|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
66e jaargang |
|
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
|
2023/C 94/01 |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2023/C 94/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/2 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 31 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo — Spanje) — Strafprocedure tegen Lluís Puig Gordi e.a.
(Zaak C-158/21 (1), Puig Gordi e.a.)
(Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Justitiële samenwerking in strafzaken - Europees aanhoudingsbevel - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Procedures van overlevering tussen de lidstaten - Voorwaarden voor tenuitvoerlegging - Bevoegdheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit - Artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Recht op toegang tot een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld - Mogelijkheid om ten aanzien van dezelfde persoon een nieuw Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen)
(2023/C 94/02)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Supremo
Partijen in de strafzaak
Lluís Puig Gordi, Carles Puigdemont Casamajó, Antoni Comín Oliveres, Clara Ponsatí Obiols, Meritxell Serret Aleu, Marta Rovira Vergés, Anna Gabriel Sabaté
In tegenwoordigheid van: Ministerio Fiscal, Abogacía del Estado, Partido político VOX
Dictum
|
1) |
Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009, moet aldus worden uitgelegd dat een uitvoerende rechterlijke autoriteit de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel niet kan weigeren op basis van een grond tot weigering van de tenuitvoerlegging die niet voortvloeit uit kaderbesluit 2002/584, zoals gewijzigd, maar uitsluitend uit het recht van de uitvoerende lidstaat. Deze rechterlijke autoriteit kan echter een nationale bepaling toepassen volgens welke de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel wordt geweigerd wanneer die tenuitvoerlegging zou leiden tot schending van een in het Unierecht verankerd grondrecht, voor zover de strekking van deze bepaling niet verder gaat dan die van artikel 1, lid 3, van kaderbesluit 2002/584, zoals gewijzigd en zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie. |
|
2) |
Artikel 1, leden 1 en 2, en artikel 6, lid 1, van kaderbesluit 2002/584, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299, moeten aldus worden uitgelegd dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit niet mag nagaan of een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit die daartoe bevoegd was, en de tenuitvoerlegging van dat Europees aanhoudingsbevel niet mag weigeren wanneer dat volgens haar niet het geval is. |
|
3) |
Artikel 1, lid 3, van kaderbesluit 2002/584, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299, gelezen in samenhang met artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit die moet beslissen over de overlevering van een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, niet mag weigeren dat aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen op grond dat deze persoon na zijn overlevering aan de uitvaardigende lidstaat het gevaar loopt te worden berecht door een rechter die daartoe niet bevoegd is, tenzij
De omstandigheid dat de betrokkene zich voor de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat heeft kunnen beroepen op zijn grondrechten om de bevoegdheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit en het Europees aanhoudingsbevel te betwisten, is in dit verband niet van doorslaggevend belang. |
|
4) |
Artikel 1, lid 3, van kaderbesluit 2002/584, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299, gelezen in samenhang met artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten, moet aldus worden uitgelegd dat in een situatie waarin een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, stelt dat hij na zijn overlevering aan de uitvaardigende lidstaat het gevaar loopt te worden berecht door een rechter die daartoe niet bevoegd is, het bestaan van een verslag van de werkgroep inzake willekeurige detentie dat niet rechtstreeks betrekking heeft op de situatie van deze persoon, als zodanig niet kan rechtvaardigen dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit weigert dat Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen, maar dat verslag door deze rechterlijke autoriteit in aanmerking kan worden genomen als een van de gegevens voor de beoordeling of er sprake is van structurele of fundamentele gebreken inzake de werking van het gerechtelijk apparaat van deze lidstaat of van gebreken die afbreuk doen aan de rechtsbescherming van een objectief identificeerbare groep personen waarvan die persoon deel uitmaakt. |
|
5) |
Artikel 15, lid 2, van kaderbesluit 2002/584, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling eraan in de weg staat dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel weigert omdat de persoon tegen wie dit bevel is uitgevaardigd, na zijn overlevering aan de uitvaardigende lidstaat het gevaar loopt te worden berecht door een rechter die daartoe niet bevoegd is, zonder de uitvaardigende rechterlijke autoriteit vooraf om aanvullende gegevens te hebben verzocht. |
|
6) |
Kaderbesluit 2002/584, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat meerdere opeenvolgende Europese aanhoudingsbevelen worden uitgevaardigd tegen een gezocht persoon om zijn overlevering door een lidstaat te verkrijgen nadat die lidstaat de tenuitvoerlegging van een eerste Europees aanhoudingsbevel ten aanzien van die persoon heeft geweigerd, voor zover de tenuitvoerlegging van een nieuw Europees aanhoudingsbevel niet leidt tot schending van artikel 1, lid 3, van kaderbesluit 2002/584, zoals gewijzigd, en de uitvaardiging van dat nieuwe bevel evenredig is. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/4 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad — Bulgarije) — Strafzaak tegen V.S.
(Zaak C-205/21 (1), Ministerstvo na vatreshnite raboti (Politiële registratie van biometrische en genetische gegevens)
(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens - Richtlijn (EU) 2016/680 - Artikel 4, lid 1, onder a) tot en met c) - Beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens - Doelbinding - Minimale gegevensverwerking - Artikel 6, onder a) - Duidelijk onderscheid tussen persoonsgegevens van verschillende categorieën personen - Artikel 8 - Rechtmatigheid van de verwerking - Artikel 10 - Omzetting - Verwerking van biometrische en genetische gegevens - Begrip “bij het lidstatelijke recht toegestane verwerking” - Begrip “strikte noodzakelijkheid” - Beoordelingsbevoegdheid - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 7, 8, 47, 48 en 52 - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte - Vermoeden van onschuld - Beperking - Ambtshalve vervolgbaar en opzettelijk gepleegd strafbaar feit - In verdenking gestelde personen - Verzameling van fotografische en vingerafdrukgegevens met het oog op de registratie ervan en afname van biologische monsters met het oog op het aanmaken van een DNA-profiel - Procedure waarbij de gegevens onder dwang worden verzameld - Systematisch karakter van de gegevensverzameling)
(2023/C 94/03)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Spetsializiran nakazatelen sad
Partijen in de strafzaak
V.S.
In tegenwoordigheid van: Ministerstvo na vatreshnite raboti, Glavna direktsia za borba s organiziranata prestapnost,
Dictum
|
1) |
Artikel 10, onder a), van richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad, gelezen in het licht van artikel 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat de verwerking van biometrische en genetische gegevens door de politiediensten voor hun onderzoeksactiviteiten ter bestrijding van criminaliteit en handhaving van de openbare orde is toegestaan bij het lidstatelijke recht in de zin van artikel 10, onder a), van die richtlijn, mits het recht van die lidstaat een voldoende duidelijke en nauwkeurige rechtsgrondslag voor het toestaan van die verwerking bevat. Dat de nationale wetgevingshandeling die een dergelijke rechtsgrondslag bevat, bovendien verwijst naar verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) en niet naar richtlijn 2016/680, doet op zich niet af aan het feit dat die verwerking is toegestaan, voor zover uit de uitlegging van alle toepasselijke bepalingen van nationaal recht op voldoende duidelijke, nauwkeurige en ondubbelzinnige wijze blijkt dat de betrokken verwerking van biometrische en genetische gegevens onder die richtlijn en niet onder deze verordening valt. |
|
2) |
Artikel 6, onder a), van richtlijn 2016/680, en de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die bepaalt dat wanneer een persoon die in verdenking is gesteld van een ambtshalve vervolgbaar en opzettelijk gepleegd strafbaar feit weigert vrijwillig mee te werken aan de verzameling van zijn biometrische en genetische gegevens met het oog op de registratie ervan, de bevoegde strafrechter gehouden is toe te staan dat die gegevens onder dwang worden verzameld, zonder dat hij kan beoordelen of er gegronde vermoedens bestaan dat deze persoon het strafbare feit heeft gepleegd waarvan hij in verdenking is gesteld, voor zover het nationale recht waarborgt dat later een doeltreffende rechterlijke toetsing wordt verricht van de voorwaarden voor die inverdenkingstelling, waarop de toestemming voor die gegevensverzameling is gebaseerd. |
|
3) |
Artikel 10 van richtlijn 2016/680, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, onder a) tot en met c), alsook artikel 8, leden 1 en 2, van deze richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan de biometrische en genetische gegevens van elke persoon die in verdenking is gesteld van een ambtshalve vervolgbaar en opzettelijk gepleegd strafbaar feit systematisch worden verzameld met het oog op de registratie ervan, zonder dat de bevoegde autoriteit hoeft vast te stellen of aan te tonen dat deze gegevensverzameling strikt noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de nagestreefde specifieke doelstellingen en dat deze doelstellingen niet kunnen worden bereikt met maatregelen die de rechten en vrijheden van de betrokkene op minder ernstige wijze aantasten. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/5 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 31 januari 2023 — Europese Commissie/Anthony Braesch e.a.
(Zaak C-284/21 P) (1)
(Hogere voorziening - Staatssteun - Artikelen 107 en 108 VWEU - Herstructureringssteun - Bankensector - Inleidende fase van het onderzoek - Besluit waarbij de steun verenigbaar wordt verklaard met de interne markt - Herstructureringsplan - Toezeggingen van de betrokken lidstaat - Lastendelingsmaatregelen - Omzetting van achtergestelde schuldvorderingen in eigen vermogen - Houders van obligaties - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Artikel 263, vierde alinea, VWEU - Procesbevoegdheid - Rechtstreeks en individueel geraakte natuurlijke of rechtspersoon - Schending van de procedurele rechten van belanghebbenden - Niet-inleiding van de formele onderzoeksprocedure - Artikel 108, lid 2, VWEU - Begrip “belanghebbenden” - Verordening (EU) 2015/1589 - Artikel 1, onder h) - Begrip “belanghebbende” - Door de Europese Commissie in aanmerking genomen nationale maatregelen - Niet-ontvankelijkheid van het beroep)
(2023/C 94/04)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Blanck en A. Bouchagiar, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure: Anthony Braesch, Trinity Investments DAC, Bybrook Capital Master Fund LP, Bybrook Capital Hazelton Master Fund LP, Bybrook Capital Badminton Fund LP (vertegenwoordigers: A. Champsaur, avocate, en G. Faella, L. Prosperetti en M. Siragusa, avvocati)
Dictum
|
1) |
Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 24 februari 2021, Braesch e.a./Commissie (T-161/18, EU:T:2021:102), wordt vernietigd. |
|
2) |
Het beroep in eerste aanleg van Anthony Braesch, Trinity Investments DAC, Bybrook Capital Master Fund LP, Bybrook Capital Hazelton Master Fund LP en Bybrook Capital Badminton Fund LP, strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2017) 4690 final van de Commissie van 4 juli 2017 betreffende steunmaatregel SA.47677 (2017/N) — Italië, nieuwe steun en gewijzigd herstructureringsplan van Banca Monte dei Paschi di Siena, wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
3) |
Anthony Braesch, Trinity Investments DAC, Bybrook Capital Master Fund LP, Bybrook Capital Hazelton Master Fund LP en Bybrook Capital Badminton Fund LP worden verwezen in hun eigen kosten alsmede in die van de Commissie in de procedure in eerste aanleg en inde procedure in hogere voorziening. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/6 |
Arrest van het Hof (derde kamer) van 26 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiliul Naţional de Soluţionare a Contestaţiilor — Roemenië) — SC NV Construct SRL / Judeţul Timiş
(Zaak C-403/21) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel267 VWEU - Begrip “nationale rechterlijke instantie” - Criteria - Onafhankelijkheid en verplichte rechtsmacht van de betrokken nationale instantie - Stabiliteit van de leden van die instantie - Richtlijn 2014/24/EU - Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten - Artikel 58 - Selectiecriteria - Mogelijkheid om in die criteria verplichtingen op te nemen die voortvloeien uit bijzondere regelgeving die van toepassing is op activiteiten die verband houden met de betrokken opdracht en die niet als selectiecriterium zijn opgenomen in de aanbestedingsstukken - Artikel 63, lid 1 - Inschrijver die een beroep doet op de draagkracht van een andere entiteit om te voldoen aan de vereisten van de aanbestedende dienst - Onmogelijkheid om het gebruik van onderaanneming verplicht te stellen)
(2023/C 94/05)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Consiliul Naţional de Soluţionare a Contestaţiilor
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: SC NV Construct SRL
Verwerende partij: Judeţul Timiş
In tegenwoordigheid van: SC Proiect — Construct Regiunea Transilvania SRL
Dictum
|
1) |
Artikel 58 van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG, gelezen in samenhang met de in artikel 18, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn gewaarborgde beginselen van evenredigheid en transparantie, moet aldus worden uitgelegd dat de aanbestedende dienst de mogelijkheid heeft om in de selectiecriteria verplichtingen op te nemen die voortvloeien uit bijzondere regelgeving die van toepassing is op activiteiten die in het kader van de uitvoering van een overheidsopdracht mogelijkerwijs zullen moeten worden verricht en die van ondergeschikt belang zijn. |
|
2) |
De in artikel 18, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2014/24 gewaarborgde beginselen van evenredigheid en transparantie moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat aan de aanbestedingsstukken automatisch kwalificatiecriteria worden toegevoegd die voortvloeien uit bijzondere regelgeving die van toepassing is op activiteiten in verband met de te gunnen opdracht, die niet in deze documenten waren opgenomen en die de aanbestedende dienst niet aan de betrokken ondernemers heeft willen opleggen. |
|
3) |
Artikel 63, lid 1, van richtlijn 2014/24 moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een inschrijver van een aanbestedingsprocedure wordt uitgesloten op grond dat hij niet de onderaannemer heeft aangewezen aan wie hij de uitvoering wil toevertrouwen van verplichtingen die voortvloeien uit bijzondere regelgeving die van toepassing is op activiteiten die verband houden met de betrokken opdracht en die niet in de aanbestedingsstukken zijn opgenomen, wanneer die inschrijver in zijn inschrijving heeft vermeld dat hij deze verplichtingen zou nakomen door een beroep te doen op de draagkracht van een andere entiteit, zonder evenwel door een onderaannemingsovereenkomst aan deze laatste te zijn gebonden. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/7 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 26 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo — Spanje) — Consejo General de Colegios Oficiales de Farmacéuticos de España (CGCOF) / Administración General del Estado
(Zaak C-469/21 (1), CGCOF)
(Prejudiciële verwijzing - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Gedelegeerde verordening (EU) 2016/161 - Systeem van gegevensbanken met informatie over de veiligheidskenmerken - Opzetten van een in de nationale gegevensbank geïntegreerde en door overheidsinstanties beheerde interface - Verplichting om voor bepaalde geneesmiddelen een specifieke applicatie te gebruiken)
(2023/C 94/06)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Supremo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Consejo General de Colegios Oficiales de Farmacéuticos de España (CGCOF)
Verwerende partij: Administración General del Estado
Dictum
|
1) |
Gedelegeerde verordening (EU) 2016/161 van de Commissie van 2 oktober 2015 tot aanvulling van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van gedetailleerde regels voor de veiligheidskenmerken op de verpakking van geneesmiddelen voor menselijk gebruik, met name de artikelen 25, 31, 32, 35, 36 en 44 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling waarbij als instrument voor toegang tot de nationale gegevensbank een interface wordt opgezet die eigendom is van en wordt beheerd door overheidsinstanties. |
|
2) |
Gedelegeerde verordening 2016/161, met name de artikelen 25, 31, 32, 35, 36 en 44 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling die, ten eerste, apotheken verplicht om telkens wanneer zij door het nationale gezondheidsstelsel gefinancierde geneesmiddelen verstrekken gebruik te maken van een interface die eigendom is van en wordt beheerd door overheidsinstanties, en, ten tweede, de entiteit die de gegevensbank beheert, verplicht om die interface in die gegevensbank te integreren. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/8 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 26 januari 2023 — Europees Parlement / Fernando Carbajo Ferrero
(Zaak C-613/21 P) (1)
(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Procedure voor de aanstelling in een ambt van directeur - Kennisgeving van vacature en aankondiging van aanwerving - Afwijzing van de sollicitatie van een kandidaat en aanstelling van een andere kandidaat - Onregelmatigheid van de aanwervingsprocedure - Kennelijke beoordelingsfout - Transparantie - Gelijke behandeling)
(2023/C 94/07)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Europees Parlement (vertegenwoordigers: C. González Argüelles, R. Schiano en I. Terwinghe, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: Fernando Carbajo Ferrero (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Het Europees Parlement wordt behalve in zijn eigen kosten ook verwezen in de kosten van Fernando Carbajo Ferrero. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/8 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas — Litouwen) — “HSC Baltic” UAB, “Mitnija” UAB, “Montuotojas” UAB / Vilniaus miesto savivaldybės administracija
(Zaak C-682/21 (1), HSC Baltic e.a.)
(Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten - Richtlijn 2014/24/EU - Artikel 57, lid 4, onder g) - Facultatieve uitsluitingsgrond in verband met tekortkomingen bij een eerdere opdracht - Opdracht gegund aan een combinatie van ondernemers - Beëindiging van deze opdracht - Automatische opneming van alle leden van de combinatie op een lijst van onbetrouwbare leveranciers - Evenredigheidsbeginsel - Richtlijn 89/665/EEG - Artikel 1, leden 1 en 3 - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte)
(2023/C 94/08)
Procestaal: Litouws
Verwijzende rechter
Lietuvos Aukščiausiasis Teismas
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen:“HSC Baltic” UAB, “Mitnija” UAB, “Montuotojas” UAB
Verwerende partij: Vilniaus miesto savivaldybės administracija
In tegenwoordigheid van: “Active Construction Management” UAB, in staat van faillissement, “Vilniaus vystymo kompanija” UAB
Dictum
|
1) |
Artikel 18, lid 1, en artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regelgeving of praktijk die inhoudt dat wanneer de aanbestedende dienst een aan een combinatie van ondernemers gegunde overheidsopdracht beëindigt wegens aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen die tot niet-uitvoering van een wezenlijk voorschrift in het kader van deze opdracht hebben geleid, alle leden van deze combinatie automatisch op een lijst van onbetrouwbare leveranciers worden opgenomen waardoor zij, in beginsel, tijdelijk niet kunnen deelnemen aan nieuwe openbare aanbestedingsprocedures. |
|
2) |
Artikel 18, lid 1, en artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 moeten aldus worden uitgelegd dat een ondernemer die lid is van een combinatie waaraan een overheidsopdracht is gegund, in geval van beëindiging van deze opdracht wegens niet-naleving van een wezenlijk voorschrift — teneinde te bewijzen dat het niet gerechtvaardigd is om hem op een lijst van onbetrouwbare leveranciers op te nemen — alle mogelijke gegevens mag aanvoeren, ook gegevens met betrekking tot derden zoals bijvoorbeeld de leidende partner van deze combinatie, die kunnen aantonen dat hij de tekortkomingen die tot de beëindiging van die opdracht hebben geleid niet heeft veroorzaakt en dat redelijkerwijs niet meer van hem kon worden geëist dan hij heeft gedaan om die tekortkomingen te verhelpen. |
|
3) |
Artikel 1, leden 1 en 3, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014, moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat die bij het vastleggen van de voorwaarden voor toepassing van de in artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 bedoelde facultatieve uitsluitingsgrond bepaalt dat de leden van een combinatie van ondernemers waaraan een overheidsopdracht is gegund, in geval van beëindiging van deze opdracht wegens niet-naleving van een wezenlijk voorschrift op een lijst van onbetrouwbare leveranciers worden opgenomen waardoor zij, in beginsel, tijdelijk niet mogen deelnemen aan nieuwe openbare aanbestedingsprocedures, het recht van deze ondernemers moet waarborgen om op doeltreffende wijze beroep in te stellen tegen hun opneming op deze lijst. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/9 |
Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 17 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Okręgowy w Słupsku — Polen) — KL e.a. / Skarb Państwa — Sąd Okręgowy w Koszalinie, Sąd Rejonowy w Szczecinku e.a.
(Zaak C-410/22) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Vereiste om de redenen te vermelden waarom een antwoord van het Hof noodzakelijk is - Onvoldoende preciseringen - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)
(2023/C 94/09)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Okręgowy w Słupsku
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: KL e.a.
Verwerende partijen: Skarb Państwa — Sąd Okręgowy w Koszalinie, Sąd Rejonowy w Szczecinku e.a.
Dictum
Het verzoek om een prejudiciële beslissing dat bij beslissing van 17 september 2021 is ingediend door de Sąd Okręgowy Wydział Cywilny w Słupsku (rechter in eerste aanleg bevoegd voor burgerlijke zaken, Słupsku, Polen) is kennelijk niet-ontvankelijk.
(1) Datum van indiening: 20.6.2022.
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/10 |
Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 17 januari 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Rejonowy w Bydgoszczy — Polen) — D.-F.sp.z o.o. / D. L.
(Zaak C-476/22) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Vereiste om de redenen te vermelden waarom een antwoord van het Hof noodzakelijk is - Onvoldoende preciseringen - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)
(2023/C 94/10)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Rejonowy w Bydgoszczy
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: D.-F.sp.z o.o.
Verwerende partij: D. L.
Dictum
Het verzoek om een prejudiciële beslissing dat bij beslissing van 6 juni 2022 is ingediend door de Sąd Rejonowy Wydział Cywilny w Bydgoszczy (rechter in eerste aanleg bevoegd voor burgerlijke zaken, Bydgoszcz, Polen), is kennelijk niet-ontvankelijk.
(1) Datum van indiening: 15.7.2022.
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/10 |
Hogere voorziening ingesteld op 1 september 2022 door bonnanwalt Vermögens- und Beteiligungsgesellschaft mbH tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 16 juni 2022 in zaak T-83/20, bonnanwalt Vermögens- und Beteiligungsgesellschaft mbH /Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
(Zaak C-580/22 P)
(2023/C 94/11)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: bonnanwalt Vermögens- und Beteiligungsgesellschaft mbH (vertegenwoordiger: T. Wendt, Rechtsanwalt)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Bayerischer Rundfunk, Hessischer Rundfunk, Mitteldeutscher Rundfunk, Norddeutscher Rundfunk, Rundfunk Berlin-brandenburg, Saarländischer Rundfunk, Südwestrundfunk, Westdeutscher Rundfunk Köln, Radio Bremen
Conclusies
|
— |
de hogere voorziening toelaten; |
|
— |
de bestreden beschikking van het Gerecht van 16 juni 2022 in zaak T-83/20 vernietigen en, aangezien de zaak in staat van wijzen is, in lijn met de vordering in eerste aanleg, Uniemerk nr. 10 237 543 met werking vanaf 15 november 2017 ook met betrekking tot de diensten “Beschikbaar maken van nieuwsuitzendingen en reportages” vervallen verklaren; |
|
— |
de houders van het Uniemerk verwijzen in de kosten van de beroepsprocedure en van de onderhavige procedure; |
|
— |
subsidiair, de zaak voor verdere afdoening terugverwijzen naar het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter staving van haar hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan:
Ten eerste wordt in de bestreden beslissing ten onrechte ervan uitgegaan dat aan de onafhankelijkheid van de vertegenwoordigende advocaat, die in het kader van artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie moet worden onderzocht, kennelijk afbreuk wordt gedaan wanneer de vertegenwoordigde partij een rechtspersoon is waarvan de directeur eigenaar is van het advocatenkantoor waarbij de vertegenwoordigde advocaat werkzaam is.
In de bestreden beslissing wordt ten onrechte aangenomen dat aan de onafhankelijkheid van de vertegenwoordigende advocaat, die in het kader van artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie moet worden onderzocht, ook dan kennelijk afbreuk wordt gedaan wanneer de cliënt weliswaar een rechtspersoon is waarvan de directeur eigenaar is van het advocatenkantoor waarbij de advocaat werkzaam is, maar het voorwerp van het geschil een “actio popularis” is die door eenieder kan worden ingesteld en waarvan de verwezenlijking in het algemeen belang is.
In de bestreden beslissing wordt geen rekening gehouden met het feit dat het instellen van een “actio popularis” een kenmerk heeft dat, naar het oordeel van het Hof van Justitie, als zodanig of samen met andere kenmerken geschikt is om situaties in te delen en toelaat te verklaren of kennelijk afbreuk wordt gedaan aan de onafhankelijkheid van de vertegenwoordiger.
Ten tweede is bij de bestreden beslissing sprake van niet-nakoming van de in artikel 47, eerste alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde verplichting om een partij die naar het oordeel van het Gerecht of het Hof van Justitie niet naar behoren is vertegenwoordigd door een advocaat in de zin van artikel 51, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, juncto artikel 19, derde en vierde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, daarvan vóór de vaststelling van een afwijzende beslissing op het beroep of de hogere voorziening in kennis te stellen en haar in de gelegenheid te stellen, zich naar behoren te laten vertegenwoordigen.
Toelating van de hogere voorziening
Bij beschikking van het Hof (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) van 30 januari 2023 is de hogere voorziening in haar geheel toegelaten.
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Cluj (Roemenië) op 8 november 2022 — C SPRL / AJFP Cluj, DGRFP Cluj-Napoca
(Zaak C-696/22)
(2023/C 94/12)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Curte de Apel Cluj
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: C SPRL
Verwerende partijen: AJFP Cluj, DGRFP Cluj-Napoca
Prejudiciële vragen
|
1) |
Staan de artikelen 63, 64 en 66 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) in de weg aan een administratieve praktijk van de belastingdienst als in het onderhavige geding aan de orde is, die bijkomende betalingsverplichtingen heeft opgelegd aan een belastingplichtige, een vennootschap van beroepsbeoefenaren met beperkte aansprakelijkheid (societate profesională cu răspundere limitată of SPRL) waarin insolventiedeskundigen hun beroep kunnen uitoefenen, een praktijk waarbij het belastbare feit en de verschuldigdheid van de btw worden vastgesteld op het tijdstip waarop de diensten in het kader van insolventieprocedures zijn verricht terwijl het honorarium van de insolventiedeskundige later door de insolventierechter of de vergadering van schuldeisers wordt vastgesteld, zodat de belastingplichtige uiterlijk op de vijftiende dag van de maand volgend op het belastbare feit de facturen moest uitreiken? |
|
2) |
Staan de artikelen 63, 64 en 66 van [richtlijn 2006/112/EG] in de weg aan een administratieve praktijk van de belastingdienst om, zoals in het onderhavige geding, bijkomende betalingsverplichtingen op te leggen aan de belastingplichtige, een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (societate profesională cu răspundere limitată of SPRL) waarin insolventiedeskundigen hun beroep kunnen uitoefenen, omdat deze vennootschap pas op de datum waarop haar diensten in het kader van de insolventieprocedures zijn betaald, facturen heeft uitgereikt en btw heeft geïnd, ook al heeft de algemene vergadering van schuldeisers bepaald dat het honorarium van de insolventiedeskundige slechts kan worden betaald indien de schuldenaren voldoende geld in kas hebben? |
|
3) |
Is het in het geval van een co-brandingovereenkomst tussen een advocatenmaatschap en de belastingplichtige, om recht op aftrek te verkrijgen voor de belastingplichtige voldoende om voor het vaststellen van een rechtstreeks verband tussen zijn inkoop stroomopwaarts en zijn handelingen stroomafwaarts in de keten, na sluiting van die overeenkomst te bewijzen dat zijn omzet of de waarde van zijn belastbare handelingen is gestegen, zonder andere bewijsstukken? Zo ja, welke criteria moeten worden gehanteerd om de concrete omvang van het recht op aftrek te bepalen? |
|
4) |
Moet het algemene Unierechtelijke beginsel van eerbiediging van de rechten van verdediging aldus worden uitgelegd dat wanneer in nationale administratieve procedures ter behandeling van een bezwaar tegen een naheffingsaanslag in de btw feitelijke en juridische argumenten zijn aanvaard die nieuw zijn ten opzichte van de argumenten in het belastingcontroleverslag dat als basis voor de vaststelling van de belastingaanslag heeft gediend, en wanneer de belastingplichtige bij wijze van voorlopige maatregel schorsing van de schuldvordering heeft verkregen tot aan de uitspraak van de rechter in eerste aanleg, de bodemrechter kan constateren dat dit beginsel niet is geschonden zonder te verifiëren of de procedure zonder die onregelmatigheid een andere uitkomst had kunnen hebben? |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Cluj (Roemenië) op 15 november 2022 — SC AA SRL / MFE
(Zaak C-701/22)
(2023/C 94/13)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Curte de Apel Cluj
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: SC AA SRL
Verwerende partij: MFE
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet het beginsel van goed financieel beheer aldus worden uitgelegd dat het, gelezen in samenhang met het gelijkwaardigheidsbeginsel, zich ertegen verzet dat een rechtspersoon die een onderneming met winstoogmerk drijft en een subsidie uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) heeft ontvangen, van de beheersautoriteit van de lidstaat vertragingsrente (boeterente) over de te late betaling van de subsidiabele uitgaven kan verkrijgen gedurende een periode waarin een bestuurshandeling van kracht was die de terugbetaling uitsloot en die later bij rechterlijke beslissing nietig is verklaard? |
|
2) |
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, is de schuld van de begunstigde van de subsidie, vastgesteld bij diezelfde rechterlijke beslissing, dan relevant voor de hoogte van de vertragingsrente, indien die beheersautoriteit alle uitgaven als subsidiabel heeft aangemerkt nadat de betreffende rechterlijke beslissing is uitgesproken? |
|
3) |
Is het bij de uitlegging van het gelijkwaardigheidsbeginsel ter zake van het moment waarop vertragingsrente wordt toegekend aan de begunstigde van een EFRO-subsidie, relevant dat een nationale rechtsregel voorschrijft dat de constatering van een onregelmatigheid als enige gevolg heeft dat het financiële voordeel niet wordt toegekend of in voorkomend geval wordt ingetrokken (door terugbetaling van de onverschuldigde bedragen), tot de hoogte van het toegekende bedrag zonder berekening van rente, hoewel de begunstigde het voordeel van het gebruik ervan heeft genoten tot het moment van terugbetaling, en uitsluitend indien het bedrag na het verstrijken van de wettelijke termijn van 30 dagen na kennisgeving van de schuldvordering niet is terugbetaald, rente kan worden geheven op grond van artikel 42, leden 1 en 2, van de ordonanță de urgență a Guvernului nr. 66/2011 (noodbesluit nr. 66/2011van de regering)? Staat artikel 288, derde alinea, VWEU eraan in de weg dat, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, de toepassing van richtlijn 2011/7/EU (1) door een nationale regel wordt uitgebreid tot een financieringsovereenkomst tot toekenning van subsidie uit het EFRO tussen de beheersautoriteit en een rechtspersoon die een onderneming met winstoogmerk drijft? |
(1) Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (herschikking) (PB 2011, L 48, blz. 1).
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht München (Duitsland) op 24 november 2022 — Citadines Betriebs GmbH / MPLC Deutschland GmbH
(Zaak C-723/22)
(2023/C 94/14)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberlandesgericht München
Partijen in het hoofdgeding
Appellante: Citadines Betriebs GmbH
Geïntimeerde: MPLC Deutschland GmbH
Prejudiciële vraag
Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (1) aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich verzet tegen een nationale regeling of praktijk waarbij de beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten om een mededeling mogelijk te maken of te verrichten, zoals televisietoestellen in de kamers of de fitnessruimte van een hotel, als een mededeling aan het publiek wordt beschouwd wanneer het zendsignaal via het eigen kabeldistributiesysteem van het hotel weliswaar naar die faciliteiten wordt doorgegeven, maar deze wederdoorgifte via de kabel rechtmatig plaatsvindt op grond van een door het hotel verworven licentie?
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/13 |
Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2022 door AO Nevinnomysskiy Azot, AO Novomoskovskaya Aktsionernaya Kompania NAK “Azot” tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer — uitgebreid) van 14 september 2022 in zaak T-865/19, Nevinnomysskiy Azot and NAK “Azot”/Commissie
(Zaak C-725/22 P)
(2023/C 94/15)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwiranten: AO Nevinnomysskiy Azot, AO Novomoskovskaya Aktsionernaya Kompania NAK “Azot” (vertegenwoordigers: P. Vander Schueren, advocate, A. de Moncuit en T. Martin-Brieu, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Fertilizers Europe
Conclusies
Rekwiranten verzoeken het Hof:
|
— |
het bestreden arrest te vernietigen; |
|
— |
uitvoeringsverordening (EU) 2019/1688 van de Commissie van 8 oktober 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op mengsels van ureum en ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland, Trinidad en Tobago en de Verenigde Staten van Amerika (1) gedeeltelijk nietig te verklaren volgens het eerste, het tweede, het derde en het vierde onderdeel van het eerste middel alsmede volgens het eerste en het vierde onderdeel van het vierde middel zoals rekwiranten deze hebben aangevoerd in hun beroep voor het Gerecht, indien de zaak in staat van wijzen is; |
|
— |
subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een nieuw onderzoek; |
|
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en van de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter onderbouwing van hun vordering voeren rekwiranten vijf middelen aan.
Eerste middel: onjuiste uitlegging door het Gerecht van artikel 2, lid 9, van verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (2) (hierna: “basisverordening”)
Tweede middel: het Gerecht heeft de beweerde schending van artikel 2, leden 2 tot en met 5 van de basisverordening door de Commissie ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, de grenzen van zijn rechterlijke toetsingsbevoegdheid overschreden, het betoog van rekwiranten niet onderzocht en de artikelen 2, lid 10, en/of 2, lid 10, onder k), van de basisverordening onjuist uitgelegd.
Derde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 5, leden 1, 3, 6, en 9, en artikel 7, lid 2, onder a), van de basisverordening.
Vierde middel: het Gerecht heeft het bewijsmateriaal niet in aanmerking genomen dan wel onjuist opgevat waar het heeft geoordeeld dat in de klacht het bewijs werd geleverd van het bestaan van een dubbeleprijsstellingssysteem in Rusland.
Vijfde middel: het Gerecht heeft de duidelijke betekenis van het voorgelegde bewijs verkeerd opgevat en zijn motiveringsplicht geschonden door te oordelen dat de aankopen van gesubsidieerd aardgas in Trinidad en Tobago geen dubbeleprijsstellingssysteem in de zin van artikel 7, lid 2, onder a), van de basisverordening vormden, en het heeft deze bepaling onjuist uitgelegd.
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 24 november 2022 — Associazione Nazionale Italiana Bingo — Anib, Play Game/Ministero dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Dogane e dei Monopoli
(Zaak C-728/22)
(2023/C 94/16)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Associazione Nazionale Italiana Bingo — Anib, Play Game Srl
Verwerende partijen: Ministero dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Dogane e dei Monopoli
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moeten richtlijn 2014/23/EU betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (1), alsmede de uit het Verdrag af te leiden algemene beginselen en meer bepaald de artikelen 15, 16, 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en de artikelen 8, 49, 56, 12, 145 en 151 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing zijn op concessies voor de exploitatie van het bingospel die in 2000 door middel van een selectieprocedure zijn gegund, daarna zijn verlopen en vervolgens herhaaldelijk zijn verlengd op grond van wettelijke bepalingen die in werking zijn getreden na de inwerkingtreding van de richtlijn en na het verstrijken van de omzettingstermijn ervan? |
|
2) |
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: verzet richtlijn 2014/23/EU zich tegen een uitlegging of toepassing van nationale wettelijke bepalingen, of toepassingspraktijken op basis van die bepalingen, op grond waarvan de overheid geen discretionaire bevoegdheid heeft om op verzoek van de betrokkenen een bestuursrechtelijke procedure in te leiden tot wijziging van de omstandigheden voor de uitoefening van de concessies, al dan niet door middel van de uitschrijving van een nieuwe gunningsprocedure afhankelijk van de vraag of hernieuwde onderhandelingen over het overeengekomen evenwicht als een wezenlijke wijziging worden beschouwd, indien zich niet aan de partijen toe te schrijven, onvoorziene en onvoorzienbare omstandigheden voordoen die van wezenlijke invloed zijn op de normale omstandigheden met betrekking tot het operationeel risico, zolang die omstandigheden voortduren en zolang als nodig is voor het eventuele herstel van de oorspronkelijke omstandigheden voor de uitoefening van de concessies? |
|
3) |
Verzet richtlijn 89/665/EEG (2), zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU, zich tegen een uitlegging of toepassing van nationale bepalingen, of toepassingspraktijken op basis van die bepalingen, op grond waarvan de wetgever of de overheid aan de deelname aan de procedure voor de hernieuwde gunning van spelconcessies de voorwaarde kan verbinden dat de concessiehouder deelneemt aan de regeling van de technische verlenging, zelfs indien de mogelijkheid is uitgesloten dat opnieuw wordt onderhandeld over de omstandigheden voor de uitoefening van de concessie teneinde het evenwicht daarvan te herstellen, als gevolg van niet aan de partijen toe te schrijven, onvoorziene en onvoorzienbare omstandigheden die van wezenlijke invloed zijn op de normale omstandigheden met betrekking tot het operationeel risico, zolang die omstandigheden voortduren en zolang als nodig is voor het eventuele herstel van de oorspronkelijke omstandigheden voor de uitoefening van de concessies? |
|
4) |
Staan in ieder geval de artikelen 49 en 56 VWEU en de beginselen van rechtszekerheid en effectieve rechterlijke bescherming alsmede het beginsel van gewettigd vertrouwen in de weg aan een uitlegging of toepassing van nationale wettelijke bepalingen, of toepassingspraktijken op basis van die bepalingen, op grond waarvan de overheid geen discretionaire bevoegdheid heeft om op verzoek van de betrokkenen een bestuursrechtelijke procedure in te leiden tot wijziging van de omstandigheden voor de uitoefening van de concessies, al dan niet door middel van de uitschrijving van een nieuwe gunningsprocedure afhankelijk van de vraag of hernieuwde onderhandelingen over het overeengekomen evenwicht als een wezenlijke wijziging worden beschouwd, indien zich niet aan de partijen toe te schrijven, onvoorziene en onvoorzienbare omstandigheden voordoen die van wezenlijke invloed zijn op de normale omstandigheden met betrekking tot het operationeel risico, zolang die omstandigheden voortduren en zolang als nodig is voor het eventuele herstel van de oorspronkelijke omstandigheden voor de uitoefening van de concessies? |
|
5) |
Staan de artikelen 49 en 56 VWEU en de beginselen van rechtszekerheid en effectieve rechterlijke bescherming alsmede het beginsel van gewettigd vertrouwen in de weg aan een uitlegging of toepassing van nationale bepalingen, of toepassingspraktijken op basis van die bepalingen, op grond waarvan de wetgever of de overheid aan de deelname aan de procedure voor de hernieuwde gunning van spelconcessies de voorwaarde kan verbinden dat de concessiehouder deelneemt aan de regeling van de technische verlenging, zelfs indien de mogelijkheid is uitgesloten dat opnieuw wordt onderhandeld over de omstandigheden voor de uitoefening van de concessie teneinde het evenwicht daarvan te herstellen, als gevolg van niet aan de partijen toe te schrijven, onvoorziene en onvoorzienbare omstandigheden die van wezenlijke invloed zijn op de normale omstandigheden met betrekking tot het operationeel risico, zolang die omstandigheden voortduren en zolang als nodig is voor het eventuele herstel van de oorspronkelijke omstandigheden voor de uitoefening van de concessies? |
|
6) |
Staan meer in het algemeen de artikelen 49 en 56 VWEU en de beginselen van rechtszekerheid en effectieve rechterlijke bescherming alsmede het beginsel van gewettigd vertrouwen in de weg aan een nationale regeling, zoals aan de orde in het hoofdgeding, die bepaalt dat exploitanten van bingohallen maandelijks een vergoeding voor de technische verlenging moeten betalen waarvan in de oorspronkelijke concessiedocumenten geen sprake was en waarvan de hoogte gelijk is voor alle soorten exploitanten, en die hoogte bovendien van tijd tot tijd door de wetgever is gewijzigd zonder dat enig verband met de kenmerken en de voortgang van de afzonderlijke concessieovereenkomst is aangetoond? |
(2) Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB 1989, L 395, blz. 33).
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 24 november 2022 — Associazione Concessionari Bingo — Ascob e.a./Ministero dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Dogane e dei Monopoli
(Zaak C-729/22)
(2023/C 94/17)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Associazione Concessionari Bingo — Ascob Srl e.a.
Verwerende partijen: Ministero dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Dogane e dei Monopoli
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moeten richtlijn 2014/23/EU betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (1), , alsmede de uit het Verdrag af te leiden algemene beginselen en meer bepaald de artikelen 49 en 56 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing zijn op concessies voor de exploitatie van het bingospel die in 2000 door middel van een selectieprocedure zijn gegund, daarna zijn verlopen en vervolgens herhaaldelijk zijn verlengd op grond van wettelijke bepalingen die in werking zijn getreden na de inwerkingtreding van de richtlijn en na het verstrijken van de omzettingstermijn ervan? |
|
2) |
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: verzet richtlijn 2014/23/EU zich tegen een uitlegging of toepassing van nationale wettelijke bepalingen, of toepassingspraktijken op basis van die bepalingen, op grond waarvan de overheid geen discretionaire bevoegdheid heeft om op verzoek van de betrokkenen een bestuursrechtelijke procedure in te leiden tot wijziging van de omstandigheden voor de uitoefening van de concessies, al dan niet door middel van de uitschrijving van een nieuwe gunningsprocedure afhankelijk van de vraag of hernieuwde onderhandelingen over het overeengekomen evenwicht als een wezenlijke wijziging worden beschouwd, indien zich niet aan de partijen toe te schrijven, onvoorziene en onvoorzienbare omstandigheden voordoen die van wezenlijke invloed zijn op de normale omstandigheden met betrekking tot het operationeel risico, zolang die omstandigheden voortduren en zolang als nodig is voor het eventuele herstel van de oorspronkelijke omstandigheden voor de uitoefening van de concessies? |
|
3) |
Verzet richtlijn 89/665/EEG (2), zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU, zich tegen een uitlegging of toepassing van nationale bepalingen, of toepassingspraktijken op basis van die bepalingen, op grond waarvan de wetgever of de overheid aan de deelname aan de procedure voor de hernieuwde gunning van spelconcessies de voorwaarde kan verbinden dat de concessiehouder deelneemt aan de regeling van de technische verlenging, zelfs indien de mogelijkheid is uitgesloten dat opnieuw wordt onderhandeld over de omstandigheden voor de uitoefening van de concessie teneinde het evenwicht daarvan te herstellen, als gevolg van niet aan de partijen toe te schrijven, onvoorziene en onvoorzienbare omstandigheden die van wezenlijke invloed zijn op de normale omstandigheden met betrekking tot het operationeel risico, zolang die omstandigheden voortduren en zolang als nodig is voor het eventuele herstel van de oorspronkelijke omstandigheden voor de uitoefening van de concessies? |
|
4) |
Staan in ieder geval de artikelen 49 en 56 VWEU en de beginselen van rechtszekerheid en effectieve rechterlijke bescherming alsmede het beginsel van gewettigd vertrouwen in de weg aan een uitlegging of toepassing van nationale wettelijke bepalingen, of toepassingspraktijken op basis van die bepalingen, op grond waarvan de overheid geen discretionaire bevoegdheid heeft om op verzoek van de betrokkenen een bestuursrechtelijke procedure in te leiden tot wijziging van de omstandigheden voor de uitoefening van de concessies, al dan niet door middel van de uitschrijving van een nieuwe gunningsprocedure afhankelijk van de vraag of hernieuwde onderhandelingen over het overeengekomen evenwicht als een wezenlijke wijziging worden beschouwd, indien zich niet aan de partijen toe te schrijven, onvoorziene en onvoorzienbare omstandigheden voordoen die van wezenlijke invloed zijn op de normale omstandigheden met betrekking tot het operationeel risico, zolang die omstandigheden voortduren en zolang als nodig is voor het eventuele herstel van de oorspronkelijke omstandigheden voor de uitoefening van de concessies? |
|
5) |
Staan de artikelen 49 en 56 VWEU en de beginselen van rechtszekerheid en effectieve rechterlijke bescherming alsmede het beginsel van gewettigd vertrouwen in de weg aan een uitlegging of toepassing van nationale bepalingen, of toepassingspraktijken op basis van die bepalingen, op grond waarvan de wetgever of de overheid aan de deelname aan de procedure voor de hernieuwde gunning van spelconcessies de voorwaarde kan verbinden dat de concessiehouder deelneemt aan de regeling van de technische verlenging, zelfs indien de mogelijkheid is uitgesloten dat opnieuw wordt onderhandeld over de omstandigheden voor de uitoefening van de concessie teneinde het evenwicht daarvan te herstellen, als gevolg van niet aan de partijen toe te schrijven, onvoorziene en onvoorzienbare omstandigheden die van wezenlijke invloed zijn op de normale omstandigheden met betrekking tot het operationeel risico, zolang die omstandigheden voortduren en zolang als nodig is voor het eventuele herstel van de oorspronkelijke omstandigheden voor de uitoefening van de concessies? |
|
6) |
Staan meer in het algemeen de artikelen 49 en 56 VWEU en de beginselen van rechtszekerheid en effectieve rechterlijke bescherming alsmede het beginsel van gewettigd vertrouwen in de weg aan een nationale regeling, zoals aan de orde in het hoofdgeding, die bepaalt dat exploitanten van bingohallen maandelijks een vergoeding voor de technische verlenging moeten betalen waarvan in de oorspronkelijke concessiedocumenten geen sprake was en waarvan de hoogte gelijk is voor alle soorten exploitanten, en die hoogte bovendien van tijd tot tijd door de wetgever is gewijzigd zonder dat enig verband met de kenmerken en de voortgang van de afzonderlijke concessieovereenkomst is aangetoond? |
(2) Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB 1989, L 395, blz. 33).
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 24 november 2022 — Coral/Ministero dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Dogane e dei Monopoli
(Zaak C-730/22)
(2023/C 94/18)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Coral Srl
Verwerende partijen: Ministero dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Dogane e dei Monopoli
Prejudiciële vraag
Indien richtlijn 2014/23/EU (1) van toepassing is, verzetten deze richtlijn en in ieder geval de uit de artikelen 26, 49, 56 en 63 VWEU af te leiden algemene beginselen, zoals uitgelegd en toegepast in de rechtspraak van het Hof, in het bijzonder gelet op het discriminatieverbod, het evenredigheidsbeginsel, de bescherming van de mededinging en het vrije verkeer van diensten en kapitaal, zich tegen de toepassing van nationale bepalingen op grond waarvan de nationale wetgever of de overheid tijdens de zogenoemde “technische verlenging”, die in de laatste tien jaar in de sector van de kansspelconcessies herhaaldelijk is vernieuwd, eenzijdig invloed kunnen uitoefenen op lopende overeenkomsten door de verplichting op te leggen om concessievergoedingen te betalen (die oorspronkelijk niet verschuldigd waren) en die vergoedingen vervolgens bij herhaling te verhogen, waarbij voor alle concessiehouders ongeacht hun omzet steeds hetzelfde vaste bedrag is vastgesteld, door aanvullende beperkingen aan de activiteiten van de concessiehouders te stellen, zoals het verbod om speelhallen te verplaatsen, en door de deelname aan de toekomstige procedure voor de hernieuwde gunning van concessies afhankelijk te stellen van de deelname van de exploitanten aan deze verlengingsregeling?
(1) Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB 2014, L 94, blz. 1).
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Oostenrijk) op 25 november 2022 — IJ en PO GesbR, IJ / Agrarmarkt Austria
(Zaak C-731/22)
(2023/C 94/19)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesverwaltungsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: IJ en PO GesbR, IJ
Verwerende partij: Agrarmarkt Austria
Prejudiciële vraag
Moet artikel 4, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 1307/2013 (1) juncto artikel 33, lid 1, ervan aldus worden uitgelegd dat een areaal moet worden geacht door de landbouwer te worden beheerd en aan hem ter beschikking te staan, wanneer dat areaal weliswaar in het bezit is van de landbouwer en de landbouwer ook de eerste grondbewerking, de aanplant en de voortdurende bewatering van de gewassen verricht, maar het areaal, opgedeeld in een aantal grote percelen, vanaf het begin van het seizoen in april/begin mei tot en met het eind van het seizoen in oktober tegen een vaste vergoeding aan verscheidene gebruikers wordt overgedragen met het oog op de verzorging en de oogst, zonder dat de landbouwer rechtstreeks betrokken is bij het slagen van de oogst?
(1) Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 608).
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Duitsland) op 29 november 2022 — Republiek Oostenrijk/GM
(Zaak C-734/22)
(2023/C 94/20)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberster Gerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Republiek Oostenrijk
Verwerende partij: GM
Prejudiciële vragen
|
1) |
Is artikel 3 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 (1) van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB 1995, L 312, blz. 1) rechtstreeks van toepassing wanneer steun die de Republiek Oostenrijk aan steunaanvragers op basis van een overeenkomst heeft toegekend in het kader van een agromilieuprogramma in de zin van verordening (EG) nr. 1698/2005 (2) van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2005, L 277, blz. 1), door die lidstaat met privaatrechtelijke middelen wordt teruggevorderd omdat de ontvanger van de steun contractuele verplichtingen niet is nagekomen? |
|
2) |
Ingeval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: dient artikel 3, lid 1, derde alinea, van verordening nr. 2988/95 aldus te worden uitgelegd dat er van een onderzoekshandeling of daad van vervolging die de verjaring stuit, ook sprake is wanneer degene die de steun verleent de ontvanger van de steun na de eerste buitengerechtelijke vordering tot terugbetaling opnieuw en desnoods meermaals tot betaling aanspreekt en hem een buitengerechtelijke aanmaning doet toekomen in plaats van zijn vordering tot terugbetaling bij de rechter aanhangig te maken? |
|
3) |
Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: is de toepassing van een in het nationale privaatrecht vastgelegde verjaringstermijn van dertig jaar op de in de eerste vraag bedoelde vorderingen tot terugbetaling verenigbaar met het Unierecht, in het bijzonder met het evenredigheidsbeginsel? |
(1) Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB 1995, L 312, blz. 1)
(2) Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PB 2005, L 277, blz. 1)
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/19 |
Hogere voorziening ingesteld op 30 november 2022 door de Portugese Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 21 september 2022 in zaak T-95/21, Portugal/Commissie
(Zaak C-736/22 P)
(2023/C 94/21)
Procestaal: Portugees
Partijen
Rekwirante: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: P. Barros da Costa, L. Borrego en A. Soares de Freitas, gemachtigden, bijgestaan door M. Gorjão-Henriques en A. Saavedra, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het arrest van het Gerecht van 21 september 2022, Portugese Republiek/Europese Commissie (T-95/21, EU:T:2022:567), houdende verwerping van het beroep van de Portugese Republiek tot nietigverklaring van de artikelen 1 en 4 tot en met 6 van het besluit van de Europese Commissie van 4 december 2020 betreffende steunregeling SA.21259 (2018/C) (ex 2018/NN) door Portugal ten uitvoer gelegd ten gunste van de vrijhandelszone van Madeira (Zona Franca da Madeira, ZFM) — Regeling III (1), vernietigen; |
|
— |
de Europese Commissie verwijzen in alle kosten, daaronder begrepen die van de Portugese Republiek en die van het kortgeding (T 95/21 R). |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van artikel 108, lid 1, VWEU en verordening (EU) 2015/1589 (2)
[artikel 1, onder b), ii), en de artikelen 21 tot en met 23], aangezien het gaat om bestaande en niet om nieuwe steun
|
|
2. |
Onjuiste rechtsopvatting omdat de voorwaarde inzake de oorsprong van de winst waarop de vermindering van de vennootschapsbelasting van toepassing is, onjuist is uitgelegd en omdat de ZFM-regeling is toegepast in overeenstemming met de beschikking van 2007 van de Commissie en het besluit van 2013 van de Commissie en de artikelen 107 en 108 VWEU
|
|
3. |
Onjuiste rechtsopvatting wegens ontbrekende, ontoereikende of tegenstrijdige motivering — gebrek aan samenhang tussen de internationaal fiscaalrechtelijke vereisten van de OESO en de uitlegging die wordt gegeven aan het begrip “daadwerkelijk in de regio uitgeoefende activiteiten”
|
|
4. |
Onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van de voorwaarde van “daadwerkelijk in de regio uitgeoefende activiteiten” wegens miskenning van de rechtspraak van het Hof inzake het centrum van de voornaamste belangen, het spill-overeffect en de fundamentele vrijheden
|
|
5. |
Onjuiste rechtsopvatting wegens ontbrekende/ontoereikende motivering en/of verdraaiing van het bewijsmateriaal en/of vervanging van de motivering van het besluit — voorwaarde inzake schepping/behoud van banen
|
|
6. |
Subsidiair: onjuiste rechtsopvatting wegens onjuiste uitlegging van de voorwaarde inzake schepping/behoud van banen en/of een tegenstrijdige en/of ontoereikende motivering
|
|
7. |
Onjuiste rechtsopvatting doordat de nationale autoriteiten aan de Commissie “een methode om te controleren of de banen reëel en permanent waren” in de zin van regeling III hebben toegezonden
|
|
8. |
Onjuiste rechtsopvatting wegens omkering van de bewijslast
|
|
9. |
Het bestreden arrest schendt de rechten van de verdediging en de algemene beginselen van het Unierecht
|
(1) Besluit (EU) 2022/1414 van de Commissie van 4 december 2020 betreffende steunmaatregel SA.21259 (2018/C) (ex 2018/NN) door Portugal ten uitvoer gelegd ten gunste van de vrijhandelszone van Madeira (Zona Franca da Madeira, ZFM) — Regeling III (PB 2020, L 217, blz. 49).
(2) Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/20 |
Hogere voorziening ingesteld op 9 december 2022 door OG, OH, OI en OJ tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 7 oktober 2022 in zaak T-101/22, OG e.a. / Commissie
(Zaak C-754/22 P)
(2023/C 94/22)
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwiranten: OG, OH, OI en OJ (vertegenwoordigers: D. Gómez Fernández, abogado)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
de beschikking van het Gerecht van 7 oktober 2022, OG e.a./Commissie, T-101/22, niet gepubliceerd, EU:T:2022:661), vernietigen; |
|
— |
indien de zaak naar het oordeel van het Hof in staat van wijzen is, deze inhoudelijk behandelen, hetgeen in eerste aanleg is gevorderd toewijzen en dus overgaan tot nietigverklaring van artikel 1 van gedelegeerde verordening (EU) 2021/2288 van de Commissie van 21 december 2021 tot wijziging van de bijlage bij verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de aanvaardingsperiode van vaccinatiecertificaten die zijn afgegeven in het formaat van het digitale EU-covidcertificaat, met vermelding van de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks (1), en nietigverklaring van de artikelen 1 tot en met 3 van gedelegeerde verordening (EU) 2022/503 van de Commissie van 29 maart 2022 tot wijziging van verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de vrijstelling van minderjarigen van de aanvaardingsperiode van vaccinatiecertificaten die zijn afgegeven in het formaat van het digitale EU-covidcertificaat (2); |
|
— |
subsidiair, indien het Hof van oordeel is dat de zaak niet in staat van wijzen is en er geen inhoudelijke behandeling mogelijk is, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht om uitspraak te doen over hetgeen in eerste aanleg is gevorderd in het beroep tot nietigverklaring; |
|
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten in eerste aanleg en in hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening betogen rekwiranten dat in de bestreden beschikking van het Gerecht de criteria met betrekking tot procesbevoegdheid als bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU onjuist zijn toegepast, welk middel als volgt wordt onderbouwd:
|
1) |
De litigieuze gedelegeerde verordeningen raken de rechtspositie van rekwiranten rechtstreeks. Dat de vaccinatiecertificaten 270 dagen na de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks vervallen, is geen door de lidstaten genomen beslissing, maar vloeit voort uit de gedelegeerde verordeningen van de Commissie. Die verordeningen brengen dat automatische verlies van geldigheid met zich. |
|
2) |
Door de gedelegeerde verordeningen worden de vaccinatiecertificaten automatisch ongeldig zonder dat de lidstaten daarin een rol spelen, tenzij de houders van die certificaten instemmen met de toediening van een boosterdosis, zodat er sprake is van een indirecte vaccinatieplicht die de rechtspositie van rekwiranten raakt. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresní soud Praha-západ (Tsjechië) op 13 december 2022 — Nárokuj s.r.o. / EC Financial Services, a.s.
(Zaak C-755/22)
(2023/C 94/23)
Procestaal: Tsjechisch
Verwijzende rechter
Okresní soud Praha-západ
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Nárokuj s.r.o.
Verwerende partij: EC Financial Services, a.s.
Prejudiciële vraag
Heeft richtlijn 2008/48/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad tot doel om een kredietgever een sanctie op te leggen wegens het onvolledig beoordelen van de kredietwaardigheid van een consument, ook wanneer die consument een door hem ontvangen krediet volledig heeft afgelost en hij gedurende de aflossing van het krediet geen bezwaren tegen de gesloten overeenkomst heeft opgeworpen?
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/22 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Bochum (Duitsland) op 15 december 2022 — Verband Wirtschaft im Wettbewerb Verein für Lauterkeit in Handel und Industrie e.V. / Roller GmbH & Co. KG
(Zaak C-761/22)
(2023/C 94/24)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Bochum
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Verband Wirtschaft im Wettbewerb Verein für Lauterkeit in Handel und Industrie e.V.
Verwerende partij: Roller GmbH & Co. KG
Prejudiciële vragen
|
1) |
Vloeit voor leveranciers van of handelaren in energiegerelateerde producten reeds rechtstreeks uit artikel 6, eerste alinea, onder a), van [verordening (EU) 2017/1369] (1) een verplichting voort om in advertenties de energie-efficiëntieklasse en de schaal van de energie-efficiëntieklassen te vermelden zonder het voorbehoud dat de genoemde norm concreet is uitgewerkt in een gedelegeerde handeling? |
|
2) |
|
|
3) |
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Is de verplichting voor leveranciers van of handelaren in energiegerelateerde producten om in advertenties de energie-efficiëntieklasse en de schaal van energie-efficiëntieklassen te vermelden volledig opgeschort tot de nieuwe gedelegeerde handelingen in werking treden? |
(1) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van richtlijn 2010/30/EU (PB 2017, L 198, blz. 1).
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/23 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Satversmes tiesa (Letland) op 12 december 2022 — 1Dream OÜ, DS, DL, VS en JG/Latvijas Republikas Saeima
(Zaak C-767/22)
(2023/C 94/25)
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Satversmes tiesa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen bij de Satversmes tiesa: 1Dream OÜ, DS, DL, VS en JG
Verwerende partij: Latvijas Republikas Saeima
Prejudiciële vragen
|
1) |
Valt een nationale regeling op grond waarvan een nationale rechter beslist over de confiscatie van de opbrengsten van een misdrijf in een afzonderlijke procedure betreffende illegaal verkregen voorwerpen, die van de strafrechtelijke hoofdprocedure is gescheiden voordat is vastgesteld dat er een strafbaar feit is gepleegd en iemand daaraan schuldig is bevonden, en op grond waarvan de confiscatie plaatsvindt op basis van stukken van het dossier van de strafzaak, binnen de werkingssfeer van richtlijn 2014/42 (1), met name artikel 4 ervan, en kaderbesluit 2005/212 (2), met name artikel 2 ervan? |
|
2) |
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet de regeling inzake de toegang tot de stukken van het dossier van de procedure betreffende de illegaal verkregen voorwerpen dan worden aangemerkt als verenigbaar met het recht op een eerlijk proces dat is neergelegd in artikel 47 van het Handvest en in artikel 8, lid 1, van richtlijn 2014/42? |
|
3) |
Moet het beginsel van voorrang van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat het grondwettelijk hof van een lidstaat, waaraan is verzocht om een nationale regeling die onverenigbaar is bevonden met het Unierecht constitutioneel te toetsen, oordeelt dat het rechtszekerheidsbeginsel van toepassing is en de rechtsgevolgen van die regeling in stand blijven ten aanzien van de periode dat de regeling van kracht was? |
(1) Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB 2014, L 127, blz. 39).
(2) Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PB 2005, L 68, blz. 49).
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/23 |
Beroep ingesteld op 16 december 2022 — Europese Commissie/Portugese Republiek
(Zaak C-768/22)
(2023/C 94/26)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Armati, P. Caro de Sousa, gemachtigden)
Verwerende partij: Portugese Republiek
Conclusies
|
— |
vaststellen dat de Portugese Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 49, lid 1, van bijlage VI en artikel 59, lid 3, van richtlijn 2005/36/EG en de artikelen 45, 49 en 56 VWEU, door artikel 2 van wet nr. 25/2018 van 14 juni 2018 te handhaven, waarbij in artikel 25 van wet nr. 31/2009 van 3 juli 2009, zoals gewijzigd bij wet nr. 40/2015, een lid 7 is ingevoegd dat luidt: “Houders van een diploma van burgerlijk ingenieur als bedoeld in bijlage VI bij richtlijn 2005/36/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/55/EU van 20 november 2013, die hun universitaire opleiding in de daarin bedoelde academische jaren zijn begonnen, en die aantonen, overeenkomstig decreet nr. 73/73 van 28 februari 1973, dat zij tussen 1 november 2009 en 1 november 2017 hebben ingeschreven op een architectuurproject dat door de gemeente is goedgekeurd, mogen de in dat decreet specifiek bedoelde projecten uitvoeren onder de daarin vastgestelde voorwaarden en met inachtneming van de voor die activiteit geldende wettelijke regeling, maar moeten voldoen aan de bij deze wet opgelegde verplichtingen en zo nodig aan de bevoegde administratieve instanties aantonen dat zij daaraan voldoen”. |
|
— |
De Portugese Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De ingenieurs van wie de diploma’s zijn opgenomen in bijlage VI bij richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, hebben rechten verworven die hen in staat stellen om in de gehele Europese Unie architectuurprojecten uit te voeren (“verworven rechten”). Ingenieurs hebben alleen verworven rechten indien zij hun opleiding uiterlijk in het in bijlage VI bij de richtlijn genoemde academisch jaar hebben voltooid.
In 2018 heeft de Portugese Republiek een regeling aangenomen (wet nr. 25/2018 van 14 juni 2018) die de verworven rechten van deze ingenieurs, de toegang tot het beroep van architect en het vrije verkeer van personen aanzienlijk heeft beperkt. Met name artikel 2 van die wet:
|
a. |
Beperkt de verworven rechten tot burgerlijk ingenieurs die hun opleiding zijn begonnen in de in de richtlijn bedoelde academische jaren — dat wil zeggen dat alle burgerlijk ingenieurs die hun opleiding in eerdere academische jaren zijn begonnen, worden uitgesloten van de mogelijkheid om hun verworven rechten uit te oefenen; en |
|
b. |
Vereist op discriminerende wijze en zonder enige grondslag daarvoor in de richtlijn dat een burgerlijk ingenieur, om een architectuurproject te mogen uitvoeren, tussen 1 november 2009 en 1 november 2017 heeft ingeschreven op een architectuurproject dat door een gemeente is goedgekeurd. Het is bijzonder moeilijk om aan dit vereiste te voldoen omdat de Portugese lokale overheden sinds 2015 systematisch architectuurprojecten afwijzen die zijn ingediend door ingenieurs die krachtens richtlijn 2005/36/EG verworven rechten hebben. Op 24 januari 2019 heeft de Commissie de Portugese Republiek een aanmaningsbrief gestuurd. Vervolgens is de Portugese Republiek op 29 februari 2020 een met redenen omkleed advies toegezonden, waarop de Portugese Republiek niet heeft geantwoord. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/24 |
Hogere voorziening ingesteld op 23 december 2022 door Trebor Robert Bilkiewicz tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 26 oktober 2022 in zaak T-273/21, The Bazooka Companies/EUIPO
(Zaak C-783/22 P)
(2023/C 94/27)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Trebor Robert Bilkiewicz (vertegenwoordiger: P. Ratnicki-Kiczka, adwokat)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, The Bazooka Companies, Inc.
Bij beschikking van 2 februari 2023 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) beslist dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat rekwirant zijn eigen kosten zal dragen.
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/25 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 28 december 2022 — R GmbH / Bürgermeister der Landeshauptstadt Innsbruck
(Zaak C-790/22)
(2023/C 94/28)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: R GmbH
Verwerende partij: Bürgermeister der Landeshauptstadt Innsbruck
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet artikel 14, lid 2, onder b), gelezen in samenhang met artikel 14, lid 5, van verordening nr. 178/2002 (1) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling of een interpretatie van een lidstaat die inhoudt dat levensmiddelen als ongeschikt voor menselijke consumptie moeten worden beschouwd wanneer de beoogde bruikbaarheid ervan niet gewaarborgd is, zonder dat er sprake moet zijn van de in artikel 14, lid 5, van verordening nr. 178/2002 genoemde redenen waarom een levensmiddel onaanvaardbaar is voor menselijke consumptie (als gevolg van verontreiniging door vreemd materiaal of anderszins, of door verrotting, kwaliteitsverlies of bederf)? Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: |
|
2) |
Moet artikel 14, lid 2, onder b), gelezen in samenhang met artikel 14, lid 5, van verordening nr. 178/2002 aldus worden uitgelegd dat ervan moet worden uitgegaan dat een levensmiddel ongeschikt is voor menselijke consumptie wanneer het levensmiddel bij de beoogde consumptie als gevolg heeft dat de waarde die door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in het kader van de beoordeling van een (in dit levensmiddel opgenomen) levensmiddelenadditief wordt beschouwd als aanvaardbare dagelijkse inname [Acceptable Daily Intake (ADI)], sterk (bij een gemiddelde volwassene met een lichaamsgewicht van 70 kg vijfmaal) wordt overschreden? |
(1) Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB 2002, L 31, blz. 1).
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/25 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria (Hongarije) op 2 januari 2023 — X / Agrárminiszter
(Zaak C-6/23, Baramlay (1)
(2023/C 94/29)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Kúria
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: X
Verwerende partij: Agrárminiszter
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet artikel 50, lid 3 van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EG) nr. 637/2008 en (EG) nr. 73/2009 van de Raad (2), aldus worden uitgelegd dat deze bepaling de lidstaten de mogelijkheid biedt om als subsidiabiliteitsvoorwaarde te stellen dat de begunstigde van de steun vanaf de datum van indiening van de aanvraag om betaling van 90 % van de steun tot het einde van de exploitatieperiode ononderbroken als hoofdactiviteit en als zelfstandige productieactiviteiten in de landbouw verricht? |
|
2) |
Zo niet, moet deze voorwaarde dan worden uitgelegd als een door de begunstigde aangegane verbintenis? |
|
3) |
Indien vraag 2 bevestigend wordt beantwoord, moeten artikel 64, lid 1, en artikel 77, lid 1, van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en houdende intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (3) aldus worden uitgelegd dat in geval van niet-naleving van een aangegane verbintenis een administratieve sanctie kan worden opgelegd, waarvan de hoogte, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, wordt vastgesteld op basis van artikel 64, lid 4, onder b), en artikel 77, lid 4, onder b), , met andere woorden, moeten deze bepalingen aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan het totale steunbedrag moet worden terugbetaald, zonder rekening te houden met de duur van de niet-naleving? |
|
4) |
Moeten artikel 64, lid 2, onder e), en artikel 77, lid 2, onder e), van verordening nr. 1306/2013 aldus worden uitgelegd dat onder “niet-naleving van gering belang” ook kan worden verstaan een situatie waarin de begunstigde van de steun in de periode van vijf jaar waarvoor de verbintenis geldt, gedurende 176 dagen niet voldoet aan de voorwaarde betreffende de hoofdactiviteit, mede gelet op het feit dat hij gedurende de gehele periode uitsluitend landbouwactiviteiten heeft uitgeoefend en daaruit zijn inkomsten heeft verworven? |
(1) Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.
)
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/26 |
Hogere voorziening ingesteld op 18 januari 2023 door Ferriera Valsabbia SpA en Valsabbia Investimenti SpA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer –uitgebreid) van 9 november 2022 in zaak T-655/19, Ferriera Valsabbia en Valsabbia Investimenti / Commissie
(Zaak C-29/23 P)
(2023/C 94/30)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirantes: Ferriera Valsabbia SpA, Valsabbia Investimenti SpA (vertegenwoordigers: D. Fosselard, avocat en avvocato, D. Slater, avocat en solicitor, G. Carnazza, avvocata)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
Rekwirantes verzoeken het Hof:
|
— |
het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 november 2022 in zaak T-655/19, Ferriera Valsabbia en Valsabbia Investimenti/Commissie, te vernietigen; |
|
— |
krachtens artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie de zaak zelf af te doen en beschikking C(2019) 4969 final van de Commissie van 4 juli 2019 betreffende schending van artikel 65 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (zaak AT.37956 — Betonstaal), voor zover deze rekwirantes betreft, nietig te verklaren; |
|
— |
overeenkomstig artikel 138 van het Reglement voor de procesvoering de Commissie te verwijzen in de kosten, zowel voor het Gerecht als voor het Hof. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun hogere voorziening, voeren rekwirantes drie middelen aan:
Eerste middel : Schending van artikel 266 VWEU. Schending van de artikelen 14 en 27, lid 1, van verordening nr. 1/2003 (1) en de artikelen 11, 12 en 14 van verordening nr. 773/2004 (2). Onjuiste en tegenstrijdige motivering. Verzuim om uitspraak te doen. Kennelijk onjuiste rechtsopvatting en kennelijk onjuiste beoordeling.
Het Gerecht heeft blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting en zijn arrest onjuist gemotiveerd, waarbij het zich soms niet heeft uitgesproken over bepaalde grieven van rekwirantes, voor zover het heeft geoordeeld dat de Commissie, door in 2018 een terechtzitting over de grond van de zaak in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van de lidstaten te organiseren, het door het Hof in zijn arrest van 21 september 2017, Ferriera Valsabbia, Valsabbia Investimenti en Alfa Acciai/Commissie, gevoegde zaken C-86/15 P en C-87/15 P, bekritiseerde proceduregebrek zou hebben verholpen.
Tweede middel : Onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 6 EVRM en de artikelen 41 en 47 van het Handvest. Kennelijk onjuiste rechtsopvatting en bevoegdheidsoverschrijding. Verzuim om uitspraak te doen en schending van artikel 296 VWEU.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat de duur van de procedure, zowel gelet op de administratieve fase als op de procedure in haar geheel, niet buitensporig lang was en geen afbreuk heeft gedaan aan de rechten van verdediging van rekwirantes, waardoor het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt en op bepaalde punten heeft verzuimd uitspraak te doen over bepaalde grieven die rekwirantes hebben aangevoerd tegen de beschikking van de Commissie, en het arrest onjuist heeft gemotiveerd.
Derde middel : Schending van artikel 296 VWEU. Onjuiste en tegenstrijdige motivering van de uitspraak. Verzuim om uitspraak te doen en kennelijk onjuiste beoordeling.
Het Gerecht heeft opnieuw blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting, een kennelijk onjuiste beoordeling en een onjuiste motivering van het arrest, waar het heeft geoordeeld dat de beschikking van de Commissie voldoende gemotiveerd was.
(1) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2004, L 123, blz. 18).
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/27 |
Hogere voorziening ingesteld op 18 januari 2023 door Alfa Acciai SpA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer –uitgebreid) van 9 november 2022 in zaak T-656/19, Alfa Acciai / Commissie
(Zaak C-30/23 P)
(2023/C 94/31)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Alfa Acciai SpA (vertegenwoordigers: D. Fosselard, avocat en avvocato, D. Slater, avocat en solicitor, G. Carnazza, S. D’Ecclesiis, avvocati)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
Rekwirante verzoekt het Hof:
|
— |
het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 november 2022 in zaak T-656/19, Alfa Acciai/Commissie, te vernietigen; |
|
— |
krachtens artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie de zaak zelf af te doen en beschikking C(2019) 4969 final van de Commissie van 4 juli 2019 betreffende schending van artikel 65 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (zaak AT.37956 — Betonstaal), voor zover deze rekwirante betreft, nietig te verklaren; |
|
— |
overeenkomstig artikel 138 van het Reglement voor de procesvoering de Commissie te verwijzen in de kosten, zowel voor het Gerecht als voor het Hof. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening, voert rekwirante drie middelen aan:
Eerste middel : Schending van artikel 266 VWEU. Schending van de artikelen 14 en 27, lid 1, van verordening nr. 1/2003 (1) en de artikelen 11, 12 en 14 van verordening nr. 773/2004 (2). Onjuiste en tegenstrijdige motivering. Verzuim om uitspraak te doen. Kennelijk onjuiste rechtsopvatting en kennelijk onjuiste beoordeling.
Het Gerecht heeft blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting en zijn arrest onjuist gemotiveerd, waarbij het zich soms niet heeft uitgesproken over bepaalde grieven van rekwirante, voor zover het heeft geoordeeld dat de Commissie, door in 2018 een hoorzitting over de grond van de zaak in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van de lidstaten te organiseren, het door het Hof in zijn arrest van 21 september 2017, Ferriera Valsabbia, Valsabbia Investimenti en Alfa Acciai/Commissie, gevoegde zaken C-86/15 P en C-87/15 P, bekritiseerde proceduregebrek zou hebben verholpen.
Tweede middel : Onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 6 EVRM en de artikelen 41 en 47 van het Handvest. Kennelijk onjuiste rechtsopvatting en bevoegdheidsoverschrijding. Verzuim om uitspraak te doen en schending van artikel 296 VWEU.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat de duur van de procedure, zowel gelet op de administratieve fase als op de procedure in haar geheel, niet buitensporig lang was en geen afbreuk heeft gedaan aan de rechten van verdediging van rekwirante, waardoor het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt en op bepaalde punten heeft verzuimd uitspraak te doen over bepaalde grieven die rekwirante heeft aangevoerd tegen de beschikking van de Commissie, en het arrest onjuist heeft gemotiveerd.
Derde middel : Schending van artikel 296 VWEU. Onjuiste en tegenstrijdige motivering van de uitspraak. Verzuim om uitspraak te doen en kennelijk onjuiste beoordeling.
Het Gerecht heeft opnieuw blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting, een kennelijk onjuiste beoordeling en een onjuiste motivering van het arrest, waar het heeft geoordeeld dat de beschikking van de Commissie voldoende gemotiveerd was.
(1) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2004, L 123, blz. 18).
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/28 |
Hogere voorziening ingesteld op 19 januari 2023 door Ferriere Nord SpA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer –uitgebreid) van 9 november 2022 in zaak T-667/19, Ferriere Nord/Commissie
(Zaak C-31/23 P)
(2023/C 94/32)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Ferriere Nord SpA (vertegenwoordigers: W. Viscardini, G. Donà, B. Comparini, avvocati)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Raad van de Europese Unie
Conclusies
Rekwirante verzoekt het Hof:
|
— |
primair, het arrest van het Gerecht (Vierde kamer –uitgebreid) van 9 november 2022, in zaak T-667/19, te vernietigen, voor zover daarbij de primaire vordering van Ferriere Nord tot nietigverklaring van de beschikking van de Europese Commissie van 4 juli 2019 C(2019) 4969 final is afgewezen; |
|
— |
dientengevolge die beschikking van de Commissie nietig te verklaren; |
|
— |
subsidiair, het arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 9 november 2022 in zaak T 667/19 te vernietigen, voor zover daarbij de subsidiaire vordering van Ferriere Nord tot gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Europese Commissie van 4 juli 2019 C(2019) 4969 final en bijgevolg tot verlaging van de opgelegde geldboete, is afgewezen; |
|
— |
dientengevolge voornoemde beschikking van de Commissie gedeeltelijk nietig te verklaren en bijgevolg een verlaging van de opgelegde sanctie te gelasten. |
|
— |
In elk geval de Europese Commissie te verwijzen in de kosten van beide instanties. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
(A) |
Middelen tot vernietiging van het arrest van het Gerecht in zijn geheel, voor zover daarbij de middelen van Ferriere Nord tot volledige nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 4 juli 2019 zijn afgewezen.
|
|
(B) |
Middelen tot gedeeltelijke vernietiging van het arrest van het Gerecht, voor zover daarbij de middelen van Ferriere Nord tot gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 4 juli 2019 en bijgevolg tot verlaging van het bedrag van de geldboete zijn afgewezen.
|
(1) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2004, L 123, blz. 18).
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/30 |
Beroep ingesteld op 31 januari 2023 — Europese Commissie / Bondsrepubliek Duitsland
(Zaak C-47/23)
(2023/C 94/33)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Hermes en M. Noll-Ehlers, gemachtigden)
Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland
Conclusies
|
— |
vaststellen dat de Bondsrepubliek Duitsland haar verplichtingen op grond van artikel 6, lid 2, en artikel 4, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 92/43/EEG (1) ten aanzien van de door het Natura 2000-netwerk beschermde habitattypen 6510 (laaggelegen schraal hooiland) en 6520 (hooiland in gebergte) niet is nagekomen, doordat zij |
|
— |
op algemene en structurele wijze heeft nagelaten om passende maatregelen te treffen om een verslechtering van de habitattypen 6510 en 6520 in de daartoe aangewezen gebieden te voorkomen, en |
|
— |
op algemene en structurele wijze heeft nagelaten om de Commissie bijgewerkte gegevens over de habitattypen 6510 en 6520 in de daartoe aangewezen gebieden te verstrekken; |
|
— |
de Bondsrepubliek Duitsland verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met haar beroep verwijt de Commissie de Bondsrepubliek Duitsland dat zij haar verplichting op grond van artikel 6, lid 2, van richtlijn 92/43/EEG niet is nagekomen om ervoor te zorgen dat in de Natura 2000-gebieden de kwaliteit van de daarin voorkomende natuurlijke habitats niet verslechtert, en wel ten aanzien van twee belangrijke habitattypen van communautair belang, namelijk laaggelegen schraal hooiland (habitattype 6510) en hooiland in gebergte (habitattype 6520).
Deze stelselmatige niet-nakoming van het verslechteringsverbod blijkt ten eerste uit door Duitsland zelf verstrekte gegevens die laten zien dat tussen 2006 en 2020 in meer dan een kwart van de door Duitsland ter bescherming van deze habitattypen aangewezen Natura 2000-gebieden ongeveer de helft van de oppervlakte met deze habitats verloren is gegaan.
Ten tweede hebben de Duitse instanties stelselmatig nagelaten om regelmatig te controleren in hoeverre de beide habitattypen in de daarvoor aangewezen beschermingsgebieden in stand zijn gebleven.
Ten derde hebben de Duitse instanties stelselmatig nagelaten om de belangrijkste voor de beide habitattypen belastende factoren, namelijk te vroeg maaien en overbemesting, met juridisch bindende beschermingsmaatregelen te reguleren.
Daarnaast is Duitsland stelselmatig zijn uit artikel 4, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 92/43 voortvloeiende verplichting niet nagekomen om de Commissie regelmatig bijgewerkte gegevens over de beide habitattypen te verstrekken.
(1) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992, L 206, blz. 7).
Gerecht
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/32 |
Beroep ingesteld op 25 januari 2023 — GEA Group/Commissie
(Zaak T-640/16 RENV) (1)
(“Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markten voor hittestabilisatoren op basis van tin, geëpoxideerde sojaoliën en esters - Toepassing van het maximum van 10 % van de omzet op een van de entiteiten waaruit de onderneming bestaat - Nietigverklaring van het besluit waarbij de geldboete is gewijzigd die was vastgesteld in het aanvankelijke besluit houdende vaststelling van de inbreuk - Ontvankelijkheid - Procesbelang - Geldboeten - Verjaring - Begrip “onderneming” - Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling van de geldboete - Rechten van de verdediging - Recht om te worden gehoord - Gelijke behandeling - Datum van opeisbaarheid van de geldboete in geval van wijziging - Motivering”)
(2023/C 94/34)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: GEA Group AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. du Mont en C. Wagner, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de nietigverklaring van besluit C(2016) 3920 final van de Commissie van 29 juni 2016 tot wijziging van beschikking C(2009) 8682 definitief van de Commissie van 11 november 2009 betreffende een procedure op grond van artikel [101 VWEU] en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) (AT.38.589 — Hittestabilisatoren).
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
GEA Group AG zal behalve haar eigen kosten de kosten dragen die de Europese Commissie heeft moeten maken in de procedures T-640/16, T-640/16 RENV en C-823/18 P. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/32 |
Arrest van het Gerecht van 25 januari 2023 — De Capitani / Raad
(Zaak T-163/21) (1)
(“Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende een lopende wetgevingsprocedure - Werkgroepen van de Raad - Documenten betreffende een wetgevingsvoorstel om richtlijn 2013/34/EU betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen te wijzigen - Gedeeltelijke weigering van toegang - Beroep tot nietigverklaring - Procesbelang - Ontvankelijkheid - Artikel 4, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1049/2001 - Uitzondering ter bescherming van het besluitvormingsproces”)
(2023/C 94/35)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Emilio De Capitani (Brussel, België) (vertegenwoordigers: O. Brouwer, advocaat, en S. Gallagher, solicitor)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Bauerschmidt en K. Pavlaki, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: C. Pochet, L. Van den Broeck en M. Jacobs, gemachtigden), Koninkrijk Nederland (vertegenwoordigers: M. Bulterman, M.H.S. Gijzen en J. Langer, gemachtigden), Republiek Finland (vertegenwoordiger: M. Pere, gemachtigde), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: C. Meyer-Seitz en R. Shahsavan Eriksson, gemachtigden)
Voorwerp
Met zijn beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoeker nietigverklaring van besluit SGS 21/000067 van de Raad van de Europese Unie van 14 januari 2021, waarbij hem toegang is geweigerd tot bepaalde documenten met code WK die binnen werkgroepen van de Raad zijn uitgewisseld in het kader van wetgevingsprocedure 2016/0107 (COD), die strekte tot wijziging van richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB 2013, L 182, blz. 19).
Dictum
|
1) |
Besluit SGS 21/000067 van de Raad van de Europese Unie van 14 januari 2021 wordt nietig verklaard. |
|
2) |
De Raad wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Emilio De Capitani. |
|
3) |
Het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden dragen hun eigen kosten. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/33 |
Arrest van het Gerecht van 18 januari 2023 — Neratax/EUIPO — Intrum Hellas e.a. (ELLO ERMOL, Ello creamy, ELLO, MORFAT Creamy en MORFAT)
(Zaak T-528/21) (1)
(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerken ELLO en MORFAT en Uniebeeldmerken ELLO ERMOL, Ello creamy en MORFAT Creamy - Absolute nietigheidsgrond - Kwade trouw - Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2023/C 94/36)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Neratax LTD (Nicosia, Cyprus) (vertegenwoordiger: V. Katsavos, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Markakis, gemachtigde)
Andere partij, interveniërend voor het Gerecht: Intrum Hellas AE Daicheirisis Apaitiseon Apo Daneia kai Pistoseis, voorheen Piraeus Bank SA (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: P.-A. Koriatopoulou, advocaat)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Eurobank Ergasias SA (Athene), National Bank of Greece SA (Athene)
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissingen van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 23 juni 2021 (zaken R 1295/2020-4, R 1296/2020-4, R 1298/2020-4, R 1299/2020-4 en R 1302/2020-4).
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Neratax LTD wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en Intrum Hellas AE Daicheirisis Apaitiseon Apo Daneia kai Pistoseis. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/34 |
Arrest van het Gerecht van 25 januari 2023 — Società Navigazione Siciliana / Commissie
(Zaak T-666/21) (1)
(“Staatssteun - Zeevervoer - Gedeeltelijke vrijstelling van de verschuldigde registratierechten voor de overdracht van werkzaamheden tussen ondernemingen - Besluit waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Voordeel - Ontvanger van de steun - Dienst van algemeen economisch belang - Motiveringsplicht - Buitencontractuele aansprakelijkheid - Excessieve duur van de procedure”)
(2023/C 94/37)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Società Navigazione Siciliana SCpA (Trapani, Italië) (vertegenwoordigers: R. Nazzini, F. Ruggeri Laderchi, C. Labruna en L. Calini, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Braga da Cruz, C.-M. Carrega en D. Recchia, gemachtigden)
Voorwerp
Met haar beroep vordert verzoekster ten eerste krachtens artikel 263 VWEU gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2021) 4268 final van de Commissie van 17 juni 2021 inzake de maatregelen SA.32014, SA.32015, SA.32016 (2011/C) (ex 2011/NN) ten uitvoer gelegd door Italië ten gunste van Siremar en de onderneming die haar heeft overgenomen, Società Navigazione Siciliana, voor zover daarin bepaalde belastingvrijstellingen waarin is voorzien bij wet nr. 163 van 1 oktober 2010 houdende omzetting van decreet-wet nr. 125 van 5 augustus 2010, onverenigbaar zijn verklaard en de terugvordering ervan is gelast, en ten tweede krachtens artikel 268 VWEU vergoeding van de schade die zij heeft geleden door de excessieve en onredelijke duur van de formele onderzoeksprocedure.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Società Navigazione Siciliana SCpA wordt verwezen in de kosten. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/35 |
Arrest van het Gerecht van 25 januari 2023 — Zielonogórski Klub Żużlowy Sportowa/ EUIPO — Falubaz Polska (FALUBAZ)
(Zaak T-703/21) (1)
(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk FALUBAZ - Absolute nietigheidsgrond - Kwade trouw - Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2023/C 94/38)
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Zielonogórski Klub Żużlowy Sportowa S.A. (Zielona Góra, Polen) (vertegenwoordiger: T. Grucelski, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Falubaz Polska S.A. spółka komandytowo-akcyjna (Zielona Góra) (vertegenwoordiger: J. Kurzawski, advocaat)
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 24 augustus 2021 (zaak R 1681/2020-1).
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Zielonogórski Klub Żużlowy Sportowa S.A. wordt verwezen in de kosten. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/35 |
Arrest van het Gerecht van 25 januari 2023 — NS / Parlement
(Zaak T-805/21) (1)
(“Openbare dienst - Ambtenaren - Nieuwe tewerkstelling - Dienstbelang - Overeenkomst tussen graad en functie - Verlies van een bonus - Recht om te worden gehoord - Motiveringsplicht - Misbruik van bevoegdheid en van procedure”)
(2023/C 94/39)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: NS (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: I. Lázaro Betancor, L. Darie en K. Zejdová, gemachtigden)
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 270 VWEU vordert verzoekster ten eerste nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 21 januari 2021 waarbij zij is overgeplaatst naar [vertrouwelijke gegevens weggelaten] en indien nodig van het besluit van 16 september 2021 tot afwijzing van haar klacht, alsook van het besluit tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde van 8 maart 2021. Ten tweede vordert zij vergoeding van de schade die zij door deze besluiten zou hebben geleden.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
NS wordt verwezen in de kosten. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/36 |
Arrest van het Gerecht van 25 januari 2023 — Scania CV/EUIPO (V8)
(Zaak T-320/22) (1)
(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk V8 - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 - Geen door het gebruik verkregen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 3, van verordening 2017/1001”)
(2023/C 94/40)
Procestaal: Zweeds
Partijen
Verzoekende partij: Scania CV AB (Södertälje, Zweden) (vertegenwoordigers: C. Langenius, P. Sundin en S. Falkner, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: T. Frydendahl, gemachtigde)
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging en wijziging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 23 maart 2022 (zaak R 1868/2020-4).
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/36 |
Arrest van het Gerecht van 25 januari 2023 — De Dietrich Process Systems / EUIPO — Koch-Glitsch (SCHEIBEL)
(Zaak T-351/22) (1)
(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk SCHEIBEL - Absolute nietigheidsgrond - Artikel 7, lid 1, onder c), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder c), en artikel 59, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2023/C 94/41)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: De Dietrich Process Systems GmbH (Mainz, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Körner, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Eberl en T. Klee, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Koch-Glitsch LP (Wichita, Kansas, Verenigde Staten)
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 1 april 2022 (zaak R 1107/2021-1).
Dictum
|
1) |
De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie van 1 april 2022 (zaak R 1107/2021-1) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het EUIPO wordt verwezen in de kosten. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/37 |
Arrest van het Gerecht van 25 januari 2023 — De Dietrich Process Systems/EUIPO — Koch-Glitsch (KARR)
(Zaak T-352/22) (1)
(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk KARR - Absolute nietigheidsgrond - Artikel 7, lid 1, onder c), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder c), en artikel 59, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2023/C 94/42)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: De Dietrich Process Systems GmbH (Mainz, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Körner, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Eberl et T. Klee, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Koch-Glitsch LP (Wichita, Kansas, Verenigde Staten)
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 1 april 2022 (zaak R 1105/2021-1).
Dictum
|
1) |
De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 1 april 2022 (zaak R 1105/2021-1) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het EUIPO wordt verwezen in de kosten. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/37 |
Beroep ingesteld op 31 oktober 2022 — Flynn / ECB
(Zaak T-675/22)
(2023/C 94/43)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: James T. Flynn (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: E. Dornan, Barrister-at-Law, en K. Winters, Solicitor)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van het besluit van de Europese Centrale Bank van 1 september 2022 (hierna: “bestreden besluit”), waarbij wordt geweigerd om, zoals verzoeker had gevraagd, de correspondentie en uitwisseling van documenten tussen de Europese Centrale Bank en de Ierse centrale bank met betrekking tot besluit 2013/211/EU van de Europese Centrale Bank (1) volledig openbaar te maken; |
|
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij de volgende middelen aan.
|
1. |
Het bestreden besluit schendt artikel 4, lid 1, onder a), vierde streepje, van besluit 2004/258/EG van de Europese Centrale Bank (2). De verwerende partij heeft verzoeker ten onrechte de toegang geweigerd tot de gevraagde informatie op grond dat gehele of gedeeltelijke openbaarmaking van de documenten het openbare belang van bescherming van de integriteit van eurobankbiljetten zou ondermijnen. |
|
2. |
Het bestreden besluit schendt artikel 4, lid 1, onder c), van besluit 2004/258. De verwerende partij heeft verzoeker ten onrechte de gedeeltelijke of volledige toegang geweigerd tot de gevraagde documenten op grond dat de uitwisseling van gezichtspunten tussen de ECB en de nationale centrale banken door het Unierecht beschermde vertrouwelijke informatie is. |
|
3. |
Het bestreden besluit schendt artikel 4 van besluit 2004/258/EG. De verwerende partij heeft ten onrechte gemeend dat openbaarmaking geen hoger openbaar belang dient, terwijl verzoeker om de documenten heeft gevraagd ter ondersteuning van een gerechtelijke procedure en terwijl weigering van openbaarmaking de uitoefening van het recht op informatie volgens richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) onmogelijk maakt of belemmert. |
|
4. |
De weigering om toegang tot de gevraagde documenten te verlenen is ontoereikend gemotiveerd in het bestreden besluit. |
|
5. |
Het bestreden besluit schendt het recht op behoorlijk bestuur en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte op grond van respectievelijk de artikelen 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
(1) Besluit 2013/211/EU: van de Europese Centrale Bank van 19 april 2013 betreffende de denominaties, specificaties, reproductie, vervanging en het uit circulatie nemen van eurobankbiljetten (herschikking) (ECB/2013/10) (PB 2013, L 118, blz. 37).
(2) Besluit 2004/258/EG van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2004 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank (ECB/2004/3) (PB 2004, L 80, blz. 42).
(3) Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB 2012, L 142, blz. 1).
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/38 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Gemelli/Parlement
(Zaak T-804/22)
(2023/C 94/44)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Vitaliano Gemelli (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311148), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/39 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Graziani/Parlement
(Zaak T-805/22)
(2023/C 94/45)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Carlo Alberto Graziani (Fiesole, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311142), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/40 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Iacono/Parlement
(Zaak T-806/22)
(2023/C 94/46)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Francesco Iacono (Forio, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311133), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/41 |
Beroep ingesteld op 23 decembre 2022 — Lombardo/Parlement
(Zaak T-807/22)
(2023/C 94/47)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Raffaele Lombardo (Catania, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311153), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/41 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Mantovani/Parlement
(Zaak T-808/22)
(2023/C 94/48)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Mario Mantovani (Arconate, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311144), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/42 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Napoletano/Parlement
(Zaak T-809/22)
(2023/C 94/49)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Pasqualina Napoletano (Anzio, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoekster in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311128), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoeksters rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/43 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Nobilia/Parlement
(Zaak T-810/22)
(2023/C 94/50)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Mauro Nobilia (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311156), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/44 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Pettinari/Parlement
(Zaak T-811/22)
(2023/C 94/51)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Luciano Pettinari (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311127), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/44 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Viola/Parlement
(Zaak T-812/22)
(2023/C 94/52)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Vincenzo Viola (Palermo, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311141), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/45 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Sbarbati/Parlement
(Zaak T-813/22)
(2023/C 94/53)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Luciana Sbarbati (Chiaravalle, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoekster in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311146), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoeksters rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/46 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Ventre/Parlement
(Zaak T-814/22)
(2023/C 94/54)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Riccardo Ventre (Formicola, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311164), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/47 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Aita/Parlement
(Zaak T-815/22)
(2023/C 94/55)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Vincenzo Aita (Campagna, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311174), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/47 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Arroni/Parlement
(Zaak T-816/22)
(2023/C 94/56)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Aldo Arroni (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311154), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/48 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Bonsignore/Parlement
(Zaak T-817/22)
(2023/C 94/57)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Vito Bonsignore (Torino, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311170), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/49 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Carollo/Parlement
(Zaak T-818/22)
(2023/C 94/58)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Giorgio Carollo (Torri di Quartesolo, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311159), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/50 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Catasta/Parlement
(Zaak T-819/22)
(2023/C 94/59)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Anna Catasta (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoekster in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311125), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoeksters rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/50 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Coppo Gavazzi/Parlement
(Zaak T-820/22)
(2023/C 94/60)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Maria Teresa Coppo Gavazzi (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoekster in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311149), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoeksters rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/51 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Di Meo/Parlement
(Zaak T-821/22)
(2023/C 94/61)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Maria Di Meo (Cellole, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoekster in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311176), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoeksters rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/52 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Di Prima/Parlement
(Zaak T-822/22)
(2023/C 94/62)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Pietro Di Prima (Palermo, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311132), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/53 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Dupuis/Parlement
(Zaak T-823/22)
(2023/C 94/63)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Olivier Dupuis (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311143), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/53 |
Beroep ingesteld op 23 december 2022 — Filippi/Parlement
(Zaak T-824/22)
(2023/C 94/64)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Livio Filippi (Carpi, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D311124), ontvangen op 13 oktober 2022, meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/54 |
Beroep ingesteld op 29 december 2022 — Cucurnia/Parlement
(Zaak T-825/22)
(2023/C 94/65)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Fiammetta Cucurnia (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoekster in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D313509) van 28 november 2022 meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoeksters rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/55 |
Beroep ingesteld op 29 december 2022 — Gallenzi/Parlement
(Zaak T-826/22)
(2023/C 94/66)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Giorgio Gallenzi (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel waarvan verzoeker in kennis is gesteld door middel van de mededeling van het hoofd van de afdeling Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden van het directoraat Financiële en Sociale Rechten van de leden van het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, betreffende de bij aangetekende brief (ref. D313497) van 28 november 2022 meegedeelde herberekening van de rechten op ouderdomspensioen, waarbij het Europees Parlement verzoekers rechten op ouderdomspensioen heeft herberekend en de terugvordering van het op basis van de vorige pensioenberekening betaalde bedrag heeft gelast, non-existent dan wel volledig nietig verklaren; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot terugbetaling van alle ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding tot aan de betaling, en het Europees Parlement gelasten gevolg te geven aan het te wijzen arrest en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het oorspronkelijke bedrag van het pensioen onmiddellijk en volledig te herstellen; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
Onbevoegdheid van de auteur van de bezwarende handeling, schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering en bijgevolg schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Ontbreken van een rechtsgrondslag en onjuiste toepassing van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden. |
|
3. |
Kennelijke schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van verworven rechten, en bijgevolg schending van artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/56 |
Beroep ingesteld op 19 januari 2023 — Beauty Boutique / EUIPO — Lightningbolt Europe (Weergave van een bliksemschicht)
(Zaak T-12/23)
(2023/C 94/67)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Beauty Boutique sp. z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: M. Nowakowski, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Lightningbolt Europe SA (São Cosme Vale, Portugal)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk (Weergave van een bliksemschicht) — inschrijvingsaanvraag nr. 18 249 030
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 5 oktober 2022 in zaak R 668/2022-5
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO en, in voorkomend geval, interveniënte in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/56 |
Beroep ingesteld op 20 januari 2023 — Roemenië / Commissie
(Zaak T-15/23)
(2023/C 94/68)
Procestaal: Roemeens
Partijen
Verzoekende partij: Roemenië (vertegenwoordigers: E. Gane, L.-E. Baţagoi, O.-C. Ichim en M. Chicu, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2261 van de Europese Commissie van 11 november 2022 tot onttrekking aan financiering door de Europese Unie van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (1) gedeeltelijk nietig verklaren, voor zover dit besluit betrekking heeft op eenmalige financiële correcties ten bedrage van 2 515 141,78 EUR die aan Roemenië zijn opgelegd wegens schending van het Unierecht in de aanvraagjaren 2018 en 2019 (begrotingsjaren 2019 en 2020); |
|
— |
de Commissie in de kosten verwijzen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: De Commissie heeft misbruik gemaakt van haar bevoegdheid om krachtens artikel 52 van verordening 1306/2013 bedragen te onttrekken aan financiering door de Unie. De Commissie heeft ten onrechte vastgesteld dat de Roemeense overheid wat betreft maatregel 10 (op grond waarvan betalingen worden gedaan voor agromilieu en klimaat) en maatregel 13 (op grond waarvan betalingen worden gedaan voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen) van het nationaal programma voor plattelandsontwikkeling (Programul Național de Dezvoltare Rurală; hierna: “PNDR”) artikel 5, lid 2, onder b), van verordening nr. 640/2014 heeft geschonden. De Commissie heeft onterecht vastgesteld dat het maximale subsidiabele oppervlak werd berekend aan de hand van de bestuurlijke grenzen van de administratief-territoriale eenheden, en dat bijgevolg betalingen voor niet-subsidiabele oppervlakken waren gedaan. Ook heeft de Commissie een fout gemaakt door vast te stellen dat — wat betreft maatregel 8, submaatregel 8.1 (op grond waarvan steun voor herbebossing wordt verleend), van het PNDR 2014-2020 — de Roemeense overheid artikel 30 van verordening nr. 1306/2013 en artikel 28, lid 1, onder b), van verordening nr. 809/2014 heeft geschonden aangezien de betaling voor het verlies van verlies aan landbouwinkomsten in het kader van maatregel 8, submaatregel 8.1 en die voor herbebossing neerkomen op dubbele financiering. De Commissie heeft onterecht vastgesteld dat deze twee betalingen van dezelfde aard zijn en dezelfde kosten compenseren. |
|
2. |
Tweede middel: De Commissie heeft de motiveringsplicht van artikel 296, tweede alinea, VWEU geschonden. De Commissie heeft de motiveringsplicht van artikel 296, tweede alinea, VWEU geschonden, aangezien zij de verweten schendingen onvoldoende heeft onderbouwd en niet genoegzaam heeft aangegeven waarom geen gehoor kon worden gegeven aan de argumenten die de bevoegde Roemeense autoriteiten gedurende de aan het bestreden besluit voorafgaande dialoog hebben aangevoerd en steeds herhaald. |
(1) Op 14 november 2022 meegedeeld aan de Roemeense overheid en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB) L 299 van 18.11.2022.
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/57 |
Beroep ingesteld op 24 januari 2023 — Noyan Abr Arvan/Raad
(Zaak T-23/23)
(2023/C 94/69)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Noyan Abr Arvan Private JC (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: K. Adamantopoulos en P. Billiet, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
uitvoeringsverordening (EU) 2022/2231 van 14 november 2022 tot uitvoering van verordening (EU) 359/2011 van de Raad van 14 november 2022 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran (1) nietig te verklaren voor zover de verzoekende partij daarbij is opgenomen in bijlage I bij verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad; |
|
— |
verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad van 12 april 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran (2) (hierna: “verordening nr. 359/2011”) buiten toepassing verklaren voor zover de verzoekende partij daarbij is opgenomen in bijlage I bij verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad; en |
|
— |
de Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten van de verzoekende partij; |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten en kennelijk verkeerde toepassing van artikel 263 VWEU en de artikelen 3, leden 1 en 2, en 12, lid 2, van verordening nr. 359/2011. |
|
2. |
Tweede middel: de Raad heeft in strijd met de artikelen 263 en 296 VWEU en de artikelen 3, leden 1 en 2, en 12, lid 2, van verordening nr. 359/2011 niet voldaan aan zijn verplichting om een (passende) motivering te verstrekken en om redenen te geven die voldoen aan de geldende kwaliteitsnormen (met name wat betreft de objectiviteit van de toegepaste criteria, de verplichting om rekening te houden met de belangen van de verzoekende partij, het evenredige karakter van de besluitvorming, de verplichting om rekening te houden met de belangen van EU-leveranciers, de gelijke behandeling van de verzoekende partij, de eerbiediging van het non–discriminatiebeginsel, het vermijden van willekeur bij de besluitvorming en het vermijden van machtsmisbruik bij de besluitvorming). |
|
3. |
Derde middel: schending door de Raad, in strijd met de artikelen 296 VWEU en artikel 12, lid 2, van verordening nr. 359/2011, van het recht van verdediging van verzoekster, in het bijzonder van het recht om te worden gehoord en het recht op effectieve rechterlijke toetsing. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/58 |
Beroep ingesteld op 25 januari 2023 — UF/Europese Commissie
(Zaak T-24/23)
(2023/C 94/70)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: UF (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
Verzoeker verzoekt het Gerecht:
|
— |
het besluit van 6 april 2022 om hem te ontslaan, nietig te verklaren; |
|
— |
de Commissie te veroordelen een ex aequo et bono vast te stellen bedrag aan hem te betalen als vergoeding van de geleden immateriële schade en de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.
|
1. |
Het eerste middel is ontleend aan schending van de motiveringsplicht, van de rechten van de verdediging, van de zorgplicht en van het evenredigheidsbeginsel. |
|
2. |
Het tweede middel is ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling. |
|
3. |
Het derde middel is ontleend aan schending van artikel 2, onder c), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie. |
|
4. |
Het vierde middel is ontleend aan misbruik van bevoegdheid. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/59 |
Beroep ingesteld op 27 januari 2023 — Orgatex/ EUIPO — Longton (Wegmarkering)
(Zaak T-25/23)
(2023/C 94/71)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Orgatex GmbH & Co. KG (Langenfeld, Duitsland) (vertegenwoordiger: G. Jacobs, M. Maybaum en M. Dümenil, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Lawrence Longton (Brindle, Verenigd Koninkrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken model: verzoekende partij
Betrokken model: gemeenschapsmodel “Wegmarkering” — gemeenschapsmodel nr. 1112155-0001
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 17 november 2022 in zaak R 110/2022-3
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure bij het Gerecht en bij de kamer van beroep, inzonderheid met inbegrip van verzoeksters kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 25, lid 1, onder a), en van artikel 3, onder a), van verordening(EG) nr. 6/2002 van de Raad. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/59 |
Beroep ingesteld op 30 januari 2023 — Feed/EUIPO — The Feed.com (Feed.)
(Zaak T-26/23)
(2023/C 94/72)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Feed SA (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: V. Bouchara en A. Maier, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: The Feed.com, Inc. (Broomfield, Colorado, Verenigde Staten)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk “Feed.” — inschrijvingsaanvraag nr. 18 096 681
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 3 november 2022 in zaak R 552/2022-5
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO en The Feed.com, Inc. in hun eigen kosten en gezamenlijk in de kosten van Feed SA, daaronder begrepen de kosten van de procedures voor het EUIPO. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/60 |
Beroep ingesteld op 30 januari 2023 — Feed / EUIPO — The Feed.com (THE FEED)
(Zaak T-27/23)
(2023/C 94/73)
Taal van het verzoekschrift: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Feed SA (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: V. Bouchara en A. Maier, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: The Feed.com, Inc. (Broomfield, Colorado, Verenigde Staten)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniewoordmerk THE FEED — Uniemerk nr. 12 392 651
Procedure voor het EUIPO: vervallenverklaringsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 11 november 2022 in zaak R 1905/2021-5
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing vernietigen voor zover daarbij:
|
|
— |
de zaak naar het EUIPO terugverwijzen met het oog op de vervallenverklaring van het merk THE FEED (nr. 12 392 651) voor “onlinedetailhandel in maaltijdvervangers, energierijk voedsel, voedingsrepen, -gels, -mengsels, -supplementen en -dranken; verkoop van maaltijdvervangers, energierijk voedsel, voedingsrepen, -gels, -mengsels, -supplementen en -dranken”; |
|
— |
het EUIPO en The Feed.com, Inc. hoofdelijk verwijzen in de kosten die Feed SA in het kader van de onderhavige procedure en in het kader van de procedures bij het EUIPO heeft gemaakt. |
Aangevoerd middel
schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/61 |
Beroep ingesteld op 30 januari 2023 — Vobro/EUIPO — Mieszko (CHERRY Passion)
(Zaak T-29/23)
(2023/C 94/74)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Vobro sp. z o.o. (Brodnica, Polen) (vertegenwoordiger: M. Kondrat, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Mieszko S.A. (Warschau, Polen)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk CHERRY Passion — inschrijvingsaanvraag nr. 18 204 993
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 23 november 2022 in zaak R 2073/2021-5
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
|
— |
de zaak terugverwijzen naar het EUIPO met het oog op een nieuwe behandeling of |
|
— |
de bestreden beslissing wijzigen door te oordelen dat er geen relatieve weigeringsgronden in de weg staan aan de inschrijving van Uniemerk nr. 18 204 993 CHERRY Passion voor de waren van klasse 30 en dat het merk dient te worden ingeschreven; |
|
— |
wat de kosten betreft, uitspraak doen ten gunste van verzoekster. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b) van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
|
— |
schending van het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel; |
|
— |
schending van artikel 94, lid 1, en artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/62 |
Beroep ingesteld op 30 januari 2023 — QN / eu-LISA
(Zaak T-31/23)
(2023/C 94/75)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: QN (vertegenwoordiger: H. Tagaras, advocaat)
Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA)
Conclusies
|
— |
het beroep toewijzen; |
|
— |
de bestreden handelingen nietig verklaren; |
|
— |
verweerder veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van 4 000 EUR; |
|
— |
verweerder verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoeker voert zes middelen aan ter onderbouwing van zijn beroep tegen het besluit van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) van 5 augustus 2022 waarbij verzoekers beoordelingsrapport over 2021 is bevestigd.
Eerste middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht, onder andere wegens het gebrek aan samenhang dat de bestreden handelingen met name vertonen met betrekking tot de verhouding tussen de in cijfers uitgedrukte beoordelingen en de in woorden uitgedrukte beoordelingen in het beoordelingsrapport.
Tweede middel: kennelijke beoordelingsfouten met betrekking tot de in cijfers uitgedrukte beoordeling van verzoeker door het gebrek aan samenhang tussen deze beoordeling en de in woorden uitgedrukte beoordeling in het rapport.
Derde middel: schending van de regels betreffende de opstelling van beoordelingsrapporten, misbruik van procedure en misbruik van bevoegdheid, alsmede niet-nakoming van de verplichting tot onpartijdigheid, met name omdat de eerste beoordelaar van verzoeker zijn ontwerprapport heeft gewijzigd op basis van de ontwikkelingen in een andere procedure waarbij verzoeker betrokken is, te weten een administratieve onderzoeksprocedure.
Vierde middel: overschrijding van de wettelijke termijnen voor de opstelling van het litigieuze rapport.
Vijfde middel: feitelijke onjuistheden en rekenfouten. In dit verband is verzoeker van mening dat de toepassing van verkeerde coëfficiënten en afrondingsregels hebben geleid tot een beoordeling die in haar geheel onjuist is.
Zesde middel: schending van het recht om te worden gehoord, omdat de mondelinge bespreking tussen verzoeker en zijn beoordelaar slechts betrekking had op een deel van verzoekers opmerkingen over het ontwerprapport.
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/63 |
Beroep ingesteld op 30 januari 2023 — Domator24/EUIPO — Acer (PREDATOR)
(Zaak T-33/23)
(2023/C 94/76)
Taal van het verzoekschrift: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Domator24 sp. z o.o. (Zielona Góra, Polen) (vertegenwoordiger: T. Gawliczek, radca prawny)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Acer, Inc. (Taipei, Taiwan)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniewoordmerk “PREDATOR” — Uniemerk nr. 16 757 262
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 9 november 2022 in zaak R 381/2022-5
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing van het EUIPO van 9 november 2022 gedeeltelijk vernietigen (punten 1 en 2 van het dispositief) en oordelen dat in casu niet is voldaan aan alle voorwaarden als bedoeld in artikel 53, lid 1, onder a), gelezen in samenhang met artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad, met als gevolg dat de beslissing in eerste aanleg wordt bevestigd en de vordering tot nietigverklaring van Uniemerk “PREDATOR” (nr. 16 757 262) in haar geheel wordt afgewezen; |
|
— |
gelasten dat verzoeksters kosten van de procedure voor het Gerecht worden vergoed alsmede — overeenkomstig artikel 190, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht — de noodzakelijke kosten die zij in verband met de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO heeft gemaakt; |
|
— |
de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in haar eigen kosten indien zij in het geding intervenieert. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 53, lid 1, onder a), gelezen in samenhang met artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk; |
|
— |
schending van het beginsel van vrije beoordeling van de bewijsmiddelen en schending van artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, gelezen in samenhang met art. 55, leden 1 en 2, en artikel 22, lid 2, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie. |
|
13.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/64 |
Beroep ingesteld op 1 februari 2023 — Daimler Truck/EUIPO (YOUR PERFORMANCE PLUS)
(Zaak T-35/23)
(2023/C 94/77)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Daimler Truck AG (Leinfelden-Echterdingen, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Kohl, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk YOUR PERFORMANCE PLUS — inschrijvingsaanvraag nr. 18 464 821
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 1 december 2022 in zaak R 527/2022-1
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
|
— |
het EUIPO verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de oppositie- en de beroepsprocedure. |
Aangevoerd middel
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.