ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
66e jaargang |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
II Mededelingen |
|
|
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Europese Commissie |
|
2023/C 80/01 |
|
V Bekendmakingen |
|
|
PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK |
|
|
Europese Commissie |
|
2023/C 80/08 |
||
|
PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID |
|
|
Europese Commissie |
|
2023/C 80/09 |
Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M. 11052 — MACQUARIE GROUP / WPD / LUWEI WIND POWER / CHUNGWEI WIND POWER / TONGWEI WIND POWER / CHINFENG WIND POWER / ANWEI WIND POWER) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 ) |
|
2023/C 80/10 |
Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.10891 — BUNGE / SC FRICH ENVOL / SC ONE / BZ GROUP) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 ) |
|
|
ANDERE HANDELINGEN |
|
|
Europese Commissie |
|
2023/C 80/11 |
||
2023/C 80/12 |
||
2023/C 80/13 |
|
Rectificaties |
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
|
II Mededelingen
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Europese Commissie
3.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/1 |
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE
Richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen in het kader van REPowerEU
(2023/C 80/01)
Sinds de vaststelling van de verordening tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (1) (“RRF-verordening”) is de geopolitieke context aanzienlijk veranderd. De niet-uitgelokte militaire agressie van Rusland tegen Oekraïne heeft de energie-unie van de EU voor enorme uitdagingen gesteld, waardoor de economische en sociale gevolgen van de COVID-19-crisis zijn verergerd. Om deze uitdagingen aan te pakken, en op verzoek van de Europese Raad, heeft de Commissie op 18 mei 2022 voorgesteld de slagkracht van de herstel- en veerkrachtfaciliteit te versterken in het kader van het REPowerEU-plan.
De RRF-verordening, zoals gewijzigd bij de verordening betreffende REPowerEU-hoofdstukken in herstel- en veerkrachtplannen, die binnenkort in werking zal treden (“de REPowerEU-verordening”), zal ervoor zorgen dat het met de herstel- en veerkrachtfaciliteit beter mogelijk wordt om de doelstellingen van het REPowerEU-plan effectief te verwezenlijken en bij te dragen tot de energiezekerheid, de diversificatie van de energievoorziening van de Unie, een groter gebruik van hernieuwbare energiebronnen, een hogere energie-efficiëntie, een grotere energieopslagcapaciteit en de noodzakelijke vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen vóór 2030. De REPowerEU-verordening biedt het noodzakelijke kader om ervoor te zorgen dat investeringen en hervormingen die de veerkracht van de EU op energiegebied versterken, zo spoedig mogelijk worden uitgevoerd. In de REPowerEU-verordening zijn specifieke REPowerEU-doelstellingen vastgesteld die moeten worden verwezenlijkt met de investeringen en hervormingen die in de bestaande herstel- en veerkrachtplannen moeten worden opgenomen als onderdeel van specifieke REPowerEU-hoofdstukken. Daarnaast voorziet de verordening in specifieke financieringsbronnen om de desbetreffende maatregelen te financieren.
De herstel- en veerkrachtfaciliteit en de nieuwe REPowerEU-component ervan zullen ook een belangrijke rol spelen bij de versterking van het concurrentievermogen van de EU-industrie. Zij biedt aanzienlijke extra financieringsmogelijkheden om de overgang van de EU-industrie naar koolstofvrije of koolstofarme technologieën op weg naar CO2-neutraliteit te versnellen en de investeringen in nieuwe productiecapaciteit voor schone technologie te stimuleren. De in de REPowerEU-verordening vastgelegde beleidsdoelstellingen omvatten uitdrukkelijk doelstellingen die rechtstreeks relevant zijn voor de versnelde en eerlijke industriële transitie naar klimaatneutraliteit, waaronder de decarbonisatie van de industrie, de bevordering van groene vaardigheden en de ontwikkeling van waardeketens in technologieën die van strategisch belang zijn voor de groene transitie. Gezien de dringende noodzaak om deze uitdagingen aan te pakken en rekening houdend met de algemene afweging van REPowerEU-prioriteiten, wordt de lidstaten verzocht maatregelen ter ondersteuning van het huidige en toekomstige concurrentievermogen van cleantechsectoren in hun gewijzigde plannen op te nemen. Zoals uiteengezet in de door de Commissie goedgekeurde mededeling (2), moet dit in de eerste plaats bestaan uit regelgevende maatregelen om de vergunningsprocedures voor schone-technologieprojecten te versnellen, belastingvoordelen of andere vormen van financiële steun om de uitrol van schone-technologieprojecten te stimuleren en een hernieuwde inspanning om de beroepsbevolking bij te scholen op het gebied van schone technologieën.
In het kader van de programmeringsperiode 2014-2020 voor het cohesiebeleid zal de REPowerEU-verordening de lidstaten ook extra flexibiliteit bieden via de SAFE-maatregelen (Supporting Affordable Energy). De lidstaten zullen dus niet-bestede middelen kunnen gebruiken om rechtstreekse steun te verlenen aan kwetsbare huishoudens en kleine en middelgrote ondernemingen teneinde hen te helpen de gestegen energiekosten het hoofd te bieden. Deze maatregelen vallen niet onder deze richtsnoeren.
In deze richtsnoeren wordt uitgelegd hoe bestaande plannen moeten worden gewijzigd en hoe de REPowerEU-hoofdstukken moeten worden opgesteld. In deel 1 van deze richtsnoeren worden de rechtsgronden voor het wijzigen van goedgekeurde herstel- en veerkrachtplannen toegelicht, terwijl deel 2 betrekking heeft op het opstellen en de inhoud van het REPowerEU-hoofdstuk. Er wordt ook gespecificeerd welke informatie de lidstaten de Commissie moeten verstrekken over de redenen voor, en de doelstellingen en aard van, de wijzigingen van hun herstel- en veerkrachtplannen. Deze richtsnoeren vervangen de door de Commissie in mei 2022 gepubliceerde richtsnoeren, terwijl de richtsnoeren van januari 2021 (3) voor de opstelling van herstel- en veerkrachtplannen over het algemeen geldig blijven.
Bij het opstellen van wijzigingen in hun herstel- en veerkrachtplannen om de REPowerEU-hoofdstukken erin op te nemen, is het belangrijk de volgende beginselen te benadrukken:
— |
De eerste prioriteit blijft de snelle uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen. De lidstaten moeten alles in het werk blijven stellen om betalingsverzoeken tijdig in te dienen en ervoor te zorgen dat er vooruitgang wordt geboekt met hervormingen en investeringen, zodat de middelen tijdig kunnen worden uitbetaald. |
— |
Met het oog op een snelle uitrol van REPowerEU-maatregelen moeten de lidstaten hun gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen met REPowerEU-hoofdstukken uiterlijk op 30 april 2023 indienen. De lidstaten moeten elke herziening van hun herstel- en veerkrachtplan indienen als onderdeel van één addendum. In de REPowerEU-hoofdstukken moeten de uitdagingen waarmee lidstaten worden geconfronteerd, uitvoerig worden behandeld. |
— |
Om de REPowerEU-doelstellingen snel te bereiken, moeten de lidstaten voorrang geven aan maatregelen waarvan de uitvoering al aan de gang is en die tot 2026 kunnen worden uitgevoerd. De lidstaten moeten zich ook bewust zijn van de mogelijke gevolgen voor het uitbetalingsprofiel van wijzigingen in hun bestaande herstel- en veerkrachtplan. In het algemeen moeten de lidstaten ook het schema voor de uitvoering van bestaande maatregelen beoordelen om ervoor te zorgen dat deze volgens het overeengekomen tijdschema worden uitgevoerd. |
— |
De resterende leningen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit bieden aanvullende financiering voor de hervormingen en investeringen in REPowerEU-hoofdstukken. Met het oog op een optimale toewijzing van deze leningen moeten de lidstaten zo spoedig mogelijk en uiterlijk 30 dagen na de inwerkingtreding van de REPowerEU-verordening aangeven dat zij interesse hebben om leningen op te nemen. |
— |
De wijzigingen die krachtens de artikelen 18 en 21 in de herstel- en veerkrachtplannen worden aangebracht, mogen de algemene ambitie ervan niet verminderen, met name wat betreft maatregelen die gericht zijn op landspecifieke aanbevelingen en die bijdragen tot de verwezenlijking van groene en digitale doelstellingen.- De aanvullende investeringen en hervormingen in de herziene herstel- en veerkrachtplannen moeten gericht zijn op de REPowerEU-doelstellingen. |
— |
De lidstaten wordt ook verzocht de balans op te maken en hun ervaring met de uitvoering van de faciliteit te bespreken met de Commissie om na te gaan of wijzigingen in hun nationale uitvoeringskaders de uitvoering van hervormingen en investeringen kunnen helpen verbeteren. |
Inhoud
DEEL I: |
AANVULLENDE FINANCIERING EN WIJZIGING VAN HERSTEL- EN VEERKRACHTPLANNEN | 4 |
I. |
Inleiding | 4 |
II. |
Aanvullende financiering | 4 |
III. |
Voorfinanciering | 9 |
IV. |
Een wijziging van het plan om rekening te houden met de bijgewerkte nieuwe maximale financiële bijdrage | 9 |
V. |
Een wijziging of vervanging van het plan omdat het plan of een deel ervan wegens objectieve omstandigheden niet langer haalbaar is | 10 |
DEEL II: |
RICHTSNOEREN VOOR DE ONTWIKKELING EN PRESENTATIE VAN ADDENDA | 11 |
I. |
Het REPowerEU-hoofdstuk | 13 |
II. |
Algemene leidraad voor de wijziging van herstel- en veerkrachtplannen | 24 |
BIJLAGE I |
FINANCIERINGSINSTRUMENTEN | 35 |
BIJLAGE II |
MODEL VOOR DE INTENTIEVERKLARING BETREFFENDE LENINGEN IN HET KADER VAN DE HERSTEL- EN VEERKRACHTFACILITEIT | 37 |
BIJLAGE III |
MODEL VOOR DE INTENTIEVERKLARING BETREFFENDE OVERDRACHTEN UIT DE RESERVE VOOR AANPASSING AAN DE BREXIT | 38 |
BIJLAGE IV |
MODEL VOOR EEN ADDENDUM BIJ HET HERSTEL- EN VEERKRACHTPLAN | 39 |
BIJLAGE V |
MODEL VOOR HET REPOWEREU-HOOFDSTUK | 44 |
DEEL I
AANVULLENDE FINANCIERING EN WIJZIGING VAN HERSTEL- EN VEERKRACHTPLANNEN
I. Inleiding
Lidstaten die hun herstel- en veerkrachtplannen wijzigen, worden aangemoedigd om dat te doen op basis van een geconsolideerde versie van hun oorspronkelijke plan, waarin de tijdens de beoordelingsfase aangebrachte wijzigingen moeten zijn verwerkt en die volledig in overeenstemming moet zijn met de respectieve uitvoeringsbesluiten van de Raad. Lidstaten die hun oorspronkelijke plan niet hebben geconsolideerd, wordt verzocht dit te doen alvorens hun plan te wijzigen. De lidstaten moeten gewijzigde plannen indienen in de vorm van een addendum bij hun geconsolideerde plannen. Bijlage IV bij deze richtsnoeren bevat een specifiek model voor een dergelijk addendum.
Overeenkomstig artikel 19 van de RRF-verordening is voor elke wijziging van de plannen een nieuwe beoordeling door de Commissie vereist. Overeenkomstig artikel 20 van de RRF-verordening is een uitvoeringsbesluit van de Raad tot goedkeuring van een positieve beoordeling van het plan op voorstel van de Commissie vereist. Dit wordt zo nodig gevolgd door de ondertekening van een nieuwe of gewijzigde financierings- en/of leningsovereenkomst tussen de Commissie en de betrokken lidstaat en, voorafgaand aan elke betaling, de ondertekening van operationele regelingen.
De lidstaten wordt verzocht een informele dialoog met de diensten van de Commissie aan te gaan alvorens gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen in te dienen. Deze dialoog, zoals die welke vóór de indiening van de oorspronkelijke herstel- en veerkrachtplannen plaatsvond, is bedoeld om de lidstaten te helpen bij het opstellen van de wijzigingen van de herstel- en veerkrachtplannen.
De lidstaten worden sterk aangemoedigd om uiterlijk in april 2023 gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen in te dienen, vóór de wettelijke deadline van 31 augustus 2023 voor de indiening van gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen met een leningaanvraag. Aangezien de deadline voor het vastleggen van de bedragen die beschikbaar zijn in het kader van de resterende 30 % van de subsidietoewijzing, eind 2023 is, worden de lidstaten, ongeacht of ze een lening aanvragen, sterk aangemoedigd om na augustus 2023 geen gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen in te dienen omdat er geen garantie is dat het beoordelings- en goedkeuringsproces tijdig kan worden afgerond om de financierings- en/of leningsovereenkomsten nog in 2023 te ondertekenen. In dat geval loopt de lidstaat het risico 30 % van zijn subsidietoewijzing en zijn toegang tot leningen te verliezen.
II. Aanvullende financiering
Met de inwerkingtreding van de REPowerEU-verordening moet elk gewijzigd herstel- en veerkrachtplan dat aanvullende financiële steun inhoudt in de vorm van leningen, middelen uit het emissiehandelssysteem (ETS) uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en/of overdrachten uit de bij Verordening (EU) 2021/1755 van het Europees Parlement en de Raad ingestelde reserve voor aanpassing aan de brexit, een REPowerEU-hoofdstuk bevatten, overeenkomstig artikel 21 quater van de RRF-verordening. De aanvullende financiële steun in verband met het REPowerEU-hoofdstuk wordt samen met de rest van de financiële bijdrage uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en, in voorkomend geval, de steun via leningen uitbetaald volgens een gemeenschappelijk tijdschema voor de tranches.
ETS-middelen voor REPowerEU
Met de REPowerEU-verordening wordt een nieuwe categorie van niet-terugbetaalbare financiële steun ingevoerd. Deze middelen mogen alleen worden gebruikt voor de financiering van hervormingen en investeringen die zijn opgenomen in het REPowerEU-hoofdstuk als bedoeld in artikel 21 quater, lid 1, van de RRF-verordening (zie de specifieke afdeling in deel II) – met uitzondering van de maatregelen die onder de afwijking van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” vallen. Voor de toegang tot deze aanvullende niet-terugbetaalbare financiële steun zijn aanvullende mijlpalen en streefdoelen nodig, die in het tijdschema voor de tranches van elk uitvoeringsbesluit van de Raad moeten worden opgenomen. Voor het uitbetalingsprofiel wordt geen onderscheid gemaakt tussen de financieringsbronnen.
Zoals reeds gedaan voor de oorspronkelijke herstel- en veerkrachtplannen, zal de Commissie een deel van de aanvullende niet-terugbetaalbare financiële steun uit de ETS-middelen aftrekken om administratieve uitgaven te dekken, overeenkomstig artikel 21 bis, lid 3, van de RRF-verordening.
Tabel 1
Aanvullende REPowerEU-subsidies per lidstaat
Lidstaat |
Aandeel (% van het totaal) |
Bedrag (in EUR, huidige prijzen) |
België |
1,41 % |
282 138 922 |
Bulgarije |
2,40 % |
480 047 020 |
Tsjechië |
3,41 % |
681 564 712 |
Denemarken |
0,65 % |
130 911 150 |
Duitsland |
10,45 % |
2 089 555 318 |
Estland |
0,42 % |
83 422 597 |
Ierland |
0,45 % |
89 598 110 |
Griekenland |
3,85 % |
769 221 929 |
Spanje |
12,93 % |
2 586 147 350 |
Frankrijk |
11,60 % |
2 320 955 407 |
Kroatië |
1,35 % |
269 441 467 |
Italië |
13,80 % |
2 760 000 000 |
Cyprus |
0,26 % |
52 487 457 |
Letland |
0,62 % |
123 982 817 |
Litouwen |
0,97 % |
194 020 453 |
Luxemburg |
0,15 % |
30 000 000 |
Hongarije |
3,51 % |
701 565 457 |
Malta |
0,15 % |
30 000 000 |
Nederland |
2,28 % |
455 041 644 |
Oostenrijk |
1,05 % |
210 620 057 |
Polen |
13,80 % |
2 760 000 000 |
Portugal |
3,52 % |
704 419 725 |
Roemenië |
7,00 % |
1 399 326 315 |
Slovenië |
0,58 % |
116 909 535 |
Slowakije |
1,83 % |
366 959 257 |
Finland |
0,56 % |
112 935 884 |
Zweden |
0,99 % |
198 727 417 |
Overdrachten en andere financieringsmogelijkheden in verband met EU-middelen
Fondsen in gedeeld beheer die onder de verordening gemeenschappelijke bepalingen 2021-2027 vallen
Artikel 7, lid 1, van de RRF-verordening voorziet in de mogelijkheid voor de lidstaten om tot 5 % van hun initiële toewijzing uit elk fonds – met uitzondering van het Fonds voor een rechtvaardige transitie – dat onder Verordening (EU) 2021/1060 (de verordening gemeenschappelijke bepalingen 2021-2027, GB-verordening) valt, over te dragen naar de herstel- en veerkrachtfaciliteit, overeenkomstig de voorwaarden van de GB-verordening. Overeenkomstig artikel 26 van de GB-verordening kan maximaal 5 % van de fondsen die onder de GB-verordening vallen voor de begrotingsperiode 2021-2027, worden overgedragen naar andere EU-instrumenten die direct of indirect worden beheerd, uitsluitend ten behoeve van de betrokken lidstaat. De regels van het EU-instrument waarnaar de middelen worden overgedragen, zijn volledig van toepassing. Deze bepaling stelt een lidstaat in staat zijn middelen die in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit beschikbaar zijn, te verhogen.
De lidstaten kunnen om dergelijke overdrachten verzoeken als onderdeel van de wijziging van een programma. Krachtens artikel 26, lid 3, van de GB-verordening 2021-2027 moeten verzoeken om een dergelijke overdracht via een wijziging van het programma afdoende worden gemotiveerd in het licht van de te bereiken complementariteit en het te bereiken effect.
Deze mogelijkheid om krachtens artikel 26 van de GB-verordening 2021-2027 tot 5 % van de fondsen over te dragen, kan worden gebruikt ter compensatie van een verlaging van de financiële toewijzing in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit in verband met een maatregel in het bestaande herstel- en veerkrachtplan. Zij kan ook worden gebruikt voor hervormingen en investeringen die in het REPowerEU-hoofdstuk zijn opgenomen (4).
Daarnaast kunnen de lidstaten, overeenkomstig artikel 26 bis van de GB-verordening, zoals gewijzigd bij de REPowerEU-verordening, tot 7,5 % van hun initiële nationale toewijzing in het kader van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus en het Cohesiefonds gebruiken om de REPowerEU-doelstellingen te ondersteunen, in overeenstemming met de fondsspecifieke voorschriften, door middel van een wijziging van een programma overeenkomstig artikel 24 van de GB-verordening.
Tabel 2
Bedragen beschikbaar voor overdrachten krachtens artikel 26 van de GB-verordening
In miljoenenEUR, afgerond |
Potentiële bedragen die beschikbaar zijn voor overdrachten overeenkomstig artikel 26 van de GB-verordening 2021-2027 (per december 2022) (*1) |
BE |
134,7 |
BG |
363,4 |
CZ |
910,2 |
DK |
25,9 |
DE |
865,9 |
EE |
153,7 |
IE |
59,9 |
EL |
412,8 |
ES |
1 769,4 |
FR |
842,6 |
HR |
435,4 |
IT |
2 104,9 |
CY |
45,2 |
LV |
214,6 |
LT |
305,1 |
LU |
2,9 |
HU |
1 086,4 |
MT |
24,9 |
NL |
64,9 |
AT |
57,5 |
PL |
3 609,0 |
PT |
1 112,6 |
RO |
1 461,0 |
SI |
152,9 |
SK |
617,9 |
FI |
65,1 |
SE |
96,3 |
Reserve voor aanpassing aan de brexit
Een lidstaat kan ook zijn voorlopige toewijzing in het kader van de reserve voor aanpassing aan de brexit geheel of gedeeltelijk overdragen naar de herstel- en veerkrachtfaciliteit ter financiering van de investeringen en hervormingen van zijn REPowerEU-hoofdstuk, uitsluitend ten behoeve van de betrokken lidstaat. In het kader van de reserve voor aanpassing aan de brexit wordt 80 % van deze voorlopige toewijzing als voorfinanciering aan de lidstaten uitbetaald, onderverdeeld in drie tranches van 40 % (in 2021), 30 % (in 2022) en 30 % (in 2023); het resterende bedrag van de voorlopige toewijzing zou in 2025 worden uitbetaald na documentatie van voldoende subsidiabele uitgaven.
De jaarlijkse voorfinanciering in het kader van de reserve voor aanpassing aan de brexit voor de jaren 2022 en 2023 moet uiterlijk eind april worden uitbetaald. Om rekening te kunnen houden met eventuele voornemens tot overdracht voorafgaand aan de uitbetaling van de voorfinancieringstranche voor 2023 uit de reserve voor aanpassing aan de brexit, hebben de lidstaten tot 1 maart 2023 de tijd om de Commissie in kennis te stellen van hun voornemen om middelen van de reserve voor aanpassing aan de brexit naar de herstel- en veerkrachtfaciliteit over te dragen. Dit moet gebeuren in de vorm van een e-mail volgens het model in bijlage III. Dit verzoek moet een algemene toelichting bevatten van de gemeenschappelijke doelstellingen van zowel de reserve voor aanpassing aan de brexit als het REPowerEU-hoofdstuk, waaruit blijkt dat beide gericht zijn op het versterken van de economische, sociale en territoriale cohesie. Van de lidstaten wordt niet verwacht dat zij elke maatregel afzonderlijk motiveren. Zodra de Commissie de informatie ontvangt, wordt de betaling van de voorfinancieringstranche van 2023 opgeschort.
Afhankelijk van het bedrag dat de lidstaat besluit naar de herstel- en veerkrachtfaciliteit over te dragen, is een van de volgende procedures van toepassing:
— |
Indien het overgedragen bedrag lager is dan het resterende bedrag van de voorlopige toewijzing dat nog niet in het kader van de reserve voor aanpassing aan de brexit is uitbetaald (als voorfinanciering), vindt de overdracht plaats met gebruikmaking van de bedragen in het kader van de reserve voor aanpassing aan de brexit die anders in 2023 en 2025 zouden zijn uitbetaald. |
— |
Indien het overgedragen bedrag hoger is dan het deel van de voorlopige toewijzing in het kader van de reserve voor aanpassing aan de brexit dat nog niet is uitbetaald, worden eerst de nog niet uitbetaalde bedragen in het kader van de reserve voor aanpassing aan de brexit overgedragen. Het verschil wordt dan (geheel of gedeeltelijk) gefinancierd uit de bedragen die in 2021 en 2022 reeds zijn betaald als voorfinanciering in het kader van de reserve voor aanpassing aan de brexit, die eerst van de betrokken lidstaat zou moeten worden teruggevorderd. De lidstaten kunnen er de voorkeur aan geven dat een dergelijke terugvordering, voor zover mogelijk, door de Commissie wordt gecompenseerd door een passende toekomstige uitbetaling, onder meer in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, te verlagen. Tabel 3 Toewijzing in het kader van de reserve voor aanpassing aan de brexit en uitbetaalde voorfinanciering in het kader van de reserve voor aanpassing aan de brexit
|
Aanvraag van een lening in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit
Ter ondersteuning van nieuwe hervormingen en investeringen die in de gewijzigde plannen worden voorgesteld, kunnen de lidstaten in aanmerking komen voor financiering onder de zeer gunstige financieringsvoorwaarden van de leningen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit. De lidstaten worden sterk aangemoedigd om een beroep te doen op deze bron van financiering, die de Commissie tot eind 2023 kan toekennen ter financiering van aanvullende hervormingen en investeringen. Dergelijke leningen zijn bijzonder geschikt om de grotere financiële behoeften te dekken in verband met de uitvoering van hervormingen en investeringen die nodig zijn om de REPowerEU-doelstellingen te verwezenlijken.
De uiterste datum voor het indienen van leningaanvragen door de lidstaten, met inbegrip van die welke overeenkomstig artikel 14, lid 6, van de RRF-verordening worden toegewezen, is 31 augustus 2023, zoals bepaald in artikel 14, lid 2, van de RRF-verordening. Binnen 30 dagen na de inwerkingtreding van de REPowerEU-verordening moeten de lidstaten via een brief volgens het model in bijlage II de Commissie in kennis stellen van hun voornemen om een lening aan te vragen. Deze verplichting geldt ook voor lidstaten die reeds leningen hebben opgenomen tot het in artikel 14, lid 5, van de RRF-verordening genoemde maximum (6,8 % van hun bruto nationaal inkomen (bni)) (5). Deze kennisgeving moet, indien mogelijk, reeds eerder worden ingediend en een indicatie bevatten van het bedrag van de aan te vragen steun via leningen, samen met een eerste lijst van investeringen en hervormingen die met deze leningen zullen worden ondersteund. Dit moet de begroting voorspelbaarder maken en de lidstaten verdere stimulansen bieden om dergelijke steun via leningen aan te vragen, met toepassing van de beginselen van gelijke behandeling, solidariteit, evenredigheid en transparantie, zonder dat dit afbreuk doet aan de in artikel 14, lid 2, van de RRF-verordening gestelde uiterste datum, namelijk 31 augustus 2023.
Op basis van de informatie van alle lidstaten zal de Commissie onverwijld bij het Parlement en de Raad een overzicht van de kenbaar gemaakte voornemens indienen en een voorstel voor de verdeling van de beschikbare middelen doen, rekening houdend met onder meer de behoeften van de verzoekende lidstaten en de reeds door andere lidstaten ingediende of geplande verzoeken om steun via leningen. Indien de leningaanvragen de beschikbare bedragen overschrijden, zou de Commissie, in overeenstemming met de noodzaak om ervoor te zorgen dat de herstel- en veerkrachtplannen een alomvattende en voldoende evenwichtige respons op de economische en sociale situatie van de lidstaten vormen, er rekening mee houden of de gevraagde aanvullende financiering boven het plafond van 6,8 % al dan niet bijdraagt aan de REPowerEU-hoofdstukken.
Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van de RRF-verordening kan tot en met 31 december 2023 steun via leningen worden verleend. Bijgevolg moeten alle leningsovereenkomsten uiterlijk 31 december 2023 in werking treden. Vóór die datum moeten de Commissie en de betrokken lidstaten dus de leningsovereenkomsten ondertekenen en moet de Commissie de juridische adviezen ontvangen waarin wordt bevestigd dat aan alle grondwettelijke en wettelijke vereisten in verband met de inwerkingtreding van deze overeenkomsten is voldaan.
Een verzoek om steun via leningen moet zorgvuldig worden gemotiveerd en moet met name het volgende omvatten:
— |
de reden waarom de financiële behoeften zijn toegenomen; |
— |
een lijst van aanvullende hervormingen en investeringen, met de bijbehorende mijlpalen en streefdoelen; |
— |
kostenramingen voor het herziene herstel- en veerkrachtplan. |
Hogere financiële behoeften kunnen het gevolg zijn van:
— |
aanvullende hervormingen en investeringen, met name om de landspecifieke aanbevelingen en de REPowerEU-uitdagingen aan te pakken; |
— |
een verlaging van de maximale financiële bijdrage van de betrokken lidstaat, waardoor een deel van de maatregelen wordt verschoven van niet-terugbetaalbare steun naar leningen teneinde het algemene ambitieniveau van zijn plan niet te verlagen; er zouden geen aanvullende hervormingen of investeringen nodig zijn om dergelijke leningaanvragen te rechtvaardigen; |
— |
het aanvragen van een lening ter financiering van maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk. |
III. Voorfinanciering
Om ervoor te zorgen dat de financiële steun vervroegd beschikbaar wordt gesteld en wordt gebruikt om sneller op de huidige energiecrisis te reageren, kunnen de lidstaten verzoeken om een voorfinanciering van maximaal 20 % van de aanvullende financiering die nodig is om de maatregelen in hun REPowerEU-hoofdstukken te financieren. Deze vereiste aanvullende financiering kan de volgende bronnen omvatten:
— |
nieuwe ETS-inkomsten, overeenkomstig artikel 21 bis; |
— |
overgedragen middelen uit de reserve voor aanpassing aan de brexit, overeenkomstig artikel 21 ter; |
— |
overgedragen middelen uit de programma’s van het cohesiebeleid, overeenkomstig artikel 7; |
— |
leningen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, overeenkomstig artikel 14; |
— |
aanvullende niet-terugbetaalbare steun na de bijwerking van juni 2022 overeenkomstig artikel 18. |
De voorfinanciering wordt in maximaal twee tranches uitbetaald; de eerste betaling binnen twee maanden na de vaststelling door de Commissie van de in artikel 23 van de RRF-verordening bedoelde juridische verbintenis en de tweede binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van het uitvoeringsbesluit van de Raad tot goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan met een REPowerEU-hoofdstuk.
Betalingen in verband met voorfinanciering zijn afhankelijk van de beschikbare middelen, met name van de beschikbaarheid van middelen van de NextGenerationEU-rekening, de daadwerkelijke voorafgaande overdracht van middelen uit programma’s onder gedeeld beheer en de in de jaarlijkse EU-begroting goedgekeurde kredieten, alsook de inkomsten uit hoofde van artikel 21 bis. Elk van de twee tranches van voorfinancieringsbetalingen voor krachtens artikel 26 van de GB-verordening overgedragen middelen bedraagt voor alle lidstaten samen niet meer dan 1 miljard EUR. De voorfinanciering wordt betaald na beoordeling van alle door de lidstaten ingediende verzoeken en, indien nodig, pro rata om het totale maximum van 1 miljard EUR in acht te nemen. De financiële bijdrage en, in voorkomend geval, het bedrag van de te betalen steun via leningen worden evenredig aangepast om rekening te houden met deze aanvullende voorfinanciering voor REPowerEU-hoofdstukken.
IV. Een wijziging van het plan om rekening te houden met de bijgewerkte nieuwe maximale financiële bijdrage
Krachtens artikel 18, lid 2, van de RRF-verordening kunnen de lidstaten hun herstel- en veerkrachtplannen bijwerken om rekening te houden met de bijgewerkte maximale financiële bijdrage op basis van de in artikel 11, lid 2, bedoelde berekening. De Commissie heeft op 30 juni 2022 de bijgewerkte maximale financiële bijdrage voor alle lidstaten bekendgemaakt (6).
Het is belangrijk op te merken dat de gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen even ambitieus moeten blijven als de oorspronkelijke plannen (of nog ambitieuzer moeten zijn) en aan alle beoordelingscriteria van de RRF-verordening moeten blijven voldoen. De lidstaten moeten met name alle of een aanzienlijk deel van de in de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen vastgestelde uitdagingen alsook de prioriteiten van de groene en de digitale transitie doeltreffend blijven aanpakken.
Krachtens artikel 18, lid 2, van de RRF-verordening kunnen de lidstaten voorstellen om maatregelen en de mijlpalen en streefdoelen ervan aan te passen teneinde rekening te houden met de herziene maximale financiële bijdrage. Bij de beoordeling van deze wijzigingen (in voorkomend geval in combinatie met artikel 14 voor aanvullende maatregelen in verband met de steun via leningen) zal de Commissie:
— |
nagaan of de lidstaat heeft aangetoond dat er een verband bestaat tussen de voorgestelde wijzigingen en de wijziging van de maximale financiële bijdrage; |
— |
de algemene effecten van alle voorgestelde wijzigingen in het herziene herstel- en veerkrachtplan, met inbegrip van nieuwe en opgeschaalde maatregelen in REPowerEU-hoofdstukken, bezien in het licht van alle beoordelingscriteria waaraan het plan moet voldoen. |
De bijwerking van de herstel- en veerkrachtplannen om rekening te houden met de bijgewerkte maximale financiële bijdrage overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de RRF-verordening kan slechts eenmaal en vóór eind 2023 worden uitgevoerd. Om rekening te houden met de bijwerking van de maximale financiële bijdrage en om het bedrag dat overeenkomt met 30 % van de financiële bijdrage berekend overeenkomstig bijlage III bij de RRF-verordening juridisch vast te leggen, moet de financieringsovereenkomst in 2023 worden gewijzigd. Om het proces te optimaliseren, worden de lidstaten sterk aangemoedigd om uiterlijk op 30 april 2023 één gewijzigd plan in te dienen dat zowel de wijzigingen van artikel 18, lid 2, als de invoering van het REPowerEU-hoofdstuk omvat.
Voorbeelden van de soorten wijzigingen die op grond van artikel 18, lid 2, binnen de bovengenoemde overwegingen zouden kunnen worden voorgesteld, zijn:
— |
het verhogen van het bedrag van de steun via leningen of overdrachten ter compensatie van een daling van de financiële bijdrage; |
— |
het opwaarts of neerwaarts bijstellen van doelstellingen, of een samenhangende reeks doelstellingen, samen met een evenredige wijziging van de geraamde kosten van de betrokken maatregel(en); |
— |
het toevoegen of schrappen van maatregelen in verband met de wijziging van de financiële bijdrage; |
— |
het wijzigen van het tijdschema van mijlpalen en streefdoelen of het aanpassen van de beschrijvingen van de maatregel en mijlpaal/doelstelling waarvoor de wijziging van de financiële bijdrage gevolgen heeft. |
De lidstaten kunnen ook wijzigingen van mijlpalen en streefdoelen van verscheidene gekoppelde maatregelen voorstellen om rekening te houden met de wijziging van de financiële bijdrage, bijvoorbeeld door verschillende kleine, gerelateerde maatregelen in een enkele maatregel te stroomlijnen. In dat geval zou de lidstaat specifieke mijlpalen en streefdoelen moeten vervangen en de ambitie van andere mijlpalen en streefdoelen dienovereenkomstig moeten toevoegen of verhogen, mits de totale geraamde kosten van het plan gelijk zijn aan of hoger liggen dan de bijgewerkte financiële bijdrage en de lidstaat het verband aantoont tussen de wijziging van de toewijzing en de voorgestelde wijzigingen van het plan. Er kan worden overwogen de financiële bijdrage te verlagen of te wijzigen bij rechtvaardiging van de verlaging van de ambitie en geraamde kosten van sommige maatregelen in een component, terwijl de geraamde kosten en ambitie van andere maatregelen worden verhoogd.
Neerwaartse herziening
Zelfs als hun uiteindelijke maximale financiële bijdrage is verlaagd, worden de lidstaten aangemoedigd om hun herstel- en veerkrachtplannen verder uit te voeren en daarbij een beroep te doen op alternatieve financieringsbronnen. Binnen het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit vormen leningen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit overeenkomstig artikel 14 een belangrijk alternatief, evenals overdrachten uit andere EU-fondsen of uit nationale bronnen. De lidstaten kunnen ook, overeenkomstig artikel 21 quater, lid 2, de verlaging van de maximale financiële bijdrage compenseren met aanvullende financiering voor het REPowerEU-hoofdstuk door bestaande subsidiabele maatregelen in hun REPowerEU-hoofdstukken op te nemen, tot een bedrag aan geraamde kosten dat gelijk is aan de verlaging van de maximale financiële bijdrage, overeenkomstig artikel 11, lid 2. Deze verlaging zal worden berekend door het verschil tussen de maximale financiële bijdrage op basis van de bbp-prognose voor 2020 en 2021 (minus de administratieve kosten) en de uiteindelijke maximale financiële bijdrage zoals door de Commissie bekendgemaakt na de bekendmaking van de definitieve bbp-gegevens (minus de administratieve kosten) te vergelijken. In de praktijk zal de Commissie voor de berekening van de geraamde kosten gebruikmaken van de geraamde kosten van delen van maatregelen die reeds in de vastgestelde uitvoeringsbesluiten van de Raad zijn opgenomen en die naar het REPowerEU-hoofdstuk zouden worden overgeheveld (behalve voor nieuwe maatregelen, in welk geval nieuwe kostenramingen nodig zijn).
Opwaartse herziening
Lidstaten die na de bijwerking een hogere maximale financiële bijdrage hebben, kunnen gebruikmaken van de aanvullende beschikbare middelen door relevante hervormingen en investeringen voor te stellen of de reeds geplande hervormingen en investeringen op te schalen. Zij worden sterk aangemoedigd om de extra inkomsten volledig toe te wijzen aan de REPowerEU-doelstellingen, rekening houdend met de landspecifieke aanbevelingen voor 2022 en, indien van toepassing, 2023. Om ten volle te kunnen profiteren van de verhoogde maximale financiële bijdrage, moeten de geraamde kosten van hun gewijzigde plannen ten minste overeenkomen met de bijgewerkte maximale financiële bijdrage.
Lidstaten met een hogere maximale financiële bijdrage kunnen artikel 18 van de RRF-verordening gebruiken om te verzoeken bestaande maatregelen te wijzigen, mits de gerechtvaardigde wijzigingen noodzakelijk zijn om de invoering van nieuwe of opgeschaalde maatregelen, met name die in de REPowerEU-hoofdstukken, mogelijk te maken.
V. Een wijziging of vervanging van het plan omdat het plan of een deel ervan wegens objectieve omstandigheden niet langer haalbaar is
Krachtens artikel 21 van de RRF-verordening kunnen de lidstaten om een wijziging van hun plan verzoeken indien een of meer mijlpalen en streefdoelen in hun herstel- en veerkrachtplan wegens objectieve omstandigheden niet langer haalbaar zijn. In het gewijzigde plan moeten echter nog steeds alle of een aanzienlijk deel van de relevante landspecifieke aanbevelingen en alle andere beoordelingscriteria waarin de RRF-verordening voorziet, aan bod komen.
De Russische agressie tegen Oekraïne heeft de prijzen van energie en bouwmaterialen fors doen stijgen en heeft de mondiale toeleveringsketens nog meer onder druk gezet. De ernst van deze ontwikkelingen was niet te voorzien op het moment dat de faciliteit werd ingesteld, noch op het moment dat de meeste lidstaten hun herstel- en veerkrachtplannen indienden. Deze ontwikkelingen kunnen directe gevolgen hebben voor de uitvoering van sommige investeringen die in de plannen zijn opgenomen, en kunnen als objectieve omstandigheden worden aangevoerd ter ondersteuning van een verzoek overeenkomstig artikel 21.
Objectieve omstandigheden kunnen ertoe leiden dat een maatregel niet langer haalbaar is met het geraamde kosten- of efficiëntieniveau of dat een beter alternatief wordt gevonden waarmee beter kan worden voldaan aan dezelfde doelstellingen van de RRF-verordening of de elf beoordelingscriteria. In dergelijke gevallen moet de lidstaat aangeven welke objectieve elementen ten grondslag liggen aan de onverwachte inefficiënties die voortvloeien uit de uitvoering van de oorspronkelijke maatregel zoals oorspronkelijk gepland, en aantonen dat het voorgestelde alternatief beter geschikt is om de beoogde doelstellingen van die maatregel te verwezenlijken. De lidstaat zou bijvoorbeeld kunnen aantonen dat de alternatieve maatregel kostenefficiënter is of meer bijdraagt tot de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de hervorming of investering.
Gezien het belang van de REPowerEU-doelstellingen voor het aanpakken van de huidige uitdagingen, wordt in de gewijzigde RRF-verordening uitdrukkelijk vermeld dat ook een potentieel conflict tussen een bestaande maatregel in het uitvoeringsbesluit van de Raad en de doelstellingen van REPowerEU kan worden aangevoerd als objectieve omstandigheid in de zin van artikel 21. De Commissie zal per geval beoordelen of een lidstaat in dat verband objectief verifieerbare feiten heeft aangetoond.
Wanneer de lidstaten voor hun planwijziging een beroep doen op artikel 21, moeten zij een passende motivering van de voorgestelde wijzigingen geven en kunnen zij het soort bewijsmateriaal en informatie kiezen die zij ter ondersteuning van hun motivering willen overleggen. Het soort en de aard van de wijzigingen en de aangevoerde objectieve omstandigheden zijn bepalend voor de omvang van de te verstrekken informatie. De lidstaten hoeven bijvoorbeeld niet aan te tonen dat zich algemeen bekende omstandigheden voordoen (bv. tekorten in toeleveringsketens), maar moeten specifieke informatie verstrekken over het effect van die gebeurtenissen op de maatregelen en de concrete mijlpalen en streefdoelen.
De volgende scenario’s kunnen dienen als voorbeelden van de soorten wijzigingen die uit hoofde van artikel 21 kunnen worden aangebracht en van het soort informatie dat de lidstaten moeten indienen (7):
— |
Een lidstaat stelt voor een doelstelling met betrekking tot het aantal te renoveren gebouwen of de te renoveren vloeroppervlakte te wijzigen wegens een sterke stijging van de prijzen van bouwmaterialen. Ter ondersteuning van zijn verzoek verstrekt de lidstaat informatie over de inflatie in de bouwsector in zijn economie en past hij zijn doelstelling evenredig aan de gestegen kosten aan, schrapt hij de maatregel of verzoekt hij om aanvullende financiering om de hogere geraamde kosten te dekken (in elk van deze gevallen verstrekt de lidstaat de nodige bewijsstukken van de kosten). |
— |
Een lidstaat stelt voor een investering in de aankoop van een supercomputer te schrappen wegens tekorten in de toeleveringsketen voor halfgeleiders. Het verzoek gaat vergezeld van een beknopt overzicht van de pogingen van de autoriteiten om het betrokken product aan te schaffen en, indien beschikbaar, bewijs van de mislukte aanbestedingsprocedure. |
— |
Een lidstaat stelt voor de voorwaarden van een mijlpaal in verband met de vervanging van verwarmingsketels in huishoudens te wijzigen om gasketels uit te sluiten van het toepassingsgebied van de steun, aangezien de aankoop ervan indruist tegen de REPowerEU-doelstellingen, wat volgens de REPowerEU-verordening objectieve omstandigheden vormt. |
— |
Een lidstaat vindt een aanzienlijk kostenefficiëntere manier om een vervoersknooppunt te bouwen en wil de relevante technische specificaties in de desbetreffende mijlpaal wijzigen. Dit verzoek gaat vergezeld van een toelichting over het soort analyse dat is uitgevoerd om te bepalen of de nieuwe methode kostenefficiënter zou zijn en tot dezelfde algemene resultaten zou leiden. |
— |
Een lidstaat wil de specificaties van een waterkrachtcentrale wijzigen omdat die wijziging zou kunnen resulteren in een aanzienlijk hogere energieproductie, zij het tegen iets hogere kosten. De lidstaat verstrekt een korte analyse van de wijze waarop de nieuwe specificaties van de waterkrachtcentrale de algemene prestaties ervan zouden verbeteren, alsmede een bijgewerkte raming van de kosten van de maatregel. |
De voorgestelde wijzigingen mogen de algemene ambitie van de herstel- en veerkrachtplannen niet verlagen, moeten ervoor zorgen dat de plannen aan de landspecifieke aanbevelingen blijven voldoen en mogen er niet toe leiden dat de uitvoering naar de laatste jaren van de herstel- en veerkrachtfaciliteit wordt verschoven. Voorts moeten maatregelen ter vervanging van de onhaalbaar geachte maatregelen voor zover mogelijk bijdragen tot de verwezenlijking van de REPowerEU-doelstellingen (bv. overschakeling van gasketels op warmtepompen).
Scenario |
Rechtsgrondslag |
Toevoeging van een REPowerEU-hoofdstuk aan het herstel- en veerkrachtplan |
Artikel 21 quater |
Aanpassing van maatregelen in het herstel- en veerkrachtplan naar aanleiding van de bijgewerkte maximale financiële bijdrage |
Artikel 18, lid 2 |
Wijziging van maatregelen in het herstel- en veerkrachtplan als gevolg van objectieve omstandigheden waardoor die maatregelen niet langer haalbaar zijn |
Artikel 21 |
Toevoeging van maatregelen aan het herstel- en veerkrachtplan om aanvullende leningen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit op te nemen |
Artikel 14 |
Een combinatie van twee of meer van de bovenstaande scenario’s |
Artikel 14, artikel 18, lid 2, artikel 21 of artikel 21 quater |
DEEL II
RICHTSNOEREN VOOR DE ONTWIKKELING EN PRESENTATIE VAN ADDENDA
Deze afdeling bevat algemene richtsnoeren voor de ontwikkeling en presentatie van een addendum bij een herstel- en veerkrachtplan, met inbegrip van de opstelling van het REPowerEU-hoofdstuk. In dit deel wordt de term “wijziging” gebruikt voor alle wijzigingen van het herstel- en veerkrachtplan, ongeacht de rechtsgrondslag. Bij de wijziging van hun plannen moeten de lidstaten bewijsstukken indienen met betrekking tot de beoordelingscriteria uit de RRF-verordening, alsmede bijgewerkte informatie als bedoeld in de artikelen 18 en 21 quater van de RRF-verordening.
De omvang van de nieuwe verstrekte informatie moet in verhouding staan tot de in het addendum voorgestelde wijzigingen. Als de voorgestelde wijzigingen geen gevolgen hebben voor een bepaalde afdeling, hoeft het desbetreffende deel van het model niet te worden ingevuld. De indiening van het REPowerEU-hoofdstuk moet de vorm aannemen van de indiening van een aanvullende component voor deze specifieke hervormingen en investeringen. De structuur van het reeds goedgekeurde plan hoeft niet te worden aangepast en herhalingen moeten worden vermeden.
Deel II is verdeeld in twee grote afdelingen: ten eerste handvatten voor het opstellen van REPowerEU-hoofdstukken, en ten tweede handvatten voor de informatie die moet worden ingediend als onderdeel van de algemene wijziging van de herstel- en veerkrachtplannen.
I. Het REPowerEU-hoofdstuk
1. Hervormingen en investeringen
De maatregelen in de REPowerEU-hoofdstukken zijn ofwel nieuwe hervormingen en investeringen die vanaf 1 februari 2022 van start gaan, ofwel het opgeschaalde deel van hervormingen en investeringen die in de reeds vastgestelde uitvoeringsbesluiten van de Raad zijn opgenomen (met een begindatum vanaf 1 februari 2020). In het laatste geval zou alleen het opgeschaalde deel van de bestaande maatregel in het REPowerEU-hoofdstuk worden opgenomen. Lidstaten die overeenkomstig artikel 11, lid 2, onderworpen zijn aan een verlaging van de maximale financiële bijdrage, kunnen ook maatregelen opnemen in reeds vastgestelde uitvoeringsbesluiten van de Raad zonder deze te laten opschalen, tot een bedrag aan geraamde kosten dat gelijk is aan de verlaging van de maximale financiële bijdrage. In de praktijk betekent dit dat het REPowerEU-hoofdstuk in deze gevallen delen van maatregelen zou bevatten die in reeds vastgestelde uitvoeringsbesluiten van de Raad zijn opgenomen en waarvan de totale kosten lager zijn dan of gelijk zijn aan de verlaging van de maximale financiële bijdrage.
Een opgeschaalde maatregel moet het ambitieniveau van de oorspronkelijke maatregel aanzienlijk verbeteren. Dit moet tot uiting komen in het ontwerp of een niveau van de overeenkomstige mijlpalen en streefdoelen. Een lidstaat kan bijvoorbeeld een maatregel in een bestaande component van het herstel- en veerkrachtplan handhaven maar het streefdoel in het REPowerEU-hoofdstuk aanzienlijk verhogen om in aanmerking te komen voor de nieuw beschikbare financiering. Bijvoorbeeld een verhoging van de capaciteit voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen van 1 000 MW naar 1 300 MW zou worden gepresenteerd als een opschaling met 300 MW; een verhoging van het aantal gerenoveerde gebouwen (en het bereiken van een energiebesparing van meer dan 30 %) van 20 000 tot 30 000 woningen zou worden beschouwd als een opschaling van de maatregel met 10 000 woningen.
Er zij aan herinnerd dat de hervormingen en investeringen ook moeten bijdragen tot een doeltreffende aanpak van alle of een aanzienlijk deel van de uitdagingen die in de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen worden genoemd, met inbegrip van de landspecifieke aanbevelingen die de Raad in het kader van de semestercyclus 2022 heeft aangenomen en in de semestercyclus 2023 en daaropvolgende semestercycli zal aannemen, voordat een lidstaat zijn herziene herstel- en veerkrachtplan indient. In de landspecifieke aanbevelingen van 2022 wordt onder meer verwezen naar de energie-uitdagingen waarmee de lidstaten worden geconfronteerd. Herstel- en veerkrachtplannen, ook die met een REPowerEU-hoofdstuk, die niet op bevredigende wijze aan de beoordelingscriteria voldoen, kunnen niet positief worden beoordeeld en er kan geen aanvullende financiering beschikbaar worden gesteld.
Gezien de urgentie van de uitdagingen waarmee de EU wordt geconfronteerd, en het verkorte tijdschema voor de voltooiing van maatregelen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (de laatste mijlpalen/streefdoelen moeten uiterlijk in augustus 2026 zijn voltooid), worden de lidstaten aangemoedigd zoveel mogelijk voort te bouwen op de maatregelen die reeds in de vastgestelde uitvoeringsbesluiten van de Raad zijn opgenomen, teneinde tijdig bij te dragen aan de verwezenlijking van de REPowerEU-doelstellingen.
2. Voorbeelden van maatregelen die in de REPowerEU-hoofdstukken kunnen worden opgenomen
a) Verbetering van de energie-infrastructuur en -voorzieningen om te voldoen aan de onmiddellijke behoeften inzake continuïteit van de voorziening van gas, met inbegrip van lng, met name om diversificatie van de voorziening mogelijk te maken in het belang van de Unie als geheel
Deze doelstelling geldt voor energie-infrastructuur en -voorzieningen die de diversificatie van de gasvoorziening van de lidstaten mogelijk maken om te voldoen aan de onmiddellijke behoeften inzake voorzieningszekerheid, zonder evenwel de verwezenlijking van de energie- en klimaatdoelstellingen van de EU op lange termijn in het gedrang te brengen. Dit omvat lng-terminals zoals drijvende installaties voor opslag en hervergassing van lng, gaspijpleidingen alsook andere onderdelen van het gasnet zoals meetstations, compressorstations of gasopslag.
Daarnaast mogen maatregelen met betrekking tot olie-infrastructuur en -faciliteiten die nodig zijn om te voldoen aan onmiddellijke behoeften inzake voorzieningszekerheid, alleen worden opgenomen in het REPowerEU-hoofdstuk van lidstaten die door hun geografische ligging specifiek afhankelijk zijn van Russische ruwe olie en die een uitzonderlijke tijdelijke afwijking van de verbodsbepalingen van artikel 3 quaterdecies, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 833/2014 hebben gekregen.
De investeringen in gasinfrastructuur, en in olie-infrastructuur voor de betrokken lidstaten, moeten zoveel mogelijk worden afgestemd op de resultaten van de beoordeling van extra behoeften aan energie-infrastructuur zoals uiteengezet in de REPowerEU-mededeling van de Commissie van 8 maart 2022 en de besprekingen met de lidstaten in de regionale groepen op hoog niveau die actief zijn in het kader van het TEN-E-beleid, waarvan het resultaat is weergegeven in bijlage III bij het REPowerEU-plan van 18 mei 2022.
Vanwege de nadruk op onmiddellijke behoeften inzake voorzieningszekerheid en onder voorbehoud van een positieve beoordeling door de Commissie kunnen maatregelen ter verbetering van energie-infrastructuur en -voorzieningen die essentieel zijn om aan de behoeften inzake voorzieningszekerheid te voldoen, in aanmerking komen voor een afwijking van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. Daartoe moeten de lidstaten relevante informatie verstrekken om aan te tonen dat zij voor deze afwijking in aanmerking komen (zie punt B) hieronder).
Voor maatregelen die bijdragen tot de energievoorzieningszekerheid, wordt de lidstaten ook verzocht aandacht te besteden aan de cyberbeveiliging van projecten, teneinde de risico’s op verstoring van de energievoorziening zoveel mogelijk te beperken.
b) Verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen en kritieke energie-infrastructuur, decarbonisatie van de industrie, bevordering van de productie en het gebruik van duurzaam biomethaan en hernieuwbare of fossielvrije waterstof, vergroting van het aandeel van hernieuwbare energie en versnelling van de uitrol van hernieuwbare energie
1) |
Dit omvat maatregelen zoals de renovatie van gebouwen met het oog op het verbeteren van de energie-efficiëntie, met inbegrip van de integratie van hernieuwbare energiebronnen, of de decarbonisatie van verwarmings- en koelsystemen, of energie-efficiëntiemaatregelen in efficiënte systemen voor stadsverwarming en -koeling, of kosteneffectieve energie-efficiëntieverbeteringen voor ondernemingen, namelijk die om de uit energieaudits voortvloeiende aanbevelingen uit te voeren. Dergelijke maatregelen zouden de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verminderen en de uitrol van hernieuwbare energie ondersteunen. De doelstelling zou bijvoorbeeld worden bereikt door:
|
2) |
De doelstelling om de industrie koolstofvrij te maken wordt meer specifiek behandeld in het onderstaande kader. |
3) |
De doelstelling om de uitrol van duurzaam biomethaan en duurzame waterstof te ondersteunen heeft betrekking op investeringen om de productiecapaciteit en het gebruik van duurzaam biomethaan (met inbegrip van verbindingen om het mengen ervan in de gasinfrastructuur mogelijk te maken) te verhogen en om de productiecapaciteit van hernieuwbare waterstof (8) (met inbegrip van de overeenkomstige capaciteit voor de productie van hernieuwbare energie die nodig is voor de productie van hernieuwbare waterstof) te verhogen. De doelstellingen hebben ook betrekking op investeringen in de productiecapaciteit van fossielvrije waterstof (9) en in specifieke waterstofinfrastructuur, met inbegrip van pijpleidingen, opslagfaciliteiten en haventerminals. |
De overeenkomstige hervormingen kunnen bestaan uit stimulansen voor investeringen in de productie of het gebruik van duurzaam biomethaan en biogas (quota, contract for differences) of hervormingen waarbij passende wet- en regelgevingskaders voor de productie, het gebruik, het vervoer en de opslag van hernieuwbare of fossielvrije waterstof worden uitgewerkt, met de nadruk op sectoren die moeilijk koolstofvrij kunnen worden gemaakt, in overeenstemming met de waterstofstrategie van de EU.
4) |
De doelstelling om het aandeel van hernieuwbare energie te vergroten en de uitrol ervan te versnellen omvat maatregelen om de capaciteit voor de productie van hernieuwbare energie te vergroten, maatregelen om het net dat nodig is voor de integratie van hernieuwbare energiebronnen en de bijbehorende opslag, te versterken of te moderniseren alsook hervormingen om de vergunningsprocedures voor hernieuwbare-energieprojecten, met inbegrip van de aansluiting ervan op het net, te versnellen. |
De hervormingen moeten gericht zijn op het vereenvoudigen en versnellen van de vergunningverlening voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie, met inbegrip van bijvoorbeeld de digitalisering van procedures of de invoering van een eenloketsysteem voor milieuvergunningen, of op het verbeteren van de (ruimtelijke) ordening, met inbegrip van het aanwijzen van gebieden die bijzonder geschikt zijn voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie. Hervormingen moeten gepaard gaan met de nodige bijscholing en versterking van het administratief personeel om de versnelling van de vergunningverlening en de toename van het aantal vergunningsaanvragen aan te kunnen, en met andere maatregelen ter verbetering van de administratieve capaciteit, zoals betere instrumenten en gestroomlijnde workflows.
Wat specifiek de verwarmingssector betreft, kan de doelstelling worden bereikt door:
— |
specifieke financieringsinstrumenten of andere steun, op subsidies gebaseerde of fiscale stimulansen voor investeringen in zeer energie-efficiënte verwarming en stadsverwarming op hernieuwbare energie, met inbegrip van stimulansen voor consumenten om warmtepompen en thermische systemen op zonne-energie te installeren of om aan te sluiten op moderne efficiënte stadsverwarming en -koeling op hernieuwbare energie en afvalwarmte; |
— |
geplande regelingen om verwarmingssystemen op fossiele brandstoffen te vervangen door hernieuwbare-energietechnologieën (hernieuwbare warmte, stadsverwarming op hernieuwbare energie, gebruik van afvalwarmte van bedrijven en koelingsnetten); |
— |
modernisering van stadsverwarmingssystemen ter vervanging van systemen op fossiele brandstoffen door warmtepompen of systemen op hernieuwbare energie, optimalisering van bedrijfstemperaturen, vermindering van warmteverliezen in stadsnetten, modernisering van onderstations, toepassing van slimme besturing en uitbreiding van de mogelijkheden voor warmteopslag. |
ba) energiearmoede aanpakken
In overeenstemming met de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten kunnen de REPowerEU-hoofdstukken ook maatregelen omvatten om de onderliggende oorzaken van energiearmoede structureel aan te pakken door middel van duurzame investeringen en hervormingen, onder meer op het gebied van energie-efficiëntie, maatregelen voor de renovatie van gebouwen en maatregelen ter bescherming en versterking van de positie van de consument. Deze hervormingen en investeringen moeten zorgen voor voldoende financiële steun om de vraag naar energie structureel te verminderen voor huishoudens met een laag inkomen (tot 100 % van de kosten) en kwetsbare ondernemingen, waaronder micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en ondernemingen in energie-intensieve industrieën, die ernstige moeilijkheden ondervinden als gevolg van de hoge energierekeningen.
Maatregelen waarmee deze doelstellingen kunnen worden bereikt, zijn onder meer (10):
— |
financiële steun voor energie-efficiëntieregelingen, onder meer via specifieke financieringsinstrumenten; |
— |
regelingen om de vraag naar elektriciteit te verminderen voor huishoudens en bedrijven, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, die het moeilijk hebben als gevolg van hoge elektriciteitsrekeningen; |
— |
financiële aanvullingen op andere regelingen in de herstel- en veerkrachtplannen om de intensiteit van de steun aan kwetsbare huishoudens te verhogen, bijvoorbeeld voor renovaties gericht op het verhogen van de energie-efficiëntie; |
— |
regelingen ter subsidiëring van energierenovaties of de installatie van verwarmingsoplossingen; |
— |
ondersteuning en bevordering van energiegemeenschappen; |
— |
energie-educatieprogramma’s om mensen meer bewust te maken van energiebesparing, met name gericht op patronen en consumenten die veel energie verbruiken; |
— |
uitrol van eenloketsystemen die daadwerkelijk advies en bijstand (niet beperkt tot informatie) bieden over mogelijkheden voor renovatie van gebouwen, energieprestatiecertificaten en aanbevelingen van energie-audits; |
— |
hervormingen die rekening houden met het niveau van de energie-efficiëntieprestaties in het kader van de vaststelling van huurprijzen voor woningen en handelspanden. |
bb) de vermindering van de vraag naar energie stimuleren
De doelstelling om de vermindering van de vraag naar energie te stimuleren is van toepassing op maatregelen die gericht zijn op productieprocessen/dienstverlening door bedrijven en houdt verband met de kwesties die in de specifieke afdeling hieronder (Versterking van de industriële basis van Europa) worden geschetst. Een voorbeeld van een combinatie van relevante energiekosten met structurele maatregelen kan zijn een tijdelijke financiële compensatie voor productieverliezen als gevolg van een vermindering van de vraag naar elektriciteit op korte termijn, vergezeld van de eis tot investering(en) met langdurige effecten die voldoen aan de REPowerEU-doelstellingen (bv. vermindering van de broeikasgasintensiteit van de productie van de onderneming (11) tegen medio 2026, bijvoorbeeld door over te schakelen op hernieuwbare energie of door energiebesparende maatregelen).
De investeringen in het verminderen van de vraag naar energie zouden ook kunnen worden aangevuld met hervormingen die regelgevende stimulansen bieden voor duurzame verbeteringen van de energie-efficiëntie, namelijk:
— |
uitrol van eenloketsystemen die advies en bijstand (niet beperkt tot informatie) bieden over mogelijkheden voor renovatie van gebouwen, energieprestatiecertificaten en aanbevelingen van energie-audits; |
— |
regelingen ter stimulering van de energierenovatie van gebouwen of de installatie van verwarmingsoplossingen zoals beschreven onder b), punt 1. |
c) Aanpak van knelpunten in de interne en grensoverschrijdende energietransmissie en -distributie, ondersteuning van elektriciteitsopslag, versnelling van de integratie van hernieuwbare energiebronnen, en ondersteuning van emissievrij vervoer (met inbegrip van het spoorvervoer) en de bijbehorende infrastructuur
Voorbeelden van maatregelen in verband met energietransmissie, -distributie en -opslag zijn:
— |
faciliteiten voor elektriciteitsopslag, met name om de uitrol van hernieuwbare energiebronnen te ondersteunen en/of congestie tot een minimum te beperken; |
— |
ontwikkeling van nationale netwerken voor elektriciteitsdistributie en -transmissie, met name om knelpunten aan te pakken en de verdere integratie van hernieuwbare energiebronnen te bevorderen; |
— |
aanleg van elektriciteitsinterconnectoren; |
— |
hervorming van tarieven en facilitering van netwerkconnectiviteitsprojecten; |
— |
hervormingen om de flexibiliteit van het energiesysteem te vergroten; |
— |
opstelling van transparante tijdschema’s voor de modernisering van distributie- en transmissienetten en veilingen van hernieuwbare energie. |
Voorbeelden van maatregelen in verband met emissievrij vervoer zijn investeringen of hervormingen met het oog op de uitrol van:
— |
emissievrije voertuigen zoals 100 % elektrische of waterstofvoertuigen en emissievrije vaartuigen/vliegtuigen; |
— |
vernieuwing van en ombouw naar infrastructuur voor emissievrije voertuigen, vaartuigen en vliegtuigen; |
— |
emissievrij rollend materieel voor het spoor en spoorweginfrastructuur en bijbehorende subsystemen voor emissievrij rollend materieel; elektrische oplaadpunten, verbeteringen van de aansluiting op het elektriciteitsnet, waterstoftankstations of elektrische wegsystemen; |
— |
hervormingen van het regelgevingskader om de ombouw van kleine auto’s met verbrandingsmotor naar elektrische voertuigen te bevorderen door de procedure voor typegoedkeuring te versnellen; stimulansen voor de industrie die zich richt op de ombouw, en voor consumenten die willen ombouwen (fiscale prikkels, gunstige leningen of subsidies voor initiële investeringen); ontwikkeling van een bewustmakingscampagne; en |
— |
investeringen in de productie van vliegtuigbrandstoffen uit hernieuwbare waterstof en hervormingen om de productie te stimuleren. |
d) Ondersteuning van de doelstellingen in de punten a), b), ba), bb) en c) door een versnelde om- en bijscholing van de beroepsbevolking naar groene vaardigheden en de bijbehorende digitale vaardigheden, en ondersteuning van de waardeketens van voor de groene transitie kritieke grondstoffen en technologieën
Wat groene vaardigheden en daarmee verband houdende digitale vaardigheden betreft, draagt deze doelstelling ertoe bij de beroepsbevolking toe te rusten met de vaardigheden en competenties die nodig zijn voor de verwezenlijking van de energie- en klimaatdoelstellingen, en met name voor belangrijke industriële sectoren voor de transitie naar een netto-nuluitstoot. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld het volgende omvatten:
— |
bij- en omscholing van de beroepsbevolking door middel van opleidingen en prognose-instrumenten, onder meer door bijzondere aandacht te besteden aan ondervertegenwoordigde groepen; |
— |
leercontracten, stages en kijkstages (“job shadowing”) , onder meer in partnerschap met relevante bedrijven; |
— |
aanpassing van onderwijs- en opleidingscurricula en het dienovereenkomstig verstrekken van onderwijs en loopbaanbegeleiding; |
— |
stimulansen om de beroepsbevolking bij te scholen en geschoolde vakmensen op te leiden in de sector hernieuwbare energie en de bouwsector. |
Wat betreft de ondersteuning van waardeketens in kritieke grondstoffen en technologieën die verband houden met de groene transitie, met name de “nettonulindustrie”-technologieën, kan deze doelstelling worden verwezenlijkt met maatregelen ter versterking van de technologische en productiecapaciteit van de Unie voor cleantechmaterialen en -onderdelen om de veerkracht en soevereiniteit van de strategische waardeketens van de EU te vergroten, onder meer door de circulaire economie te versterken (zie het specifieke kader hieronder).
Versterking van de industriële basis van Europa tegen de achtergrond van hoge energieprijzen In zijn conclusies van 15 december 2022 heeft de Europese Raad benadrukt hoe belangrijk het is dat de economische, industriële en technologische basis van Europa behouden blijft tegen de achtergrond van hoge energieprijzen en de toenemende wereldwijde concurrentie. Om deze uitdagingen aan te pakken en de economische veerkracht en het concurrentievermogen van Europa te versterken, heeft de Europese Raad opgeroepen tot een gecoördineerde respons waarbij alle relevante nationale en EU-instrumenten worden ingezet. In de REPowerEU-verordening wordt de rol erkend die de industrie speelt bij het stimuleren van de transitie van de EU van afhankelijkheid van fossiele brandstoffen naar een meer gediversifieerde en duurzame energievoorziening. Ten eerste heeft de verwerkende industrie het grootste aandeel in de broeikasgasemissies van de EU (22 %), en daarom is een snelle decarbonisatie van industriële processen essentieel voor de verwezenlijking van zowel de klimaat- als REPowerEU-doelstellingen. Ten tweede is een sterke en innovatieve productie-, industriële en technologische basis in de EU in belangrijke waardeketens voor schone technologie belangrijk om ervoor te zorgen dat de EU, naarmate zij overschakelt van fossiele brandstoffen op hernieuwbare energiebronnen, niet te afhankelijk wordt van derde landen voor apparatuur, onderdelen en materialen die essentieel zijn voor een klimaatneutrale economie. In dit verband worden de lidstaten binnen hun algemene afweging van de REPowerEU-prioriteiten aangemoedigd om in hun REPowerEU-hoofdstukken maatregelen en investeringen voor te stellen die de transitie van de EU-industrie naar koolstofvrije of koolstofarme technologieën op weg naar CO2-neutraliteit ondersteunen, het huidige en toekomstige concurrentievermogen van belangrijke cleantechsectoren in de EU in stand houden, de uitbreiding van hun productie- en innovatiecapaciteit ondersteunen, ook in belangrijke segmenten van hun toeleveringsketens, en meer in het algemeen de wereldwijde aantrekkingskracht van de EU als investeringslocatie in strategische cleantechsectoren in stand houden. Dergelijke investeringssteun (bv. belastingvoordelen of andere vormen van steun) moet worden gecombineerd met aanvullende hervormingen die het effect van de financiële steun versterken. Er zij ook aan herinnerd dat de lidstaten de investeringen in duurzame activa en, onder specifieke voorwaarden, een deel van de tijdelijke exploitatiekosten in verband met die projecten kunnen financieren (zowel in bestaande herstel- en veerkrachtplannen als in REPowerEU-hoofdstukken). Om voor steun uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit in aanmerking te komen, moeten deze exploitatiekosten integraal deel uitmaken van de hervorming/investering die bijdraagt tot het voldoen aan de beoordelingscriteria van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en beperkt zijn en in verhouding staan tot het behalen van de beoogde langetermijnresultaten van de investering (zie bijvoorbeeld de praktische voorbeelden hieronder die geschikt kunnen zijn om door de lidstaten vastgestelde uitdagingen aan te pakken). Hieronder volgen enkele voorbeelden ter illustratie van de soorten maatregelen die de lidstaten kunnen overwegen op te nemen in de REPowerEU-hoofdstukken, in verband met de REPowerEU-doelstellingen. Artikel 21 quater, lid 3, punt b) – de industrie koolstofvrij maken en het aandeel hernieuwbare energie vergroten en de uitrol ervan versnellen
Artikel 21 quater, lid 3, punt d) – stimulering van de vermindering van de vraag naar energie
Artikel 21 quater, lid 3, punt e) – ondersteuning van de opslag van elektriciteit en versnelling van de integratie van hernieuwbare energiebronnen
Artikel 21 quater, lid 3, punt f) – ondersteuning van de waardeketens van kritieke grondstoffen en technologieën in verband met de groene transitie
Welk steunmodel kunnen de lidstaten overwegen? De opzet van een relevant instrument voor financiële steun moet ervoor zorgen dat de financiering snel kan worden opgenomen door de industrieën die daar behoefte aan hebben. In dit verband kan worden overwogen bestaande steunregelingen en -projecten op te schalen alvorens nieuwe financiële vehikels te creëren. De bestaande industriële allianties van de EU (met name op het gebied van batterijen, fotovoltaïsche zonne-energie, kritieke grondstoffen en waterstof) omvatten vaak ontwerpprojecten die in aanmerking zouden kunnen worden genomen voor financiering in het kader van dergelijke steunregelingen, indien dat nodig en evenredig is. Ook projecten die door het innovatiefonds positief werden beoordeeld maar onder de financieringsdrempel bleven, zouden kunnen worden gesteund. Bovendien bieden de leningen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit concurrerende financieringsvoorwaarden. Er zijn verschillende oplossingen mogelijk om deze voordelige kapitaalkosten aan de bedrijven door te berekenen, bijvoorbeeld:
|
3. Beginsel “geen ernstige afbreuk doen”
Toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in het kader van REPowerEU
Het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” blijft van toepassing op door de faciliteit gesteunde hervormingen en investeringen, in overeenstemming met de RRF-verordening, met één gerichte afwijking om de onmiddellijke energiezekerheid van de EU te waarborgen.
Maatregelen ter ondersteuning van de REPowerEU-doelstellingen die al in de goedgekeurde herstel- en veerkrachtplannen zijn opgenomen, zijn reeds getoetst aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” . Daarom is een nieuwe beoordeling van opgeschaalde delen van dergelijke maatregelen niet nodig. Een herziene beoordeling kan alleen nodig zijn indien de aard van de wijzigingen van de maatregelen gevolgen dreigt te hebben voor de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. Voor nieuwe maatregelen moeten de lidstaten informatie verstrekken over de wijze waarop de maatregelen in overeenstemming zijn met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”.
Daartoe moeten de lidstaten de zelf uitgevoerde toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” voor de REPowerEU-maatregelen indienen of wijzigen overeenkomstig afdeling II, punt 1 D), van deze richtsnoeren.
Het verdient de voorkeur om in het REPowerEU-hoofdstuk alleen maatregelen op te nemen die naar hun aard in overeenstemming zijn met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, wat in de zelf uitgevoerde toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” kan worden aangetoond. Voor dergelijke maatregelen hoeven geen specifieke waarborgen in verband met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” te worden opgenomen in de beschrijving van de maatregelen en/of in overeenkomstige mijlpalen en streefdoelen.
Met andere woorden, de aard van de maatregelen zal bepalen of er al dan niet specifieke waarborgen in verband met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” nodig zijn, op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie.
Afwijking van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in het kader van REPowerEU
Onder voorbehoud van een positieve beoordeling door de Commissie is het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” niet van toepassing op maatregelen die naar verwachting zullen bijdragen tot de verbetering van de energie-infrastructuur en -voorzieningen om te voorzien in onmiddellijke behoeften inzake energievoorzieningszekerheid.
Bij de beoordeling of de maatregelen in aanmerking komen voor een afwijking van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” houdt de Commissie rekening met vier vereisten. De Commissie kan de lidstaten om relevante informatie verzoeken ter ondersteuning van haar beoordeling.
— |
Of de maatregel noodzakelijk en evenredig is om te voldoen aan onmiddellijke behoeften inzake voorzieningszekerheid overeenkomstig artikel 21 quater, lid 3, punt a), rekening houdend met schonere haalbare alternatieven en de risico’s van lock-ineffecten. |
Voor de beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid van de maatregel zal de Commissie rekening houden met ramingen van de vraag naar gas of olie in de betrokken lidstaat, de interconnectiecapaciteit, uitwisselingen met zijn buurlanden, de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en de gevolgen van de verstoring van de invoer uit Rusland. Daarnaast zal de Commissie rekening houden met de extra capaciteit die, en het extra energievolume dat, de maatregel oplevert en met de rijpheid, het tijdschema en het bestaan van aanvullende projecten, ook in aangrenzende lidstaten.
De lidstaten wordt verzocht alle relevante informatie te verstrekken om de Commissie in staat te stellen haar beoordeling te maken. Op basis van de door de lidstaat verstrekte informatie zal de Commissie ook beoordelen of schonere alternatieven, met dezelfde capaciteit, een vergelijkbaar tijdschema en vergelijkbare kosten, technologisch en economisch haalbaar zijn. De Commissie kan bijvoorbeeld informatie inwinnen over alternatieve oplossingen die de lidstaat heeft overwogen, zoals de bouw van grootschalige projecten voor de opwekking van hernieuwbare energie met een gelijkwaardige energiecapaciteit. Bovendien moet aanvullende gasinfrastructuur waar mogelijk toekomstbestendig zijn om de duurzaamheid ervan op lange termijn te bevorderen door deze in de toekomst te herbestemmen voor duurzame brandstoffen. De lidstaten moeten bijvoorbeeld uitleggen of ervoor kan worden gezorgd dat de infrastructuur met 100 % zuivere waterstof of derivaten daarvan werkt, en mocht dit niet mogelijk zijn, moeten ze de redenen daarvoor opgeven.
— |
De betrokken lidstaat heeft voldoende inspanningen geleverd om de mogelijke afbreuk aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 te beperken, voor zover haalbaar, en de afbreuk te beperken door middel van andere maatregelen, waaronder de maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk. |
Bij haar beoordeling zal de Commissie rekening houden met de algemene inspanningen die de lidstaat doet om de afbreuk die de maatregel doet aan de zes milieudoelstellingen van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852, te beperken, onder meer via maatregelen die in het REPowerEU-hoofdstuk worden ingediend.
De maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk moeten worden genomen in overeenstemming met het toepasselijke EU- en nationale milieurechtskader. Dit zal helpen de afbreuk te beperken, in het bijzonder door verontreiniging te beheersen en te voorkomen en de biodiversiteit en waterlichamen te beschermen, met name door middel van milieubeoordelingen. De inspanningen van de lidstaten moeten echter, indien mogelijk, elementen bevatten om potentiële afbreuk aan milieudoelstellingen te beperken. Met betrekking tot de doelstelling om de klimaatverandering te beperken, worden de lidstaten bijvoorbeeld aangemoedigd informatie te verstrekken over de geplande capaciteit en het verwachte gebruik van het project, om aan te tonen dat het project niet groter is dan nodig om op korte termijn te voldoen aan de behoeften van de EU inzake energievoorzieningszekerheid. Wat adaptatie betreft, zou een passende klimaatrisicobeoordeling kunnen worden uitgevoerd om het risico van klimaatgevaren voor de werking van het project te beperken. De lidstaten moeten inspanningen leveren om ernstige afbreuk aan de andere milieudoelstellingen te voorkomen.
— |
De maatregel brengt de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030 en de doelstelling van klimaatneutraliteit in de EU tegen 2050 niet in gevaar, op basis van kwalitatieve overwegingen. |
De Commissie zal bij haar beoordeling rekening houden met de capaciteit van het project en met de vraag of het zodanig is opgezet dat aan de noodzakelijke onmiddellijke behoeften inzake energievoorzieningszekerheid kan worden voldaan, in het licht van de algemene doelstelling om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen uit Rusland te verminderen en de energiebronnen te diversifiëren. Ook zal worden nagegaan of de maatregel in overeenstemming is met het bredere energie- en klimaatbeleid dat de lidstaat in zijn nationale energie- en klimaatplan heeft vastgesteld. Daarnaast zal de bredere reeks maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk en het herstel- en veerkrachtplan worden bekeken in het licht van hun bijdrage aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030 en de doelstelling van klimaatneutraliteit in de EU tegen 2050.
— |
Het is de bedoeling dat de maatregel uiterlijk op 31 december 2026 operationeel is. |
De Commissie zal het tijdschema van elk ingediend project beoordelen om ervoor te zorgen dat de maatregel naar verwachting uiterlijk op 31 december 2026 operationeel is. Daartoe worden de lidstaten aangemoedigd informatie te verstrekken over de stand van de uitvoering van het project alsook een routekaart waaruit blijkt dat het haalbaar is om de maatregel tegen 2026 operationeel te krijgen.
Zoals vereist op grond van artikel 21 quater, lid 8, mogen de overeenkomstig artikel 10 sexies, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG beschikbaar gestelde inkomsten niet bijdragen tot hervormingen en investeringen die onder de afwijking van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” vallen. Daartoe zal de Commissie ervoor zorgen dat de geraamde kosten van hervormingen en investeringen die niet onder de afwijking van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” vallen, ten minste overeenkomen met de toewijzing door de lidstaat van aanvullende niet-terugbetaalbare financiële steun voor REPowerEU op basis van artikel 21 bis van de RRF-verordening (de ETS-inkomsten).
Daarnaast mogen de totale geraamde kosten van maatregelen die onder de afwijking van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” vallen, niet meer bedragen dan 30 % van de totale geraamde kosten van de maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk. Deze drempel kan worden berekend door de som van de geraamde kosten van die maatregelen te delen door de som van de geraamde kosten van alle maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk.
Voorbeelden ter illustratie van het soort informatie dat de lidstaten zouden kunnen verstrekken:
Wat zal de Commissie beoordelen? |
Wat kunnen de lidstaten verstrekken ter ondersteuning van de beoordeling? |
||||||||
Of de maatregel noodzakelijk en evenredig is om te voldoen aan onmiddellijke behoeften inzake voorzieningszekerheid. |
|
||||||||
De algemene inspanningen die de lidstaat heeft geleverd om de mogelijke afbreuk aan milieudoelstellingen te beperken. |
|
||||||||
Of de maatregel de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030 en de doelstelling van klimaatneutraliteit in de EU tegen 2050 niet in gevaar brengt. |
|
||||||||
Het is de bedoeling dat de maatregel uiterlijk op 31 december 2026 operationeel is. |
|
4. Grensoverschrijdende of meerlandendimensie of een soortgelijk effect
Grensoverschrijdende infrastructuur en meerlandenprojecten zijn belangrijk voor de verwezenlijking van de REPowerEU-doelstellingen op middellange termijn en worden aangemoedigd in het kader van REPowerEU. Maatregelen worden geacht een grensoverschrijdende of meerlandendimensie of een soortgelijk effect te hebben indien zij bijdragen tot het veiligstellen van de energievoorziening in de Unie als geheel of indien zij de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en/of de vraag naar energie verminderen.
De REPowerEU-verordening bevat een aanvullende eis in artikel 18, lid 4, punt h), met betrekking tot grensoverschrijdende of meerlandenprojecten. De lidstaten moeten in hun REPowerEU-hoofdstukken aangeven welke maatregelen in het hoofdstuk, met inbegrip van, onder meer, maatregelen om de in de recentste behoeftenanalyse van de Commissie genoemde uitdagingen aan te pakken, geacht worden een grensoverschrijdende of meerlandendimensie of een soortgelijk effect te hebben. Daarnaast moeten de lidstaten aangeven of de totale geraamde kosten van deze maatregelen ten minste 30 % van de totale geraamde kosten van de maatregelen in de REPowerEU-hoofdstukken vertegenwoordigen. Indien de geraamde kosten van die maatregelen minder dan 30 % vertegenwoordigen, moeten de lidstaten de redenen daarvoor toelichten.
Grensoverschrijdende infrastructuurprojecten (overeenkomstig artikel 21 quater, lid 1, van de RRF-verordening)
Grensoverschrijdende projecten omvatten infrastructuurprojecten (transmissienetten, distributienetten en opslaginfrastructuur) die erop gericht zijn de energievoorziening veilig te stellen, teneinde bestaande knelpunten aan te pakken. Daartoe zal de Commissie rekening houden met haar recentste behoeftenanalyse van mei 2022.
Bij haar analyse zal de Commissie ook rekening houden met projecten met een meerlandendimensie, bv. projecten die tegelijkertijd in verschillende lidstaten worden uitgevoerd, projecten die deel uitmaken van een grotere corridor door verschillende lidstaten of projecten die op nationaal niveau worden uitgevoerd met een aanzienlijk effect op de aangrenzende lidstaten.-
Om de REPowerEU-doelstellingen binnen het beperkte tijdsbestek van de herstel- en veerkrachtfaciliteit zo goed mogelijk te verwezenlijken, zal de Commissie een evenredige aanpak hanteren en rekening houden met de geografische situatie en de onmiddellijke en langetermijnuitdagingen op energiegebied van elke lidstaat.
Maatregelen om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en de vraag naar energie te verminderen
Het grensoverschrijdende of meerlandeneffect van maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk mag niet in enge zin worden opgevat als zijnde beperkt tot projecten waarbij grensoverschrijdende infrastructuur betrokken is.
Gezien de integratie van energiemarkten tussen de lidstaten en de verdere onderlinge koppeling tussen de energiemixen van de lidstaten, kunnen projecten met een aanzienlijk effect op de vraag naar en het aanbod van energie (met name gas en elektriciteit) worden geacht een effect te hebben op het evenwicht tussen vraag en aanbod in verschillende landen en op grensoverschrijdende stromen.
Maatregelen die bijdragen tot het verminderen van de afhankelijkheid van en/of de vraag naar fossiele brandstoffen, het wegnemen van knelpunten in interne energiestromen of het vergemakkelijken van de uitrol en integratie van hernieuwbare-energieprojecten (zoals elektriciteitstransmissie, distributienetten en opslagfaciliteiten) hebben doorgaans een grensoverschrijdend effect en moeten worden meegeteld voor het streefdoel van 30 %.
Daarom zal de Commissie met het oog op de beoordeling van grensoverschrijdende of meerlandeneffecten maatregelen in overweging nemen die verband houden met, maar niet beperkt zijn tot, de verbetering van de energie-efficiëntie, de uitrol van hernieuwbare energie, de uitrol van warmtepompen, de decarbonisatie van de industrie, distributienetten en waterstof uit hernieuwbare energie/ fossiele brandstoffen.-
Voor elke maatregel moet de lidstaat de grensoverschrijdende dimensie van de investering, met inbegrip van het verwachte effect op grensoverschrijdende energiestromen, kort toelichten.-
5. Beoordeling van het REPowerEU-hoofdstuk
De door de herstel- en veerkrachtfaciliteit gefinancierde hervormingen en investeringen in het REPowerEU-hoofdstuk vormen een integrerend deel van de herstel- en veerkrachtplannen. Zij moeten voldoen aan alle voorwaarden van artikel 18 en zijn onderworpen aan de beoordelingscriteria van artikel 19 en bijlage V, tenzij anders bepaald, met name in verband met de digitale tagging overeenkomstig artikel 19, lid 3, punt f), en afdeling 2.6 van bijlage V bij de RRF-verordening.
Beoordelingscriterium met betrekking tot de REPowerEU-doelstellingen
In de REPowerEU-hoofdstukken opgenomen hervormingen en investeringen worden beoordeeld aan de hand van een aanvullend beoordelingscriterium, uiteengezet in bijlage V, afdeling 2.12, bij de RRF-verordening, dat verband houdt met de effectieve bijdrage ervan aan de verwezenlijking van de REPowerEU-doelstellingen. Overeenkomstig bijlage V bij de RRF-verordening houdt de Commissie bij haar beoordeling rekening met de volgende elementen en beoordeelt zij of de maatregelen:
— |
de energie-infrastructuur en -voorzieningen verbeteren om te voorzien in de onmiddellijke behoeften inzake continuïteit van de voorziening van gas, met inbegrip van vloeibaar aardgas (lng), met name om diversificatie van de voorziening mogelijk te maken in het belang van de Unie als geheel; indien de afwijking uit hoofde van artikel 21 quater, lid 3, punt a), van toepassing is, komen ook verbeteringen van olie-infrastructuur en -faciliteiten om te voorzien in de onmiddellijke behoeften inzake voorzieningszekerheid in aanmerking; of |
— |
de energie-efficiëntie van gebouwen en kritieke energie-infrastructuur verbeteren, de industrie koolstofvrij maken, de productie en het gebruik van duurzaam biomethaan en hernieuwbare of fossielvrije waterstof bevorderen, het aandeel van hernieuwbare energie vergroten en de uitrol van hernieuwbare energie versnellen; of |
— |
bijdragen tot het aanpakken van energiearmoede en, indien relevant, passende prioriteit geven aan de behoeften van mensen die met energiearmoede kampen en aan het verminderen van kwetsbaarheden in de komende winterseizoenen; of |
— |
de vermindering van de vraag naar energie stimuleren; of |
— |
knelpunten in de interne en grensoverschrijdende energietransmissie en -distributie aanpakken, de opslag van elektriciteit ondersteunen, de integratie van hernieuwbare energiebronnen versnellen of emissievrij vervoer (met inbegrip van het spoorvervoer) en de bijbehorende infrastructuur ondersteunen; of |
— |
de bovengenoemde doelstellingen ondersteunen door een versnelde omscholing van de beroepsbevolking naar groene en daarmee verband houdende digitale vaardigheden, alsook de waardeketens voor kritieke grondstoffen en technologieën die verband houden met de groene transitie ondersteunen. |
Voorts moeten de lidstaten aantonen dat de REPowerEU-hoofdstukken coherent zijn met hun andere inspanningen om de REPowerEU-doelstellingen te verwezenlijken. De informatie die de lidstaten hierover verstrekken, moet een korte beschrijving bevatten van de belangrijkste hervormingen en investeringen die niet in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit worden gefinancierd en die gericht zijn op de REPowerEU-doelstellingen in het tijdskader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, alsook een toelichting over de samenhang van die inspanningen met de REPowerEU-doelstellingen.
Beoordeling van de grensoverschrijdende en meerlandendimensie of een soortgelijk effect
Overeenkomstig het gewijzigde artikel 19 zal de beoordeling door de Commissie van een gewijzigd herstel- en veerkrachtplan een aanvullend beoordelingscriterium omvatten met betrekking tot de grensoverschrijdende of meerlandendimensie of het soortgelijke effect van hervormingen en investeringen in het REPowerEU-hoofdstuk. Overeenkomstig bijlage V zal de Commissie bij haar beoordeling rekening houden met de volgende elementen:
1) |
of de maatregel bijdraagt tot de voorzieningszekerheid van de Unie door uitdagingen aan te pakken die in de recentste behoeftenanalyse van de Commissie zijn vastgesteld, en in overeenstemming is met de REPowerEU-doelstellingen, rekening houdend met de financiële bijdrage van de betrokken lidstaat en zijn geografische ligging; |
OF
2) |
of de uitvoering van de voorgenomen maatregel naar verwachting zal bijdragen tot een vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen (in termen van vraag en aanbod) en tot een vermindering van de vraag naar energie (elektriciteit, gas, fossiele brandstoffen enz.). |
Overeenkomstig het gewijzigde artikel 20, lid 5, neemt de Commissie in haar beoordeling van een gewijzigd herstel- en veerkrachtplan met een REPowerEU-hoofdstuk een samenvatting op van de voorgestelde maatregelen van het REPowerEU-hoofdstuk die een grensoverschrijdende of meerlandendimensie of een soortgelijk effect hebben. Deze samenvatting wordt vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de Raad.
Indien de geraamde kosten van deze maatregelen minder dan 30 % van de geraamde kosten van alle maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk uitmaken, wordt in de samenvatting uitgelegd waarom deze indicatieve doelstelling niet wordt gehaald, bijvoorbeeld door aan te tonen dat andere maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk van de lidstaat beter aansluiten bij de REPowerEU-doelstellingen of dat er niet voldoende realistische projecten met een grensoverschrijdende of meerlandendimensie of een soortgelijk effect beschikbaar zijn, met name gezien de looptijd van de faciliteit.
Bijwerking van het beoordelingscriterium met betrekking tot de klimaatdoelstelling van 37 %
Naast de klimaatdoelstelling van ten minste 37 % van de totale toewijzing van het plan moet het REPowerEU-hoofdstuk zelf ook een klimaatdoelstelling van ten minste 37 % halen op basis van de totale geraamde kosten van de maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk.
De drempel kan worden berekend door de som van de geraamde kosten van de in het REPowerEU-hoofdstuk opgenomen maatregelen met een klimaatbijdrage te delen door de som van de geraamde kosten van alle maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk.
De vrijstelling van de verplichting om bij te dragen tot het digitale streefcijfer van 20 %
Overeenkomstig artikel 21 quater, lid 5, van de RRF-verordening zijn in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit te financieren hervormingen en investeringen in de REPowerEU-hoofdstukken onderworpen aan de digitale-taggingmethode die in artikel 19, lid 3, punt f), van de RRF-verordening en in bijlage VII daarbij is beschreven. De steun voor maatregelen in het kader van het REPowerEU-hoofdstuk wordt echter niet in aanmerking genomen bij de berekening of het digitale streefcijfer van 20 % is bereikt.
Hoewel de in de REPowerEU-hoofdstukken voorgestelde hervormingen en investeringen zijn vrijgesteld van de berekening van het digitale streefcijfer, moeten de lidstaten een kwalitatieve toelichting verstrekken over de wijze waarop de maatregelen in hun herstel- en veerkrachtplannen, met inbegrip van die in de REPowerEU-hoofdstukken, naar verwachting zullen bijdragen tot de digitale transitie en tot het aanpakken van de daaruit voortvloeiende uitdagingen. De lidstaten wordt verzocht digitale investeringen voor te stellen die relevant zijn voor de doelstellingen van REPowerEU. Dergelijke investeringen kunnen bijvoorbeeld het volgende omvatten:
— |
digitalisering van energienetten, met inbegrip van slimme netten; |
— |
invoering van slimme meters, slimme oplaadsystemen, slimme beheersystemen en sensoren in combinatie met renovatiewerkzaamheden gericht op het verbeteren van de energie-efficiëntie; |
— |
klimaatneutraliteit van de datacentra en netten en hergebruik van de restwarmte ervan; |
— |
cyberbeveiliging voor het energiesysteem, wat van vitaal belang is voor de voorzieningszekerheid; |
— |
data-infrastructuur om een wijdverspreide ontwikkeling van vraagsturing (bv. met de gemeenschappelijke Europese ruimte voor energiedata) en energieopslag mogelijk te maken; |
— |
maatregelen voor de digitalisering van het vervoer die gedeeltelijk gericht zijn op de reductie van de uitstoot van broeikasgassen; |
— |
maatregelen voor de digitalisering van de verwerking van subsidies voor renovaties gericht op het verbeteren van de energie-efficiëntie; |
— |
maatregelen voor de digitalisering van socialezekerheidsstelsels die het mogelijk maken huishoudens met een armoederisico correct te bepalen en de intensiteit van de financiële steun te moduleren; |
— |
digitale vaardigheden of toepassingen om de positie van de energieconsument te versterken. |
Om de digitale ambitie van de herstel- en veerkrachtfaciliteit te ondersteunen, blijft digitale tagging van toepassing op alle maatregelen die in de herzieningen van de herstel- en veerkrachtplannen worden voorgesteld en die buiten het toepassingsgebied van artikel 21 quater, lid 1, van de REPowerEU-verordening vallen.
II. Algemene leidraad voor de wijziging van herstel- en veerkrachtplannen
In de onderstaande afdelingen wordt een overzicht gegeven van de elementen die de lidstaten in hun gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen moeten opnemen. In deze leidraad wordt ingegaan op de meest gestelde vragen van lidstaten en worden praktische richtsnoeren gegeven voor het structureren van het addendum bij herstel- en veerkrachtplannen in overeenstemming met de eisen van artikel 18 van de RRF-verordening. Om de consistentie bij de presentatie van het addendum en het herstel- en veerkrachtplan te waarborgen, volgt de onderstaande structuur de richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen van januari 2021. De lidstaten worden aangemoedigd om voor hun herstel- en veerkrachtplannen dezelfde structuur te blijven gebruiken en wijzigingen in de bestaande afdelingen van de herstel- en veerkrachtplannen te beperken.
1. Doelstellingen van de wijzigingen
Alomvattende en voldoende evenwichtige reactie op de economische en sociale situatie / bijdrage aan de zes pijlers
Het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan moet een alomvattende en voldoende evenwichtige reactie op de economische en sociale situatie blijven vormen en moet op passende wijze bijdragen aan alle zes pijlers van artikel 3 van de RRF-verordening. De wijzigingen in het oorspronkelijke plan moeten dit evenwicht behouden. Is dat niet het geval, dan moeten de wijzigingen worden gemotiveerd door aan te tonen dat ze een antwoord bieden op de nieuwe uitdagingen en/of gebaseerd zijn op de nieuwe financiële toewijzing van de lidstaat. Daartoe moeten de lidstaten beschrijven hoe het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan nog steeds een alomvattend en voldoende evenwichtig antwoord biedt op de economische en sociale situatie in de betrokken lidstaat. Als de wijzigingen in het plan miniem zijn, kunnen de lidstaten er gewoon van uitgaan dat de bijdrage aan de zes pijlers evenwichtig blijft en hoeven ze geen gedetailleerde nadere toelichting te verstrekken.
De lidstaten moeten de nieuwe maatregelen koppelen aan de desbetreffende pijlers door de passende bijdrage toe te lichten. Indien in het gewijzigde plan bepaalde maatregelen worden geschrapt of afgezwakt, moet worden uitgelegd hoe het plan voldoende zal blijven bijdragen aan de betrokken pijlers. In voorkomend geval moet in deze toelichting een verband worden gelegd tussen de geschrapte maatregelen en eventuele nieuwe maatregelen die ter vervanging van de geschrapte maatregelen worden voorgesteld, onder verwijzing naar de betrokken pijlers.
In de verstrekte toelichting moet terdege rekening worden gehouden met nieuwe ontwikkelingen in de lidstaat of in het EU-beleid die van invloed zijn op de zes pijlers. De lidstaten worden met name aangemoedigd om na te gaan hoe het effect van de recentste geopolitieke ontwikkelingen zich vertaalt in de extra bijdrage van een plan aan de pijler “groene transitie”, met het oog op de doelstellingen van REPowerEU. In dit verband zijn addenda met aanvullende maatregelen die slechts één of twee van de pijlers betreffen, aanvaardbaar, voor zover dit gerechtvaardigd wordt door de nieuwe uitdagingen waarmee de lidstaten worden geconfronteerd.
Verband met de landspecifieke aanbevelingen en het Europees Semester
In de gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen die aanvullende hervormingen en investeringen omvatten en waarin meer middelen worden gevraagd, moet rekening worden gehouden met alle uitdagingen die in relevante landspecifieke aanbevelingen zijn vastgesteld, waaronder die welke door de Raad zijn vastgesteld in de cycli van het Europees Semester 2019 en 2020 en in latere semestercycli tot de datum van de beoordeling van de gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen (12). De landspecifieke aanbevelingen die in de cycli 2022 en 2023 zijn uitgebracht, zullen, zodra zij door de Raad zijn aangenomen, bijzonder relevant zijn, met name voor de opstelling van de REPowerEU-hoofdstukken. In de jaarlijkse landenverslagen wordt de balans opgemaakt van de vorderingen bij de uitvoering van de in de herstel- en veerkrachtplannen opgenomen maatregelen, worden voorbeelden gegeven van belangrijke hervormingen en investeringen in verband met bereikte mijlpalen in overeenstemming met eerdere landspecifieke aanbevelingen, en worden belangrijke onopgeloste of nieuwe uitdagingen genoemd die in de herstel- en veerkrachtplannen onvoldoende aan bod zijn gekomen, welke de basis vormen voor nieuwe landspecifieke aanbevelingen.
Bij de herziening van hun plannen moeten de lidstaten alle of een aanzienlijk deel van de uitdagingen die in de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen zijn vastgesteld, effectief blijven aanpakken, met inbegrip van de landspecifieke aanbevelingen die de Raad heeft aangenomen in het kader van de semestercycli 2022 en (indien relevant) 2023 en in latere semestercycli tot de datum van de beoordeling van het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan.
Neerwaartse herzieningen van de maximale financiële bijdrage doen niets af aan de noodzaak om alle of een aanzienlijk deel van de betrokken landspecifieke aanbevelingen aan te pakken, aangezien hervormingen over het algemeen niet duur zijn. Daarom zou een gewijzigd herstel- en veerkrachtplan waarvoor geen aanvullende financiering nodig is, hetzelfde ambitieniveau moeten behouden als in het eerder aangenomen plan, met name wat betreft hervormingen die betrekking hebben op landspecifieke aanbevelingen.
Voor lidstaten die hun maximale financiële bijdrage uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit (substantieel) zien stijgen, moet bij toevoegingen aan de oorspronkelijke plannen rekening worden gehouden met de volledige reeks landspecifieke aanbevelingen voor 2019, 2020 en 2022. Dit geldt met name voor de aanvullende hervormings- en investeringsbehoeften die in het kader van het Europees Semester 2022 zijn vastgesteld, met inbegrip van die welke verband houden met de noodzaak om de energieafhankelijkheid te verminderen.
Voor lidstaten die hun leningen uitsluitend voor REPowerEU-doeleinden gebruiken en niet profiteren van een aanzienlijke verhoging van de subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal de Commissie met name rekening houden met de energiegerelateerde landspecifieke aanbevelingen. Indien er na de goedkeuring van de landspecifieke aanbevelingen voor 2023 door de Raad aanvullingen op de plannen worden ingediend, moet hiermee ook rekening worden gehouden. De indiening van addenda is ook een gelegenheid om uitdagingen aan te pakken die in eerdere cycli van het Europees Semester zijn vastgesteld maar niet of slechts gedeeltelijk in de eerder goedgekeurde herstel- en veerkrachtplannen aan bod komen.
Bij de opstelling van hun addenda moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het effect van voorgestelde wijzigingen op de budgettaire houdbaarheid in overeenstemming is met de recentste landspecifieke aanbevelingen met betrekking tot begrotings- en budgettair-structurele aangelegenheden, zoals die door de Raad zijn goedgekeurd. Daarnaast moeten de lidstaten van de eurozone ervoor zorgen dat de bijgewerkte maatregelen in overeenstemming zijn met de prioriteiten die zijn vastgesteld in de recentste aanbeveling over het economisch beleid van de eurozone, met name de energiegerelateerde elementen, zoals aangenomen door de Raad.
Het algemene effect van het herstel- en veerkrachtplan
Overeenkomstig de richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen van 2021 moeten de lidstaten toelichten in welke mate de voorgestelde wijzigingen naar verwachting het algemene effect van hun herstel- en veerkrachtplannen zullen wijzigen. In deze toelichting moet het verwachte effect van het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan als geheel worden gepresenteerd, rekening houdend met de toegevoegde of geschrapte maatregelen. De volgende elementen moeten in aanmerking worden genomen:
— |
macro-economische en sociale vooruitzichten; |
— |
een toelichting van de macro-economische en sociale gevolgen van het herstel- en veerkrachtplan, overeenkomstig artikel 18, lid 4, van de RRF-verordening; |
— |
duurzaamheid; |
— |
cohesie. |
De lidstaten wordt verzocht bijgewerkte cijfers over het effect van hun gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen te verstrekken, voor zover de wijzigingen in de herstel- en veerkrachtplannen qua inhoud en/of omvang aanzienlijk zijn. De lidstaten kunnen zich daarbij baseren op de in hun nationale hervormingsprogramma’s verstrekte informatie en kunnen zo nodig gebruikmaken van kruisverwijzingen. De omvang van de nieuwe verstrekte informatie moet in verhouding staan tot de in de addenda voorgestelde wijzigingen.
Coherentie
Het effect van de voorgestelde wijzigingen op de coherentie van het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan moet worden gepresenteerd door de interacties tussen nieuwe of gewijzigde maatregelen en de in het eerder goedgekeurde herstel- en veerkrachtplan opgenomen maatregelen toe te lichten, daarbij verwijzend naar zowel de maatregelen die in het gewijzigde plan zijn gehandhaafd als die welke zijn ingetrokken. De lidstaten wordt ook verzocht toe te lichten hoe het algemene evenwicht tussen hervormingen en investeringen wordt bewaard. Nieuwe of gewijzigde maatregelen mogen niet tot inconsistenties leiden en mogen de algemene coherentie van het herstel- en veerkrachtplan niet aantasten.
Ook de samenhang met de goedgekeurde partnerschapsovereenkomsten en -programma’s in het kader van het cohesiebeleid moet worden geschetst, overeenkomstig artikel 17, lid 3, artikel 18, lid 4, punt n), en overweging 62 van de RRF-verordening (zie ook hieronder).
Gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen
De lidstaten moeten beschrijven hoe de wijzigingen van invloed zijn op de bijdrage van hun gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen aan twee doelstellingen: gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen. In de context van de recente ontwikkelingen is het van vitaal belang, met name voor kansarme groepen, de risico’s van energiearmoede te beperken.
De lidstaten moeten daartoe de richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen van 2021 volgen, maar moeten ook rekening houden met recente ontwikkelingen, bijvoorbeeld door:
— |
na te gaan hoe de doelstellingen van gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen het best in het uitvoerings- en monitoringproces kunnen worden geïntegreerd, rekening houdend met de ervaring die zij tot dusver bij de uitvoering van hun plannen hebben opgedaan; |
— |
ervoor te zorgen dat organen voor gelijke kansen en non-discriminatie bij de uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen worden betrokken, bijvoorbeeld als onderdeel van de betrokken monitoringorganen; |
— |
deze doelstellingen beter tot uiting te laten komen in de herziene mijlpalen en streefdoelen, bijvoorbeeld door ze waar mogelijk uit te splitsen naar geslacht, leeftijd, handicap, ras of etnische afkomst. |
De omvang van de nieuwe verstrekte informatie moet in verhouding staan tot de in de addenda voorgestelde wijzigingen.
Staatssteun
De staatssteunregels zijn onverkort van toepassing op de aanvullende of herziene hervormingen en investeringen. Het is de verantwoordelijkheid van elke lidstaat om ervoor te zorgen dat deze hervormingen en investeringen in overeenstemming zijn met de EU-regels inzake staatssteun, met name de evenredigheidseis, en dat de toepasselijke staatssteunprocedures worden gevolgd.
In dit verband geven de richtsnoeren inzake staatssteun op het gebied van klimaat, energie en milieu van 2022 (13) van de Commissie richtsnoeren voor de wijze waarop de Commissie de verenigbaarheid van milieubescherming, met inbegrip van klimaatbescherming, en energiesteunmaatregelen waarvoor de aanmeldingsverplichting van artikel 107, lid 3, punt c), VWEU geldt, zal beoordelen. Bovendien worden in de algemene groepsvrijstellingsverordening (“AGVV”), die momenteel wordt herzien, specifieke categorieën staatssteun die aan duidelijke voorwaarden voldoen, verenigbaar met het Verdrag verklaard en vrijgesteld van de verplichting tot voorafgaande aanmelding bij en goedkeuring door de Commissie. Wat betreft maatregelen die bijdragen tot de verwezenlijking van de REPowerEU-doelstellingen, worden de lidstaten bijvoorbeeld aangemoedigd om rekening te houden met de bepalingen van deel 4 van de AGVV betreffende steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie en deel 7 betreffende steun voor milieubescherming.
Het tijdelijk crisiskader voor staatssteun dat de Commissie op 23 maart 2022 heeft vastgesteld om de economie van de EU te ondersteunen in de context van de Russische invasie van Oekraïne, kan ook relevant zijn voor de staatssteunbeoordeling van maatregelen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit in individuele gevallen waarbij de steun de economische gevolgen van de agressie van Rusland tegen Oekraïne compenseert. De Commissie beoordeelt momenteel mogelijke bijwerkingen van het tijdelijk crisiskader voor staatssteun en de algemene groepsvrijstellingsverordening, zoals de verruiming van het toepassingsgebied ervan en de verhoging van de aanmeldingsdrempels, waardoor de goedkeuring van maatregelen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit/REPowerEU zou moeten worden vergemakkelijkt. Aangezien een groot aantal lidstaten investeringen in verband met belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (IPCEI's) in hun herstel- en veerkrachtplannen hebben opgenomen, zal de goedkeuring van IPCEI-gerelateerde projecten verder worden gestroomlijnd en vereenvoudigd. Dit is belangrijk om ervoor te zorgen dat deze investeringen tijdig worden uitgevoerd en dat ze worden voltooid tegen de in de verordening tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit vastgestelde uiterste datum, namelijk 31 augustus 2026. Een tijdige en succesvolle uitvoering van deze vlaggenschipprojecten zal van essentieel belang zijn voor de bijdrage van de herstel- en veerkrachtfaciliteit aan de groene en de digitale transitie en voor het algehele succes ervan.
Overeenkomstig de richtsnoeren en het model voor herstel- en veerkrachtplannen van 2021 wordt de lidstaten verzocht in hun gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen voor elke nieuwe of herziene hervorming en investering aan te geven of zij van mening zijn dat de maatregel een aanmelding van staatssteun vereist, en zo ja, een indicatie te geven van het tijdstip van de prenotificatie en aanmelding. Indien de lidstaat van oordeel is dat de maatregel niet hoeft te worden aangemeld, moet hij een verwijzing opnemen naar het bestaande besluit tot goedkeuring van staatssteun of naar bepalingen in de AGVV of andere groepsvrijstellingsverordeningen die op de maatregel van toepassing worden geacht, met de onderliggende motiveringen, of een beschrijving van de redenen waarom de maatregel niet als staatssteun kwalificeert. Bij het bepalen van het tijdschema voor het bereiken van de relevante mijlpalen en streefdoelen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de Commissie voldoende tijd heeft om staatssteun die mogelijk in de betrokken investeringsmaatregelen vervat is en waarvoor een aanmelding als staatssteun vereist is, goed te keuren. De Commissie staat klaar om de lidstaten voorlopig advies te geven over de vraag of elk van de investeringen waarin hun gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen voorzien, in overeenstemming is met het regelgevingskader voor staatssteun. De lidstaten worden aangemoedigd om de Commissie in kennis te stellen van hun prenotificatie- en aanmeldingsschema, zodat zij voldoende tijd heeft.
Op basis van eerdere ervaringen met maatregelen die in de herstel- en veerkrachtplannen zijn opgenomen en uit oogpunt van staatssteun zijn beoordeeld, is het bij de opstelling van herstel- en veerkrachtplannen van fundamenteel belang om tijdig met de diensten van de Commissie te communiceren, zodat snel kan worden beoordeeld of de aangemelde maatregelen staatssteun vormen. De lidstaten wordt verzocht in gesprek te gaan met de diensten van de Commissie zodat zij ten volle kunnen gebruikmaken van de mogelijkheden waarin de verschillende staatssteunkaders voorzien om maatregelen zodanig vorm te geven dat zij in overeenstemming zijn met de toepasselijke regels.
Steun ter vermindering van de dagelijkse kosten van ondernemingen is slechts in een beperkt aantal situaties en onder strikte voorwaarden toegestaan. Lidstaten die een maatregel met dit soort steun overwegen, moeten ervoor zorgen dat deze voldoet aan de toepasselijke voorwaarden die in de desbetreffende staatssteunregels zijn uiteengezet.
Hoewel de staatssteunregels tot 2026 kunnen veranderen, moet eraan worden herinnerd dat volgens de staatssteunregels het relevante moment voor de beoordeling van een maatregel het moment is waarop de staatssteun wordt toegekend, d.w.z. het moment waarop aan de begunstigde een in rechte afdwingbaar recht om de steun te ontvangen wordt toegekend. Zolang de betrokken staatssteunregels op dat moment voorzien in een basis voor de verenigbaarheid van een maatregel, kan die maatregel worden uitgevoerd (de staatssteun kan worden betaald en de investeringen kunnen worden uitgevoerd), zelfs indien de staatssteunregels daarna worden gewijzigd.
2. Beschrijving van de wijzigingen
Overeenkomstig de richtsnoeren en het model voor herstel- en veerkrachtplannen van 2021 moet deze afdeling per onderdeel worden gestructureerd. Deze afdeling hoeft alleen te worden ingediend voor de gewijzigde onderdelen. De in andere afdelingen verstrekte informatie mag niet worden herhaald, maar er moet worden aangegeven welke wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het eerder goedgekeurde herstel- en veerkrachtplan (met nauwkeurige verwijzingen naar de desbetreffende delen en maatregelen). De lidstaten kunnen gebruikmaken van de bestaande onderdelen om een paar hervormingen en investeringen met betrekking tot hetzelfde thema toe te voegen (zo kan een nieuwe maatregel voor de renovatie van gebouwen worden toegevoegd aan een bestaand onderdeel met betrekking tot energierenovatie). De lidstaten kunnen ook volledig nieuwe onderdelen toevoegen in geval van nieuwe investeringen en hervormingen met andere prioriteiten.
Beschrijving van hervormingen en investeringen
Voor elk onderdeel waarin onderliggende maatregelen worden gewijzigd, moeten de lidstaten aangeven welke investeringen of hervormingen worden “toegevoegd”, “geschrapt” of “gewijzigd” ten opzichte van de eerdere herstel- en veerkrachtplannen.
Gebruik van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties
Maatregelen in de vorm van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties kunnen om verschillende redenen een aantrekkelijke oplossing zijn om de investeringen te realiseren waarin de herstel- en veerkrachtplannen voorzien:
— |
Financieringsinstrumenten kunnen de terugbetaling van de door de begunstigden ontvangen hoofdsom aan de lidstaat verankeren, waardoor het ontstaan van overheidsschuld op lange termijn wordt beperkt. |
— |
Zij moeten het mogelijk maken de stromen, met inbegrip van de terugbetaling van de hoofdsom in voorkomend geval (bijvoorbeeld voor leningfondsen en aandelenregelingen), te hergebruiken voor dezelfde beleidsdoelstellingen, ook na 2026, en/of de leningen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit terug te betalen. |
— |
Financieringsinstrumenten kunnen dienen om vele kleine investeringen te financieren binnen een samenhangend kader, zoals overheidsgaranties en gunstige leningen voor het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen, en om potentiële begunstigden gemakkelijker te bereiken via gedecentraliseerde partnerstructuren. |
— |
Zij kunnen aanvullende financiële middelen of mede-investeringen helpen aan te trekken, met name van particuliere ondernemingen en particuliere financiële instellingen. |
Op basis van de ervaring die met de bestaande herstel- en veerkrachtplannen is opgedaan, zouden de lidstaten de volgende soorten financieringsinstrumenten kunnen overwegen:
— |
garantie-instrumenten en preferentiële leningen om de kosten van geleend kapitaal voor renovaties ter verbetering van de energie-efficiënte te verlagen; |
— |
publiek-private overeenkomsten voor investeringen in hernieuwbare energiebronnen; |
— |
herfinanciering door leveranciers van energiediensten om energie-efficiëntieverbeteringen in productieprocessen, niet-residentiële gebouwen en flatgebouwen mogelijk te maken; |
— |
deelnemingen in het kapitaal van bedrijven of in aandelenfondsen die de groene transitie ondersteunen (14) |
Bijlage I bevat nadere informatie over het gebruik van financieringsinstrumenten in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en de mogelijkheid om aan de InvestEU-garantie bij te dragen via een lidstaatcompartiment op basis van de ervaring die is opgedaan tijdens de voorbereiding en uitvoering van de oorspronkelijke herstel- en veerkrachtplannen.
Groene en digitale dimensies
De lidstaten moeten toelichten in welke mate hun gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen zullen bijdragen tot de groene transitie en tot het verminderen van de energieafhankelijkheid van de EU, alsook tot een toekomstbestendige digitale transitie en een robuuste digitale eengemaakte markt, of tot het aanpakken van de uitdagingen die daaruit voortvloeien. Dit kan onderzoeks- en innovatiemaatregelen met een relevant tijdschema omvatten. Beide transities moeten worden beschouwd als elkaar versterkend, in overeenstemming met het concept van de dubbele transitie, en zullen door de Commissie samen worden bezien.
De groene dimensie van de maatregelen in het herstel- en veerkrachtplan zal ook in de toekomst worden beoordeeld vanuit zowel kwalitatief (het verband tussen die maatregelen en de energie-, klimaat- en milieu-uitdagingen van elke lidstaat) als kwantitatief oogpunt (de totale bijdrage van het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan aan klimaatdoelstellingen – met inbegrip van het REPowerEU-hoofdstuk – en het REPowerEU-hoofdstuk afzonderlijk moeten beide goed zijn voor ten minste 37 % van de totale toewijzing van het plan).
De lidstaten wordt verzocht toe te lichten hoe hun gewijzigde herstel- en veerkrachtplan zal bijdragen tot de verwezenlijking van de in de klimaatwet vastgelegde EU-klimaatdoelstellingen en hoe in dat plan rekening wordt gehouden met de in december 2022 op politiek niveau overeengekomen klimaatdoelstellingen en de andere onderdelen van het in juli en december 2021 voorgestelde “Fit for 55”-pakket. Dit pakket bevat wetgevingsmaatregelen om het beleid inzake klimaat, energie, landgebruik, vervoer en belastingen geschikt te maken teneinde de netto-uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren en de in de Europese klimaatwet vastgelegde klimaatneutraliteit te bereiken.
De digitale dimensie van maatregelen in het kader van herstel- en veerkrachtplannen zal ook in de toekomst worden beoordeeld vanuit zowel kwalitatief als kwantitatief oogpunt. Op 9 maart 2021 publiceerde de Europese Commissie haar mededeling “Digitaal kompas 2030: de Europese aanpak voor het digitale decennium”, gestructureerd rond vier kernpunten: vaardigheden, veilige en duurzame digitale infrastructuur, digitale transformatie van bedrijven, en digitalisering van overheidsdiensten. Voor elk van deze punten worden ambitieuze doelstellingen op EU-niveau vastgesteld, met 2030 als streefdatum. Die mededeling werd gevolgd door een voorstel voor een besluit over een beleidsprogramma 2030 “Traject naar het digitale decennium”, dat op 9 januari 2023 in werking is getreden. Dit programma zou een governancestructuur tot stand brengen waarbij de lidstaten en de Commissie op gestructureerde wijze samenwerken om de doelstellingen te bereiken, en zou de uitvoering van meerlandenprojecten vergemakkelijken. De lidstaten wordt verzocht aan te geven hoe eventuele aanvullende of gewijzigde maatregelen voor het bevorderen van de digitale transitie, of het aanpakken van de uitdagingen die daaruit voortvloeien, zouden bijdragen tot de vier kernpunten en tot het bereiken van de doelstellingen voor 2030.
Wat de kwantitatieve benadering betreft, moet de totale bijdrage van het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan aan digitale doelstellingen goed zijn voor ten minste 20 % van de totale toewijzing van het plan, exclusief de maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk.
Traceren van klimaatuitgaven en digitale tagging
Het streefcijfer voor klimaat van 37 %, en het digitale streefcijfer van 20 %, zoals bepaald in artikel 19, lid 3, punten e) en f), van de RRF-verordening, blijven verplicht indien het herstel- en veerkrachtplan wordt gewijzigd, ongeacht de redenen die daartoe hebben geleid (met uitzondering van de kosten van in het REPowerEU-hoofdstuk opgenomen maatregelen met betrekking tot digitale tagging; maatregelen in de REPowerEU-hoofdstukken worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van het digitale streefcijfer). Het is dus belangrijk dat de lidstaten bij de herziening van hun herstel- en veerkrachtplannen rekening houden met de totale toewijzing van het herstel- en veerkrachtplan, ook wanneer de financiële bijdrage in het kader van een herziening is verhoogd of verlaagd.
De lidstaten moeten derhalve voor elke nieuwe of gewijzigde maatregel toelichten hoe deze bijdraagt tot de verwezenlijking van het streefcijfer voor klimaat en het digitale streefcijfer, overeenkomstig de richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen van 2021. Indien de totale geraamde kosten van het herstel- en veerkrachtplan of de kosten van maatregelen met een klimaat- of digitale tag veranderen, is een nieuwe beoordeling van de tagging nodig om na te gaan of de beide doelstellingen nog worden gehaald. Ook indien het toepassingsgebied, de aard of het opzet van een bestaande maatregel wordt gewijzigd, moet een taggingbeoordeling plaatsvinden.
Het is belangrijk op te merken dat beide doelstellingen worden berekend voor het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan als geheel, bestaande uit zowel het eerder goedgekeurde herstel- en veerkrachtplan als het addendum, uitgezonderd de kosten van maatregelen die in het REPowerEU-hoofdstuk zijn opgenomen met betrekking tot digitale tagging. De bijdragen aan de verwezenlijking van het streefcijfer voor klimaat en het digitale streefcijfer worden herberekend voor het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan, rekening houdend met de wijzigingen die zijn aangebracht aan de maatregelen in het herstel- en veerkrachtplan en de hierboven genoemde gewijzigde totale geraamde kosten. De klimaatbijdrage zal worden vergeleken met de totale toewijzing van het herstel- en veerkrachtplan, met inbegrip van het REPowerEU-hoofdstuk. Het streefcijfer voor klimaat zal ook afzonderlijk worden berekend voor het REPowerEU-hoofdstuk. De bijdrage aan de verwezenlijking van de digitale doelstellingen zal worden vergeleken met de totale toewijzing van het herstel- en veerkrachtplan, exclusief de bedragen voor hervormingen en investeringen in het REPowerEU-hoofdstuk.
Op basis van de ervaring met de 27 goedgekeurde plannen is het voor maatregelen die betrekking hebben op meerdere gebieden, zoals in het geval van horizontale maatregelen, noodzakelijk het traceren van klimaatuitgaven en digitale tagging waar nodig toe te passen op het niveau van submaatregelen (een afzonderlijk deel van een maatregel dat betrekking heeft op een specifiek interventiegebied) waarbij verschillende interventiegebieden worden gebruikt (overeenkomstig de bijlagen VI en VII bij de RRF-verordening).
Voorts zij eraan herinnerd dat in artikel 19, lid 3, punten e) en f), van de RRF-verordening en in de bijlagen VI en VII toepasselijke coëfficiënten voor de berekening van steun voor de digitale en klimaatdoelstellingen zijn vastgesteld. Volgens die bepalingen kunnen de coëfficiënten voor steun voor de klimaatdoelstellingen worden verhoogd (tot in totaal 3 % voor de klimaattagging), mits zij gepaard gaan met maatregelen die het effect ervan vergroten. De lidstaten moeten het gebruik van dergelijke bepalingen in voorkomend geval afdoende motiveren.
De lidstaten moeten de specifieke aanpak beschrijven die zij voorstellen voor het taggen van dergelijke maatregelen. De Commissie kan de lidstaten helpen voorbeelden te vinden van hoe soortgelijke maatregelen zijn getagd in de herstel- en veerkrachtplannen die eerder door de Raad zijn goedgekeurd.
Beginsel “geen ernstige afbreuk doen”
De technische richtsnoeren over de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” (PB C 58 van 18.2.2021, blz. 1.), waarin de leidende beginselen en concrete voorwaarden voor de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in de context van de herstel- en veerkrachtfaciliteit worden uiteengezet, blijven onverkort van toepassing, rekening houdend met de specifieke kenmerken ervan. Deze richtsnoeren bevatten ook een “checklist” die moet worden gevolgd bij de zelf uitgevoerde toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. Deze toetsing moet voor elke maatregel in het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan worden opgenomen. In deze afdeling worden de belangrijkste elementen van de richtsnoeren samengevat en wordt uitgelegd hoe zij op nieuwe of herziene maatregelen moeten worden toegepast. Dit deel bevat ook verdere verduidelijkingen op basis van de ervaring met de eerder goedgekeurde herstel- en veerkrachtplannen.
Hoe moet het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” worden toegepast bij de herziening van herstel- en veerkrachtplannen?
De lidstaten moeten voor elke nieuwe of gewijzigde maatregel die in het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan is opgenomen, een zelf uitgevoerde toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” verstrekken, behalve in die gevallen waarin dit beginsel niet van toepassing is (zie ook afdeling 2.1 en bijlage I bij de technische richtsnoeren over de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”). De lidstaten wordt ook verzocht om, indien relevant en mogelijk, in het kader van de zelf uitgevoerde toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” een kwantitatieve beoordeling van de milieueffecten van de hervorming of investering te verstrekken. De volgende horizontale overwegingen moeten in aanmerking worden genomen (zie ook de bijlage met aanvullende informatie over de wijze waarop aan het beginsel kan worden voldaan):
— |
Nieuw beschikbare alternatieven met een gering effect: De beginselen van afdeling 2.4, met inbegrip van voetnoot 25, van de technische richtsnoeren over de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, blijven van toepassing op de beoordeling van nieuwe of herziene maatregelen. Bij de toetsing van deze maatregelen aan het beginsel moet rekening worden gehouden met de informatie over alternatieven met een gering effect die beschikbaar zijn op het ogenblik dat het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan wordt ingediend. |
— |
Geen toename van het milieueffect in vergelijking met de oorspronkelijke maatregel: Indien een bestaande maatregel wordt gewijzigd, mag de wijziging het relatieve milieueffect van die maatregel niet vergroten ten opzichte van het effect van de oorspronkelijke maatregel. Dit moet door de lidstaat worden aangetoond. Als er sprake is van een toegenomen effect, moet de lidstaat aantonen dat de maatregel ondanks het grotere milieueffect nog steeds in overeenstemming is met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. |
Hoe moeten de lidstaten in hun herstel- en veerkrachtplannen aantonen dat de maatregelen in overeenstemming zijn met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”?
In het geval van wijzigingen zouden twee hoofdscenario’s met verschillende gevolgen voor de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in beeld komen:
— |
Invoering van een nieuwe maatregel: Als een lidstaat ervoor kiest een nieuwe maatregel aan zijn herstel- en veerkrachtplan toe te voegen, moet dezelfde procedure worden gevolgd als voor de oorspronkelijke indiening van het herstel- en veerkrachtplan. De lidstaat moet de checklist in bijlage I bij de technische richtsnoeren over de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” invullen ter onderbouwing van zijn analyse van de vraag of en in welke mate de nieuwe maatregel gevolgen heeft voor milieudoelstellingen. |
— |
Wijziging van een bestaande maatregel: Het is ook mogelijk dat lidstaten de opzet, de aard of het toepassingsgebied van een bestaande maatregel willen wijzigen. De lidstaten moeten de overeenkomstige toetsing aan het beginsel indienen en deze zo nodig aanpassen om rekening te houden met de wijzigingen van de maatregel. De lidstaat moet een verwijzing opnemen naar de afdeling van het eerder goedgekeurde herstel- en veerkrachtplan waarin de initiële toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” is opgenomen. |
3. Mijlpalen, streefdoelen en tijdschema
Bij de wijziging van hun herstel- en veerkrachtplannen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat elke nieuwe of gewijzigde maatregel die in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit wordt ondersteund, vergezeld gaat van bijbehorende mijlpalen en streefdoelen. Bij het vaststellen van nieuwe mijlpalen en streefdoelen of bij het voorstellen van wijzigingen van bestaande mijlpalen en streefdoelen moeten de lidstaten de beginselen in acht nemen die in de richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen van 2021 zijn uiteengezet, ook wat hun specificiteit en robuustheid betreft.
Het voorstel van de lidstaat van nieuwe of gewijzigde mijlpalen of streefdoelen vloeit strikt voort uit de opname van nieuwe of gewijzigde maatregelen in het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan.
Aangezien de lidstaten worden aangemoedigd om deel te nemen aan grensoverschrijdende of meerlandenprojecten ter ondersteuning van de REPowerEU-doelstellingen, moet er specifiek op worden toegezien dat de bijbehorende mijlpalen en streefdoelen doordacht zijn vormgegeven. Enerzijds moeten deze duidelijk worden verdeeld over de verschillende lidstaten die aan dergelijke projecten deelnemen, om overlappingen en vertragingen bij de beoordeling en uitvoering te voorkomen. De succesvolle voltooiing van het herstel- en veerkrachtplan van een bepaalde lidstaat moet losstaan van de succesvolle voltooiing van het plan van een andere lidstaat. Anderzijds moet de vormgeving van de mijlpalen en streefdoelen goed worden gecoördineerd, zodat onvermijdelijke onderlinge afhankelijkheden tussen lidstaten correct worden beoordeeld en voorzichtige uitvoeringstermijnen worden vastgesteld. De Commissie staat klaar om groepen lidstaten die bij grensoverschrijdende of meerlandenprojecten betrokken zijn, bij te staan om ervoor te zorgen dat hun mijlpalen en streefdoelen adequaat van opzet zijn.
De uitvoeringstermijn van sommige nationale investeringen ter verwezenlijking van REPowerEU-doelstellingen kan tot na 2026 lopen. In dat geval moeten de betrokken mijlpalen en streefdoelen in het REPowerEU-hoofdstuk zo worden vormgegeven dat zij alleen acties omvatten die tijdens de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit door de faciliteit worden gesteund, terwijl de opzet van de maatregelen duidelijk moet aangeven welke uitvoeringsstappen na 2026 door nationale of andere EU-fondsen zullen worden gesteund.
Indien een lidstaat voorstelt om zijn herstel- en veerkrachtplan op grond van artikel 21 te wijzigen, kunnen wijzigingen van bestaande mijlpalen en streefdoelen alleen worden doorgevoerd voor zover deze verband houden met de objectieve omstandigheden die worden aangevoerd om de wijziging te rechtvaardigen. Zoals in deel 1 van deze richtsnoeren uiteengezet, moet er een oorzakelijk verband zijn tussen de objectieve omstandigheden en de voorgestelde wijzigingen.
Indien in het uitvoeringsbesluit van de Raad administratieve fouten worden geconstateerd, kunnen die op elk moment tijdens de uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen aan de Commissie en de Raad worden gemeld. Hiermee zal rekening worden gehouden in het voorstel van de Commissie voor een nieuw/gewijzigd uitvoeringsbesluit van de Raad of anders in een specifiek corrigendum.
4. Financiering en kosten
Nieuwe maatregelen: De lidstaten moeten in een addendum een raming verstrekken van de totale kosten van de voorgestelde nieuwe hervormingen en investeringen. Deze verplichting heeft ook betrekking op hervormingen en investeringen die in de REPowerEU-hoofdstukken zijn opgenomen.
Herziene maatregelen: De lidstaat moet voor elke herziene maatregel bijgewerkte kostenramingen verstrekken indien de wijzigingen gevolgen hebben voor de kostenramingen. Als de wijziging alleen betrekking heeft op de omvang van de maatregel, moeten de geraamde kosten op evenredige basis worden herzien.
Methode: Bij het opstellen van deze kostenramingen moeten de lidstaten de specifieke instructies in de richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen van 2021 volgen. In de regel wordt van de lidstaten niet verwacht dat zij herziene kostenramingen verstrekken voor maatregelen die noch nieuw, noch gewijzigd zijn. De lidstaten kunnen een validatie van de kostenramingen door een onafhankelijke overheidsinstantie verstrekken, wat de ramingen aannemelijker kan maken.
5. Complementariteit en uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen
Samenhang met andere initiatieven
Overeenkomstig artikel 17 van de RRF-verordening moeten alle herstel- en veerkrachtplannen, met inbegrip van de addenda, consistent zijn met de relevante landspecifieke aanbevelingen en met de informatie in de nationale hervormingsprogramma’s, de nationale energie- en klimaatplannen en de bijwerkingen daarvan krachtens Verordening (EU) 2018/1999, de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie waarin de verordening betreffende het Fonds voor een rechtvaardige transitie voorziet, de plannen voor de uitvoering van de jongerengarantie, de partnerschapsovereenkomsten en de operationele programma’s.
— |
Voor de samenhang met de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen en nationale hervormingsprogramma’s wordt verwezen naar de afdeling van deze richtsnoeren over het Europees Semester. |
— |
De addenda moeten ook in overeenstemming zijn met de activiteiten ten behoeve van een klimaatneutrale economie die in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie zullen zijn uitgewerkt. |
— |
Tot slot moeten de addenda in overeenstemming zijn met de partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s die in het kader van de GB-verordening 2021-2027 zullen worden aangenomen vanaf de goedkeuring van de oorspronkelijke herstel- en veerkrachtplannen. Aangezien alle lidstaten hun partnerschapsovereenkomsten en bijna alle programma’s van het cohesiebeleid hebben vastgesteld, moeten zij uitleggen hoe nieuwe of gewijzigde maatregelen in het kader van het herstel- en veerkrachtplan complementair zijn met de uitvoering van de programma’s in het kader van de GB-verordening 2021-2027 (15). |
Complementariteit van de financiering en voorkoming van dubbele financiering
De lidstaten moeten in hun gewijzigde herstel- en veerkrachtplan specificeren of de concrete details die zijn ingevoerd om de complementariteit van de financiering en de naleving van artikel 9 van de RRF-verordening te waarborgen, zijn gewijzigd. In dat verband blijven de richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen van 2021 volledig van toepassing.
Uitvoering
Het uitvoeringskader werd beoordeeld als onderdeel van de oorspronkelijke herstel- en veerkrachtplannen en er wordt van uitgegaan dat de lidstaten voor de uitvoering van hun gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen zullen blijven gebruikmaken van dezelfde regelingen. Elke voorgestelde wijziging van het uitvoeringskader moet echter worden toegelicht.
Indien de lidstaten tot dusver moeilijkheden hebben ondervonden bij de uitvoering van hun herstel- en veerkrachtplannen (bijvoorbeeld in verband met een gebrek aan administratieve capaciteit, een nog niet ontwikkeld IT-systeem of een onvoldoende duidelijk mandaat voor de bevoegde autoriteiten), worden zij aangemoedigd hun bestaande regelingen proactief te heroverwegen om ze efficiënter te maken. De lidstaten wordt ook verzocht de tot dusver opgedane ervaring met de Commissie te bespreken om na te gaan of wijzigingen in het uitvoeringskader kunnen bijdragen tot een betere uitvoering van hervormingen en investeringen.
Wanneer een lidstaat zijn herstel- en veerkrachtplan wijzigt om in aanmerking te komen voor een grotere financiële bijdrage of een lening, moet hij aantonen dat de autoriteiten die belast zijn met de coördinatie en uitvoering van het plan over voldoende administratieve capaciteit en een passend mandaat beschikken. Meer in het algemeen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat zij over voldoende administratieve capaciteit beschikken om in herstel- en veerkrachtplannen opgenomen investeringen uit te voeren en als zodanig de mogelijkheid hebben om in de kostenberekening van hun respectieve investeringen of hervormingen beperkte administratieve kosten van tijdelijke aard op te nemen, zolang die kosten verband houden met de uitvoering van die specifieke investering of hervorming.
De lidstaten kunnen ook gebruikmaken van het instrument voor technische ondersteuning voor de uitvoering van investeringen en hervormingen in het REPowerEU-hoofdstuk, zoals toegelicht in de richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen van 2021. De lidstaten wordt verzocht aan te geven of zij wensen gebruik te maken van artikel 7, lid 2, van de RRF-verordening in het kader van de specifieke hervorming of investering waarop de technische ondersteuning betrekking zou hebben. Indien de lidstaat voor de uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan om horizontale steun in het kader van het instrument voor technische ondersteuning heeft verzocht, of van plan is dat te doen, bijvoorbeeld met betrekking tot communicatiemaatregelen, wordt de lidstaat verzocht dat in deze afdeling te vermelden.
Raadplegingsproces
De lidstaten moeten een samenvatting verstrekken van het raadplegingsproces dat in overeenstemming met hun nationale rechtskaders heeft plaatsgevonden en dat tot de indiening van het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan / addendum heeft geleid. Het raadplegingsproces moet in verhouding staan tot de omvang van de in de herstel- en veerkrachtplannen aangebrachte wijzigingen. Zo zou voor wijzigingen in verband met een licht gewijzigde financiële toewijzing niet hetzelfde soort raadplegingsproces nodig zijn als voor wijzigingen waarbij een aanzienlijk leningbedrag wordt aangevraagd. Aangezien de omvang van de raadplegingen bij de opstelling van de oorspronkelijke herstel- en veerkrachtplannen verschilde, met name vanwege de COVID-19-crisis, worden de lidstaten aangemoedigd dit proces in het algemeen te versterken indien zij hun herstel- en veerkrachtplannen wijzigen. Zij moeten ervoor zorgen dat belanghebbenden, met inbegrip van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, niet-gouvernementele organisaties en, in voorkomend geval, belanghebbenden uit de landbouwsector tijdig en op zinvolle wijze worden betrokken bij het ontwerpen, uitvoeren en monitoren van nieuwe of herziene maatregelen, in overeenstemming met hun nationale rechtskaders.
Voor de uitvoering van relevante maatregelen kan het passend zijn dat de lidstaten voorwaarden in verband met regionale of lokale overwegingen opnemen in mijlpalen of streefdoelen met een geografische dimensie (bijvoorbeeld door specifieke voorwaarden toe te voegen in verband met de raadpleging van lokale en regionale autoriteiten). Zij kunnen ook soortgelijke voorwaarden opnemen voor de raadpleging van sociale partners en, in voorkomend geval, belanghebbenden uit de landbouwsector in verband met de uitvoering van relevante hervormingen of investeringen.
Daarnaast zal het Europees Semester een belangrijk kader vormen om de voortgang van de uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen met belanghebbenden te bespreken, in overeenstemming met de praktijken en tradities van elke lidstaat. Voorts kunnen de lidstaten in hun nationale hervormingsprogramma’s ook een beschrijving geven van de raadplegingen die tot dusver hebben plaatsgevonden en aangeven welke raadplegingen voor de toekomst worden overwogen. De uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen zal alleen succesvol zijn met een sterke regionale en lokale inbreng, alsook steun van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld.
De normale raadplegingsvereisten, waaronder de noodzaak een samenvatting te verstrekken waarin wordt beschreven hoe met de inbreng van belanghebbenden rekening is gehouden, gelden ook voor de opstelling van het REPowerEU-hoofdstuk. De lidstaten moeten in hun samenvattingen aangeven hoe het resultaat van de raadpleging in hun REPowerEU-hoofdstukken is verwerkt. Er moet een beschrijving van het raadplegingsproces worden gegeven, met inbegrip van de belangrijkste kenmerken ervan, de soorten belanghebbenden en de belangrijkste ontvangen inbreng. Vervolgens moet worden beschreven hoe bij het ontwerp van REPowerEU-maatregelen rekening is gehouden met de ontvangen feedback, en moet worden aangegeven hoe hiermee tijdens de uitvoering rekening zal worden gehouden.
Het is belangrijk dat er een brede raadpleging plaatsvindt, waarbij met name de belanghebbenden met relevante deskundigheid op het gebied van REPowerEU-aangelegenheden worden gehoord. De duur van het raadplegingsproces moet in verhouding staan tot de urgentie van de indiening van REPowerEU-hoofdstukken.
Er is geen aanvullende openbare raadpleging nodig in gevallen waarin de lidstaten maatregelen opschalen zonder de inhoud ervan te wijzigen, of wanneer zij bestaande maatregelen naar het REPowerEU-hoofdstuk overhevelen omdat hun maximale financiële bijdrage is verlaagd.
Controles en audits
Internecontrolesystemen zijn van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de herstel- en veerkrachtplannen volledig in overeenstemming zijn met artikel 22 van de RRF-verordening. In dit verband en in het licht van de wijzigingen die voortvloeien uit de herziening van een herstel- en veerkrachtplan, is het van essentieel belang dat de lidstaten precies verantwoorden hoe de ingevoerde controlestructuren nog steeds geschikt zijn en, in voorkomend geval, hoe deze zullen worden versterkt om te zorgen voor passende middelen en structuren. De belangrijkste vereisten waaraan de controlesystemen van de lidstaten moeten voldoen, zijn opgenomen in bijlage I bij de tussen de Commissie en de lidstaat ondertekende financierings- en leningsovereenkomst. Indien het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan nieuwe of herziene maatregelen bevat, moet de lidstaat met name uitleggen en aantonen dat de controlestructuren nog steeds toereikend zijn of, indien relevant, hoe hun capaciteit, met inbegrip van personeel en processen, evenredig met de toename van de omvang van het herstel- en veerkrachtplan zal worden uitgebreid.
Wanneer de financiële bijdrage in het addendum niet aanzienlijk wordt verhoogd maar er toch wijzigingen worden aangebracht ten opzichte van het oorspronkelijke herstel- en veerkrachtplan, wordt de lidstaten verzocht een bijgewerkte toelichting te geven bij de controleregelingen en -systemen, met inbegrip van het systeem voor het bewaren van de data van eindontvangers.
Communicatie
De lidstaten moeten doorgaan met de uitvoering van hun communicatiestrategie, en deze indien nodig bijwerken om er de nieuw toegevoegde hervormingen en investeringen in op te nemen, teneinde het publiek bewust te maken van de Uniefinanciering, overeenkomstig artikel 34 van de RRF-verordening en artikel 10 van de financieringsovereenkomsten. De lidstaten wordt verzocht bij de indiening van gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen een beschrijving te geven van de acties die zij hebben ondernomen om deze verplichtingen na te komen, zodat de Commissie gemakkelijker kan nagaan of de genoemde bepalingen worden nageleefd.
De communicatiecampagnes moeten erop gericht zijn meer ruchtbaarheid te geven aan belangrijke hervormingen en investeringen als onderdeel van een Europese respons, met name in het kader van REPowerEU, en het grote publiek beter op de hoogte te brengen van herstel- en veerkrachtplannen en het doel ervan. De lidstaten worden aangemoedigd hun communicatieactiviteiten in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit toe te spitsen op de volgende punten:
— |
de doelstellingen van het herstel- en veerkrachtplan en de voordelen ervan voor de lidstaat toelichten en in herinnering brengen; |
— |
met praktische bewijzen aantonen waarom hervormingen en investeringen de samenleving, het herstel van Europa, de groene en de digitale transitie en de energiezekerheid ten goede komen; |
— |
ervoor zorgen dat de politieke steun op hoog niveau voor het herstel- en veerkrachtplan voldoende zichtbaar is; |
— |
communiceren over belangrijke projecten en de verwezenlijking ervan in verband brengen met de herstel- en veerkrachtfaciliteit; |
— |
potentiële begunstigden aanmoedigen om in het kader van het herstel- en veerkrachtplan financiering aan te vragen; |
— |
de algemene vooruitgang bij de uitvoering van zowel hervormingen als investeringen onder de aandacht brengen, met name in het kader van REPowerEU, onder meer in regelmatige uitwisselingen met de sociale partners, de betrokken gemeenschappen en het maatschappelijk middenveld in het algemeen. |
De Commissie is ook beschikbaar via het Inform EU-netwerk om de lidstaten te helpen bij de uitvoering van hun nationale communicatiestrategieën, ook voor hun gewijzigde herstel- en veerkrachtplannen.
Transparantie over eindontvangers
Het gebruik van middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit is transparanter gemaakt door de opname van een nieuwe transparantieverplichting in de REPowerEU-verordening. De lidstaten moeten een publiek toegankelijk en gebruiksvriendelijk portaal opzetten waar zij gegevens publiceren over de 100 eindontvangers die het hoogste bedrag aan financiering voor de uitvoering van maatregelen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit ontvangen.
Onder eindontvangers moet worden verstaan de laatste entiteit die middelen ontvangt en geen contractant of subcontractant is. Eindontvangers moeten worden onderscheiden van de begunstigden, die in het kader van het directe beheer van de faciliteit de lidstaten zijn.
Deze gegevens moeten de wettelijke naam van de eindontvanger omvatten, met inbegrip van de voor- en achternaam indien de eindontvanger een natuurlijke persoon is, het bedrag van de ontvangen middelen en de bijbehorende maatregel(en) in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit waarvoor de financiering is ontvangen. Om de 100 grootste ontvangers te bepalen, moeten alleen middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit in aanmerking worden genomen, aangezien sommige investeringen ook gedeeltelijk via andere overheidsfinanciering kunnen worden gefinancierd.
Met het oog op evenredigheid en eerbiediging van de privacy moeten, indien eindontvangers natuurlijke personen zijn, alle persoonsgegevens worden gewist twee jaar na het einde van het begrotingsjaar waarin de laatste financiering uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit aan die eindontvanger is betaald. Evenzo zijn naar analogie enkele uitzonderingen op de bekendmaking van gegevens, waarin artikel 38, lid 3, van het Financieel Reglement voorziet, van toepassing verklaard op de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Het gaat om de volgende gevallen:
— |
onderwijssteun betaald aan natuurlijke personen en alle andere rechtstreekse steun betaald aan de meest behoeftige natuurlijke personen, zoals werklozen en vluchtelingen (artikel 191, lid 4, punt b), van het Financieel Reglement); |
— |
opdrachten van zeer geringe waarde gegund aan deskundigen die op basis van hun beroepsbekwaamheid zijn geselecteerd (artikel 237, lid 2, van het Financieel Reglement), alsook opdrachten met een waarde van minder dan 15 000 EUR (het bedrag bedoeld in punt 14.4 van bijlage I bij het Financieel Reglement); |
— |
financiële steun verleend door middel van financieringsinstrumenten voor een bedrag van minder dan 500 000 EUR; |
— |
wanneer bekendmaking afbreuk dreigt te doen aan de bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie beschermde rechten en vrijheden van betrokken personen of entiteiten of de commerciële belangen van ontvangers dreigt te schaden. |
Gezien de bedragen die met de herstel- en veerkrachtfaciliteit gemoeid zijn, is het onwaarschijnlijk dat de in de eerste drie punten beschreven uitzonderingen van toepassing zouden zijn op de 100 grootste ontvangers. Ook de vierde uitzondering zal naar verwachting niet op grote schaal van toepassing zijn. Aangezien de bekendmaking van gegevens alleen betrekking heeft op grote ontvangers, waarvan de meeste naar verwachting rechtspersonen zullen zijn, moet elke bezorgdheid over de privacy van natuurlijke personen worden afgewogen tegen de noodzaak van transparantie over de besteding van EU-middelen. Bovendien moet worden opgemerkt dat de verwijzing naar artikel 38, lid 3, van het Financieel Reglement elke toekomstige wijziging van dat lid zal weerspiegelen.
Naast de bekendmaking van deze gegevens op de portaalsites van de lidstaten zal de Commissie deze gegevens samen met de links naar de portaalsites van de lidstaten centraliseren op het scorebord voor herstel en veerkracht. Deze gegevens moeten tweemaal per jaar worden bijgewerkt, en de Commissie zal ernaar streven het tijdschema voor de bijwerkingen af te stemmen op de bestaande halfjaarlijkse rapportage in april en oktober. De eerste informatievergaring zal parallel met de halfjaarlijkse rapportage van april 2023 plaatsvinden. De Commissie zal ook een interactieve kaart publiceren waarop de verschillende maatregelen en de locatie ervan in de lidstaten zijn aangegeven.
(1) Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).
(2) Een industrieel plan voor de Green Deal voor het nettonultijdperk van 1 februari 2023, (COM(2023)62).https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52023DC0062
(3) https://commission.europa.eu/system/files/2021-01/document_travail_service_part1_v2_en.pdf
(4) Overeenkomstig artikel 26 bis, lid 1, van de GB-verordening kunnen lidstaten die een REPowerEU-hoofdstuk indienen, verzoeken dat tot 7,5 % van hun initiële nationale toewijzing in het kader van het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds wordt opgenomen in prioriteiten die bijdragen tot de verwezenlijking van de REPowerEU-doelstellingen, zoals vastgesteld in artikel 21 quater van de RRF-verordening, op voorwaarde dat die steun bijdraagt tot de realisatie van de specifieke doelstellingen van het betrokken fonds, zoals uiteengezet in de fondsspecifieke verordeningen. De 7,5 % van de nationale toewijzing in het kader van de GB-verordening die wordt gebruikt voor investeringen die bijdragen tot de verwezenlijking van de REPowerEU-doelstellingen maakt echter geen deel uit van de REPowerEU-hoofdstukken, noch van de herstel- en veerkrachtplannen.
(*1) Gebaseerd op toewijzingen voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Cohesiefonds en het Europees Sociaal Fonds Plus, na overdrachten in het kader van de goedkeuring van de partnerschapsovereenkomsten.
(5) Bni in 2019 per afsluitdatum mei 2020 als overweging 48 van en bijlage 1 bij de RRF-verordening.
(6) Nota van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 30 juni 2022“RRF: Update of the maximum financial contribution”.
(7) Deze voorbeelden dienen louter ter illustratie en lopen geenszins vooruit op de beoordeling door de Commissie van de door de lidstaat aangevoerde motivering.
(8) Hernieuwbare waterstof: waterstof geproduceerd uit hernieuwbare energie in overeenstemming met de in Richtlijn (EU) 2018/2001 en de bijbehorende uitvoerings- en gedelegeerde handelingen beschreven methoden voor hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong.
(9) Voor fossielvrije waterstof wordt verwezen naar de tijdelijke kaderregeling voor crisissteun om de economie te ondersteunen tegen de achtergrond van de Russische invasie van Oekraïne (2022/C 426/01) als referentiepunt. In het kader van de doelstelling inzake de productie en het gebruik van hernieuwbare en fossielvrije waterstof kan geen steun worden verleend voor waterstof die wordt geproduceerd via gaspyrolyse of stoomreforming van methaan met koolstofafvang en -opslag.
(10) Zie voor meer voorbeelden van maatregelen “De stijgende energieprijzen aanpakken: een toolbox met initiatieven en steunmaatregelen”, COM(2021) 660 final.
(11) Voor steun aan installaties die onder het EU-emissiehandelssysteem vallen, gelden de criteria die zijn vastgesteld in de technische richtsnoeren over de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” en in de bijlagen bij uitvoeringsbesluiten van de Raad.
(12) Als onderdeel van de reguliere cyclus van het Europees Semester worden landspecifieke aanbevelingen gewoonlijk eind mei, begin juni door de Commissie voorgesteld, vervolgens door de Europese Raad bekrachtigd en uiteindelijk begin juli door de Raad aangenomen.
(13) SEC(2022) 70 final - SWD(2022) 19 final - SWD(2022) 20 final.
(14) Vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen.
(15) Zie deel 1 voor concrete details wat betreft het aanvragen van overdrachten tussen de herstel- en veerkrachtfaciliteit en de fondsen voor het cohesiebeleid.
BIJLAGE I
FINANCIERINGSINSTRUMENTEN
De lidstaten kunnen beslissen over het soort financieringsinstrument, de opzet ervan en de selectie van de uitvoerende/met de uitvoering belaste entiteiten en worden aangemoedigd om met de diensten van de Commissie te overleggen wat de beste uitvoeringsmethode voor het beoogde gebruik van financieringsinstrumenten is, rekening houdend met de doelstellingen van de maatregelen, de bestaande structuren en de verbanden met het werk van de partners.
In het algemeen hebben de lidstaten twee belangrijke mogelijkheden om financieringsinstrumenten te gebruiken: hetzij door geld uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit over te hevelen naar het InvestEU-compartiment van de lidstaat, hetzij door andere structuren (bv. nationale structuren) te gebruiken. De aan beide opties verbonden voorwaarden worden beschreven in de richtsnoeren van januari 2021 voor herstel- en veerkrachtplannen en worden hieronder nader uiteengezet.
Voor de bijdrage aan het lidstaatcompartiment in het kader van InvestEU is de ondertekening van de bijdrageovereenkomst tussen een lidstaat en de Commissie vereist. De uitvoering van de InvestEU-garantie gebeurt door de Commissie via geselecteerde uitvoerende partners.
Wat nationale financieringsinstrumenten betreft, kunnen de volgende fasen worden onderscheiden:
Eerste fase: voorbereiding van de maatregel: Ervoor zorgen dat de financieringsinstrumenten bijdragen tot de doelstellingen van het herstel- en veerkrachtplan, namelijk door:
— |
beschrijving van het te ondersteunen investeringsbeleid (bv. energie-efficiëntie, breedband, digitalisering van kmo’s), waarin wordt bepaald hoe de middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit in het financieringsinstrument zullen worden gebruikt en hoe dit in overeenstemming is met het toepassingsgebied en de beoordelingscriteria van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, met inbegrip van een beschrijving van het onderliggende marktfalen dat het noodzakelijk maakt overheidsmiddelen in te zetten voor particuliere investeringen; |
— |
bepaling van het financieringsinstrument (en met name onder meer het risico-rendementsbeleid tussen de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere financieringsbronnen binnen het financieringsinstrument) en van de wijze waarop dit zal bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het herstel- en veerkrachtplan; |
— |
verstrekking van een gedetailleerde zelf uitgevoerde toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” en van de nodige waarborgen om te verzekeren dat het beginsel tijdens de uitvoering van de maatregel in acht zal worden genomen; |
— |
vaststelling van de relevante staatssteunbepalingen en mogelijke toepassing van de algemene groepsvrijstellingsverordening en daarmee verband houdende criteria waaraan de financieringsproducten moeten voldoen; |
— |
bepaling van duidelijke mijlpalen (gekoppeld aan de opzet en uitvoering van het instrument) en streefdoelen (gekoppeld aan de outputs/resultaten van de onderliggende projecten die door het instrument worden gefinancierd); |
— |
vaststelling van het te verlenen type steun (bv. leningen, garanties, aandelenkapitaal), de beoogde begunstigden (bv. kmo’s, grotere ondernemingen, publiek-private partnerschappen) en investeringen (bv. innovatie, breedband, infrastructuur) om te bepalen in welke activa kan worden geïnvesteerd; |
— |
vaststelling van het tijdschema voor de inzet van het financieringsinstrument (de invoering van een financieringsinstrument kan gemiddeld tot twee jaar in beslag nemen), met inbegrip van investeringen in de reële economie en de daarmee samenhangende effecten; |
— |
beschrijving van het monitoringsysteem om verslag uit te brengen over streefdoelen en mijlpalen in overeenstemming met het herstel- en veerkrachtplan. |
Tweede fase: Uitvoeringsovereenkomst met de entiteit waaraan de uitvoering van het financieringsinstrument is toevertrouwd
— |
Om het financieringsinstrument uit te voeren, moet met de uitvoerende partner/de met uitvoering belaste entiteit (in het geval van fondsen zou dit de fondsbeheerder namens de partners zijn) een overeenkomst worden gesloten waarin de verplichtingen uit hoofde van het herstel- en veerkrachtplan worden omgezet. In de kaderovereenkomst tussen de lidstaat en de uitvoerende/met de uitvoering belaste entiteiten moeten alle verplichtingen uit hoofde van de RRF-verordening en het uitvoeringsbesluit van de Raad met betrekking tot het herstel- en veerkrachtplan van de lidstaat worden omgezet – met bijzondere aandacht voor de verplichtingen inzake staatssteun, het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, audits en controles, en mogelijke beperkingen voor de begunstigden. |
— |
De relevante regels inzake staatssteun en overheidsopdrachten moeten worden nageleefd. |
— |
Een van de eerste mijlpalen in het herstel- en veerkrachtplan kan worden gekoppeld aan de sluiting van de uitvoeringsovereenkomst tot het opzetten van het financieringsinstrument of tot aanpassing van een bestaand instrument (overeenkomstig het in het herstel- en veerkrachtplan overeengekomen investeringsbeleid) tussen de lidstaat en de met uitvoering belaste entiteit. |
— |
Als onderdeel van die eerste mijlpaal in het herstel- en veerkrachtplan zal de lidstaat bij de indiening van het eerste uitbetalingsverzoek aan de Commissie de regels en het investeringsbeleid van het financieringsinstrument verstrekken, zodat kan worden nagegaan of het in overeenstemming is met het herstel- en veerkrachtplan. |
Uitrol van investeringen in de reële economie door de met uitvoering belaste entiteit of door financiële intermediairs (bv. commerciële banken, investeringsfondsen):
— |
Alle volgende mijlpalen zullen worden gekoppeld aan de uitrol van investeringen in de reële economie door de met uitvoering belaste entiteit of financiële intermediairs. |
— |
Bij de afwikkeling van het financieringsinstrument zullen voorzieningen en terugvloeiende middelen die niet voor verliezen zijn aangewend, naar de lidstaat terugvloeien overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in het investeringsbeleid en de exitstrategie van het instrument. Opbrengsten en terugvloeiende middelen moeten verplicht voor gelijkwaardige doeleinden worden gebruikt. |
BIJLAGE II
MODEL VOOR DE INTENTIEVERKLARING BETREFFENDE LENINGEN IN HET KADER VAN DE HERSTEL- EN VEERKRACHTFACILITEIT
Aan: Hoofdonderhandelaars in SG RECOVER en DG ECFIN
Cc: EC-RECOVER@ec.europa.eu
Onderwerp: Leningen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit – kennisgeving van belangstelling
Geachte heer/mevrouw,
Wij verwijzen naar Verordening (EU) 2021/241, met name artikel 14, lid 6, waarin is bepaald dat de lidstaten de Europese Commissie binnen 30 dagen na de inwerkingtreding van de gewijzigde verordening met betrekking tot REPowerEU-hoofdstukken in herstel- en veerkrachtplannen moeten meedelen of zij al dan niet voornemens zijn steun via leningen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit aan te vragen.
Daarom, en onverminderd de mogelijkheid om tot 31 augustus 2023 steun via leningen aan te vragen, wensen wij het volgende te kennen te geven:
[Selecteer wat van toepassing is]
In dit stadium zijn wij niet voornemens steun via leningen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit aan te vragen.
Wij zijn voornemens steun via leningen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit aan te vragen voor een bedrag van XXX EUR [dit kan een bereik van bedragen zijn], en zijn voornemens deze steun te gebruiken voor de volgende lijst van investeringen en hervormingen:
— |
Lijst van investeringen en hervormingen |
Wij bevestigen dat de informatie in deze kennisgeving van belangstelling zo nauwkeurig mogelijk is en naar beste weten wordt verstrekt.
BIJLAGE III
MODEL VOOR DE INTENTIEVERKLARING BETREFFENDE OVERDRACHTEN UIT DE RESERVE VOOR AANPASSING AAN DE BREXIT
Aan: Hoofdonderhandelaars in SG.RECOVER en DG ECFIN
Cc: EC-RECOVER@ec.europa.eu
Onderwerp: Reserve voor aanpassing aan de brexit – kennisgeving van een verzoek om overdracht naar de herstel- en veerkrachtfaciliteit
Geachte heer/mevrouw,
Overeenkomstig artikel 4 bis van Verordening (EU) 2021/1755, op grond waarvan de lidstaten bij de Commissie een met redenen omkleed verzoek kunnen indienen om de bedragen van hun voorlopige toewijzing in het kader van de reserve voor aanpassing aan de brexit geheel of gedeeltelijk over te dragen naar de herstel- en veerkrachtfaciliteit, wensen wij te verzoeken om een overdracht van XXX EUR van de reserve voor aanpassing aan de brexit naar de herstel- en veerkrachtfaciliteit met het oog op de financiering van investeringen en hervormingen van het REPowerEU-hoofdstuk, overeenkomstig de aanpak die is uiteengezet in de mededeling van de Commissie “Richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen in het kader van REPowerEU”.
De redenering die aan een dergelijke overdracht ten grondslag ligt, is dat met de herstel- en veerkrachtfaciliteit en met de reserve voor aanpassing aan de brexit een gemeenschappelijk doel wordt nagestreefd, namelijk het versterken van de economische, sociale en territoriale cohesie, zoals duidelijk is uiteengezet in hun gemeenschappelijke rechtsgrondslag in artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk zullen, door de gevolgen van de verstoring van de mondiale energiemarkt als gevolg van de recente geopolitieke ontwikkelingen te verzachten, bijdragen tot de verwezenlijking van de algemene cohesiedoelstelling, die met de reserve voor aanpassing aan de brexit moest worden gerealiseerd door de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie in de lidstaten, waaronder met name hun regio’s en lokale gemeenschappen, aan te pakken. Deze gemeenschappelijke doelstelling, in overeenstemming met de wettelijke bepalingen van Verordening (EU) 2021/1755, vormt de motivering van een dergelijk verzoek om overdracht tussen de twee instrumenten.
[Aangezien het bedrag van de gevraagde overdracht hoger is dan het nog niet uitbetaalde deel van de voorlopige toewijzing in het kader van de reserve voor aanpassing aan de brexit, begrijpen wij dat de Commissie het verschil moet terugvorderen. Wij wensen [het terug te vorderen bedrag terug te betalen op de rekening van de Europese Commissie die zij in de debetnota zal aangeven]/[dat de Europese Commissie dat bedrag verrekent door verlaging van eventuele betalingen [in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit] na [de verantwoordelijke autoriteit in de lidstaat] op de hoogte te hebben gebracht].
BIJLAGE IV
Model voor de Lidstaten
ADDENDUM BIJ HET HERSTEL- EN VEERKRACHTPLAN |
Inhoud
DEEL 1: |
INLEIDING BIJ HET ADDENDUM | 40 |
1. |
Algemene doelstelling | 40 |
2. |
Motivering van het addendum | 40 |
DEEL 2: |
BESCHRIJVING VAN AANVULLENDE EN GEWIJZIGDE HERVORMINGEN EN INVESTERINGEN | 40 |
1. |
Volledig nieuwe componenten | 41 |
2. |
REPowerEU-hoofdstuk | 41 |
3. |
Gewijzigde componenten | 41 |
DEEL 3: |
COMPLEMENTARITEIT EN UITVOERING VAN HET PLAN | 42 |
1. |
Samenhang met andere initiatieven | 42 |
2. |
Complementariteit van de financiering | 42 |
3. |
Doeltreffende uitvoering | 42 |
4. |
Raadpleging van belanghebbenden | 43 |
5. |
Controle en audit | 43 |
6. |
Communicatie | 43 |
DEEL 4: |
ALGEMENE COHERENTIE EN ALGEMEEN EFFECT VAN HET PLAN | 43 |
1. |
Coherentie | 43 |
2. |
Gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen | 43 |
3. |
Versterking van de economische, sociale en institutionele veerkracht | 43 |
4. |
Vergelijking met de basisinvestering | 43 |
DISCLAIMER
Dit model moet door de lidstaten worden gebruikt om de addenda bij hun herstel- en veerkrachtplannen op te stellen. De lidstaten wordt verzocht alleen informatie te verstrekken die relevant is voor de voorgestelde wijzigingen ten opzichte van hun goedgekeurde herstel- en veerkrachtplannen. Het model kan niet los worden gezien van de bijgewerkte richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen in het kader van REPowerEU. Dit document bevat alleen een model voor de wijze waarop de informatie in het addendum moet worden gepresenteerd, terwijl de richtsnoeren de nodige aanwijzingen geven hoe elke afdeling moet worden ingevuld. Zoals in de richtsnoeren is bepaald, worden de lidstaten aangemoedigd hun plan te wijzigen op basis van een geconsolideerde versie van hun oorspronkelijke plan, die de tijdens de beoordeling aangebrachte wijzigingen moet weerspiegelen en volledig in overeenstemming moet zijn met de respectieve uitvoeringsbesluiten van de Raad. Als zodanig veronderstelt het gebruik van dit model voor het addendum dat de lidstaten hun herstel- en veerkrachtplan eerder hebben afgestemd op het uitvoeringsbesluit van de Raad.
De lidstaten wordt verzocht om bij verdere vragen contact op te nemen met de diensten van de Commissie.
DEEL 1
INLEIDING BIJ HET ADDENDUM
1. Algemene doelstelling
De lidstaten moeten in deze afdeling opmerkelijke veranderingen beschrijven in de belangrijkste uitdagingen waarmee zij sinds de indiening van hun oorspronkelijke herstel- en veerkrachtplannen worden geconfronteerd. Zij moeten met name kort toelichten hoe het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan een alomvattende en voldoende evenwichtige reactie op de economische en sociale situatie blijft vormen en op passende wijze aan alle zes pijlers bijdraagt. Ook moet worden benadrukt hoe het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan de veerkracht, zekerheid en duurzaamheid van het energiesysteem van de Unie vergroot door de noodzakelijke vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en door de diversificatie van de energievoorziening op het niveau van de Unie.
De lidstaten moeten in deze afdeling ook toelichten hoe in het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan rekening wordt gehouden met de uitdagingen die in de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen worden genoemd.
2. Motivering van het addendum
De lidstaten moeten de rechtsgrondslag(en) voor de voorgestelde wijzigingen van hun plan vermelden, alsook de gedetailleerde motivering voor het inroepen van de betrokken rechtsgrondslag(en), zoals vereist in het (de) overeenkomstige artikel(en) van de RRF-verordening (1) . Voor elke aanvullende, gewijzigde of geschrapte maatregel moeten de rechtsgrondslag(en) en motivering uit onderstaande lijst worden verstrekt. De motivering kan op meer dan een van de onderstaande rechtsgronden gebaseerd zijn.
Overeenkomstig de RRF-verordening en het voorstel van de Commissie tot wijziging van de RRF-verordening kunnen de lidstaten wijzigingen van een eerder goedgekeurd herstel- en veerkrachtplan voorstellen voor de volgende doeleinden:
— |
de artikelen [21 bis en 21 ter] in verband met het REPowerEU-hoofdstuk (2) . Voor het REPowerEU-hoofdstuk wordt verwezen naar het speciale model; |
— |
artikel [14, lid 2]: een herziening van het plan bij een nieuwe of aanvullende leningaanvraag. |
— |
artikel [7]: een herziening van het plan bij een nieuwe of aanvullende overdracht van 5 % van de middelen uit programma’s onder gedeeld beheer. |
— |
artikel [18, lid 2]: een bijwerking van het plan om rekening te houden met de bijgewerkte maximale financiële bijdrage op basis van de in artikel 11, lid 2, bedoelde berekening. |
— |
artikel [21]: een wijziging of indiening van een nieuw plan omdat het plan, met inbegrip van relevante mijlpalen en streefdoelen, vanwege objectieve omstandigheden geheel of gedeeltelijk niet meer haalbaar is. |
DEEL 2
BESCHRIJVING VAN AANVULLENDE EN GEWIJZIGDE HERVORMINGEN EN INVESTERINGEN
Deze afdeling heeft betrekking op componenten die zijn toegevoegd of gewijzigd ten opzichte van het herstel- en veerkrachtplan dat aan het huidige uitvoeringsbesluit van de Raad ten grondslag ligt. Binnen deze componenten moeten alleen de toegevoegde, geschrapte of gewijzigde hervormingen en investeringen worden behandeld. Alle componenten van het oorspronkelijke plan die niet in deze afdeling zijn opgenomen, worden geacht ongewijzigd te blijven.
1. |
Volledig nieuwe componenten: Volg voor elke volledig nieuwe component de structuur die is uiteengezet in deel 2 van het door de Commissie in januari 2021 verstrekte model (3) , rekening houdend met de richtsnoeren van de Commissie voor herstel- en veerkrachtplannen in het kader van REPowerEU. |
2. |
REPowerEU-hoofdstuk: Zie voor het REPowerEU-hoofdstuk het speciale model en voeg het hier in zodra het is ingevuld. |
3. |
Gewijzigde componenten: Verstrek voor elke gewijzigde component alleen informatie over de onderafdelingen van bovengenoemd model waarin informatie is gewijzigd, geschrapt of toegevoegd ten opzichte van het bij het uitvoeringsbesluit van de Raad goedgekeurde plan. Voor het overige worden alle andere onderafdelingen geacht ongewijzigd te blijven. Voeg ook de FENIX-referentie in voor elke gewijzigde component die in dit addendum wordt vermeld. Geef duidelijk aan of de beschrijving van de component is gewijzigd. Tabel 1 De lidstaten wordt verzocht voor elke gewijzigde component onderstaande overzichtstabel in te vullen
|
Voorgestelde wijzigingen:
Volg voor elke nieuwe hervorming en investering de instructies in het oorspronkelijke model voor herstel- en veerkrachtplannen van januari 2021.
Motiveer elke geschrapte hervorming en investering met een rechtstreekse link naar de rechtsgrondslag voor de wijziging, en leg uit hoe het algemene effect en de samenhang van de component zullen worden gehandhaafd.
Geef voor elke gewijzigde hervorming en investering het volgende aan door tabel 2 hieronder in te vullen:
— |
een beschrijving en motivering van de wijziging(en) van de maatregel, met name wat betreft de aard, doelstelling, omvang en uitvoeringsmodaliteiten ervan, alsmede het verwachte effect van de wijziging(en) op het toepassingsgebied, de doelgroep, het tijdschema en de belangrijkste resultaten van de maatregel; |
— |
een gewijzigde versie van de beschrijvingen van de component (indien van toepassing) en van de maatregel in vergelijking met die in de bijlage bij het uitvoeringsbesluit van de Raad; |
— |
de voorgestelde wijziging(en) van de mijlpalen en/of streefdoelen en de motivering daarvan, in vergelijking met de informatie in de bijlage bij het uitvoeringsbesluit van de Raad; |
— |
de voorgestelde wijzigingen van de geraamde kosten, voor zover relevant, in overeenstemming met de instructies in het model van de Commissie van januari 2021 (4) . Voor herziene maatregelen waarbij de wijzigingen alleen betrekking hebben op de omvang van de maatregel, moeten de geraamde kosten evenredig worden herzien; |
— |
de voorgestelde wijzigingen van de groene en/of digitale tagging, voor zover relevant, in overeenstemming met de instructies in de richtsnoeren van de Commissie van januari 2021 (5); |
— |
de voorgestelde wijzigingen in de zelf uitgevoerde toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in overeenstemming met de instructies in de mededeling van de Commissie van februari 2023 en met inbegrip van, indien relevant, een kwantitatieve raming van het milieueffect van de maatregelen (6). |
Voor voorgestelde wijzigingen van mijlpalen en/of streefdoelen, van de geraamde kosten ervan en van de groene en/of digitale tagging, moeten de lidstaten ook de bij het model gevoegde Excel-tabellen invullen.
De lidstaten moeten in tabel 2 ook de volgende punten behandelen, voor zover de wijzigingen van de maatregel daarop van invloed zijn:
— |
grensoverschrijdende en meerlandenprojecten; |
— |
staatssteun; |
— |
open strategische autonomie. Tabel 2 De lidstaten wordt verzocht deze tabel te gebruiken om de beschrijving van de gewijzigde maatregelen in deze afdeling te structureren overeenkomstig de bovengenoemde instructies. Voor meer ingrijpende wijzigingen en nieuwe maatregelen wordt de lidstaten verzocht de format van het oorspronkelijke model 2021 te volgen (7)
|
DEEL 3
COMPLEMENTARITEIT EN UITVOERING VAN HET PLAN
De lidstaten moeten uitleggen hoe het addendum de volgende elementen waarborgt, in overeenstemming met dezelfde afdelingen als in het oorspronkelijke model van het herstel- en veerkrachtplan (8):
1. |
Samenhang met andere initiatieven |
2. |
Complementariteit van de financiering |
3. |
Doeltreffende uitvoering |
4. |
Raadpleging van belanghebbenden |
5. |
Controle en audit |
6. |
Communicatie |
Als er geen wijzigingen zijn ten opzichte van het oorspronkelijke plan, kunnen de lidstaten eenvoudigweg aangeven dat de eerdere aanwijzingen ongewijzigd blijven.
DEEL 4
ALGEMENE COHERENTIE EN ALGEMEEN EFFECT VAN HET PLAN
De lidstaten moeten uitleggen hoe het addendum de volgende elementen waarborgt, in overeenstemming met dezelfde afdelingen als in het oorspronkelijke model van het herstel- en veerkrachtplan (9) . Als er geen wijzigingen zijn ten opzichte van het oorspronkelijke plan, kunnen de lidstaten eenvoudigweg aangeven dat de eerdere aanwijzingen ongewijzigd blijven.
1. |
Coherentie: De lidstaten moeten aantonen hoe de wijzigingen de coherentie en verbanden binnen en tussen de componenten van het plan, de coherentie van het algemene plan en met name de coherentie tussen de hervormings- en investeringsdimensies handhaven of versterken. |
2. |
Gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen: De lidstaten moeten beschrijven hoe de wijzigingen van hun plan bijdragen tot het overwinnen van de bestaande nationale uitdagingen op het gebied van gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen, ongeacht geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, overeenkomstig de beginselen 2 en 3 van de Europese pijler van sociale rechten en op basis van het sociaal scorebord. Indien de wijzigingen naar verwachting geen gevolgen zullen hebben voor deze afdeling, laat u deze ongewijzigd en verwijst u naar de desbetreffende afdeling in het oorspronkelijke plan. |
3. |
Versterking van de economische, sociale en institutionele veerkracht: In overeenstemming met dezelfde afdeling in het model voor de eerste indiening moeten de lidstaten verslag uitbrengen over de macro-economische, sociale en institutionele gevolgen van het gewijzigde plan, voor zover de wijzigingen van het herstel- en veerkrachtplan qua inhoud en/of omvang significant zijn in vergelijking met het eerder goedgekeurde herstel- en veerkrachtplan (Macro-economische en sociale vooruitzichten en gevolgen, methodologie, duurzaamheid, sociale en territoriale cohesie). De lidstaten moeten de door de Commissie verstrekte Excel-tabel invullen. |
4. |
Vergelijking met de basisinvestering: De lidstaten werd verzocht deze informatie te verstrekken als onderdeel van de eerste indiening van hun plan. Een bijwerking van een dergelijke afdeling zou alleen gerechtvaardigd zijn indien het addendum een aanzienlijke omvang heeft, bijvoorbeeld als er een REPowerEU-hoofdstuk, een grote herziening van de niet-terugbetaalbare steun of een verzoek om een aanzienlijke nieuwe tranche van leningen in is opgenomen. |
(1) Verordening (EU) 2021/241 https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=uriserv%3AOJ.L_.2021.057.01.0017.01.ENG&toc=OJ%3AL%3A2021%3A057%3ATOC
(2) Gebaseerd op het voorstel van de Commissie (COM(2022) 231 final).
(3) Richtsnoeren voor de lidstaten inzake herstel- en veerkrachtplannen, Deel 2/2, SWD(2021) 12 final, 22.1.2021 https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/document_travail_service_part2_v3_en.pdf
(4) Deel 2, Afdeling 10, blz. 8 en 9 https://ec.europa.eu/info/files/commission-staff-working-document-draft-template-recovery-and-resilience-plans_en
(5) Deel 2, Afdeling 7, blz. 28 tot en met 32 https://ec.europa.eu/info/files/guidance-member-states-recovery-and-resilience-plans_en
(6) Deel II, Afdeling 2.D, blz. 36 en 37 https://ec.europa.eu/info/files/commission-notice-guidance-recovery-and-resilience-plans-context-repowereu_en
(7) https://ec.europa.eu/info/files/commission-staff-working-document-draft-template-recovery-and-resilience-plans_en
(8) Deel 3, afdelingen 2 tot en met 7, blz. 10 en 11 https://ec.europa.eu/info/files/commission-staff-working-document-draft-template-recovery-and-resilience-plans_en
(9) Zie voor coherentie en gendergelijkheid deel 1, afdelingen 3 en 4, blz. 4; Zie voor de gevolgen deel 4, blz. 12 https://ec.europa.eu/info/files/commission-staff-working-document-draft-template-recovery-and-resilience-plans_en
BIJLAGE
Model voor de Lidstaten
REPOWEREU-HOOFDSTUK |
Inhoud
DEEL 1.2: |
Motivering van het addendum | 45 |
DEEL 2.1: |
REPowerEU-HOOFDSTUK | 45 |
1. |
Algemene doelstelling van het hoofdstuk | 45 |
2. |
Beschrijving van hervormingen en investeringen in het hoofdstuk | 45 |
a) |
Samenvatting | 45 |
b) |
REPowerEU-doelstellingen | 46 |
c) |
Beschrijving van de hervormingen en investeringen | 46 |
d) |
Projecten met een grensoverschrijdende of meerlandendimensie of een soortgelijk effect | 46 |
e) |
Raadpleging van lokale en regionale autoriteiten en andere relevante belanghebbenden | 47 |
f) |
Digitale dimensie | 47 |
g) |
Klimaat- en milieutagging | 47 |
h) |
“Geen ernstige afbreuk doen” | 47 |
i) |
Financiering en kosten | 47 |
DISCLAIMER
Dit model vormt een aanvulling op het model voor het addendum bij herstel- en veerkrachtplannen (met name de afdelingen 1, 3 en 4 blijven ook relevant voor het REPowerEU-hoofdstuk) en moet worden gelezen in overeenstemming met de bijgewerkte richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen in het kader van REPowerEU, die verdere instructies bevatten die ook relevant blijven voor het REPowerEU-hoofdstuk. De lidstaten wordt verzocht bij verdere vragen contact op te nemen met de Commissie.
DEEL 1.2
MOTIVERING VAN HET ADDENDUM
Indien de wijziging van het plan gebaseerd is op de invoering van een REPowerEU-hoofdstuk, moet in deze afdeling naar de volgende rechtsgrondslagen worden verwezen:
— |
Artikel [21 bis] om in aanmerking te komen voor aanvullende niet-terugbetaalbare financiële steun om bij te dragen aan de REPowerEU-doelstellingen en/of artikel [21 ter, lid 2,] om in aanmerking te komen voor vrijwillige overdrachten uit de reserve voor aanpassing aan de brexit; |
— |
Artikel 14 en artikel 18, lid 2 (1) , kunnen, zoals vermeld in de overeenkomstige afdeling van het model voor het addendum bij herstel- en veerkrachtplannen, ook rechtsgronden zijn voor REPowerEU-hoofdstukken en waar nodig moet ernaar worden verwezen. |
DEEL 2.1
REPowerEU-HOOFDSTUK
Het REPowerEU-hoofdstuk is vereist voor elk herstel- en veerkrachtplan dat na de inwerkingtreding van de verordening wordt ingediend, indien voor het plan aanvullende financiering nodig is uit hoofde van artikel 14 (leningen), artikel 21 bis (inkomsten uit het emissiehandelssysteem krachtens Richtlijn 2003/87/EG) of artikel 21 ter, lid 2 (overdrachten uit de reserve voor aanpassing aan de brexit). Het REPowerEU-hoofdstuk zal betrekking hebben op de bijdrage van de lidstaat aan de REPowerEU-doelstellingen en het gebruik van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor dit doel.
1. Algemene doelstelling van het hoofdstuk
De lidstaten moeten een beschrijving geven van de belangrijkste uitdagingen waarmee zij in verband met REPowerEU worden geconfronteerd. Zij moeten samenvatten hoe de aanpak ervan door middel van de in het REPowerEU-hoofdstuk voorgestelde maatregelen zal bijdragen tot de verbetering van de situatie van de lidstaat en tot de versterking van zijn veerkracht. Zij moeten uitleggen hoe de in het hoofdstuk voorgestelde maatregelen de in de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen genoemde uitdagingen zullen aanpakken, met inbegrip van de semestercyclus 2022 en daaropvolgende semestercycli.
2. Beschrijving van hervormingen en investeringen in het hoofdstuk
Het REPowerEU-hoofdstuk is gelijkwaardig aan een component van het herstel- en veerkrachtplan. Zo nodig kunnen de lidstaten het in verschillende subcomponenten verdelen. Als zodanig zal het de richtsnoeren en structuur van de componenten van het herstel- en veerkrachtplan volgen, zoals uiteengezet in deel 2 van het door de Commissie in januari 2021 verstrekte model (2) , met inbegrip van alle reeds bestaande elementen en rekening houdend met de volgende toevoegingen en wijzigingen in de oorspronkelijke structuur:
a) Samenvatting
Met subsidies toegevoegde/opgeschaalde maatregelen (artikel 21 bis, artikel 21 ter, lid 2, artikel 18, lid 2) |
||
Naam van de maatregel |
Indien relevant: bestaand uitvoeringsbesluit (3) |
Geraamde kosten |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Met leningen toegevoegde/opgeschaalde maatregelen (artikel 14) |
||
Naam van de maatregel |
Indien relevant: bestaand uitvoeringsbesluit (4) |
Geraamde kosten |
|
|
|
|
|
|
b) REPowerEU-doelstellingen
Voor de combinatie van maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk moeten de lidstaten aangeven welke REPowerEU-doelstelling(en) zij aanpakken en op welke wijze.
Voor alle maatregelen in dit hoofdstuk moeten de lidstaten toelichten hoe de maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk samenhangen met andere inspanningen van de betrokken lidstaat om de REPowerEU-doelstellingen te verwezenlijken, rekening houdend met de maatregelen in het reeds vastgestelde uitvoeringsbesluit van de Raad en andere inspanningen die bijdragen tot de verwezenlijking van de REPowerEU-doelstellingen die uit andere bronnen dan de herstel- en veerkrachtfaciliteit worden gefinancierd.
Om de “samenhang” aan te tonen, moeten de lidstaten hun redenen uiteenzetten voor de toevoeging van de in het REPowerEU-hoofdstuk opgenomen maatregelen aan de reeds bestaande of geplande maatregelen. Zij moeten uitleggen hoe deze maatregelen resterende lacunes op nationaal en/of EU-niveau die nog niet met eerdere maatregelen zijn aangepakt, opvullen.
Om het effect van het hoofdstuk op de vermindering van de afhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen aan te tonen, moedigt de Commissie de lidstaten aan hun verwachte daling van de invoer van aardgas uit Rusland in 2027 ten opzichte van 2019 (in miljard kubieke meter) aan te geven. Deze informatie zou zeer nuttig kunnen blijken om inzicht te krijgen in de totale inspanning van de lidstaat om de REPowerEU-doelstellingen te verwezenlijken.
c) Beschrijving van de hervormingen en investeringen
In overeenstemming met punt 3 van het door de Commissie in januari 2021 verstrekte model (5) moeten de lidstaten een gedetailleerde beschrijving geven van de specifieke hervormingen en investeringen die (gedeeltelijk) door de herstel- en veerkrachtfaciliteit moeten worden gefinancierd, alsook van de onderlinge verbanden en synergieën daartussen.
De lidstaten kunnen in deze afdeling a) volledig nieuwe maatregelen of b) maatregelen waarnaar wordt verwezen in reeds vastgestelde uitvoeringsbesluiten van de Raad die zullen worden opgeschaald (6) , opnemen. In het laatste geval moeten de lidstaten verwijzen naar reeds verstrekte gegevens en analyses en moeten zij de aanvullende informatie beperken tot de elementen die worden gewijzigd, met name een bijgewerkte kostenberekening en aanvullende mijlpalen en streefdoelen. Lidstaten met een verlaagde maximale financiële bijdrage kunnen ook c) maatregelen waarnaar in reeds vastgestelde uitvoeringsbesluiten van de Raad wordt verwezen, overhevelen naar het REPowerEU-hoofdstuk indien zij de desbetreffende doelstellingen ondersteunen. Deze maatregelen hoeven niet te worden opgeschaald en de geraamde kosten ervan kunnen oplopen tot een bedrag dat gelijk is aan de verlaging van de maximale financiële bijdrage.
d) Projecten met een grensoverschrijdende of meerlandendimensie of een soortgelijk effect
De lidstaten moeten aangeven welke maatregelen in dit hoofdstuk een grensoverschrijdende of meerlandendimensie of een soortgelijk effect hebben en moeten voor elke maatregel de geraamde kosten en het aandeel in de totale geraamde kosten van alle maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk vermelden.
Dit omvat informatie over andere lidstaten die bij de projecten betrokken zijn, en een coördinatiemechanisme om de tijdige voltooiing van deze grensoverschrijdende projecten te waarborgen.
Voor elke maatregel met een grensoverschrijdende of meerlandendimensie of een soortgelijk effect moeten de lidstaten een korte toelichting geven:
— |
met betrekking tot de vraag of de maatregel de uitdagingen aanpakt die in de behoeftenanalyse van het REPowerEU-plan van de Commissie van 18 mei 2022 zijn vastgesteld; |
— |
over de bijdrage aan de vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en de vraag naar energie en over het verwachte effect op grensoverschrijdende energiestromen; OF |
— |
over de bijdrage aan de energievoorzieningszekerheid van de Unie. |
Indien een lidstaat aangeeft dat de maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk er niet voor zorgen dat de bovengenoemde doelstelling van 30 % wordt gehaald, moet deze afdeling een toelichting bevatten van de redenen daarvoor.
e) Raadpleging van lokale en regionale autoriteiten en andere relevante belanghebbenden
De lidstaten moeten in deze afdeling de samenvatting van de raadpleging van lokale en regionale autoriteiten en andere relevante belanghebbenden over de opname van een REPowerEU-hoofdstuk aanvullen. In dergelijke samenvattingen moeten de geraadpleegde belanghebbenden worden vermeld, moeten de resultaten van de raadplegingen worden opgenomen en moet worden geschetst hoe de ontvangen input in de REPowerEU-hoofdstukken is verwerkt.
f) Digitale dimensie
De lidstaten moeten de in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit te financieren hervormingen en investeringen in de REPowerEU-hoofdstukken taggen met behulp van de digitale-taggingmethode van artikel 19, lid 3, punt f), van en bijlage VII bij de RRF-verordening.
g) Klimaat- en milieutagging
De lidstaten moeten de instructies in het model van januari 2021 voor het oorspronkelijke herstel- en veerkrachtplan (7) volgen. Er zij op gewezen dat naast de algemene klimaatdoelstelling van 37 % voor het herstel- en veerkrachtplan als geheel, maatregelen die bijdragen tot de groene transitie, met inbegrip van biodiversiteit, of tot het aanpakken van de daaruit voortvloeiende uitdagingen, het REPowerEU-hoofdstuk zelf een klimaatdoelstelling van ten minste 37 % moet bereiken op basis van de totale geraamde kosten van de maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk.
h) “Geen ernstige afbreuk doen”
De lidstaten moeten voor elke in het REPowerEU-hoofdstuk opgenomen maatregel die niet onder de afwijking van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” valt, een zelf uitgevoerde toetsing aan het genoemde beginsel indienen, met gebruikmaking van het model in bijlage I bij de technische richtsnoeren over de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” (2021/C58/01), waarin gedetailleerd wordt aangegeven hoe de naleving van het beginsel zal worden gewaarborgd. Indien mogelijk en relevant wordt de lidstaten verzocht als onderdeel van de zelf uitgevoerde toetsing ook een kwantitatieve raming van het milieueffect van de maatregelen te verstrekken.
Voor maatregelen die de lidstaten in het kader van de afwijking van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” willen voorstellen, kan de Commissie opmerkingen maken of aanvullende informatie inwinnen, die de betrokken lidstaat moet verstrekken, over de vraag of aan de in de RRF-verordening gestelde voorwaarden voor de toepassing van de afwijking is voldaan.
i) Financiering en kosten
De lidstaten moeten informatie verstrekken over de geraamde totale kosten van de maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk, met een passende motivering. Dit moet voor elke nieuwe hervorming en investering alle in afdeling 10 van het model voor 2021 (8) beschreven elementen omvatten. Voor opgeschaalde maatregelen waarbij de wijziging alleen betrekking heeft op de omvang van de maatregel, moeten de lidstaten informatie verstrekken over de gewijzigde geraamde totale kosten; indien de motivering van de kosten niet is gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke plan, kunnen de lidstaten eenvoudigweg aangeven dat de eerdere indicaties ongewijzigd blijven.
(1) Op grond van artikel 21 quater, lid 2, kunnen lidstaten met een verlaagde maximale financiële bijdrage overeenkomstig artikel 11, lid 2, bestaande maatregelen naar het REPowerEU-hoofdstuk overhevelen zonder deze op te schalen. Zie ook deel 2.1, afdeling 2.
(2) Richtsnoeren voor de lidstaten inzake herstel- en veerkrachtplannen, deel 2/2, SWD (2021) 12 final, 22.1.2021, blz. 5 [https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/document_travail_service_part2_v3_en.pdf].
(3) Overeenkomstig artikel 21 quater, lid 1, kunnen de lidstaten schaalvergrotingen van bestaande maatregelen overhevelen naar het REPowerEU-hoofdstuk. Op basis van artikel 21 quater, lid 2, kunnen lidstaten met een verlaagde maximale financiële bijdrage na de bijwerking van juni 2022 bestaande maatregelen naar het REPowerEU-hoofdstuk overhevelen zonder deze op te schalen.
(4) Overeenkomstig artikel 21 quater, lid 1, kunnen de lidstaten schaalvergrotingen van bestaande maatregelen overhevelen naar het REPowerEU-hoofdstuk. Op basis van artikel 21 quater, lid 2, kunnen lidstaten met een verlaagde maximale financiële bijdrage na de bijwerking van juni 2022 bestaande maatregelen naar het REPowerEU-hoofdstuk overhevelen zonder deze op te schalen.
(5) Richtsnoeren voor de lidstaten inzake herstel- en veerkrachtplannen, deel 2/2, SWD (2021) 12 final, 22.1.2021, blz. 5 [https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/document_travail_service_part2_v3_en.pdf].
(6) Meer informatie over opgeschaalde maatregelen in de richtsnoeren voor de lidstaten inzake de herstel- en veerkrachtplannen in het kader van REPowerEU, Mededeling van de Commissie (2022), 12.5.2022, blz. 21 https://ec.europa.eu/info/files/commission-notice-guidance-recovery-and-resilience-plans-context-repowereu_en
(7) https://ec.europa.eu/info/files/commission-staff-working-document-draft-template-recovery-and-resilience-plans_en
(8) Richtsnoeren voor de lidstaten inzake herstel- en veerkrachtplannen, Deel 1/2, SWD(2021) 12 final, 22.1.2021
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Raad
3.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/48 |
Kennisgeving aan de personen op wie de beperkende maatregelen van Besluit 2014/119/GBVB van de Raad, als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2023/457 van de Raad, en van Verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2023/449 van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, van toepassing zijn
(2023/C 80/02)
De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de personen die op de lijst staan in de bijlage bij Besluit 2014/119/GBVB van de Raad (1), als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2023/457 (2) van de Raad, en in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad (3), als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2023/449 (4) van de Raad, betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne.
De Raad van de Europese Unie heeft besloten dat de personen die in de bovengenoemde bijlagen worden genoemd, opgenomen moeten blijven in de lijst van personen en entiteiten die zijn onderworpen aan de beperkende maatregelen van Besluit 2014/119/GBVB en van Verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne. De redenen voor plaatsing van die personen op de lijst staan in de betreffende vermeldingen in deze bijlagen.
De betrokken personen worden erop geattendeerd dat zij een verzoek kunnen richten tot de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat / lidstaten, als vermeld op de websites in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 208/2014, om toestemming te verkrijgen voor het gebruik van bevroren tegoeden voor basisbehoeften of specifieke betalingen (zie artikel 4 van de verordening).
De betrokken personen kunnen vóór 10 december 2023 op onderstaand adres bij de Raad een verzoek indienen tot heroverweging van het besluit hen op bovengenoemde lijst te plaatsen, vergezeld van bewijsstukken:
Raad van de Europese Unie |
Secretariaat-generaal |
RELEX 1 |
Wetstraat 175 |
1048 Brussel |
BELGIË |
E-mail: sanctions@consilium.europa.eu
Tevens worden de betrokken personen erop geattendeerd dat zij tegen het besluit van de Raad beroep kunnen instellen bij het Gerecht van de Europese Unie, overeenkomstig de voorwaarden die neergelegd zijn in artikel 275, tweede alinea, en in artikel 263, vierde en zesde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
(1) PB L 66 van 6.3.2014, blz. 26.
(2) PB L 67 van 3.3.2023, blz. 47.
3.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/50 |
Kennisgeving aan de personen op wie de beperkende maatregelen van Besluit 2014/119/GBVB van de Raad en Verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad, betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Oekraïne, van toepassing zijn
(2023/C 80/03)
De aandacht van de betrokken personen wordt gevestigd op onderstaande informatie, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (1):
De rechtsgronden voor deze verwerking zijn Besluit 2014/119/GBVB van de Raad (2), als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2023/457 van de Raad (3), en Verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad (4), als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2023/449 van de Raad (5).
Afdeling RELEX.1 van het directoraat-generaal Buitenlandse Betrekkingen (Relex) van het secretariaat-generaal van de Raad is verantwoordelijk voor de behandeling van dit dossier. De afdeling is als volgt te bereiken:
Raad van de Europese Unie |
Secretariaat-generaal |
RELEX 1 |
Wetstraat 175 |
1048 Brussel |
BELGIË |
E-mail: sanctions@consilium.europa.eu
De functionaris voor gegevensbescherming van het SGR kan worden bereikt op het volgende adres:
functionaris voor gegevensbescherming
data.protection@consilium.europa.eu
Het doel van de behandeling van het dossier is het opstellen en actualiseren van de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn in overeenstemming met Besluit 2014/119/GBVB, als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2023/457, en Verordening (EU) nr. 208/2014, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2023/449.
De betrokkenen zijn de natuurlijke personen die beantwoorden aan de criteria voor plaatsing op de lijst als vastgesteld in Besluit 2014/119/GBVB en Verordening (EU) nr. 208/2014.
De verzamelde persoonsgegevens omvatten gegevens die nodig zijn voor de correcte identificatie van de betrokken persoon, de motivering en eventuele andere gegevens die verband houden met de redenen voor plaatsing.
De rechtsgronden voor de verwerking van persoonsgegevens zijn de besluiten van de Raad die zijn vastgesteld op grond van artikel 29 VEU en de op grond van artikel 215 VWEU vastgestelde verordeningen van de Raad waarbij natuurlijke personen (betrokkenen) op een lijst worden geplaatst, tegoeden worden bevroren en reisbeperkingen worden opgelegd.
De verwerking is, overeenkomstig artikel 5, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2018/1725, noodzakelijk voor de vervulling van een taak in het algemeen belang en, overeenkomstig artikel 5, lid 1, punt b), noodzakelijk om te voldoen aan in de bovengenoemde rechtshandelingen vastgelegde wettelijke verplichtingen die op de verwerkingsverantwoordelijke rusten.
De verwerking is, overeenkomstig artikel 10, lid 2, punt g), van Verordening (EU) 2018/1725 noodzakelijk om redenen van zwaarwegend algemeen belang.
De Raad kan persoonsgegevens van betrokkenen verkrijgen van de lidstaten en/of de Europese Dienst voor extern optreden. De ontvangers van de persoonsgegevens zijn de lidstaten, de Europese Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden.
Alle persoonsgegevens die de Raad in het kader van autonome beperkende maatregelen van de EU verwerkt, worden bewaard gedurende vijf jaar na het moment waarop de betrokkene is geschrapt van de lijst van personen op wie de bevriezing van tegoeden van toepassing is of de geldigheid van de maatregel is verstreken of, indien een gerechtelijke procedure wordt ingesteld bij het Hof van Justitie, totdat een eindarrest is uitgesproken. Persoonsgegevens in door de Raad geregistreerde documenten worden door de Raad bewaard met het oog op archivering in het algemeen belang, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2018/1725.
Het kan nodig zijn dat de Raad persoonsgegevens met betrekking tot een betrokkene uitwisselt met een derde land of internationale organisatie in het kader van de omzetting door de Raad van VN-aanwijzingen of in het kader van internationale samenwerking met betrekking tot het beleid voor beperkende maatregelen van de EU.
Bij ontstentenis van een adequaatheidsbesluit of van passende waarborgen voldoet de doorgifte van persoonsgegevens aan een derde land of een internationale organisatie aan de volgende voorwaarde(n), overeenkomstig artikel 50 van Verordening (EU) 2018/1725:
— |
de doorgifte is noodzakelijk wegens gewichtige redenen van algemeen belang; |
— |
de doorgifte is noodzakelijk voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering. |
Aan de verwerking van de persoonsgegevens van de betrokkene komt geen geautomatiseerde besluitvorming te pas.
Betrokkenen hebben het recht op informatie over en inzage in hun persoonsgegevens. Zij hebben ook het recht op rectificatie en aanvulling van hun gegevens. Onder bepaalde omstandigheden hebben zij het recht hun persoonsgegevens te laten wissen, het recht bezwaar te maken tegen de verwerking van hun persoonsgegevens, of het recht te verzoeken om een beperkte verwerking.
Betrokkenen kunnen deze rechten uitoefenen door de verwerkingsverantwoordelijke een e-mail toe te sturen met een kopie aan de functionaris voor gegevensbescherming, zoals hierboven vermeld.
De betrokkenen moeten bij hun verzoek een kopie van een identificatiedocument voegen ter bevestiging van hun identiteit (identiteitskaart of paspoort). Op dit identiteitsbewijs moeten een identificatienummer, het land van uitgifte, de geldigheidsduur, en naam, adres en geboortedatum vermeld zijn. Andere gegevens op de kopie van het identiteitsbewijs, zoals een foto of andere persoonlijke kenmerken, kunnen worden zwart gemaakt.
Betrokkenen hebben het recht een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 (edps@edps.europa.eu).
Het verdient echter aanbeveling dat betrokkenen eerst verhaal zoeken bij de verwerkingsverantwoordelijke en/of de functionaris voor gegevensbescherming van de Raad.
(1) PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39.
(2) PB L 66 van 6.3.2014, blz. 26.
(3) PB L 67 van 3.3.2023, blz. 47.
Europese Commissie
3.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/52 |
Wisselkoersen van de euro (1)
2 februari 2023
(2023/C 80/04)
1 euro =
|
Munteenheid |
Koers |
USD |
US-dollar |
1,0988 |
JPY |
Japanse yen |
141,12 |
DKK |
Deense kroon |
7,4393 |
GBP |
Pond sterling |
0,89289 |
SEK |
Zweedse kroon |
11,3587 |
CHF |
Zwitserse frank |
0,9992 |
ISK |
IJslandse kroon |
153,50 |
NOK |
Noorse kroon |
10,9535 |
BGN |
Bulgaarse lev |
1,9558 |
CZK |
Tsjechische koruna |
23,809 |
HUF |
Hongaarse forint |
387,20 |
PLN |
Poolse zloty |
4,7015 |
RON |
Roemeense leu |
4,9025 |
TRY |
Turkse lira |
20,6766 |
AUD |
Australische dollar |
1,5407 |
CAD |
Canadese dollar |
1,4602 |
HKD |
Hongkongse dollar |
8,6183 |
NZD |
Nieuw-Zeelandse dollar |
1,6855 |
SGD |
Singaporese dollar |
1,4352 |
KRW |
Zuid-Koreaanse won |
1 345,90 |
ZAR |
Zuid-Afrikaanse rand |
18,7046 |
CNY |
Chinese yuan renminbi |
7,3878 |
IDR |
Indonesische roepia |
16 360,69 |
MYR |
Maleisische ringgit |
4,6655 |
PHP |
Filipijnse peso |
59,170 |
RUB |
Russische roebel |
|
THB |
Thaise baht |
36,030 |
BRL |
Braziliaanse real |
5,4859 |
MXN |
Mexicaanse peso |
20,4050 |
INR |
Indiase roepie |
90,3015 |
(1) Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.
3.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/53 |
Samenvatting van de besluiten van de Europese Commissie betreffende autorisaties voor het in de handel brengen voor gebruik en/of het gebruik van stoffen die zijn opgenomen in bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach)
(Bekendgemaakt overeenkomstig artikel 64, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (1) )
(Voor de EER relevante tekst)
(2023/C 80/05)
Besluit tot verlening van een autorisatie
Referentie van het besluit (2) |
Datum van het besluit |
Naam van de stof |
Houder van de autorisatie |
Nummer van de autorisatie |
Toegestaan gebruik |
Datum van verstrijken van de herbeoordelingstermijn |
Gronden voor het besluit |
C(2023) 1181 |
24 februari 2023 |
4-(1,1,3,3-Tetramethylbutyl)fenol, geëthoxyleerd (“4-tert-OPnEO”) EG-nr.-; CAS-nr.- |
Pfizer Ireland Pharmaceuticals, Ringaskiddy, Cork, Ierland |
REACH/23/7/0 |
Oppervlakteactieve stof voor gebruik bij de vervaardiging van biofarmaceutica, als technische hulpstof bij inactivering van virussen en aanverwante zuiveringsprocessen |
4 januari 2033 |
Overeenkomstig artikel 60, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 wegen bij het gebruik van de stof de sociaaleconomische voordelen zwaarder dan het risico voor de gezondheid van de mens en het milieu en zijn er geen geschikte alternatieve stoffen of technieken. |
REACH/23/7/1 |
Oppervlakteactieve stof voor gebruik bij de vervaardiging van biofarmaceutica voor filterreiniging in virusinactiveringsprocessen |
4 januari 2028 |
(1) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.
(2) Het besluit is te vinden op de website van de Europese Commissie: Authorisation (europa.eu).
3.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/54 |
Mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach)
(Bekendmaking van titels en referentienummers van de in vermelding 27 (nikkel) van bijlage XVII bij Reach bedoelde Europese normen)
(Voor de EER relevante tekst)
(2023/C 80/06)
ENO |
Referentienummer en titel van de norm |
Referentienummer van de vervangen norm |
||||||
CEN |
EN 1811:2011+A1:2015 Referentie-beproevingsmethode voor de afgifte van nikkel van producten die bedoeld zijn om in direct en langdurig contact te komen met de huid |
EN 1811:2011 |
||||||
CEN |
EN 12472:2020 Methode voor de simulatie van slijtage en corrosie voor het aantonen van de afgifte van nikkel uit voorwerpen die van een deklaag zijn voorzien |
EN 12472:2005+A1:2009 |
||||||
CEN |
EN 16128:2015 Referentie-beproevingsmethode voor de afgifte van nikkel van die delen van brilmonturen en zonnebrillen die bedoeld zijn om in direct en langdurig contact te komen met de huid |
EN 16128:2011 |
||||||
ENO: Europese normalisatieorganisatie:
|
Alle informatie betreffende de beschikbaarheid van de normen kan worden verkregen ofwel bij de Europese normalisatieorganisaties ofwel bij de nationale normalisatie-instellingen, waarvan overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 (1) een lijst in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.
Normen worden door de Europese normalisatieorganisaties vastgesteld in het Engels (het CEN en het Cenelec publiceren ook in het Frans en Duits). Vervolgens vertalen de nationale normalisatie-instellingen de titels van de normen in alle andere officiële talen van de Europese Unie. De Europese Commissie is niet verantwoordelijk voor de juistheid van de titels die ter bekendmaking in het Publicatieblad worden aangeboden.
De bekendmaking van de verwijzingen in het Publicatieblad van de Europese Unie houdt niet in dat de normen beschikbaar zijn in alle officiële talen van de Europese Unie.
Meer informatie over geharmoniseerde en andere Europese normen kunt u vinden op: https://single-market-economy.ec.europa.eu/single-market/european-standards/harmonised-standards_en
Rekenkamer
3.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/55 |
Speciaal verslag 05/2023:
“Het financiële landschap van de EU — Een lappendeken die verdere vereenvoudiging en verantwoording behoeft”
(2023/C 80/07)
De Europese Rekenkamer heeft haar Speciaal verslag 05/2023 gepubliceerd, getiteld: “Het financiële landschap van de EU — Een lappendeken die verdere vereenvoudiging en verantwoording behoeft”.
Het verslag kan rechtstreeks worden ingezien op of gedownload van de website van de Europese Rekenkamer: https://www.eca.europa.eu/nl/Pages/DocItem.aspx?did=63502
V Bekendmakingen
PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK
Europese Commissie
3.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/56 |
Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China
(2023/C 80/08)
Na de bekendmaking van een bericht van het naderend vervallen (1) van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“de VRC” of “het betrokken land”) heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (2) (“de basisverordening”) een verzoek om een nieuw onderzoek ontvangen.
1. Verzoek om een nieuw onderzoek
Het verzoek werd op 2 december 2022 ingediend door de European Steel Tube Association (“ESTA” of “de indiener van het verzoek”) namens de bedrijfstak van de Unie voor bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal in de zin van artikel 5, lid 4, van de basisverordening.
Een openbare versie van het verzoek en de analyse van de mate van steun van de producenten in de Unie voor het verzoek zijn beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden. Punt 5.6 van dit bericht bevat informatie over de toegang tot het dossier voor belanghebbenden.
2. Onderzocht product
Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal (met uitzondering van die welke voorzien zijn van hulpstukken (fittings), voor gassen of vloeistoffen, bestemd voor burgerluchtvaartuigen) (“het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7304 11 00, 7304 22 00, 7304 24 00, ex 7304 41 00, ex 7304 49 83, ex 7304 49 85, ex 7304 49 89 en ex 7304 90 00 (Taric-codes 7304410090, 7304498390, 7304498590, 7304498990 en 7304900091). De GN- en Taric-codes worden slechts ter informatie en onder voorbehoud van een latere wijziging van de tariefindeling vermeld.
3. Bestaande maatregelen
Momenteel geldt een definitief antidumpingrecht dat oorspronkelijk werd ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1331/2011 van de Raad van 14 december 2011 (3). Bij deze verordening werd een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China ingesteld, dat na een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen werd verlengd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/330 van de Commissie (4), laatst gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1382 van de Commissie (5) ..
4. Motivering van het nieuwe onderzoek
Het verzoek is ingediend op grond dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van dumping en herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie.
4.1. Bewering dat voortzetting of herhaling van dumping waarschijnlijk is
4.1.1. Bewering dat voortzetting of herhaling van dumping uit de VRC waarschijnlijk is
Volgens de indiener van het verzoek is het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening in de VRC niet passend gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in dat land.
Om het bestaan van de vermeende verstoringen van betekenis te onderbouwen, verwees de indiener van het verzoek naar de informatie in het landrapport van de diensten van de Commissie van 20 december 2017, waarin de specifieke marktomstandigheden in de VRC worden beschreven (6). De indiener van het verzoek verwees met name naar verstoringen als de overheidsaanwezigheid in het algemeen en meer specifiek ten aanzien van de staalsector (stalen billets (“knuppels”) zijn veruit de belangrijkste input voor de productie van buizen en pijpen van roestvrij staal) en naar de hoofdstukken over grond, energie, kapitaal, grondstoffen en arbeid. Bovendien baseerde de indiener van het verzoek zich op openbaar beschikbare informatie, zoals talrijke artikelen in de pers, het 13e vijfjarenplan voor economische en sociale ontwikkeling van de Volksrepubliek China en de inleiding van het plan voor de aanpassing en modernisering van de staalindustrie.
Bijgevolg heeft de indiener van het verzoek, gelet op artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening, een door berekening vastgestelde normale waarde bepaald aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks in een geschikt representatief land tot uitdrukking komen. Op basis van de prijs (af fabriek) van het onderzochte product uit het betrokken land bij uitvoer naar de Unie voerde de indiener van het verzoek aan dat de invoer uit de VRC, hoewel in kleine hoeveelheden, nog steeds met dumping plaatsvindt. Gezien de geringe omvang van de invoer uit de VRC heeft hij ook bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de prijzen bij uitvoer uit de VRC naar andere derde landen (af fabriek) onder de bovengenoemde berekende normale waarde liggen. Op basis daarvan is volgens hem voortzetting of herhaling van de invoer met dumping van aanzienlijke hoeveelheden in de Unie waarschijnlijk.
4.2. Bewering dat herhaling van schade waarschijnlijk is
Volgens de indiener van het verzoek is herhaling van schade door de invoer uit de VRC waarschijnlijk. In dit verband heeft hij voldoende bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat, als de maatregelen zouden komen te vervallen, de invoer van het onderzochte product uit de VRC in de Unie wegens de onbenutte capaciteit in de VRC en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie waarschijnlijk in omvang zal toenemen.
Tot slot voert de indiener van het verzoek aan dat het vooral dankzij de antidumpingmaatregelen is dat de bedrijfstak van de Unie geen schade meer lijdt, en dat de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk opnieuw schade zal lijden als de maatregelen zouden komen te vervallen en het betrokken product weer in grote hoeveelheden tegen dumpingprijzen uit de VRC wordt ingevoerd.
5. Procedure
Daar de Commissie, na raadpleging van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité, tot de conclusie is gekomen dat er voldoende bewijs inzake de waarschijnlijkheid van dumping (7) en schade is om de opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te rechtvaardigen, opent zij hierbij overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening een nieuw onderzoek.
Bij het nieuwe onderzoek zal worden vastgesteld of voortzetting of herhaling van dumping van het onderzochte product van oorsprong uit de VRC en herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie bij het vervallen van de maatregelen al dan niet waarschijnlijk zijn.
De Commissie wijst de partijen ook op de bekendmaking van de Mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (8), die mogelijk van toepassing is op deze procedure.
5.1. Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode
Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van dumping zal betrekking hebben op de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 (“het tijdvak van het nieuwe onderzoek”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van herhaling van schade zal betrekking hebben op de periode van 1 januari 2019 tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek (“de beoordelingsperiode”).
5.2. Opmerkingen over het verzoek en de opening van het onderzoek
Belanghebbenden die opmerkingen wensen te maken over het verzoek (onder meer in verband met herhaling van schade en oorzakelijk verband) of over aspecten in verband met de opening van het onderzoek (onder meer over de mate van steun voor het verzoek), moeten dit uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (9) doen.
Verzoeken om te worden gehoord met betrekking tot de opening van het onderzoek moeten uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend.
5.3. Procedure voor het vaststellen van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping
De Commissie stelt in het kader van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen een onderzoek in naar de uitvoer naar de Unie die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek heeft plaatsgevonden en gaat, los van de uitvoer naar de Unie, na of de ondernemingen die in het betrokken land het onderzochte product produceren en verkopen zich in een zodanige situatie bevinden dat voortzetting of herhaling van de uitvoer met dumping naar de Unie waarschijnlijk is als de maatregelen komen te vervallen.
Alle producenten (10) van het onderzochte product uit het betrokken land, met inbegrip van die welke niet hebben meegewerkt aan het onderzoek dat (of de onderzoeken die) tot de geldende maatregelen heeft (hebben) geleid, worden derhalve uitgenodigd aan het onderzoek van de Commissie mee te werken.
5.3.1. Onderzoek van producenten in het betrokken land
Gezien het mogelijk grote aantal producenten in de VRC dat bij dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen betrokken is, kan de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, haar onderzoek tot een redelijk aantal producenten beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef zal overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening worden samengesteld.
Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle producenten of hun vertegenwoordigers, met inbegrip van die welke niet hebben meegewerkt aan het onderzoek dat tot de thans onderzochte maatregelen heeft geleid, verzocht de Commissie uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht informatie over hun ondernemingen te verstrekken. Deze informatie moet worden verstrekt via het platform TRON.tdi https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/tdi/form/R792_SAMPLING_FORM_FOR_EXPORTING_PRODUCER. In de punten 5.6 en 5.9 van dit bericht vindt u informatie over de toegang tot het platform TRON.tdi.
Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van producenten nodig acht, zal de Commissie bovendien contact opnemen met de autoriteiten van de VRC en eventueel ook met de haar bekende verenigingen van producenten in het betrokken land.
Indien een steekproef noodzakelijk is, zullen de producenten worden geselecteerd op basis van het grootste representatieve volume van de productie, verkoop of uitvoer dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht. De Commissie zal alle haar bekende producenten in het betrokken land, de autoriteiten van het betrokken land en de verenigingen van producenten, indien nodig via de autoriteiten van het betrokken land, meedelen welke ondernemingen voor de steekproef zijn geselecteerd.
Zodra de Commissie de noodzakelijke informatie heeft ontvangen om een steekproef van producenten samen te stellen, deelt zij de betrokken partijen mee of zij in de steekproef zijn opgenomen. De in de steekproef opgenomen producenten moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 30 dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over hun opname in de steekproef indienen.
De Commissie zal een mededeling inzake de samenstelling van de steekproef toevoegen aan het dossier voor inzage door belanghebbenden. Opmerkingen over de samenstelling van de steekproef moeten uiterlijk drie dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over de steekproef worden ingediend.
Een exemplaar van de vragenlijst voor producenten in het betrokken land is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://tron.trade.ec.europa.eu/investigations/case-view?caseId=2658).
Ondernemingen die hebben ingestemd met opname in de steekproef maar uiteindelijk niet worden geselecteerd, worden onverminderd de mogelijke toepassing van artikel 18 van de basisverordening geacht mee te werken.
5.3.2. Aanvullende procedure met betrekking tot de VRC, waar verstoringen van betekenis bestaan
Alle belanghebbenden wordt verzocht om onder de voorwaarden van dit bericht hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen met betrekking tot de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Tenzij anders aangegeven, moeten deze informatie en dit bewijsmateriaal uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het bezit van de Commissie zijn.
De Commissie verzoekt alle belanghebbenden met name hun standpunt over de inputs en de in het verzoek verstrekte codes van het geharmoniseerd systeem (GS) kenbaar te maken, een geschikt representatief land of geschikte representatieve landen voor te stellen en de identiteit van producenten van het onderzochte product in die landen te verstrekken. Deze informatie en dit bewijsmateriaal moeten uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het bezit van de Commissie zijn.
Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt e), van de basisverordening zal de Commissie de bij het onderzoek betrokken partijen kort na de opening van het onderzoek door middel van een mededeling in het voor hen toegankelijke dossier meedelen welke relevante bronnen zij voornemens is te gebruiken voor de vaststelling van de normale waarde in de VRC overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Daarbij worden alle bronnen vermeld, en in voorkomend geval ook de selectie van een geschikt representatief derde land. Vanaf de datum waarop de desbetreffende mededeling in dat dossier wordt opgenomen, hebben de bij het onderzoek betrokken partijen tien dagen de tijd om opmerkingen in te dienen.
Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, is Mexico in dit geval een mogelijk representatief derde land voor de VRC. Om uiteindelijk het geschikte representatieve derde land te selecteren, zal de Commissie onderzoeken of er landen zijn met een niveau van economische ontwikkeling dat vergelijkbaar is met dat van de VRC, waar het onderzochte product wordt geproduceerd en verkocht en waar de desbetreffende gegevens onmiddellijk beschikbaar zijn. Wanneer er meer van dergelijke landen zijn, zal de voorkeur in voorkomend geval worden gegeven aan landen met een toereikend niveau van sociale en milieubescherming.
Wat de relevante bronnen betreft, verzoekt de Commissie alle producenten in de VRC om binnen 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht informatie te verstrekken over de grondstoffen, verwerkte grondstoffen en energie die bij de productie van het onderzochte product worden gebruikt. Deze informatie moet worden verstrekt via het platform TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/tdi/form/R792_INFO_ON_INPUTS_FOR_EXPORTING_PRODUCER_FORMTron). In de punten 5.6 en 5.9 van dit bericht vindt u informatie over de toegang tot het platform.
Bovendien moet feitelijke informatie voor het beoordelen van kosten en prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening uiterlijk 65 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend. Dergelijke feitelijke informatie mag uitsluitend afkomstig zijn uit openbare bronnen.
Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek met betrekking tot de gestelde verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening nodig acht, zal de Commissie ook aan de overheid van de VRC een vragenlijst ter beschikking stellen.
5.3.3. Onderzoek van niet-verbonden importeurs (11) (12)
Niet-verbonden importeurs die het onderzochte product uit het betrokken land in de Unie invoeren, met inbegrip van die welke niet hebben meegewerkt aan het onderzoek dat tot de geldende maatregelen heeft geleid, wordt verzocht aan dit onderzoek mee te werken.
Gezien het mogelijk grote aantal niet-verbonden importeurs dat bij dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen betrokken is, kan de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, haar onderzoek tot een redelijk aantal niet-verbonden importeurs beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef zal overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening worden samengesteld.
Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle niet-verbonden importeurs of hun vertegenwoordigers, met inbegrip van die welke niet hebben meegewerkt aan het onderzoek dat tot de onderzochte maatregelen heeft geleid, verzocht contact met de Commissie op te nemen. Zij moeten dat uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht doen door de Commissie de in de bijlage bij dit bericht verlangde informatie over hun onderneming of ondernemingen te verstrekken.
Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van niet-verbonden importeurs nodig acht, kan de Commissie bovendien contact opnemen met haar bekende verenigingen van importeurs.
Indien een steekproef noodzakelijk is, kunnen de importeurs worden geselecteerd op basis van het grootste representatieve volume van hun verkoop in de Unie van het onderzochte product uit de VRC dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht. De Commissie zal alle haar bekende niet-verbonden importeurs en verenigingen van importeurs meedelen welke ondernemingen voor de steekproef zijn geselecteerd.
De Commissie zal ook een mededeling inzake de samenstelling van de steekproef toevoegen aan het dossier voor inzage door belanghebbenden. Opmerkingen over de samenstelling van de steekproef moeten uiterlijk drie dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over de steekproef worden ingediend.
Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie een vragenlijst ter beschikking stellen van de in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeurs. Deze partijen moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 30 dagen na de datum van kennisgeving van de samenstelling van de steekproef indienen.
Een exemplaar van de vragenlijst voor niet-verbonden importeurs is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://tron.trade.ec.europa.eu/investigations/case-view?caseId=2658).
5.4. Procedure voor het vaststellen van de waarschijnlijkheid van herhaling van schade en onderzoek van producenten in de Unie
Teneinde vast te stellen of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk is, verzoekt de Commissie de producenten van het onderzochte product in de Unie aan het onderzoek mee te werken.
Gezien het grote aantal producenten in de Unie dat bij dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen betrokken is, heeft de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, besloten haar onderzoek tot een redelijk aantal producenten in de Unie te beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef wordt overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening samengesteld.
De Commissie heeft een voorlopige steekproef van producenten in de Unie samengesteld. Belanghebbenden vinden nadere details in het dossier.
De belanghebbenden wordt verzocht om opmerkingen over de voorlopige steekproef. Andere producenten in de Unie of hun vertegenwoordigers, met inbegrip van die welke niet hebben meegewerkt aan het onderzoek dat (of de onderzoeken die) tot de geldende maatregelen heeft (hebben) geleid, die vinden dat er redenen zijn waarom zij in de steekproef zouden moeten worden opgenomen, moeten uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht contact met de Commissie opnemen. Alle opmerkingen over de voorlopige steekproef moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend.
De Commissie zal alle haar bekende producenten in de Unie en/of verenigingen van producenten in de Unie meedelen welke ondernemingen uiteindelijk voor de steekproef zijn geselecteerd.
De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 30 dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over hun opname in de steekproef een ingevulde vragenlijst indienen.
Een exemplaar van de vragenlijst voor producenten in de Unie is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://tron.trade.ec.europa.eu/investigations/case-view?caseId=2658).
5.5. Procedure voor het beoordelen van het belang van de Unie
Indien wordt bevestigd dat voortzetting of herhaling van dumping en schade waarschijnlijk is, zal uit hoofde van artikel 21 van de basisverordening een beslissing worden genomen over de vraag of het handhaven van de antidumpingmaatregelen niet in strijd zou zijn met het belang van de Unie.
Producenten in de Unie, importeurs en hun representatieve verenigingen, gebruikers en hun representatieve verenigingen, vakbonden en representatieve consumentenorganisaties wordt verzocht de Commissie informatie te verstrekken over het belang van de Unie.
Informatie over de beoordeling van het belang van de Unie moet, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend. Deze informatie kan vormvrij worden opgesteld of er kan een vragenlijst van de Commissie worden ingevuld.
Een exemplaar van de vragenlijsten, waaronder de vragenlijst voor gebruikers van het onderzochte product, is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://tron.trade.ec.europa.eu/investigations/case-view?caseId=2658). Met informatie die op grond van artikel 21 van de basisverordening wordt verstrekt, wordt alleen rekening gehouden indien daarbij tegelijkertijd het nodige bewijsmateriaal is gevoegd dat de geldigheid ervan bevestigt.
5.6. Belanghebbenden
Om aan het onderzoek mee te werken, moeten belanghebbenden zoals producenten in het betrokken land, producenten in de Unie, importeurs en hun representatieve verenigingen, gebruikers en hun representatieve verenigingen, vakbonden en representatieve consumentenorganisaties eerst aantonen dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.
Producenten in het betrokken land, producenten in de Unie, importeurs en representatieve verenigingen die informatie hebben verstrekt in overeenstemming met de procedures zoals beschreven in de punten 5.3.1, 5.3.3 en 5.4 worden als belanghebbenden beschouwd indien er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.
Andere partijen kunnen alleen als belanghebbende meewerken aan het onderzoek vanaf het moment waarop zij contact opnemen met de Commissie, en op voorwaarde dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product. Beschouwd worden als een belanghebbende laat de toepassing van artikel 18 van de basisverordening onverlet.
Het dossier voor inzage door belanghebbenden is toegankelijk via het platform TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/TDI). Volg de instructies op die pagina om toegang te krijgen (13).
5.7. Andere schriftelijke opmerkingen
Alle belanghebbenden wordt verzocht om onder de voorwaarden van dit bericht hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen. Tenzij anders aangegeven, moeten deze informatie en dit bewijsmateriaal uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het bezit van de Commissie zijn.
5.8. Mogelijkheid om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord
Alle belanghebbenden kunnen een verzoek indienen om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord. Het verzoek om te worden gehoord moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed, alsook een samenvatting bevatten van wat de belanghebbende tijdens de hoorzitting wenst te bespreken. De hoorzitting zal worden beperkt tot de punten die vooraf schriftelijk door de belanghebbenden zijn aangedragen.
In beginsel worden hoorzittingen niet gebruikt om feitelijke informatie te presenteren die nog niet in het dossier is opgenomen. Desalniettemin kan de belanghebbenden, uit het oogpunt van behoorlijk bestuur en om de diensten van de Commissie in staat te stellen vooruitgang in het onderzoek te boeken, na een hoorzitting worden opgedragen nieuwe feitelijke informatie te verstrekken.
5.9. Instructies voor schriftelijke opmerkingen en de verzending van ingevulde vragenlijsten en correspondentie
Informatie die aan de Commissie wordt verstrekt in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken, moet vrij zijn van auteursrechten. Alvorens aan de Commissie informatie en/of gegevens te verstrekken die onderworpen zijn aan het auteursrecht van derden, moeten belanghebbenden de houder van het auteursrecht specifiek verzoeken de Commissie uitdrukkelijk toestemming te verlenen om a) voor deze handelsbeschermingsprocedure gebruik te maken van de informatie en gegevens en b) de informatie en/of gegevens te verstrekken aan belanghebbenden in dit onderzoek, in een vorm die hun de mogelijkheid biedt hun recht van verweer uit te oefenen.
Alle schriftelijke opmerkingen (met inbegrip van de in dit bericht gevraagde informatie), ingevulde vragenlijsten en correspondentie die door de belanghebbenden worden verstrekt en waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten zijn voorzien van de vermelding “Sensitive” (14). Belanghebbenden die in de loop van dit onderzoek informatie indienen, wordt verzocht hun verzoek om vertrouwelijke behandeling met redenen te omkleden.
Belanghebbenden die informatie met de vermelding “Sensitive” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 19, lid 2, van de basisverordening een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding “For inspection by interested parties”. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte informatie. Als een belanghebbende die vertrouwelijke informatie verstrekt, geen geldige redenen voor het verzoek om een vertrouwelijke behandeling aanvoert of geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan indient met de vereiste vorm en inhoud, kan de Commissie deze informatie buiten beschouwing laten, tenzij aan de hand van geëigende bronnen aannemelijk wordt gemaakt dat de informatie juist is.
Belanghebbenden wordt verzocht alle opmerkingen en verzoeken, met inbegrip van verzoeken om als belanghebbende te worden geregistreerd, gescande volmachten en certificaten, in te dienen via het platform TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/TDI). Door het platform TRON.tdi of e-mail te gebruiken, stemmen belanghebbenden in met de geldende voorschriften inzake elektronisch ingediende opmerkingen, die zijn vervat in het document “Correspondentie met de Europese Commissie in handelsbeschermingszaken” op de website van het directoraat-generaal Handel (https://circabc.europa.eu/ui/group/2e3865ad-3886-4131-92bb-a71754fffec6/library/c9e93fcc-f476-45c4-a400-f0ae0d44a059/details). Belanghebbenden moeten hun naam, adres, telefoonnummer en een geldig e-mailadres vermelden en ervoor zorgen dat het verstrekte e-mailadres een actief, officieel en zakelijk e-mailadres is dat elke dag wordt gecontroleerd. Zodra contactgegevens zijn verstrekt, verloopt de communicatie van de Commissie met belanghebbenden uitsluitend via het platform TRON.tdi of per e-mail, tenzij zij uitdrukkelijk verzoeken alle documenten van de Commissie via een ander communicatiemiddel te ontvangen of het document wegens de aard ervan per aangetekend schrijven moet worden verzonden. Voor nadere voorschriften en informatie over de correspondentie met de Commissie, met inbegrip van de beginselen die van toepassing zijn op via het platform TRON.tdi of per e-mail verzonden opmerkingen, moeten belanghebbenden de hierboven genoemde instructies voor de communicatie met belanghebbenden raadplegen.
Correspondentieadres van de Commissie:
Europese Commissie |
Directoraat-generaal Handel |
Directoraat G |
Kamer CHAR 04/039 |
1049 Brussel |
BELGIË |
TRON.tdi: https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/tdi
E-mail: TRADE-SSSPT-R792-DUMPING@ec.europa.eu of
TRADE-SSSPT-R792-INJURY@ec.europa.eu
6. Tijdschema voor het onderzoek
Het onderzoek wordt overeenkomstig artikel 11, lid 5, van de basisverordening normaal gesproken binnen 12 maanden, maar uiterlijk binnen 15 maanden na de datum van bekendmaking van dit bericht afgesloten.
7. Indiening van informatie
In de regel kunnen belanghebbenden alleen binnen de in punt 5 van dit bericht vermelde termijnen informatie verstrekken.
Teneinde het onderzoek binnen de voorgeschreven termijnen af te ronden, zal de Commissie geen opmerkingen van belanghebbenden meer aanvaarden na het verstrijken van de termijn voor het indienen van opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de termijn voor het indienen van opmerkingen over de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen.
8. Mogelijkheid om opmerkingen te maken over door andere belanghebbenden ingediende informatie
Om het recht van verweer te waarborgen, moeten belanghebbenden de mogelijkheid hebben om opmerkingen te maken over de door andere belanghebbenden ingediende informatie. Daarbij mogen zij alleen ingaan op kwesties die in de door andere belanghebbenden ingediende informatie worden vermeld en mogen zij geen nieuwe kwesties aan de orde stellen.
Opmerkingen over de informatie die door andere belanghebbenden is verstrekt naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk vijf dagen na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over de definitieve bevindingen worden ingediend. In geval van een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen moeten opmerkingen over de informatie die door andere belanghebbenden is verstrekt naar aanleiding van deze aanvullende mededeling, tenzij anders aangegeven, uiterlijk één dag na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over deze aanvullende mededeling worden ingediend.
Bovenbedoeld tijdschema geldt onverminderd het recht van de Commissie de belanghebbenden in naar behoren gemotiveerde gevallen om aanvullende informatie te verzoeken.
9. Verlenging van de in dit bericht vermelde termijnen
Een eventuele verlenging van de in dit bericht vermelde termijnen mag alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden aangevraagd en wordt alleen verleend indien dit naar behoren gerechtvaardigd is. In elk geval is de eventuele verlenging van de termijn om de vragenlijsten te beantwoorden normaliter beperkt tot drie dagen, en mag deze in de regel niet meer dan zeven dagen bedragen. Wat de termijnen voor de indiening van andere in het bericht van opening genoemde informatie betreft, zijn verlengingen beperkt tot drie dagen, tenzij wordt aangetoond dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.
10. Niet-medewerking
Wanneer belanghebbenden geen toegang tot de vereiste gegevens verlenen, deze niet binnen de gestelde termijn verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening conclusies worden getrokken aan de hand van de beschikbare gegevens, zowel in positieve als in negatieve zin.
Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, kunnen deze buiten beschouwing worden gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.
Als een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de conclusies daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kan het resultaat voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend.
Als de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als niet-medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat verstrekking van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten zou meebrengen. De belanghebbende moet onmiddellijk contact opnemen met de Commissie.
11. Raadadviseur-auditeur
Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures wordt ingeschakeld. Deze behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en alle andere verzoeken betreffende het recht van verweer van belanghebbenden en van derden die tijdens de procedure kunnen worden ingediend.
De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting beleggen en bemiddelen tussen de belanghebbende(n) en de diensten van de Commissie om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen. Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. De raadadviseur-auditeur onderzoekt de redenen voor de verzoeken. Deze hoorzittingen mogen enkel plaatsvinden indien de kwesties niet tijdig zijn opgelost met de diensten van de Commissie.
Elk verzoek moet tijdig en snel worden ingediend, zodat het ordelijk verloop van de procedure niet in gevaar wordt gebracht. Daartoe moet een verzoek om inschakeling van de raadadviseur-auditeur zo spoedig mogelijk na de gebeurtenis die een dergelijke inschakeling rechtvaardigt door de belanghebbenden worden ingediend. Wanneer een verzoek om een hoorzitting niet binnen de daarvoor geldende termijn wordt ingediend, onderzoekt de raadadviseur-auditeur ook de redenen voor het laattijdige verzoek, de aard van de aan de orde gestelde kwesties en de gevolgen van die kwesties voor het recht van verweer, rekening houdend met het belang van behoorlijk bestuur en de tijdige voltooiing van het onderzoek.
Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de pagina’s van de raadadviseur-auditeur op de website van DG Handel (https://policy.trade.ec.europa.eu/contacts/hearing-officer_en).
12. Verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening
Aangezien dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen wordt geopend overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening, kunnen de bestaande maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 6, van de basisverordening naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek worden ingetrokken of gehandhaafd, maar niet worden gewijzigd.
Belanghebbenden die van oordeel zijn dat de maatregelen opnieuw moeten worden onderzocht zodat deze kunnen worden gewijzigd, kunnen een verzoek indienen voor een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening.
Zij moeten daartoe contact opnemen met de Commissie op het bovenstaande adres. Een dergelijk onderzoek zal onafhankelijk van het in dit bericht aangekondigde onderzoek worden uitgevoerd.
13. Verwerking van persoonsgegevens
Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (15).
Een privacyverklaring die alle particulieren op de hoogte brengt van de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de handelsbeschermingsactiviteiten van de Commissie is beschikbaar op de website van DG Handel (https://europa.eu/!vr4g9W).
(1) PB C 241 van 24.6.2022, blz. 21.
(2) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.
(3) PB L 336 van 20.12.2011, blz. 6.
(4) PB L 63 van 6.3.2018, blz. 15.
(5) PB L 227 van 3.9.2019, blz. 1.
(6) Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Significant Distortions in the Economy of the People’s Republic of China for the Purposes of Trade Defence Investigations”, 20 december 2017, SWD(2017) 483 final/2. Het landrapport is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2017/december/tradoc_156474.pdf). De in het landrapport genoemde documenten zijn eveneens verkrijgbaar op met redenen omkleed verzoek.
(7) In het licht van de beschikbare informatie is de Commissie van oordeel dat er voldoende bewijsmateriaal in de zin van artikel 5, lid 9, van de basisverordening is dat erop wijst dat het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis die van invloed zijn op de prijzen en kosten, niet passend is gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in het betrokken land, zodat de opening van een onderzoek op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening gerechtvaardigd is.
(8) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52020XC0316%2802%29
(9) Alle verwijzingen naar de bekendmaking van dit bericht zijn verwijzingen naar de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie, tenzij anders aangegeven.
(10) Onder “producent” wordt verstaan een onderneming uit het betrokken land die het onderzochte product produceert, met inbegrip van verbonden ondernemingen die betrokken zijn bij de productie, binnenlandse verkoop of uitvoer van het onderzochte product.
(11) Uitsluitend importeurs die niet verbonden zijn met producenten in het betrokken land mogen in de steekproef worden opgenomen. Importeurs die met producenten verbonden zijn, moeten bijlage I bij de vragenlijst voor deze producenten invullen. Overeenkomstig artikel 127 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, worden twee personen geacht verbonden te zijn indien: a) zij functionaris of directeur zijn in de onderneming van de andere persoon; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) een derde partij 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of de aandelen van beiden direct of indirect bezit, houdt of daarover zeggenschap heeft; e) één van hen direct of indirect zeggenschap over de ander heeft; f) een derde persoon direct of indirect zeggenschap over beiden heeft; g) beiden direct of indirect zeggenschap over een derde persoon hebben, of h) zij tot dezelfde familie behoren (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558). Personen worden slechts geacht tot dezelfde familie te behoren indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. Overeenkomstig artikel 5, punt 4, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie wordt onder “persoon” verstaan een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit, maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
(12) Gegevens die door niet-verbonden importeurs zijn verstrekt, mogen ook worden gebruikt voor andere aspecten van dit onderzoek dan het vaststellen van dumping.
(13) Bij technische problemen kunt u contact opnemen met de handelshelpdesk per e-mail (trade-service-desk@ec.europa.eu) of per telefoon (+32 22979797).
(14) Een “Sensitive”-document wordt beschouwd als vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van de basisverordening en artikel 6 van de WTO-Overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (Antidumpingovereenkomst). Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
(15) Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
BIJLAGE
☐ |
“Sensitive”-versie |
☐ |
Versie “For inspection by interested parties” |
(vakje aankruisen dat van toepassing is) |
ANTIDUMPINGPROCEDURE BETREFFENDE DE INVOER VAN BEPAALDE NAADLOZE BUIZEN EN PIJPEN VAN ROESTVRIJ STAAL VAN OORSPRONG UIT DE VOLKSREPUBLIEK CHINA
INFORMATIE VOOR DE SAMENSTELLING VAN DE STEEKPROEF VAN NIET-VERBONDEN IMPORTEURS
Dit formulier is bedoeld om niet-verbonden importeurs te helpen bij het verstrekken van de informatie voor de samenstelling van de steekproef als bedoeld in punt 5.3.3 van het bericht van opening.
De “Sensitive”-versie en de versie “For inspection by interested parties” moeten beide aan de Commissie worden teruggezonden, zoals aangegeven in het bericht van opening.
1. NAAM EN CONTACTGEGEVENS
Verstrek de volgende gegevens over uw onderneming:
Naam van de onderneming |
|
Adres |
|
Contactpersoon |
|
E-mailadres |
|
Telefoonnummer |
|
2. OMZET EN VERKOOPVOLUME
Vermeld voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek in euro’s (EUR) de totale omzet van de onderneming alsmede de waarde in euro’s (EUR) van de invoer en de wederverkoop op de markt van de Unie na invoer uit de VRC van het onderzochte product, zoals omschreven in het bericht van opening, alsook het volume in ton daarvan.
|
Ton |
Waarde (EUR) |
Totale omzet van uw onderneming (EUR) |
|
|
Invoer van het onderzochte product van oorsprong uit de VRC |
|
|
Invoer van het onderzochte product (ongeacht de oorsprong) |
|
|
Wederverkoop van het onderzochte product op de markt van de Unie na invoer uit de VRC |
|
|
3. ACTIVITEITEN VAN UW ONDERNEMING EN VAN VERBONDEN ONDERNEMINGEN (1)
Verstrek nadere bijzonderheden over de precieze activiteiten van de onderneming en van alle verbonden ondernemingen (vermeld die ondernemingen en geef de relatie met uw onderneming aan) die betrokken zijn bij de productie en/of verkoop (uitvoer en/of binnenlandse verkoop) van het onderzochte product. Dergelijke activiteiten kunnen de aankoop van het onderzochte product of de productie daarvan in het kader van uitbestedingsregelingen, alsook de verwerking van of de handel in het onderzochte product omvatten, maar zijn daartoe niet beperkt.
Naam en locatie van de onderneming |
Activiteiten |
Relatie |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4. ANDERE INFORMATIE
Verstrek alle andere relevante informatie die de onderneming nuttig acht om de Commissie bij de samenstelling van de steekproef te helpen.
5. CERTIFICERING
Door bovengenoemde informatie te verstrekken, stemt de onderneming ermee in eventueel in de steekproef te worden opgenomen. Selectie voor de steekproef houdt in dat een vragenlijst moet worden ingevuld en dat aanvaard wordt dat de antwoorden bij een bezoek ter plaatse worden gecontroleerd. Ondernemingen die verklaren niet in de steekproef te willen worden opgenomen, worden geacht niet aan het onderzoek te hebben meegewerkt. De bevindingen van de Commissie met betrekking tot niet-medewerkende importeurs worden gebaseerd op de beschikbare gegevens en het resultaat kan voor de desbetreffende onderneming minder gunstig zijn dan wanneer zij wel had meegewerkt.
Handtekening van de gemachtigde:
Naam en titel van de gemachtigde:
Datum:
(1) Overeenkomstig artikel 127 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, worden twee personen geacht verbonden te zijn indien: a) zij functionaris of directeur zijn in de onderneming van de andere persoon; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) een derde partij 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of de aandelen van beiden direct of indirect bezit, houdt of daarover zeggenschap heeft; e) één van hen direct of indirect zeggenschap over de ander heeft; f) een derde persoon direct of indirect zeggenschap over beiden heeft; g) beiden direct of indirect zeggenschap over een derde persoon hebben, of h) zij tot dezelfde familie behoren (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558). Personen worden slechts geacht tot dezelfde familie te behoren indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. Overeenkomstig artikel 5, punt 4, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie wordt onder “persoon” verstaan een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit, maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID
Europese Commissie
3.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/67 |
Voorafgaande aanmelding van een concentratie
(Zaak M. 11052 — MACQUARIE GROUP / WPD / LUWEI WIND POWER / CHUNGWEI WIND POWER / TONGWEI WIND POWER / CHINFENG WIND POWER / ANWEI WIND POWER)
Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak
(Voor de EER relevante tekst)
(2023/C 80/09)
1.
Op 22 februari 2023 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:
— |
Macquarie Asset Management (“Macquarie”, Australië), |
— |
wpd AG (“wpd”, Duitsland), |
— |
Luwei Wind Power Co., Ltd. (met inbegrip van zijn volle dochteronderneming Chiwei Wind Power Co., Ltd.), Chungwei Wind Power Co., Ltd., Tongwei Wind Power Co., Ltd., Chinfeng Wind Power Co., Ltd., en Anwei Wind Power Co., Ltd. D (“de JV’s”) (Taiwan), die momenteel onder gezamenlijke zeggenschap staan van InfraVest Asia GmbH en wpd. |
Macquarie en wpd zullen gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, punt b), en artikel 3, lid 4, van de concentratieverordening verkrijgen over het geheel van de JV’s.
De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen.
2.
De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:
— |
Macquarie is een wereldwijde verlener van beleggings-, bank- en financiële diensten aan diverse bedrijven, met investeringen in onder meer sectoren zoals hulpbronnen en grondstoffen, energie, financiële instellingen, infrastructuur en vastgoed, |
— |
wpd is een particuliere aandelenvennootschap die haar zetel en hoofdkantoor in Duitsland heeft en windmolen- en zonneparken ontwikkelt en exploiteert; wpd is actief aanwezig in 30 landen in Europa, Azië, Chili en de VS; |
— |
de JV’s exploiteren onshorewindturbines en de bijbehorende infrastructuur uitsluitend in Taiwan, en zijn rechtstreeks of middellijk eigenaar van operationele onshorewindinstallaties die uitsluitend in Taiwan gelegen zijn. |
3.
Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).
4.
De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet steeds worden vermeld:
M. 11052 — MACQUARIE GROUP / WPD / LUWEI WIND POWER / CHUNGWEI WIND POWER / TONGWEI WIND POWER / CHINFENG WIND POWER / ANWEI WIND POWER
Opmerkingen kunnen per e-mail of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:
E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu
Postadres:
Europese Commissie |
Directoraat-generaal Concurrentie |
Griffie voor concentraties |
1049 Brussel |
BELGIË |
(1) PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).
3.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/69 |
Voorafgaande aanmelding van een concentratie
(Zaak M.10891 — BUNGE / SC FRICH ENVOL / SC ONE / BZ GROUP)
Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak
(Voor de EER relevante tekst)
(2023/C 80/10)
1.
Op 24 februari 2023 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:
— |
Koninklijke Bunge B.V (“Bunge”, Verenigde Staten); |
— |
SC Frich’Envol (Frankrijk), |
— |
SC One (Frankrijk), |
— |
BZ SAS en SCI de Maison Bleue (samen “BZ Group”, Frankrijk), die momenteel onder gezamenlijke zeggenschap staan van SC Frich’Envol en SC One. |
Bunge, SC Frich’Envol en SC One verkrijgen gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, punt b) en artikel 3, lid 4, van de concentratieverordening over het geheel van BZ Group.
De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen.
2.
De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:
— |
Bunge: een wereldwijd landbouw- en levensmiddelenbedrijf dat zich bezighoudt met de aankoop, de opslag, het vervoer, de verwerking en de verkoop van landbouwgrondstoffen en basisproducten, met name oliehoudende zaden en granen. Bunge verwerkt oliehoudende zaden tot plantaardige oliën en eiwitmaaltijden voor de levensmiddelen-, diervoeder- en biodieselindustrie. Bunge produceert ook maalproducten, suiker en bio-energie. |
— |
SC Frich’Envol en SC One houden de aandelen van BZ SAS en SCI de Maison Bleue vast en oefenen zelf geen activiteiten uit. |
— |
BZ Group: Franse groep die actief is op het gebied van productie, aankoop, opslag en verkoop van granen, oliehoudende zaden en eiwithoudende gewassen, alsook op het gebied van terminaldiensten voor dergelijke producten. |
3.
Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).
4.
De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet steeds worden vermeld:
M.10891 — BUNGE / SC FRICH ENVOL / SC ONE / BZ GROUP
Opmerkingen kunnen per e-mail of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:
E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu
Postadres:
Europese Commissie |
Directoraat-generaal Concurrentie |
Griffie voor concentraties |
1049 Brussel |
BELGIË |
(1) PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).
ANDERE HANDELINGEN
Europese Commissie
3.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/71 |
Bekendmaking van een aanvraag tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van een productdossier overeenkomstig artikel 50, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen
(2023/C 80/11)
Deze bekendmaking verleent het recht om binnen drie maanden na de datum van deze bekendmaking op grond van artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de wijzigingsaanvraag.
AANVRAAG TOT GOEDKEURING VAN EEN NIET-MINIMALE WIJZIGING VAN HET PRODUCTDOSSIER INZAKE BESCHERMDE OORSPRONGSBENAMINGEN/BESCHERMDE GEOGRAFISCHE AANDUIDINGEN
Aanvraag tot goedkeuring van een wijziging overeenkomstig artikel 53, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012
“Carota dell'Altopiano del Fucino”
EU-nr.: PGI-IT-0270-AM03 – 15.4.2022
BOB ( ) BGA (X)
1. Aanvragende groepering en rechtmatig belang
AURELI MARIO S.S. AGRICOLA DEI F.LLI AURELI
Adres: Via Mario Aureli 7, 67050 Ortucchio (AQ), Italië
E-mail: amministrazione@pec.aurelimario.com
De landbouwonderneming AURELI MARIO S.S. AGRICOLA DEI F.LLI AURELI heeft op grond van artikel 13, lid 1, van Decreet nr. 12511 van het ministerie van Landbouw-, Voedsel- en Bosbouwbeleid van 14 oktober 2013 het recht een wijzigingsaanvraag in te dienen.
2. Lidstaat of derde land
Italië
3. Rubriek van het productdossier waarop de wijziging(en) betrekking heeft/hebben
☐ |
Naam van het product |
☒ |
Beschrijving van het product |
☐ |
Geografisch gebied |
☐ |
Bewijs van oorsprong |
☐ |
Werkwijze voor het verkrijgen van het product |
☒ |
Verband |
☒ |
Etikettering |
☐ |
Overige |
4. Aard van de wijziging(en)
☒ |
Wijziging van een productdossier van een geregistreerde BOB of BGA die overeenkomstig artikel 53, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 niet als minimaal kan worden beschouwd. |
☐ |
Wijziging van een productdossier van een geregistreerde BOB of BGA waarvoor geen enig document (of gelijkwaardig document) is bekendgemaakt, die overeenkomstig artikel 53, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 niet als minimaal kan worden beschouwd. |
5. Wijziging(en)
BESCHRIJVING VAN HET PRODUCT
Artikel 2, eerste alinea:
De BGA “Carota dell’Altopiano del Fucino” heeft betrekking op wortelen van cultivars van de soort Daucus carota L. die worden geteeld in het in artikel 3 van dit productdossier omschreven gebied. Voor de teelt ervan mogen de volgende variëteiten worden gebruikt: MAESTRO (Vilmorin); PRESTO (Vilmorin); CONCERTO (Vilmorin); NAPOLI (Bejo); NANDOR (Clause); DORDOGNE (SG).
wordt vervangen door:
De BGA “Carota dell’Altopiano del Fucino” heeft betrekking op wortelen van cultivars van de soort Daucus carota L. die worden geteeld in het in artikel 3 van dit productdossier omschreven gebied. Voor de teelt ervan mogen de volgende variëteiten worden gebruikt: MAESTRO (Vilmorin); PRESTO (Vilmorin); CONCERTO (Vilmorin); NAPOLI (Bejo); NANDOR (Clause); DORDOGNE (SG); SUENIO-VAC113 (Vilmorin); NATUNIA (Bejo); NAMIBIA (Bejo); NOVARA (Bejo); BANGOR (Bejo); CARVALO (Seminis); ALLYANCE F1 (Nunhems); ROMANCE F1 (Nunhems); LAGUNA F1 (Nunhems); BRILLYANCE F1 (Nunhems); SIRKANA F1 (Nunhems); BENAGALA F1 (Carosem); CARAVEL F1 (Carosem); CARILLON F1 (Carosem); HYB – 104 PILLOLE (Meridiem Seeds); CARVORA (Seminis); CHAMPION (Sygenta); ZANAHORIA HYB (Meridiem Seeds).
Het assortiment toegestane variëteiten wordt met deze wijziging geactualiseerd en uitgebreid in verband met de grootschalige en snelle invoering van nieuwe variëteiten in de sector en om de beschikbaarheid van het BGA-product te waarborgen. Momenteel is het niet toegestaan andere op de markt verkrijgbare cultivars of hybriden te gebruiken, ook niet als die in het productiegebied de in het productdossier vastgelegde product- en kwaliteitskenmerken hebben of zelfs agronomische voordelen (sterke resistentie tegen bepaalde plantenziekten) of een betere houdbaarheid hebben.
Ook is het belangrijk niet gebonden te zijn aan een klein aantal variëteiten en zaadbedrijven, zodat snel kan worden ingespeeld op de marktvraag in termen van kwaliteit en kwantiteit en op nieuwe mogelijkheden als gevolg van diverse commerciële behoeften. Dat is immers rendabeler in termen van klimaatgerelateerde bedrijfsmodellen.
Op basis van het voorgaande en in het licht van de positieve wetenschappelijke resultaten van experimenten in het betrokken gebied werd het dienstig geacht het productdossier te wijzigen en het gebruik toe te staan van extra variëteiten en hybriden waarmee beter kan worden ingespeeld op nieuwe agronomische en marktvereisten.
Deze wijzigingen zouden de belangstelling van producenten om toe te treden tot de controleregeling voor de “Carota dell’Altopiano del Fucino” aanzienlijk kunnen vergroten. Momenteel is die belangstelling vrij klein wegens het beperkte aantal beschikbare/toegestane commerciële variëteiten. Ook zou de hoeveelheid gecertificeerde wortelen aanzienlijk toenemen, gezien de grote vraag naar nieuwe variëteiten en hybriden die beter beantwoorden aan de veranderende behoeften van de markt en de consument.
Deze wijziging heeft ook betrekking op punt 3.2 van het enig document.
De volgende tekst in artikel 2, derde alinea, met betrekking tot de kenmerken van het product:
Het product moet de volgende kenmerken vertonen:
Vorm: cilindrisch, met een afgeronde top en zonder wortelharen
Kleur: intens oranje, ook op de kraag
Gehalte aan:
— |
sacharose > 3 % |
— |
bètacaroteen > 60 mg/kg |
— |
ascorbinezuur > 5 mg/kg |
— |
proteïne > 0,5 % |
— |
vezels > 1,2 % |
Fysieke kenmerken: de wortelen moeten knapperig zijn en mooi afbreken.
wordt vervangen door:
Het product moet de volgende kenmerken vertonen:
Vorm: cilindrisch, met een afgeronde top en zonder wortelharen
Kleur: intens oranje, ook op de kraag
Gehalte aan:
— |
sacharose > 2 % |
— |
bètacaroteen > 50 mg/kg |
— |
ascorbinezuur > 5 mg/kg |
— |
proteïne > 0,4 % |
— |
vezels > 1,2 % |
Fysieke kenmerken: de wortelen moeten knapperig zijn en mooi afbreken.
In een periode van vier jaar (2017-2020) hebben erkende laboratoria in opdracht van het controleorgaan verschillende analytische tests uitgevoerd op tientallen monsters van ter inspectie ingediende wortelen. Daaruit is gebleken dat de in het productdossier vastgelegde waarden voor bepaalde parameters in sommige jaren niet gehaald werden.
In de onderstaande tabel staan de in het productdossier vastgelegde waarden, de minimumwaarden die het controleorgaan heeft aangetroffen in de ter certificering ingediende partijen, en de voorgestelde gewijzigde waarden.
Om de objectieve kwaliteit van de BGA “Carota dell’Altopiano del Fucino” te handhaven en te waarborgen, liggen de voorgestelde gewijzigde waarden ruim boven de minimumwaarden die zijn geconstateerd in de vier jaar waarin het onderzoek liep:
Parameter |
Waarde in het huidige productdossier |
|
Geconstateerde minimumwaarden 2017-2020 |
Voorgestelde gewijzigde waarden |
|
Sacharose |
> 3 % |
|
|
1,7 % |
|
|
> 2 % |
|
Bètacaroteen |
> 60 mg/kg |
25 mg/kg |
|
> 50 mg/kg |
|
Ascorbinezuur |
> 5 mg/kg |
0 mg/kg |
|
> 5 mg/kg |
|
Proteïne |
> 0,5 % |
0 % |
|
> 0,4 % |
|
Vezels |
> 1,2 % |
|
|
> 1 % |
|
|
> 1,2 % |
|
Meer in het bijzonder werd het passend geacht:
— |
het gehalte aan bètacaroteen licht te verlagen van > 60 mg/kg tot > 50 mg/kg op basis van de resultaten van veldproeven in het betrokken gebied. Uit die proeven is gebleken dat het gehalte aan bètacaroteen afhankelijk is van de gebruikte hoeveelheid meststoffen en met name de bemestingstechniek. Bij intensievere stikstofbemesting worden hogere gehalten bètacaroteen aangetroffen, vooral als fertigatie dicht bij de oogsttijd wordt toegepast. Deze praktijken zijn niet alleen duur en nadelig voor de opbrengst van het eindproduct, maar leveren vaak ook wortelen op die gevoeliger zijn voor opslagziekten. Zij zijn ook in strijd met de nieuwe richtsnoeren inzake milieuduurzaamheid, die een verminderde stikstoftoevoer en een meer verantwoord waterverbruik in de landbouw beogen. De combinatie van pedoklimatologische en productiefactoren in het referentiegebied, met name het klimaat, dat wordt beïnvloed door de hoogte van het Fucino-plateau, heeft een invloed op variabelen zoals temperatuur, neerslag en hoeveelheid licht, wat kan leiden tot schommelingen in het suiker- en het bètacaroteengehalte. Het huidige voorgeschreven bètacaroteengehalte in “Carota dell’Altopiano del Fucino”-wortelen is meer dan 60 mg/kg. De voorgestelde waarde is meer dan 50 mg/kg. Hierdoor zullen producenten beter kunnen inspelen op de veranderende behoeften inzake duurzaamheid in de toeleveringsketen, terwijl ook de specifieke kenmerken van het product worden gevrijwaard door ervoor te zorgen dat de waarden voor de “Carota dell’Altopiano del Fucino”-wortelen hoger blijven liggen dan de gemiddelde in de literatuur beschreven waarden voor wortelen; |
— |
het sacharosegehalte te verlagen van > 3 % tot > 2 %. De verlaging van het sacharosegehalte is niet relevant in kwalitatief opzicht: de consument associeert wortelen niet met een hoog suikergehalte. De voorgestelde waarde heeft ook geen invloed op de kenmerken, de verhandelbaarheid of de herkenbaarheid van het product op de markt; |
— |
het proteïnegehalte van de wortelen te verlagen van > 0,5 % tot > 0,4 %. De verlaging van het proteïnegehalte is niet relevant in kwalitatief opzicht: de consument associeert wortelen niet met een hoog proteïnegehalte. De voorgestelde waarde heeft ook geen negatieve invloed op de kenmerken, de verhandelbaarheid of de herkenbaarheid van het product op de markt. |
Deze wijziging heeft ook betrekking op punt 3.2 van het enig document.
De volgende tekst in artikel 10:
Het bovenste gedeelte van het logo bestaat uit de formulering “Carota dell’Altopiano del Fucino” in groen Pantone P.C.S. (S 274-1 CVS), zwartgerand, lettertype Cooper blk hd bt, die een lichte curve vertoont met een piek in het midden van de vermelding (Altopiano) en weer afbuigt naar het einde van de vermelding (Fucino). Daaronder staat de vermelding “INDICAZIONE GEOGRAFICA PROTETTA” [BESCHERMDE GEOGRAFISCHE AANDUIDING], in witte letters van het lettertype Arial rounded mt bold, tegen een blauwe (Pantone reflex blue), omrande achtergrond. Links van de vermelding staat het BGA-logo van de EU.
is gewijzigd en komt als volgt te luiden:
Het bovenste gedeelte van het logo, dat op het etiket van het product moet worden aangebracht, bestaat uit de formulering “Carota dell’Altopiano del Fucino” in groen Pantone P.C.S. (S 274-1 CVS), zwartgerand, lettertype Cooper blk hd bt, die een lichte curve vertoont met een piek in het midden van de vermelding (Altopiano) en weer afbuigt naar het einde van de vermelding (Fucino). Daaronder staat de vermelding “Indicazione geografica protetta” [beschermde geografische aanduiding], in witte letters van het lettertype Arial rounded mt bold, tegen een blauwe (Pantone reflex blue), omrande achtergrond. Links van de tekst staat het BGA-symbool van de Europese Unie.
Het werd opportuun geacht om te vermelden dat het aanbrengen van het logo op de etikettering van het product verplicht is, en om het logo af te beelden in punt 3.6 van het enig document. Het woord “scritta” is vervangen door het woord “menzione” (in de Italiaanse versie; deze specifieke wijziging heeft geen gevolgen voor de Nederlandse versie). Ook de verwijzing naar het BGA-symbool van de EU is gecorrigeerd door het woord “logo” te vervangen door het woord “symbool” en de verwijzing naar “EU” door “Europese Unie”.
Deze wijziging heeft ook betrekking op punt 3.6 van het enig document.
Wat de formulering van het enig document (met name punt 5.3 daarvan) betreft, is de tekst van het thans geldende enig document, dat wil zeggen de tekst die is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie C 272 van 20 september 2013, ongewijzigd overgenomen.
ENIG DOCUMENT
“Carota dell'Altopiano del Fucino”
EU-nr.: PGI-IT-0270-AM03 – 15.4.2022
BOB ( ) BGA (X)
1. Naam/namen [van de bob of de bga]
“Carota dell'Altopiano del Fucino”
2. Lidstaat of derde land
Italië
3. Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel
3.1. Productcategorie
Categorie 1.6: Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt
3.2. Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is
De BGA “Carota dell’Altopiano del Fucino” heeft betrekking op wortelen van cultivars van de soort Daucus carota L. die worden geteeld in het in artikel 3 van dit productdossier omschreven gebied. Voor de teelt ervan mogen de volgende variëteiten worden gebruikt: MAESTRO (Vilmorin); PRESTO (Vilmorin); CONCERTO (Vilmorin); NAPOLI (Bejo); NANDOR (Clause); DORDOGNE (SG); SUENIO-VAC113 (Vilmorin); NATUNIA (Bejo); NAMIBIA (Bejo); NOVARA (Bejo); BANGOR (Bejo); CARVALO (Seminis); ALLYANCE F1 (Nunhems); ROMANCE F1 (Nunhems); LAGUNA F1 (Nunhems); BRILLYANCE F1 (Nunhems); SIRKANA F1 (Nunhems); BENAGALA F1 (Carosem); CARAVEL F1 (Carosem); CARILLON F1 (Carosem); HYB – 104 PILLOLE (Meridiem Seeds); CARVORA (Seminis); CHAMPION (Sygenta); ZANAHORIA HYB (Meridiem Seeds).
Het product moet de volgende kenmerken vertonen:
Vorm: cilindrisch, met een afgeronde top en zonder wortelharen
Kleur: intens oranje, ook op de kraag
Gehalte aan:
— |
sacharose > 2 % |
— |
bètacaroteen > 50 mg/kg |
— |
ascorbinezuur > 5 mg/kg |
— |
proteïne > 0,4 % |
— |
vezels > 1,2 % |
Fysieke kenmerken: de wortelen moeten knapperig zijn en mooi afbreken.
3.3. Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong) en grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)
—
3.4. Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden
Alle onderdelen van de teelt van de “Carota dell’Altopiano del Fucino” moeten plaatsvinden in het afgebakende geografische productiegebied vermeld in punt 4.
3.5. Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken, enz. van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst
De wortelen moeten meteen na de oogst worden vervoerd naar de verpakkingscentra, waar ze, voordat ze worden gewassen en verpakt, worden gekoeld om ervoor te zorgen dat hun typische kenmerken (knapperigheid, kleur en smaak) bewaard blijven.
3.6. Specifieke voorschriften betreffende de etikettering van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst
Het product moet worden verkocht in nieuwe verpakkingen van hout, karton of plastic, met een etiket waarop duidelijk de volgende vermeldingen zijn aangebracht:
De naam “Carota dell’Altopiano del Fucino”, gevolgd door de afkorting BGA en de vermelding “Indicazione Geografica Protetta” [beschermde geografische aanduiding], in letters die ten minste twee keer zo groot zijn als die van de andere aanduidingen.
Alle elementen ter bepaling van de naam, de handelsnaam en het adres van het productie-/verpakkingsbedrijf, en alle andere door de reglementering ter zake voorgeschreven vermeldingen.
Andere aanduidingen zijn verboden.
Verwerkte producten waarvoor als grondstof het product met de naam “Carota dell’Altopiano del Fucino”, gevolgd door de afkorting BGA, is gebruikt, hetzij als zodanig of na een verwerkingsproces, mogen in de handel worden gebracht in verpakkingen waarop de voormelde aanduiding BGA voorkomt zonder het symbool van de Europese Unie, op voorwaarde dat:
— |
het product met de naam “Carota dell’Altopiano del Fucino”, gevolgd door de afkorting BGA, als zodanig gecertificeerd, het enige bestanddeel vormt van het product in de handelscategorie waartoe het behoort; |
— |
de gebruikers van de naam “Carota dell’Altopiano del Fucino”, gevolgd door de afkorting BGA, in een speciaal register zijn ingeschreven, dat wordt bewaard en bijgehouden door het door het Ministero delle Politiche Agricole Alimentari e Forestali erkende orgaan en, wat betreft de bescherming van de aanduiding, door dat ministerie wordt gecontroleerd. |
Indien niet uitsluitend producten met de naam “Carota dell'Altopiano del Fucino”, gevolgd door de afkorting BGA, worden gebruikt, mag er overeenkomstig de geldende regelgeving uitsluitend naar worden verwezen als een van de bestanddelen van het product waarin ze aanwezig zijn of waartoe ze zijn verwerkt.
Het bovenste gedeelte van het logo, dat op het etiket van het product moet worden aangebracht, bestaat uit de formulering “Carota dell’Altopiano del Fucino” in groen Pantone P.C.S. (S 274-1 CVS), zwartgerand, lettertype Cooper blk hd bt, die een lichte curve vertoont met een piek in het midden van de vermelding (Altopiano) en weer afbuigt naar het einde van de vermelding (Fucino). Daaronder staat de vermelding “Indicazione geografica protetta” [beschermde geografische aanduiding], in witte letters van het lettertype Arial rounded mt bold, tegen een blauwe (Pantone reflex blue), omrande achtergrond. Links van de vermelding staat het symbool van de Europese Unie.
4. Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied
Het productiegebied van de “Carota dell’Altopiano del Fucino” stemt overeen met het gebied van de Altopiano del Fucino-hoogvlakte.
Het gebied wordt omzoomd door de Strada Provinciale Circonfucense (provinciale weg rond Fucino) en bestaat uit door landwegen verdeelde en in genummerde percelen opgesplitste delen van de volgende gemeenten van de provincie L’Aquila: Avezzano en bijbehorende gehuchten, Celano en bijbehorende gehuchten, Cerchio, Aielli, Collarmele, Pescina en bijbehorende gehuchten, S. Benedetto dei Marsi, Gioia nei Marsi en bijbehorende gehuchten, Lecce dei Marsi, Ortucchio, Trasacco en Luco dei Marsi.
5. Verband met het geografische gebied
5.1. Specificiteit van het geografische gebied
De Altopiano del Fucino, een gebied dat gerenommeerd is voor zijn groenteproductie, ligt in het zuidelijke centrale deel van Italië, met name in het zogenaamde “parkengebied” (la Regione dei Parchi) in de Abruzzen.
Het gebied is volledig vlak, ligt 700 m boven de zeespiegel, heeft een oppervlakte van 16 000 ha en wordt volledig omgeven door bergen met een bijzondere natuurwaarde (bv. de bergen in het “Parco nazionale d’Abruzzo”, in het “Parco del Velino-Sirente” en de bergen Ernici en Simbruini).
De landbouwgeschiedenis van het gebied gaat niet verder terug dan het einde van de negentiende eeuw, toen het op dat moment derde grootste meer van Italië (het “Lago del Fucino”) werd drooggelegd op initiatief van prins Alessandro Torlonia.
De zanderige leembodem heeft een hoog kalkgehalte, een subalkalische tot alkalische zuurtegraad en een hoog gehalte organische stoffen, wat onder andere is toe te schrijven aan de overvloedige organische bemesting die de landbouwers van Fucino om de twee jaar uitvoeren.
Het klimaat wordt beïnvloed door de omliggende bergen, de hoogte en de relatieve vochtigheid die voortvloeit uit het fijnmazige net van kanalen dat tijdens het teeltseizoen de gewassen van het nodige vocht voorziet en in de winter het overtollige oppervlaktewater opvangt. De winters zijn in het hele gebied doorgaans streng en nat, de zomers warm, voornamelijk in de periode van juli tot half augustus; bovendien leidt de hoogte tot grote verschillen tussen de dag- en nachttemperatuur.
5.2. Specificiteit van het product
De “Carota dell’Altopiano del Fucino” onderscheidt zich door de overwegend cilindrische vorm van de wortel, met afgeronde top en zonder wortelharen, door het feit dat er geen diepe inkepingen voorkomen bij de wortelhaarbasis, door het gladde oppervlak en door de intens oranje kleur op de hele wortel. Andere kenmerken hebben te maken met de voedingswaarde: de “Carota dell'Altopiano del Fucino” heeft een hoog gehalte aan ascorbinezuur en aan totale suikers, met een goede balans tussen beide.
De vitaminen in de “Carota dell'Altopiano del Fucino” zijn een ander typisch kenmerk waardoor dit product zich duidelijk weet te onderscheiden van andere producten, met hoge waarden voor thiamine, riboflavine en vooral caroteen.
5.3. Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)
De streek van Fucino heeft in de “Carota dell’Altopiano del Fucino” haar belangrijkste teeltgewas gevonden, mede dankzij de specifieke kenmerken die het product aan het gebied ontleent.
Dankzij de klimatologische omstandigheden, evenals de aard en de typologie van de grond (erg rulle grond, zonder enige structuur) verleent het teeltgebied aan de “Carota dell’Altopiano del Fucino” de eerder vermelde organoleptische kenmerken en voedingseigenschappen die door de Europese consument sterk op prijs worden gesteld en worden erkend.
De grote beschikbaarheid van het product heeft, uitsluitend in het betrokken gebied, gezorgd voor bedrijvigheid op het gebied van de verpakking en de verwerking van wortelen tot blokjes of sap. Dit alles – de uitstekende bodem- en klimaatomstandigheden ter plaatse in combinatie met de specifieke deskundigheid van de marktdeelnemers uit de sector (telers en handelaren), en de aanzienlijke hoeveelheid verwerkingsbedrijven – heeft de wortelproductie in het gebied haar bekendheid heeft gegeven.
Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier
De volledige tekst van het productdossier is te vinden op de volgende website: http://www.politicheagricole.it/flex/cm/pages/ServeBLOB.php/L/IT/IDPagina/3335
of
door op de startpagina van het ministerie van Landbouw-, Voedsel- en Bosbouwbeleid (www.politicheagricole.it) te klikken op “Qualità” (rechtsboven in het scherm), vervolgens op “Prodotti DOP, IGP e STG” (aan de linkerkant van het scherm) en ten slotte op “Disciplinari di Produzione all’esame dell’UE”.
3.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/79 |
Bekendmaking van een aanvraag tot registratie van een naam overeenkomstig artikel 50, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen
(2023/C 80/12)
Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) binnen drie maanden na de datum van deze bekendmaking bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag.
ENIG DOCUMENT
“Pită de Pecica”
EU-nr.: PGI-RO-02826 – 6.1.2022
BOB ( ) BGA (X)
1. Naam/Namen [van de BOB of de BGA]
“Pită de Pecica”
2. Lidstaat of derde land
Roemenië
3. Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel
3.1. Productcategorie
Categorie 2.3. Brood, gebak, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren
3.2. Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is
“Pită de Pecica” is een al dan niet ingevroren bakkersproduct van gerezen deeg dat wordt gebakken in de oven.
“Pită de Pecica” wordt gemaakt van tarwemeel, verse gist, water en gejodeerd zout.
Het heeft een onregelmatige, enigszins langwerpige vorm met zeer duidelijke groeven en een gewicht van 4 kg, 2 kg, 1 kg of 0,5 kg.
Er zijn twee typen “Pită de Pecica”:
gebakken,
ingevroren na te zijn gebakken.
3.2.1. Organoleptische kenmerken
“Pită de Pecica”, zowel gebakken als ingevroren, ziet er als volgt uit: een heel brood met een licht glanzend bruin, niet-verbrand oppervlak zonder sporen van as. Het is een flink brood dat niet afgeplat of vervormd is. Aan de buitenzijde heeft het een dikke korst. De luchtige deeglagen zijn zichtbaar in dwarsdoorsnede.
Uiterlijk: |
|||||
|
|
||||
Korst: |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Binnenkant: |
|||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Smaak: |
|
3.2.2. Fysische en chemische kenmerken
Vochtgehalte: |
min. 40 % - max. 50 % |
Zuurgraad: |
min. 1,0° - max. 2,5° |
Poreusheid: |
min. 70 % - max. 85 % |
Elasticiteit: |
min. 80 % - max. 98 % |
Zout: |
min. 0,5 % - max. 2 % |
3.3. Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong) en grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)
—
3.4. Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden
Alle stappen van de productie van “Pită de Pecica” vinden plaats in het omschreven geografische gebied. Het productieproces van “Pită de Pecica” omvat de volgende specifieke stappen: afnemen van de gewenste hoeveelheid en kwaliteit van de grondstoffen, bereiden en afmeten van de grondstoffen, verkrijgen van de zuurdesemstarter, kneden, gisten, verdelen, rusten, de juiste vorm geven, rijzen, bakken, afkoelen en eventueel snel invriezen.
3.5. Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz. van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst
—
3.6. Specifieke voorschriften betreffende de etikettering van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst
Het product wordt geëtiketteerd overeenkomstig de geldende Europese en Roemeense wetgeving.
Op het etiket staat het volgende vermeld:
— |
de naam van het product, “Pită de Pecica”, gevolgd door de woorden “Indicație Geografică Protejată” (beschermde geografische aanduiding) of de afkorting “IGP” (BGA) (vertaald in de taal of talen van het land waar het product in de handel wordt gebracht); |
— |
het type product (gebakken of ingevroren na het bakken); |
— |
het BGA-logo is op de verpakking aangebracht overeenkomstig de EU-wetgeving; |
— |
Asociația Producătorilor de Produse Tradiționale Arădeanca din Județul Arad; |
— |
de naam van de fabrikant; |
— |
het logo van de inspectie- en certificeringsinstantie. |
4. Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied
Het geografische gebied omvat de bestuurlijke territoriale eenheid Pecica in het district Arad, volgens de Roemeense territoriaal-bestuurlijke indeling.
De bestuurlijke territoriale eenheid Pecica is een aaneengesloten gebied in het westen van Roemenië.
5. Verband met het geografische gebied
Het causale verband tussen de geografische oorsprong en de kenmerken van het product berust op de faam, de menselijke factor en de kenmerken van het product.
Faam
Redenen waarom het product verband houdt met het geografische gebied:
— |
de naam van het product “Pită de Pecica” bevat de naam van het geografische gebied Pecica; |
— |
“Pită de Pecica” wordt uitsluitend in dat geografische gebied bereid; |
— |
eind 2011 werd “Pită de Pecica” een handelsmerk; |
— |
“Pită de Pecica” staat op het wapen van de stad Pecica. |
Publicaties en lokale evenementen getuigen van de huidige faam van “Pită de Pecica”:
— |
in het tijdschrift Ferma (jaargang XI, nr. 8 (75)) stond in augustus 2009 dat de gemeente Pecica haar bekendheid te danken heeft aan “Pită de Pecica”; |
— |
Glasul Aradului (jaargang III, nr. 514) schreef op 17 augustus 2009 dat het traditionele “feest van de nieuwe Pită” tot op de dag van vandaag wordt gevierd; |
— |
de krant Pecicanul (jaargang IV, nr. 35) meldde in augustus 2013 het volgende over het internationale folklorefestival “Valle di Comino” in Italië: De inwoners van Pecica [...] hadden pakketten met traditionele producten meegenomen, met als topproduct “Pită de Pecica”; |
— |
in juni 2016 schreef Pecicanul (jaargang VII, nr. 65) het volgende: De beroemde pita en folklore uit Pecica in Brussel. Pecica stond centraal tijdens het feest op de Tervurenlaan [...] de inwoners van Pecica hadden een stand voor de stad ingericht [...] een tentoonstelling van antieke voorwerpen [...] en een breed gamma aan traditionele gerechten, waaronder “Pită de Pecica” [...] Het bestuur van Sint-Pieters-Woluwe heeft de uitnodiging voor een bezoek aan Pecica tijdens het feest van de nieuwe Pită in augustus aanvaard [...]; |
— |
dansers en “Pită de Pecica” maken indruk, zo schreef Pecicanul (jaargang X, nr. 100) in juli 2019, toen de inwoners van Pecica hun lokale merk “Pită de Pecica” in Duitsland onder de aandacht brachten; |
— |
Pecicanul schreef in februari 2020 (jaargang XI, nr. 104) een artikel over muziek en pită uit Pecica in Wenen. Pecica kwam toen met zijn lokale handelsmerk naar Wenen, waar “Pită de Pecica” werd aangeboden [...] als beloning [...] en gewoon als lekkernij. |
De faam van het product rust op historisch bewijs van de oudheid ervan, dat is overgeleverd via mondelinge bronnen en verzameld is en op schrift is gesteld om aan toekomstige generaties te worden doorgegeven.
“Pită de Pecica” staat al eeuwen bekend om zijn smaak (zo werd geschreven dat de pită... die de pitari (bakkers) van Peșca kneden, nog lekkerder smaakt dan cozonac) en is het handelsmerk van Pecica geworden.
Ook op de markt van Arad stond het brood bekend om zijn uitstekende kwaliteit. Het werd er warm verkocht en was zo heerlijk dat het zonder beleg werd gegeten; “om weg te zuigen”, zoals vroeger werd gezegd.
De verkoop van “Pită de Pecica” was de meest winstgevende en zekere business omdat een jas, laars of schoen kan worden hersteld zodat ze langer meegaan, maar “ons dagelijks brood” niet mag ontbreken op tafel.
“Pită de Pecica” heeft niet alleen de stad beroemd gemaakt, maar is ook een symbool van de kennis en het ondernemende karakter van de bevolking. De inwoners van Peșca en vooral de huisvrouwen waren meesterlijke broodbakkers.
“Pită de Pecica” was zo beroemd dat het zelfs spreekwoordelijk is geworden; vanwege zijn heerlijke smaak was het in het hele land bekend en tijdens grote feesten werd vaak de volgende toost uitgebracht: “Lang leve de natie en de stichting... en de tuin... en de pită!”.
“Pită de Pecica” geniet een dermate goede reputatie dat elk jaar in augustus een evenement rond het brood wordt georganiseerd, het “feest van de nieuwe Pită” (Praznicul de Pită Nouă).
We vieren het brood dat is gemaakt van de tarwe die dat jaar is geoogst.
Het feest van de nieuwe Pită maakt van de tarweoogst een groots gebeuren en van brood bakken een ritueel waaraan de gehele gemeenschap deelneemt.
Het feest van de nieuwe Pită werd sinds mensenheugenis jaarlijks gehouden op de zondag die het dichtst bij Maria-Tenhemelopneming lag, tot 1913, toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Het feest werd in 1974 nieuw leven ingeblazen dankzij de inspanningen van een geschiedenisleraar uit Arad, Emil Crăciun Lăzureanu.
Menselijke factoren
De menselijke factor is van bijzonder belang voor de kwaliteit van “Pită de Pecica”.
In het verleden kochten de pitari van Pecica op de lokale markt tarwe, die ze meenamen naar de molen, waar deze nog op de dag zelf werd gemalen. De zakken meel werden vervolgens door de molenaar naar het huis van de pitar vervoerd. De familie kneedde het brooddeeg de hele nacht door en stak het daarna in de oven om te bakken. Deze lekkernij werd ook verkocht aan de plaatselijke bevolking op de markt van Arad. Er werd geschreven dat tientallen, nee honderden gezinnen in de broodbakkerij werkten.
Vroeger maakten vrouwen brood volgens recepten die ze overgeleverd kregen van hun voorouders, tot blijdschap van iedereen, en vooral de kinderen.
Ze wisten hoe het meel voor het deeg moest worden bereid, of het nu met hop of gist was gerezen. Het deeg moest zeer goed worden gekneed, “tot de balk van het plafond begon te zweten”, en vervolgens rijzen tot het tijd was om het in de oven te plaatsen om te worden gebakken.
Ook de duur van het bakken en de wijze waarop de oven werd verhit, waren belangrijk.
Al deze factoren zorgen er samen voor dat “Pită de Pecica” lang vers blijft. Het brood voor het gezin werd een keer per week bereid; pită werd dagelijks of zelfs vaker gemaakt door pitari, die het verkochten op de markt van Arad. Er waren gewone broden (crișca) en grote broden (cărhănoc).
De traditie van het bereiden van dit brood, de bereiding van het deeg, het kneden en de bakmethode zijn van generatie op generatie overgeleverd. Dit traditionele product is tot op de dag van vandaag op de tafel van de consument te vinden.
Het lokale brood heeft zijn smaak te danken aan een speciaal recept en een speciale bereidingswijze.
Er wordt gezegd dat, lang geleden, elk gezin de smaak kon herkennen van het brood dat in zijn eigen huis was gemaakt. Het unieke karakter van “Pită de Pecica” wordt op nationaal niveau gewaardeerd: het wordt beschouwd als het beste ovengebakken brood.
De kunst van het bereiden en bakken van “Pită de Pecica” wordt van generatie op generatie doorgegeven onder de plaatselijke bevolking.
Daardoor geldt tegenwoordig het volgende:
— |
de zuurdesemstarter wordt bereid met apă de pită: water waarvan enkel de pitari van Pecica de samenstelling weten; |
— |
de pitari van Pecica weten hoe het deeg moet gisten omdat zij dit proces al eeuwenlang bestuderen. Het deeg mag niet zwaar zijn, zodat de bakker “zijn armen niet breekt”, en heeft een bijzondere elasticiteit; |
— |
de vormgeving geschiedt in drie stappen. Alleen de pitari van Pecica weten hoe lang het deeg tijdens het vormgevingsproces moet worden bewerkt en hoe het virguire of solgare moet worden uitgevoerd om het brood zijn speciale vorm te geven; |
— |
de baktemperatuur, de baktijd en de plaatsing van het brood in de speciale ovens zijn het geheim van de pitari van Pecica. |
Specificiteit van het product
De specificiteit van het product hangt samen met de vaardigheden en de werkmethode van de inwoners van Pecica, die van generatie op generatie worden doorgegeven. De bereiding van de zuurdesemstarter met “pită-water”, de mengtijd en mengmethode, de gisting van het deeg, de plaatsing in de oven, de bakmethode en de specificiteit van de oven: al deze factoren maken “Pita de Pecica” bekend en geliefd.
In tegenstelling tot andere, soortgelijke producten heeft “Pită de Pecica” de volgende kenmerken:
— |
enigszins langwerpige vorm met zeer duidelijke groeven als gevolg van het vormgevingsproces (vouwen, virguire, solgare), gewicht van 4 kg, 2 kg, 1 kg of 0,5 kg, een glanzend oppervlak en een zachte korst, die ontstaat door het brood na het bakken te borstelen met een borstel die in water wordt gedompeld, een bruine korst die ontstaat door de bakmethode van de oven. Het brood is groot vanwege het rust-, rijs- en bakproces; |
— |
de dwarsdoorsnede van “Pită de Pecica” verschilt van andere producten van dit type doordat de binnenkant vochtig is en één geheel vormt met de korst (vanwege de specificiteit van de oven), en vanwege de elasticiteit die ontstaat tijdens de gisting van het deeg; |
— |
de smaak is zout en enigszins zoet vanwege het gehalte aan koolhydraten van gluten: daarin verschilt het brood van ander brood; |
— |
het brood is luchtig dankzij luchtbellen die tijdens de gisting van het deeg in aantal toenemen. |
Andere kenmerken van “Pită de Pecica”
In het verleden maakte en bakte de plaatselijke bevolking “Pită de Pecica” in speciale ovens (iedereen had zijn eigen oven, die gemaakt was door meesterovenmakers). Degenen die het brood verkochten, werden pitari genoemd; zij maakten en bakten het brood op dezelfde manier in de ovens. Het leven was goed in de huizen van de pitari omdat hun fantastische product als zoete broodjes over de toonbank ging.
Tegenwoordig wordt “Pită de Pecica” volgens hetzelfde technologische proces alleen in bakkerijen gemaakt en gebakken omdat tegenwoordig alleen nog bakkerijen over deze speciale ovens beschikken.
Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier
www.madr.ro
https://www.madr.ro/docs/ind-alimentara/2022/Caiet-de-sarcini-Pita-de-Pecica-actualizat-nov.2022.pdf
3.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/84 |
Bekendmaking van een aanvraag tot registratie van een naam overeenkomstig artikel 50, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen
(2023/C 80/13)
Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) binnen drie maanden na de datum van deze bekendmaking bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag.
ENIG DOCUMENT
“Novigradska dagnja”
EU-nr.: PDO-HR-02626 – 4.8.2020
BOB (X) BGA ( )
1. Naam/namen
“Novigradska dagnja”
2. Lidstaat of derde land
Republiek Kroatië
3. Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel
3.1. Productcategorie
Categorie 1.7. Verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren en producten op basis van verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren
3.2. Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is
“Novigradska dagnja” is een tweekleppig weekdier van de mediterrane mosselsoort Mytilus galloprovincialis (Lamarck 1819). De schaal van “Novigradska dagnja” is waaiervormig, driehoekig of ovaal en lang. Het lichaam wordt omsloten door twee identieke kleppen die blauwzwart zijn aan de buitenkant en aan de binnenkant een lichte parelmoerkleur hebben. De lengte van het langste deel van een mossel van consumptiemaat is ten minste 6 cm, terwijl het minimumgewicht 20 g bedraagt.
“Novigradska dagnja” is bijzonder bekend om zijn hoge conditie-index, d.w.z. de mate waarin de schelpholte met mosselvlees is gevuld. De minimale conditie-index van voor consumptie geschikte mosselen bedraagt ten minste 12 %.
Het verse vlees van “Novigradska dagnja” voelt zacht aan, met een malse en elastische consistentie en het kenmerkende aroma van zee en zeewier. Het oppervlak van het vlees is glanzend, vochtig en glad. De kleur van het vlees van “Novigradska dagnja” hangt af van het geslacht van de mossel. Er zijn mannelijke en vrouwelijke mosselen. Mannelijke mosselen zijn voornamelijk melkachtig wit of roomkleurig, terwijl vrouwelijke mosselen roodachtig-oranje zijn.
“Novigradska dagnja” wordt levend op de markt gebracht, met de schelp intact, en ontdaan van aangegroeide organismen en andere onzuiverheden. Op de schalen kunnen sporen van aangroei van de sedentaire driekantige kalkkokerworm (Pomatoceros triqueter) (Linnaeus, 1758) te vinden zijn.
“Novigradska dagnja” wordt elk kalenderjaar tussen 1 april en 30 november geoogst. Buiten die periode mogen op kwekerijen in de Zee van Novigrad en de Novsko-zeestraat geteelde mosselen niet onder de naam “Novigradska dagnja” in de handel worden gebracht.
3.3. Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong) en grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)“Novigradska dagnja” voedt zich door voortdurend zeewater te filteren; de mossel voedt zich in het aquatisch milieu voornamelijk met fytoplankton, zoöplankton, fijn dood organisch materiaal, ontbonden organisch materiaal, anorganische deeltjes en diverse bacteriën. Nutriënten die worden aangevoerd door rivieren en vanaf de beboste heuvels inspoelen door de regen, scheppen gunstige omstandigheden voor de ontwikkeling van fytoplankton en zoöplankton in de Zee van Novigrad. Dit zorgt voor een goede beschikbaarheid van voedsel voor organismen die zich voeden door zeewater te fileren, waaronder mosselen. Gekweekte “Novigradska dagnja” krijgen geen aanvullend voeder of additieven toegediend.
3.4. Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden
De volledige productiecyclus van “Novigradska dagnja”, van het verzamelen van jonge mosselen tot moment waarop ze de consumptiemaat bereiken, vindt plaats in de Zee van Novigrad en de Novsko-zeestraat. De productiecyclus, vanaf het moment dat de mosselen worden verzameld tot het moment waarop ze de consumptiemaat bereiken, duurt ten minste twaalf maanden.
3.5. Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz. van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst
—
3.6. Specifieke voorschriften betreffende de etikettering van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst
Wanneer het product op de markt wordt gebracht in om het even welke voorverpakking, moet de etikettering de naam “Novigradska dagnja” bevatten, die door het lettertype, de grootte en de kleur van de letters (typografie) duidelijk moet kunnen worden onderscheiden van elke andere vermelding.
4. Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied
De volledige productiecyclus van “Novigradska dagnja” vindt plaats in de Zee van Novigrad en de daarmee verbonden Straat van Novsko. De Zee van Novigrad is een baai in de provincie Zadar. In het noordwestelijke deel wordt ze door de Straat van Novsko verbonden met het Velebit-kanaal. Als verbindingskanaal heeft de Straat van Novsko milieukenmerken die zeer sterk lijken op die van de Zee van Novigrad.
5. Verband met het geografische gebied
5.1. Specificiteit van het geografische gebied
Het gebied van de Zee van Novigrad wordt sterk beïnvloed door het oppervlaktewater en het grondwater van het karstgebied, en aan de kusten ervan ontspringen vele bronnen. In de Zee van Novigrad monden naast de Zrmanja ook de Bašćica, Draga, Slapaća en andere kleine waterlopen uit. Het water stroomt van de Karinzee, waar de Karišnica- en Bijela-waterlopen in uitmonden, door de Karinzeestraat naar de Zee van Novigrad. De belangrijkste waterloop is de Zrmanja, die 69 km lang is, een stroomgebied van 554 km2 heeft en waarvan het gemiddelde debiet 373/s aan de monding bedraagt. Elk jaar voert de Zrmanja gemiddeld 2,3 keer meer water aan dan het totale volume van de Zee van Novigrad, wat een grote invloed heeft op de fysische, chemische, biologische en algemene hydrogeologische eigenschappen van de Zee van Novigrad. Door de instroom van al de waterlopen in bepaalde perioden wordt het zoutgehalte van de Zee van Novigrad aanzienlijk gereduceerd. De hele baai wordt gekenmerkt door een hoge stratificatie met een zoutwig en een duidelijke halocline. Een minder zoute oppervlaktelaag van de Zee van Novigrad dringt het Velebit-kanaal in. Dit wordt gecompenseerd door een waterlichaam met een hoger zoutgehalte dat vanuit het Velebit-kanaal door de onderlaag binnenstroomt. Het zoutgehalte aan het oppervlak varieert van 17,3 ‰ tot 33,8 ‰, en in diepere lagen tussen 36,2 ‰ en 37,9 ‰. De jaarlijkse zeetemperatuur schommelt tussen 6,7 °C en 26,6 °C (gemiddeld 16,4 °C). Op grond van de kaderrichtlijn water (KRW 2000/60/EG) vormen de waterlichamen van het deel van de rivier Zrmanja stroomafwaarts van Obrovac, de Zee van Novigrad, de Karinzee en de Straat van Novsko overgangswateren van de Zrmanja en het estuarium van de Zrmanja. Gezien de biologische parameters en de aanwezigheid en abundantie van mariene soorten fytoplankton, wordt het estuarium van de Zrmanja als een gematigd eutrofisch gebied beschouwd.
Uit studies van Šarić en anderen is gebleken dat de Zee van Novigrad meer chlorofyl a bevat dan andere productiegebieden voor het kweken en oogsten van schelpdieren in de provincie Zadar. Zo bedraagt het volume chlorofyl a in bepaalde maanden meer dan 4 mg/l, wat aanzienlijk hoger is dan de waarden die worden geregistreerd in het open deel van de Adriatische Zee (T. Šarić en anderen 2018 Kwaliteitsparameters van Novigrad-mosselen voor BOB-aanvraag, Verslag van het 53e Kroatische en het 13e internationale symposium over agronomie, Vodice, blz. 201).
“Novigradska dagnja” wordt op traditionele wijze gekweekt, met gebruikmaking van lokale kennis en kunde op het gebied van mosselteelt in het specifieke geografische gebied. De mosselen worden geteeld in “pergolars” (de plaatselijke uitdrukking voor gemaasde tunnels), die vrij aan dragende touwen in de kwekerijen hangen. Om de optimale ecologische kweekomstandigheden voor de mosselen te waarborgen, laten de kwekers de mosselen tot op grotere diepte zakken tijdens de instroom van grote volumes zoet water (meestal in de herfst en de winter), dat aan het oppervlak van de Zee van Novigrad en de Straat van Novsko blijft. Jonge gekweekte mosselen worden manueel uitgezaaid. Tijdens deze periode worden ze visueel geïnspecteerd. Mosselen die niet aan de eisen inzake uiterlijk en grootte voldoen, worden verwijderd.
Een probleem dat zich kan voordoen bij de kweek is dat er zich te veel juveniele mosselen verzamelen op die welke reeds op de “pergolars” zijn aangebracht, waardoor hun groei wordt afgeremd. Bovendien kan een grote overgroei van borstelwormen op de mosselschelpen verhinderen dat de schelpdieren goed functioneren en groeien. Om dit te voorkomen is het belangrijk de mosselen op het optimale tijdstip uit te zaaien en tijdens de teelt de dichtheid van de uitgezaaide mosselen en het ontstaan van overgroei te monitoren en, waar nodig, de mosselen uit te dunnen en schoon te maken. Deze procedure berust in hoge mate op de traditionele kennis en vaardigheden van de producenten die gedurende een lange geschiedenis van mosselteelt in de regio Novigrad zijn verworven.
5.2. Specificiteit van het product
De mosselgroei en de conditie-index, d.w.z. de mate waarin de schelpholte met mosselvlees is gevuld, zijn belangrijke factoren in de mosselteelt. De conditie-index is zelfs een van de belangrijkste kenmerken waar de gemiddelde koper rekening mee houdt bij de beoordeling van de mosselkwaliteit, en is tevens een van de belangrijkste kwaliteitsparameters van “Novigradska dagnja”. “Novigradska dagnja” is bekend om zijn goede vleespercentage en uit studies is gebleken dat de conditie-index van “Novigradska dagnja” in de loop van het jaar hoger is dan de conditie-index van mosselen die worden geteeld in geïntegreerde kweekfaciliteiten voor weekdieren en vis in de Adriatische Zee en in andere geregistreerde kweekgebieden voor weekdieren. Uit metingen die tussen oktober 2015 en augustus 2016 zijn verricht in het kader van een project getiteld “INOVaDA — Quality Research and Promotion of Novigrad Mussels” van de Universiteit van Zadar (departement Ecologie, Agronomie en Aquacultuur) bleek dat de conditie-index van “Novigradska dagnja” op zijn laagst was in januari met 10,72 % en op zijn hoogst in augustus met 18,98 %. Hoewel de conditie-index van “Novigradska dagnja” hoger is dan die van in andere kweekgebieden geteelde mosselen die in de loop van een jaar worden geobserveerd, zijn er schommelingen in de conditie-index van “Novigradska dagnja” waarneembaar: hij is in de wintermaanden lager dan in de rest van het jaar. Om de hoge kwaliteit van het product te behouden, is het oogsten en in de handel brengen van verse mosselen onder de naam “Novigradska dagnja” beperkt tot de periode van 1 april tot en met 30 november van elk kalenderjaar.
5.3. Causaal verband tussen de specificiteit van het geografisch gebied en de specificiteit van het product
De bescherming van “Novigradska dagnja” is gebaseerd op de kwaliteit van het product en de traditionele kweekmethode in het afgebakende geografische gebied. Het belangrijkste kwaliteitskenmerk waarvoor “Novigradska dagnja” bekend is, is de hoge conditie-index, die in de eerste plaats afhankelijk is van de periode van de voortplantingcyclus, de aanwezigheid van plankton en veranderingen in milieufactoren (temperatuur, zoutgehalte, gehalte opgeloste zuurstof).
Nutriënten die worden aangevoerd door rivieren en vanaf de beboste heuvels inspoelen door de regen, scheppen gunstige omstandigheden voor de ontwikkeling van fytoplankton en zoöplankton in de Zee van Novigrad. Dit zorgt voor een goede beschikbaarheid van voedsel voor organismen die zich voeden door zeewater te fileren, waaronder “Novigradska dagnja”. Door het volume chlorofyl a zijn de Zee van Novigrad en de Straat van Novsko productiever dan het gemiddelde voor de Adriatische Zee, wat een gunstig effect heeft op de hogere conditie-index van “Novigradska dagnja”.
Als gevolg van frequente en plotselinge veranderingen in de milieuomstandigheden in de Zee van Novigrad en de Straat van Novsko (plotselinge daling van het zoutgehalte als gevolg van een instroom van zoet water, temperatuurveranderingen als gevolg van de bora enz.), worden de mosselen blootgesteld aan stimuli die de aanmaak van weefsel voor de paai bevorderen. Daarom besteedt “Novigradska dagnja”, in vergelijking met mosselen uit andere gebieden, meer energie aan weefselgroei dan aan schelpgroei. Deze voorbereiding op het paaien en de directe beschikbaarheid van nutriënten resulteren in een hogere conditie-index voor “Novigradska dagnja”, waardoor deze mosselen over een langere periode van hogere kwaliteit zijn.
“Novigradska dagnja” wordt geteeld in een kweekgebied dat overeenkomstig de microbiologische classificatie van schelpdierproductiegebieden onder de hoogste microbiologische classificatie, A, valt. In niet-verontreinigde zeeën van categorie A gekweekte schelpdieren mogen rechtstreeks zonder voorafgaande zuivering in de handel worden gebracht.
Het bepalen van de optimale teeltomstandigheden in de specifieke natuurlijke omstandigheden van de Zee van Novigrad, het handmatig zaaien en selecteren van jonge mosselen en het uitdunnen en schoonmaken waar nodig, vereisen de ervaring en traditionele knowhow van de lokale kwekers en dragen er rechtstreeks toe bij dat “Novigradska dagnja” naar behoren functioneert en groeit.
Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier
https://poljoprivreda.gov.hr/UserDocsImages/dokumenti/hrana/proizvodi_u_postupku_zastite-zoi-zozp-zts/Specifikacija_Novigradska_dagnja052022.pdf
Rectificaties
3.3.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 80/88 |
Rectificatie van door de Europese Centrale Bank toegepaste rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties: — 2,50 % per 1 maart 2023 — Wisselkoersen van de euro
( Publicatieblad van de Europese Unie C 78 van 2 maart 2023 )
(2023/C 80/14)
In de inhoudsopgave en op bladzijde 5, in de titel:
in plaats van:
“… 2,50 % per 1 maart 2023 …”,
lezen:
“…3,00 % per 1 maart 2023…”.