinde goede voorbeelden van testomgevingen voor regelgeving en flexibele rechtskaders uit de hele EU te verzamelen en richtsnoeren voor overheden te publiceren over het gebruik ervan. De Commissie wordt aangeraden deze instrumenten te gebruiken om versnipperde regelgeving en verschillen tussen de lidstaten tegen te gaan. |
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over digitale-innovatiehubs en kmo’s (initiatiefadvies) (PB C 75 van 28.2.2023, blz. 82).
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/95 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over
a) het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een noodinstrument voor de eengemaakte markt en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2679/98 van de Raad
(COM(2022) 459 final — 2022/0278 (COD))
b) het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2016/424, (EU) 2016/425, (EU) 2016/426, (EU) 2019/1009 en (EU) 305/2011 inzake noodprocedures voor conformiteitsbeoordeling, vaststelling van gemeenschappelijke specificaties en markttoezicht in geval van noodsituaties voor de eengemaakte markt
(COM(2022) 461 final — 2022/0279 (COD))
en c) het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2000/14/EC, 2006/42/EC, 2010/35/EU, 2013/29/EU, 2014/28/EU, 2014/29/EU, 2014/30/EU, 2014/31/EU, 2014/32/EU, 2014/33/EU, 2014/34/EU, 2014/35/EU, 2014/53/EU en 2014/68/EU en tot invoering van noodprocedures voor conformiteitsbeoordeling, vaststelling van gemeenschappelijke specificaties en markttoezicht in geval van noodsituaties voor de eengemaakte markt
(COM(2022) 462 final — 2022/0280 (COD))
(2023/C 100/14)
|
Rapporteur: |
Andrej ZORKO |
|
Corapporteur: |
Janica YLIKARJULA |
|
Raadpleging |
|
||||||||||||
|
Rechtsgrond |
|
||||||||||||
|
Bevoegde afdeling |
Interne Markt, Productie en Consumptie |
||||||||||||
|
Goedkeuring door de afdeling |
10.11.2022 |
||||||||||||
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
||||||||||||
|
Zitting nr. |
574 |
||||||||||||
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
208/0/1 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) kan zich vinden in het voornemen van de Commissie om een noodinstrument voor de eengemaakte markt in te voeren dat bedoeld is om het hoofd te bieden aan toekomstige crises die gevolgen zouden kunnen hebben voor de werking van de eengemaakte markt en het bedrijfsleven, alsook voor het welzijn van de EU-burgers. Tevens staat het achter de maatregelen om het vrije verkeer van goederen, diensten en personen te waarborgen en ook in crisissituaties beperkingen van het vrije verkeer binnen de EU te voorkomen. Het noodinstrument voor de eengemaakte markt moet op de eerste plaats gericht zijn op informatie-uitwisseling, samenwerking, communicatie en solidariteit tussen de lidstaten. Het is van cruciaal belang dat de administratieve samenwerking wordt versterkt en dat de lidstaten meer inzetten op transparantie, maar het EESC betreurt dat er geen consequenties zijn voor lidstaten die niet aan de vereisten voldoen. |
|
1.2. |
Crisisresponsmaatregelen moeten snel, tijdelijk en doelgericht zijn, en coördinatie op EU-niveau is noodzakelijk om een gemeenschappelijke aanpak te waarborgen. Er moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de crisis voor het bedrijfsleven en het welzijn van de EU-burgers, en daarnaast moeten de maatregelen er ook op gericht zijn de samenleving en economie in de toekomst beter bestand te maken tegen crises. De nadruk moet duidelijk liggen op het vrije verkeer van goederen, diensten en personen in tijden van crisis, alsook op het verzachten van de gevolgen voor het welzijn, en niet zozeer op ingrijpen in de productie en levering van goederen en diensten en de toeleveringsketens. |
|
1.3. |
Crisismitigatie vereist een duidelijk rechtskader om uiteenlopende interpretaties, versnipperde maatregelen en onnodige rechtszaken te voorkomen. Het EESC stelt vast dat de definities van de termen “crisis”, “strategisch belangrijke gebieden”, “goederen en diensten van strategisch belang” en “in een crisissituatie relevante goederen en diensten” in dit verband te vaag zijn en zou graag zien dat de Commissie met nauwkeuriger definities komt. |
|
1.4. |
Noodmaatregelen mogen de grondrechten van de EU-burgers niet beperken, en evenmin mag de uitoefening van die rechten, met inbegrip van het stakingsrecht, een crisisrespons rechtvaardigen, in welke sector dan ook. De Commissie moet duidelijk maken dat stakingen of andere vakbondsacties die voldoen aan de nationale wetgeving nooit kunnen worden beschouwd als een crisis in de zin van het noodinstrument voor de eengemaakte markt. Ook moeten alle crisismaatregelen die betrekking hebben op ondernemingen voldoen aan de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, wat in het voorstel niet het geval is. Voorts moet de autonomie van de sociale partners worden geëerbiedigd. De maatregelen dreigen onnodige verdere belemmeringen, beperkingen en lasten te creëren, iets dat met name in tijden van crisis uit den boze is. De eengemaakte markt moet toegankelijk blijven en waarborgen bieden tegen sociale en fiscale dumping. |
|
1.5. |
Noodsituaties vereisen een snelle en efficiënte respons. Het EESC dringt er dan ook bij de Commissie op aan haar voorstel opnieuw te bekijken en ervoor te zorgen dat crisissituaties voldoende snel en efficiënt kunnen worden aangepakt. Het EESC vreest dat de voorgestelde stapsgewijze aanpak een te grote administratieve belasting meebrengt om doeltreffend te kunnen zijn. |
|
1.6. |
De adviesgroep voor het noodinstrument voor de eengemaakte markt zou nauw moeten samenwerken met de bestaande EU-instrumenten voor strategische prognoses, zodat crisissituaties kunnen worden voorspeld aan de hand van de voortdurende monitoring en risicobeoordeling van mondiale en regionale gebeurtenissen. Een en ander moet gebeuren in nauw overleg met de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, zodat hun inzichten en de resultaten van hun werkzaamheden kunnen worden meegenomen in de prognoseactiviteiten van de EU. |
|
1.7. |
Vertegenwoordigers van de sociale partners en een relevante maatschappelijke organisatie zouden als waarnemers kunnen deelnemen aan de adviesgroep voor het noodinstrument voor de eengemaakte markt. Ook moet opheldering worden verschaft over de rol van de voorgestelde adviesgroep, en moet met name duidelijk worden gemaakt hoe die zich verhoudt tot andere, soortgelijke organen. |
|
1.8. |
De delegatie van bevoegdheden aan de Commissie in het kader van het voorstel moet opnieuw worden bekeken; het is namelijk zaak een evenwicht te vinden tussen een doeltreffende crisisrespons en de deelname van de lidstaten aan de besluitvorming. |
|
1.9. |
Het gevaar bestaat dat de interventiebevoegdheden die in het voorstel aan de Commissie worden toegekend, zoals de prioritering van orders en de clausule op grond waarvan kan worden afgeweken van een contract, en die gericht kunnen zijn op specifieke ondernemingen, de werking van de eengemaakte markt ondermijnen. Het loutere feit dat de Commissie over deze bevoegdheden beschikt introduceert een element van onvoorspelbaarheid. Het EESC beveelt de Commissie dan ook aan om het voorstel zorgvuldig opnieuw te bekijken, ook in het licht van de vraag voor welke ondernemingen de maatregelen bedoeld zouden zijn en wie de kosten van een eventuele reorganisatie van de productielijnen zou dragen. |
|
1.10. |
Het is van essentieel belang dat de Commissie en de lidstaten zich bij het verzamelen van bedrijfsgegevens houden aan de beginselen van uiterste nood en evenredigheid. Sommige voorstellen, zoals het opstellen van lijsten van “de meest relevante marktdeelnemers” nog voordat een noodsituatie wordt aangekondigd, dreigen de concurrentieverhoudingen scheef te trekken. Het EESC maakt zich zorgen over de signalen die daarmee aan de markt worden gegeven en over de algemene gevolgen voor de mededinging. |
|
1.11. |
Vlotte, heldere en open communicatie met het publiek, bedrijven en andere actoren is een essentieel onderdeel van crisisbeheersing op de eengemaakte markt. Een specifieke online informatie-interface moet onmiddellijk in werking kunnen worden gesteld bij een crisis. |
2. Basis voor het advies
|
2.1. |
Een goed functionerende eengemaakte markt is een van de grootste troeven van de EU en is van vitaal belang voor haar economie en voor “het vergroten van de welvaart door middel van sociale en economische convergentie teneinde […] te voorkomen dat toenemende sociale onevenwichtigheden […] ernstige belemmeringen voor de Europese integratie gaan vormen.” (1) |
|
2.2. |
Recente crises, zoals de COVID-19-pandemie en de Russische invasie van Oekraïne, hebben aangetoond dat de eengemaakte markt en de toeleveringsketens in geval van onvoorziene verstoringen tot op zekere hoogte kwetsbaar zijn. De lockdown tijdens de pandemie heeft ertoe geleid dat veel bedrijven hun activiteiten moesten stopzetten, grenzen werden gesloten, de toeleveringsketens werden onderbroken, de vraag werd verstoord en werknemers en dienstverleners niet meer van het ene Europese land naar het andere konden, wat mensen eraan herinnerde dat het vrije verkeer van personen en het vrije verkeer van goederen en diensten nauw met elkaar verbonden zijn. Vaak heeft een crisis gevolgen voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en met name huishoudens met een laag inkomen. |
|
2.3. |
Door het gebrek aan transparantie was niet altijd duidelijk of de crisismaatregelen van de lidstaten gerechtvaardigd en proportioneel waren. Dit heeft het wederzijdse vertrouwen en de solidariteit ondermijnd en de werking van de eengemaakte markt bemoeilijkt. Anderzijds is duidelijk geworden hoezeer samenwerking, openheid en dialoog tussen de lidstaten en gediversifieerde waardeketens belangrijk zijn. Een gecoördineerde aanpak om de binnengrenzen van de EU open te houden via “green lane”-grensovergangen is van cruciaal belang gebleken om ervoor te zorgen dat essentiële reizen mogelijk bleven en verstoringen van essentiële toeleveringsketens werden voorkomen. |
|
2.4. |
Het noodinstrument voor de eengemaakte markt vormt een aanvulling op andere EU-wetgevingsmaatregelen of -voorstellen voor crisisbeheersing die onder meer betrekking hebben op gezondheid, halfgeleiders, voedselzekerheid en het Uniemechanisme voor civiele bescherming. |
3. Algemene opmerkingen
|
3.1. |
Het EESC is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om een noodinstrument voor de eengemaakte markt in te voeren waarmee de negatieve gevolgen van (potentiële) crises voor de eengemaakte markt, de burgers en het bedrijfsleven kunnen worden opgevangen, en waardeert de bevestiging dat hiermee geen afbreuk zal worden gedaan aan de toepassing van de bestaande instrumenten voor crisisbeheersing, die als lex specialis zullen worden behandeld. |
|
3.2. |
Het noodinstrument voor de eengemaakte markt moet de coördinatie van de nationale maatregelen verbeteren, de solidariteit vergroten, ervoor zorgen dat de vier vrijheden naar behoren kunnen worden uitgeoefend en de eengemaakte markt in staat stellen urgente en onverwachte crises het hoofd te bieden. Een goed functionerende eengemaakte markt is een efficiënt en nuttig instrument met het oog op crisisparaatheid en -respons. |
|
3.3. |
Een crisis die de werking van de eengemaakte markt kan verstoren, zal niet alleen een rem zetten op de activiteiten van bedrijven maar ook zwaar wegen op het leven van de burgers overal in de EU. De voorgestelde crisismaatregelen moeten daarom uitgaan van beide perspectieven en rekening houden met het streven naar een digitale, groene en eerlijke transitie, zodat de eengemaakte markt beter bestand zal zijn tegen toekomstige schokken en crises. De toekomstige eengemaakte markt heeft alleen kans van slagen als een gezonde economische basis hand in hand gaat met een sterke sociale dimensie (2). |
|
3.4. |
De respons op een crisis moet snel, tijdelijk, proportioneel en doelgericht zijn en moet het pad effenen voor een veerkrachtigere samenleving en economie. Om te voorkomen dat de nationale maatregelen uiteenlopen en zo de werking van de eengemaakte markt in de weg staan, is ook coördinatie op EU-niveau geboden. |
|
3.5. |
De EU zal bij toekomstige crises met nieuwe uitdagingen worden geconfronteerd. Crisismaatregelen moeten transparant en gemakkelijk beschikbaar zijn — binnen een beperkt toepassingsgebied en volgens strikte criteria — en snel worden toegepast, wat een duidelijk rechtskader op EU-niveau vereist. Niet alleen moet het instrument de bedrijven en inwoners van de EU alsook de vrijheden van de eengemaakte markt beschermen in geval van een wijdverbreide en ernstige crisis, het moet het ook mogelijk maken na te gaan of de nationale en EU-crisismaatregelen voldoen aan de basisbeginselen van noodzakelijkheid, evenredigheid en non-discriminatie, en zorgen voor realtime bestuurlijke samenwerking en toegang tot informatie voor bedrijven en personen. |
|
3.6. |
Het EESC vreest dat een stapsgewijze crisisresponsprocedure, zoals vastgelegd in het kader van het noodinstrument voor de eengemaakte markt, te veel tijd in beslag zal nemen en het besluitvormingsproces zal vertragen, terwijl juist een snelle reactie geboden is. |
|
3.7. |
Het is onmogelijk de omvang en de aard van een bepaalde toekomstige crisis te voorspellen. Toch zal een crisisrespons het meest doeltreffend en het minst invasief zijn als een en ander in een vroeg stadium in werking treedt. Het EESC benadrukt het belang van strategische prognoses in de EU en blijft erbij dat het een zeer goede zaak is dat in het EU-beleidsvormingsproces gebruik zal worden gemaakt van de prognosemethode. Naast de invoering van de in het kader van het noodinstrument voor de eengemaakte markt voorgestelde instrumenten is het belangrijk dat de adviesgroep nauw gaat samenwerken met de bestaande EU-mechanismen voor strategische prognoses, zodat toekomstige crises kunnen worden voorspeld aan de hand van bepaalde mondiale en regionale gebeurtenissen die de werking van de eengemaakte markt zodanig zouden kunnen verstoren dat zij niet langer normaal functioneert. De adviesgroep moet niet alleen worden belast met de beoordeling van incidenten die de lidstaten aan de Commissie melden, maar moet in het kader van de monitoring en risicobeoordeling van mondiale en regionale incidenten voortdurend samenwerken met de EU-verantwoordelijken voor strategische prognoses. Aangezien het bij strategische prognose om een participatief proces gaat, verwacht het EESC dat de werkzaamheden op dit gebied tot synergieën en een structurele betrokkenheid van alle EU-instellingen, dus ook het EESC, zal leiden (3). |
|
3.8. |
Het voorstel is bedoeld om een oplossing te bieden voor alle ernstige crises die de eengemaakte markt en de toeleveringsketens zouden kunnen treffen, op enkele uitzonderingen na, waarvoor andere specifieke EU-maatregelen bestaan of in de pijplijn zitten. Dit brede toepassingsgebied brengt aanzienlijke uitdagingen met zich mee. Er moet in het kader van het noodinstrument voor de eengemaakte markt duidelijk worden omschreven wat precies onder een crisis wordt verstaan, zodat er geen sprake kan zijn van uiteenlopende interpretaties. Ook de definities van “strategisch belangrijke gebieden”, “goederen en diensten van strategisch belang” en “in een crisissituatie relevante goederen en diensten” zijn bijzonder ruim. Het EESC wijst erop dat deze definities ondubbelzinnig moeten zijn, zodat evenredige en doelgerichte noodmaatregelen kunnen worden uitgewerkt. Het ontbreken van duidelijke en nauwkeurige definities kan leiden tot rechtsonzekerheid en geschillen binnen de eengemaakte markt. |
|
3.9. |
Definities en crisismaatregelen in het kader van het noodinstrument moeten evenredig zijn en mogen niet leiden tot onnodige administratieve lasten. Zo mag het instrument alleen in werking worden gesteld in geval van een urgente en tijdelijke crisis op de eengemaakte markt, met inbegrip van regionale crises die de vier vrijheden ondermijnen. Dit houdt ook in dat het gebruik van het instrument in de tijd beperkt moet zijn; het mag geen permanent karakter krijgen. Het voorstel verleent de Commissie gedelegeerde bevoegdheden met betrekking tot de crisisprotocollen; deze zouden zorgvuldig moeten worden heroverwogen. Er moet worden gestreefd naar een evenwicht: niet alleen is een doeltreffende crisisrespons noodzakelijk, de lidstaten moeten zich ook volledig inzetten voor gezamenlijke maatregelen. |
|
3.10. |
Cruciaal is het vermogen om te erkennen dat een situatie een crisisrespons vereist en zich te richten op de meest dringende problemen. Noodmaatregelen mogen geen afbreuk doen aan de grondrechten van de Europese burgers, met name die welke zijn erkend in internationale overeenkomsten en verdragen. Ook in tijden van crisis moet de EU de eerbiediging van de fundamentele mensenrechten hoog in het vaandel dragen. Evenzo moeten alle op ondernemingen gerichte crisismaatregelen voldoen aan de basisbeginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, wat in het voorstel niet het geval is. |
|
3.11. |
De erkenning en regulering van goederen die relevant zijn in tijden van crisis zou kunnen leiden tot onzekerheid op de eengemaakte markt en zo de werking ervan hinderen. Het is immers onmogelijk te weten welke goederen in een toekomstige crisissituatie relevant zullen zijn. Het EESC begrijpt dat wordt voorgesteld bepaalde bevoegdheden over te dragen aan de Commissie, maar heeft zijn bedenkingen bij de in het voorstel vastgelegde interventiebevoegdheden van de Commissie; het gaat dan onder meer om de openbaarmaking van commercieel gevoelige informatie en de prioritering van orders, inclusief de clausule op grond waarvan kan worden afgeweken van het contract. De productie en levering van goederen en diensten en de toeleveringsketens zijn hoofdzakelijk een zaak van de marktdeelnemers en maken deel uit van de normale noodplannen en crisisparaatheid van bedrijven en overheden. |
|
3.12. |
De invoering van belemmeringen en beperkingen binnen de EU in tijden van crisis moet worden vermeden. Dit houdt in dat het instrument moet zorgen voor meer informatie-uitwisseling, coördinatie en solidariteit tussen de lidstaten bij het vaststellen van crisisgerelateerde maatregelen, zonder dat wordt geraakt aan de nationale bevoegdheden. Het EESC staat volledig achter de lijst van verboden beperkingen van de vrijheden van de eengemaakte markt, maar betreurt dat er geen duidelijke consequenties zijn voor lidstaten die niet aan de vereisten voldoen. |
|
3.13. |
De productie en de aanvoer van specifieke goederen die van essentieel belang kunnen zijn in crisissituaties zijn niet gelijkmatig gespreid over de eengemaakte markt. Ook kan het gebeuren dat bedrijven en particulieren in sommige delen van de EU harder worden getroffen dan in andere, afhankelijk van het soort crisis; dat geldt zelfs in het geval van een crisis die de hele EU raakt. Solidariteit tussen de lidstaten is in dit verband van cruciaal belang. Het instrumentarium voor crisisrespons moet daarom gericht zijn op het ontmoedigen van protectionisme, dat zou leiden tot versnippering van de eengemaakte markt en zou verhinderen dat kritieke goederen en diensten de bedrijven en inwoners van de EU bereiken. |
|
3.14. |
De Commissie zou lessen moeten trekken uit de recente crises en zich aan de hand daarvan moeten voorbereiden op de toekomst. Tijdens de pandemie bood de invoering van “green lanes” een oplossing voor tal van dure knelpunten in verband met het EU-verkeer van met name goederen, maar ook van diensten. Daarnaast heeft de relatief snelle goedkeuring van het digitaal EU-covidcertificaat bijgedragen tot het herstel van de mobiliteit binnen de eengemaakte markt voor grensoverschrijdende dienstverleners, grensarbeiders en zakenreizigers. Voorts heeft de technische bijstand van de EU geleid tot een meer uniforme uitvoering van de maatregelen. |
|
3.15. |
Het EESC is het met de Commissie eens dat de maatregelen op EU-niveau in samenspraak met de lidstaten moeten worden genomen. Waar mogelijk moeten de lidstaten een en ander gemeenschappelijk aanpakken. Een gefragmenteerde benadering zou extra belemmeringen voor de eengemaakte markt met zich meebrengen en daarmee een rem zetten op innovatie, investeringen en werkgelegenheid en de sociale cohesie, en de kwaliteit van het bestaan aantasten. Zelfs in tijden van crisis is het belangrijk dat de eengemaakte markt voor iedereen toegankelijk blijft en dat er doeltreffende beschermingsmaatregelen worden getroffen tegen sociale en fiscale dumping (4). |
|
3.16. |
Bedrijven en particulieren moeten ook worden gestimuleerd om hun werkwijze zo veel mogelijk aan te passen aan de huidige situatie na de crisis, nu we te maken hebben met hogere energiekosten en de gevolgen van de klimaatverandering. Noodmaatregelen moeten in overeenstemming zijn met de EU-klimaatdoelstellingen en het streven naar klimaatneutraliteit, en moeten helpen deze doelstellingen te verwezenlijken en de eengemaakte markt veerkrachtiger te maken. De kans bestaat altijd dat een crisis leidt tot verschillen tussen de EU-landen op het gebied van economische ontwikkeling, sociale bescherming en welvaartsniveau (5); noodmaatregelen moeten er dan ook op gericht zijn dergelijke gevolgen te voorkomen. |
|
3.17. |
Vlotte, heldere en open communicatie met het publiek, bedrijven en andere actoren is een essentieel onderdeel van crisisbeheersing op de eengemaakte markt. Om de actoren in het veld te helpen, beveelt het EESC aan om in een crisissituatie onmiddellijk een gemeenschappelijke, specifieke online informatie-interface in werking te stellen, die regelmatig wordt bijgewerkt en betrouwbare informatie over de crisis en de genomen maatregelen verschaft. Het instrument moet burgers en bedrijven in alle lidstaten inzicht bieden in de maatregelen die bedoeld zijn om het vrije verkeer in stand te houden. Om verwarring of bijkomende belemmeringen voor de werking van de eengemaakte markt te voorkomen, moet er duidelijk worden gecommuniceerd over eventuele noodmaatregelen. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de sociale partners en het maatschappelijk middenveld. |
|
3.18. |
Nauwe samenwerking met belanghebbenden is ook noodzakelijk voor de uitvoering van het instrument, aangezien het in de praktijk de maatschappelijke organisaties zijn die de maatregelen uitvoeren. Zij weten bovendien het best welke maatregelen en procedures efficiënt zijn. De governance-infrastructuur voor de eengemaakte markt moet worden versterkt, en de organisaties die burgers, consumenten en ondernemingen vertegenwoordigen moeten daar proactief bij worden betrokken (6). Het EESC roept de Commissie op om de sociale partners, de maatschappelijke organisaties en deskundigen te betrekken bij de risicobeoordeling en -monitoring, alsook bij de ontwikkeling en coördinatie van crisismaatregelen. |
4. Specifieke opmerkingen
|
4.1. |
Waar het gaat om kennisgevingen, normen e.d., moeten de maatregelen zo veel mogelijk voortbouwen op bestaande instrumenten. Zij moeten een en ander verduidelijken en ervoor zorgen dat vlot en efficiënt gebruik kan worden gemaakt van die instrumenten, zodat de werking van de eengemaakte markt bij een crisis niet in gevaar komt. |
|
4.2. |
In het kader van het instrument moet ook worden gekeken naar versnelde conformiteitsbeoordeling, coördinatie van overheidsopdrachten en markttoezicht voor goederen en diensten die in een bepaalde crisissituatie van kritiek belang zijn. Wel moet daarbij rekening worden gehouden met de bestaande EU-richtlijnen die al verschillende mogelijkheden bieden om in noodsituaties gebruik te maken van zeer snelle aanbestedingsprocedures. |
|
4.3. |
Noodmaatregelen mogen de grondrechten van de EU-burgers niet beperken, en evenmin mag de uitoefening van die rechten, met inbegrip van het stakingsrecht, een crisisrespons in het kader van het noodinstrument voor de eengemaakte markt rechtvaardigen, in welke sector dan ook. Het EESC is ervan overtuigd dat de wetgeving inzake stakingen onder de bevoegdheid van de lidstaten valt en dat stakingen of andere vakbondsacties die voldoen aan de nationale wetgeving nooit kunnen worden beschouwd als een crisis in de zin van het noodinstrument voor de eengemaakte markt. |
|
4.4. |
Het is van essentieel belang dat de Commissie en de lidstaten zich bij het verzamelen van bedrijfsgegevens houden aan de beginselen van uiterste nood en evenredigheid. Bedrijven mogen niet worden verplicht om commercieel gevoelige informatie openbaar te maken, en het EESC verwerpt ook de voorstellen inzake de prioritering van orders en de clausule op grond waarvan kan worden afgeweken van een contract, aangezien zij contraproductief zijn; zij zetten namelijk niet aan tot het proactief zoeken naar oplossingen voor de crises. Sommige voorstellen, zoals het opstellen van lijsten van “de meest relevante marktdeelnemers” nog voordat een noodsituatie wordt aangekondigd, dreigen de concurrentieverhoudingen scheef te trekken. Het EESC maakt zich zorgen over de signalen die daarmee aan de markt worden gegeven en over de algemene gevolgen voor de mededinging. |
|
4.5. |
De adviesgroep, zoals bedoeld in artikel 3 van het voorstel, moet ten volle gebruikmaken van de kennis en ervaring van de sociale partners en een relevante maatschappelijke organisatie, die het meest vertrouwd zijn met het dagelijkse reilen en zeilen op de eengemaakte markt. Niet alleen moeten alle relevante beleidsmakers, de bevoegde autoriteiten en agentschappen op EU- en nationaal niveau deel uitmaken van de adviesgroep, ook de sociale partners zijn onlosmakelijk verbonden met de eengemaakte markt en moeten standaard als waarnemers deelnemen, samen met een relevante maatschappelijke organisatie — bijvoorbeeld een consumentenvereniging —, zodat zij advies kunnen verstrekken over de praktische maatregelen in het kader van het noodinstrument voor de eengemaakte markt, deze kunnen uitvoeren en toezicht kunnen houden. |
|
4.6. |
In overeenstemming met artikel 13 acht het EESC het noodzakelijk dat de lidstaten de nodige solidariteit aan de dag leggen, bijvoorbeeld bij het veiligstellen van strategische reserves. Het schaart zich dan ook achter de aanbeveling van de Commissie dat de lidstaten de strategische reserves waar mogelijk doelgericht moeten verdelen. |
|
4.7. |
De Commissie zou zich opnieuw moeten buigen over de in artikel 17 voorgestelde mogelijkheid om het vrije verkeer van werknemers te beperken waar het gaat om grensarbeiders, aangezien het zoals eerder opgemerkt negatieve gevolgen kan hebben voor de eengemaakte markt als grensarbeiders niet langer hun recht op vrij verkeer kunnen uitoefenen. |
|
4.8. |
In het voorstel wordt niet afdoende ingegaan op de wisselwerking tussen de voorgestelde adviesgroep en de reeds bestaande groepen voor crisisbeheersing, zoals de taskforce voor de handhaving van de eengemaakte markt, het informatie-instrument voor de eengemaakte markt en de voedselcrisisplatforms. De Commissie moet erop toezien dat de bevoegdheden van de verschillende organen voor crisisbeheersing elkaar niet overlappen, aangezien dat tot onnodige administratieve rompslomp zou leiden en de crisisrespons zou vertragen. |
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Een nieuwe industriestrategie voor Europa (COM(2020) 102 final) (PB C 364 van 28.10.2020, blz. 108).
(2) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een eengemaakte markt voor iedereen (verkennend advies) (PB C 311 van 18.9.2020, blz. 19).
(3) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende het strategisch prognoseverslag 2021 — Het vermogen en de vrijheid tot handelen van de EU (COM(2021) 750 final) (PB C 290 van 29.7.2022, blz. 35).
(4) Zie voetnoot 2.
(5) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over a) de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Langetermijnactieplan voor een betere uitvoering en handhaving van de regels inzake de eengemaakte markt (COM(2020) 94 final), b) de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — In kaart brengen en aanpakken van belemmeringen voor de eengemaakte markt (COM(2020) 93 final) (PB C 364 van 28.10.2020, blz. 116).
(6) Zie voetnoot 2.
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/101 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende horizontale cyberbeveiligingsvereisten voor producten met digitale elementen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020
(COM(2022) 454 final — 2022/0272 (COD))
(2023/C 100/15)
|
Rapporteur: |
Maurizio MENSI |
|
Corapporteur: |
Marinel Dănuț MURESAN |
|
Raadpleging |
Europees Parlement, 9.11.2022 Raad van de Europese Unie, 28.10.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Interne Markt, Productie en Consumptie |
|
Goedkeuring door de afdeling |
10.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14/12/2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
177/0/0 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met het Commissievoorstel voor een cyberweerbaarheidverordening (Cyber Resilience Act, CRA), bedoeld om hogere cyberbeveiligingsnormen vast te stellen en aldus een betrouwbaar systeem voor de marktdeelnemers tot stand te brengen en te garanderen dat de EU-burgers veilig gebruik kunnen maken van producten die op de markt zijn. Dit initiatief maakt deel uit van de Europese datastrategie, waarmee de veiligheid van gegevens, waaronder persoonsgegevens, en de grondrechten — essentiële vereisten voor onze digitale samenleving — kracht wordt bijgezet. |
|
1.2. |
Het EESC acht het van essentieel belang dat de collectieve reactie op cyberaanvallen wordt versterkt en dat het proces van harmonisatie van de cyberbeveiliging op nationaal niveau waar het gaat om normen en operationele instrumenten wordt geconsolideerd, om te voorkomen dat uiteenlopende nationale benaderingen tot rechtsonzekerheid en juridische belemmeringen leiden. |
|
1.3. |
Het EESC is ingenomen met het initiatief van de Commissie, dat niet alleen de aanzienlijke kosten van cyberaanvallen voor bedrijven zal helpen terugdringen, maar burgers/consumenten ook een betere bescherming van hun grondrechten (zoals privacy) zal bieden. De Commissie laat met name zien dat zij bij de dienstverlening door certificeringsautoriteiten rekening houdt met de specifieke behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). Het EESC wijst er echter op dat de criteria voor de toepassing van de CRA moeten worden verduidelijkt. |
|
1.4. |
Het EESC vindt het lovenswaardig dat de CRA betrekking heeft op vrijwel alle digitale producten, maar benadrukt wel dat er problemen kunnen optreden bij de praktische toepassing ervan, omdat de CRA een flinke hoeveelheid gecompliceerd verificatie- en controlewerk met zich meebrengt. Daarom moeten de monitoring- en verificatie-instrumenten worden versterkt. |
|
1.5. |
Het materiële toepassingsgebied van de CRA moet nauwkeurig worden afgebakend, met name wat betreft producten met digitale elementen en software. |
|
1.6. |
Het EESC wijst erop dat fabrikanten zullen worden verplicht om zowel de kwetsbaarheden van producten als eventuele beveiligingsincidenten te melden aan het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa). In dit verband is het belangrijk dat het Enisa voldoende middelen krijgt om zich nauwkeurig en doeltreffend te kunnen kwijten van de belangrijke en lastige taken waarmee het wordt belast. |
|
1.7. |
Om twijfels over de interpretatie te voorkomen, stelt het EESC voor dat de Commissie richtsnoeren opstelt om fabrikanten en consumenten wegwijs te maken in de regels en procedures die concreet van toepassing zijn, aangezien verscheidene producten die onder het toepassingsgebied van het voorstel vallen, ook onder andere wettelijke bepalingen inzake cyberbeveiliging vallen. In dit verband is het ook belangrijk dat met name micro-, kleine en middelgrote ondernemingen toegang hebben tot ondersteuning door gekwalificeerde deskundigen die specifieke diensten op beroepsgebied kunnen verlenen. |
|
1.8. |
Het EESC merkt op dat de relatie tussen de certificeringsautoriteiten in het kader van de CRA en andere instanties die op grond van andere wetgevingsbepalingen cyberbeveiliging mogen certificeren, niet geheel duidelijk is. Hetzelfde probleem inzake operationele coördinatie kan zich ook voordoen tussen de in het verordeningsvoorstel bedoelde toezichthoudende autoriteiten en de autoriteiten die reeds werkzaam zijn op grond van andere wetgeving die op dezelfde producten van toepassing is. |
|
1.9. |
Met de voorgestelde verordening krijgen de certificeringsautoriteiten een aanzienlijke werklast en verantwoordelijkheid op hun schouders. Gewaarborgd moet worden dat zij in de praktijk volledig operationeel zijn, ook al om te voorkomen dat de CRA de bestaande administratieve rompslomp vergroot en daarmee nadelig uitvalt voor fabrikanten die aan een aantal bijkomende certificeringsvereisten zullen moeten voldoen om op de markt actief te kunnen blijven. |
2. Analyse van het voorstel
|
2.1. |
Met het voorstel voor een CRA wil de Commissie de huidige wetgeving inzake cyberbeveiliging op een alomvattende en horizontale wijze stroomlijnen en herdefiniëren, en deze tegelijkertijd actualiseren in het licht van technologische innovaties. |
|
2.2. |
Met de CRA worden in wezen vier doelstellingen nagestreefd: ervoor zorgen dat fabrikanten de beveiliging van producten met digitale elementen in de ontwerp- en ontwikkelingsfase en gedurende de gehele levenscyclus ervan verbeteren; zorgen voor een samenhangend kader van voorschriften inzake cyberbeveiliging, zodat de naleving ervan voor fabrikanten gemakkelijker wordt; de transparantie van de beveiligingskenmerken van producten met digitale elementen verbeteren; bedrijven en consumenten in staat stellen deze producten op een veilige manier te gebruiken. Met het voorstel wordt in feite een CE-markering voor cyberbeveiliging geïntroduceerd, die op alle onder de CRA vallende producten moet worden aangebracht. |
|
2.3. |
Het gaat om een horizontale actie waarmee de Commissie de kwestie als geheel op alomvattende wijze wil reguleren, want ze betreft vrijwel alle producten die digitale componenten bevatten. Alleen producten van medische aard en producten die verband houden met de burgerluchtvaart, voertuigen en producten voor militaire doeleinden zijn van de werkingssfeer uitgesloten. Het voorstel heeft evenmin betrekking op SaaS-diensten (clouddiensten), tenzij deze voor de ontwikkeling van producten met digitale elementen worden gebruikt. |
|
2.4. |
De definitie van “producten met digitale elementen” is zeer ruim en omvat elk software- of hardwareproduct, alsook software of hardware die niet in het product is ingebouwd maar afzonderlijk op de markt wordt gebracht. |
|
2.5. |
Met de verordening worden verplichte vereisten inzake cyberbeveiliging ingevoerd voor producten met digitale componenten, die de hele levenscyclus ervan bestrijken, maar ze komt niet in de plaats van de reeds bestaande vereisten. Zo zullen reeds gecertificeerde producten die in overeenstemming zijn met al bestaande EU-normen, ook in het kader van de nieuwe verordening als “goedgekeurd” worden beschouwd. |
|
2.6. |
Algemeen basisbeginsel is dat in Europa alleen “veilige” producten in de handel worden gebracht en dat de fabrikanten ervoor zorgen dat deze producten gedurende hun hele levenscyclus veilig blijven. |
|
2.7. |
Een product wordt als “veilig” beschouwd als het zodanig is ontworpen en vervaardigd dat het een beveiligingsniveau heeft dat is afgestemd op de cyberrisico’s die aan het gebruik ervan zijn verbonden, op het tijdstip van de verkoop geen bekende kwetsbaarheden vertoont, een standaardconfiguratie voor veilig gebruik heeft, tegen onrechtmatige verbindingen is beschermd, de gegevens die het verzamelt beschermt en alleen gegevens verzamelt die voor de werking ervan noodzakelijk zijn. |
|
2.8. |
Een fabrikant wordt geschikt geacht om zijn producten in de handel te brengen als hij de lijst van de verschillende softwarecomponenten van zijn producten kenbaar maakt, snel en kosteloos oplossingen aanreikt in geval van nieuwe kwetsbaarheden, de kwetsbaarheden die hij detecteert en verhelpt openbaar maakt en in detail toelicht, en de “degelijkheid” van de door hem in de handel gebrachte producten regelmatig controleert. Deze en andere door de CRA opgelegde activiteiten moeten worden uitgevoerd gedurende de hele levensduur van een product, of gedurende ten minste vijf jaar nadat het in de handel is gebracht. De fabrikant moet ervoor zorgen dat kwetsbaarheden worden verholpen door middel van regelmatige software-updates. |
|
2.9. |
Overeenkomstig een algemeen beginsel dat in verscheidene sectoren wordt toegepast, gelden deze verplichtingen ook voor importeurs en distributeurs. |
|
2.10. |
De CRA voorziet in een “standaardcategorie” producten en software waarvoor kan worden vertrouwd op een zelfbeoordeling door de fabrikant, zoals reeds het geval is voor andere soorten CE-markering. Volgens de Commissie valt 90 % van de producten op de markt onder deze categorie. |
|
2.11. |
De producten in kwestie kunnen in de handel worden gebracht na een zelfbeoordeling van hun cyberveiligheid door de fabrikant, die de in de richtsnoeren voor de toepassing van de regels vermelde passende documentatie indient. De fabrikant moet die beoordeling opnieuw uitvoeren indien er wijzigingen aan het product worden aangebracht. |
|
2.12. |
De overige 10 % van de producten wordt onderverdeeld in twee andere categorieën (klasse I, lager risico, en klasse II, hoger risico), waarvan het in de handel brengen meer waakzaamheid vereist. Deze staan bekend als “kritieke producten met digitale elementen”, waarvan het falen kan leiden tot andere gevaarlijke en bredere inbreuken op de beveiliging. |
|
2.13. |
Voor producten in deze twee categorieën is de basiszelfbeoordeling alleen toegestaan als de fabrikant aantoont dat hij heeft voldaan aan specifieke marktnormen en beveiligingsspecificaties of aan reeds door de EU vastgestelde certificeringsregelingen voor cyberbeveiliging. Indien dit niet het geval is, kan het product worden gecertificeerd door een geaccrediteerde certificeringsinstantie waarvan het attest verplicht is voor producten van klasse II. |
|
2.14. |
Het systeem waarbij producten in risicocategorieën worden ingedeeld, is ook opgenomen in het voorstel voor een verordening inzake artificiële intelligentie (AI). Om twijfel over de toepasselijke bepalingen te vermijden, wordt in de CRA rekening gehouden met producten met digitale elementen die in het AI-voorstel tegelijkertijd als “AI-systemen met een hoog risico” zijn ingedeeld. Dergelijke producten zullen in het algemeen moeten voldoen aan de conformiteitsbeoordelingsprocedure van de AI-verordening, behalve voor “kritieke producten met digitale elementen”, waarvoor de conformiteitsbeoordelingsregels van de CRA zullen gelden naast de “essentiële vereisten” van de CRA. |
|
2.15. |
Om de naleving van de CRA te waarborgen, moet elke lidstaat een nationale autoriteit aanwijzen die markttoezicht uitoefent. Indien een nationale autoriteit vaststelt dat de cyberbeveiligingskenmerken van een product niet langer volstaan, dan kan overeenkomstig de wetgeving inzake de veiligheid van andere producten het in de handel brengen ervan in de betrokken staat worden opgeschort. Het Enisa is bevoegd om een gerapporteerd product in detail te beoordelen. Als wordt vastgesteld dat een product onveilig is, kan het in de handel brengen ervan in de EU worden opgeschort. |
|
2.16. |
De CRA voorziet in een reeks sancties ingeval de essentiële cyberbeveiligingsvereisten voor deze producten worden geschonden. Deze sancties kunnen naargelang de ernst van de inbreuk oplopen tot 15 miljoen EUR of 2,5 % van de omzet van het voorgaande boekjaar. |
3. Opmerkingen
|
3.1. |
Het EESC is ingenomen met het initiatief van de Commissie om, in coördinatie met en in aanvulling op de NIS-richtlijn (1) en op de cyberbeveiligingswet (2), een belangrijk stuk toe te voegen aan de bredere wetgevingspuzzel op het gebied van cyberbeveiliging. Hoge cyberbeveiligingsnormen spelen immers een sleutelrol bij de totstandbrenging van een robuust EU-cyberbeveiligingssysteem voor alle marktdeelnemers. Dit komt van pas om EU-burgers te garanderen dat alle in de handel gebrachte producten veilig kunnen worden gebruikt en om hun vertrouwen in de digitale wereld te vergroten. |
|
3.2. |
Met de verordening worden dus twee kwesties aangepakt: het lage cyberbeveiligingsniveau van veel van de producten en vooral het feit dat veel fabrikanten geen updates verstrekken om kwetsbaarheden te verhelpen. Hoewel fabrikanten van producten met digitale elementen soms reputatieschade ondervinden wanneer hun producten onvoldoende beveiligd zijn, worden de kosten van kwetsbaarheden voornamelijk door professionele gebruikers en consumenten gedragen. Dit vermindert de stimulans voor fabrikanten om te investeren in het ontwerp en de ontwikkeling van veilige producten en om veiligheidsupdates te verstrekken. Bovendien zijn bedrijven en consumenten vaak onvoldoende en onnauwkeurig geïnformeerd bij het kiezen van veilige producten en weten zij vaak niet hoe zij ervoor kunnen zorgen dat de producten die zij kopen zijn geconfigureerd voor veilig gebruik. In de nieuwe regels worden deze twee aspecten behandeld door de kwesties omtrent de updates en het verstrekken van actuele informatie aan klanten aan te pakken. Het EESC is in dit verband van mening dat de voorgestelde verordening, mits correct toegepast, een internationaal referentiepunt en voorbeeld op het vlak van cyberbeveiliging kan worden. |
|
3.3. |
Het EESC is ingenomen met het voorstel om voor producten met digitale elementen cyberbeveiligingvereisten in te voeren. Belangrijk is wel dat overlappingen met andere bestaande regelgeving op dit gebied, zoals de nieuwe NIS 2-richtlijn (3) en de AI-verordening, worden vermeden. |
|
3.4. |
Het EESC vindt het lovenswaardig dat de CRA betrekking heeft op vrijwel alle digitale producten, maar benadrukt wel dat er problemen kunnen optreden bij de praktische toepassing ervan, omdat de CRA heel wat verificatie- en controlewerk met zich meebrengt. |
|
3.5. |
Het materiële toepassingsgebied van de CRA is breed en omvat alle producten met digitale elementen. Volgens de voorgestelde definitie vallen alle software- en hardwareproducten en de daarmee verband houdende gegevensverwerkingsactiviteiten eronder. Het EESC zou graag zien dat de Commissie verduidelijkt of alle software binnen het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening valt. |
|
3.6. |
Fabrikanten zullen worden verplicht om zowel actief uitgebuite kwetsbaarheden als beveiligingsincidenten te melden. Zij zullen het Enisa op de hoogte moeten brengen van alle actief uitgebuite kwetsbaarheden in het product en (afzonderlijk) van elk incident dat gevolgen heeft voor de veiligheid van het product, in beide gevallen binnen 24 uur nadat zij er kennis van hebben genomen. Het EESC wijst er in dit verband op dat het Enisa voldoende middelen moet krijgen (zowel getalsmatig als wat professionele bekwaamheid betreft) om zich doeltreffend te kunnen kwijten van de belangrijke en lastige taken waarmee het krachtens de verordening is belast. |
|
3.7. |
Het feit dat een aantal producten die onder het toepassingsgebied van het voorstel vallen ook onder andere wettelijke bepalingen inzake cyberbeveiliging vallen, kan leiden tot onzekerheid over welke bepalingen van toepassing zijn. Hoewel wordt verwacht dat de CRA in overeenstemming zal zijn met het huidige EU-regelgevingskader voor producten en met andere voorstellen die momenteel worden ingediend in het kader van de digitale strategie van de EU, overlappen voorschriften zoals die welke bijvoorbeeld worden overwogen voor AI-producten met een hoog risico, met die van de verordening inzake de verwerking van persoonsgegevens. In dit verband stelt het EESC voor dat de Commissie ten behoeve van fabrikanten en consumenten richtsnoeren voor een correcte toepassing van de CRA opstelt. |
|
3.8. |
Het EESC merkt op dat de relatie tussen de certificeringsautoriteiten in het kader van de CRA en eventuele andere instanties die op grond van andere, eveneens van toepassing zijnde regelingen cyberbeveiliging mogen certificeren, niet geheel duidelijk is. |
|
3.9. |
Bovendien zullen die certificeringsautoriteiten een aanzienlijke werklast en verantwoordelijkheid krijgen. Er moet geverifieerd en gewaarborgd worden dat zij in de praktijk volledig operationeel zijn om te voorkomen dat de CRA leidt tot een toename van de administratieve lasten waar fabrikanten die op de markt actief zijn al mee te maken hebben. In dit verband is het ook belangrijk dat met name micro-, kleine en middelgrote ondernemingen toegang hebben tot ondersteuning door gekwalificeerde deskundigen die specifieke diensten op beroepsgebied kunnen verlenen. |
|
3.10. |
Volgens de CRA moeten de certificeringsautoriteiten bij hun dienstverlening rekening houden met de specifieke behoeften van kmo’s. Het EESC wijst er echter op dat de criteria voor de toepassing van de CRA moeten worden verduidelijkt. |
|
3.11. |
Bovendien kan zich een probleem voordoen bij de coördinatie tussen de in deze verordening bedoelde toezichthoudende autoriteiten en de autoriteiten die reeds werkzaam zijn op grond van andere voorschriften die op dezelfde producten van toepassing zijn. Het EESC stelt de Commissie dan ook voor de lidstaten op te roepen waakzaam te zijn en indien nodig maatregelen te nemen om dit te ondervangen. |
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PB L 194 van 19.7.2016, blz. 1).
(2) Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013 (de cyberbeveiligingsverordening) (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 15).
(3) Richtlijn (EU) 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 en Richtlijn (EU) 2018/1972 en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (NIS 2-richtlijn) (PB L 333 van 27.12.2022, blz. 80).
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/105 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen
(COM(2022) 245 final)
(2023/C 100/16)
|
Rapporteur: |
Ionuţ SIBIAN |
|
Raadpleging |
Europese Commissie, 27.10.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
|
Goedkeuring door de afdeling |
23.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
208/0/2 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Met de voorgestelde richtlijn wordt op adequate wijze gehoor gegeven aan de noodzaak om het toepassingsgebied van de confiscatiemechanismen te verruimen, worden de bevoegdheden van de nationale autoriteiten versterkt en worden grensoverschrijdende samenwerkingsmechanismen ingevoerd om het percentage ontnemingen van vermogensbestanddelen te verhogen. |
|
1.2. |
Wat betreft de uitbreiding van het toepassingsgebied van de confiscatiemechanismen tot een nieuwe reeks misdrijven dringt het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) er bij de Europese Commissie op aan te verduidelijken en ervoor te zorgen dat migrantensmokkel en illegale tabakshandel onder de werkingssfeer van de voorgestelde richtlijn vallen. |
|
1.3. |
Het EESC verzoekt de Europese Commissie na te gaan hoe de voorgestelde richtlijn kan worden toegepast op inbreuken op beperkende maatregelen van de EU en is van mening dat op dit gebied afzonderlijke wetgeving nodig is. De voorgestelde richtlijn moet de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in staat stellen hun operationele capaciteit te versterken zonder hun extra bevoegdheden te geven. |
|
1.4. |
De toegang van het publiek tot informatie moet worden gewaarborgd, zonder afbreuk te doen aan lopende procedures voor de ontneming van vermogensbestanddelen. Het EESC stelt voor om in de voorgestelde richtlijn expliciet te vermelden dat de nationale autoriteiten en de Europese Commissie verplicht zijn om regelmatig uitgebreide statistieken te publiceren over de maatregelen die in het kader van de richtlijn zijn genomen, en om de toegang van het publiek tot informatie te waarborgen. |
|
1.5. |
Het EESC verzoekt de Europese Commissie ervoor te zorgen dat de lidstaten nationale strategieën voor de ontneming van vermogensbestanddelen vaststellen, met volledige inachtneming van transparantie en toegankelijkheid. |
|
1.6. |
Het EESC dringt er bij de Europese Commissie met klem op aan om tijdens het omzettingsproces alle nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om misbruik te voorkomen bij maatregelen in verband met confiscatie zonder veroordeling in procedures voor de ontneming van vermogensbestanddelen. |
|
1.7. |
Het nieuwe mechanisme voor de confiscatie van vermogensbestanddelen die niet rechtstreeks verband houden met een in de richtlijn genoemd misdrijf, maar waarvan wordt vermoed dat het gaat om illegaal verkregen goederen of opbrengsten van criminele activiteiten, moet gepaard gaan met strengere normen inzake de procedurele rechten van en waarborgen voor verdachten. |
|
1.8. |
Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om de in de voorgestelde richtlijn opgenomen bepaling inzake sociaal hergebruik opnieuw in overweging te nemen en de lidstaten aan te moedigen mechanismen te ontwikkelen waarbij maatschappelijke organisaties bij voorrang worden betrokken bij het beheer van en de beschikking over geconfisqueerde vermogensbestanddelen. De Commissie moet streefcijfers vaststellen door een minimumpercentage voor het sociaal hergebruik van geconfisqueerde vermogensbestanddelen op te leggen. Het openbaar belang mag niet worden gereduceerd tot handelingen die onder de bevoegdheid van overheidsinstanties vallen. |
|
1.9. |
Het EESC acht het van groot belang dat de Commissie het recht van slachtoffers op schadeloosstelling nauwkeuriger definieert en slachtoffers voorrang geeft in de rangorde van schuldeisers. |
|
1.10. |
Het EESC steunt het voorstel van de Commissie dat elke lidstaat ten minste één bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen moet hebben, en dat dat bureau over de nodige middelen moet beschikken om zijn taak efficiënt en doeltreffend uit te voeren. Teneinde te waarborgen dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in de gehele Unie op ten minste een bepaald minimumniveau functioneren, zou de Europese Commissie moeten verlangen dat regelmatig verslag wordt uitgebracht over de in elke lidstaat toegewezen middelen. |
|
1.11. |
Het EESC neemt nota van de doelstelling om de inzet van het mechanisme voor tussentijdse verkoop te vergroten door een referentiedefinitie in te voeren en de voorwaarden vast te stellen waaronder dit mechanisme ingezet zou moeten worden. Tegelijkertijd is het EESC van mening dat het criterium “niet onmiddellijk beschikbare deskundigheid” beter vervangen kan worden door “onredelijk moeilijk in te schakelen deskundigheid”. Wat sociaal hergebruik betreft moet het zo blijven dat pas in laatste instantie tot verkoop wordt overgegaan, aangezien de geconfisqueerde middelen kunnen worden bestemd voor de schadeloosstelling van de slachtoffers. |
|
1.12. |
Het EESC moedigt de Europese Commissie aan om het mandaat van de bureaus voor de ontneming en het beheer van vermogensbestanddelen aan te vullen door in de voorgestelde richtlijn relevante bepalingen op te nemen over overeenkomsten inzake het delen van vermogensbestanddelen. |
|
1.13. |
Het EESC vindt dat er meer concrete instrumenten moeten worden opgenomen om functionarissen in derde landen bij te staan en dat de lidstaten actief moeten worden aangemoedigd om de samenwerking met deze landen uit te bouwen teneinde de in de voorgestelde richtlijn opgenomen mechanismen voor de ontneming van vermogensbestanddelen te optimaliseren. Hetzelfde geldt voor de toepassing van de juridische instrumenten en middelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat slachtoffers van misdrijven in derde landen volledig recht hebben op schadeloosstelling. |
|
1.14. |
Het EESC beveelt de Commissie aan richtsnoeren te publiceren waarin de te vervangen wetgeving wordt vergeleken met de goed te keuren nieuwe richtlijn. Doel is de goedkeuring te stimuleren van maatregelen die de toekomstige omzetting van de voorgestelde richtlijn in nationale rechtsgebieden vergemakkelijken, en de nationale autoriteiten in staat te stellen de richtlijn snel aan hun eigen wetgeving aan te passen. |
|
1.15. |
Het EESC beveelt de Europese Commissie aan gebruik te maken van de in de voorgestelde richtlijn opgenomen instrumenten voor het verzamelen van vergelijkende gegevens, teneinde transparante monitoringmechanismen in te stellen waaraan ook het maatschappelijk middenveld deelneemt. Ook adviseert het de Commissie om uiterlijk drie jaar na de goedkeuring van de voorgestelde richtlijn een effectbeoordeling uit te voeren. |
2. Achtergrond
|
2.1. |
De ontneming van vermogensbestanddelen is van cruciaal belang voor de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, d.w.z. activiteiten die verband houden met georganiseerde criminaliteit. De georganiseerde criminaliteit berust op het genereren van winsten die vervolgens worden witgewassen en worden doorgesluisd naar de legale economie, waardoor nog meer slachtoffers worden gemaakt, de marktregels worden verstoord en het vermogen om de financiële markten te ondermijnen en schade te berokkenen aan personen en bedrijven wordt bestendigd. Aangezien in de EU slechts ongeveer 2 % van de criminele vermogensbestanddelen wordt bevroren en 1 % wordt geconfisqueerd (1), is het zaak dat de rechtskaders voor de ontneming van vermogensbestanddelen en de instrumenten voor grensoverschrijdende samenwerking worden herzien en krachtiger worden gehandhaafd. |
|
2.2. |
De eerste specifieke EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit (2) werd in april 2021 goedgekeurd en heeft betrekking op de bedreiging die de georganiseerde criminaliteit vormt voor de Europese burgers, overheidsinstellingen en economie als geheel. Een van de pijlers van de strategie bestaat uit het elimineren van door de georganiseerde criminaliteit behaalde winsten en het voorkomen van infiltratie in de legale economie en legale ondernemingen (de “follow-the-money”-aanpak) en de Commissie werd verzocht actie te ondernemen ter herziening van de confiscatierichtlijn (3) en het besluit van de Raad betreffende bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen (4). |
|
2.3. |
Het EESC is zich al geruime tijd ten volle bewust van de toename van de georganiseerde criminaliteit en de aanzienlijke economische, politieke en sociale kosten daarvan. Het maakt zich daar ook grote zorgen over. Het EESC heeft zich van zijn taak gekweten en zijn adviezen (5) over onderwerpen die verband houden met de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit hebben ertoe bijgedragen dat de Europese wetgevers de burgers via het georganiseerde maatschappelijk middenveld macht en relevantie hebben gegeven. De ontneming van vermogensbestanddelen maakt deel uit van het grotere wetgevingsecosysteem van de EU dat moet bijdragen tot het herstelrecht dat gemeenschappen nodig hebben om de door misdrijven veroorzaakte schade te beperken. |
|
2.4. |
In de evaluatie (6) van het huidige rechtskader voor de ontneming van vermogensbestanddelen staat dat hoewel de lidstaten een algemene verbetering hebben bereikt, de algemene resultaten in termen van geconfisqueerde vermogensbestanddelen niet bevredigend zijn en dat de confiscatiepercentages in de EU zeer laag blijven. Het vermogen om vermogensbestanddelen op te sporen en te identificeren is een belangrijke factor om het slagingspercentage te verhogen en meer illegaal verkregen vermogensbestanddelen te bevriezen en te confisqueren. Bij de herziening van de wetgeving moet het toepassingsgebied van de ontneming van illegale vermogensbestanddelen worden uitgebreid en het aantal overeenkomstige instrumenten vergroot, en moet de capaciteit van de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen worden vergroot (7). |
|
2.5. |
Over de beleidsopties voor de herziening van het kader voor de ontneming van vermogensbestanddelen is in 2021 een openbare raadpleging gehouden. In maart 2021 werd een aanvangseffectbeoordeling (8) gepubliceerd voor feedback, en in navolging daarvan vond tussen 21 juni en 27 september 2021 een openbare raadpleging plaats om de standpunten van het grote publiek en de belanghebbenden te verzamelen. Vier beleidsopties werden geanalyseerd en gepresenteerd in het effectbeoordelingsverslag (9):
|
|
2.5.1. |
Uit de effectbeoordeling is gebleken dat optie 3 de meest geschikte optie is omdat deze het beste evenwicht biedt tussen doeltreffendheid, doelmatigheid en evenredigheid enerzijds en de verschillende verwachte economische, sociale en milieueffecten anderzijds. |
|
2.6. |
Op 25 mei 2022 heeft de Commissie een nieuwe richtlijn inzake de ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen voorgesteld, die in de plaats komt van de huidige confiscatierichtlijn, het besluit van de Raad betreffende bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad (10). Het doel is gemeenschappelijke normen vast te stellen voor de opsporing en identificatie, bevriezing, het beheer en de confiscatie van vermogensbestanddelen in één enkel instrument, dat een meer samenhangende en strategische aanpak voor alle actoren in het systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen mogelijk maakt. |
3. Algemene en specifieke opmerkingen
|
3.1. |
De algemene aanpak van de voorgestelde richtlijn is in overeenstemming met de doelstellingen ervan: 1) versterking van de capaciteit van de betrokken autoriteiten om illegale vermogensbestanddelen op te sporen, te bevriezen en te beheren; 2) versterking en uitbreiding van de mogelijkheden om illegale vermogensbestanddelen te confisqueren; 3) verbetering van de samenwerking tussen alle autoriteiten die betrokken zijn bij de ontneming van vermogensbestanddelen. |
|
3.2. |
Het is waarschijnlijk dat de voorgestelde richtlijn de mechanismen voor de ontneming van vermogensbestanddelen efficiënter en doeltreffender zal maken — doordat zij een reeks minimumvoorschriften voor de opsporing en identificatie, bevriezing, confiscatie en het beheer van vermogensbestanddelen in strafzaken vaststelt — en de uitvoering van beperkende maatregelen van de EU waar nodig zal vergemakkelijken. Wel is het zaak dat de voorgestelde richtlijn vergezeld gaat van aanvullende wetgeving en maatregelen inzake inbreuken op beperkende maatregelen van de EU en dat de Commissie zorgvuldig nagaat of kan worden voorkomen dat de capaciteit van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen om hun kerntaak te vervullen, wordt aangetast. |
|
3.3. |
Volgens het EESC zal de voorgestelde bepaling dat elke lidstaat een nationale strategie betreffende de ontneming van vermogensbestanddelen moet vaststellen, leiden tot een meer strategische aanpak van de ontneming van vermogensbestanddelen, tot meer samenwerking tussen de betrokken autoriteiten en tot een duidelijk overzicht van de resultaten van de ontneming van vermogensbestanddelen. |
|
3.4. |
Door de uitbreiding van de werkingssfeer van de confiscatiemechanismen zullen de nationale gerechtelijke autoriteiten ruimere confiscatiemogelijkheden krijgen voor een groter aantal misdrijven dan met de huidige confiscatierichtlijn het geval is. Het EESC is ingenomen met het ruimere toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn, aangezien deze een leemte opvult in de confiscatierichtlijn wat betreft een belangrijke lijst van misdrijven, waaronder milieumisdrijven, orgaanhandel, handel in cultuurgoederen, ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving of gijzeling, en handel in gestolen voertuigen voor zover het misdrijf door een criminele organisatie is gepleegd. Tegelijkertijd worden in de voorgestelde richtlijn de smokkel van migranten en de illegale tabakshandel niet expliciet genoemd, ondanks de aanzienlijke inkomsten die deze criminele markten jaarlijks genereren (geraamd op respectievelijk 289,4 miljoen EUR en 8 309,3 miljoen EUR (11)). |
|
3.5. |
Door de bevoegde autoriteiten onmiddellijke en rechtstreekse toegang te geven tot informatie van andere nationale autoriteiten, zoals belastingdiensten of nationale onroerendgoedregisters, zullen de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen beter in staat zijn doeltreffend en tijdig op te treden en te reageren. Tegelijkertijd moet ook de toegang van het publiek tot informatie worden gewaarborgd, zonder afbreuk te doen aan lopende procedures op nationaal en EU-niveau. |
|
3.6. |
Met de voorgestelde richtlijn wordt de lijst van situaties voor maatregelen in verband met confiscatie zonder veroordeling op grond van een strafprocedure uitgebreid tot andere gevallen waarin een strafrechtelijke veroordeling niet mogelijk is wegens objectieve omstandigheden zoals immuniteit, amnestie en verjaring. Het EESC erkent de inspanningen van de Commissie om deze gevallen aan beperkingen te onderwerpen, aangezien deze zouden kunnen worden misbruikt of gebruikt voor intimidatie of vervolging. |
|
3.7. |
De voorgestelde richtlijn bevat een nieuw confiscatiemechanisme voor de confiscatie van vermogensbestanddelen die niet rechtstreeks verband houden met een in de richtlijn genoemd misdrijf, maar waarvan wordt vermoed dat het gaat om illegaal verkregen goederen of opbrengsten van criminele activiteiten. Daarbij moet er verplicht een gerechtelijke procedure worden gevolgd voordat een confiscatiebevel uitgevaardigd kan worden en is het aan het openbaar ministerie om te bewijzen dat het betrokken vermogensbestanddeel verband houdt met criminele activiteiten. Het EESC meent echter dat verdere waarborgen vereist zijn om elk mogelijk misbruik tijdens de procedure uit te sluiten. De nationale jurisdicties hanteren verschillende benaderingen, variërend van confiscatie volgens het burgerlijk recht tot confiscatie volgens het strafrecht. De voorgestelde richtlijn moet normen bevatten betreffende de procedurele rechten van en waarborgen voor verweerders en ervoor zorgen dat rechters en openbare aanklagers adequate scholing kunnen volgen. |
|
3.8. |
Gezien het beperkte effect van de bepaling inzake sociaal hergebruik in de confiscatierichtlijn zouden de lidstaten meer moeten worden aangemoedigd om passende maatregelen te nemen om de doeltreffendheid van de bepaling te waarborgen. Het EESC verzoekt de Europese Commissie ambitieuzer te zijn in haar streven naar sociaal hergebruik van geconfisqueerde vermogensbestanddelen en de lidstaten in dit verband een minimumpercentage op te leggen. Het is van vitaal belang voor de sociale samenhang dat de getroffen gemeenschappen rechtstreeks schadeloosstelling ontvangen en de vruchten daarvan plukken. Bovendien moeten zij beter worden ondersteund bij het opbouwen van hun weerbaarheid tegen de georganiseerde criminaliteit, en moet het maatschappelijk middenveld worden betrokken bij het beheer van en de beschikking over geconfisqueerde vermogensbestanddelen. |
|
3.9. |
Zoals ook in de confiscatierichtlijn wordt vermeld, laten confiscatiemaatregelen het recht van slachtoffers op schadeloosstelling onverlet. Met de voorgestelde richtlijn wordt echter nog steeds niet gewaarborgd dat de schadeloosstelling van slachtoffers voorrang krijgt in de rangorde van schuldeisers. Tegelijkertijd worden onderdanen van derde landen onvoldoende beschermd door de voorgestelde richtlijn en andere EU-wetgeving, aangezien deze gericht zijn op EU-burgers. |
|
3.10. |
In het effectbeoordelingsverslag wordt gewezen op de volgende tekortkomingen: een gebrek aan duidelijkheid over de rol van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, en het feit dat er onvoldoende personele, financiële en technische middelen worden uitgetrokken voor de opsporing van vermogensbestanddelen. De voorgestelde richtlijn komt aan deze bevindingen tegemoet en schrijft voor dat in elke lidstaat ten minste één bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen wordt opgericht. De uitdrukkelijke verplichting om voldoende middelen ter beschikking te stellen om de efficiëntie en doeltreffendheid van deze bureaus te waarborgen, wordt toegejuicht. Deze verplichting zou echter gepaard moeten gaan met de verplichting voor elke lidstaat om regelmatig aan de Commissie verslag uit te brengen over de toegewezen middelen, zodat de Commissie kan beoordelen of er sprake is van versnippering of gebrek aan evenwicht tussen de verschillende bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen. |
|
3.11. |
De kosten in verband met het beheer van bevroren en/of geconfisqueerde vermogensbestanddelen kunnen aanzienlijk zijn of zelfs de waarde van het betrokken vermogensbestanddeel overschrijden. De voorgestelde richtlijn bevat een verplichting voor de bevoegde autoriteiten om de kosten te beoordelen alvorens een bevriezingsbevel uit te vaardigen. Het EESC verwelkomt deze maatregel als een efficiënt en nuttig instrument om de noodzakelijke kosten te beperken en de latere waarde van het vermogensbestanddeel te maximaliseren. |
|
3.12. |
Het mechanisme voor tussentijdse verkoop kan worden ingezet in een beperkt aantal gevallen, die nu in de voorgestelde richtlijn worden opgesomd, en zal waarschijnlijk bijdragen tot een doeltreffender beheer van de bevroren vermogensbestanddelen. Hoewel dit mechanisme in de meeste lidstaten beschikbaar is, wordt het op beperkte schaal en op zeer uiteenlopende wijze toegepast. Door de invoering van één enkele definitie en de specificatie van de voorwaarden voor het gebruik ervan zou met de voorgestelde richtlijn het gebruik van dit mechanisme kunnen worden verbeterd. |
|
3.13. |
Het ontbreken van volledige en vergelijkbare statistieken is aangemerkt als een belangrijke factor die het verbeteren van de doeltreffendheid van het systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen in de weg staat. In dit verband wordt iedere lidstaat verplicht een register voor de ontneming van vermogensbestanddelen op te zetten waarin gedurende het gehele ontnemingsproces gecodeerde informatie van de bevoegde autoriteiten wordt verzameld. |
|
3.14. |
Het EESC is van mening dat het in overeenstemming is met het programma van de Commissie voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) dat alle relevante wettelijke bepalingen inzake het ontnemen van vermogensbestanddelen in één richtlijn worden ondergebracht. Ook zal dit de betrokken autoriteiten en belanghebbenden helpen de regels beter te begrijpen en de uitvoering en doeltreffendheid verbeteren van maatregelen die bedoeld zijn om het percentage ontnemingen van illegaal verkregen vermogensbestanddelen in nationale rechtsgebieden te verhogen. |
|
3.15. |
De bureaus voor vermogensbeheer zullen gespecialiseerde instanties zijn die in elke lidstaat worden opgericht of aangewezen om te zorgen voor een doeltreffend beheer van bevroren en geconfisqueerde vermogensbestanddelen. Zij zullen samenwerken met andere bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het opsporen, identificeren, bevriezen, confisqueren en beheren van dergelijke vermogensbestanddelen, hetzij op nationaal niveau, hetzij in grensoverschrijdende gevallen. In de voorgestelde richtlijn worden de rol en de taken van de bureaus nauwkeuriger vastgelegd en wordt de lidstaten meer duidelijkheid geboden bij het bepalen van hun infrastructuur voor de ontneming van vermogensbestanddelen. |
|
3.16. |
Voor de beschikking over of teruggave van vermogensbestanddelen in grensoverschrijdende procedures moeten tussen de betrokken lidstaten overeenkomsten over de verdeling van vermogensbestanddelen worden gesloten. Er kunnen grote verschillen bestaan tussen de nationale systemen wat betreft de bevoegde autoriteiten en de procedures voor het sluiten van dergelijke overeenkomsten. De voorgestelde richtlijn bevat op dit punt geen specifieke bepalingen. Zij zou de bureaus voor de ontneming en het beheer van vermogensbestanddelen daarom expliciet relevante bevoegdheden moeten toekennen. |
|
3.17. |
Samenwerking met derde landen is bijzonder belangrijk omdat de georganiseerde criminaliteit ook buiten de EU bestaat en een aanzienlijk risico voor de interne veiligheid van de EU vormt. Aangezien de georganiseerde criminaliteit in toenemende mate onderling verbonden is en internationaler en digitaler van aard is geworden, is het belangrijk ervoor te zorgen dat autoriteiten in derde landen kunnen samenwerken met hun collega’s in de lidstaten. Om de handhaving van de voorgestelde richtlijn te versterken moeten verschillende bijstands- en ondersteuningsinstrumenten in overweging worden genomen. |
|
3.18. |
De raadplegingsinstrumenten die de Commissie voorafgaand aan de opstelling van de voorgestelde richtlijn heeft gebruikt, waren inclusief en qua duur en methodologie aangepast aan de verschillende belanghebbenden, met name de bevoegde autoriteiten, beroepsbeoefenaren, bedrijfsorganisaties, maatschappelijke organisaties en het grote publiek. Het EESC erkent de inspanningen van de Commissie om betrouwbare gegevens en informatie beschikbaar te stellen over de stand van zaken en de vorderingen van de lidstaten en de EU als geheel op het gebied van de ontneming van illegale vermogensbestanddelen. Het EESC verwacht dat soortgelijke inspanningen zullen worden geleverd bij de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving en bij de evaluatie van de uitvoering ervan. |
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Europol, Does crime still pay? Criminal Asset Recovery in the EU — Survey of statistical information 2010-2014, 2016.
(2) Mededeling van de Commissie over de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit (2021-2025) (COM(2021) 170 van 14.4.2021).
(3) Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 39).
(4) Besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven (PB L 332 van 18.12.2007, blz. 103).
(5) Enkele relevante EESC-adviezen: advies over het pakket veiligheidsunie (PB C 323 van 26.8.2022, blz. 69), de reeks adviezen over de wetgeving inzake de bestrijding van het witwassen van geld, met als meest recente het advies over het wetgevingspakket ter bestrijding van het witwassen van geld 2021 (PB C 152 van 6.4.2022, blz. 89), het advies over de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit 2021-2025 (PB C 517 van 22.12.2021, blz. 91), het advies over de versterking van het mandaat van Europol (PB C 341 van 24.8.2021, blz. 66), het advies over de controle van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten (PB C 246 van 28.7.2017, blz. 22), het advies over de Europese veiligheidsagenda (PB C 177 van 18.5.2016, blz. 51) en het advies over een open en veilig Europa (PB C 451 van 16.12.2014, blz. 96).
(6) Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, “Ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen: zorgen dat misdaad niet loont” (COM(2020) 217 final).
(7) Overeenkomstig de conclusies van de Raad over de intensivering van het financieel rechercheren ter bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit, Raadsdocument 8927/20, van 17 juni 2020.
(8) Geef uw mening: Bestrijding van georganiseerde misdaad — krachtiger mandaat voor de EU-bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen.
(9) Europese Commissie, IMPACT ASSESSMENT REPORT Accompanying the document Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council on asset recovery and confiscation, (2022).
(10) Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PB L 68 van 15.3.2005, blz. 49).
(11) Europese Commissie, directoraat-generaal Migratie en Binnenlandse Zaken, Mapping the risk of serious and organised crime infiltrating legitimate businesses: final report, Disley, E. (red.), Blondes, E. (red.), Hulme, S. (red.), Publicatiebureau, 2021.
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/111 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt (“verordening mediavrijheid”) en tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU
(COM(2022) 457 final — 2022/0277 (COD))
(2023/C 100/17)
|
Rapporteur: |
Christian MOOS |
|
Corapporteur: |
Tomasz Andrzej WRÓBLEWSKI |
|
Raadpleging |
Europees Parlement, 17.10.2022 Raad van de Europese Unie, 28.10.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
|
Goedkeuring door de afdeling |
23.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
155/0/3 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Mediavrijheid en mediadiversiteit zijn van fundamenteel belang voor de rechtsstaat en de liberale democratie. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) betreurt de zorgwekkende ontwikkelingen binnen de EU. Het is dan ook ingenomen met de initiatieven van de Europese Commissie ten behoeve van de mediavrijheid. |
|
1.2. |
Het EESC vraagt zich af of voltooiing van de interne mediamarkt wel een toereikende aanpak is om de vrijheid en de pluriformiteit van de media te beschermen. De instandhouding of het herstel van de vrijheid en de diversiteit van de media moet vooropstaan, zonder uit het oog te verliezen dat economisch welzijn verbonden is met mediavrijheid. |
|
1.3. |
Het EESC is ingenomen met het feit dat de Europese Commissie erkent dat concentratie van de mediamarkt een enorme bedreiging voor de vrijheid en de pluriformiteit van de media kan vormen indien die concentratie tot monopolies leidt. Marktconcentratie kan echter zinvol zijn en hoeft niet per se dergelijke negatieve gevolgen te hebben. |
|
1.4. |
Louter aanbevelingen en een “soft law”-benadering volstaan niet. Vrije en onafhankelijke media moeten een bindend criterium zijn in verband met het verslag over de rechtsstaat en het rechtsstaatmechanisme. |
|
1.5. |
Het EESC is ingenomen met de voorstellen om de redactionele onafhankelijkheid te vergroten en te verdedigen. Het benadrukt dat journalisten en uitgevers onafhankelijk moeten blijven. |
|
1.6. |
Publieke media hebben alleen zin als zij onpartijdig en volledig vrij van politieke invloed zijn. Adequate en stabiele financiële middelen zijn in dit verband een cruciale waarborg, mits er een doeltreffend controlesysteem komt om erop toe te zien dat de middelen goed worden besteed. |
|
1.7. |
Het EESC hecht grote waarde aan bindende vereisten inzake transparantie van media-eigendom. Kleine mediakanalen mogen door de vastgestelde vereisten niet met buitensporige administratieve lasten worden opgezadeld. |
|
1.8. |
Het EESC is bezorgd over de tekortschietende onafhankelijkheid van sommige nationale regulerende instanties en dringt aan op een kader dat deze onafhankelijkheid waarborgt. |
|
1.9. |
Het EESC is verheugd dat er een Europese Raad voor mediadiensten wordt opgericht. Wel is het zaak dat deze raad volledig onafhankelijk is, aangezien de EU het goede voorbeeld moet geven in het streven naar volledig onafhankelijke nationale regelgevende instanties. Het zou onverstandig zijn om nationale regelgevende instanties die niet onafhankelijk zijn, te laten deelnemen. |
|
1.10. |
Het EESC onderstreept het belang van transparantie in alle processen met betrekking tot de moderatie van inhoud op zeer grote onlineplatforms. |
|
1.11. |
Het EESC beveelt aan om EU-brede minimumnormen vast te stellen die in overeenstemming zijn met de huidige anti-concentratiewetgeving van de EU. Het roept de wetgevers op bindende regelgeving vast te stellen, waarbij wel de vrijheid van ondernemerschap wordt gerespecteerd. Onnodige bureaucratie en kosten moeten worden voorkomen. |
|
1.12. |
Indien de beoordeling van de concentratie van de mediamarkt door de nationale regelgevende instanties onvoldoende is, moet de Europese Commissie reageren overeenkomstig de huidige anticoncentratiewetgeving van de EU. |
|
1.13. |
Het EESC is ingenomen met de bindende transparantievereisten met betrekking tot de toewijzing van overheidsreclame. |
|
1.14. |
Het EESC is ingenomen met de jaarlijkse monitoring en dringt erop aan dat relevante belanghebbenden en het maatschappelijk middenveld in dat verband worden geraadpleegd. Het stelt voor om de reikwijdte van de monitoring uit te breiden tot alle andere aspecten die relevant zijn voor de bescherming van de vrijheid en de pluriformiteit van de media. |
2. Algemene opmerkingen
|
2.1. |
Het EESC wijst erop hoe belangrijk mediavrijheid en -diversiteit zijn voor de liberale democratie en de rechtsstaat, waartoe alle lidstaten zich door de ratificatie van de EU-Verdragen hebben verbonden. Dit standpunt heeft het eerder ook al verwoord in zijn uitgebreide initiatiefadvies over de waarborging van mediavrijheid en -diversiteit in Europa (1), in zijn advies over het actieplan voor Europese democratie (2) en in zijn advies over strategische rechtszaken tegen publieke participatie (3). |
|
2.2. |
Ursula von der Leyen, voorzitter van de Europese Commissie, heeft in haar toespraak over de Staat van de Unie 2021 (4) terecht verklaard dat informatie een publiek goed is. Zonder vrije toegang tot onafhankelijke en betrouwbare informatie kunnen EU-burgers hun in artikel 10 VEU verankerde recht om deel te nemen aan het democratisch bestel van de Unie niet uitoefenen. |
|
2.3. |
Hoewel in Europa over het algemeen nog altijd sprake is van vrije en diverse media, doen zich de laatste tijd wel verontrustende ontwikkelingen voor. Wat doeltreffende regelgevingswaarborgen ter bescherming van de mediavrijheid betreft blijft de bescherming van journalisten, die met name te lijden heeft onder het gebrek aan instrumenten om strategische rechtszaken tegen publieke participatie (zgn. SLAPP) te verhinderen, een belangrijk punt van zorg. In de Media Pluralism Monitor 2022 (5) wordt daarnaast geconstateerd dat van alle gebieden die onderzocht werden, de risico’s voor marktpluriformiteit het hoogst zijn. Dat er op het gebied van politieke onafhankelijkheid de afgelopen jaren geen vooruitgang is geboekt, is volgens de monitor in belangrijke mate te wijten aan het feit dat efficiënte mechanismen om de redactionele autonomie te beschermen in de meeste landen ontbreken. |
|
2.4. |
Naast interne bedreigingen van de mediavrijheid heeft de EU ook te maken met inmenging van buitenaf die erop gericht is het publieke debat in Europa te manipuleren. In de context van de toenemende geopolitieke spanningen levert bescherming van de vrijheid en de pluriformiteit van de media een belangrijke bijdrage aan de weerbaarheid van de EU tegen externe dreigingen. |
|
2.5. |
Er is echter ook sprake van enkele positieve ontwikkelingen, waaruit blijkt dat EU-wetgeving een verschil kan maken. Zo wordt in de Media Pluralism Monitor 2022 geconstateerd dat de indicator “bescherming van het recht op informatie” in vier landen een verbetering laat zien, die wordt toegeschreven aan de omzetting van EU-Richtlijn 2019/1937 (6) inzake de bescherming van klokkenluiders. |
|
2.6. |
Het EESC is dan ook in beginsel ingenomen met het initiatief van de Commissie voor een Europese wet inzake mediavrijheid (7) en de aanbeveling van de Commissie inzake interne waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid en transparantie over eigendom in de mediasector (8), als de volgende stap richting bescherming van de vrijheid en de pluriformiteit van de media, en daarmee van de liberale democratie in de EU. |
|
2.7. |
Het EESC wijst erop hoe belangrijk het is dat de Europese wet inzake mediavrijheid een verordening met rechtstreekse werking is, en vraagt zich of de “soft law”-benadering van de aanbeveling wel een doeltreffende manier is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken. Aanbevelingen alleen volstaan niet om de vrijheid en de diversiteit van de media in de lidstaten te waarborgen. Vrije en onafhankelijke media moeten bindende criteria zijn in verband met het verslag over de rechtsstaat en de activering van het rechtsstaatmechanisme in lidstaten waar regeringen de vrijheid en onafhankelijkheid van de media schenden. |
|
2.8. |
De rechtsgrond voor de verordening is artikel 114 VWEU, dat ruimte biedt voor onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen met het oog op de instelling en de werking van de interne markt. Aangezien de onderliggende problemen en tekortkomingen zeer politiek van aard zijn en verband houden met de werking van democratische stelsels op basis van de rechtsstaat, vraagt het EESC zich af of de voltooiing van de interne mediamarkt wel een afdoende aanpak is om de vrijheid en de pluriformiteit van de media te beschermen. |
|
2.9. |
De voorgestelde verordening heeft vijf verschillende doelstellingen: a) nationale regels en procedures harmoniseren om obstakels voor activiteiten en investeringen van mediabedrijven in de interne markt weg te nemen; b) glazen plafonds weghalen die buitenlandse uitgevers beletten te investeren in lokale nationale markten; c) de redactionele vrijheid van alle media versterken, zonder tegelijkertijd de rechten van particuliere uitgevers in te perken; d) de onafhankelijkheid van de publieke media waarborgen door permanente mechanismen op te zetten die vrij zijn van de invloed van politici, en e) de toewijzing van economische middelen, d.w.z. overheidsreclame, reguleren. Het EESC plaatst vraagtekens bij de volgorde van belangrijkheid waarin deze doelstellingen gezet zijn. Het is van mening dat de instandhouding of het herstel van de vrijheid en de diversiteit van de media voorop moet staan en de focus niet moet liggen op economische kwesties, tenzij deze duidelijk verband houden met mediavrijheid. |
|
2.10. |
Uit de verordening blijkt duidelijk dat de Commissie zich wil concentreren op de “verstoringen” van de interne markt en de mediamarkt wil openstellen voor meer grensoverschrijdende concurrentie, met name wat audiovisuele mediadiensten en het delen van video’s betreft. De verordening heeft daarmee in feite een veel beperkter toepassingsgebied dan haar benaming suggereert. Volgens het EESC is deze aanpak ontoereikend om de vrijheid en de pluriformiteit van de media, die in bijna alle lidstaten onder vuur liggen en in sommige ernstige gevallen in wezen zijn afgeschaft, met alle verwoestende gevolgen van dien voor het werk en de veiligheid van journalisten en de integriteit van het publieke debat en informatie, daadwerkelijk te verdedigen en waar nodig te herstellen. Met het openstellen van de markt moeten dezelfde normen voor de bescherming van de vrijheid van meningsuiting worden gewaarborgd om ervoor te zorgen dat een ruimere markttoegang niet leidt tot monopolisering van de markt door buitenlandse partijen, met name in armere landen. |
|
2.11. |
Het EESC is ingenomen met de voorstellen om de redactionele onafhankelijkheid te vergroten en te verdedigen. Tevens benadrukt het dat de onafhankelijkheid van journalisten en uitgevers behouden moet blijven, d.w.z. dat uitgevers het recht blijven hebben om een redactionele publicatielijn te formuleren. Het EESC ziet dat de politieke en economische invloed in verschillende EU-landen toeneemt, zowel in publieke media als in particuliere media met nauwe banden met de macht. Dit is onverenigbaar met de rol van de media als vierde macht. In de verordening wordt niet nader aangegeven hoe redactionele onafhankelijkheid kan worden verenigd met de legitieme rechten en belangen van uitgevers/eigenaren van particuliere media. |
|
2.12. |
Het EESC steunt maatregelen om de weerbaarheid tegen buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging te vergroten, mits de vrijheid van meningsuiting binnen de Europese Unie daardoor niet wordt aangetast. |
|
2.13. |
In de verordening wordt gewezen op de behoefte aan financiering van de mediasector, iets wat ook het EESC heeft benadrukt in zijn advies over het veiligstellen van de mediavrijheid en -diversiteit in Europa (9). De geboden instrumenten zijn echter vooralsnog niet toereikend om de kwaliteit van de journalistiek en de diversiteit van de media in de lidstaten te waarborgen. Het EESC is van mening dat de beste voorwaarden voor mediavrijheid worden geschapen met een regelgevingskader dat mediakanalen in staat stelt zichzelf te financieren via hun aanbod op de markt. Publieke media hebben alleen zin als zij onpartijdig en volledig vrij van politieke invloed zijn; als dat niet het geval is kan overheidsfinanciering leiden tot allerlei vormen van misbruik en overheidsmanipulatie. Bij elk project ter financiering van media moeten zeer transparante regels worden gehanteerd en moet de politieke onafhankelijkheid van journalisten gewaarborgd worden. |
|
2.14. |
Het EESC steunt het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa (10) en het krachtige pleidooi daarin voor het bevorderen van de onafhankelijkheid en pluriformiteit van de media (voorstellen 27.1 en 37.4), die de Commissie citeert zonder de daaruit voortvloeiende prioriteitstelling over te nemen. |
3. Specifieke opmerkingen
|
3.1. |
Het EESC is ingenomen met het recht van afnemers en aannemers van mediadiensten op “een verscheidenheid aan inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit, geproduceerd met inachtneming van de redactionele vrijheid van de aanbieders van mediadiensten, ten behoeve van het openbaar debat”, zoals vastgelegd in artikel 3. |
|
3.2. |
Het EESC plaatst vraagtekens bij het beperkte toepassingsgebied van artikel 4, lid 2, punt c), dat uitsluitend betrekking heeft op de installatie van spyware (alleen “product[en] met digitale elementen”) en stelt voor om de installatie van alle apparatuur of technologie die voor surveillance kan worden gebruikt, te verbieden. |
|
3.3. |
Het EESC onderstreept het belang van waarborgen voor de onafhankelijkheid van publieke aanbieders van mediadiensten en het belang van adequate en stabiele financiële middelen voor deze aanbieders (artikel 5). Wel moet er een doeltreffend controlesysteem komen om erop toe te zien dat de middelen goed worden besteed. Het EESC is van mening dat een onafhankelijk, niet politiek benoemd orgaan de beste optie is om te bepalen hoeveel financiering publieke aanbieders van mediadiensten nodig hebben om hun taak te vervullen. De huidige tendens om de financiering van publieke aanbieders van mediadiensten tot een politieke kwestie te maken vormt een grote bedreiging voor de mediavrijheid. |
|
3.4. |
Het EESC is van mening dat de verplichtingen van aanbieders van mediadiensten, zoals omschreven in artikel 6, lid 1, niet volstaan om transparantie inzake media-eigendom te waarborgen. Te weinig transparantie inzake media-eigendom is een belangrijke reden voor gebrek aan redactionele vrijheid en kwaliteitsjournalistiek (in overeenstemming met journalistieke normen). Aanbieders van mediadiensten en onlineplatforms moeten tegenover mediagebruikers transparant zijn over hun eigendom. De bescherming van gegevens en privacy mag de transparantie inzake media-eigendom niet in de weg staan. Kleine mediakanalen mogen door de vastgestelde vereisten niet met buitensporige administratieve lasten worden opgezadeld. |
|
3.5. |
Het EESC beveelt aan om de in punt 20 van de aanbeveling van de Commissie genoemde bindende transparantievereisten aan te vullen met de vereisten in de punten 4.1 tot en met 4.6 van de bijlage bij de aanbeveling van het Comité van ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten over mediapluriformiteit en transparantie van media-eigendom (11). |
|
3.6. |
Het EESC vreest dat de “soft law”-benadering in de aanbeveling van de Commissie wel eens zou kunnen leiden tot een lappendeken van regelgeving die de integriteit van de gemeenschappelijke markt en de doelstellingen van de verordening ondermijnt. |
|
3.7. |
De verwijzing in artikel 7 naar de vereisten van artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU (12) is volgens het EESC te vaag om de onafhankelijkheid van de nationale regulerende instanties of organen te waarborgen. Het EESC pleit dan ook voor een kader dat de onafhankelijkheid van de nationale regulerende instanties en instrumenten waarborgt, om een eventueel gebrek aan onafhankelijkheid van een nationale regulerende instantie te verhelpen. |
|
3.8. |
Het EESC acht het onaanvaardbaar dat een vertegenwoordiger van een niet volledig onafhankelijke nationale instantie of orgaan deelneemt aan de besluitvorming van de voorgestelde Europese Raad voor mediadiensten. Om de onafhankelijkheid van de nationale instanties of organen te kunnen beoordelen moeten in de verordening duidelijke criteria worden vastgesteld. |
|
3.9. |
Het EESC is van mening dat de voorgestelde Europese Raad voor mediadiensten niet onafhankelijk is van de Europese Commissie en roept de Europese wetgever op om de volledige onafhankelijkheid van deze raad te waarborgen. Indien de raad niet volledig onafhankelijk is van de Europese Commissie mag hij geen regulerende of toezichtstaken uitoefenen. |
|
3.10. |
Het EESC beveelt aan artikel 10, lid 5, als volgt te herformuleren: “De Commissie wijst een vertegenwoordiger voor de raad aan. De vertegenwoordiger van de Commissie kan deelnemen aan de vergaderingen van de raad, maar is niet stemgerechtigd.” |
|
3.11. |
Het EESC beveelt aan artikel 10, lid 6, als volgt te herformuleren: “De raad kan deskundigen en waarnemers uitnodigen om deel te nemen aan de vergaderingen.” |
|
3.12. |
Wat artikel 11 betreft, verwerpt het EESC de keuze van de Commissie voor suboptie A, nl. dat de op te richten Europese Raad voor mediadiensten wordt bijgestaan door een secretariaat van de Commissie. Alleen met suboptie B, nl. dat de op te richten Europese Raad voor mediadiensten wordt bijgestaan door een onafhankelijk EU-kantoor, kan de onafhankelijkheid van de raad gewaarborgd worden. |
|
3.13. |
Het EESC is verheugd dat er een gestructureerde dialoog tussen alle belanghebbenden, waaronder expliciet het maatschappelijk middenveld, wordt opgezet, zoals vermeld in artikel 12, punt l). Het EESC, dat de belangrijkste sectoren van het maatschappelijk middenveld (met inbegrip van de sociale partners) vertegenwoordigt, kan met zijn expertise een bijdrage aan deze gestructureerde dialoog leveren. |
|
3.14. |
Het EESC is ingenomen met de gestructureerde samenwerking, met inbegrip van wederzijdse bijstand, tussen nationale regulerende instanties en organen. Wel beveelt het aan het toepassingsgebied van artikel 13, lid 2, niet te beperken tot gevaar voor de werking van de interne markt voor mediadiensten, de openbare veiligheid en defensie, maar ook andere risico’s voor de vrijheid en de diversiteit van de media, alsook risico’s voor de politieke onafhankelijkheid van de regulerende instanties en organen, mee te nemen. |
|
3.15. |
Het EESC is ingenomen met de inspanningen om de inhoud van aanbieders van mediadiensten op zeer grote onlineplatforms beter te beschermen, zoals vastgelegd in artikel 17, en onderstreept het belang van transparantie in alle processen met betrekking tot de moderatie van inhoud op zeer grote onlineplatforms. De in dit artikel genoemde verplichtingen mogen het functioneren van de grote onlineplatforms echter niet verstoren. Het EESC is ingenomen met de gestructureerde dialoog waarin artikel 18 voorziet en wijst erop hoe belangrijk het is dat het maatschappelijk middenveld bij de herziening van de toepassing van artikel 17 wordt betrokken. |
|
3.16. |
Het EESC is verheugd over het recht van gebruikers om standaardinstellingen van audiovisuele media aan te passen, zoals vastgelegd in artikel 19. Dit recht kan alleen uitgeoefend worden als apparaten en/of gebruikersinterfaces gebruiksvriendelijk zijn. Het mag echter niet zo zijn dat de operationele capaciteit van fabrikanten en ontwikkelaars wordt aangetast of dat hun toekomstige ontwikkeling wordt beperkt. Er moet worden gezorgd voor een gebruiksvriendelijk ontwerp met een eenvoudig taalgebruik. |
|
3.17. |
Het EESC stelt voor om de Europese Raad voor mediadiensten (in artikel 20, lid 4) ook het recht te geven om een initiatiefadvies op te stellen wanneer een nationale wetgevende, regelgevende of bestuursrechtelijke maatregel waarschijnlijk gevolgen zal hebben voor de werking van de interne markt voor mediadiensten. |
|
3.18. |
Het EESC spreekt opnieuw zijn bezorgdheid uit over het feit dat een louter marktgerichte aanpak niet volstaat om de pluriformiteit en de vrijheid van de media in Europa te waarborgen. Zonder eraan voorbij te gaan dat de omvang van bedrijven op de markt voor mediadiensten kan bijdragen tot de economische duurzaamheid van aanbieders van mediadiensten, is het EESC ingenomen met het feit dat de Europese Commissie erkent dat concentratie op de mediamarkt een wezenlijke bedreiging kan vormen voor de vrijheid en de pluriformiteit van de media. |
|
3.19. |
Het EESC is verheugd over de in artikel 21 voorgestelde maatregelen om de transparantie rond marktconcentratie te vergroten als eerste stap om bedreigingen voor de vrijheid en de pluriformiteit van de media als gevolg van concentratie op de mediamarkt in te dammen. Marktconcentratie heeft niet noodzakelijkerwijs een negatief effect op de vrijheid en de diversiteit van de media wanneer bijvoorbeeld kleinere mediakanalen op die manier het hoofd boven water kunnen houden, maar wanneer concentratie leidt tot informatiemonopolies moet wel opgetreden worden. De EU moet met name actie ondernemen wanneer mediamagnaten en -oligarchen, die vaak nauwe betrekkingen met vooraanstaande politici in eigen land of zelfs met regeringen van derde landen onderhouden, media in hun greep krijgen. |
|
3.20. |
Het EESC herinnert eraan dat de mediamarkten nog altijd sterk versnipperd zijn en dringt erop aan dat de marktconcentratie niet alleen wordt gemeten aan de hand van de nationale markt voor mediadiensten, maar dat ook wordt gekeken naar de versnippering van de markten op subnationaal of districtsniveau. Concentratie van de mediamarkt in districten met slechts één regionaal mediakanaal vormt een aanzienlijke bedreiging voor de vrijheid en de pluriformiteit van de media. |
|
3.21. |
Het EESC is van mening dat de richtsnoeren van de Commissie met betrekking tot “factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij het toepassen van criteria voor de beoordeling van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt” ontoereikend zijn om ervoor te zorgen dat beoordelingen in de hele EU vergelijkbaar zijn. Het EESC beveelt aan om EU-brede minimumnormen voor de beoordelingen vast te stellen, die in alle lidstaten in acht moeten worden genomen. De lidstaten wordt verzocht om verder te gaan dan de minimumvereisten van de EU en gedetailleerdere en diepgaandere beoordelingen te overleggen. |
|
3.22. |
Niet-bindende transparantievereisten schieten tekort in het licht van de huidige bedreiging die marktconcentratie voor de vrijheid en de pluriformiteit van de media vormt. Het EESC dringt er dan ook bij de Europese wetgevers op aan bindende regelgeving met betrekking tot mediaconcentratie vast te stellen, waarbij wel de vrijheid van ondernemerschap gerespecteerd moet worden. Een en ander mag er echter niet toe leiden dat de media of mediaorganisaties met extra bureaucratische rompslomp of dure procedures worden opgezadeld. |
|
3.23. |
Het EESC beveelt ook aan om de Europese Raad voor mediadiensten (in artikel 22) het recht te verlenen om “bij gebrek aan een beoordeling of een raadpleging krachtens artikel 21” een initiatiefadvies op te stellen. De beoordeling van marktconcentratie is een taak die niet slechts aan de lidstaten gedelegeerd mag worden, aangezien sommige regeringen marktconcentratie actief ondersteunen om kritische stemmen en mediakanalen die een tegengeluid laten horen, het zwijgen op te leggen. |
|
3.24. |
Het EESC herinnert eraan dat verstoringen op de interne markt voor mediadiensten ook gevolgen hebben voor de vrijheid en de pluriformiteit van de media, indien deze verstoringen zich uitsluitend voordoen op specifieke delen van de gemeenschappelijke markt, op nationaal, regionaal of zelfs districtsniveau. In al deze gevallen moet de Europese Raad voor mediadiensten het recht hebben over te gaan tot een beoordeling van de mediaconcentratie indien de nationale regulerende instanties of organen dat verzuimen. |
|
3.25. |
Het EESC beveelt aan om de Europese Raad voor mediadiensten te belasten met de taak om andere bedreigingen voor de vrijheid en de pluriformiteit van de media te beoordelen indien de nationale regulerende instanties of organen dat verzuimen. |
|
3.26. |
Het EESC is ingenomen met de bindende transparantievereisten in artikel 24 met betrekking tot de toewijzing van overheidsreclame. De vrijstelling daarvan voor territoriale entiteiten met minder dan 1 miljoen inwoners kan echter worden gebruikt als een maas om aan transparantie te ontkomen. Aangezien de administratieve lasten in verband met de rapportagevereisten evenredig moeten zijn, stelt het EESC voor om een minimumdrempel vast te stellen voor de uitgaven per nationale, regionale of lokale overheid: indien de totale jaarlijkse uitgaven voor overheidsreclame van die entiteit onder de drempel blijven, zijn de transparantievereisten niet van toepassing. |
|
3.27. |
Het EESC is ingenomen met de jaarlijkse monitoring zoals vastgelegd in artikel 25 en dringt erop aan dat de relevante belanghebbenden en het maatschappelijk middenveld tijdens het monitoringproces worden geraadpleegd. De reikwijdte van de monitoring, die uitsluitend betrekking heeft op de werking van de interne markt voor mediadiensten, is echter te beperkt. Het EESC stelt dan ook voor om de reikwijdte van de monitoring uit te breiden tot alle andere aspecten die relevant zijn voor de bescherming van de vrijheid en de pluriformiteit van de media. Het beveelt aan om de Europese Raad voor mediadiensten te belasten met de ontwikkeling van een reeks indicatoren voor de monitoringexercitie. |
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de waarborging van mediavrijheid en -diversiteit in Europa (initiatiefadvies) (PB C 517 van 22.12.2021, blz. 9).
(2) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende het actieplan voor Europese democratie (COM(2020) 790 final) (PB C 341 van 24.08.2021, blz. 56).
(3) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot bescherming van bij publieke participatie betrokken personen tegen kennelijk ongegronde of onrechtmatige gerechtelijke procedures (“strategische rechtszaken tegen publieke participatie”) (COM(2022) 177 final — 2022/0117 COD) (PB C 75 van 28.2.2023, blz. 143).
(4) Europese Commissie, 2021, toespraak over de Staat van de Unie door voorzitter Von der Leyen, Straatsburg, 15 september 2021.
(5) Europees Universitair Instituut, Centre for Media Pluralism and Media Freedom, “Application of the Media Pluralism Monitor in the European Union, Albania, Montenegro, the Republic of North Macedonia, Serbia and Turkey in the year 2021”, San Domenico di Fiesole 2022.
(6) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).
(7) COM(2022) 457.
(8) Aanbeveling (EU) 2022/1634 van de Commissie van 16 september 2022 inzake interne waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid en transparantie over eigendom in de mediasector (PB L 245 van 22.9.2022, blz. 56).
(9) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de waarborging van mediavrijheid en -diversiteit in Europa (initiatiefadvies) (PB C 517 van 22.12.2021, blz. 9).
(10) Conferentie over de toekomst van Europa, Verslag over het eindresultaat, mei 2022.
(11) Council of Europe, Recommendation CM/Rec(2018)1[1] of the Committee of Ministers to member States on media pluralism and transparency of media ownership, 7 March 2018, https://search.coe.int/cm/Pages/result_details.aspx?ObjectId=0900001680790e13
(12) Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1).
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/118 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over het streven naar een toekomst zonder asbest: Europa pakt de gezondheidsrisico’s van asbest aan
(COM(2022) 488 final)
en over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/148/EG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk
(COM(2022) 489 final — 2022/0298 (COD))
(2023/C 100/18)
|
Rapporteur: |
Ellen NYGREN |
|
Raadpleging |
Europees Parlement, 6.10.2022 Raad van de Europese Unie, 7.10.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 153, lid 2, onder b, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) |
|
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
|
Goedkeuring door de afdeling |
23.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
15.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
155/9/49 |
1. Samenvatting en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met het streven van de Commissie om het aantal kankergevallen terug te dringen en met de specifieke maatregelen om blootstelling aan asbest op het werk tot een minimum te beperken. |
|
1.2. |
Volgens de wetenschap kan geen enkele mate van blootstelling als veilig worden beschouwd, dat wil zeggen zonder dat er risico op kanker bestaat. Daarom beveelt het EESC net als het Europees Parlement aan dat de door de Commissie in de richtlijn betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest voorgestelde technische grenswaarde voor blootstelling aan asbest op termijn verlaagd moet worden, en om hiertoe een routekaart op te stellen met maatregelen die een aanvulling vormen op de huidige voorstellen van de Commissie. De routekaart moet voorzien in financiële steun voor bedrijven en regio’s die daar behoefte aan hebben om de doelstellingen te verwezenlijken. |
|
1.3. |
Er zou een brede voorlichtingscampagne over asbest en de dodelijke risico’s ervan moeten komen. Bovendien moeten alle werknemers die het risico lopen aan asbest te worden blootgesteld een opleiding krijgen in hun moedertaal of in een andere taal die zij beheersen. |
|
1.4. |
Alle werknemers die mogelijk aan asbest zijn blootgesteld zouden onderzocht moeten worden en, als zij van werkplek veranderen, een logboek/pas met documentatie over hun blootstelling aan asbest moeten meekrijgen, zodat hun gezondheid gemonitord wordt. |
|
1.5. |
Internationale samenwerking op regelgevingsgebied is nodig om de risico’s van asbest doeltreffend aan te pakken. Het EESC vestigt met name de aandacht op IAO-verdrag nr. 162 en het Verdrag van Rotterdam. Waar deze worden besproken en toegepast moeten de EU en haar lidstaten een actieve en leidende rol spelen om te zorgen voor een betere ontwikkeling in alle landen van de wereld en in internationale handelsketens. In vrijhandelsovereenkomsten van de EU met andere landen en regio’s moet als eis worden opgenomen dat meer wordt gedaan om het gebruik van asbest te verbieden en de schadelijke gevolgen ervan in alle landen van de wereld te beperken. Het EESC roept de EU en haar lidstaten op zich actief in te zetten voor een internationaal verbod op het gebruik van asbest en voor de bescherming van werknemers die met asbest omgaan tijdens bijvoorbeeld renovaties, sloopwerkzaamheden en afvalbeheer. |
2. Achtergrond en algemene opmerkingen
2.1. Asbestverbod in de EU
|
2.1.1. |
Asbest is een gevaarlijke stof die kanker veroorzaakt. Dat is al tientallen jaren bekend. Al sinds meer dan veertig jaar neemt de EU maatregelen tegen asbest, aanvankelijk om het gebruik ervan te beperken en later om het geheel en al te verbieden. In 1999 heeft de EU het gebruik van alle soorten asbestvezels verboden. Het verbod is in 2005 in werking getreden en geldt zowel voor in de EU geproduceerde goederen als voor goederen die in de EU worden ingevoerd. Bij Richtlijn 2009/148/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) zijn de toenmalige regels betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk gecodificeerd. |
|
2.1.2. |
Aangezien asbest al relatief lang in de bouwsector wordt gebruikt, zijn er nog steeds veel gebouwen waarin het materiaal aanwezig is. Afhankelijk van het soort werk dat wordt uitgevoerd, kunnen de gevaarlijke stoffen worden geactiveerd tijdens renovatie- en sloopwerkzaamheden. Asbest komt ook voor in andere sectoren, zoals de mijnbouw en de winningsindustrie, afvalbeheer en onderhoud van voertuigen. Ondanks het huidige verbod op het gebruik van asbest zijn er dus nog steeds allerlei soorten werk waarbij werknemers aan asbest worden blootgesteld. Naast de werknemers die in de officiële statistieken worden vermeld, zijn er onderdanen van derde landen die in dit verband niet altijd in EU- en nationale overheidsstatistieken worden opgenomen. Volgens de Commissie heeft de richtlijn van 2009 betreffende de bescherming van werknemers tegen blootstelling aan asbest op het werk weinig aan relevantie ingeboet, maar zij stelt wel voor deze aan te passen aan de jongste wetenschappelijke bevindingen op dit gebied. |
|
2.1.3. |
Het EESC heeft twee adviezen over aanverwante onderwerpen uitgebracht: CCMI/130 “Een asbestvrije EU” (2) en CCMI/166 “Werken met asbest bij energierenovatie” (3). Het dient een prioritaire doelstelling te zijn voor de Europese Unie om alle gebruikte asbest en alle asbesthoudende producten te verwijderen. Het EESC moedigt de Europese Unie aan met de sociale partners en andere belanghebbenden, waaronder ook relevante maatschappelijke organisaties, op Europees, nationaal en regionaal niveau samen te werken om actieplannen voor asbestbeheer en -verwijdering te ontwikkelen en uit te wisselen. In de huidige omstandigheden is het echter nog steeds moeilijk om de genoemde doelstelling te verwezenlijken. Daarom hebben besluitvormers in sommige EU-landen of -regio’s gekozen voor een “asbestveilige” strategie. |
|
2.1.4. |
In het huidige voorstel van de Commissie wordt de technische grenswaarde voor asbest in de lucht verlaagd van 0,1 vezels per cm3 tot 0,01 vezels per cm3, als een tijdgewogen gemiddelde van acht uur (TGG). |
2.2. De ambitie van de EU om kanker te bestrijden
|
2.2.1. |
Het Europees kankerbestrijdingsplan werd in 2021 gepresenteerd als een veelzijdige manier om kanker te bestrijden. In zijn advies SOC/677 (4) toonde het EESC zich ingenomen met dit plan, waarin de primaire preventie van kanker een belangrijke plaats inneemt. In het verlengde daarvan zou het een goede zaak zijn om maatregelen te nemen tegen die gevallen van blootstelling aan asbest waarover al kennis beschikbaar is, aangezien het risico op nieuwe gevallen van kanker dan daadwerkelijk afneemt en uit bestaand onderzoek al is gebleken dat blootstelling aan asbest de belangrijkste oorzaak van werkgerelateerde kanker is. Aangezien mesothelioom diverse oorzaken kan hebben (bijv. naast asbest ook nanovezels), stelt het EESC voor dat mensen die in hun werk worden blootgesteld aan asbest een document ontvangen waarin de toedracht van de blootstelling uiteen wordt gezet. |
|
2.2.2. |
In dit verband moet erop worden gewezen dat niet alleen werknemers aan asbest kunnen worden blootgesteld; ook het grote publiek kan dit lot treffen, bijvoorbeeld als het zich dicht bij renovatie- of sloopwerkzaamheden bevindt. Het kan ook gaan om particulieren die hun eigen woning renoveren zonder weet te hebben van de risico’s die daarbij komen kijken. Bovendien kan asbest vrijkomen in ventilatiesystemen, waardoor mensen er zonder het te weten aan blootgesteld worden. Het publiek zou dan ook via alle mogelijke kanalen voorgelicht moeten worden. Ook via de media, die grote verantwoordelijkheid dragen. |
2.3. Algemene opmerkingen
|
2.3.1. |
Het EESC steunt het streven van de Commissie om kanker op verschillende manieren te bestrijden. Het beperken van de risico’s van blootstelling aan asbest is een concrete stap om de aantallen kankergevallen terug te dringen. Er is uitgebreide wetenschappelijke kennis over de gevaren van asbest en over het rechtstreekse verband tussen blootstelling aan asbest en kanker. Er wordt nu voorgesteld om het rechtskader te actualiseren op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten die de Commissie op dit gebied heeft vergaard. |
|
2.3.2. |
Elk geval van kanker brengt kosten voor de samenleving met zich mee, evenals leed en verlies voor individuele personen. Door de blootstelling aan asbest op het werk in te dammen kan een groot aantal gevallen van kanker worden voorkomen. Alle betrokken partijen zouden dan ook alles in het werk moeten stellen om blootstelling aan asbest te bestrijden. Dit betekent allereerst dat werknemers beschermd moeten worden tegen blootstelling aan asbest, maar ook dat het publiek moet worden voorgelicht, zodat het zich beter bewust is van de risico’s van asbest. |
3. Specifieke opmerkingen
|
3.1. |
Verlaging van de technische grenswaarde voor de getolereerde hoeveelheid asbestvezels in de lucht is de meest ambitieuze maatregel die de EU kan nemen bij de wijziging van de richtlijn. Het EESC is ingenomen met het initiatief van de Commissie, dat een goed uitgangspunt vormt voor verdere stappen naar nultolerantie ten aanzien van blootstelling aan asbest op het werk. |
|
3.1.1. |
De Commissie stelt voor artikel 8 zo te wijzigen dat de grenswaarde van 0,1 vezels per cm3, als een tijdgewogen gemiddelde van acht uur (TGG), wordt verlaagd. In de richtlijn wordt ook bepaald dat de blootstelling van werknemers aan stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen op de werkplek tot een minimum moet worden beperkt, in ieder geval tot een zo laag niveau als technisch haalbaar is met de in artikel 8 vastgestelde grenswaarde. In dit verband herinnert het EESC eraan dat de sociale partners verder kunnen gaan dan de nieuwe grenswaarde die krachtens de richtlijn van toepassing zal zijn: zij kunnen passende maatregelen nemen om de hoeveelheid asbestvezels op de werkplek nog sterker terug te dringen. |
|
3.1.2. |
Volgens de International Commission of Occupational Health (ICOH) kan geen enkele mate van blootstelling als veilig worden beschouwd, dat wil zeggen een blootstelling waarbij er geen risico op kanker meer zou zijn. Hoogleraar Jukka Takala legde tijdens de hoorzitting van het EESC van 31 oktober 2022 uit dat jaarlijks ongeveer 90 370 mensen in de EU sterven aan asbestgerelateerde kanker, wat erop wijst dat een lagere grenswaarde nodig is. Het EESC is dan ook van mening dat de EU verder moet gaan dan wat de Commissie voorstelt en de technische grenswaarde op termijn, na een redelijke overgangsperiode, op 0,001 vezels/cm3 moet vastleggen. Daartoe moet een routekaart worden opgesteld met voorstellen voor — onder meer financiële — maatregelen ter ondersteuning van bedrijven en regio’s die anders niet in staat zijn om de doelstellingen te verwezenlijken. |
|
3.2. |
Voordat met renovatie- of sloopwerkzaamheden wordt begonnen, worden werkgevers geacht aan te geven welke materialen asbest kunnen bevatten. Dit betekent dat zij toegang moeten krijgen tot en gebruik kunnen maken van informatiebronnen van de eigenaar van het onroerend goed en andere beschikbare bronnen, of anders dat het gebouw gescreend wordt. Het EESC pleit in dit verband voor de invoering van registers voor het verzamelen van informatie over de gebouwen in kwestie, te beginnen met gebouwen die worden gerenoveerd en daarna stap voor stap ook andere gebouwen. Deze informatie moet door de lidstaten op een in onderling overleg te bepalen wijze worden georganiseerd om vergelijkbare gegevens te verkrijgen over de vraag waar asbest aanwezig zou kunnen zijn (land/locatie/functie van gebouw/deel van gebouw) en zo ja, in welke hoeveelheden (bij benadering in welke vorm en hoeveel asbest per vierkante meter) enz. Het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) zou kunnen worden verzocht mee te helpen met de ontwikkeling van een geharmoniseerd kader voor zo’n gebouwenregister. |
|
3.3. |
Het is belangrijk dat werknemers die het risico lopen aan asbest te worden blootgesteld een opleiding krijgen. Het is van het grootste belang dat zo’n opleiding wordt gegeven in de moedertaal van de werknemers of in een andere taal die zij spreken, ook wanneer zij afkomstig zijn uit een ander land dan waar zij werken, aangezien zij in dat geval de plaatselijke taal wellicht niet goed beheersen. Dit geldt zowel voor EU-burgers als voor werknemers uit derde landen. |
|
3.4. |
Het is ook raadzaam om het grote publiek uitgebreider voor te lichten over asbest en de risico’s ervan, zodat zowel werknemers als opdrachtgevers van werkzaamheden waarbij asbest kan vrijkomen, alsook personen en autoriteiten die relatief weinig van het onderwerp afweten, zich hier bewuster van worden. De Commissie zou samen met de lidstaten, de sociale partners en relevante maatschappelijke organisaties een informatiecampagne over asbest en de dodelijke risico’s ervan moeten opzetten. Het EESC zou als platform kunnen dienen voor een internationale conferentie over asbest, om de kennis over de stof zelf en de schadelijke gevolgen ervan, alsook over maatregelen ter voorkoming van deze gevolgen, te vergroten. |
|
3.5. |
Bedrijfsgeneeskundige diensten dienen door middel van (voorafgaande, periodieke en afsluitende) onderzoeken na te gaan of werknemers die aan asbest zijn blootgesteld arbeidsgeschikt zijn, en de desbetreffende verklaringen dienen aan de werkgever te worden overgelegd. Wanneer de blootstelling aan asbest voorbij is, wordt het resultaat van het afsluitende onderzoek voorgelegd aan zowel de werkgever als de werknemer, met speciale documentatie (dossier/pas) over de blootstelling aan asbest die gedurende het hele leven van werknemers wordt bijgehouden om hun gezondheidstoestand te volgen en, indien nodig, te kunnen bepalen of zij aan een werkgerelateerde ziekte lijden als gevolg van de mogelijke verlate gevolgen van de blootstelling aan asbest. Zowel werkgevers als werknemers — ook werknemers zonder papieren en arbeidsmigranten — moeten kunnen beschikken over deze documentatie, en deze wordt aan de werknemer verstrekt om bij alle verdere medische onderzoeken te worden overgelegd, om te zorgen voor een levenslange follow-up van de mogelijke verlate gevolgen van de blootstelling aan asbest. Het EESC roept de EU en de lidstaten op om de toegang tot gespecialiseerde bedrijfsgeneeskundige diensten te bevorderen. |
|
3.6. |
De arbeidsongevallenverzekering moet ziektegevallen dekken die het gevolg zijn van blootstelling aan asbest. Aangezien er uitgebreid en duidelijk wetenschappelijk bewijs is voor het verband tussen blootstelling aan asbest en kanker, zouden de EU en de lidstaten zich ervoor moeten inzetten dat bij de beoordeling van het recht op schadevergoeding uit de arbeidsongevallenverzekering in geval van kanker na een mogelijke blootstelling aan asbest wordt uitgegaan van het vermoeden van een verband. Er zou een internationaal solidariteitsfonds moeten worden opgericht om het recht op compensatie te waarborgen. |
|
3.7. |
Het is raadzaam dat de lidstaten door middel van arbeidsinspecteurs samenwerken om te kunnen nagaan of werknemers — in de bouw, de mijnbouw en de winningsindustrie, het vervoer, de aanleg van wegen en tunnels en afvalbeheer — die het risico lopen aan asbest te worden blootgesteld, adequaat worden opgeleid. Samenwerking kan ervoor zorgen dat registers van gebouwen met asbest worden bijgehouden en op nationaal niveau en binnen de EU beschikbaar worden gesteld. Er moeten genoeg arbeidsinspecteurs (d.w.z. gezondheids- en veiligheidsinspecteurs) zijn voor de uitvoering van deze taken. |
|
3.8. |
Internationale samenwerking op regelgevingsgebied is nodig om de risico’s van asbest doeltreffend aan te pakken. IAO-Verdrag nr. 162 en het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel zijn in dit verband voorbeelden van regelgeving in het kader waarvan de EU en haar lidstaten actief het voortouw kunnen en moeten nemen om te zorgen voor een betere aanpak van asbest in alle landen van de wereld en in internationale handelsketens. In vrijhandelsovereenkomsten van de EU met andere landen en regio’s moet als eis worden opgenomen dat meer wordt gedaan om het gebruik van asbest te verbieden en de schadelijke gevolgen ervan in alle landen van de wereld te beperken. Het EESC roept de EU en haar lidstaten op zich actief in te zetten voor een internationaal verbod op het gebruik van asbest en voor de bescherming van werknemers die met asbest omgaan tijdens bijvoorbeeld renovaties, sloopwerkzaamheden en afvalbeheer. |
Brussel, 15 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Richtlijn 2009/148/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk (PB L 330 van 16.12.2009, blz. 28).
(2) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een asbestvrije Europese Unie (PB C 251 van 31.7.2015, blz. 13).
(3) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over werken met asbest bij energierenovatie (initiatiefadvies) (PB C 240 van 16.7.2019, blz. 15).
(4) Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het Europees kankerbestrijdingsplan (PB C 97 van 28.2.2022, blz. 17).
BIJLAGE
De volgende wijzigingsvoorstellen, die minstens een kwart van de uitgebrachte stemmen kregen, werden tijdens de beraadslagingen verworpen (artikel 43, lid 2, van het reglement van orde):
Wijzigingsvoorstel 1
Paragraaf 3.1.2
Wijzigen:
|
Afdelingsadvies |
Wijzigingsvoorstel |
|
Volgens de International Commission of Occupational Health (ICOH) kan geen enkele mate van blootstelling als veilig worden beschouwd, dat wil zeggen een blootstelling waarbij er geen risico op kanker meer zou zijn. Hoogleraar Jukka Takala legde tijdens de hoorzitting van het EESC van 31 oktober 2022 uit dat jaarlijks ongeveer 90 370 mensen in de EU sterven aan asbestgerelateerde kanker, wat erop wijst dat een lagere grenswaarde nodig is. Het EESC is dan ook van mening dat de EU verder moet gaan dan wat de Commissie voorstelt en de technische grenswaarde op termijn, na een redelijke overgangsperiode , op 0,001 vezels/cm3 moet vastleggen . Daartoe moet een routekaart worden opgesteld met voorstellen voor — onder meer financiële — maatregelen ter ondersteuning van bedrijven en regio’s die anders niet in staat zijn om de doelstellingen te verwezenlijken. |
Volgens de International Commission of Occupational Health (ICOH) kan geen enkele mate van blootstelling als veilig worden beschouwd, dat wil zeggen een blootstelling waarbij er geen risico op kanker meer zou zijn. Hoogleraar Jukka Takala legde tijdens de hoorzitting van het EESC van 31 oktober 2022 uit dat jaarlijks ongeveer 90 370 mensen in de EU sterven aan asbestgerelateerde kanker, wat erop wijst dat een lagere grenswaarde nodig is. Het EESC is dan ook ingenomen met het voorstel van de Commissie en vindt dat de technische grenswaarde na een redelijke overgangsperiode verder verlaagd moet worden . Daartoe moet een routekaart worden opgesteld met voorstellen voor — onder meer financiële — maatregelen ter ondersteuning van bedrijven en regio’s die anders niet in staat zijn om de doelstellingen te verwezenlijken. |
Stemuitslag
|
Voor: |
68 |
|
Tegen: |
106 |
|
Onthoudingen: |
16 |
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/123 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over een Europees Jaar van de Vaardigheden 2023
(COM(2022) 526 final — (2022)0326 (COD))
(2023/C 100/19)
|
Rapporteur: |
Tatjana BABRAUSKIENĖ |
|
Raadpleging |
Raad van de Europese Unie, 21.10.2022 Europees Parlement, 20.10.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikelen 149 en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
15.12.2022 |
|
Zitting nr. |
547 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
155/0/1 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ermee ingenomen dat 2023 is uitgeroepen tot Europees Jaar van de Vaardigheden. Het Europees Jaar van de Vaardigheden moet jongeren en volwassenen, werklozen en werkenden, ongeacht arbeidscontract, kwalificatieniveau of geslacht, trajecten naar doeltreffende oplossingen en educatieve baten bieden, in overeenstemming met de door voorzitter Von der Leyen uitgesproken doelstelling om arbeidskrachten uit te rusten met de juiste vaardigheden om het concurrentievermogen van de Europese economie, met name van kleine en middelgrote ondernemingen, te vergroten. Het EESC kijkt ernaar uit een positieve bijdrage tot het Europees Jaar van de Vaardigheden 2023 te leveren die in concrete resultaten moet uitmonden en is daarom bereid netwerken en debatten te faciliteren. |
|
1.2. |
In sommige delen van de EU is sprake van ongelijke toegang tot onderwijskansen terwijl het behaalde onderwijsniveau nog te vaak van generatie op generatie wordt “doorgegeven”. Het Europees Jaar van de Vaardigheden 2023 zou het startsein moeten geven voor nadere debatten en activiteiten om discriminatie op alle onderwijsterreinen te voorkomen en mensen te helpen vaardigheden te verwerven die er borg voor staan dat zij kunnen opklimmen en een kwalitatief goed leven kunnen leiden. Daarom moet bij de toegang tot hoogwaardige en inclusieve om- en bijscholing bijzondere aandacht uitgaan naar sociaal-economisch kansarme groepen. Handhaving en implementatie van de aanbeveling van de Raad tot invoering van bijscholingstrajecten, bedoeld om laaggeschoolde en laaggekwalificeerde volwassenen te ondersteunen bij hun bijscholing en integratie in de arbeidsmarkt, zou een belangrijke doelstelling van het Europees Jaar van de Vaardigheden moeten zijn. |
|
1.3. |
Het EESC is van mening dat er efficiënte financieringsmechanismen moeten komen voor het inzetten van Europese en nationale middelen waarbij de kosten op passende wijze worden verdeeld tussen overheidsinstanties en private entiteiten, alsook individuele personen en andere relevante belanghebbenden (sociale partners, opleidingsverstrekkers, ngo’s). Dat werkenden in staat worden gesteld om scholing te volgen is ook van cruciaal belang om een cultuur tot stand te brengen waarin een leven lang leren vanzelfsprekend is. |
|
1.4. |
Het EESC verwacht dat in het kader van het Europees Jaar van de Vaardigheden ook aandacht geschonken zal worden aan de verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de nodige middelen voor bij- en omscholing — hetgeen belangrijk is om het risico op sociale uitsluiting tegen te gaan — onder andere door een zorgvuldige kanalisering van de financiering. Ook de gedeelde verantwoordelijkheid van de sociale partners op bedrijf- en bedrijfstakniveau, wat zowel investeringen in toekomstgericht onderwijs als scholing van medewerkers aangaat, moet aan de orde komen. Daarbij is het ook aan de werkgevers om de nodige voorzieningen te treffen om werknemers die zij laten afvloeien te helpen aanspraak te maken op steunregelingen. De sociale partners worden door het EESC opgeroepen en aangespoord om doeltreffende stappen in de richting van sociaal overleg te zetten om ervoor te zorgen dat alle werkenden gelijke toegang hebben tot hoogwaardige en inclusieve opleidingen, conform de Europese pijler van sociale rechten. Bovendien moeten de mechanismen voor overleg tussen onderwijsinstellingen, overheden, bedrijven en vakbonden worden versterkt; dit kan bijdragen tot het opstellen van realistische en doeltreffende strategieën voor de overgang van onderwijs naar werk. |
|
1.5. |
In dit verband stelt het EESC voor om eindelijk werk te maken van het idee van een vaardighedengarantie om iedereen het recht op toegang tot hoogwaardige en inclusieve scholing te bieden, en om een impuls te geven aan de deelname aan collectieve onderhandelingen en capaciteitsopbouw met het oog op het vaststellen van bepalingen en voorwaarden voor betaald scholingsverlof, zodat mensen ten volle aan het maatschappelijk leven kunnen deelnemen en goed met transities in de samenleving en op de arbeidsmarkt kunnen omgaan. Daarbij moet iedereen, ongeacht vaardigheidsniveau, toegang hebben tot scholing om sleutelcompetenties, basisvaardigheden en beroepsvaardigheden te verwerven. |
|
1.6. |
De Commissie roept de lidstaten op een nationale coördinator voor het Europees Jaar van de Vaardigheden aan te wijzen, die zorg draagt voor de coördinatie van relevante activiteiten op nationaal niveau. Het EESC stelt voor dat het nationale coördinatiepunt transparant en inclusief te werk moet gaan en relevante bevoegdheden alsook voldoende financiële middelen uit EU- en nationale bronnen krijgt. Alle belanghebbenden op het gebied van onderwijs en opleiding (met name aanbieders van onderwijs en opleiding, openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening, sociale partners en andere relevante maatschappelijke organisaties) moeten inspraak hebben bij de selectie van dit nationale coördinatiepunt om ervoor te zorgen dat deze belanghebbenden eraan deelnemen en een leidende rol vervullen bij zowel de planning en uitvoering van de activiteiten die in de loop van het Europees Jaar plaatsvinden, als de evaluatie ervan. Hetzelfde coördinatiebeginsel moet ook op EU-niveau worden toegepast. |
|
1.7. |
Het EESC beveelt net als in eerdere adviezen over voorgaande edities van het Europees Jaar aan dat het niet bij promotieactiviteiten blijft en dat het Europees Jaar bijdraagt tot de concretisering van duidelijke plannen en toezeggingen. |
|
1.8. |
Het EESC herinnert aan zijn eerdere adviezen over dergelijke themajaren, waarin het erop heeft gewezen dat tijdens het op touw zetten van deze jaren voldoende EU-financiering en een grondige dialoog met het maatschappelijk middenveld vereist is en heeft gepleit voor specifieke maatregelen om te zorgen voor een verband tussen de verschillende themajaren en voor beklijvende resultaten. Het herinnert eraan dat het voor het welslagen van het concept “Europees Jaar van” van cruciaal belang is dat het Jaar tijdig wordt aangekondigd, zodat adequate voorbereidingen getroffen kunnen worden en alle belanghebbenden een gedegen inbreng kunnen leveren (1). |
2. Het wetgevingsvoorstel
|
2.1. |
Zoals door voorzitter Ursula von der Leyen in haar toespraak over de Staat van de Unie 2022 was aangekondigd, heeft de Commissie voorgesteld om 2023 uit te roepen tot Europees Jaar van de Vaardigheden. |
|
2.2. |
Met dit Europees Jaar wil de Commissie, samen met het Europees Parlement, de lidstaten, de sociale partners, openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening, kamers van koophandel en industrie, aanbieders van onderwijs en opleiding, werkenden en bedrijven, een nieuwe impuls aan een leven lang leren geven door:
|
|
2.3. |
Om deze doelstellingen te bereiken wil de Commissie dat:
|
|
2.4. |
Met het oog op de coördinatie van relevante activiteiten op nationaal niveau roept de Commissie de lidstaten op een nationale coördinator voor het Europees Jaar van de Vaardigheden aan te wijzen. |
3. Algemene opmerkingen
|
3.1. |
Het EESC is het ermee eens dat een betrokken samenleving met een geschoolde en gekwalificeerde beroepsbevolking een van de belangrijkste troeven van het Europees sociaal en economisch model is en dat de ondersteuning voor het opleiden van mensen van alle leeftijden moet worden gebruikt als een hefboom voor de bevordering van maatschappelijke participatie en langdurige en duurzame groei, aangezien dit bijdraagt aan meer innovatie en productiviteit en een betere concurrentiepositie. Het is ook van cruciaal belang dat mensen worden ondersteund in het streven naar een rechtvaardige transitie, omdat het overschakelen op een duurzamere manier van leven, produceren en consumeren noodzakelijk is geworden om de klimaatverandering en de negatieve gevolgen ervan wereldwijd aan te pakken, terwijl niemand daarbij aan zijn lot mag worden overgelaten. Tegelijkertijd onderschrijft het EESC dat de holistische persoonlijke ontwikkeling van elke lerende gezien het snelle karakter van de huidige samenlevingen van cruciaal belang is om zich aan toekomstige transities en uitdagingen te kunnen aanpassen. |
|
3.2. |
Het tekort aan geschoolde werkenden, als gevolg van demografische uitdagingen en structurele veranderingen alsook de digitalisering en de decarbonisatie, is een factor die van bepalend belang is voor de Europese economie. Er dient niet alleen voor te worden gezorgd dat nieuwe vaardigheden worden verworven, maar ook dat gekwalificeerde werkenden onder veranderende omstandigheden een aantal gekwalificeerde taken en beroepen kunnen uitoefenen (2), terwijl hun opleiding fatsoenlijke arbeidskansen oplevert en waarborgen biedt om onzeker werk te voorkomen. |
|
3.3. |
Daarnaast is het aanpakken van en anticiperen op de behoeften aan vaardigheden van het allergrootste belang om de kerndoelen van de EU te realiseren die zijn vastgesteld in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten (EPSR), nl. dat uiterlijk in 2030 jaarlijks ten minste 60 % van de volwassenen aan een opleiding deelneemt en een arbeidsparticipatie van ten minste 78 % is bereikt. |
|
3.4. |
Het EESC is verheugd dat de Europese Commissie na het Europees Jaar van de Jeugd in 2022 het komende Europees Jaar in het teken laat staan van vaardigheden. |
|
3.5. |
Dit bevestigt het standpunt dat het Comité in tal van adviezen heeft ingenomen, namelijk dat goed basisonderwijs, hoogwaardige en doelgerichte scholing, een leven lang leren alsook beroepsmatige bijscholing en omscholing nodig zullen zijn om aanpassingen aan maatschappelijke veranderingen goed te laten verlopen, actief burgerschap te stimuleren, alsook de arbeidskansen van de toekomst te benutten en leren ondernemen te bevorderen (3). |
|
3.6. |
Een leven lang leren en ontwikkeling van vaardigheden vormen de sleutel tot sociale en economische vooruitgang in onze samenlevingen. Het gaat hierbij volgens het EESC echter niet alleen om het overdragen van kennis die “gecommercialiseerd” kan worden, maar ook om competenties en vaardigheden die mensen in staat stellen actief deel te nemen aan het sociale leven. Uit studies blijkt dat kritisch denken, goed kunnen communiceren en werken in teamverband, creativiteit, initiatiefzin en tal van andere horizontale vaardigheden steeds noodzakelijker zijn op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Daarnaast zijn vrijheid, verdraagzaamheid, een kritische geest, Europese waarden en democratisch burgerschap troeven die voor de toekomst van Europa van essentieel belang zijn om de toenemende onverdraagzaamheid en opkomende radicale bewegingen te bestrijden. Het EESC zou dan ook graag zien dat sociale en horizontale vaardigheden bij de acties in het kader van de Europees Jaar van de Vaardigheden 2023 ook worden gerekend tot de “juiste vaardigheden” die burgers, met inbegrip van (toekomstige) werkenden, moeten verwerven (4). Dit sluit rechtstreeks aan bij de uitvoering van de aanbeveling van de Raad inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren en strookt ook met het Europees kader voor persoonlijke, sociale en leren-om-te-lerencompetentie (LifeComp) en het Europees competentiekader voor duurzaamheid (GreenComp). |
|
3.7. |
Onderwijs speelt al van jongs af aan een rol in ons hele leven. In overeenstemming met de resolutie van de Raad betreffende een vernieuwde Europese agenda voor volwasseneneducatie 2021-2030 benadrukt het EESC dat volwasseneneducatie meer moet inhouden dan alleen de ontwikkeling van werkgelateerde vaardigheden. Het gaat er evenzeer om dat mensen zich er meer bewust van worden dat het belangrijk is en voordelen oplevert om een leven lang te blijven leren, op een holistische manier (5). |
|
3.8. |
Het spreekt dan ook voor zich dat alle activiteiten in het kader van Europees Jaar van de Vaardigheden 2023 erop gericht moeten zijn om op alle onderwijs- en opleidingsgebieden (basisonderwijs, initieel en voortgezet beroepsonderwijs, een leven lang leren: formeel, niet-formeel en informeel) zo veel mogelijk vooruitgang te boeken. Voor alle onderwijsniveaus geldt dan ook in de eerste plaats dat iedereen gelijke kansen moet krijgen, zonder gediscrimineerd te worden. Het inkomen of opleidingsniveau van de ouders mag niet langer van grote invloed zijn op iemands opleidingscarrière. |
|
3.9. |
Aangezien in sommige delen van de EU sprake is van ongelijke toegang tot onderwijskansen terwijl het onderwijsniveau nog te vaak van generatie op generatie wordt “doorgegeven”, moet er overal alles aan worden gedaan om kansen en mogelijkheden te bieden en competenties en capaciteiten te bevorderen. |
|
3.10. |
Een leven lang leren moet voor iedereen in Europa werkelijkheid worden en alle Europeanen moeten recht hebben op toegang tot hoogwaardige en inclusieve vormen van leren en opleiding. Alle mensen, ongeacht geslacht, herkomst en leeftijd, moet gelijke toegang tot bij- en omscholing en extra bijscholingsmogelijkheden worden geboden (6). Deze inclusieve dimensie van de vaardighedenagenda moet met name ook betrekking hebben op alle werkenden, ongeacht arbeidssituatie, de grootte van het bedrijf en het soort arbeidsovereenkomst, met inbegrip van laaggekwalificeerde/laaggeschoolde volwassenen en mensen met een migratieachtergrond; voor kwetsbare groepen, die meer moeilijkheden ondervinden, moet extra aandacht komen en moeten gerichte maatregelen worden uitgewerkt. |
|
3.11. |
Hoewel het EESC het Europees Jaar van de Vaardigheden 2023 en de nadruk op het stimuleren van beroepsopleiding en een leven lang leren steunt, vreest het wel dat de bijbehorende agenda overvol is en er veel te veel prioriteiten zijn vastgesteld. Er is namelijk sprake van een zeer groot aantal toezeggingen, verwijzingen naar alle initiatieven, begrotingslijnen en beleidsterreinen die in de Europese vaardighedenagenda uiteen worden gezet. Dit brengt het risico met zich mee dat het jaar meer in het teken komt te staan van politieke aankondigingen die veel publiciteit moeten opleveren dan van systematische langetermijnontwikkelingen. |
|
3.12. |
Om te voorkomen dat een lange lijst van bestaande beleidsterreinen en gedeelde verantwoordelijkheden het zicht op de te behalen resultaten belemmert, is het van cruciaal belang voor een duidelijke focus op enkele strategische prioriteiten te kiezen. Het EESC dringt er net als in eerdere adviezen over voorgaande edities van het Europees Jaar op aan dat het niet bij promotieactiviteiten mag blijven en dat het Europees Jaar een concrete bijdrage moet leveren aan duidelijke plannen en toezeggingen (7). |
|
3.13. |
De sociale partners en maatschappelijke organisaties komt ook een belangrijke rol toe bij de governance van het onderwijs- en opleidingsstelsel, waarbij zij o.a. moeten anticiperen op de vraag naar vaardigheden en het aanbod van deze vaardigheden moeten waarborgen. Om iedereen adequate oplossingen te kunnen bieden is het van doorslaggevend belang dat de sociale partners en relevante maatschappelijke organisaties op Europees en nationaal niveau bij een en ander worden betrokken en er doeltreffende maatregelen worden genomen ten behoeve van een efficiënte governance op alle gebieden van het beroepsonderwijs, beroepsopleidingen en volwasseneneducatie, met inbegrip van een actief arbeidsmarktbeleid en bij het beheer van EU- en nationale middelen voor vaardigheden. |
|
3.14. |
Er moet worden overwogen om de dialoog in bestaande groepen en netwerken van belanghebbenden te intensiveren, mede via gevestigde onlineplatforms, met name door gedurende 2023 een impuls te geven aan de strategische dialoog en fora van belanghebbenden rond de in 2023 geplande vlaggenschipevenementen op te zetten, alsook via nieuwe, met de dialoog met het maatschappelijke middenveld vergelijkbare processen om ervoor te zorgen dat belanghebbenden op het gebied van onderwijs en opleiding op zinvolle wijze aan de beleids- en besluitvorming kunnen deelnemen op grond van hun praktische expertise, hun vermogen om de behoeften van lerenden kenbaar te maken en hun nauwe betrekkingen met verschillende nationale en regionale instanties die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de aanbevelingen op het gebied van onderwijs en opleiding. |
|
3.15. |
Het EESC verwacht dat in het Europees Jaar van de Vaardigheden in dit verband aandacht wordt geschonken aan de gedeelde verantwoordelijkheid van de sociale partners op bedrijf- en bedrijfstakniveau, wat zowel investeringen in toekomstgericht onderwijs als scholing van hun medewerkers aangaat. Daarbij is het ook aan de werkgevers om de nodige voorzieningen te treffen om werknemers die zij laten afvloeien te helpen aanspraak te maken op steunregelingen. In dit verband roept het EESC de sociale partners op om doeltreffende stappen in de richting van sociaal overleg te zetten om ervoor te zorgen dat alle werkenden gelijke toegang hebben tot hoogwaardige en inclusieve opleidingen, conform de Europese pijler van sociale rechten. |
|
3.16. |
Leerkrachten en opleiders spelen een belangrijke rol bij het aanleren van vaardigheden die aansluiten bij de behoeften van de arbeidsmarkt, door niet alleen beroepsvaardigheden, maar ook horizontale vaardigheden, zoals basisvaardigheden en sociaal-emotionele vaardigheden, bij te brengen. Daardoor helpen zij leerlingen met uiteenlopende achtergronden om de overgang van school naar werk te maken, alsook volwassenen die hun vaardigheden moeten uitbreiden, op peil moeten brengen of moeten verbeteren. In het licht van de ongekende uitdagingen als gevolg van de pandemie en de oorlog in Oekraïne zijn hun inzet en creativiteit van cruciaal belang om op scholen en op het werk te kunnen blijven lesgeven en leren. |
|
3.17. |
In veel EU-landen bestaat een groot tekort aan leerkrachten in het beroepsonderwijs, mede door factoren als minder aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en salarissen en een gebrek aan financiële stimulansen en loopbaanondersteuning. Als een van de belangrijkste strategieën om in het beroepsonderwijs over voldoende leerkrachten met relevante kennis en vaardigheden te beschikken moeten professionals uit het bedrijfsleven worden aangetrokken. Daartoe moet worden gezorgd voor goede en aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden, fatsoenlijke lonen en flexibele instroomtrajecten en mechanismen om te waarborgen dat deze professionals over de juiste combinatie van vaardigheden, waaronder pedagogische vaardigheden, beschikken. |
4. Specifieke opmerkingen
|
4.1. |
Het EESC is ingenomen met de aanpak om scholingsbehoeften te bespreken vanuit het perspectief van een groene en een digitale transitie van de arbeidsmarkt die sociaal eerlijk en rechtvaardig verlopen. Wel moet een duidelijke boodschap worden afgegeven dat de verantwoordelijkheid voor bij- en omscholing altijd eerlijk gedeeld moet worden. |
4.2. Gedeelde verantwoordelijkheid
|
4.2.1. |
Willen de huidige transities in goede banen geleid worden, dan moeten individuele personen ondersteuning krijgen om zich voor te bereiden op veranderingen teneinde het er goed van af te brengen. Er moeten financieringsmechanismen komen voor het inzetten van Europese en nationale middelen waarbij kosten en niet-financiële bijdragen (bv. de tijd die aan opleiding wordt besteed) op passende wijze worden verdeeld tussen overheidsinstanties, werkgevers, individuele personen en andere relevante belanghebbenden (bv. sociale partners, opleidingsverstrekkers, ngo’s). Het EESC heeft er in tal van eerdere adviezen (8) op gewezen dat het van cruciaal belang is dat zowel bedrijven als overheidsinstanties krachtige toezeggingen doen, met name dat zij voldoende middelen voor o.a. onderwijs en scholing uittrekken. |
|
4.2.2. |
Het EESC stelt voor om in het kader van het Europees Jaar van de Vaardigheden ruime aandacht te besteden aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid op het gebied van uitgebreide bij- en omscholing en in dat verband ook aan het idee van een vaardighedengarantie om iedereen het recht op toegang tot hoogwaardige en inclusieve scholing te bieden. Daarbij moet ook worden gekeken naar deelname aan collectieve onderhandelingen en capaciteitsopbouw met het oog op het vaststellen van de bepalingen en voorwaarden voor betaald scholingsverlof om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en goed met transities in de samenleving en op de arbeidsmarkt te kunnen omgaan. |
|
4.2.3. |
Ook de gedeelde verantwoordelijkheid van de sociale partners op bedrijf- en bedrijfstakniveau, wat zowel investeringen in toekomstgericht onderwijs als scholing van hun medewerkers aangaat, moet aan de orde komen. Collectieve onderhandelingen op alle niveaus — in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijken — en mechanismen voor de participatie van werkenden op bedrijfsniveau zijn relevante instrumenten om veranderende behoeften aan vaardigheden en opleidingen in goede banen te leiden en om op deze veranderingen te kunnen anticiperen en te innoveren. Het zou een nuttig initiatief zijn als de sociale partners tijdens het Europees Jaar van de Vaardigheden zouden beginnen met de ontwikkeling van een EU-kwaliteitskader voor de scholing van werknemers. |
4.3. Investeringen in onderwijs en opleiding stimuleren
|
4.3.1. |
Het EESC heeft reeds gewezen op de behoefte aan een diploma-offensief als antwoord op de groeiende digitalisering van onze arbeidsmarkten, om stimulansen te bieden voor investeringen op bedrijfsniveau en in de publieke sector, om openbare en particuliere investeringen in beroepsonderwijs en -opleiding te bevorderen. Overheden in alle lidstaten moeten meer investeren in een leven lang leren, en met name in volwasseneneducatie (9). |
|
4.3.2. |
Het EESC roept de Commissie en de lidstaten op om concreet werk te maken van de implementatie van het eerste en het vierde beginsel van de Europese pijler van sociale rechten om alle burgers in Europa het recht te geven op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor een leven lang leren, zowel op het werk als daarbuiten, en om deze beginselen ten uitvoer te leggen met behulp van duurzame overheidsfinanciering, in overeenstemming met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld. |
|
4.3.3. |
De verantwoordelijkheid voor vaste investeringen in scholing, zeker voor werklozen en laaggeschoolden, maar ook om gecertificeerde basisvaardigheden, beroepsvaardigheden en sleutelcompetenties bij te brengen die kwalificaties opleveren, ligt in de eerste plaats bij de lidstaten. Tijdens het Europees Jaar van de Vaardigheden dient de noodzaak van adequate en toereikende overheidsinvesteringen op alle onderwijs- en opleidingsterreinen dan ook belicht te worden. |
|
4.3.4. |
Het EESC dringt er dan ook op aan dat vaste investeringen in de deelname van volwassenen aan een leven lang leren en de scholing van werknemers worden aangemerkt als prioriteiten in het kader van het Europees Semester en er in dit verband meer steun uit EU-fondsen, met name de Europese structuur- en investeringsfondsen, komt voor bij- en omscholing. |
4.4. Recht op toegang tot mogelijkheden om een leven lang te leren, ongeacht niveau en type (formeel, informeel en niet-formeel)
|
4.4.1. |
Het EESC dringt erop aan dat het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten — alle lerenden, werkenden en werknemers die beroepsonderwijs volgen of hebben gevolgd, hebben recht op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en goed met transities op de arbeidsmarkt te kunnen omgaan — volledig geïmplementeerd wordt. Een dergelijk recht moet ook werklozen en laaggekwalificeerde volwassenen ondersteunen bij het verwerven van de op de arbeidsmarkt benodigde vaardigheden. Het EESC verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe dit recht kan worden verwezenlijkt en een krachtiger monitoringmechanisme in te voeren waarmee de lidstaten worden verzocht nationale actieprogramma’s op te zetten en regelmatig nationale verslagen in te dienen over hoe dit recht wordt geëerbiedigd. |
|
4.4.2. |
In dit verband roept het EESC de Commissie, lidstaten en sociale partners op het Europees Jaar van de Vaardigheden aan te grijpen om doeltreffende stappen te zetten in de richting van gezamenlijke acties om werkplekleren te bevorderen en meer te investeren in hoogwaardige leerlingplaatsen, de deelname van volwassenen aan een leven lang leren en scholing van werknemers, door alle werkenden het recht te geven op gelijke toegang tot hoogwaardige en inclusieve opleidingen. Het Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen bestaat in 2023 vijf jaar en moet geëvalueerd en versterkt worden. Het is hoog tijd om de betrokken leerlingen, zowel jongeren als volwassenen, te vragen in hoeverre in de praktijk op de werkplek wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorwaarden in het kader. |
4.5. Betrokkenheid van belanghebbenden
|
4.5.1. |
Het EESC is ingenomen met de expliciete toezegging van de Commissie om de relevantie van vaardigheden te versterken door nauw samen te werken met de sociale partners, openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening, bedrijven en aanbieders van onderwijs en opleiding. Het EESC acht het in dit verband ook van cruciaal belang dat:
|
4.6. Efficiënte diensten voor arbeidsvoorziening
|
4.6.1. |
Met het oog op een eerlijke transitie en een succesvol arbeidsmarktbeleid zijn ook efficiënte arbeidsvoorzieningsdiensten nodig, die niet alleen de vraag naar en het aanbod van arbeid kunnen beheren, maar ook werkzoekenden advies en begeleiding kunnen aanbieden. Het EESC verzoekt de lidstaten meer middelen te investeren in de verbetering van de doeltreffendheid, de efficiëntie en de capaciteit van arbeidsvoorzieningsdiensten en hun personeel, evenals in het ontwerpen van instrumenten om diegenen te ondersteunen die de arbeidsmarkt nog niet hebben betreden. |
4.7. Individuele leerrekeningen en microcredentials
|
4.7.1. |
Het EESC is ingenomen met het initiatief van de Commissie inzake individuele leerrekeningen, omdat de aanbieders van leermogelijkheden financiële steun nodig hebben om lerenden scholing te bieden. De druk om kwalificaties op te doen wordt steeds groter. Het is echter niet de bedoeling dat individuele leerrekeningen in de plaats komen van bestaande financieringsstructuren; ze moeten deze aanvullen, met name daar waar nog geen individuele leerrekeningen bestaan. |
|
4.7.2. |
Individuele leerrekeningen vormen een belangrijke bouwsteen wat de financiering van permanente scholing betreft. Ze moeten worden gedifferentieerd naargelang van de doelgroep en moeten in ieder geval voortdurend geëvalueerd en zo nodig aangepast worden. Het belangrijkste is dat mensen in de werkende leeftijd rechtstreeks toegang hebben tot hun individuele leerrekening en zelf kunnen beslissen welke bijscholing zij daarmee willen financieren. |
|
4.7.3. |
Volgens het voorstel voor de “Europese benadering van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt” moeten microcredentials helpen om de problemen rond scholing en omscholing aan te pakken. Mensen zouden gemakkelijker alle nodige vaardigheden kunnen verwerven om de huidige maatschappelijke omwentelingen en transities op de arbeidsmarkt het hoofd te bieden. Tegelijkertijd is de aanpak ook gericht op aanbieders, die hun aanbod door middel van microcredentials transparanter en flexibeler moeten maken. |
|
4.7.4. |
Microcredentials kunnen een heel praktisch en zinnig instrument zijn voor de erkenning van informeel leren, maar het mag niet zo zijn dat formeel basisonderwijs, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding of traditionele vaardigheden er minder belangrijk door worden of erdoor worden vervangen. |
4.8. Aantrekken van onderdanen van derde landen
|
4.8.1. |
Tegenover de nadruk op het aantrekken van onderdanen van derde landen met vaardigheden die de EU nodig heeft zouden inspanningen moeten staan om de braindrain tegen te gaan. Weliswaar moeten er meer reguliere kanalen voor arbeidsmigratie komen, maar het beleid moet er in de allereerste plaats op gericht zijn de vaardigheden van Europese werkenden en werklozen alsook van migranten zonder papieren die al in de EU werken en verblijven, te ontwikkelen. |
|
4.8.2. |
Ook bij het opzetten van een EU-talentenpool (alleen voor Oekraïense vluchtelingen) moet de nodige omzichtigheid worden betracht. Het EESC spoort de Commissie aan maatregelen vast te stellen die ervoor zorgen dat elke vluchteling en elke asielzoeker dezelfde kans krijgt als burgers om zijn of haar vaardigheden en competenties te valideren en dat zij gebruik kunnen maken van leerlingplaatsen en om- en bijscholing zodat ze kunnen integreren in de arbeidsmarkt, overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
4.8.3. |
Wel moet een eenvoudigere, snellere en gemakkelijkere erkenning van kwalificaties van onderdanen van derde landen sowieso worden besproken of bevorderd, los van de aanwerving van die onderdanen. In het geval van gereglementeerde beroepen lijkt het echter duidelijk dat de erkenning van de kwalificaties van onderdanen van derde landen alleen versneld of vergemakkelijkt kan worden als de regels van de EU-erkenningsrichtlijn ook op hen van toepassing worden. |
4.9. Coördinatie van het Europees Jaar
|
4.9.1. |
De Commissie roept de lidstaten op een nationale coördinator voor het Europees Jaar van de Vaardigheden aan te wijzen, die zorg draagt voor de coördinatie van relevante activiteiten op nationaal niveau. De benoeming van nationale coördinatoren en de bijeenkomsten van de coördinatoren vormen de hoofdmoot van de artikelen over coördinatie op nationaal en Unieniveau. Dit lijkt wel erg magertjes. |
|
4.9.2. |
Het EESC dringt erop aan dat deze nationale coördinatiepunten relevante bevoegdheden alsook voldoende financiële middelen uit EU- en nationale bronnen krijgen, plus faciliteiten om vertegenwoordigers uit een breed netwerk van belanghebbenden op het gebied van onderwijs, opleiding en vaardigheden op nationaal en EU-niveau doeltreffend bij de inspanningen te betrekken. Deze belanghebbenden (met name sociale partners, openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening, aanbieders van onderwijs en opleiding en andere relevante maatschappelijke organisaties) moeten deelnemen aan de coördinatie en een leidende rol vervullen bij zowel de planning en uitvoering van de activiteiten die in de loop van het Europees Jaar plaatsvinden, als de evaluatie ervan. De focus moet in de eerste plaats liggen op blijvende resultaten die gedurende het Europees Jaar kunnen worden bereikt. Wat de hoogte van de financiering betreft kan een voorbeeld worden genomen aan het Europees Jaar van de Ontwikkeling. |
4.10. Mismatch tussen vraag en aanbod
|
4.10.1. |
Weliswaar kunnen sommige sectoren te kampen hebben met een tekort aan geschoolde werkenden, maar vaak heeft een “mismatch” meer te maken met slechte arbeidsvoorwaarden (lage lonen, onzekere arbeidsovereenkomsten, gebrek aan respect, werktijden die een goed evenwicht tussen werk en privéleven in de weg staan, gebrek aan scholing en loopbaanontwikkeling voor werknemers) en het ontbreken van instrumenten om te anticiperen op veranderingen op de arbeidsmarkt, zoals een systeem voor vroegtijdige waarschuwing. Als in het kader van het Europees Jaar van de Vaardigheden geen aandacht aan die minder belichte kant van het probleem wordt geschonken, zullen de lasten te veel op de schouders van de werkenden en de samenleving worden gelegd zonder dat ook van bedrijven wordt verlangd dat zij hun verantwoordelijkheid nemen. |
|
4.10.2. |
Vaardighedenstrategieën kunnen in dit verband niet los worden gezien van het scheppen van hoogwaardige banen en de bijbehorende strategieën. Mensen hebben immers niets aan opleidings-, omscholings- of bijscholingsprogramma’s als ze wonen in een gebied waar de economische activiteiten zijn verdwenen en geen andere banen zijn. Hoogwaardige banen, eerlijke lonen en fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden zijn onmisbaar voor duurzame groei, productiviteit en innovatie op langere termijn. De ontwikkeling van vaardigheden en een leven lang leren zijn instrumenten om deze doelstellingen te verwezenlijken. In dit verband zijn een doeltreffende sociale dialoog met de vakbonden, eerbiediging en de rechten van werkenden, en voorlichting en raadpleging van werkenden over scholing en leerlingplaatsen op bedrijfsniveau van fundamenteel belang. |
Brussel, 15 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over een Europees Jaar van de Jeugd 2022 (COM(2021) 634 final — 2021/0328 (COD)) (PB C 152 van 6.4.2022, blz. 122).
(2) Studie van de Waarnemingspost Arbeidsmarkt: Het werk van de toekomst: waarborgen van een leven lang leren en scholing voor werknemers | Europees Economisch en Sociaal Comité.
(3) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Volwassenenonderwijs” (Verkennend advies op verzoek van het Sloveense voorzitterschap) (PB C 374 van 16.9.2021, blz. 16); Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over onderwijs en opleiding vanuit het perspectief van een leven lang leren: bevordering van vaardigheden voor een meer rechtvaardige, samenhangende, duurzame, digitale en veerkrachtige samenleving in Europa (verkennend advies op verzoek van het Portugese voorzitterschap) (PB C 286 van 16.7.2021, blz. 27); Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (COM(2020) 274 final) en het voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (COM(2020) 275 final) (PB C 10 van 11.1.2021, blz. 40); Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende een Europese benadering van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt (COM(2021) 770 final) en over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad over individuele leerrekeningen (COM(2021) 773 final) (PB C 323 van 26.8.2022, blz. 62); Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over een Europese strategie voor universiteiten (COM(2022) 16 final), en over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad over bruggen bouwen voor doeltreffende Europese samenwerking in het hoger onderwijs (COM(2022) 17 final) (PB C 290 van 29.7.2022, blz. 109).
(4) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s —– Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (COM(2020) 274 final) en het voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (COM(2020) 275 final) (PB C 10 van 11.1.2021, blz. 40).
(5) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Volwassenenonderwijs” (Verkennend advies op verzoek van het Sloveense voorzitterschap) (PB C 374 van 16.9.2021, blz. 16).
(6) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Volwassenenonderwijs” (Verkennend advies op verzoek van het Sloveense voorzitterschap) (PB C 374 van 16.9.2021, blz. 16).
(7) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over een Europees Jaar van de Jeugd 2022 (COM(2021) 634 final — 2021/0328 (COD)) (PB C 152 van 6.4.2022, blz. 122).
(8) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende een Europese benadering van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt (COM(2021) 770 final) en over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad over individuele leerrekeningen (COM(2021) 773 final) (PB C 323 van 26.8.2022, blz. 62); Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Volwassenenonderwijs” (Verkennend advies op verzoek van het Sloveense voorzitterschap) (PB C 374 van 16.9.2021, blz. 16); Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over onderwijs en opleiding vanuit het perspectief van een leven lang leren: bevordering van vaardigheden voor een meer rechtvaardige, samenhangende, duurzame, digitale en veerkrachtige samenleving in Europa (verkennend advies op verzoek van het Portugese voorzitterschap) (PB C 286 van 16.7.2021, blz. 27).
(9) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over duurzame financiering van levenslang leren en ontwikkeling van vaardigheden, in de context van een tekort aan geschoolde arbeidskrachten (verkennend advies op verzoek van het Kroatische voorzitterschap) (PB C 232 van 14.7.2020, blz. 8).
(10) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toekomst van werk — Kennis en vaardigheden verwerven die nodig zijn voor toekomstige banen (Verkennend advies op verzoek van het Bulgaarse voorzitterschap) (PB C 237 van 6.7.2018, blz. 8).
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/132 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over lacunes op het gebied van defensie-investeringen en de te volgen koers
(JOIN(2022) 24 final)
(2023/C 100/20)
|
Rapporteur: |
Panagiotis GKOFAS |
|
Corapporteur: |
Jan PIE |
|
Adviesaanvraag |
Europese Commissie, 28.6.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
|
Bevoegde afdeling |
Adviescommissie Industriële Reconversie |
|
Goedkeuring door de afdeling |
11.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
202/6/4 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) steunt de initiatieven die worden voorgesteld in de gezamenlijke mededeling over de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen en de te volgen koers. De gezamenlijke mededeling is een belangrijke stap in de richting van nauwere samenwerking op defensiegebied tussen de lidstaten, die nodig is om dure doublures van militaire capaciteit te beperken en versnippering van de EU-defensiemarkt te voorkomen. Het EESC wil met name de volgende punten belichten. |
|
1.1.1. |
Aan een EU-strategie voor de defensie-industrie moet een sterk Europees defensie- en veiligheidsbeleid ten grondslag liggen. |
|
1.1.2. |
Een laag investeringsniveau en gebrekkige coördinatie tussen de lidstaten op het gebied van O & O, productie en aankoop leiden tot vermogenstekorten en versnippering van de Europese technologische en industriële defensiebasis (EDTIB). |
|
1.1.3. |
Het EESC schaart zich achter de door de Commissie voorgestelde concrete maatregelen — de wet ter versterking van de Europese defensie-industrie door middel van gemeenschappelijke aanbestedingen en het Europees defensie-investeringsprogramma (EDIP) — en pleit voor meer coördinatie tussen de lidstaten op het gebied van defensiebeleid en aanbestedingen op EU-niveau. |
|
1.1.4. |
De nationale defensiebegrotingen moeten worden herzien met het oog op de jaarlijkse vaststelling van het quotum dat wordt bestemd voor de consolidatie van de gemeenschappelijke Europese defensie-investeringen. Op die manier dragen zij bij tot de beoordeling van de financiële basis voor concrete gecoördineerde EU-maatregelen ter versterking van de Europese defensievermogens. |
|
1.1.5. |
Bijzondere aandacht moet uitgaan naar moderne vormen van oorlogvoering (zoals cyberaanvallen, digitale oorlogen en propagandavoering met nepnieuws). |
|
1.1.6. |
Het Europees Parlement moet een mechanisme voor toezicht op de uitvoering van het Europees defensiebeleid ontwikkelen (contracten, aankoop, investeringen), en moet daartoe over de passende technische en institutionele instrumenten kunnen beschikken. |
|
1.1.7. |
Het EESC dringt er bij de Commissie op aan snel met een ambitieus voorstel te komen dat verder gaat dan een eventuele btw-vrijstelling en dat krachtige maatregelen omvat om de industrie te helpen zich aan te passen aan nieuwe strategische uitdagingen. |
|
1.2. |
Het EESC is het eens met de vaststelling in de gezamenlijke mededeling dat er in de Europese Unie lacunes bestaan op het gebied van defensie-investeringen. Deze onderinvestering heeft de veiligheid van Europa verzwakt, de NAVO ondermijnd en de positie van de Unie ten opzichte van andere wereldmachten verslechterd. Tegelijkertijd is er binnen de Europese Unie nog steeds sprake van een investeringstekort op defensiegebied. Dit druist in tegen het beginsel van solidariteit tussen lidstaten en versterkt middelpuntvliedende krachten in de politiek die het streven naar een gemeenschappelijke veiligheidscultuur en een gemeenschappelijk defensiebeleid in Europa ondermijnen. |
|
1.3. |
Het EESC is verheugd dat verschillende lidstaten hebben aangekondigd hun defensiebudget te zullen verhogen, en verzoekt hen hun toezegging om niet alleen meer, maar ook beter te investeren, gestand te doen. Dit houdt in dat de solidariteit tussen Europese burgers en de cultuur van crisisparaatheid worden versterkt. Het is van het grootste belang dat de nationale defensie-inspanningen op Europees niveau worden gecoördineerd zonder dat recente EU-initiatieven nevenschade oplopen of lopende c.q. geplande Europese ontwikkelingsprojecten in hun uitvoering worden belemmerd. Deze versterking van de Europese coördinatie moet worden gezien als een manier om ook de algemene capaciteit van de NAVO te verbeteren. Het EESC steunt het idee om het Europese samenwerkingskader op defensiegebied te versterken, met name door middel van gezamenlijke aanbestedingen. In dit verband staat het EESC volledig achter de onmiddellijke oprichting van de taskforce voor gezamenlijke aanbestedingen op defensiegebied als middel om de respons van de lidstaten op dringende behoeften op zeer korte termijn, met name de aanvulling van voorraden, op EU-niveau te coördineren |
|
1.4. |
Er moet verder technisch onderzoek worden verricht naar een Europese interface om de opbrengst van de nationale defensie-uitgaven op EU-niveau te optimaliseren. |
|
1.5. |
Het EESC is ingenomen met het voorstel om een kortetermijninstrument ter bevordering van gezamenlijke aanbestedingen in het leven te roepen met een budget van 500 miljoen EUR over een periode van twee jaar (2022-2024). Op basis van de werkzaamheden van de taskforce voor gezamenlijke aanbestedingen op defensiegebied kan het instrument helpen de huidige vraag naar dringend noodzakelijke defensieproducten te structureren en te coördineren en verdringingseffecten te voorkomen. |
|
1.6. |
Het EESC is ook ingenomen met de aankondiging van een Europees defensie-investeringsprogramma, gericht op gezamenlijk ontwikkelde defensieprojecten, en dringt er bij de Commissie op aan snel met een ambitieus voorstel te komen dat verder gaat dan een eventuele btw-vrijstelling en dat krachtige maatregelen omvat om de industrie te helpen zich aan te passen aan nieuwe strategische uitdagingen. De EU moet investeringsinitiatieven ontwikkelen die industriële samenwerking via start-ups en kmo’s mogelijk maken (in overeenstemming met de Small Business Act) en de hooggekwalificeerde arbeidskrachten van de defensiesector ten volle benutten, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat vaardigheden worden verbeterd en nieuwe vaardigheden worden ontwikkeld via specifieke onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s en Europese projecten die samenwerking tussen nationale industrieën mogelijk maken. |
|
1.7. |
Het EESC is verheugd dat de Commissie een initiatief inzake kritieke grondstoffen wil presenteren, met inbegrip van wetgevingsmaatregelen, dat tot doel heeft de veerkracht en de voorzieningszekerheid van de Unie met betrekking tot deze grondstoffen te versterken. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het strategische belang van de defensiesector. |
|
1.8. |
De integratie van een gemeenschappelijk defensiebeleid zou meer autonome industriële innovatie, meer technologische overloopeffecten tussen de militaire en de civiele sector en een doeltreffender en onafhankelijker defensie- en EU-energiebeleid mogelijk maken. |
|
1.9. |
Er moet een sterke band komen tussen cyberveiligheid en -defensie, om zo het hoofd te kunnen bieden aan nieuwe vormen van hybride oorlogsvoering. Dit aspect verdient dan ook prioriteit bij toekomstige investeringen in cyberveiligheid. |
|
1.10. |
Volgens het EESC biedt de gezamenlijke mededeling onvoldoende strategische richtsnoeren voor de verdere ontwikkeling van de EDTIB. Om in te spelen op de nieuwe veiligheidsuitdagingen die het Europese solidariteitskader bedreigen, is een alomvattende Europese industriële defensiestrategie nodig waarbij alle industriële beleidsmaatregelen zodanig op elkaar worden afgestemd dat de EDTIB haar kerntaken beter kan vervullen. In dit opzicht is de gezamenlijke mededeling slechts één stap in de goede richting. |
|
1.11. |
Het EESC beveelt aan om onder het politieke toezicht van het Europees Parlement een wetenschappelijk comité of agentschap op te richten dat de belangrijkste aspecten van defensie-investeringen permanent monitort en evalueert, en richtsnoeren verstrekt voor een efficiënte toewijzing van financiële en militaire middelen. De bevindingen en aanbevelingen moeten aan alle lidstaten ter beschikking worden gesteld. |
|
1.12. |
De Europese defensiesector kan synergieën en samenwerking tussen verschillende economische sectoren, actoren en belanghebbenden bevorderen. In overeenstemming met de Small Business Act moet bijzondere aandacht uitgaan naar kmo’s. |
2. Achtergrond
|
2.1. |
Tijdens hun bijeenkomst in Versailles in maart 2022 hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de EU zich ertoe verbonden de Europese defensievermogens te versterken in het licht van de Russische militaire agressie tegen Oekraïne. Zij hebben zich ertoe verbonden 1) de defensie-uitgaven te verhogen; 2) door middel van gezamenlijke projecten intensiever samen te werken; 3) tekorten te dichten en doelstellingen inzake vermogens te halen; 4) innovatie te stimuleren, onder meer door civiel/militaire synergieën; en 5) onze defensie-industrie, met inbegrip van kmo’s, te versterken en te ontwikkelen. |
|
2.2. |
Daarnaast hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de EU de Europese Commissie verzocht om “in coördinatie met het Europese Defensieagentschap, uiterlijk medio mei met een analyse te komen van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen en alle verdere initiatieven voor te stellen die nodig zijn om de Europese industriële en technologische defensiebasis te verstevigen”. |
|
2.3. |
Als reactie hierop hebben de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, die tevens aan het hoofd staat van het Europees Defensieagentschap (EDA), de Europese Raad een reeks maatregelen en aanbevelingen voorgelegd om ervoor te zorgen dat de aangekondigde verhogingen van de defensie-uitgaven door de lidstaten niet leiden tot een verdere versnippering van de Europese defensie-industrie maar resulteren in een versterking van de technologische en industriële defensiebasis van de EU. Deze aanbevelingen omvatten met name maatregelen om gezamenlijke aanbestedingen te bevorderen, de programmering op defensiegebied te verbeteren en de productiecapaciteit op te voeren. Ook wordt specifiek verwezen naar versterking van de financieringsmogelijkheden voor de defensiesector. |
|
2.4. |
De aanbevelingen in de gezamenlijke mededeling zijn gebaseerd op een beoordeling van de huidige lacunes in defensie-investeringen en -vermogens. Ondanks de toegenomen Europese defensie-uitgaven in 2020 werd slechts 11 % van de investeringen gezamenlijk gedaan, ver onder de door de lidstaten in het kader van het Europese Defensieagentschap overeengekomen en in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) vastgestelde benchmark van 35 %, terwijl 89 % op nationaal niveau werd besteed. Er zij op gewezen dat de EU-lidstaten aan verschillende risico’s blootstaan en over een verschillende responscapaciteit in het geval van militaire of andere crises beschikken, waardoor er behoefte is aan gediversifieerde defensiemiddelen. |
|
2.5. |
Bovendien bedragen de gecombineerde uitgaven van de lidstaten voor onderzoek en technologie (O&T) op defensiegebied 2,5 miljard EUR, d.w.z. slechts 1,2 % van hun totale defensie-uitgaven; deze uitgaven liggen dus ruim onder de benchmark van 2 % die in het kader van Europese Defensieagentschap is overeengekomen en die als een meer bindende verplichting in het kader van het PESCO is vastgelegd. |
|
2.6. |
Daarnaast is de Europese defensiesector nog steeds hoogst inefficiënt: geringe schaalvoordelen, versnippering van de markt en de productie, overlappingen en een veelvoud van gelijksoortige defensiesystemen enz. Het gebrek aan samenwerking tussen de lidstaten verzwakt de industriële en technologische capaciteit die de Unie nodig heeft om haar defensiecapaciteit te behouden en aan haar huidige en toekomstige veiligheidsbehoeften te voldoen. |
3. Algemene opmerkingen
|
3.1. |
Investeringen in de defensiesector moeten preventief zijn en gericht zijn op afschrikking en stabiliteit, met als doel de veiligheid te vergroten en de risico’s op conflicten te verminderen; ze mogen geen nieuwe wapenwedloop uitlokken of de kans op nieuwe conflicten, regionaal of mondiaal, vergroten. |
|
3.2. |
Idealiter zou bij het voorkomen en oplossen van conflicten steeds voorrang moeten worden gegeven aan diplomatie. Het gebruik van militaire middelen moet een ultiem afschrikmiddel en een laatste redmiddel blijven. Voordat militaire actie wordt ondernomen moet worden ingezet op ontwikkeling en economische welvaart om de Europese waarden van vrede, democratie, solidariteit en stabiliteit te verdedigen. Het EESC steunt alle pogingen op internationaal niveau om vreedzame, rechtvaardige en concrete oplossingen te vinden voor alle conflicten, geschillen en/of illegale handelingen (invasies, bezettingen, bedreigingen van de nationale soevereiniteit, intimidatie), bv. voor situaties zoals in Oekraïne, Cyprus, de Westelijke Balkan en andere landen, binnen de parameters van het VN-Handvest en de resolutie van de Raad van Europa. |
|
3.3. |
Nauwe coördinatie tussen de EU en de NAVO is geboden. Beide organisaties hebben tot doel de veiligheid van Europa te verzekeren; het is daarom zaak dat hun specifieke instrumenten en sterke punten elkaar aanvullen. |
|
3.4. |
Het EESC betreurt dat jaren van ernstige onderinvestering in defensie tot lacunes in de defensie-industrie en -vermogens in de EU hebben geleid. Bovendien is de EDTIB momenteel slechts berekend op operaties in vredestijd (het productietempo is m.a.w. laag). Het Comité pleit dan ook voor maatregelen om de EDTIB te helpen voldoen aan de plotselinge toename van de vraag als gevolg van de oorlog tegen Oekraïne. |
|
3.5. |
Het EESC onderschrijft de oproep in de gezamenlijke mededeling aan de lidstaten om de nodige militaire uitrusting en het nodige defensiematerieel gezamenlijk aan te schaffen. Het gezamenlijk aanschaffen van dringend noodzakelijke producten zou kosteneffectiever zijn, de interoperabiliteit verbeteren en voorkomen dat de sterkst blootgestelde EU-lidstaten niet kunnen krijgen wat zij nodig hebben omdat de defensie-industrie, die niet in staat is op korte termijn aan een dergelijke stijging van de vraag te voldoen, met conflicterende orders wordt geconfronteerd. |
|
3.6. |
Het EESC steunt ook het voorstel om gemeenschappelijke aanbestedingen via de EU-begroting te stimuleren door middel van een specifiek kortetermijninstrument. De financiële steun van de EU die via dit instrument wordt verleend, moet de lidstaten stimuleren om gebruik te maken van coöperatieve aanbestedingen op defensiegebied en ten goede komen aan de EDTIB, en tegelijkertijd het operationele vermogen van de Europese strijdkrachten, hun voorzieningszekerheid en een grotere interoperabiliteit waarborgen. |
|
3.7. |
Ook kijkt het EESC uit naar het voorstel voor een EDIP. Wel vraagt het zich af of een btw-vrijstelling zal volstaan om de gezamenlijke aanbesteding van gezamenlijk ontwikkelde projecten te stimuleren. In feite moet de EDTIB in staat worden gesteld de Europese strijdkrachten te ondersteunen, ook voor — en tijdens — langdurige en grootschalige conflicten. Daarvoor zou systematisch gebruik moeten worden gemaakt van verschillende instrumenten van het industriebeleid om de toeleveringsketens te versterken, vaardigheden te bevorderen, strategische voorraden aan te leggen enz. In het kader van het EDIP moet derhalve een alomvattende aanpak worden gevolgd om de noodzakelijke transformatie van de EDTIB te ondersteunen. |
|
3.8. |
Tegelijkertijd is de gezamenlijke mededeling niet ambitieus genoeg ten aanzien van andere initiatieven zoals het Europees Defensiefonds. De door het huidige meerjarig financieel kader (MFK) geboden flexibiliteit zou moeten worden gebruikt om het EDF-budget aanzienlijk te verhogen, dat wil zeggen tot een niveau dat overeenkomt met de aangekondigde verhogingen van de defensie-uitgaven van de lidstaten. Alleen op die manier zal het EDF beschikken over de nodige slagkracht om samenwerking te stimuleren. Er moet een einde worden gemaakt aan de versnippering van de Europese defensiesystemen, en de investeringskloof op defensiegebied moet worden gedicht. Daarbij is een cruciale rol weggelegd voor het EDF, die het echter pas kan vervullen als de lidstaten hun samenwerking aanzienlijk opvoeren. Als deze versterkte samenwerking daadwerkelijk bijdraagt tot meer cohesie en efficiëntie op het vlak van Europese defensie-uitgaven, dan moet het EDF worden versterkt en moet de werking ervan regelmatig tegen het licht worden gehouden. De toegevoegde Europese waarde is van het grootste belang om het bestaan van dit instrument te rechtvaardigen. Daarnaast stelt het EESC voor om prioriteit te geven aan een EDF dat tegelijkertijd strategischer (vaststelling van een beperkt aantal adequaat gefinancierde vlaggenschipprojecten), responsiever (verhoging van de begrotingslijn voor kmo’s en disruptieve technologieën, het organiseren van open oproepen om sneller op innovatieve ideeën te kunnen reageren, het vaststellen van versnelde procedures voor dringende projecten enz.) en efficiënter is (optimalisering van overdrachten van middelen aan de defensiesector voor EDF-projecten, harmonisatie van het IE-kader, vaststelling van duurzame oplossingen voor de verwerking van gerubriceerde gegevens enz.). |
|
3.9. |
Bovendien is het EESC ervan overtuigd dat een holistisch en strategisch beleid inzake grondstoffen (inclusief kritieke grondstoffen) nu van cruciaal belang is om de strategische afhankelijkheid van Europa van autocratische regimes te verminderen. Volgens het EESC moet deze strategie op drie pijlers rusten: 1) vrije en open mondiale toegang tot (kritieke) grondstoffen; 2) versterking van de Europese/binnenlandse winning en verwerking van (kritieke) grondstoffen, fiscale prikkels en initiatieven voor het aanleggen van voorraden, en 3) de recycling van (kritieke) grondstoffen en een verbetering van de randvoorwaarden voor een circulaire economie. |
|
3.10. |
Het EESC is van mening dat de belangrijkste taak van de EDTIB erin bestaat de Europese strijdkrachten te ondersteunen bij het vervullen van hun taken. Het EESC is ervan overtuigd dat de EDTIB daartoe vier kernfuncties moet kunnen vervullen: 1) te allen tijde en onder alle omstandigheden het vereiste defensiematerieel en de daarmee verband houdende diensten leveren; 2) de belangrijkste defensietechnologieën en hun toepassingen verbeteren en nieuwe, verbeterde versies, alsook de volgende generaties van deze technologieën ontwikkelen; 3) inspelen op nieuwe technologische trends en doorbraken van concurrenten en potentiële tegenstanders, en 4) concurrenten en potentiële tegenstanders uitdagen door innovatieve concepten, disruptieve technologieën en totaal nieuwe toepassingen te ontwikkelen. De Commissie en de lidstaten zouden aan de hand van de gezamenlijke mededeling zo snel mogelijk een brede industriële defensiestrategie moeten ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de EDTIB deze kernfuncties beter kan vervullen. |
4. Specifieke opmerkingen
|
4.1. |
Er moet een sterke band komen tussen cyberveiligheid en -defensie, om zo het hoofd te kunnen bieden aan nieuwe vormen van hybride oorlogsvoering zoals cyberaanvallen en digitale wanpraktijken in recente internationale niet-militaire of militaire conflicten. Daarom moet bijzondere aandacht worden besteed aan investeringen in cyberbeveiliging, een sector die de afgelopen tien jaar snel is gegroeid en internationale en binnenlandse aangelegenheden en beleidsoverwegingen snel lijkt te veranderen. |
|
4.2. |
Het EESC benadrukt dat de Europese Unie investeringsinitiatieven moet ontwikkelen die industriële samenwerking via start-ups en kmo’s mogelijk maken en de hooggekwalificeerde arbeidskrachten van de defensiesector ten volle moet benutten, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat vaardigheden worden verbeterd en nieuwe vaardigheden worden ontwikkeld via Europese samenwerkingsprogramma’s. |
|
4.3. |
Het EESC herhaalt zijn voorstel om een online éénloketsysteem voor kmo’s en start-ups op te zetten, een online “EU kmo-hoek” waar zij vooraf gedefinieerde gegevens kunnen invoeren in ruil voor op maat gesneden informatie over welke EU-programma’s hen het best kunnen ondersteunen. |
|
4.4. |
Wat de maatregelen ter ondersteuning van kritieke technologieën en industriële capaciteit betreft, blijft het van essentieel belang dat de kritieke afhankelijkheden in de waardeketens op defensiegebied worden verminderd. Dat gaat van de toegang tot kritieke grondstoffen tot de levering van kritieke onderdelen, subsystemen enz. Het gaat ook om de financiële en economische stabiliteit van de industriële toeleveringsketen en de beschikbaarheid van voldoende deskundigheid om aan de huidige en toekomstige behoeften inzake technologie en capaciteit te voldoen. Het EESC wil ook wijzen op de standpunten en aanbevelingen die het reeds heeft uiteengezet in zijn advies over de “Routekaart voor kritieke technologieën voor veiligheid en defensie” (CCMI/189). |
|
4.5. |
Bij de uitwerking van een nieuw defensie-investeringsparadigma in Europa moet ook rekening worden gehouden met sociale en milieucriteria. Het is namelijk zaak om betrouwbare en overdraagbare instrumenten doeltreffend te integreren in de Green Deal en de duurzaamheidsdoelstellingen (SDG’s), dit met het oog op de belangrijkste Europese prioriteiten en risico’s, zoals de circulaire economie, civiele bescherming, natuurrampen, crisisbeheersing en maritieme terroristische acties. Conflictbeheersing en verschijnselen die verband houden met de klimaatcrisis vereisen onmiddellijke complementaire acties en moderne instrumenten. Een afzonderlijke samenwerkingsregeling moet met DG ECHO worden besproken. |
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/137 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2115
(COM(2022) 305 final — 2022/0196 (COD)
(2023/C 100/21)
|
Rapporteur: |
José Manuel ROCHE RAMO |
|
Corapporteur: |
Arnold PUECH d’ALISSAC |
|
Raadpleging |
Europees Parlement, 14.7.2022 Raad, 6.7.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikelen 192, lid 1, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Besluit van de voltallige vergadering |
22.2.2022 |
|
Bevoegde afdeling |
Afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu |
|
Goedkeuring door de afdeling |
24.11.2022 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
157/01/04 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Met het voorstel voor een verordening inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt een reeks nieuwigheden en maatregelen ingevoerd om enkele gebreken in de uitvoering en toepassing van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden te verhelpen (1). |
|
1.2. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) erkent dat deze herziening nodig is en stelt tevreden vast dat tal van de beperkingen van de huidige richtlijn die de Commissie benoemt en veel van de initiatieven die zij in deze ontwerpverordening voorstelt ook al te lezen waren in de opmerkingen en aanbevelingen van zijn eigen evaluatieverslag (2). Dat gaat bijvoorbeeld om de noodzaak om de uitvoering van de nationale actieplannen meer te harmoniseren, rekening te houden met de verschillen tussen de lidstaten, in passende opleidingen voor gebruikers te voorzien, en nieuwe technologieën zoals precisielandbouw te bevorderen. De verordening is bedoeld om deze kwesties aan te pakken. |
|
1.3. |
In overeenstemming met de doelstellingen in de “van boer tot bord”-strategie en de biodiversiteitsstrategie voor 2030 is het voorstel voor een verordening inzake een duurzaam gebruik van pesticiden bedoeld om voedselsystemen vanuit ecologisch, economisch en sociaal oogpunt te verduurzamen. Het EESC is verheugd over de opname van deze doelstellingen en erkent de voordelen die daarmee gepaard gaan voor de gezondheid van burgers en consumenten, en voor het milieu. |
|
1.4. |
Met de nieuwe Europese strategie worden voor 2030 kwantitatieve reductiedoelstellingen voor het gebruik en risico van pesticiden ingevoerd. Die doelstellingen zijn zeer ambitieus. Daardoor zijn redelijke overgangsperioden nodig, waarbij rekening wordt gehouden (3) met de mate waarin het gebruik in het verleden is verminderd en met de geografische, landbouwkundige en sociaal-economische omstandigheden in de verschillende lidstaten. Tijdens die overgangsperioden mogen landbouwers nieuwe alternatieve producten gebruiken. Het heeft gemiddeld tien jaar geduurd voordat de huidige instrumenten met een laag risico op de markt zijn gekomen. Wetgevers moeten het tijdsschema voor de doelstellingen dus met de nodige omzichtigheid opstellen, en daarbij voor de nodige flexibiliteit zorgen zodat daadwerkelijk “niemand wordt achtergelaten”. Daarnaast bevat het voorstel van de Commissie verregaande beperkingen op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in “gevoelige gebieden”. Het EESC wijst erop dat grote landbouwproductiegebieden in de EU onder de voorgestelde definitie van “gevoelige gebieden” en het toepassingsgebied voor de bepalingen ervan vallen. Een dergelijke verplichting heeft verregaande gevolgen en mag daarom alleen worden ingevoerd op basis van een gedegen wetenschappelijke en landbouwkundige effectbeoordeling. |
|
1.5. |
Voor de geharmoniseerde risico-indicatoren zijn er duidelijke richtsnoeren en passende indicatoren nodig. Gezien het gebrek aan actuele gegevens, met name over het gebruik van chemische pesticiden, moet uiterst omzichtig te werk gegaan worden. Dat geldt met name wanneer de verkoopcijfers als referentielijn worden gebruikt (geharmoniseerde risico-indicator 1). Ook moet bijzondere aandacht uitgaan naar de periode die gebruikt wordt voor de berekening van die cijfers. In dat verband kunnen de ramingen van de verkoop van pesticiden nog verbeterd worden, bijvoorbeeld door een onderscheid te maken tussen professionele en hobbyvergunningen (respectievelijk voor agrarische en niet-agrarische doeleinden). |
|
1.6. |
Gezien de negatieve gevolgen van de laatste crises — de pandemie, de invasie en oorlog in Oekraïne en de onmiskenbare toename van de gevolgen van de klimaatverandering (droogte, branden, overstromingen, nieuwe plaagorganismen, hittegolven enz.) — moeten de voedselproductie en -zekerheid hoog op de politieke EU-agenda gezet worden. |
|
1.7. |
Toch moet de EU ook blijven werken aan haar stappenplan om haar beloften op het gebied van klimaatactie en duurzaamheid waar te maken. Rekening houdend met het feit dat Europa de maatregelen van de Agenda 2030 en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen moet blijven uitvoeren, moeten ook de gevolgen van de huidige situatie voor agrovoedingssystemen in aanmerking worden genomen. In dat verband moet worden overwogen om, gezien de huidige crises, eventueel bepaalde uitzonderingen toe te staan, die wel steeds beperkt zijn in omvang en tijd (4). |
|
1.8. |
Deze crisis moet ook aangegrepen worden als een kans om de structurele oorzaken van de wereldwijde instabiliteit aan te pakken en de toeleveringsketens anders in te richten, zodat ze permanent mens- en milieuvriendelijk worden. Er moet met name dringend een debat worden geopend en grondig worden nagedacht over de vraag welk agrovoedingssysteem de EU de komende decennia wil hebben. |
|
1.9. |
Tegelijkertijd heeft de EU de plicht en de verantwoordelijkheid om van voedselproductie en -zekerheid een belangrijke strategische doelstelling te maken. Wat dat betreft, moeten de doelstellingen van de Green Deal en de “van boer tot bord”-strategie, waar dit voorstel op aansluit, steeds gebaseerd zijn op wetenschappelijke gegevens en bijbehorende effectbeoordelingen om te waarborgen dat de doelstellingen passend zijn en voldoen aan het evenredigheidsbeginsel. |
|
1.10. |
In dat verband werd er in verschillende studies (5) voor gewaarschuwd dat een drastische stijging van de voedselprijzen als gevolg van lagere opbrengsten wereldwijd negatieve gevolgen zou kunnen hebben. Als de landbouwproductie zou afnemen, zou de EU afhankelijker kunnen worden van voedselinvoer uit derde landen, met de bijhorende ecologische, sociale en economische schade. |
|
1.11. |
Voor de laatste doelstelling van het voorstel moet er daarom naar alternatieve oplossingen worden gestreefd (met een toolbox). Daarbij moet geïntegreerde gewasbescherming in de eerste plaats beter worden toegepast en nageleefd en de hoeksteen van het voorstel blijven, en moet het gebruik van alternatieve bestrijdingsmiddelen zoals risicoarme of biologische gewasbeschermingsmiddelen bevorderd worden. Voorlopig kunnen deze oplossingen chemische pesticiden echter niet vervangen. De lidstaten moeten het gebruik van deze toolbox zo snel mogelijk bevorderen en er tegelijk op toezien dat er gepaste stimuleringsmaatregelen voorhanden zijn. |
|
1.12. |
De toolbox moet gericht zijn op verschillende oplossingen en maatregelen die gebaseerd zijn op wetenschap en innovatie: resistentere rassen, gecertificeerde zaden, conserveringslandbouw, geïntegreerde productie, nieuwe technieken voor genetische modificatie (NBT’s), biologische landbouw, gewasrotatie, digitale technieken en kleinere gewassen moeten als richtsnoer dienen om met succes de overgang te maken naar een model waarin minder gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden. |
|
1.13. |
Daartoe zijn duurzame, doeltreffende, veilige, betaalbare en wetenschappelijk onderbouwde gewasbeschermingsmiddelen essentieel, zodat landbouwers over de nodige instrumenten beschikken om een goede concurrentiepositie te behouden. In dat verband moet de Commissie wederkerigheid van normen eisen, zodat de invoer van producten uit derde landen die met op de EU-markt verboden producten behandeld zijn ten minste aan de EU-normen voldoet. |
|
1.14. |
Tegelijkertijd moet absoluut vermeden worden dat de bureaucratische rompslomp voor de landbouwers onevenredig toeneemt, want dat zal vooral kleine en middelgrote bedrijven treffen die wegens hun kleinschaligheid minder opgewassen zijn tegen dit soort omstandigheden. |
|
1.15. |
Aan de andere kant moeten instanties die verantwoordelijk zijn voor het verspreiden van statistische gegevens zeer omzichtig te werk gaan en met name het recht op privacy en gegevenseigendom eerbiedigen, want vaak gaat het hier om vertrouwelijke informatie. |
|
1.16. |
Het EESC is verheugd dat landbouwers onpartijdig, professioneel en onafhankelijk advies kunnen inwinnen waardoor ze hun velden op een duurzame manier kunnen blijven bewerken. Landbouworganisaties en coöperaties zijn in dat verband cruciaal om ervoor te zorgen dat landbouwers hier zo veel mogelijk profijt van hebben, zowel op het vlak van productie als op dat van eventuele gezamenlijke verkoop (bijv. landbouwcoöperaties). |
|
1.17. |
Het EESC is eveneens verheugd dat er een specifieke maatregel wordt ingevoerd om de gemaakte kosten van landbouwers met financiële steun te compenseren. Het is echter van mening dat nog beter moet worden toegelicht hoe die maatregel precies in het GLB past, met name wat de tijdsplanning en de uitvoering ervan betreft, rekening houdend met het feit dat het nieuwe GLB en de bijhorende strategische plannen van de lidstaten op 1 januari 2023 goedgekeurd en van kracht moeten zijn. |
2. Achtergrond
|
2.1. |
Op 22 juni 2022 heeft de Europese Commissie in het kader van de herziening van de richtlijn betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden een voorstel voor een verordening inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gepubliceerd, dat oorspronkelijk voorzien was voor 23 maart 2022, maar uitgesteld werd wegens de Russische invasie van Oekraïne. De verordening maakt, samen met de verordening natuurherstel, deel uit van het natuurbeschermingspakket, dat een beslissende stap vormt in de uitvoering van de Europese Green Deal, de “van boer tot bord”-strategie en de biodiversiteitsstrategie. |
|
2.2. |
In overeenstemming met de “van boer tot bord”-strategie luiden de belangrijkste doelstellingen in het voorstel van de Commissie als volgt:
|
|
2.3. |
De lidstaten kunnen hun nationale doelstelling met betrekking tot het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen verlagen via een weging waarin rekening wordt gehouden met de waarde voor de intensiteit van het gebruik en de waarde voor het gebruik en het risico. Dat reductiepercentage mag tegen 2030 in geen geval lager zijn dan 35 % of hoger dan 70 %. |
|
2.4. |
Om dat te bereiken worden er in het voorstel van de Commissie enkele juridisch bindende reductiedoelstellingen voor de hele EU vastgelegd. Uit hoofde van de nieuwe normen moeten de lidstaten daarnaast bindende doelstellingen goedkeuren om bij te dragen aan de algemene EU-doelstelling. In de verordening wordt bepaald dat de lidstaten over voldoende flexibiliteit moeten beschikken, zodat rekening kan worden gehouden met hun nationale situatie. Meer bepaald moet er in elke lidstaat gekeken worden naar de vooruitgang die in het verleden geboekt is en de intensiteit waarmee pesticiden worden gebruikt. |
|
2.5. |
De Commissie zal jaarlijks het gebruik en risico van chemische pesticiden meten, op basis van de verkoopgegevens van gewasbeschermingsmiddelen die de lidstaten haar verstrekken. De verkoop in 2015, 2016 en 2017 vormt de uitgangswaarde voor de berekening van de reductiedoelstelling met 50 %. |
|
2.6. |
Alle werkzame stoffen die in de vorm van gewasbeschermingsmiddelen op de markt worden gebracht, worden gecategoriseerd in een van vier groepen. Elk product zal een wegingscoëfficiënt krijgen die bij de gevaarlijkere groepen hoger zal liggen. |
|
2.7. |
Samengevat bevat de richtlijn de volgende belangrijke nieuwigheden:
|
|
2.8. |
Landbouwers en andere gebruikers zullen via een beleidspakket gesteund worden tijdens de transitie naar duurzamere voedselproductiesystemen. Het gaat met name om: i) een uitbreiding van het aantal biologische alternatieven met laag risico op de markt; ii) stimuleringsmaatregelen voor landbouwers om in het kader van het nieuwe GLB minder pesticiden te gebruiken; iii) onderzoek en ontwikkeling in het kader van Horizon 2030, en iv) het milieuactieplan. |
3. Algemeen
|
3.1. |
De huidige crises — de pandemie, de invasie en oorlog in Oekraïne en de sterke toename van de gevolgen van de klimaatverandering (droogte, branden, overstromingen, nieuwe plaagorganismen, hittegolven enz.) — zetten de agrovoedingssystemen van de EU en de rest van de wereld zwaar onder druk. Die belemmeringen mogen de EU er echter niet van afhouden om vastberaden maatregelen te blijven treffen voor een rechtvaardige transitie, zoals uiteengezet in de Agenda 2030 (6). |
|
3.2. |
Het EESC heeft in veel van zijn adviezen aangedrongen op een integraal EU-voedingsbeleid met de volgende elementen: i) economische, ecologische en sociaal-culturele duurzaamheid; ii) integratie tussen sectoren, beleidsterreinen en bestuursniveaus; iii) inclusieve besluitvormingsprocessen, en iv) een combinatie van verplichte maatregelen (verordeningen en belastingen) en stimuleringsmaatregelen (prijsverhogingen, kredieten, middelen en verzekeringen) om de overgang naar duurzame voedselsystemen te versnellen (7). |
|
3.3. |
Om deze doelstellingen te halen moeten de beleidsmaatregelen en wetgeving van de EU beter geharmoniseerd worden en onderling samenhangen: de Europese Green Deal, de “van boer tot bord”-strategie, de biodiversiteitsstrategie, het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te brengen, duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen enz. |
|
3.4. |
De GLB-begroting mag daarnaast niet verlaagd worden of gelijk blijven. Ze moet juist aangevuld worden om de transitie te ondersteunen. Strategische GLB-plannen mogen ook alleen worden goedgekeurd op voorwaarde dat de lidstaten alomvattende plannen vaststellen om de voedselomgeving anders in te richten en stimulansen voor duurzame productie van gezond voedsel te koppelen aan het aanboren van nieuwe markten voor die producten (8). |
|
3.5. |
In dat verband is het EESC ingenomen met de beslissing om in het kader van het nieuwe GLB voorrang te geven aan de financiering van vrijwillige activiteiten om ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen op een duurzame manier gebruikt worden, zonder dat die steun ten koste gaat van inkomsten uit andere, eveneens legale en in het kader van de EU-wetgeving toegestane alternatieve activiteiten. Over het algemeen zijn financiële instrumenten zoals milieuplannen en plattelandsontwikkelingsinitiatieven enkel toegankelijk voor initiatieven die verder gaan dan de wettelijke vereisten. Met het nieuwe kader zullen alle lidstaten echter over de nodige middelen beschikken waarmee ze er gedurende vijf jaar voor kunnen zorgen dat landbouwers al hun verplichtingen op het gebied van duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nakomen. |
|
3.6. |
In dezelfde geest waardeert het EESC de geleverde inspanningen om de nationale actieplannen voor een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen efficiënter te maken. Die nationale actieplannen konden erg verschillend zijn, en de doelstellingen waren vrijwillig en konden op uiteenlopende aandachtsgebieden betrekking hebben, maar nu zijn ze meer gestroomlijnd en bevatten ze een gedetailleerde lijst met initiatieven en de daarmee verbonden doelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie. Alle lidstaten zullen financiële en andersoortige maatregelen moeten voorstellen om geïntegreerde gewasbescherming en niet-chemische alternatieven te stimuleren. In de jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen zullen ze de trends voor alle doelstellingen moeten presenteren door de kwantitatieve gegevens over de naleving van het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te stroomlijnen. De Commissie zal de jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen om de twee jaar analyseren. |
|
3.7. |
Het is echter van essentieel belang dat met dit nieuwe bestuursmodel “niemand wordt achtergelaten”: dat betekent dat gewasbeschermingsmiddelen in alle lidstaten zo optimaal mogelijk en duurzaam gebruikt moeten kunnen worden, ondanks de verschillende uitgangspunten. |
|
3.8. |
Daartoe moeten het maatschappelijk middenveld en met name organisaties met ervaring op het gebied van pesticiden nauw betrokken worden bij het ontwerp, de follow-up en de toekomstige evaluatie van de nieuwe verordening. Het grote publiek, en met name consumenten, moet betere informatie krijgen over de rol van pesticiden. Ook de informatie en opleidingen voor gebruikers van pesticiden moeten verbeterd worden (9). |
|
3.9. |
Eerlijke voedselprijzen (die de werkelijke productiekosten voor het milieu en de samenleving weerspiegelen) zijn cruciaal om op lange termijn duurzame voedselsystemen te creëren. Het is van essentieel belang dat de EU ook tijdens de huidige crisis in preferentiële handelsovereenkomsten echte wederkerigheid van normen garandeert. (10) |
4. Specifieke opmerkingen
|
4.1. |
De toegang, beschikbaarheid en rentabiliteit van alternatieve oplossingen en nieuwe technologieën moeten worden verbeterd, want dat is cruciaal voor het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Geïntegreerde gewasbescherming was, net als andere activiteiten met een lage pesticideninzet die passen bij geïntegreerde productie en ecologische landbouw, een van de sleutelelementen van de richtlijn en vormt de kern van de nieuwe verordening (11). |
|
4.2. |
In het voorstel voor een verordening wordt de algemene regel vastgelegd dat professionele gebruikers, waaronder landbouwers, niet-chemische maatregelen moeten nemen alvorens een beroep te doen op chemische gewasbeschermingsmiddelen. Dat gaat bijvoorbeeld om gewasrotatie, monitoring van plaagorganismen, geïntegreerde gewasbescherming en de toepassing van niet-chemische methoden voor de bestrijding van plaagorganismen en andere pesticiden met een lager risico (12). |
|
4.3. |
Onder bepaalde omstandigheden kan het gebruik van pesticiden evenwel mogelijk en noodzakelijk blijven. In sommige gevallen, zoals in de commerciële voedselproductie, zijn pesticiden overeenkomstig het beginsel van geïntegreerde gewasbescherming als laatste redmiddel zelfs de enige mogelijkheid om plaagorganismen afdoende te bestrijden. Zo zijn ze erg belangrijk bij kleine toepassingen. |
|
4.4. |
Door de klimaatverandering zijn bepaalde plaagorganismen in opmars die, wanneer alle andere bestrijdingsmiddelen zijn uitgeput, enkel nog met pesticiden kunnen worden aangepakt. De noodzaak wordt nog evidenter doordat alle schattingen ervan uitgaan dat de wereldbevolking de komende dertig jaar met meer dan twee miljard mensen zal groeien. Daar moet voldoende rekening mee gehouden worden om ervoor te zorgen dat het voedselproductiesysteem voldoende stabiel blijft en gelijke tred houdt met de steeds toenemende wereldbevolking. |
|
4.5. |
De laatste jaren worden we echter steeds vaker geplaagd door droogte, overstromingen, hittegolven en extreme temperatuurswisselingen, waardoor de voedselproductiecapaciteit en de oogsten van de landbouwers krimpen. Er moet dus voor gezorgd worden dat de landbouwopbrengsten stabiel blijven zodat de wereld verzekerd blijft van voldoende kwalitatieve producten en de voedselzekerheid niet in het gedrang komt, zeker in het licht van de huidige crisissen, die veroorzaakt werden door de pandemie en daarna door de invasie van Oekraïne, en door de reeds genoemde gevolgen van de klimaatverandering. |
|
4.6. |
In de verordening wordt ook gewezen op de sleutelrol van onafhankelijke adviseurs, die professioneel advies moeten verstrekken dat strookt met de toe te passen gewasspecifieke normen en geïntegreerde gewasbescherming. In dat verband is het van cruciaal belang om de adviesrol van professionele landbouworganisaties en coöperaties te bevorderen die al rechtstreekse steun bieden op het terrein. Zo is het in Spanje bij het merendeel van de gewassen verplicht om advies in te winnen, wat het aantal officieel gecertificeerde adviseurs (meer dan 20 000) een flinke duw in de rug heeft gegeven. |
|
4.7. |
Het EESC heeft tijdens zijn vorige evaluatie van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden benadrukt dat het belangrijk is om het monitoringsysteem te verbeteren en de coherentie tussen de richtlijn betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden en de nationale actieplannen te waarborgen. Bij duurzaam gebruik van pesticiden moeten professionele gebruikers de redenen voor elke interventie (chemisch, biologisch, fysiek of cultureel) registreren. |
|
4.8. |
In dat verband moet er in het voorstel voor een verordening bijzondere aandacht gaan naar beschermde of gevoelige gebieden. In bepaalde beschermde of gevoelige gebieden (stedelijke groengebieden, waaronder parken of openbare tuinen, speelzones, recreatie- of sportterreinen, openbare paden, in het kader van Natura 2000 beschermde gebieden en alle ecologisch kwetsbare gebieden die kunnen worden beschermd met het oog op bedreigde bestuivers) zal het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet meer toegestaan zijn, tenzij er aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan en alleen indien de professional die de producten gebruikt, in detail verantwoordt welke producten hij of zij zal gebruiken en hoe, wanneer en hoelang dat zal gebeuren. Daartoe is het cruciaal dat de instanties die bevoegd zijn voor goedkeuring over voldoende geschoold personeel beschikken, om uitstel te vermijden waardoor de behandeling te laat kan beginnen en plaagorganismen niet tijdig bestreden kunnen worden. |
|
4.9. |
Anderzijds moet er rekening worden gehouden met specifieke geografische en klimaatomstandigheden in de lidstaten zodat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op landbouwgrond die in ecologisch gevoelig gebied ligt, niet overdreven wordt beperkt, omdat er anders niet kan worden opgetreden tegen nieuwe plaagorganismen. In Spanje beslaat het Natura 2000-netwerk bijvoorbeeld 27 % van het grondgebied, met duizenden hectaren aan landbouwgewassen en veeteeltgebieden. Een goede strategie kan erin bestaan om met zones te werken, waarbij integrale reservaten worden afgebakend en van de rest worden afgescheiden. In het uiterste geval moet de beslissing om het gebruik in gevoelige gebieden te beperken met solide wetenschappelijk en landbouwkundig bewijs worden onderbouwd op basis waarvan een bepaald gebied als beschermd kan worden geclassificeerd. |
|
4.10. |
De drempelwaarde die vóór de chemische interventie gehaald moet worden, wordt gedetailleerd beschreven in de gewasspecifieke normen. Het is aan de bevoegde instanties van de lidstaten om een elektronisch register over geïntegreerde gewasbescherming en gewasbeschermingsmiddelen in te voeren en ervoor te zorgen dat professionele gebruikers hun gegevens invullen. |
|
4.11. |
Daarnaast is het EESC verheugd dat de Commissie rekening heeft gehouden met veel van zijn aanbevelingen op het gebied van opleiding, want het gebrek aan kennis over het optimale gebruik van pesticiden was een van de belangrijkste hinderpalen bij de toepassing van de richtlijn betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden (13). |
|
4.12. |
Er wordt een nieuw centraal elektronisch register aangelegd om opleidingen te certificeren. Dat zal gedetailleerde informatie bevatten over de geldigheidsduur van opleidingscertificaten (vijf jaar voor een adviseur en tien jaar voor een distributeur of professionele gebruiker). Gebruikers en adviseurs zullen een opleidingsbewijs nodig hebben voordat ze, respectievelijk, gewasbeschermingsmiddelen die toegelaten zijn voor toepassingsapparatuur voor professioneel gebruik mogen kopen of gebruiken, of advies mogen uitbrengen. Distributeurs moeten over voldoende geschoold personeel beschikken. |
|
4.13. |
Wanneer de landbouwgegevens administratief verwerkt worden, moet de privacy gewaarborgd worden en moeten landbouwers vooral betere toegang krijgen tot digitale opleidingen en breedband om te voorkomen dat ze te maken krijgen met zware lasten en inspanningen, aangezien ze vaak de technische middelen en mankracht missen om het elektronisch register na te leven. |
|
4.14. |
Het zou de verordening ten goede komen als de burgers, en met name consumenten, meer gesensibiliseerd zouden worden over de rol en het gebruik van pesticiden in overeenstemming met de nationale en Europese wetgeving. Bewustmakings- en voorlichtingscampagnes om het grote publiek en beleidsmakers beter te informeren, zijn fundamenteel. Er moet informatie verspreid worden over bijvoorbeeld de factoren die bijdragen tot de vorming van de voedselprijzen en over kwesties in verband met etikettering of de certificering van producten (14). |
|
4.15. |
Ook moeten er in de internationale handel vergelijkbare voorwaarden gelden. Aangezien de verschillende EU-beleidsmaatregelen onderling samenhangen, moet extreem voorzichtig omgegaan worden met het verbod op de invoer van voedingsproducten die behandeld zijn met in de EU verboden stoffen. |
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).
(2) Evaluatie van de richtlijn inzake een duurzaam gebruik van pesticiden (informatief rapport).
(3) Eurostat, Verkoopcijfers van pesticiden in de EU.
(4) Resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de oorlog in Oekraïne en de economische, sociale en milieugevolgen daarvan (PB C 290 van 29.7.2022, blz. 1).
(5) FAO, Hunger Hotspots — FAO-WFP early warnings on acute food insecurity.
(6) Resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de oorlog in Oekraïne en de economische, sociale en milieugevolgen daarvan (PB C 290 van 29.7.2022, blz. 1).
(7) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (COM(2020) 381) (PB C 429 van 11.12.2020, blz. 268).
(8) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (COM(2020) 381) (PB C 429 van 11.12.2020, blz. 268).
(9) Informatief rapport van het EESC over de evaluatie van de richtlijn inzake een duurzaam gebruik van pesticiden.
(10) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (COM(2020) 381) (PB C 429 van 11.12.2020, blz. 268).
(11) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Geïntegreerde productie in de Europese Unie” (initiatiefadvies) (PB C 214 van 8.7.2014, blz. 8).
(12) Informatief rapport van het EESC over de evaluatie van de richtlijn inzake een duurzaam gebruik van pesticiden.
(13) Informatief rapport van het EESC over de evaluatie van de richtlijn inzake een duurzaam gebruik van pesticiden.
(14) Informatief rapport van het EESC over de evaluatie van de richtlijn inzake een duurzaam gebruik van pesticiden.
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/145 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2012 wat betreft de uitwisseling van inlichtingen in de elektronische registers die betrekking hebben op marktdeelnemers die accijnsgoederen tussen lidstaten overbrengen voor commerciële doeleinden
(COM(2022) 539 final — 2022/0331 (CNS))
(2023/C 100/22)
|
Raadpleging |
Raad van de Europese Unie, 27.10.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikelen 113 en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
209/0/3 |
Aangezien het Comité instemt met de inhoud van het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2012 wat betreft de uitwisseling van inlichtingen in de elektronische registers die betrekking hebben op marktdeelnemers die accijnsgoederen tussen lidstaten overbrengen voor commerciële doeleinden (1) en er geen commentaar op heeft, heeft het tijdens zijn op 14 en 15 december 2022 gehouden 574e zitting (vergadering van 14 december 2022) met 209 stemmen vóór, bij 3 onthoudingen, besloten om hierover een positief advies uit te brengen.
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) COM(2022) 539 final.
|
16.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 100/146 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het gebied dat onder de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan (Siofa) valt
(COM(2022) 563 final — 2022/348 (COD))
(2023/C 100/23)
|
Raadpleging |
Europees Parlement, 9.11.2022 |
|
|
Raad, 10.11.2022 |
|
Rechtsgrond |
Artikelen 43, lid 2, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu |
|
Goedgekeurd door de voltallige vergadering |
14.12.2022 |
|
Zitting nr. |
574 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
202/0/3 |
Aangezien het EESC volledig instemt met het voorstel en er geen commentaar op heeft, heeft het besloten om er een positief advies over uit te brengen.
Brussel, 14 december 2022.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG