ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 63

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

66e jaargang
20 februari 2023


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2023/C 63/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2023/C 63/02

Zaak C-246/21 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 december 2022 — Europees Parlement / Giulia Moi (Hogere voorziening – Institutioneel recht – Lid van het Europees Parlement – Beginsel ne ultra petita – Voorwerp van het geschil – Rechten van de verdediging – Artikel 232 VWEU – Regels voor de werking van het Parlement – Artikel 263, zesde alinea, VWEU – Beroepstermijn – Incidentele hogere voorziening)

2

2023/C 63/03

Zaak C-279/21: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret — Denemarken) — X / Udlændingenævnet (Prejudiciële verwijzing – Associatieovereenkomst EEG-Turkije – Artikel 9 – Besluit nr. 1/80 – Artikel 10, lid 1 – Artikel 13 – Standstillbepaling – Gezinshereniging – Nationale regeling die nieuwe, strengere voorwaarden inzake gezinshereniging invoert voor echtgenoten van Turkse staatsburgers die een permanente verblijfsvergunning hebben verkregen in de betrokken lidstaat – Aan de Turkse werknemer opgelegd vereiste om te slagen voor een test waaruit een bepaald kennisniveau van de officiële taal van die lidstaat blijkt – Rechtvaardiging – Doel van het waarborgen van een succesvolle integratie)

2

2023/C 63/04

Zaak C-288/21 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 december 2022 — Universität Koblenz-Landau / Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur (EACEA) [Hogere voorziening – Arbitragebeding – Tempus IV-programma – Subsidieovereenkomsten Ecesis, Diusas en Deque – Stelselmatige en terugkerende onregelmatigheden – Verzoek tot integrale terugbetaling van de betaalde bedragen – Recht om te worden gehoord – Evenredigheidsbeginsel – Vertrouwensbeginsel – Verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling in eerste aanleg – Artikel 113, lid 2, onder c), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht]

3

2023/C 63/05

Zaak C-332/21: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bucureşti — Roemenië) — Quadrant Amroq Beverages SRL/Agenţia Naţională de Administrare Fiscală — Direcţia Generală de Administrare a Marilor Contribuabili (Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de belastingwetgeving – Richtlijn 92/83/EEG – Harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken – Accijnzen – Ethylalcohol – Vrijstellingen – Artikel 27, lid 1, onder e) – Productie van aroma’s voor de bereiding van levensmiddelen of niet-alcoholhoudende dranken met een alcoholvolumegehalte van niet meer dan 1,2 % vol – Werkingssfeer – Evenredigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel)

4

2023/C 63/06

Gevoegde zaken C-383/21 en C-384/21: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State — België) — Sambre & Biesme CVBA (C-383/21), Gemeente Farciennes (C-384/21)/Société wallonne du logement (Prejudiciële verwijzing – Overheidsopdrachten – Richtlijn 2014/24/EU – Gunning van een overheidsopdracht zonder inleiding van een aanbestedingsprocedure – Overheidsopdrachten tussen entiteiten in de overheidssector – Artikel 12, lid 3 – Overheidsopdrachten die inhouse worden gegund – Begrip toezicht zoals op de eigen diensten – Voorwaarden – Vertegenwoordiging van alle deelnemende aanbestedende diensten – Artikel 12, lid 4 – Overeenkomst tussen aanbestedende diensten die gemeenschappelijke doelstellingen van algemeen belang nastreven – Begrip samenwerking – Voorwaarden – Niet-uitvoering binnen de gestelde termijnen – Rechtstreekse werking)

5

2023/C 63/07

Zaak C-392/21: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Cluj — Roemenië) — TJ / Inspectoratul General pentru Imigrări (Prejudiciële verwijzing – Sociaal beleid – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers – Richtlijn 90/270/EEG – Artikel 9, lid 3 – Werken met beeldschermapparatuur – Bescherming van de ogen en het gezichtsvermogen van de werknemers – Speciale correctiemiddelen – Brillen – Aankoop door de werknemer – Wijze van kostenvergoeding door de werkgever)

6

2023/C 63/08

Zaak C-404/21: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Ordinario di Asti — Italië) — WP / Istituto nazionale della previdenza sociale, Repubblica italiana [Prejudiciële verwijzing – Personeel van de Europese Centrale Bank (ECB) – Overdracht van in een nationaal pensioenstelsel opgebouwde pensioenrechten aan het pensioenstelsel van de ECB – Artikel 4, lid 3, VEU – Beginsel van loyale samenwerking – Arbeidsvoorwaarden van de ECB – Artikel 8 van bijlage IIIa – Geen nationaalrechtelijke bepaling of akkoord tussen de betrokken lidstaat en de ECB]

6

2023/C 63/09

Zaak C-553/21: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Hauptzollamt Hamburg/Shell Deutschland Oil GmbH (Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2003/96/EG – Heffing van belasting over energieproducten en elektriciteit – Artikel 5, aanhef en vierde streepje – Gedifferentieerde accijnstarieven naargelang het al dan niet zakelijke gebruik van deze producten – Facultatieve belastingvrijstellingen en -verlagingen – Indiening van een verzoek om facultatieve belastingverlaging na het verstrijken van de daartoe gestelde termijn, maar vóór het verstrijken van de termijn voor vaststelling van de betrokken belasting – Rechtzekerheidsbeginsel – Doeltreffendheidsbeginsel – Evenredigheidsbeginsel)

7

2023/C 63/10

Zaak C-656/21: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 december 2022 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) — Portugal] — IM Gestão de Ativos (IMGA) — Sociedade Gestora de Organismos de Investimento Coletivo SA e.a. / Autoridade Tributária e Aduaneira [Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2008/7/EG – Artikel 5, lid 2, onder a) – Indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal – Zegelrecht op marketingdiensten in verband met participaties in open-end beleggingsfondsen in effecten]

8

2023/C 63/11

Zaak C-20/22: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État — Frankrijk) — Syndicat Les Entreprises du Médicament (LEEM) / Ministre des Solidarités et de la Santé (Prejudiciële verwijzing – Geneesmiddelen voor menselijk gebruik – Richtlijn 89/105/EEG – Doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg – Artikel 4 – Prijsblokkering voor geneesmiddelen of bepaalde categorieën geneesmiddelen – Nationale maatregel die slechts betrekking heeft op bepaalde individuele geneesmiddelen – Vaststelling van een maximumprijs voor de verkoop van bepaalde geneesmiddelen aan gezondheidsinstellingen)

9

2023/C 63/12

Zaak C-68/22 P: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 22 december 2022 — Europese Investeringsbank / KL (Hogere voorziening – Openbare dienst – Personeel van de Europese Investeringsbank (EIB) – Begrip invaliditeit – Verklaring van arbeidsgeschiktheid – Ongeoorloofde afwezigheid – Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding)

10

2023/C 63/13

Zaak C-98/22: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d'appel de Paris — Frankrijk) — Eurelec Trading SCRL, Scabel SA / Ministre de l’Économie et des Finances [Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 1, lid 1 – Begrip burgerlijke en handelszaken – Rechtsvordering van een overheidsinstantie teneinde mededingingsbeperkende praktijken te doen vaststellen, bestraffen en staken]

10

2023/C 63/14

Zaak C-204/22: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Úrad pre verejné obstarávanie- Slowakije) — Úrad pre dohľad nad zdravotnou starostlivosťou, Všeobecná zdravotná poisťovňa, a.s., Dôvera zdravotná poist’ovňa a.s., Union zdravotná poisťovňa, a.s. (Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Artikel 267 VWEU – Begrip rechterlijke instantie – Structurele en functionele criteria – Uitoefening van rechterlijke of administratieve taken – Verplichting tot medewerking van de verwijzende instantie – Richtlijnen 89/665/EEG en 2014/24/EU – Overheidsopdrachten – Nationale toezichthoudende instantie voor openbare aanbestedingsprocedures – Bevoegdheid om ambtshalve op te treden – Sanctiebevoegdheid – Besluiten waartegen een voorziening in rechte kan worden ingesteld – Geen geding voor de verwijzende instantie – Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing)

11

2023/C 63/15

Zaak C-464/22: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 8 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) — Enniskerry Alliance, Enniskerry Demesne Management Company CLG en Protect East Meath Limited/An Bord Pleanála, The Attorney General, Ierland en Louth County Council (Milieu – Verdrag van Aarhus – Toegang tot de rechter – Vereiste van een procedure die niet buitensporig kostbaar is – Werkingssfeer – Verplichting tot conforme uitlegging van het nationale procesrecht)

11

2023/C 63/16

Zaak C-543/22: allesBeschikking van het Hof (Negende kamer) van 8 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court — Ierland) — Save Roscam Peninsula CLG, SC-F, MF, PH, Abbey Park and District Residents Association Baldoyle / An Bord Pleanála, Galway City Council, The Minister for Housing, Local Government and Heritage, Ierland, The Attorney General en Fingal County Council (Verdrag van Aarhus – Toegang tot de rechter – Vereiste van een procedure die niet buitensporig kostbaar is – Werkingssfeer – Verplichting om het nationale procesrecht conform het Verdrag uit te leggen)

12

2023/C 63/17

Zaak C-616/22: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 8 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court — Ierland) — GY / An Bord Pleanála, The Minister for Housing, Local Government and Heritage, Ierland en The Attorney General (Verdrag van Aarhus – Toegang tot de rechter – Vereiste van een procedure die niet buitensporig kostbaar is – Werkingssfeer – Verplichting om het nationale procesrecht conform het Verdrag uit te leggen)

12

2023/C 63/18

Zaak C-662/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 19 oktober 2022 — Airbnb Ireland UC / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

13

2023/C 63/19

Zaak C-663/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 19 oktober 2022 — Expedia Inc. / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

14

2023/C 63/20

Zaak C-664/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 21 oktober 2022 — Google Ireland Limited / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

14

2023/C 63/21

Zaak C-665/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 21 oktober 2022 — Amazon Services Europe Sàrl / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

15

2023/C 63/22

Zaak C-666/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 21 oktober 2022 — Eg Vacation Rentals Ireland Limited / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

16

2023/C 63/23

Zaak C-667/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 21 oktober 2022 — Amazon Services Europe Sàrl / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

17

2023/C 63/24

Zaak C-671/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 25 oktober 2022 — T GmbH / Bezirkshautpmannschaft Spittal an der Drau

19

2023/C 63/25

Zaak C-714/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) op 22 november 2022 — S.R.G. / Profi Credit Bulgaria EOOD

19

2023/C 63/26

Zaak C-727/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 25 november 2022 — Friends of the Irish Environment CLG / Government of Ireland, Minister for Housing, Planning and Local Government, Ireland, Attorney General

20

2023/C 63/27

Zaak C-733/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 29 november 2022 — Direktor na Direktsia Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika — Sofia pri Tsentralno upravlenie na NAP / Valentina Heights EOOD

21

2023/C 63/28

Zaak C-737/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret (Denemarken) op 1 december 2022, Staten og Kommunernes Indkøbsservice A/S / BibMedia A/S

22

2023/C 63/29

Zaak C-740/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Itä-Suomen hovioikeus (Finland) op 2 december 2022 — Endemol Shine Finland Oy

22

2023/C 63/30

Zaak C-746/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 6 december 2022 — Slovenské Energetické Strojárne A.S. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

23

2023/C 63/31

Zaak C-777/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 december 2022 door de Europese Centrale Bank tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 12 oktober 2022 in zaak T-502/19, Francesca Corneli/ECB

24

2023/C 63/32

Zaak C-781/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 december 2022 door LE tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 26 oktober 2022 in zaak T-475/20, LE/Commissie

25

2023/C 63/33

Zaak C-787/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 december 2022 door Sistem ecologica production, trade and services d.o.o. Srbac tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 19 oktober 2022 in zaak T-81/21, Sistem ecologica / Commissie

26

2023/C 63/34

Zaak C-789/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 december 2022 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 12 oktober 2022 in zaak T-502/19, Francesca Corneli/ECB

27

2023/C 63/35

Zaak C-797/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 december 2022 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 19 oktober 2022 in zaak T-850/19, Griekenland/Europese Commissie

28

 

Gerecht

2023/C 63/36

Zaak T-586/14: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Xinyi PV Products (Anhui) Holdings/Commissie [Dumping – Invoer van zonneglas van oorsprong uit China – Artikel 2, leden 8 tot en met 10, artikelen 19 en 20 van verordening (EG) nr. 1225/2009 [thans artikel 2, leden 8 tot en met 10, artikelen 19 en 20 van verordening (EU) 2016/1036] – Recht op toegang tot vertrouwelijke documenten – Kennelijke beoordelingsfout – Rechten van de verdediging]

30

2023/C 63/37

Zaak T-111/20: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — PT Wilmar Bioenergi Indonesia e.a. / Commissie [Subsidies – Invoer van biodiesel van oorsprong uit Indonesië – Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2092 – Definitief compenserend recht – Artikel 3, punt 1, onder a), van verordening (EU) 2016/1037 – Financiële bijdrage – Artikel 3, punt 2, van verordening 2016/1037 – Voordeel – Artikel 7, lid 1, onder a), van verordening 2016/1037 – Vaststelling van de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies – Artikel 3, punt 1, onder a), iv), en punt 2, van verordening 2016/1037 – Handeling waarbij aan een particulier lichaam een functie wordt toevertrouwd die een financiële bijdrage impliceert of waarbij een particulier lichaam daarmee wordt belast – Minder dan toereikende beloning – Inkomens- of prijzensteun – Artikel 28, lid 5, van verordening 2016/1037 – Gebruik van de beschikbare gegevens – Artikel 3, punt 2, en artikel 6, onder d), van verordening 2016/1037 – Voordeel – Artikel 8, lid 8, van verordening 2016/1037 – Dreiging van aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de Unie – Artikel 8, leden 5 en 6, van verordening 2016/1037 – Causaal verband – Toerekenbaarheidsanalyse – Niet-toerekenbaarheidsanalyse]

31

2023/C 63/38

Zaak T-126/20: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Autoridad Portuaria de Bilbao/Commissie (Staatssteun – Havensector – Door Spanje ten gunste van havens in de provincie Biskaje ten uitvoer gelegde regeling inzake vrijstelling van vennootschapsbelasting – Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard – Bestaande steun – Voordeel – Bewijslast – Selectiviteit – Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten – Mededingingsvervalsing – Dienstige maatregelen)

31

2023/C 63/39

Zaak T-138/20: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — PT Ciliandra Perkasa / Commissie [Subsidies – Invoer van biodiesel uit Indonesië – Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2092 – Definitief compenserend recht – Artikel 8, leden 1 en 2, van verordening (EU) 2016/1037 – Prijsonderbieding – Druk op de prijzen – Artikel 8, lid 5, van verordening 2016/1037 – Oorzakelijk verband – Artikel 3, punt 2, en artikel 6, onder d), van verordening 2016/1037 – Voordeel – Artikel 3, punt 1, onder a), i), en punt 2, van verordening 2016/1037 – Rechtstreekse overdracht van middelen – Artikel 7 van verordening 2016/1037 – Berekening van het bedrag van het voordeel – Artikel 8, leden 1 en 8, van verordening 2016/1037 – Dreiging van aanmerkelijke schade – Rechten van verdediging]

32

2023/C 63/40

Zaak T-143/20: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — PT Pelita Agung Agrindustri en PT Permata Hijau Palm Oleo / Commissie [Subsidies – Invoer van biodiesel van oorsprong uit Indonesië – Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2092 – Definitief compenserend recht – Artikel 8, leden 1 en 2, van verordening (EU) 2016/1037 – Prijsonderbieding – Druk op de prijzen – Artikel 8, lid 5, van verordening 2016/1037 – Causaal verband – Artikel 3, punt 1, onder a), iv), en punt 2, van verordening 2016/1037 – Handeling waarbij aan een particulier lichaam een functie wordt toevertrouwd die een financiële bijdrage impliceert of waarbij een particulier lichaam daarmee wordt belas – Minder dan toereikende beloning – Inkomens- of prijzensteun – Artikel 3, punt 2, en artikel 6, onder d), van verordening 2016/1037 – Voordeel – Artikel 3, punt 1, onder a), i), et punt 2, van verordening 2016/1037 – Rechtstreekse overdracht van middelen – Artikel 7 van verordening 2016/1037 – Berekening van het bedrag van het voordeel – Artikel 8, leden 1 en 8, van verordening 2016/1037 – Dreiging van aanmerkelijke schade – Rechten van de verdediging]

33

2023/C 63/41

Zaak T-526/20: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Devin/EUIPO — Haskovo Chamber of Commerce and Industry (DEVIN) (Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk DEVIN – Absolute weigeringsgronden – Beschrijvend karakter – Geografische benaming – Geen strijdigheid met de openbare orde – Geen merk dat het publiek kan misleiden – Artikel 7, lid 1, onder c), f) en g), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), f) en g), van verordening (EU) 2017/1001] – Onderscheidend vermogen verkregen door gebruik – Artikel 7, lid 3, en artikel 52, lid 2, van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 3, en artikel 59, lid 2, van verordening 2017/1001] – Incidenteel beroep)

33

2023/C 63/42

Zaak T-533/20: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Green Power Technologies/Gemeenschappelijke Onderneming Digitale sleuteltechnologieën [Arbitragebeding – Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) – Subsidieovereenkomsten – Subsidiabele kosten – Verslag van OLAF waarin wordt vastgesteld dat bepaalde gedane uitgaven niet voor subsidiëring in aanmerking komen – Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen – Bewijslast – Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 – Reconventionele vordering]

34

2023/C 63/43

Zaak T-687/20: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Jinan Meide Casting e.a. / Commissie [Dumping – Invoer van gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, van oorsprong uit de Volksrepubliek China – Opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht – Rechtszekerheid – Gewettigd vertrouwen – Verbod van terugwerkende kracht – Artikel 10 van verordening (EG) nr. 1225/2009 [thans artikel 10 van verordening (EU) 2016/1036] – Evenredigheid – Registratie van de invoer – Artikel 14, lid 5, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 14, lid 5, van verordening 2016/1036)]

35

2023/C 63/44

Zaak T-753/20: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Green Power Technologies / Commissie [Arbitragebeding – Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) – Subsidieovereenkomst – Subsidiabele kosten – Rapport van OLAF waarin wordt vastgesteld dat bepaalde gedane uitgaven niet voor subsidiëring in aanmerking komen – Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen – Bewijslast – Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 – Motiveringsplicht – Ongerechtvaardigde verrijking – Beroep tot nietigverklaring – Rapport van OLAF – Handeling waartegen geen beroep kan worden ingesteld – Niet-ontvankelijkheid]

36

2023/C 63/45

Zaak T-182/21: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — PKK / Raad [Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen de PKK in het kader van de strijd tegen het terrorisme – Bevriezing van tegoeden – Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB – Verordening (EG) nr. 2580/2001 – Toepasselijkheid op situaties van gewapend conflict – Terroristische groepering – Feitelijke grondslag voor besluiten tot bevriezing van tegoeden – Beslissing die door een bevoegde instantie is genomen – Instantie van een derde land – Herziening – Motiveringsplicht – Evenredigheid – Rechten van de verdediging – Recht op effectieve rechterlijke bescherming]

36

2023/C 63/46

Zaak T-296/21: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — SU / Eiopa (Openbare dienst – Tijdelijk functionarissen – Overeenkomst voor bepaalde tijd – Niet-verlenging – Verlengingsprocedure – Inaanmerkingneming van de beoordelingsrapporten – Beoordelingsrapport dat niet is afgerond – Aansprakelijkheid – Materiële schade – Verlies van een kans – Immateriële schade – Volledige rechtsmacht – Uitvoering van een arrest van het Gerecht)

37

2023/C 63/47

Zaak T-312/21: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — SY/Commissie (Openbare dienst – Aanwerving – Aankondiging van een vergelijkend onderzoek – Algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/374/19 – Besluit om verzoekers naam niet op te nemen op de reservelijst van het vergelijkend onderzoek – Beroep tot nietigverklaring – Wijziging van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek nadat de toelatingstoetsen gedeeltelijk hebben plaatsgevonden – Ontbreken van een rechtsgrondslag – Gewettigd vertrouwen – Rechtszekerheid – Overmacht – Gelijke behandeling – Begunstiging wegens bijzondere aanpassingen – Organisatie van toetsen op afstand – Hoog slagingspercentage van interne kandidaten – Beroep wegens nalaten)

38

2023/C 63/48

Zaak T-346/21: Arrest van het Gerecht van 11 januari 2023 — Hecht Pharma/EUIPO — Gufic BioSciences (Gufic) [Uniemerk – Procedure inzake vervallenverklaring – Uniewoordmerk Gufic – Normaal gebruik van het merk – Artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 – Publiek gebruik en gebruik naar buiten toe – Omvang van het gebruik – Aard en vorm van het gebruik – Gebruik voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven]

39

2023/C 63/49

Zaak T-358/21: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Hotel Cipriani / EUIPO– Altunis (CIPRIANI FOOD) [Uniemerk – Procedure tot vervallenverklaring – Uniebeeldmerk CIPRIANI FOOD – Normaal gebruik van het merk – Aard van het gebruik – Artikel 18, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 – Omvang van het gebruik – Artikel 58, lid 1, onder a), en lid 2, van verordening 2017/1001]

40

2023/C 63/50

Zaak T-440/21: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — TM / ECB (Openbaar ambt – Personeel van de ECB – Aanwerving – Kennisgeving van vacature – Procedure voor het invullen van een functie van [vertrouwelijke gegevens weggelaten] – Selectiecriteria – Beroepservaring – Afwijzing van de sollicitatie – Benoeming van een andere kandidaat – Motiveringsplicht – Kennelijke beoordelingsfout – Misbruik van bevoegdheid – Belang van de dienst – Verantwoordelijkheid – Materiële en immateriële schade)

40

2023/C 63/51

Zaak T-490/21: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Vanhoudt / EIB (Ambtenarenrecht – Personeel van de EIB – Aanwerving – Kennisgeving van vacature – Afwijzing van de sollicitatie – Benoeming van een andere sollicitant – Motiveringsplicht – Onregelmatigheid van de aanwervingsprocedure – Kennelijk onjuiste beoordeling – Aansprakelijkheid)

41

2023/C 63/52

Zaak T-530/21: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Pierre Lannier/EUIPO — Pierre Lang Trading (PL) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor een Uniebeeldmerk dat de elkaar overlappende hoofdletters P en L weergeeft – Ouder Uniebeeldmerk dat een gespiegelde combinatie van de elkaar overlappende hoofdletters P en L weergeeft – Ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep – Procesbevoegdheid – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

42

2023/C 63/53

Zaak T-553/21: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Agrarfrost/EUIPO– McCain (Vorm van een smiley) [Uniemerk – Procedure inzake vervallenverklaring – Driedimensionaal Uniemerk – Vorm van een smiley – Normaal gebruik van het merk – Artikel 18, lid 1, tweede alinea, onder a), en artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 – Aard van het gebruik – Geen wijziging van het onderscheidend vermogen]

42

2023/C 63/54

Zaak T-636/21: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Eurol/EUIPO — Pernsteiner (eurol LUBRICANTS) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Beeldmerk eurol LUBRICANTS – Ouder nationaal woordmerk EUROLLUBRICANTS – Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk – Artikelen 15 en 57 van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikelen 18 en 64 van verordening (EU) 2017/1001] – Gebruik met toestemming van de merkhouder – Geen wijziging van het onderscheidend vermogen – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001]]

43

2023/C 63/55

Zaak T-18/22: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Nemport Liman İşletmeleri Ve Özel Antrepo Nakliye Ticaret / EUIPO — Newport Europe (NEMPORT LİMAN İŞLETMELERİ) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk NEMPORT LİMAN İŞLETMELERİ – Ouder Uniewoordmerk Newport – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

44

2023/C 63/56

Zaak T-46/22: Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Esedra / Parlement (Overheidsopdrachten voor dienstverlening – Aanbestedingsprocedure – Volledig beheer van de voorziening voor kinderopvang in het Europees Parlement in Brussel – Afwijzing van de offerte van een inschrijver – Abnormaal lage offerte – Overeenstemming van een offerte met de bestekvoorwaarden – Motiveringsplicht – Kennelijke beoordelingsfouten)

44

2023/C 63/57

Zaak T-735/16: Beschikking van het Gerecht van 6 december 2022 — CX / Commissie (Openbare dienst – Ambtenaren – Tuchtprocedure – Tuchtrechtelijk ontslag – Besluit tot vermindering van het salaris van verzoeker – Afdoening zonder beslissing)

45

2023/C 63/58

Zaak T-52/20: Beschikking van het Gerecht van 6 december 2022 — CX / Commissie (Openbaar ambt – Ambtenaren – Tuchtprocedure – Ontheffing – Besluit tot herplaatsing – Verzoek tot nietigverklaring – Afdoening zonder beslissing – Verzoek om schadevergoeding – Verlies van een kans op bevordering – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is)

45

2023/C 63/59

Zaak T-280/20: Beschikking van het Gerecht van 6 december 2022 — CX / Commissie (Openbaar ambt – Ambtenaren – Tuchtprocedure – Ontheffing – Afdoening zonder beslissing)

46

2023/C 63/60

Zaak T-675/20: Beschikking van het Gerecht van 15 december 2022 — Leonardo / Frontex [Toegang tot documenten – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Aanbestedingsprocedure – Luchtbewakingsdienst – Systeem van op afstand bestuurde luchtvaartuigen – Weigering van toegang – Verzoek van beide partijen om de zaak af te doen zonder beslissing – Geen afstand van instantie – Goede rechtsbedeling – Afdoening zonder beslissing]

47

2023/C 63/61

Zaak T-522/21: Beschikking van het Gerecht van 19 december 2022 — XH / Commissie (Openbare dienst – Ambtenaren – Bevordering – Bevorderingsronde 2020 – Besluit houdende weigering om het dossier Sysper 2 van verzoekster te wijzigen – Besluit om verzoekster niet te bevorderen – Beroepstermijnen – Van openbare orde – Beginpunt – Aanvraag voor rechtsbijstand – Opschorting van de termijnen – Berekening van de termijnen – Tardiviteit – Toeval of overmacht – Verschoonbare dwaling – Niet-ontvankelijkheid)

47

2023/C 63/62

Zaak T-709/21: Beschikking van het Gerecht van 7 december 2022 — WhatsApp Ireland / Europees Comité voor gegevensbescherming [Beroep tot nietigverklaring – Bescherming van persoonsgegevens – Ontwerpbesluit van de leidende toezichthoudende autoriteit – Beslechting van geschillen tussen toezichthoudende autoriteiten door het Europees Comité voor gegevensbescherming – Bindend besluit – Artikel 60, lid 4, en artikel 65, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2016/679 – Handeling waartegen geen beroep kan worden ingesteld – Voorbereidende handeling – Niet rechtstreeks geraakt]

48

2023/C 63/63

Zaak T-717/21: Beschikking van het Gerecht van 14 december 2022 — ICA Traffic / Commissie (Beroep tot nietigverklaring – Overheidsopdrachten – Procedure van gunning via onderhandelingen, zonder voorafgaande bekendmaking van de aankondiging van de opdracht – Levering van desinfectierobots aan Europese ziekenhuizen in de context van de COVID-19-crisis – Maximumaantal van leveringen op grond van een kaderovereenkomst – Handeling die deel uitmaakt van een zuiver contractuele context – Niet voor beroep vatbare handeling – Niet-ontvankelijkheid)

49

2023/C 63/64

Zaak T-721/21: Beschikking van het Gerecht van 7 december 2022 — Sunrise Medical en Sunrise Medical Logistics / Commissie (Beroep tot nietigverklaring – Douane-unie – Gemeenschappelijk douanetarief – Tarief- en statistieknomenclatuur – Indeling in de gecombineerde nomenclatuur – Tariefpost – Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich brengt – Niet individueel geraakt – Niet-ontvankelijkheid)

49

2023/C 63/65

Zaak T-751/21: Beschikking van het Gerecht van 16 december 2022 — EMS/EUIPO (AIRFLOW) (Beroep tot nietigverklaring – Uniemerk – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Woordmerk AIRFLOW – Absolute weigeringsgronden – Geen onderscheidend vermogen – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is)

50

2023/C 63/66

Zaak T-110/22: Beschikking van het Gerecht van 14 december 2022 — Kremer / Commissie (Openbaar ambt – Contractuele personeelsleden – Ouderdomspensioen – Pensioenrechten verworven vóór de indiensttreding bij de Unie – Overdracht aan de pensioenregeling van de Unie – Extra pensioenjaren – Beroep tot nietigverklaring – Vraag om terugbetaling van het overgedragen kapitaal dat geen extra pensioenjaren heeft opgeleverd – Klachttermijn – Ongerechtvaardigde verrijking – Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

50

2023/C 63/67

Zaak T-111/22: Beschikking van het Gerecht van 14 december 2022 — Baert / Commissie (Openbaar ambt – Ouderdomspensioen – Pensioenrechten verworven vóór de indiensttreding bij de Unie – Overdracht aan de regeling van de Unie – Extra pensioenjaren – Beroep tot nietigverklaring – Vraag om terugbetaling van het overgedragen kapitaal dat geen extra pensioenjaren heeft opgeleverd – Klachttermijn – Ongerechtvaardigde verrijking – Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

51

2023/C 63/68

Zaak T-116/22 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 24 november 2022 — Belavia / Raad (Kort geding – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus – Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging – Geen spoedeisendheid)

52

2023/C 63/69

Zaak T-264/22: Beschikking van het Gerecht van 21 december 2022 — Suicha/EUIPO– Michael Kors (Switzerland) International (MK MARKTOMI MARKTOMI) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk MK MARKTOMI MARKTOMI – Ouder Uniebeeldmerk MK MICHAEL KORS – Relatieve nietigheidsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 60, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

52

2023/C 63/70

Zaak T-311/22: Beschikking van het Gerecht van 9 december 2022 — AMO Development/EUIPO (Medische instrumenten) (Gemeenschapsmodel – Gemeenschapsmodel voor medische instrumenten – Geen aanvraag tot vernieuwing – Doorhaling van het gemeenschapsmodel bij het verstrijken van de inschrijving – Verzoek tot herstel in de vorige toestand – Artikel 67 van verordening (EG) nr. 6/2002 – Zorgvuldigheidsplicht – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is)

53

2023/C 63/71

Zaak T-713/22: Beroep ingesteld op 14 november 2022 — Portumo Madeira e.a. / Commissie

54

2023/C 63/72

Zaak T-720/22: Beroep ingesteld op 15 november 2022 — Nova Ship Invest / Commissie

55

2023/C 63/73

Zaak T-724/22: Beroep ingesteld op 15 november 2022 — Neottolemo / Commissie

56

2023/C 63/74

Zaak T-725/22: Beroep ingesteld op 15 november 2022 — Register.com / Commissie

56

2023/C 63/75

Zaak T-760/22: Beroep ingesteld op 6 december 2022 — TB/ENISA

57

2023/C 63/76

Zaak T-786/22: Beroep ingesteld op 18 december 2022 — Frajese / Commissie

58

2023/C 63/77

Zaak T-788/22: Beroep ingesteld op 19 december 2022 — PT / Commissie

60

2023/C 63/78

Zaak T-790/22: Beroep ingesteld op 1 december 2022 — Sberbank Europe / ECB

60

2023/C 63/79

Zaak T-797/22: Beroep ingesteld op 26 december 2022 — Nederlandse Orde van Advocaten bij de Balie te Brussel e.a / Raad

61

2023/C 63/80

Zaak T-798/22: Beroep ingesteld op 28 december 2022 — Ordre des avocats à la cour de Paris en Couturier / Raad

62

2023/C 63/81

Zaak T-803/22: Beroep ingesteld op 30 december 2022 — TZ/Raad

64

2023/C 63/82

Zaak T-830/22: Beroep ingesteld op 22 december 2022 — Polen/Commissie

64

2023/C 63/83

Zaak T-831/22: Beroep ingesteld op 22 december 2022 — TO / EUAA

65

2023/C 63/84

Zaak T-3/23: Beroep ingesteld op 9 januari 2023 — UA / AUEA

66

2023/C 63/85

Zaak T-5/23: Beroep ingesteld op 10 januari 2023 — Illumina / Commissie

67

2023/C 63/86

Zaak T-780/19: Beschikking van het Gerecht van 21 december 2022 — Smith & Nephew USD en Smith & Nephew USD One/Commissie

68

2023/C 63/87

Zaak T-76/22: Beschikking van het Gerecht van 19 december 2022 — Schwa-Medico/EUIPO — Med-El Elektromedizinische Geräte (STIWELL)

68

2023/C 63/88

Zaak T-443/22: Beschikking van het Gerecht van 15 december 2022 — PV/Europees Openbaar Ministerie

68


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2023/C 63/01)

Laatste publicatie

PB C 54 van 13.2.2023

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 45 van 6.2.2023

PB C 35 van 30.1.2023

PB C 24 van 23.1.2023

PB C 15 van 16.1.2023

PB C 7 van 9.1.2023

PB C 482 van 19.12.2022

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/2


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 december 2022 — Europees Parlement / Giulia Moi

(Zaak C-246/21 P) (1)

(Hogere voorziening - Institutioneel recht - Lid van het Europees Parlement - Beginsel “ne ultra petita” - Voorwerp van het geschil - Rechten van de verdediging - Artikel 232 VWEU - Regels voor de werking van het Parlement - Artikel 263, zesde alinea, VWEU - Beroepstermijn - Incidentele hogere voorziening)

(2023/C 63/02)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Europees Parlement (vertegenwoordigers: T. Lazian, S. Seyr en M. Windisch, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Giulia Moi (vertegenwoordigers: M. Pisano en P. Setzu, avvocati)

Dictum

1)

De principale hogere voorziening en de incidentele hogere voorziening worden afgewezen.

2)

Het Europees Parlement wordt verwezen in de kosten van de principale hogere voorziening.

3)

Giulia Moi wordt verwezen in de kosten van de incidentele hogere voorziening.


(1)  PB C 228 van 14.6.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/2


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret — Denemarken) — X / Udlændingenævnet

(Zaak C-279/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Artikel 9 - Besluit nr. 1/80 - Artikel 10, lid 1 - Artikel 13 - Standstillbepaling - Gezinshereniging - Nationale regeling die nieuwe, strengere voorwaarden inzake gezinshereniging invoert voor echtgenoten van Turkse staatsburgers die een permanente verblijfsvergunning hebben verkregen in de betrokken lidstaat - Aan de Turkse werknemer opgelegd vereiste om te slagen voor een test waaruit een bepaald kennisniveau van de officiële taal van die lidstaat blijkt - Rechtvaardiging - Doel van het waarborgen van een succesvolle integratie)

(2023/C 63/03)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Østre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: X

Verwerende partij: Udlændingenævnet

Dictum

Artikel 13 van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije

moet aldus worden uitgelegd dat

een nationale wettelijke regeling die na de inwerkingtreding van dat besluit in de betrokken lidstaat is ingevoerd en die de gezinshereniging tussen een legaal in die lidstaat verblijvende Turkse werknemer en zijn echtgenoot afhankelijk stelt van de voorwaarde dat die werknemer slaagt voor een test waaruit een bepaald kennisniveau van de officiële taal van die lidstaat blijkt, een “nieuwe beperking” in de zin van die bepaling vormt. Een dergelijke beperking kan niet worden gerechtvaardigd door het doel een succesvolle integratie van die echtgenoot te waarborgen, aangezien deze wettelijke regeling de bevoegde autoriteiten niet de mogelijkheid biedt om rekening te houden met het vermogen tot integratie van deze laatste, noch met andere factoren dan een met succes afgelegde taaltest waaruit de daadwerkelijke integratie van die werknemer in de betrokken lidstaat blijkt en dus met zijn vermogen om zijn echtgenoot te helpen om zich in die lidstaat te integreren.


(1)  PB C 278 van 12.7.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/3


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 december 2022 — Universität Koblenz-Landau / Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur (EACEA)

(Zaak C-288/21 P) (1)

(Hogere voorziening - Arbitragebeding - Tempus IV-programma - Subsidieovereenkomsten Ecesis, Diusas en Deque - Stelselmatige en terugkerende onregelmatigheden - Verzoek tot integrale terugbetaling van de betaalde bedragen - Recht om te worden gehoord - Evenredigheidsbeginsel - Vertrouwensbeginsel - Verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling in eerste aanleg - Artikel 113, lid 2, onder c), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht)

(2023/C 63/04)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Universität Koblenz-Landau (vertegenwoordigers: R. Di Prato en C. von der Lühe, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur (EACEA) (vertegenwoordigers: H. Monet en N. Sbrilli, gemachtigden, bijgestaan door R. van der Hout, advocaat, en C. Wagner, Rechtsanwalt)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Universität Koblenz-Landau wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 278 van 12.7.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/4


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bucureşti — Roemenië) — Quadrant Amroq Beverages SRL/Agenţia Naţională de Administrare Fiscală — Direcţia Generală de Administrare a Marilor Contribuabili

(Zaak C-332/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de belastingwetgeving - Richtlijn 92/83/EEG - Harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken - Accijnzen - Ethylalcohol - Vrijstellingen - Artikel 27, lid 1, onder e) - Productie van aroma’s voor de bereiding van levensmiddelen of niet-alcoholhoudende dranken met een alcoholvolumegehalte van niet meer dan 1,2 % vol - Werkingssfeer - Evenredigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel)

(2023/C 63/05)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunal Bucureşti

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Quadrant Amroq Beverages SRL

Verwerende partij: Agenţia Naţională de Administrare Fiscală — Direcţia Generală de Administrare a Marilor Contribuabili

Dictum

1)

Artikel 27, lid 1, onder e), van richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken

moet aldus worden uitgelegd dat

zowel ethylalcohol die wordt gebruikt voor de productie van aroma’s die op hun beurt worden gebruikt voor de bereiding van niet-alcoholhoudende dranken met een alcoholvolumegehalte van niet meer dan 1,2 % vol, als ethylalcohol die reeds is gebruikt voor de productie van dergelijke aroma’s, onder de in deze bepaling neergelegde vrijstelling valt.

2)

Artikel 27, lid 1, onder e), van richtlijn 92/83

moet aldus worden uitgelegd dat

wanneer ethylalcohol die tot verbruik is uitgeslagen in een lidstaat waar hij van accijns is vrijgesteld op grond dat hij is gebruikt voor de productie van aroma’s bestemd voor de bereiding van niet-alcoholhoudende dranken met een alcoholvolumegehalte van niet meer dan 1,2 % vol, vervolgens in een andere lidstaat in de handel wordt gebracht, deze lidstaat die ethylalcohol op zijn grondgebied op dezelfde wijze moet behandelen wanneer de eerste lidstaat de in deze bepaling vastgestelde vrijstelling correct heeft toegepast en er geen aanwijzingen van fraude, ontwijking of misbruik zijn.

3)

Artikel 27, lid 1, onder e), van richtlijn 92/83

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die de toekenning van de in deze bepaling neergelegde vrijstelling aan een marktdeelnemer die op zijn grondgebied producten verkoopt die hij heeft gekocht van een in een andere lidstaat gevestigde verkoper waar deze producten overeenkomstig deze bepaling werden vervaardigd, uitgeslagen tot verbruik en van accijns werden vrijgesteld, afhankelijk stelt van de voorwaarden dat deze marktdeelnemer een geregistreerde geadresseerde is en de verkoper een erkend entrepothouder is, tenzij uit concrete, objectieve en controleerbare aanwijzingen blijkt dat deze voorwaarden noodzakelijk zijn om de juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstelling te verzekeren en om fraude, ontduiking of misbruik te voorkomen.


(1)  PB C 357 van 6.9.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/5


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State — België) — Sambre & Biesme CVBA (C-383/21), Gemeente Farciennes (C-384/21)/Société wallonne du logement

(Gevoegde zaken C-383/21 en C-384/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten - Richtlijn 2014/24/EU - Gunning van een overheidsopdracht zonder inleiding van een aanbestedingsprocedure - Overheidsopdrachten tussen entiteiten in de overheidssector - Artikel 12, lid 3 - Overheidsopdrachten die inhouse worden gegund - Begrip “toezicht zoals op de eigen diensten” - Voorwaarden - Vertegenwoordiging van alle deelnemende aanbestedende diensten - Artikel 12, lid 4 - Overeenkomst tussen aanbestedende diensten die gemeenschappelijke doelstellingen van algemeen belang nastreven - Begrip “samenwerking” - Voorwaarden - Niet-uitvoering binnen de gestelde termijnen - Rechtstreekse werking)

(2023/C 63/06)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Sambre & Biesme CVBA (C-383/21), Gemeente Farciennes (C-384/21)

Verwerende partij: Société wallonne du logement

Dictum

1)

Artikel 12, leden 3 en 4, richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG

moet aldus worden uitgelegd dat

het rechtstreekse werking heeft in gedingen tussen publiekrechtelijke rechtspersonen over de rechtstreekse gunning van overheidsopdrachten wanneer de betrokken lidstaat deze richtlijn niet binnen de gestelde termijnen in nationaal recht heeft omgezet.

2)

Artikel 12, lid 3, tweede alinea, onder i), van richtlijn 2014/24

moet aldus worden uitgelegd dat

bij de vaststelling of een aanbestedende dienst samen met andere aanbestedende diensten op de rechtspersoon waaraan de opdracht is gegund toezicht uitoefent zoals op hun eigen diensten, niet wordt voldaan aan het in die bepaling gestelde vereiste dat een aanbestedende dienst is vertegenwoordigd in de besluitvormingsorganen van de gecontroleerde rechtspersoon op grond van het enkele feit dat de vertegenwoordiger van een andere aanbestedende dienst, die ook lid is van de raad van bestuur van de eerste aanbestedende dienst, zitting heeft in de raad van bestuur van de gecontroleerde rechtspersoon.

3)

Artikel 12, lid 4, van richtlijn 2014/24

moet aldus worden uitgelegd dat

een overheidsopdracht waarbij aan een aanbestedende dienst taken van algemeen belang worden toevertrouwd die passen in het kader van samenwerking tussen andere aanbestedende diensten, niet van de werkingssfeer van deze richtlijn is uitgesloten wanneer de aanbestedende dienst waaraan die taken zijn toevertrouwd met de vervulling daarvan geen doelstellingen nastreeft die hij deelt met de andere aanbestedende diensten, maar zich beperkt tot een bijdrage tot de verwezenlijking van doelstellingen die alleen die andere aanbestedende diensten gemeen hebben.


(1)  PB C 357 van 6.9.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Cluj — Roemenië) — TJ / Inspectoratul General pentru Imigrări

(Zaak C-392/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Sociaal beleid - Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers - Richtlijn 90/270/EEG - Artikel 9, lid 3 - Werken met beeldschermapparatuur - Bescherming van de ogen en het gezichtsvermogen van de werknemers - Speciale correctiemiddelen - Brillen - Aankoop door de werknemer - Wijze van kostenvergoeding door de werkgever)

(2023/C 63/07)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Cluj

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: TJ

Verwerende partij: Inspectoratul General pentru Imigrări

Dictum

1)

Artikel 9, lid 3, van richtlijn 90/270/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur (vijfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG)

moet aldus moet worden uitgelegd dat

onder “speciale correctiemiddelen” in de zin van deze bepaling ook brillen met corrigerende glazen vallen die specifiek zijn gericht op het corrigeren en voorkomen van gezichtsstoornissen die verband houden met werk waarbij beeldschermapparatuur betrokken is. Bovendien beperken deze “speciale correctiemiddelen” zich niet tot middelen die uitsluitend beroepsmatig worden gebruikt.

2)

Artikel 9, leden 3 en 4, van richtlijn 90/270

moet aldus moet worden uitgelegd dat

een werkgever kan voldoen aan de krachtens deze bepaling op hem rustende verplichting om de betrokken werknemers een speciaal correctiemiddel te verstrekken, hetzij door de rechtstreekse verstrekking van dat middel, hetzij door de vergoeding van de noodzakelijke kosten die de werknemer heeft gemaakt, maar niet door de betaling van een algemene loontoeslag aan de werknemer.


(1)  PB C 391 van 27.9.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Ordinario di Asti — Italië) — WP / Istituto nazionale della previdenza sociale, Repubblica italiana

(Zaak C-404/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Personeel van de Europese Centrale Bank (ECB) - Overdracht van in een nationaal pensioenstelsel opgebouwde pensioenrechten aan het pensioenstelsel van de ECB - Artikel 4, lid 3, VEU - Beginsel van loyale samenwerking - Arbeidsvoorwaarden van de ECB - Artikel 8 van bijlage IIIa - Geen nationaalrechtelijke bepaling of akkoord tussen de betrokken lidstaat en de ECB)

(2023/C 63/08)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Ordinario di Asti

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: WP

Verwerende partij: Istituto nazionale della previdenza sociale, Repubblica italiana

Dictum

1)

De artikelen 45 en 48 VWEU, artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en artikel 8, onder a), van bijlage IIIa bij het besluit van de Europese Centrale Bank (ECB) van 9 juni 1998 inzake de goedkeuring van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank, zoals gewijzigd op 31 maart 1999,

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij zich, wanneer er tussen de Europese Centrale Bank (ECB) en de betrokken lidstaat geen overeenkomst is gesloten, niet verzetten tegen een regeling of een bestuurlijke praktijk van deze lidstaat op grond waarvan een personeelslid van de ECB niet het recht heeft om een bedrag dat overeenstemt met de pensioenrechten die hij heeft opgebouwd in het pensioenstelsel van die lidstaat, over te dragen aan het pensioenstelsel van de ECB. Het beginsel van loyale samenwerking dat is neergelegd in artikel 4, lid 3, VEU vereist evenwel dat wanneer de ECB een lidstaat voorstelt om krachtens voormeld artikel 8, onder a), van bijlage IIIa een overeenkomst te sluiten over de overdracht van de door de personeelsleden van de ECB in het pensioenstelsel van die lidstaat opgebouwde pensioenrechten aan het pensioenstelsel van de ECB, die lidstaat actief en te goeder trouw deelneemt aan de onderhandelingen met de ECB met het oog op het sluiten van een overeenkomst met de ECB nadat onderhandelingen daartoe zijn gestart.

2)

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het een door een personeelslid van de Europese Centrale Bank (ECB) aangezochte rechterlijke instantie van een lidstaat niet toestaat te gelasten dat de pensioenrechten die de betrokkene in het pensioenstelsel van die lidstaat heeft opgebouwd, aan het pensioenstelsel van de ECB worden overgedragen, wanneer er geen bepaling van nationaal recht of geen tussen de betrokken lidstaat en de ECB gesloten overeenkomst is die voorziet in een dergelijke overdracht. Wanneer die lidstaat echter niet voldoet aan de verplichting die krachtens het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking op hem rust om actief en te goeder trouw deel te nemen aan de onderhandelingen met de ECB met het oog op het sluiten van een overeenkomst over de overdracht van pensioenrechten en het ECB-personeelslid daardoor zijn in het pensioenstelsel van die lidstaat opgebouwde pensioenrechten niet kan laten overdragen aan het pensioenstelsel van de ECB, vereist die bepaling dat die rechterlijke instantie alle maatregelen neemt waarin de nationale procedureregels voorzien om te verzekeren dat de bevoegde nationale autoriteit die verplichting naleeft.


(1)  PB C 357 van 6.9.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Hauptzollamt Hamburg/Shell Deutschland Oil GmbH

(Zaak C-553/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2003/96/EG - Heffing van belasting over energieproducten en elektriciteit - Artikel 5, aanhef en vierde streepje - Gedifferentieerde accijnstarieven naargelang het al dan niet zakelijke gebruik van deze producten - Facultatieve belastingvrijstellingen en -verlagingen - Indiening van een verzoek om facultatieve belastingverlaging na het verstrijken van de daartoe gestelde termijn, maar vóór het verstrijken van de termijn voor vaststelling van de betrokken belasting - Rechtzekerheidsbeginsel - Doeltreffendheidsbeginsel - Evenredigheidsbeginsel)

(2023/C 63/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hauptzollamt Hamburg

Verwerende partij: Shell Deutschland Oil GmbH

Dictum

Het doeltreffendheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel moeten als algemene beginselen van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat zij, in het kader van de uitvoering van een bepaling als die van artikel 5, vierde streepje, van richtlijn 2003/96, op grond waarvan de lidstaten onder bepaalde voorwaarden gedifferentieerde belastingtarieven kunnen toepassen tussen het zakelijke en niet-zakelijke gebruik van energieproducten en elektriciteit in de zin van deze richtlijn, zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke de bevoegde instanties van een lidstaat automatisch en zonder uitzondering een verzoek om belastingvrijstelling dat binnen de door het nationale recht voor de vaststelling van de betrokken belasting gestelde termijn is ingediend, moeten afwijzen om de enkele reden dat de verzoeker de door dat recht voor de indiening van een dergelijk verzoek gestelde termijn niet heeft nageleefd.


(1)  PB C 490 van 6.12.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/8


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 december 2022 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) — Portugal] — IM Gestão de Ativos (IMGA) — Sociedade Gestora de Organismos de Investimento Coletivo SA e.a. / Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-656/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2008/7/EG - Artikel 5, lid 2, onder a) - Indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal - Zegelrecht op marketingdiensten in verband met participaties in open-end beleggingsfondsen in effecten)

(2023/C 63/10)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: IM Gestão de Ativos (IMGA) — Sociedade Gestora de Organismos de Investimento Coletivo SA, IMGA Rendimento Semestral, IMGA Ações Portugal Cat A, IMGA Ações América Cat A, IMGA Mercados Emergentes, IMGA Eurofinanceiras, IMGA Eurocarteira, IMGA Rendimento Mais, IMGA Investimento PPR, IMGA Alocação Moderada Cat A, IMGA Alocação Dinâmica Cat A, IMGA Global Equities Selection Cat A, IMGA Liquidez Cat A, IMGA Money Market Cat A, IMGA Euro Taxa Variável Cat A, IMGA Dívida Pública Europeia, IMGA Retorno Global Cat A, IMGA Poupança PPR, IMGA Alocação Conservadora Cat A, IMGA Iberia Equities ESG Cat A, IMGA Iberia Fixed Income ESG Cat A, IMGA Alternativo, CA Curto Prazo, IMGA Ações Europa, IMGA Flexível Cat A, CA Monetário, CA Rendimento, Eurobic PPR/OICVM Ciclo Vida 35-44, Eurobic PPR/OICVM Ciclo Vida 45-54, Eurobic PPR/OICVM Ciclo Vida + 55, Eurobic Seleção Top, IMGA European Equities Cat A

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Dictum

Artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich verzet tegen een nationale regeling die voorziet in de heffing van zegelrecht, ten eerste, over de vergoeding die een financiële instelling ontvangt van een beheermaatschappij van beleggingsfondsen voor het verrichten van marketingdiensten met het oog op de inbreng van nieuw kapitaal door middel van inschrijvingen op nieuwe door de fondsen uitgegeven participaties en, ten tweede, over de bedragen die deze beheermaatschappij ontvangt van de beleggingsfondsen voor zover deze bedragen de vergoeding omvatten die de beheermaatschappij voor deze marketingdiensten heeft betaald aan de financiële instellingen.


(1)  PB C 37 van 24.1.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/9


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État — Frankrijk) — Syndicat Les Entreprises du Médicament (LEEM) / Ministre des Solidarités et de la Santé

(Zaak C-20/22) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Richtlijn 89/105/EEG - Doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg - Artikel 4 - Prijsblokkering voor geneesmiddelen of bepaalde categorieën geneesmiddelen - Nationale maatregel die slechts betrekking heeft op bepaalde individuele geneesmiddelen - Vaststelling van een maximumprijs voor de verkoop van bepaalde geneesmiddelen aan gezondheidsinstellingen)

(2023/C 63/11)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d'État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Syndicat Les Entreprises du Médicament (LEEM)

Verwerende partij: Ministre des Solidarités et de la Santé

Dictum

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 89/105/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg

moet aldus worden uitgelegd dat

het begrip “prijsblokkering voor geneesmiddelen of bepaalde categorieën geneesmiddelen” niet van toepassing is op een maatregel die tot doel heeft de prijzen van bepaalde individuele geneesmiddelen te controleren.


(1)  PB C 119 van 14.3.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/10


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 22 december 2022 — Europese Investeringsbank / KL

(Zaak C-68/22 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Personeel van de Europese Investeringsbank (EIB) - Begrip “invaliditeit” - Verklaring van arbeidsgeschiktheid - Ongeoorloofde afwezigheid - Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding)

(2023/C 63/12)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: G. Faedo en I. Zanin, gemachtigden, bijgestaan door A. Duron, avocate)

Andere partij in de procedure: KL (vertegenwoordigers: A. Champetier en L. Levi, avocates)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Europese Investeringsbank (EIB) wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van KL.


(1)  PB C 213 van 30.05.2022


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/10


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d'appel de Paris — Frankrijk) — Eurelec Trading SCRL, Scabel SA / Ministre de l’Économie et des Finances

(Zaak C-98/22) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Artikel 1, lid 1 - Begrip “burgerlijke en handelszaken” - Rechtsvordering van een overheidsinstantie teneinde mededingingsbeperkende praktijken te doen vaststellen, bestraffen en staken)

(2023/C 63/13)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d'appel de Paris

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Eurelec Trading SCRL, Scabel SA

Verwerende partij: Ministre de l’Économie et des Finances

In tegenwoordigheid van: Groupement d’achat des centres Édouard Leclerc (GALEC), Association des centres distributeurs Édouard Leclerc (ACDLEC)

Dictum

Artikel 1, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

moet aldus worden uitgelegd dat

het begrip “burgerlijke en handelszaken” in de zin van deze bepaling niet de vordering omvat van een overheidsinstantie van een lidstaat tegen in een andere lidstaat gevestigde vennootschappen, teneinde mededingingsbeperkende praktijken ten aanzien van in de eerstgenoemde lidstaat gevestigde leveranciers te doen erkennen, bestraffen en staken, wanneer deze overheidsinstantie procesbevoegdheden of onderzoeksbevoegdheden uitoefent die buiten het bestek vallen van de op betrekkingen tussen particulieren toepasselijke regels van gemeen recht.


(1)  PB C 198 van 16.5.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/11


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 22 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Úrad pre verejné obstarávanie- Slowakije) — Úrad pre dohľad nad zdravotnou starostlivosťou, Všeobecná zdravotná poisťovňa, a.s., Dôvera zdravotná poist’ovňa a.s., Union zdravotná poisťovňa, a.s.

(Zaak C-204/22) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 267 VWEU - Begrip “rechterlijke instantie” - Structurele en functionele criteria - Uitoefening van rechterlijke of administratieve taken - Verplichting tot medewerking van de verwijzende instantie - Richtlijnen 89/665/EEG en 2014/24/EU - Overheidsopdrachten - Nationale toezichthoudende instantie voor openbare aanbestedingsprocedures - Bevoegdheid om ambtshalve op te treden - Sanctiebevoegdheid - Besluiten waartegen een voorziening in rechte kan worden ingesteld - Geen geding voor de verwijzende instantie - Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing)

(2023/C 63/14)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Úrad pre verejné obstarávanie

Partijen in het hoofdgeding

Procedure ingeleid tegen: Úrad pre dohľad nad zdravotnou starostlivosťou, Všeobecná zdravotná poisťovňa, a.s., Dôvera zdravotná poist’ovňa a.s., Union zdravotná poisťovňa, a.s.

Dictum

Het bij besluit van 26 maart 2022 door de Úrad pre verejné obstarávanie (reguleringsautoriteit voor overheidsopdrachten, Slowakije) ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  Datum van indiening: 16.3.2022


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/11


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 8 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) — Enniskerry Alliance, Enniskerry Demesne Management Company CLG en Protect East Meath Limited/An Bord Pleanála, The Attorney General, Ierland en Louth County Council

(Zaak C-464/22) (1)

(Milieu - Verdrag van Aarhus - Toegang tot de rechter - Vereiste van een procedure die niet buitensporig kostbaar is - Werkingssfeer - Verplichting tot conforme uitlegging van het nationale procesrecht)

(2023/C 63/15)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court (Ierland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Enniskerry Alliance, Enniskerry Demesne Management Company CLG en Protect East Meath Limited

Verwerende partijen: An Bord Pleanála, The Attorney General, Ierland en Louth County Council

Dictum

Bij beschikking van 8 december 2022 heeft de president van de Negende kamer de doorhaling van zaak C-464/22 in het register van het Hof gelast.


(1)  Datum van indiening: 11/07/2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/12


allesBeschikking van het Hof (Negende kamer) van 8 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court — Ierland) — Save Roscam Peninsula CLG, SC-F, MF, PH, Abbey Park and District Residents Association Baldoyle / An Bord Pleanála, Galway City Council, The Minister for Housing, Local Government and Heritage, Ierland, The Attorney General en Fingal County Council

(Zaak C-543/22) (1)

(Verdrag van Aarhus - Toegang tot de rechter - Vereiste van een procedure die niet buitensporig kostbaar is - Werkingssfeer - Verplichting om het nationale procesrecht conform het Verdrag uit te leggen)

(2023/C 63/16)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court (Ierland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Save Roscam Peninsula CLG, SC-F, MF, PH en Abbey Park and District Residents Association Baldoyle

Verwerende partijen: An Bord Pleanála, Galway City Council, The Minister for Housing, Local Government and Heritage, Ierland, The Attorney General en Fingal County Council

Dictum

Bij beschikking van 8 december 2022 heeft de president van de Negende kamer gelast dat zaak C-543/22 wordt doorgehaald in het register van het Hof.


(1)  Datum van indiening: 11.8.2022


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/12


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 8 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court — Ierland) — GY / An Bord Pleanála, The Minister for Housing, Local Government and Heritage, Ierland en The Attorney General

(Zaak C-616/22) (1)

(Verdrag van Aarhus - Toegang tot de rechter - Vereiste van een procedure die niet buitensporig kostbaar is - Werkingssfeer - Verplichting om het nationale procesrecht conform het Verdrag uit te leggen)

(2023/C 63/17)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court (Ierland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GY

Verwerende partijen: An Bord Pleanála, The Minister for Housing, Local Government and Heritage, Irlande en The Attorney General

Dictum

Bij beschikking van 8 december 2022 heeft de president van de Negende kamer gelast dat zaak C-616/22 wordt doorgehaald in het register van het Hof.


(1)  Datum van indiening: 23.9.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 19 oktober 2022 — Airbnb Ireland UC / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

(Zaak C-662/22)

(2023/C 63/18)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Airbnb Ireland UC

Verwerende partij: Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

Prejudiciële vragen

1)

Staat verordening (EU) 2019/1150 (1) in de weg aan een nationale bepaling die, ter bevordering van de billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten, onder meer door het vaststellen van richtsnoeren, het bevorderen van gedragscodes en het verzamelen van relevante informatie, onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplicht tot inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen?

2)

Zijn de lidstaten op grond van richtlijn (EU) 2015/1535 (2) verplicht om de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplichten tot inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen? Zo ja, laat de richtlijn toe dat een particulier zich ertegen verzet dat de niet aan de Commissie meegedeelde maatregelen op hem worden toegepast?

3)

Staat artikel 3 van richtlijn 2000/31/EG (3) eraan in de weg dat nationale autoriteiten bepalingen vaststellen die, ter bevordering van de billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten, onder meer door het vaststellen van richtsnoeren, het bevorderen van gedragscodes en het verzamelen van relevante informatie, voor in een ander Europees land gevestigde exploitanten voorzien in bijkomende lasten van administratieve en geldelijke aard, zoals de inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen?

4)

Staan het beginsel van vrijheid van dienstverrichting als bedoeld in artikel 56 VWEU en artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG (4) eraan in de weg dat nationale autoriteiten bepalingen vaststellen die, ter bevordering van de billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten, onder meer door het vaststellen van richtsnoeren, het bevorderen van gedragscodes en het verzamelen van relevante informatie, voor in een ander Europees land gevestigde exploitanten voorziet in bijkomende lasten van administratieve en geldelijke aard, zoals de inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen?

5)

Zijn de lidstaten op grond van artikel 3, lid 4, onder b), van richtlijn 2000/31/EG verplicht om de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplichten tot inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen? Zo ja, laat de richtlijn toe dat een particulier zich ertegen verzet dat de niet aan de Commissie meegedeelde maatregelen op hem worden toegepast?


(1)  Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB 2019, L 186, blz. 57).

(2)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB 2015, L 241, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB 2000, L 178, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376, blz. 36).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 19 oktober 2022 — Expedia Inc. / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

(Zaak C-663/22)

(2023/C 63/19)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Expedia Inc.

Verwerende partij: Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

Prejudiciële vragen

1)

Staan verordening (EU) 2019/1150 (1), en met name artikel 15 daarvan, alsmede het evenredigheidsbeginsel in de weg aan een regeling van een lidstaat of een door een onafhankelijke nationale autoriteit vastgestelde maatregel — als die welke in de motivering zijn vermeld — die buitenlandse onlinetussenhandelsdienstverleners voorschrijven om een verklaring te verstrekken waarin informatie staat die geen verband houdt met de doelstellingen van die verordening?

2)

Kan de informatie die wordt gevraagd middels de overlegging van de IES hoe dan ook worden geacht relevant en instrumenteel te zijn voor de adequate en doeltreffende handhaving van verordening (EU) 2019/1150?


(1)  Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB 2019, L 186, blz. 57).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 21 oktober 2022 — Google Ireland Limited / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

(Zaak C-664/22)

(2023/C 63/20)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Google Ireland Limited

Verwerende partij: Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

Prejudiciële vragen

1)

Staat het Unierecht in de weg aan de toepassing van nationale bepalingen als die van artikel 1, leden 515, 516, en 517, van wet nr. 178 van 30 december 2020, waarbij aan marktdeelnemers die in Italië werkzaam zijn maar in een ander Europees land zijn gevestigd, bijkomende lasten van administratieve en geldelijke aard worden opgelegd, zoals de inschrijving in een specifiek register en de verplichting tot betaling van een financiële bijdrage? Meer bepaald, zijn dergelijke nationale bepalingen in strijd met artikel 3 van de richtlijn elektronische handel (richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 (1)) op grond waarvan op een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij — in casu Google Ireland Limited — uitsluitend de wetgeving (…) van de lidstaat waar hij is gevestigd van toepassing is?

2)

Staat het Unierecht in de weg aan de toepassing van nationale bepalingen als die van artikel 1, leden 515, 516, en 517, van wet nr. 178 van 30 december 2020, waarbij aan in een ander Europees land gevestigde marktdeelnemers bijkomende lasten van administratieve en geldelijke aard worden opgelegd? Meer bepaald, staan het beginsel van vrijheid van dienstverrichting als bedoeld in artikel 56 [VWEU] en soortgelijke beginselen die uit richtlijnen 2006/123/EG (2) en 2000/31/EG kunnen worden afgeleid, in de weg aan een nationale regeling waarbij aan tussenpersonen die in Italië werkzaam zijn maar daar niet gevestigd zijn, bijkomende lasten worden opgelegd ten opzichte van de lasten die in het land van oorsprong voor de uitoefening van dezelfde activiteit zijn vastgesteld?

3)

Diende de Italiaanse Staat volgens het Unierecht, en met name richtlijn (EU) 2015/1535 (3), de Commissie in kennis te stellen van de invoering van de verplichting tot inschrijving in het register van aanbieders van communicatiediensten voor onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines? Meer bepaald, moet artikel 3, lid 4, onder b), tweede streepje, van richtlijn 2000/31 aldus worden uitgelegd dat een in een andere lidstaat dan Italië gevestigde particulier zich ertegen kan verzetten dat op hem de door de Italiaanse wetgever vastgestelde maatregelen (in artikel 1, leden 515, 516 en 517, van wet nr. 178 van 30 december 2020) worden toegepast die een beperking kunnen vormen voor het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij, indien de Commissie niet van die maatregelen in kennis is gesteld overeenkomstig die bepaling?

4)

Staan verordening (EU) 2019/1150 (4), en met name artikel 15 daarvan, alsmede het evenredigheidsbeginsel in de weg aan een door een lidstaat vastgestelde regeling of een door een onafhankelijke nationale autoriteit vastgestelde maatregel volgens welke in een lidstaat werkzame onlinetussenhandelsdienstverleners verplicht zijn zich in te schrijven in het register van aanbieders van communicatiediensten, welke inschrijving een reeks formele en procedurele verplichtingen, bijdrageverplichtingen en verboden om meer dan een bepaald bedrag aan omzet te behalen, met zich brengt?


(1)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB 2000, L 178, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376, blz. 36).

(3)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB 2015, L 241, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB 2019, L 186, blz. 57).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 21 oktober 2022 — Amazon Services Europe Sàrl / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

(Zaak C-665/22)

(2023/C 63/21)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Amazon Services Europe Sàrl

Verwerende partij: Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

Prejudiciële vragen

1)

Staat verordening (EU) 2019/1150 (1) in de weg aan een nationale regeling die, met het specifieke doel de adequate en doeltreffende handhaving van deze verordening te verzekeren, ook door het verzamelen van relevante informatie, onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplicht om regelmatig relevante informatie over hun opbrengsten te verstrekken?

2)

Kan de door de systeemverklaring omtrent economische gegevens vereiste informatie, die hoofdzakelijk betrekking heeft op de behaalde opbrengsten, op grond van verordening (EU) 2019/1150 worden geacht relevant en instrumenteel te zijn voor de door die verordening nagestreefde doelstelling?

3)

Zijn de lidstaten op grond van richtlijn (EU) 2015/1535 (2) verplicht om de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplichten tot het verstrekken van een informatief document met relevante gegevens over de eigen opbrengsten, waarbij er geldboetes worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen? Zo ja, laat de richtlijn toe dat een particulier zich ertegen verzet dat de niet aan de Commissie meegedeelde maatregelen op hem worden toegepast?

4)

Staat artikel 3 van richtlijn 2000/31/EG (3) eraan in de weg dat de nationale autoriteit bepalingen vaststelt die, teneinde de handhaving van verordening (EU) 2019/1150 te verzekeren, aan marktdeelnemers die in Italië werkzaam zijn maar in een ander Europees land zijn gevestigd, bijkomende lasten van administratieve en geldelijke aard opleggen, zoals de verstrekking van een informatief document met relevante gegevens over de eigen opbrengsten, waarbij er geldboetes worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen?

5)

Staan het beginsel van vrijheid van dienstverrichting als bedoeld in artikel 56 VWEU en artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG (4) en [richtlijn] 2000/31/EG eraan in de weg dat de nationale autoriteit bepalingen vaststelt die, teneinde de handhaving van verordening (EU) 2019/1150 te verzekeren, aan marktdeelnemers die in een ander Europees land zijn gevestigd bijkomende lasten van administratieve en geldelijke aard opleggen, zoals de verstrekking van een informatief document met relevante gegevens over de eigen opbrengsten, waarbij er geldboetes worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen?

6)

Zijn de lidstaten op grond van artikel 3, lid 4, onder b), van richtlijn 2000/31/EG verplicht om de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplichten tot het verstrekken van een informatief document met relevante gegevens over de eigen opbrengsten, waarbij er geldboetes worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen? Zo ja, laat de richtlijn toe dat een particulier zich ertegen verzet dat de niet aan de Commissie meegedeelde maatregelen op hem worden toegepast?


(1)  Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB 2019, L 186, blz. 57).

(2)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB 2015, L 241, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB 2000, L 178, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376, blz. 36).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 21 oktober 2022 — Eg Vacation Rentals Ireland Limited / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

(Zaak C-666/22)

(2023/C 63/22)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Eg Vacation Rentals Ireland Limited

Verwerende partij: Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

Prejudiciële vragen

1)

Staat het Unierecht in de weg aan de toepassing van nationale bepalingen als die van artikel 1, leden 515, 516, en 517, van wet nr. 178 van 30 december 2020, waarbij aan marktdeelnemers die in Italië werkzaam zijn maar in een ander Europees land zijn gevestigd, bijkomende lasten van administratieve of geldelijke aard worden opgelegd, zoals de inschrijving in een specifiek register en de verplichting tot betaling van een financiële bijdrage? Meer bepaald, zijn dergelijke nationale bepalingen in strijd met artikel 3 van de richtlijn elektronische handel (richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 (1)) op grond waarvan op een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij de wetgeving (…) van de lidstaat waar hij is gevestigd van toepassing is?

2)

Staat het Unierecht in de weg aan de toepassing van nationale bepalingen als die van artikel 1, leden 515, 516, en 517, van wet nr. 178 van 30 december 2020, waarbij aan in een ander Europees land gevestigde marktdeelnemers bijkomende lasten van administratieve of geldelijke aard worden opgelegd? Meer bepaald, staan het beginsel van vrijheid van dienstverrichting als bedoeld in artikel 56 [VWEU] en soortgelijke beginselen die uit richtlijnen 2006/123/EG (2) en 2000/31/EG kunnen worden afgeleid, in de weg aan een nationale regeling waarbij tussenpersonen die in Italië werkzaam zijn maar daar niet gevestigd zijn, worden verplicht tot inschrijving in een register, welke inschrijving bijkomende lasten met zich brengt ten opzichte van de lasten die in het land van oorsprong voor de uitoefening van dezelfde activiteit zijn vastgesteld?

3)

Diende de Italiaanse Staat volgens het Unierecht, en met name richtlijn (EU) 2015/1535 (3), de Commissie in kennis te stellen van de invoering van de verplichting tot inschrijving in het register van aanbieders van communicatiediensten voor onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines? Meer bepaald, moet artikel 3, lid 4, onder b), tweede streepje, van richtlijn 2000/31 aldus worden uitgelegd dat een in een andere lidstaat dan Italië gevestigde particulier zich ertegen kan verzetten dat op hem de door de Italiaanse wetgever vastgestelde maatregelen (in artikel 1, leden 515, 516 en 517, van wet nr. 178 van 30 december 2020) worden toegepast die een beperking kunnen vormen voor het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij, indien de Commissie niet van die maatregelen in kennis is gesteld overeenkomstig die bepaling?

4)

Staan verordening (EU) 2019/1150 (4), en met name artikel 15 daarvan, alsmede het evenredigheidsbeginsel in de weg aan een door een lidstaat vastgestelde regeling of een door een onafhankelijke nationale autoriteit vastgestelde maatregel volgens welke in een lidstaat werkzame onlinetussenhandelsdienstverleners verplicht zijn zich in te schrijven in het register van aanbieders van communicatiediensten, welke inschrijving een reeks formele en procedurele verplichtingen, bijdrageverplichtingen en verboden om meer dan een bepaald bedrag aan omzet te behalen, met zich brengt?


(1)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB 2000, L 178, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376, blz. 36).

(3)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB 2015, L 241, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB 2019, L 186, blz. 57).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 21 oktober 2022 — Amazon Services Europe Sàrl / Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

(Zaak C-667/22)

(2023/C 63/23)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Amazon Services Europe Sàrl

Verwerende partij: Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

Prejudiciële vragen

1)

Staat verordening (EU) 2019/1150 (1) in de weg aan een nationale bepaling die, ter bevordering van de billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten, onder meer door het vaststellen van richtsnoeren, het bevorderen van gedragscodes en het verzamelen van relevante informatie, onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplicht tot inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen?

2)

Zijn de lidstaten op grond van richtlijn (EU) 2015/1535 (2) verplicht om de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplichten tot inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen? Zo ja, laat de richtlijn toe dat een particulier zich ertegen verzet dat de niet aan de Commissie meegedeelde maatregelen op hem worden toegepast?

3)

Staat artikel 3 van richtlijn 2000/31/EG (3) eraan in de weg dat nationale autoriteiten bepalingen vaststellen die, ter bevordering van de billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten, onder meer door het vaststellen van richtsnoeren, het bevorderen van gedragscodes en het verzamelen van relevante informatie, voor in een ander Europees land gevestigde exploitanten voorzien in bijkomende lasten van administratieve en geldelijke aard, zoals de inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen?

4)

Staan het beginsel van vrijheid van dienstverrichting als bedoeld in artikel 56 VWEU en artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG (4) eraan in de weg dat nationale autoriteiten bepalingen vaststellen die, ter bevordering van de billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten, onder meer door het vaststellen van richtsnoeren, het bevorderen van gedragscodes en het verzamelen van relevante informatie, voor in een ander Europees land gevestigde exploitanten voorziet in bijkomende lasten van administratieve en geldelijke aard, zoals de inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen?

5)

Zijn de lidstaten op grond van artikel 3, lid 4, onder b), van richtlijn 2000/31/EG verplicht om de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplichten tot inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen? Zo ja, laat de richtlijn toe dat een particulier zich ertegen verzet dat de niet aan de Commissie meegedeelde maatregelen op hem worden toegepast?


(1)  Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB 2019, L 186, blz. 57).

(2)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB 2015, L 241, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB 2000, L 178, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376, blz. 36).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 25 oktober 2022 — T GmbH / Bezirkshautpmannschaft Spittal an der Drau

(Zaak C-671/22)

(2023/C 63/24)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: T GmbH

Verwerende partij: Bezirkshautpmannschaft Spittal an der Drau

Prejudiciële vragen

1)

Moet bijlage V, punt 1.2.2. (definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in meren), van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (1), aldus worden uitgelegd dat onder “verstoorde omstandigheden”, in de tabel “biologische kwaliteitselementen”, regel “visfauna”, kolom “zeer goed”, uitsluitend antropogene invloeden op de fysisch-chemische en hydromorfologische kwaliteitselementen moeten worden verstaan?

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

2)

Moet de genoemde bepaling aldus worden uitgelegd dat wanneer het biologische kwaliteitselement “visfauna” afwijkt van de zeer goede toestand en deze afwijking te wijten is aan andere verstoorde omstandigheden dan antropogene invloeden op de fysisch-chemische en hydromorfologische kwaliteitselementen, dit ertoe leidt dat het biologische kwaliteitselement “visfauna” ook niet in een “goede toestand” of een “matige toestand” kan worden ingedeeld?


(1)  PB 2000, L 327, blz. 1.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) op 22 november 2022 — S.R.G. / Profi Credit Bulgaria EOOD

(Zaak C-714/22)

(2023/C 63/25)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Sofiyski rayonen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: S.R.G.

Verwerende partij: Profi Credit Bulgaria EOOD

Prejudiciële vragen

1.

Moet artikel 3, onder g), van richtlijn 2008/48/EG (1) aldus worden uitgelegd dat de kosten voor nevendiensten die bij een consumentenkredietovereenkomst zijn overeengekomen, zoals de kosten voor de mogelijkheid tot uitstel van betaling en tot vermindering van termijnen, deel uitmaken van het jaarlijks kostenpercentage (JKP) voor het krediet?

2.

Moet artikel 10, lid 2, onder g), van richtlijn 2008/48/EG aldus worden uitgelegd dat de onjuiste vermelding van het JKP in een kredietovereenkomst tussen een ondernemer en een consument als kredietnemer moet worden beschouwd als ontbrekende vermelding van het JKP in de kredietovereenkomst, en de nationale rechter de rechtsgevolgen moet toepassen die in het nationale recht worden verbonden aan het ontbreken van de vermelding van het JKP in een consumentenkredietovereenkomst?

3.

Moet artikel [23] van richtlijn 2008/48/EG aldus worden uitgelegd dat een in het nationale recht vaststelde sanctie in de vorm van de nietigheid van de consumentenkredietovereenkomst, waarbij alleen het verstrekte kapitaalbedrag moet worden terugbetaald, evenredig is wanneer het JKP niet nauwkeurig in de consumentenkredietovereenkomst is vermeld?

4.

Moet artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 93/13/EEG (2) aldus worden uitgelegd dat de vergoedingen voor een pakket van nevendiensten die in een afzonderlijke aanvullende overeenkomst bij een consumentenkredietovereenkomst als hoofdovereenkomst zijn overeengekomen, moeten worden beschouwd als onderdeel van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst en derhalve niet op oneerlijkheid kunnen worden getoetst?

5.

Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG juncto punt 1, onder o), van de bijlage bij de richtlijn aldus worden uitgelegd dat een beding in een overeenkomst inzake nevendiensten bij een consumentenkrediet oneerlijk is, wanneer de consument daarin de abstracte mogelijkheid wordt geboden om zijn betalingen uit te stellen en anders te plannen en hij ook kosten moet betalen wanneer hij geen gebruikt maakt van die mogelijkheid?

6.

Moeten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG en het doeltreffendheidsbeginsel aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling op grond waarvan het in de volgende gevallen mogelijk is om een deel van de gerechtskosten op de consument te verhalen: 1) wanneer het verzoek tot verklaring voor recht dat bepaalde bedragen wegens het vastgestelde oneerlijke karakter van een beding niet verschuldigd zijn, gedeeltelijk wordt toegewezen […], 2) wanneer het voor de consument bij de berekening van de vordering praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk is zijn recht uit te oefenen en 3) steeds wanneer er sprake is van een oneerlijk beding, ook indien het bestaan van het oneerlijke beding noch geheel noch gedeeltelijk rechtstreeks van invloed is op de hoogte van de vordering van de kredietgever of het beding niet rechtstreeks verband houdt met het voorwerp van de procedure?


(1)  Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66).

(2)  Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 25 november 2022 — Friends of the Irish Environment CLG / Government of Ireland, Minister for Housing, Planning and Local Government, Ireland, Attorney General

(Zaak C-727/22)

(2023/C 63/26)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Friends of the Irish Environment CLG

Verwerende partijen: Government of Ireland, Minister for Housing, Planning and Local Government, Ireland, Attorney General

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 2, onder a), van de SMB-richtlijn (1), gelezen in samenhang met artikel 3, lid 2, onder a), aldus worden uitgelegd dat een maatregel die — anders dan uit hoofde van wettelijke of bestuursrechtelijke dwang en niet op grond van enige wettelijke of bestuursrechtelijke maatregel — is vastgesteld door de uitvoerende macht van een lidstaat, een plan of programma kan zijn waarop de richtlijn van toepassing is, indien in het aldus vastgestelde plan of programma een kader wordt gecreëerd voor de latere toekenning of weigering van vergunningen, en aldus voldoet aan het criterium van artikel 3, lid 2, van de richtlijn?

2)

Moet artikel 3, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 3, leden 8 en 9, van de SMB-richtlijn aldus worden uitgelegd dat een plan of programma dat specifiek, zij het “indicatief”, voorziet in de toekenning van financiering voor de bouw van bepaalde infrastructuurprojecten ter ondersteuning van de strategie voor ruimtelijke ontwikkeling van een ander plan, dat zelf de basis vormt voor latere strategische keuzes op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling, zelf een plan of programma in de zin van de SMB-richtlijn kan zijn?

Indien de tweede vraag, onder a), bevestigend wordt beantwoord, betekent het feit dat een plan de toewijzing van middelen tot doel heeft, dat het plan moet worden behandeld als een begrotingsplan in de zin van artikel 3, lid 8?

3)

Moeten artikel 5 van en bijlage I bij de SMB-richtlijn aldus worden uitgelegd dat wanneer een milieubeoordeling vereist is krachtens artikel 3, lid 1, in het daarin bedoelde milieurapport een vergelijkende beoordeling van de voorkeursoptie en de redelijke alternatieven moet worden gemaakt, zodra redelijke alternatieven voor een voorkeursoptie zijn aangeduid?

Indien de derde vraag, onder a), bevestigend wordt beantwoord, is dan aan het vereiste van de richtlijn voldaan indien vóór de selectie van de voorkeursoptie een vergelijkende beoordeling van de redelijke alternatieven wordt gemaakt, en daarna het ontwerpplan of het ontwerpprogramma wordt beoordeeld en een volledigere SMB-beoordeling wordt uitgevoerd die uitsluitend betrekking heeft op de voorkeursoptie?


(1)  Richtlijn 2001/42/EG van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB 2001, L 197, blz. 30).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 29 november 2022 — Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia pri Tsentralno upravlenie na NAP / “Valentina Heights” EOOD

(Zaak C-733/22)

(2023/C 63/27)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia pri Tsentralno upravlenie na NAP

Verwerende partij:“Valentina Heights” EOOD

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 98, lid 2, van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met bijlage III, punt 12, bij deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat het verlaagde tarief dat in deze bepaling is vastgesteld voor door hotels en dergelijke inrichtingen verstrekte accommodatie, kan worden toegepast wanneer deze inrichtingen niet in een categorie zijn ingedeeld overeenkomstig de nationale wetgeving van de verzoekende staat?

2)

Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 98, lid 2, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met bijlage III, punt 12, bij deze richtlijn, dan aldus worden uitgelegd dat het een selectieve toepassing van het verlaagde tarief op concrete en specifieke aspecten van een bepaalde categorie van diensten toelaat wanneer de daarvoor geldende voorwaarde erin bestaat dat door hotels en dergelijke inrichtingen alleen accommodatie mag worden verstrekt die overeenkomstig de nationale wetgeving van de verzoekende staat in een categorie is ingedeeld of waarvoor een voorlopige verklaring is afgegeven die inhoudt dat de categoriseringsprocedure is gestart?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret (Denemarken) op 1 december 2022, Staten og Kommunernes Indkøbsservice A/S / BibMedia A/S

(Zaak C-737/22)

(2023/C 63/28)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Østre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Staten og Kommunernes Indkøbsservice A/S

Verwerende partij: BibMedia A/S

Prejudiciële vraag

Staan het transparantiebeginsel en het beginsel van gelijke behandeling in artikel 18 van de richtlijn overheidsopdrachten (1) en het daaruit voortvloeiende onderhandelingsverbod eraan in de weg dat aan een inschrijver die in het kader van een openbare procedure voor afzonderlijke percelen (zie de artikelen 27 en 46 van de richtlijn overheidsopdrachten) de op een na economisch voordeligste inschrijving heeft ingediend, de mogelijkheid wordt geboden om na het verstrijken van de termijn voor indiening van de inschrijving en overeenkomstig de vooraf bepaalde voorwaarden van het bestek, de aangeboden diensten binnen een perceel te leveren onder dezelfde voorwaarden als die van een inschrijver die de economisch voordeligste inschrijving heeft ingediend en aan wie daarom een ander perceel wordt gegund waarvoor tegelijkertijd een aanbesteding is uitgeschreven?


(1)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Itä-Suomen hovioikeus (Finland) op 2 december 2022 — Endemol Shine Finland Oy

(Zaak C-740/22)

(2023/C 63/29)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Itä-Suomen hovioikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Endemol Shine Finland Oy

Prejudiciële vragen

1)

Vormt het mondeling verstrekken van persoonsgegevens een verwerking van persoonsgegevens in de zin van artikel 2, lid 1, en artikel 4, punt 2, AVG (1)?

2)

Kan de toegang van het publiek tot officiële documenten in overeenstemming worden gebracht met het recht op bescherming van persoonsgegevens uit hoofde van de AVG, zoals bedoeld in artikel 86 van deze verordening, door de mogelijkheid om uit het persoonsregister van een gerecht onbeperkt informatie betreffende strafvonnissen of delicten van een natuurlijk persoon te verkrijgen, wanneer wordt verzocht om de aanvrager de informatie mondeling te verstrekken?

3)

Is het voor het antwoord op de tweede vraag van belang of de aanvrager een vennootschap dan wel een particulier is?


(1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 6 december 2022 — Slovenské Energetické Strojárne A.S. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

(Zaak C-746/22)

(2023/C 63/30)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Slovenské Energetické Strojárne A.S.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 23, lid 2, van richtlijn 2008/9/EG van de Raad tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (1) (hierna: “richtlijn 2008/9”) aldus worden uitgelegd dat de in deze richtlijn gestelde voorwaarden inzake het instellen van rechtsmiddelen niet in de weg staan aan een nationale regeling — namelijk § 124, lid 3, van wet CLI van 2017 inzake fiscaal procesrecht (hierna: “wet CLI van 2017”) — die bij de beoordeling van verzoeken om btw-teruggaaf overeenkomstig richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (2) (hierna: “btw-richtlijn”) niet toestaat dat in de bezwaarfase nieuwe feiten worden aangevoerd of nieuwe bewijzen worden overgelegd waarvan de aanvrager vóór de vaststelling van het primaire besluit kennis had, maar die hij ondanks het daartoe strekkende verzoek van de belastingdienst niet heeft aangevoerd of overgelegd, hetgeen een inhoudelijke beperking oplevert die verder gaat dan de voorwaarden die richtlijn 2008/9 ten aanzien van de vorm en de termijn stelt?

2)

Heeft een bevestigend antwoord op de eerste vraag tot gevolg dat de in artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/9 gestelde termijn van een maand is aan te merken als een vervaltermijn? Is deze handelwijze in overeenstemming met het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, met de artikelen 167, 169 en 170 en artikel 171, lid 1, van de btw-richtlijn en met de door het Hof van Justitie van de Europese Unie ontwikkelde beginselen van fiscale neutraliteit, doeltreffendheid en evenredigheid?

3)

Moet hetgeen in artikel 23, lid 1, van richtlijn 2008/9 is bepaald over de gehele of gedeeltelijke afwijzing van het teruggaafverzoek aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling — namelijk § 49, lid 1, onder b), van wet CLI van 2017 — waarbij de belastingdienst de procedure beëindigt indien de om teruggaaf verzoekende belastingplichtige ondanks het daartoe strekkende verzoek van de belastingdienst niet voldoet aan zijn verplichting om aanvullende gegevens te verstrekken, het verzoek bij gebreke daarvan niet kan worden beoordeeld en er geen sprake is van ambtshalve voortzetting van de procedure?


(1)  PB 2008, L 44, blz. 23.

(2)  PB 2006, L 347, blz. 1.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/24


Hogere voorziening ingesteld op 21 december 2022 door de Europese Centrale Bank tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 12 oktober 2022 in zaak T-502/19, Francesca Corneli/ECB

(Zaak C-777/22 P)

(2023/C 63/31)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: C. Hernández Saseta, A. Pizzolla, gemachtigden, M. Lamandini, avvocato)

Andere partijen in de procedure: Francesca Corneli, Europese Commissie

Conclusies

1)

het arrest van het Gerecht van 12 oktober 2022, Francesca Corneli/ECB (T-502/19, niet gepubliceerd, EU:T:2022:627), vernietigen voor zover daarbij de besluiten van de ECB van 1 januari 2019 en 29 maart 2019 nietig zijn verklaard; en daartoe

2)

het door Francesca Corneli bij het Gerecht ingestelde beroep krachtens artikel 263, lid 4, VWEU niet-ontvankelijk verklaren en het bijgevolg in zijn geheel verwerpen.

3)

subsidiair, verklaren dat de besluiten van de ECB rechtmatig zijn voor zover zij het voorwerp uitmaken van de onderhavige hogere voorziening, en zo nodig de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak over de in het bestreden arrest niet onderzochte middelen, en

4)

Francesca Corneli verwijzen in de kosten van de ECB in beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar hogere voorziening voert de Europese Centrale Bank twee middelen aan.

Met haar eerste middel betoogt de ECB dat het Gerecht bij de beoordeling van de procesbevoegdheid en het procesbelang van Francesca Corneli op verschillende punten blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, die deels berust op verdraaiingen van de feiten, alsook dat zij niet voldoet aan de vereisten van artikel 263, lid 4, VWEU. In het bijzonder voert de ECB aan dat het Gerecht:

i.

de relevante feiten onjuist heeft weergegeven door te oordelen dat de nietig verklaarde besluiten betrekking hadden op “rechten” waarover Francesca Corneli als aandeelhoudster van Banca Carige zou beschikken, maar die in werkelijkheid niet bestonden of niet door die besluiten werden beïnvloed;

ii.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door aan de nietig verklaarde besluiten rechtstreekse gevolgen toe te schrijven voor de rechtspositie van Francesca Corneli, een van de meer dan 35 000 kleine aandeelhouders van Banca Carige ten tijde van de instelling van het beroep;

iii.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat Francesca Corneli individueel werd geraakt door de nietig verklaarde besluiten omdat zij werd getroffen in een hoedanigheid — als aandeelhoudster van Banca Carige — die haar volgens het Gerecht op unieke wijze aanduidde, en dus individueel werd geraakt door de nietig verklaarde besluiten;

iv.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat Francesca Corneli een ander belang had bij de nietigverklaring van de nietig verklaarde besluiten dan de adressaat van die besluiten, te weten Banca Carige, aangezien die conclusie niet in overeenstemming is met de vaste rechtspraak met betrekking tot de uitzonderlijke gevallen waarin een procesbelang van een aandeelhouder kan worden erkend.

Met haar tweede middel betoogt de ECB dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de rechtsgrondslag waarop de ECB zich voor de vaststelling van de nietig verklaarde besluiten heeft gebaseerd, aangezien de “aanzienlijke verslechtering van de situatie van een kredietinstelling”, als uitdrukking van de in de nietig verklaarde besluiten analytisch beschreven ernstige omstandigheden, een van de voorwaarden is om een maatregel tot plaatsing onder tijdelijk bewind vast te stellen. In het bijzonder voert de ECB aan dat het Gerecht:

i.

is voorbijgegaan aan de uitlegging die de nationale rechterlijke instanties aan artikel 70 van de gecoördineerde banktekst hebben gegeven en dus blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van deze bepaling en de draagwijdte van de daarin opgenomen verwijzing naar artikel 69-octiesdieces, lid 1, onder b), van de gecoördineerde banktekst;

ii.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen rekening te houden met het nationale recht in zijn geheel, waaruit duidelijk blijkt dat de Italiaanse wetgever richtlijn 2014/59/EU (1) volledig en correct heeft willen omzetten;

iii.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen rekening te houden met de contextuele en teleologische uitlegging van de artikelen 69-octiesdies en 70 van de gecoördineerde banktekst in het licht van het doel van de vroegtijdige-interventiemaatregelen, met inbegrip van de plaatsing onder tijdelijk bewind;

iv.

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de uitlegging van artikel 70 van de gecoördineerde banktekst overeenkomstig artikel 29 van richtlijn 2014/59/EU, een uitlegging contra legem van de Italiaanse wetgeving vormt.


(1)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 173, blz. 190).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/25


Hogere voorziening ingesteld op 23 december 2022 door LE tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 26 oktober 2022 in zaak T-475/20, LE/Commissie

(Zaak C-781/22 P)

(2023/C 63/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: LE (vertegenwoordiger: M. Straus, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht op het beroep tot nietigverklaring van of een andere beslissing met betrekking tot het geschil over besluit C(2020)3988 final vernietigen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor verdere behandeling van de middelen en bezwaren die LE, mede namens haar verbonden partijen, heeft aangevoerd tegen en met betrekking tot het litigieuze besluit;

Subsidiair

uitspraak doen over de zaak of een tussenvonnis wijzen voor het horen van getuigen of het leveren van bewijs ter ondersteuning van de zaak alvorens uitspraak te doen over de hoofdvorderingen;

het arrest van het Gerecht op het beroep tot nietigverklaring van of een andere beslissing met betrekking tot het geschil over besluit C(2020)3988 final vernietigen en in dat geval de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor verdere behandeling van de tegen en met betrekking tot het litigieuze besluit aangevoerde middelen en bezwaren;

Meer subsidiair

de zaak afdoen of elke andere maatregel nemen die het Hof gerechtvaardigd en passend acht.

Wat het procedurele geschil betreft

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van deze procedure met inbegrip van rekwirantes advocatenkosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert vier middelen aan, waarvan sommige uit verschillende onderdelen bestaan. Met deze middelen betoogt LE dat het Gerecht in het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting

door zijn beoordeling van de inhoud van het litigieuze besluit te baseren op de door de Europese Commissie verstrekte mededeling van punten van bezwaar;

door te strenge en onjuiste bewijsregels op de besluiten toe te passen;

door de rechterlijke toetsing door het Gerecht tot een minimum te beperken;

door zich niet te houden aan de toepasselijke rechtsnormen inzake de procedurele rechtsbeginselen en de geschonden rechtsbeginselen, zoals hoor en wederhoor, het beginsel van gelijke behandeling, het beginsel van behoorlijk bestuur, het vertrouwensbeginsel en de rechtspraak ten gunste van rekwirante;

door zich te baseren op vermeend bewijsmateriaal dat vóór het besluit van de Commissie niet aan rekwirante was verstrekt of overgelegd.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/26


Hogere voorziening ingesteld op 29 december 2022 door “Sistem ecologica” production, trade and services d.o.o. Srbac tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 19 oktober 2022 in zaak T-81/21, Sistem ecologica / Commissie

(Zaak C-787/22 P)

(2023/C 63/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante:“Sistem ecologica” production, trade and services d.o.o. Srbac (vertegenwoordigers: D. Diris en D. Rjabynina, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren;

het arrest van het Gerecht van 19 oktober 2022 in zaak T-81/21 vernietigen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: schending van artikel 263 VWEU, verordening nr. 883/2013 (1) en verordening nr. 1049/2001 (2), alsook gebrekkige en tegenstrijdige motivering bij het onderzoek van de ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring;

Tweede middel: schending van artikel 124 van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en Bosnië en Herzegovina, artikel 7, leden 2 en 4, van Protocol 5 betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, artikel 21 juncto artikel 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en verordening nr. 883/2013 bij het onderzoek van het toepasselijke recht en de verantwoordelijkheid van OLAF in het algemeen en tijdens de inspectie van 4 december 2019 in het bijzonder;

Derde middel: schending van het recht van rekwirante om niet tegen zichzelf te hoeven getuigen tijdens de inspectie van 4 december 2019;

Vierde middel: onjuiste toepassing of uitlegging van verordening nr. 883/2013 wat betreft het mechanisme voor interne advisering en controle van OLAF en het recht van rekwirante om een klacht in te dienen;

Vijfde middel: ontoereikende en tegenstrijdige motivering wat betreft het recht van rekwirante om te worden gehoord;

Zesde middel: gebrekkige motivering met betrekking tot de onpartijdigheid van de directeur-generaal van OLAF;

Zevende middel: schending van — en tegenstrijdige motivering wat betreft — rekwirantes rechten van verdediging, met name artikel 9, lid 1, van verordening nr. 883/2013 met betrekking tot de steekproeven die de Kroatische douane op verzoek van OLAF heeft uitgevoerd.


(1)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB 2013, L 248, blz. 1)

(2)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43)


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/27


Hogere voorziening ingesteld op 22 december 2022 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 12 oktober 2022 in zaak T-502/19, Francesca Corneli/ECB

(Zaak C-789/22 P)

(2023/C 63/34)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, D. Triantafyllou, A. Nijenhuis, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Francesca Corneli, Europese Centrale Bank

Conclusies

1)

het arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 12 oktober 2022, dat op diezelfde dag ter kennis van de Commissie is gebracht, in zaak T-502/19, Francesca Corneli/Europese Centrale Bank, vernietigen;

2)

het in eerste aanleg ingestelde beroep niet-ontvankelijk en bovendien ongegrond verklaren en rekwirante verwijzen in de kosten van beide instanties;

3)

subsidiair, het arrest van het Gerecht vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar hogere voorziening voert de Europese Commissie vijf middelen aan.

Met haar eerste middel betoogt de Commissie dat het Gerecht artikel 263 VWEU heeft geschonden door ten onrechte te oordelen dat de in eerste aanleg bestreden besluiten de verzoekster in eerste aanleg rechtstreeks en individueel raakten en dat zij een zelfstandig belang had bij de instelling van een beroep tot nietigverklaring van die besluiten, en de feiten onjuist heeft opgevat.

Met haar tweede middel stelt de Commissie dat het Gerecht bij het onderzoek van een middel betreffende schending van artikel 70, lid 1, van decreto legislativo nr. 385 van 1 september 1993 tot vaststelling van de geconsolideerde tekst van de wetten op het bank- en kredietwezen (hierna: “geconsolideerde banktekst”) artikel 84 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht heeft geschonden. Dit middel was niet aangevoerd in het verzoekschrift in eerste aanleg en kon later ook niet in de repliek worden aangevoerd, omdat het niet berust op feiten en rechtskwesties die pas in de loop van de procedure aan het licht zijn gekomen. In voorkomend geval heeft het Gerecht het lijdelijkheidsbeginsel geschonden, alsook het verbod om ambtshalve een rechtsvraag over de materiële wettigheid van de bestreden handeling te onderzoeken.

Met haar derde middel betoogt de Commissie dat het Gerecht artikel 4, lid 3, van verordening (EU) nr. 1024/2013 (1) en artikel 70, lid 1, van de geconsolideerde banktekst heeft geschonden door de voorwaarden voor de ontbinding van de bestuurs- en toezichtsorganen van een kredietinstelling, waarin de tweede van deze bepalingen voorziet, onjuist uit te leggen overeenkomstig de algemene beginselen van uitlegging van het Italiaanse recht. Het Gerecht heeft de tekst van voormeld artikel 70 onjuist uitgelegd, heeft geen rekening gehouden met de noodzaak van een systematische, historische en teleologische uitlegging in overeenstemming met de Grondwet van de Italiaanse Republiek en is bovendien voorbijgegaan aan de nationale rechtspraak.

Met haar vierde middel voert de Commissie aan dat het Gerecht artikel 288, derde alinea, VWEU heeft geschonden door ten onrechte te oordelen dat artikel 70, lid 1, van de geconsolideerde banktekst niet kan worden uitgelegd op een wijze die verenigbaar is met artikel 29 van richtlijn 2014/1059/EU (2). In het bijzonder is het Gerecht zijn verplichting niet nagekomen om binnen de grenzen van zijn bevoegdheden, rekening houdend met het gehele nationale recht en met toepassing van de in dat recht erkende uitleggingsmethoden, alles in het werk te stellen om de volle werking van de betrokken richtlijn te verzekeren en tot een resultaat te komen dat in overeenstemming is met het door die richtlijn nagestreefde doel.

Met haar vijfde middel stelt de Commissie dat het Gerecht artikel 4, lid 3, van verordening (EU) nr. 1024/2013 en artikel 288, tweede en derde alinea, VWEU heeft geschonden door de Europese Centrale Bank te verbieden zich te baseren op de bepalingen van richtlijnen met rechtstreekse werking en door haar te gelasten een nationale omzettingswetgeving toe te passen die in strijd is met deze richtlijnen.


(1)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB 2013, L 287, blz. 63).

(2)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 173, blz. 190).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/28


Hogere voorziening ingesteld op 27 december 2022 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 19 oktober 2022 in zaak T-850/19, Griekenland/Europese Commissie

(Zaak C-797/22 P)

(2023/C 63/35)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: E. Leftheriotou, A.-E. Vasilopoulou)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante vordert toewijzing van de hogere voorziening en vernietiging van het bestreden arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 19 oktober 2022 in zaak T-850/19 (1), waarbij het door de Helleense Republiek op 12 december 2019 ingestelde beroep tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2019) 7094 final van de Commissie van 7 oktober 2019 betreffende de maatregelen SA.39119 (2016/C) (ex 2015/NN) (ex 2014/CP) die de Helleense Republiek heeft toegekend in de vorm van rentesubsidies en garanties met betrekking tot de branden van 2007, die alleen betrekking hebben op de landbouwsector (PB 2020, L 76, blz. 4), zodat voornoemd beroep wordt bevestigd en het besluit van de Commissie nietig wordt verklaard.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan.

Het eerste middel van de hogere voorziening betreffende de onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU en de ontoereikende en niet afdoende motivering van het bestreden arrest, bestaat uit twee onderdelen.

In het eerste onderdeel van het eerste middel van de hogere voorziening wordt betoogd dat het Gerecht, door artikel 107, lid 1, VWEU onjuist uit te leggen en toe te passen, heeft geoordeeld dat de landbouwbedrijven in de door de branden getroffen gebieden die door de Griekse Staat gegarandeerde leningen hadden ontvangen (en alleen deze bedrijven) een economisch voordeel hadden verkregen. Bovendien heeft het Gerecht dit oordeel onvoldoende gemotiveerd.

In het tweede onderdeel van het eerste middel van de hogere voorziening wordt aangevoerd dat het Gerecht artikel 107, lid 1, VWEU onjuist heeft uitgelegd en toegepast door te oordelen dat de litigieuze maatregelen selectief waren.

Het tweede middel van de hogere voorziening betreft een onjuiste uitlegging en toepassing van het begrip buitengewone omstandigheden op grond waarvan de steun niet kan worden teruggevorderd, overeenkomstig de algemene beginselen van evenredigheid en behoorlijk bestuur, alsmede een ontoereikende en tegenstrijdige motivering.


(1)  ECLI:ECLI:EU:T:2022:638


Gerecht

20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/30


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Xinyi PV Products (Anhui) Holdings/Commissie

(Zaak T-586/14) (1)

(“Dumping - Invoer van zonneglas van oorsprong uit China - Artikel 2, leden 8 tot en met 10, artikelen 19 en 20 van verordening (EG) nr. 1225/2009 [thans artikel 2, leden 8 tot en met 10, artikelen 19 en 20 van verordening (EU) 2016/1036] - Recht op toegang tot vertrouwelijke documenten - Kennelijke beoordelingsfout - Rechten van de verdediging”)

(2023/C 63/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Xinyi PV Products (Anhui) Holdings Ltd (Anhui, China) (vertegenwoordigers: Y. Melin en B. Vigneron, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: GMB Glasmanufaktur Brandenburg GmbH (Tschernitz, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. MacLean, solicitor)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 470/2014 van de Commissie 13 mei 2014 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB 2014, L 142, blz. 1, rectificatie in PB 2014, L 253, blz. 4).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Xinyi PV Products (Anhui) Holdings Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)

GMB Glasmanufaktur Brandenburg GmbH draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 372 van 20.10.2014.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/31


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — PT Wilmar Bioenergi Indonesia e.a. / Commissie

(Zaak T-111/20) (1)

(“Subsidies - Invoer van biodiesel van oorsprong uit Indonesië - Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2092 - Definitief compenserend recht - Artikel 3, punt 1, onder a), van verordening (EU) 2016/1037 - Financiële bijdrage - Artikel 3, punt 2, van verordening 2016/1037 - Voordeel - Artikel 7, lid 1, onder a), van verordening 2016/1037 - Vaststelling van de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies - Artikel 3, punt 1, onder a), iv), en punt 2, van verordening 2016/1037 - Handeling waarbij aan een particulier lichaam een functie wordt “toevertrouwd” die een financiële bijdrage impliceert of waarbij een particulier lichaam daarmee wordt “belast” - Minder dan toereikende beloning - Inkomens- of prijzensteun - Artikel 28, lid 5, van verordening 2016/1037 - Gebruik van de beschikbare gegevens - Artikel 3, punt 2, en artikel 6, onder d), van verordening 2016/1037 - Voordeel - Artikel 8, lid 8, van verordening 2016/1037 - Dreiging van aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de Unie - Artikel 8, leden 5 en 6, van verordening 2016/1037 - Causaal verband - Toerekenbaarheidsanalyse - Niet-toerekenbaarheidsanalyse”)

(2023/C 63/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: PT Wilmar Bioenergi Indonesia (Medan, Indonesië), PT Wilmar Nabati Indonesia (Medan), PT Multi Nabati Sulawesi (Noord-Sulawesi, Indonesië) (vertegenwoordigers: P. Vander Schueren en T. Martin-Brieu, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Kienapfel, G. Luengo en P. Němečková, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: European Biodiesel Board (EBB) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: M.-S. Dibling en L. Amiel, advocaten)

Voorwerp

Met hun beroep op grond van artikel 263 VWEU vorderen verzoeksters nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2092 van de Commissie van 28 november 2019 tot instelling van een definitief compenserend recht op biodiesel van oorsprong uit Indonesië (PB 2019, L 317, blz. 42), voor zover deze uitvoeringsverordening op hen betrekking heeft.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

PT Wilmar Bioenergi Indonesia, PT Wilmar Nabati Indonesia en PT Multi Nabati Sulawesi worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 129 van 20.4.2020.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/31


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Autoridad Portuaria de Bilbao/Commissie

(Zaak T-126/20) (1)

(“Staatssteun - Havensector - Door Spanje ten gunste van havens in de provincie Biskaje ten uitvoer gelegde regeling inzake vrijstelling van vennootschapsbelasting - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Bestaande steun - Voordeel - Bewijslast - Selectiviteit - Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten - Mededingingsvervalsing - Dienstige maatregelen”)

(2023/C 63/38)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Autoridad Portuaria de Bilbao (Bilbao, Spanje) (vertegenwoordigers: D. Sarmiento Ramírez-Escudero en X. Codina García-Andrade, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: B. Stromsky, gemachtigde)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster in de eerste plaats nietigverklaring van besluit C(2018) 8676 final van de Europese Commissie van 8 januari 2019 betreffende steunmaatregel SA.38397 (2018/E) — Belastingregeling inzake havens in Spanje, waarbij de Commissie heeft geconcludeerd dat de staatssteunmaatregelen in de vorm van vrijstellingen van vennootschapsbelasting die het Koninkrijk Spanje aan zijn havenautoriteiten verleende, bestaande steunmaatregelen waren die onverenigbaar zijn met de interne markt, en waarbij de Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 1, VWEU “dienstige maatregelen” heeft voorgesteld. In de tweede plaats vordert verzoekster nietigverklaring van besluit C(2019) 1765 final van de Commissie van 7 maart 2019 betreffende steunmaatregel SA.38397 (2018/E) — Belastingregeling inzake havens in Spanje, waarbij de Commissie haar voorstel voor dienstige maatregelen heeft gecorrigeerd. In de derde plaats vordert verzoekster nietigverklaring van besluit C(2019) 8068 final van de Commissie van 15 november 2019 betreffende steunmaatregel SA.38397 (2018/E) — Vrijstelling van vennootschapsbelasting voor havenautoriteiten in Spanje — Besluit tot aanvaarding van de voorgestelde dienstige maatregelen (bestaande steun) overeenkomstig artikel 23 van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 VWEU (PB 2015, L 248, blz. 9), waarbij de Commissie heeft erkend dat het Koninkrijk Spanje de voorgestelde dienstige maatregelen heeft aanvaard.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Autoridad Portuaria de Bilbao wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 129 van 20.4.2020.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/32


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — PT Ciliandra Perkasa / Commissie

(Zaak T-138/20) (1)

(“Subsidies - Invoer van biodiesel uit Indonesië - Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2092 - Definitief compenserend recht - Artikel 8, leden 1 en 2, van verordening (EU) 2016/1037 - Prijsonderbieding - Druk op de prijzen - Artikel 8, lid 5, van verordening 2016/1037 - Oorzakelijk verband - Artikel 3, punt 2, en artikel 6, onder d), van verordening 2016/1037 - Voordeel - Artikel 3, punt 1, onder a), i), en punt 2, van verordening 2016/1037 - Rechtstreekse overdracht van middelen - Artikel 7 van verordening 2016/1037 - Berekening van het bedrag van het voordeel - Artikel 8, leden 1 en 8, van verordening 2016/1037 - Dreiging van aanmerkelijke schade - Rechten van verdediging”)

(2023/C 63/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PT Ciliandra Perkasa (Oost-Jakarta, Indonesië) (vertegenwoordigers: F. Graafsma, J. Cornelis en E. Rogiest, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Kienapfel, G. Luengo en P. Němečková, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: European Biodiesel Board (EBB) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: M.-S. Dibling en L. Amiel, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2092 van de Commissie van 28 november 2019 tot instelling van een definitief compenserend recht op biodiesel van oorsprong uit Indonesië (PB 2019, L 317, blz. 42), voor zover deze verordening op haar betrekking heeft.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

PT Ciliandra Perkasa wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 129 van 20.4.2020.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/33


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — PT Pelita Agung Agrindustri en PT Permata Hijau Palm Oleo / Commissie

(Zaak T-143/20) (1)

(“Subsidies - Invoer van biodiesel van oorsprong uit Indonesië - Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2092 - Definitief compenserend recht - Artikel 8, leden 1 en 2, van verordening (EU) 2016/1037 - Prijsonderbieding - Druk op de prijzen - Artikel 8, lid 5, van verordening 2016/1037 - Causaal verband - Artikel 3, punt 1, onder a), iv), en punt 2, van verordening 2016/1037 - Handeling waarbij aan een particulier lichaam een functie wordt “toevertrouwd” die een financiële bijdrage impliceert of waarbij een particulier lichaam daarmee wordt “belas” - Minder dan toereikende beloning - Inkomens- of prijzensteun - Artikel 3, punt 2, en artikel 6, onder d), van verordening 2016/1037 - Voordeel - Artikel 3, punt 1, onder a), i), et punt 2, van verordening 2016/1037 - Rechtstreekse overdracht van middelen - Artikel 7 van verordening 2016/1037 - Berekening van het bedrag van het voordeel - Artikel 8, leden 1 en 8, van verordening 2016/1037 - Dreiging van aanmerkelijke schade - Rechten van de verdediging”)

(2023/C 63/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: PT Pelita Agung Agrindustri (Medan, Indonesië), PT Permata Hijau Palm Oleo (Medan) (vertegenwoordigers: F. Graafsma, J. Cornelis en E. Rogiest, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Kienapfel, G. Luengo en P. Němečková, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: European Biodiesel Board (EBB) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: M.-S. Dibling en L. Amiel, advocaten)

Voorwerp

Met hun beroep op grond van artikel 263 VWEU vorderen verzoeksters nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2092 van de Commissie van 28 november 2019 tot instelling van een definitief compenserend recht op biodiesel van oorsprong uit Indonesië (PB 2019, L 317, blz. 42), voor zover deze uitvoeringsverordening op hen betrekking heeft.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

PT Pelita Agung Agrindustri en PT Permata Hijau Palm Oleo worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 129 van 20.4.2020.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/33


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Devin/EUIPO — Haskovo Chamber of Commerce and Industry (DEVIN)

(Zaak T-526/20) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk DEVIN - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geografische benaming - Geen strijdigheid met de openbare orde - Geen merk dat het publiek kan misleiden - Artikel 7, lid 1, onder c), f) en g), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), f) en g), van verordening (EU) 2017/1001] - Onderscheidend vermogen verkregen door gebruik - Artikel 7, lid 3, en artikel 52, lid 2, van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 3, en artikel 59, lid 2, van verordening 2017/1001] - Incidenteel beroep”)

(2023/C 63/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Devin EAD (Devin, Bulgarije) (vertegenwoordigers: B. Van Asbroeck, G. de Villegas, en C. Haine, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Haskovo Chamber of Commerce and Industry (Haskovo, Bulgarije) (vertegenwoordigers: D. Dimitrova en I. Pakidanska, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 28 mei 2020 (zaak R 2535/2019-1).

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 28 mei 2020 (zaak R 2535/2019-1) wordt vernietigd voor zover daarbij Uniemerk nr. 9 408 865 nietig is verklaard voor alle aangeduide waren behalve de waar van klasse 32 “mineraalwater dat voldoet aan de bijzonderheden van de [beschermde geografische benaming] Devin Natural Mineral Water”.

2)

Het incidentele beroep wordt verworpen.

3)

In het hoofdberoep wordt het EUIPO verwezen in haar eigen kosten en in die van Devin EAD en draagt Haskovo Chamber of Commerce and Industry haar eigen kosten.

4)

In het incidenteel beroep wordt Haskovo Chamber of Commerce and Industry verwezen in haar eigen kosten en in die van DEVIN en het EUIPO.


(1)  PB C 339 van 12.10.2020.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/34


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Green Power Technologies/Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”

(Zaak T-533/20) (1)

(“Arbitragebeding - Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - Subsidieovereenkomsten - Subsidiabele kosten - Verslag van OLAF waarin wordt vastgesteld dat bepaalde gedane uitgaven niet voor subsidiëring in aanmerking komen - Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen - Bewijslast - Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 - Reconventionele vordering”)

(2023/C 63/42)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Green Power Technologies, SL (Bollullos de la Mitación, Spanje) (vertegenwoordigers: A. León González en A. Martínez Solís, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”, voorheen Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel (vertegenwoordigers: O. Lambinet en A. Salaun, gemachtigden, bijgestaan door M. Troncoso Ferrer, advocaat)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 272 VWEU vordert verzoekster dat wordt vastgesteld dat de bedragen die de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” ter uitvoering van de in het kader van het zevende kaderprogramma van de Europese Unie voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) gesloten overeenkomsten Pollux (nr. 100205), IoE (nr. 269374), Motorbrain (nr. 270693) en AGATE (nr. 325630) heeft uitgegeven met het oog op de financiering van de betrokken projecten, en waarvan om teruggave is verzocht bij debetnota nr. 4440200016, subsidiabele kosten vormen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De reconventionele vordering van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” wordt toegewezen.

3)

Green Power Technologies, SL wordt veroordeeld tot betaling aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” van het door laatstgenoemde in het kader van haar reconventionele vordering gevorderde bedrag van 204 302,13 EUR.

4)

Green Power Technologies wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 371 van 3.11.2020.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/35


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Jinan Meide Casting e.a. / Commissie

(Zaak T-687/20) (1)

(“Dumping - Invoer van gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, van oorsprong uit de Volksrepubliek China - Opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht - Rechtszekerheid - Gewettigd vertrouwen - Verbod van terugwerkende kracht - Artikel 10 van verordening (EG) nr. 1225/2009 [thans artikel 10 van verordening (EU) 2016/1036] - Evenredigheid - Registratie van de invoer - Artikel 14, lid 5, van verordening nr. 1225/2009 (thans artikel 14, lid 5, van verordening 2016/1036)”)

(2023/C 63/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Jinan Meide Casting Co. Ltd (Jinan, China) en de 10 andere verzoekende partijen van wie de namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordigers: R. Antonini, E. Monard en B. Maniatis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Blanck en G. Luengo, gemachtigden)

Voorwerp

Met hun beroep krachtens artikel 263 VWEU verzoeken verzoekers om nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2020/1210 van de Commissie van 19 augustus 2020 betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer en nodulair gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en vervaardigd door Jinan Meide Castings Co., Ltd, naar aanleiding van het arrest van het Gerecht in zaak T-650/17 (PB 2020, L 274, blz. 20, met rectificatie in PB 2021, L 309, blz. 37).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Jinan Meide Casting Co. Ltd en de andere verzoekende partijen van wie de namen zijn opgenomen in de bijlage worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 19 van 18.1.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/36


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Green Power Technologies / Commissie

(Zaak T-753/20) (1)

(“Arbitragebeding - Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - Subsidieovereenkomst - Subsidiabele kosten - Rapport van OLAF waarin wordt vastgesteld dat bepaalde gedane uitgaven niet voor subsidiëring in aanmerking komen - Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen - Bewijslast - Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 - Motiveringsplicht - Ongerechtvaardigde verrijking - Beroep tot nietigverklaring - Rapport van OLAF - Handeling waartegen geen beroep kan worden ingesteld - Niet-ontvankelijkheid”)

(2023/C 63/44)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Green Power Technologies, SL (Bollullos de la Mitación, Spanje) (vertegenwoordigers: A. León González en A. Martínez Solís, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Araujo Arce en J. Estrada de Solà, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: L. Aguilera Ruiz en Á. Ballesteros Panizo, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar beroep vordert verzoekster op grond van artikel 263 VWEU de nietigverklaring van het rapport van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) van 9 juli 2018 met referentienummer B.4(2017)4393 en voorts op grond van artikel 272 VWEU dat wordt vastgesteld dat, ten eerste, de door de Europese Commissie voorgeschoten bedragen ter uitvoering van subsidieovereenkomst nr. 2567509, die is gesloten in het kader van het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) met het oog op de financiering van een aantal overeenkomstige projecten, waaronder met name het project Powair, inzake de ontwikkeling van “zink-lucht batterijen voor het elektriciteitstoevoernet” en waarvan middels de uitgifte van debetnota nr. 3242010798 terugbetaling wordt gevorderd, subsidiabele kosten zijn en, ten tweede, dat de door de Commissie met de uitgifte van debetnota nr. 3242010800 gevorderde bedragen inzake contractuele boeten niet opeisbaar zijn.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Green Power Technologies, SL wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 53 van 15.2.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/36


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — PKK / Raad

(Zaak T-182/21) (1)

(“Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen de PKK in het kader van de strijd tegen het terrorisme - Bevriezing van tegoeden - Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB - Verordening (EG) nr. 2580/2001 - Toepasselijkheid op situaties van gewapend conflict - Terroristische groepering - Feitelijke grondslag voor besluiten tot bevriezing van tegoeden - Beslissing die door een bevoegde instantie is genomen - Instantie van een derde land - Herziening - Motiveringsplicht - Evenredigheid - Rechten van de verdediging - Recht op effectieve rechterlijke bescherming”)

(2023/C 63/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kurdistan Workers’ Party (PKK) (vertegenwoordigers: A. van Eik en T. Buruma, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en S. Van Overmeire, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU verzoekt verzoekster om nietigverklaring van:

besluit (GBVB) 2021/142 van de Raad van 5 februari 2021 tot actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, en tot intrekking van besluit (GBVB) 2020/1132 (PB 2021, L 43, blz. 14);

uitvoeringsverordening (EU) 2021/138 van de Raad van 5 februari 2021 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van uitvoeringsverordening (EU) 2020/1128 (PB 2021, L 43, blz. 1);

besluit (GBVB) 2021/1192 van de Raad van 19 juli 2021 tot actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, en tot intrekking van besluit 2021/142 (PB 2021, L 258, blz. 42);

uitvoeringsverordening (EU) 2021/1188 van de Raad van 19 juli 2021 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van uitvoeringsverordening 2021/138 (PB 2021, L 258, blz. 14);

besluit (GBVB) 2022/152 van de Raad van 3 februari 2022 tot actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, en tot intrekking van besluit 2021/1192 (PB 2022, L 25, blz. 13);

uitvoeringsverordening (EU) 2022/147 van de Raad van 3 februari 2022 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van uitvoeringsverordening 2021/1188 (PB 2022, L 25, blz. 1), voor zover deze handelingen haar betreffen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 217 van 7.6.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/37


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — SU / Eiopa

(Zaak T-296/21) (1)

(“Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Overeenkomst voor bepaalde tijd - Niet-verlenging - Verlengingsprocedure - Inaanmerkingneming van de beoordelingsrapporten - Beoordelingsrapport dat niet is afgerond - Aansprakelijkheid - Materiële schade - Verlies van een kans - Immateriële schade - Volledige rechtsmacht - Uitvoering van een arrest van het Gerecht”)

(2023/C 63/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: SU (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (vertegenwoordigers: C. Coucke en E. Karatza, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 270 VWEU vordert verzoekster, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) van 15 juli 2020 waarbij deze haar overeenkomst niet heeft verlengd en, voor zover nodig, van het besluit van 11 februari 2021 waarbij deze autoriteit haar klacht heeft afgewezen en, ten tweede, vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij stelt daardoor te hebben geleden.

Dictum

1)

Het besluit van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) van 15 juli 2020 om de overeenkomst van SU van tijdelijk functionaris niet te verlengen, wordt nietig verklaard.

2)

Het besluit van de Eiopa van 11 februari 2021 tot afwijzing van de klacht van SU wordt nietig verklaard.

3)

De Eiopa wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van 10 000 EUR aan SU ter vergoeding van haar materiële schade.

4)

De Eiopa wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van 5 000 EUR aan SU ter vergoeding van haar immateriële schade.

5)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

6)

De Eiopa wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 320 van 9.8.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/38


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — SY/Commissie

(Zaak T-312/21) (1)

(“Openbare dienst - Aanwerving - Aankondiging van een vergelijkend onderzoek - Algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/374/19 - Besluit om verzoekers naam niet op te nemen op de reservelijst van het vergelijkend onderzoek - Beroep tot nietigverklaring - Wijziging van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek nadat de toelatingstoetsen gedeeltelijk hebben plaatsgevonden - Ontbreken van een rechtsgrondslag - Gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheid - Overmacht - Gelijke behandeling - Begunstiging wegens bijzondere aanpassingen - Organisatie van toetsen op afstand - Hoog slagingspercentage van interne kandidaten - Beroep wegens nalaten”)

(2023/C 63/47)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: SY (vertegenwoordiger: T. Walberer, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Hohenecker, T. Lilamand en D. Milanowska, gemachtigden)

Voorwerp

Met zijn beroep krachtens artikel 270 VWEU en artikel 91 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie vraagt verzoeker in wezen, ten eerste, om nietigverklaring van het addendum bij de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/374/19 (PB 2020, C 374 A, blz. 3), waarbij de modaliteiten van de examens van dat vergelijkend onderzoek zijn gewijzigd wegens het uitbreken van de COVID-19-pandemie, van de uitnodiging van de Europese Commissie van 20 november 2020 om een examen af te leggen, van de reservelijst die naar aanleiding van dat vergelijkend onderzoek op het gebied van het mededingingsrecht is opgesteld, van de besluiten betreffende de aanwerving van kandidaten op basis van deze reservelijst en van het na heronderzoek genomen besluit van de jury tot bevestiging van het besluit om hem niet op de reservelijst van dat vergelijkend onderzoek te plaatsen. Hij vraagt ten tweede, subsidiair, om in het te wijzen arrest te preciseren aan welke concrete eisen de Commissie moet voldoen om de rechtspositie te herstellen waarin hij zich vóór de door die jury begane onregelmatigheid bevond, zodat de jury zijn naam op de reservelijst kan plaatsen. Ten derde vraagt hij het Gerecht om vast te stellen dat de Commissie artikel 265 VWEU heeft geschonden doordat zij hem geen besluit heeft toegezonden naar aanleiding van zijn administratieve klacht van 17 januari 2021

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

SY draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de helft van de kosten van de Europese Commissie.

3)

De Commissie draagt de helft van haar eigen kosten.


(1)  PB C 310 van 2.8.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/39


Arrest van het Gerecht van 11 januari 2023 — Hecht Pharma/EUIPO — Gufic BioSciences (Gufic)

(Zaak T-346/21) (1)

(“Uniemerk - Procedure inzake vervallenverklaring - Uniewoordmerk Gufic - Normaal gebruik van het merk - Artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 - Publiek gebruik en gebruik naar buiten toe - Omvang van het gebruik - Aard en vorm van het gebruik - Gebruik voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven”)

(2023/C 63/48)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Hecht Pharma GmbH (Bremervörde, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Sachs en J. Sachs, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Schäfer, D. Hanf en A. Ringelhann, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Gufic BioSciences (Mumbai, India) (vertegenwoordigers: A. Wehlau en T. Uhlenhut, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster gedeeltelijke vernietiging en wijziging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 3 juni 2021 (zaak R 2738/2019-2).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Hecht Pharma GmbH draagt haar eigen kosten en die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).

3)

Gufic BioSciences Ltd draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 329 van 16.8.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/40


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Hotel Cipriani / EUIPO– Altunis (CIPRIANI FOOD)

(Zaak T-358/21) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniebeeldmerk CIPRIANI FOOD - Normaal gebruik van het merk - Aard van het gebruik - Artikel 18, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 - Omvang van het gebruik - Artikel 58, lid 1, onder a), en lid 2, van verordening 2017/1001”)

(2023/C 63/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hotel Cipriani SpA (Venetië, Italië) (vertegenwoordigers: M. Rieger-Jansen, D. Op de Beeck en W. Pors, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Altunis-Trading, Gestão e Serviços, Sociedade unipessoal, Lda (Funchal, Portugal) (vertegenwoordigers: M. Pomares Caballero, E. Salis en T. Barber Giner, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 27 april 2021 (zaak R 1599/2020-4).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Hotel Cipriani SpA wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten die in het kader van de onderhavige procedure zijn opgekomen aan het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en Altunis-Trading, Gestão e Serviços, Sociedade unipessoal, Lda.


(1)  PB C 338 van 23.8.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/40


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — TM / ECB

(Zaak T-440/21) (1)

(“Openbaar ambt - Personeel van de ECB - Aanwerving - Kennisgeving van vacature - Procedure voor het invullen van een functie van [vertrouwelijke gegevens weggelaten] - Selectiecriteria - Beroepservaring - Afwijzing van de sollicitatie - Benoeming van een andere kandidaat - Motiveringsplicht - Kennelijke beoordelingsfout - Misbruik van bevoegdheid - Belang van de dienst - Verantwoordelijkheid - Materiële en immateriële schade”)

(2023/C 63/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: TM (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Champetier, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: B. Ehlers en D. Nessaf, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Met zijn beroep krachtens artikel 270 VWEU en artikel 50 bis van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie vordert verzoeker, ten eerste, nietigverklaring van de beslissing van de Europese Centrale Bank (ECB) van 15 december 2020 om hem niet te benoemen in de functie van [vertrouwelijke gegevens weggelaten] en om [vertrouwelijke gegevens weggelaten] in die functie te benoemen en, ten tweede, vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van deze beslissing.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

TM wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 391 van 27.9.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/41


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Vanhoudt / EIB

(Zaak T-490/21) (1)

(“Ambtenarenrecht - Personeel van de EIB - Aanwerving - Kennisgeving van vacature - Afwijzing van de sollicitatie - Benoeming van een andere sollicitant - Motiveringsplicht - Onregelmatigheid van de aanwervingsprocedure - Kennelijk onjuiste beoordeling - Aansprakelijkheid”)

(2023/C 63/51)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Patrick Vanhoudt (Gonderange, Luxemburg) (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Champetier, advocaten)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: T. Gilliams, G. Faedo en K. Carr, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Met zijn beroep krachtens artikel 270 VWEU en artikel 50 bis van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie vordert verzoeker, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de Europese Investeringsbank (EIB) van 16 december 2020 tot afwijzing van zijn kandidatuur voor een post van niveau 6/5-D/E en van het besluit tot benoeming van de gekozen kandidaat in die post, en, ten tweede, vergoeding van de schade die hij daardoor zou hebben geleden.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Patrick Vanhoudt wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 422 van 18.10.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/42


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Pierre Lannier/EUIPO — Pierre Lang Trading (PL)

(Zaak T-530/21) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor een Uniebeeldmerk dat de elkaar overlappende hoofdletters “P” en “L” weergeeft - Ouder Uniebeeldmerk dat een gespiegelde combinatie van de elkaar overlappende hoofdletters “P” en “L” weergeeft - Ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep - Procesbevoegdheid - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2023/C 63/52)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pierre Lannier (Ernolsheim-lès-Saverne, Frankrijk) (vertegenwoordiger: N. Boespflug, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Markakis, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Pierre Lang Trading GmbH (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: A. Ginzburg, advocaat)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 11 juni 2021 (zaak R 1915/2020-5).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Pierre Lannier wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 422 van 18.10.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/42


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Agrarfrost/EUIPO– McCain (Vorm van een smiley)

(Zaak T-553/21) (1)

(“Uniemerk - Procedure inzake vervallenverklaring - Driedimensionaal Uniemerk - Vorm van een smiley - Normaal gebruik van het merk - Artikel 18, lid 1, tweede alinea, onder a), en artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 - Aard van het gebruik - Geen wijziging van het onderscheidend vermogen”)

(2023/C 63/53)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Agrarfrost GmbH & Co. KG (Wildeshausen, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Ebert-Weidenfeller en H. Förster, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Nicolás Gómez en D. Hanf, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: McCain GmbH (Eschborn, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Schmitt en M. Kinkeldey, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 28 juni 2021 (zaak R 1088/2020-5).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Agrarfrost GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 422 van 18.10.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/43


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Eurol/EUIPO — Pernsteiner (eurol LUBRICANTS)

(Zaak T-636/21) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk eurol LUBRICANTS - Ouder nationaal woordmerk EUROLLUBRICANTS - Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk - Artikelen 15 en 57 van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikelen 18 en 64 van verordening (EU) 2017/1001] - Gebruik met toestemming van de merkhouder - Geen wijziging van het onderscheidend vermogen - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001]”)

(2023/C 63/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Eurol BV (Nijverdal, Nederland) (vertegenwoordigers: M. Driessen en G. van Roeyen, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Ivanauskas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: August Wolfgang Pernsteiner (Feldkirchen an der Donau, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: J. Öhlböck, advocaat)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 25 juli 2021 (zaak R 2403/2020-2).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Eurol BV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 471 van 22.11.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/44


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Nemport Liman İşletmeleri Ve Özel Antrepo Nakliye Ticaret / EUIPO — Newport Europe (NEMPORT LİMAN İŞLETMELERİ)

(Zaak T-18/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk NEMPORT LİMAN İŞLETMELERİ - Ouder Uniewoordmerk Newport - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2023/C 63/55)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nemport Liman İşletmeleri Ve Özel Antrepo Nakliye Ticaret AŞ (Izmir, Turkije) (vertegenwoordiger: V. Martín Santos, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Newport Europe BV (Moerdijk, Nederland)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 11 november 2021 (zaak R 562/2021-4).

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 11 november 2021 (zaak R 562/2021-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 84 van 21.2.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/44


Arrest van het Gerecht van 14 december 2022 — Esedra / Parlement

(Zaak T-46/22) (1)

(“Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Aanbestedingsprocedure - Volledig beheer van de voorziening voor kinderopvang in het Europees Parlement in Brussel - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Abnormaal lage offerte - Overeenstemming van een offerte met de bestekvoorwaarden - Motiveringsplicht - Kennelijke beoordelingsfouten”)

(2023/C 63/56)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Esedra (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. Vastmans, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Pencheva en M. Kazek, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoekster verzoekt krachtens artikel 263 VWEU om nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 26 november 2021, “Aanbestedingsprocedure PE PERS 2021 027 — Volledig beheer van de voorziening voor kinderopvang in het Europees Parlement in Brussel, gelegen in de Wayenbergstraat”, waarbij de offerte die zij in het kader van de aanbesteding had ingediend is afgewezen en de opdracht is gegund aan een andere inschrijver. Voorts verzoekt verzoekster krachtens artikel 268 VWEU om vergoeding van de schade die zij wegens dat besluit zou hebben geleden.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Esedra zal haar eigen kosten en die van het Europees Parlement dragen, daaronder begrepen de kosten van het kort geding.


(1)  PB C 109 van 7.3.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/45


Beschikking van het Gerecht van 6 december 2022 — CX / Commissie

(Zaak T-735/16) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Tuchtprocedure - Tuchtrechtelijk ontslag - Besluit tot vermindering van het salaris van verzoeker - Afdoening zonder beslissing”)

(2023/C 63/57)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CX (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Bohr en C. Ehrbar, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoeker vordert krachtens artikel 263 VWEU nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 18 december 2015 tot vermindering van zijn salaris voor een duur van zes maanden en, voor zover nodig, van het besluit van 12 juli 2016 tot afwijzing van zijn klacht.

Dictum

1)

Er behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over het beroep.

2)

CX en de Commissie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 475 van 19.12.2016.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/45


Beschikking van het Gerecht van 6 december 2022 — CX / Commissie

(Zaak T-52/20) (1)

(“Openbaar ambt - Ambtenaren - Tuchtprocedure - Ontheffing - Besluit tot herplaatsing - Verzoek tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing - Verzoek om schadevergoeding - Verlies van een kans op bevordering - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2023/C 63/58)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CX (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Vernier, L. Radu Bouyon en T. Bohr, gemachtigden)

Voorwerp

Met zijn beroep krachtens artikel 270 VWEU vordert verzoeker, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie om hem, ter uitvoering van het arrest van 13 december 2018, CX/Commissie (T-743/16 RENV, niet gepubliceerd, EU:T:2018:937), te herplaatsen in rang AD 8, salaristrap 5, waarvan hij stelt kennis te hebben genomen samen met de nota van 21 maart 2019, alsook, voor zover nodig, van het besluit van 21 oktober 2019 waarbij zijn klacht is verworpen en, ten tweede, vergoeding van de schade die hij door die besluiten zou hebben geleden.

Dictum

1)

Er hoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over de vordering tot nietigverklaring.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen als zijnde kennelijk rechtens ongegrond.

3)

CX en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 95 van 23.3.2020.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/46


Beschikking van het Gerecht van 6 december 2022 — CX / Commissie

(Zaak T-280/20) (1)

(“Openbaar ambt - Ambtenaren - Tuchtprocedure - Ontheffing - Afdoening zonder beslissing”)

(2023/C 63/59)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CX (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Vernier en T. Bohr, gemachtigden)

Voorwerp

Met zijn beroep krachtens artikel 270 VWEU vordert verzoeker nietigverklaring van, ten eerste, het besluit van de Europese Commissie van 28 juni 2019 waarbij hem de sanctie van ontheffing is opgelegd, alsook, ten tweede, voor zover nodig, van het besluit van 12 juli 2016 waarbij zijn klacht is verworpen.

Dictum

1)

Er hoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over het beroep.

2)

CX en de Commissie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 247 van 27.7.2020.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/47


Beschikking van het Gerecht van 15 december 2022 — Leonardo / Frontex

(Zaak T-675/20) (1)

(“Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Aanbestedingsprocedure - Luchtbewakingsdienst - Systeem van op afstand bestuurde luchtvaartuigen - Weigering van toegang - Verzoek van beide partijen om de zaak af te doen zonder beslissing - Geen afstand van instantie - Goede rechtsbedeling - Afdoening zonder beslissing”)

(2023/C 63/60)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Leonardo SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: M. Esposito, F. Caccioppoli en G. Calamo, advocaten)

Verwerende partij: Europees Grens-en kustwachtagentschap (vertegenwoordigers: H. Caniard, T. Knäbe en W. Szmidt, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Met haar beroep krachten artikel 263 VWEU vordert verzoekster in essentie nietigverklaring van het besluit van het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) van 5 oktober 2020 tot weigering om verzoekster toegang te verlenen tot documenten naar aanleiding van haar confirmatieve verzoek op grond van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).

Dictum

1)

Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist.

2)

Leonardo SpA wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex).


(1)  PB C 19 van 18.1.2021.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/47


Beschikking van het Gerecht van 19 december 2022 — XH / Commissie

(Zaak T-522/21) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2020 - Besluit houdende weigering om het dossier Sysper 2 van verzoekster te wijzigen - Besluit om verzoekster niet te bevorderen - Beroepstermijnen - Van openbare orde - Beginpunt - Aanvraag voor rechtsbijstand - Opschorting van de termijnen - Berekening van de termijnen - Tardiviteit - Toeval of overmacht - Verschoonbare dwaling - Niet-ontvankelijkheid”)

(2023/C 63/61)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: XH (vertegenwoordiger: K. Górny-Salwarowska, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Brauhoff, L. Hohenecker en L. Vernier, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar verzoek krachtens artikel 270 VWEU vordert verzoekster, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 24 november 2020 houdende weigering om haar dossier Sysper 2 te wijzigen, dat is bevestigd bij besluit van 16 juni 2021 tot afwijzing van haar klacht; ten tweede, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 12 november 2020 om haar naam niet op de lijst van de in 2020 bevorderde ambtenaren te plaatsen, dat is bevestigd bij besluit van 8 juni 2021 tot afwijzing van haar klacht en, ten derde, vergoeding van de geleden schade.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

XH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 237 van 20.6.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/48


Beschikking van het Gerecht van 7 december 2022 — WhatsApp Ireland / Europees Comité voor gegevensbescherming

(Zaak T-709/21) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Bescherming van persoonsgegevens - Ontwerpbesluit van de leidende toezichthoudende autoriteit - Beslechting van geschillen tussen toezichthoudende autoriteiten door het Europees Comité voor gegevensbescherming - Bindend besluit - Artikel 60, lid 4, en artikel 65, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2016/679 - Handeling waartegen geen beroep kan worden ingesteld - Voorbereidende handeling - Niet rechtstreeks geraakt”)

(2023/C 63/62)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: WhatsApp Ireland Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: H.-G. Kamann, F. Louis, A. Vallery, advocaten, P. Nolan, B. Johnston, C. Monaghan, solicitors, P. Sreenan, D. McGrath, SC, C. Geoghegan en E. Egan McGrath, barristers)

Verwerende partij: Europees Comité voor gegevensbescherming (vertegenwoordigers: I. Vereecken en G. Le Grand, gemachtigden, bijgestaan door G. Ryelandt, E. de Lophem en P. Vernet, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster nietigverklaring van bindend besluit 1/2021 van het Europees Comité voor gegevensbescherming van 28 juli 2021 betreffende een geschil tussen de betrokken toezichthoudende autoriteiten dat voortvloeit uit het ontwerpbesluit van de Data Protection Commission (toezichthoudende autoriteit voor de bescherming van persoonsgegevens van natuurlijke personen, Ierland) met betrekking tot WhatsApp.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Er hoeft niet meer te worden beslist op de verzoeken tot interventie van de Republiek Finland, de Europese Commissie, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Computer & Communication Industry Association, en evenmin op de daarmee samenhangende verzoeken om vertrouwelijke behandeling.

3)

WhatsApp Ireland Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Europees Comité voor gegevensbescherming, met uitzondering van de kosten van het Europees Comité voor gegevensbescherming die verband houden met de verzoeken tot interventie.

4)

Het Europees Comité voor gegevensbescherming, de Republiek Finland, de Commissie, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Computer & Communication Industry Association dragen hun eigen kosten in verband met de verzoeken tot interventie.


(1)  PB C 2 van 3.1.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/49


Beschikking van het Gerecht van 14 december 2022 — ICA Traffic / Commissie

(Zaak T-717/21) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Overheidsopdrachten - Procedure van gunning via onderhandelingen, zonder voorafgaande bekendmaking van de aankondiging van de opdracht - Levering van desinfectierobots aan Europese ziekenhuizen in de context van de COVID-19-crisis - Maximumaantal van leveringen op grond van een kaderovereenkomst - Handeling die deel uitmaakt van een zuiver contractuele context - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”)

(2023/C 63/63)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ICA Traffic GmbH (Dortmund, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Hertwig en C. Vogt, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Mantl, B. Araujo Arce en M. Ilkova, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster de nietigverklaring van het in het perscommuniqué van 21 september 2021 bekendgemaakte vermeende besluit van de Commissie om 105 extra desinfectierobots met ultraviolet licht voor Europese ziekenhuizen te bestellen (COVID-19).

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

ICA Traffic GmbH wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 2 van 3.1.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/49


Beschikking van het Gerecht van 7 december 2022 — Sunrise Medical en Sunrise Medical Logistics / Commissie

(Zaak T-721/21) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Douane-unie - Gemeenschappelijk douanetarief - Tarief- en statistieknomenclatuur - Indeling in de gecombineerde nomenclatuur - Tariefpost - Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich brengt - Niet individueel geraakt - Niet-ontvankelijkheid”)

(2023/C 63/64)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Sunrise Medical BV (Amsterdam, Nederland), Sunrise Medical Logistics BV (Amsterdam) (vertegenwoordigers: L. Ruessmann en J. Beck, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Hradil en M. Salyková, gemachtigden)

Voorwerp

Met hun beroep krachtens artikel 263 VWEU vorderen verzoeksters nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2021/1367 van de Commissie van 6 augustus 2021 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB 2021, L 294, blz. 1).

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Sunrise Medical BV en Sunrise Medical Logistics BV worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 24 van 17.1.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/50


Beschikking van het Gerecht van 16 december 2022 — EMS/EUIPO (AIRFLOW)

(Zaak T-751/21) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Uniemerk - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk AIRFLOW - Absolute weigeringsgronden - Geen onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2023/C 63/65)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: EMS Electro Medical Systems GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Scheib en C. Schulte, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Klee en E. Nicolás Gómez, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 29 september 2021 (zaak R 546/2021-4).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

EMS Electro Medical Systems GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 64 van 7.2.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/50


Beschikking van het Gerecht van 14 december 2022 — Kremer / Commissie

(Zaak T-110/22) (1)

(“Openbaar ambt - Contractuele personeelsleden - Ouderdomspensioen - Pensioenrechten verworven vóór de indiensttreding bij de Unie - Overdracht aan de pensioenregeling van de Unie - Extra pensioenjaren - Beroep tot nietigverklaring - Vraag om terugbetaling van het overgedragen kapitaal dat geen extra pensioenjaren heeft opgeleverd - Klachttermijn - Ongerechtvaardigde verrijking - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)

(2023/C 63/66)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Christiane Kremer (Brussel, België) (vertegenwoordigers: D. Grisay en A. Ansay, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Mongin, M. Brauhoff en L. Radu Bouyon, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: J. Van Pottelberge en M. Windisch, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer et I. Demoulin, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar beroep op grond van 270 VWEU, vraagt verzoekster in wezen primair, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 24 februari 2022 waarbij haar klacht is verworpen voor zover deze strekte tot nietigverklaring van de kennisgeving van vaststelling van haar ouderdomspensioenrechten van 13 januari 2017 en, ten tweede, terugverwijzing van haar dossier naar het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegde gezag van de Europese Commissie om het bedrag te bepalen dat haar dient te worden teruggegeven, alsook, subsidiair, veroordeling van de Commissie tot betaling van een bedrag van 55 401,07 EUR wegens ongerechtvaardigde verrijking.

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Christiane Kremer draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.

3)

Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 158 van 11.4.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/51


Beschikking van het Gerecht van 14 december 2022 — Baert / Commissie

(Zaak T-111/22) (1)

(“Openbaar ambt - Ouderdomspensioen - Pensioenrechten verworven vóór de indiensttreding bij de Unie - Overdracht aan de regeling van de Unie - Extra pensioenjaren - Beroep tot nietigverklaring - Vraag om terugbetaling van het overgedragen kapitaal dat geen extra pensioenjaren heeft opgeleverd - Klachttermijn - Ongerechtvaardigde verrijking - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)

(2023/C 63/67)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Rhonny Baert (Deinze, België) (vertegenwoordigers: D. Grisay en A. Ansay, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Grisay en A. Ansay, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: J. Van Pottelberge en M. Windisch, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en I. Demoulin, gemachtigden)

Voorwerp

Met zijn beroep krachtens artikel 270 VWEU vordert verzoeker in wezen primair, ten eerste, nietigverklaring van het vermeende impliciete besluit van de Europese Commissie van 28 februari 2022 waarbij zijn klacht is verworpen voor zover deze strekt tot nietigverklaring van de kennisgeving van vaststelling van zijn ouderdomspensioenrechten van 21 december 2016 en, ten tweede, terugverwijzing van zijn dossier naar het tot aanstelling bevoegde gezag van de Commissie om het bedrag te bepalen dat hem dient te worden teruggegeven, alsook, subsidiair, veroordeling van de Commissie tot betaling van het bedrag van 31 066,80 EUR wegens ongerechtvaardigde verrijking.

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Rohnny Baert draagt zijn eigen kosten en die van de Europese Commissie.

3)

Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 158 van 11.4.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/52


Beschikking van de president van het Gerecht van 24 november 2022 — Belavia / Raad

(Zaak T-116/22 R)

(“Kort geding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”)

(2023/C 63/68)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Belavia — Belarusian Airlines AAT (Minsk, Belarus) (vertegenwoordigers: N. Tuominen en L. Engelen, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Boggio-Tomasaz en A. Antoniadis, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar verzoek krachtens artikelen 278 en 279 VWEU vordert verzoekster in wezen opschorting van de tenuitvoerlegging van uitvoeringsbesluit (GBVB) 2021/2125 van de Raad van 2 december 2021 tot uitvoering van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus (PB 2021, L 430 I, blz. 16), en van uitvoeringsverordening (EU) 2021/2124 van de Raad van 2 december 2021 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (PB 2021, L 430 I, blz. 1), voor zover die handelingen haar betreffen.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/52


Beschikking van het Gerecht van 21 december 2022 — Suicha/EUIPO– Michael Kors (Switzerland) International (MK MARKTOMI MARKTOMI)

(Zaak T-264/22) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk MK MARKTOMI MARKTOMI - Ouder Uniebeeldmerk MK MICHAEL KORS - Relatieve nietigheidsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 60, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2023/C 63/69)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Lin Suicha (Wenxi, China) (vertegenwoordiger: J. Donoso Romero, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Gája et I. Stoycheva, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Michael Kors (Switzerland) International GmbH (Manno, Zwitserland) (vertegenwoordigers: J. van Manen, E. van Gelderen en L. Fresco, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster nietigverklaring van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 10 maart 2022 (zaak R 1899/2021-1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Lin Suicha draagt haar eigen kosten en de kosten van Michael Kors (Switzerland) International GmbH.

3)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 244 van 27.6.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/53


Beschikking van het Gerecht van 9 december 2022 — AMO Development/EUIPO (Medische instrumenten)

(Zaak T-311/22) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Gemeenschapsmodel voor medische instrumenten - Geen aanvraag tot vernieuwing - Doorhaling van het gemeenschapsmodel bij het verstrijken van de inschrijving - Verzoek tot herstel in de vorige toestand - Artikel 67 van verordening (EG) nr. 6/2002 - Zorgvuldigheidsplicht - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2023/C 63/70)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: AMO Development LLC (Santa Ana, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: J. Day, solicitor, en T. de Haan, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Klee en E. Markakis, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 15 maart 2022 (zaak R 1433/2021-3).

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

2)

AMO Development LLC wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 276 van 18.7.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/54


Beroep ingesteld op 14 november 2022 — Portumo Madeira e.a. / Commissie

(Zaak T-713/22)

(2023/C 63/71)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portumo — Madeira — Montagem e Manutenção de Tubaria SA (Zona Franca da Madeira) (Funchal, Portugal), Ponticelli — Consultadoria Técnica SA (Zona Franca da Madeira) (Funchal), Ponticelli Angoil — Serviços Para a Indústria Petrolífera SA (Zona Franca da Madeira) (Funchal) (vertegenwoordigers: M. Muñoz Pérez en P. Casillas Vázquez, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Besluit (EU) 2022/1414 van de Commissie van 4 december 2020 betreffende steunregeling SA.21259 (2018/C) (ex 2018/NN) door Portugal ten uitvoer gelegd ten gunste van de vrijhandelszone van Madeira (Zona Franca da Madeira, ZFM) — Regeling III [Kennisgeving geschiedt onder nummer C(2020) 8550] (1), nietig verklaren;

subsidiair, artikel 4, lid 1, van het bestreden besluit en het daarin vervatte bevel tot terugvordering van de steun nietig verklaren;

subsidiair, artikel 4, lid 1, van het bestreden besluit en het daarin vervatte bevel tot terugvordering van de steun nietig verklaren wegens de onjuiste berekeningsmethode voor de vaststelling van de grondslag van de steun;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

Eerste middel: schending van het besluit van de Commissie van 27 juni 2007 in zaak N421/2006 en het besluit van de Commissie van 2 juli 2013 in zaak SA.34160 (2011/N), alsmede van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 en van de artikelen 107, lid 3, onder a), VWEU en 21, 45, 49, 54 en 56 VWEU, voor zover de Commissie de begrippen “activiteiten die daadwerkelijk en materieel op Madeira zijn uitgevoerd” en “schepping en behoud van arbeidsplaatsen in de regio” restrictief heeft uitgelegd.

Tweede middel: schending van artikel 107, lid 3, onder a), VWEU doordat de steunregeling niet rechtstreeks op die grondslag verenigbaar is verklaard.

Derde, subsidiair aangevoerde middel: ongeldigheid van artikel 4, lid 1, van het bestreden besluit voor zover de daarin opgenomen terugvorderingsregeling in strijd is met artikel 16, lid 1, van de bestreden verordening nr. 2015/1589 aangezien zij de algemene beginselen van bescherming van gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid schendt.

Vierde middel: ongeldigheid van artikel 4, lid 1, van het bestreden besluit, aangezien het daarin vervatte bevel tot terugvordering een onjuiste berekeningsmethode voor de vaststelling van de grondslag van de steun bevat.


(1)  PB 2022, L 217, blz. 49.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/55


Beroep ingesteld op 15 november 2022 — Nova Ship Invest / Commissie

(Zaak T-720/22)

(2023/C 63/72)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Nova Ship Invest, Unipessoal, Lda (Zona Franca da Madeira) (Funchal, Portugal) (vertegenwoordigers: M. Muñoz Pérez en P. Casillas Vázquez, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Besluit (EU) 2022/1414 van de Commissie van 4 december 2020 betreffende steunregeling SA.21259 (2018/C) (ex 2018/NN) door Portugal ten uitvoer gelegd ten gunste van de vrijhandelszone van Madeira (Zona Franca da Madeira, ZFM) — Regeling III [Kennisgeving geschiedt onder nummer C(2020) 8550] (1), nietig verklaren;

subsidiair, artikel 4, lid 1, van het bestreden besluit en het daarin vervatte bevel tot terugvordering van de steun nietig verklaren;

subsidiair, artikel 4, lid 1, van het bestreden besluit en het daarin vervatte bevel tot terugvordering van de steun nietig verklaren wegens de onjuiste berekeningsmethode voor de vaststelling van de grondslag van de steun;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

Eerste middel: schending van het besluit van de Commissie van 27 juni 2007 in zaak N421/2006 en het besluit van de Commissie van 2 juli 2013 in zaak SA.34160 (2011/N), alsmede van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 en van de artikelen 107, lid 3, onder a), VWEU en 21, 45, 49, 54 en 56 VWEU, voor zover de Commissie de begrippen “activiteiten die daadwerkelijk en materieel op Madeira zijn uitgevoerd” en “schepping en behoud van arbeidsplaatsen in de regio” restrictief heeft uitgelegd.

Tweede middel: schending van artikel 107, lid 3, onder a), VWEU doordat de steunregeling niet rechtstreeks op die grondslag verenigbaar is verklaard.

Derde, subsidiair aangevoerde middel: ongeldigheid van artikel 4, lid 1, van het bestreden besluit voor zover de daarin opgenomen terugvorderingsregeling in strijd is met artikel 16, lid 1, van de bestreden verordening nr. 2015/1589 aangezien zij de algemene beginselen van bescherming van gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid schendt.

Vierde middel: ongeldigheid van artikel 4, lid 1, van het bestreden besluit, aangezien het daarin vervatte bevel tot terugvordering een onjuiste berekeningsmethode voor de vaststelling van de grondslag van de steun bevat.


(1)  PB L 217 van 22.8.2022, blz. 49.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/56


Beroep ingesteld op 15 november 2022 — Neottolemo / Commissie

(Zaak T-724/22)

(2023/C 63/73)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Neottolemo, Lda (Zona Franca da Madeira) (Funchal, Portugal) (vertegenwoordigers: G. Leite de Campos en M. Clemente, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusie

De artikelen 1 tot en met 3, artikel 4, lid 4, tweede zin, en de artikelen 5 en 6 van besluit (EU) 2022/1414 van de Commissie van 4 december 2020 betreffende steunregeling SA.21259 (2018/C) (ex 2018/NN) door Portugal ten uitvoer gelegd ten gunste van de vrijhandelszone van Madeira (Zona Franca da Madeira, ZFM) — Regeling III [Kennisgeving geschiedt onder nummer C(2020) 8550] (1), nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

Eerste middel: schending van artikel 108, lid 2, VWEU en de artikelen 21 tot en met 23 van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015.

Tweede middel: onherstelbare tegenstrijdigheid tussen het bestreden besluit en de desbetreffende overwegingen in de motivering.

Derde middel: schending van het in artikel 5 VWEU neergelegde beginsel van bevoegdheidstoedeling.

Vierde middel: schending van artikel 107 VWEU aangezien er in sommige van de gevallen waarop het besluit betrekking heeft geen sprake is van staatssteun en de Portugese Staat ongerechtvaardigd is verrijkt wegens schending van het beginsel dat de inbreukmaker (de Portugese Staat) geen voordeel mag genieten van de inbreuk.

Vijfde middel: schending van artikel 26 VWEU wat de bevordering van de interne markt betreft.


(1)  PB L 217 van 22.8.2022, blz. 49.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/56


Beroep ingesteld op 15 november 2022 — Register.com / Commissie

(Zaak T-725/22)

(2023/C 63/74)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Register.com LP — Sucursal em Portugal (Zona Franca da Madeira) (Funchal, Portugal) (vertegenwoordigers: G. Leite de Campos en M. Clemente, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De artikelen 1 tot en met 3, artikel 4, leden 1 tot en met 3, artikel 4, lid 4, tweede zin, en de artikelen 5 en 6 van besluit (EU) 2022/1414 van de Commissie van 4 december 2020 betreffende steunregeling SA.21259 (2018/C) (ex 2018/NN) door Portugal ten uitvoer gelegd ten gunste van de vrijhandelszone van Madeira (Zona Franca da Madeira, ZFM) — Regeling III (1), nietig verklaren, en, subsidiair

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

Eerste middel: schending van artikel 108, lid 2, VWEU en de artikelen 21 tot en met 23 van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015.

Tweede middel: onherstelbare tegenstrijdigheid tussen het bestreden besluit en de desbetreffende overwegingen in de motivering.

Derde middel: schending van het in artikel 5 VWEU neergelegde beginsel van bevoegdheidstoedeling.

Vierde middel: schending van artikel 107 VWEU aangezien er in sommige van de gevallen waarop het besluit betrekking heeft geen sprake is van staatssteun en de Portugese Staat ongerechtvaardigd is verrijkt wegens schending van het beginsel dat de inbreukmaker (de Portugese Staat) geen voordeel mag genieten van de inbreuk.

Vijfde middel: schending van artikel 26 VWEU wat de bevordering van de interne markt betreft.


(1)  PB L 217 van 22.8.2022, blz. 49.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/57


Beroep ingesteld op 6 december 2022 — TB/ENISA

(Zaak T-760/22)

(2023/C 63/75)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: TB (vertegenwoordigers: L. Levi en N. Flandin, advocaten)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (ENISA)

Conclusies

het loopbaanontwikkelingsrapport voor 2020 (hierna: “LOR”), dat voortvloeit uit besluit 8/2022 van de uitvoerend directeur van ENISA van 3 februari 2022, nietig verklaren voor zover het de volgende opmerkingen bevat:

Onder B.1. “Efficiëntie”, blz. 4 — punt 2) een antifraudebeleid opstellen, de richtsnoeren inzake klokkenluiden en de gedragscode actualiseren:

“[…] De richtsnoeren inzake klokkenluiden werden door PO geactualiseerd in de vorm van een ontwerpconcept maar er werd geen follow-up gegeven om de voorafgaande goedkeuring van de diensten van de Commissie te verkrijgen, hetgeen een specifieke voorwaarde was (herzieningsclausule in het besluit van de raad van bestuur) voor de herziening van de richtsnoeren inzake klokkenluiden. Wat de gedragscode voor ENISA betreft, werd het besluit van de Commissie in de vorm van een publicatie (boek) gehecht aan het besluit van de raad van bestuur over de fraudebestrijdingsstrategie. De gedragscode werd derhalve niet aangenomen door de raad van bestuur. Volgens het actieplan inzake de fraudebestrijdingsstrategie voor 2021 moet er een gedragscode worden opgesteld dat de vorm aanneemt van een besluit van de raad van bestuur.”

Onder B.1 “Efficiëntie”, blz. 4 — punt 3) Het bereiken van een optimaal vastleggingspercentage:

“[…] maar het begrotingsbeheer is nog voor verbetering vatbaar (met name wat het toezicht op C8 en overdrachten betreft).”

Onder B.2 “Vermogen”, blz. 4:

“[…]. In PO waren er vanuit het oogpunt van de financiële stromen echter verschillende situaties die tot registratie-uitzonderingen leidden, voornamelijk als achteraf aangegane verplichtingen of misbruik van C8- en C1-middelen, waarvan één voor aanzienlijk meer dan 10 000,00 EUR.”

Onder B.3 “Gedrag”, blz. 6:

“[…] Dit heeft echter ook geleid tot enkele situaties waarin een tijdelijk functionaris het agentschap vertegenwoordigt bij internationale partners voor gemeenschappelijk berichtenverkeer (bijvoorbeeld ECSM-voorbereidingen met VS-partners).”

voor zover nodig, het besluit van 26 augustus 2022 houdende afwijzing van verzoeksters bezwaar tegen het LOR 2020 en tegen besluit 8/2022 van de uitvoerend directeur van ENISA van 3 februari 2022 nietig verklaren;

verzoekster een vergoeding voor haar immateriële schade toekennen;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekster drie middelen aan.

1.

Het LOR 2020 en het besluit op bezwaar zijn onwettig, aangezien er geen echte dialoog heeft plaatsgevonden en de herhaling van de beoordelingsprocedure een schending vormt van administratieve mededeling 1/2021, blz. 9, en van artikel 6, lid 3, van besluit nr. MB/2015/15.

2.

Het LOR 2020 en het besluit op bezwaar bevatten kennelijke beoordelingsfouten en een ontoereikende motivering en er is sprake van schending van artikel 5 van besluit nr. MB/2015/15 en administratieve mededeling 1/2021, blz. 11 en 12.

3.

Het LOR 2020 en het besluit op bezwaar zijn aangetast door schending van de regels inzake objectiviteit en onpartijdigheid, door inbreuk op artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en door niet-nakoming van de zorg- en bijstandsplicht en van de motiveringsplicht.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/58


Beroep ingesteld op 18 december 2022 — Frajese / Commissie

(Zaak T-786/22)

(2023/C 63/76)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Giovanni Frajese (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: O. Milanese e A. Montanari, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht om:

nietigverklaring van:

1)

het uitvoeringsbesluit van de Europese Commissie van 3 oktober 2022 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel voor menselijk gebruik “Spikevax — elasomeran” overeenkomstig verordening (EG) nr. 726/2004 (1) van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van besluit C(2021) 94(final), gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie op 30 november 2022; en

2)

het uitvoeringsbesluit van de Europese Commissie van 10 oktober 2022 tot verlening van de vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel voor menselijk gebruik “Comirnaty — tozinameran, COVID-19-mRNA-vaccin (nucleosidegemodificeerd)” overeenkomstig verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van besluit C(2020) 9598(final), gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie op 30 november 2022;

verwijzing van verweerster in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: er zijn geen/onvolledige studies verricht naar de doeltreffendheid en de veiligheid. Schending van verordeningen (EG) nr. 507/2006 (2), (EG) nr. 726/2004 en richtlijn 2001/83/EG (3), de Verdragen en het gemeenschapsrecht.

In dit verband wordt aangevoerd:

Er zijn geen/onvolledige studies verricht. De verplichtingen die voortvloeien uit de verlening van voorwaardelijke vergunningen zijn niet nagekomen en de gerandomiseerde, placebogecontroleerde, dubbelblinde klinische proeven zijn nooit voltooid. In de bijlagen bij de bestreden handhavingsbesluiten staat uitdrukkelijk dat er geen studies zijn verricht die in verordeningen nrs. 726/2004 en 507/2006 en in richtlijn 2001/83/EG als essentieel en verplicht worden beschouwd voor de afgifte van standaardvergunningen voor het in de handel brengen. De toegelaten geneesmiddelen bevatten hulpstoffen (ALC-0315, ALC-0159 en SM-102), waarvan het gebruik alleen is toegestaan voor onderzoeksdoeleinden met een uitdrukkelijk verbod op menselijk of diergeneeskundig gebruik. De veiligheid van de gebruikte technologie is niet aangetoond of getest en de farmacologisch-toxicologische aspecten ervan zijn niet bestudeerd.

De studies zijn niet voltooid of deze zijn vroeger voltooid dan was gepland in het oorspronkelijke tijdschema. Gedurende deze twee jaar werd geconstateerd dat de toegelaten geneesmiddelen niet steriliserend werken en de ernstige gevolgen van de ziekte niet kunnen beperken. Deze test kan niet meer worden aangeboden, aangezien de placebogroepen zijn gevaccineerd, waardoor de controlegroepen zijn verdwenen. Er is ook een gebrek aan veiligheid van de toegelaten geneesmiddelen, zoals blijkt uit talloze gepubliceerde studies en dezelfde geneesmiddelenbewakingsgegevens, in verband met de duizelingwekkende toename van het sterftecijfer in alle EU- en niet-EU-landen waar een intensieve vaccinatiecampagne is gevoerd, zoals specifiek aangegeven en bijgevoegd in het beroepschrift.

De bedrijven hebben geen verzoek tot omzetting ingediend. De vergunningen werden uitsluitend op basis van “ingediende gegevens” en zonder specifiek verzoek van de farmaceutische bedrijven omgezet in standaardvergunningen, hetgeen een flagrante schending van de procedure is.

Het comité heeft geen volledig advies verstrekt.

Er is geen mededeling aan de lidstaten gebeurd, in strijd met artikel 10 van verordening nr. 726/2004.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van het voorzorgsbeginsel.

In dit verband wordt betoogd dat de bestreden handhavingsbesluiten in strijd zijn met het voorzorgsbeginsel, zoals omschreven in de Verklaring van Rio de Janeiro van 1992 en omgezet in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, welk beginsel van toepassing is wanneer een verschijnsel, product of proces potentieel gevaarlijke gevolgen kan hebben en het risico niet met voldoende zekerheid kan worden bepaald. De toepassing van deze beginselen op het gebied van gezondheid en farmaceutische innovatie impliceert dat in geval van wetenschappelijke onzekerheid, waaruit een ernstig en onomkeerbaar risico kan voortvloeien, de keuze tussen het al dan niet gebruiken van dat product noodzakelijkerwijs op niet-gebruik moet vallen, waarbij de bescherming van de gezondheid van het individu moet prevaleren.


(1)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB 2004, L 136, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 507/2006 van de Commissie van 29 maart 2006 betreffende voorwaardelijke vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad vallen (PB 2006, L 92, blz. 6)

(3)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB 2001, L 311, blz. 67).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/60


Beroep ingesteld op 19 december 2022 — PT / Commissie

(Zaak T-788/22)

(2023/C 63/77)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: PT (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de Europese Commissie te veroordelen tot terugbetaling aan verzoekster van het geactualiseerde kapitaal dat overeenkomt met haar pensioenrechten die zij overeenkomstig artikel 11, lid 2 van bijlage VIII bij het Statuut heeft overgedragen aan de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie,

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekster één middel aan.

Verzoekster voert aan dat er sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking doordat zij haar pensioenrechten heeft overgedragen aan de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie (hierna: “PRIEU”), waardoor haar extra pensioenjaren zijn toegekend in de PRIEU. Deze toekenning van extra pensioenjaren heeft voor haar echter geen verhoging opgeleverd van het bedrag van het pensioen dat haar overeenkomstig artikel 77, vierde alinea, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: “Statuut”) wordt uitbetaald, hetwelk uitsluitend op basis van de dienstjaren wordt berekend (met uitsluiting van de extra pensioenjaren die worden toegekend wegens de overdracht van pensioenrechten).

De weigering van teruggave van de overgedragen pensioenrechten die geen gevolgen hebben wanneer het in artikel 77, vierde alinea, van het Statuut bedoelde mechanisme van het minimum voor levensonderhoud van toepassing is, leidt volgens verzoekster tot een ongerechtvaardigde verrijking ten gunste van de Europese Unie.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/60


Beroep ingesteld op 1 december 2022 — Sberbank Europe / ECB

(Zaak T-790/22)

(2023/C 63/78)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sberbank Europe AG (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: O. Behrends, advocaat)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB)

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de ECB van 21 september 2022 tot afwijzing van verzoeksters verzoek om, overeenkomstig de regeling inzake toegang van het publiek tot documenten, toegang te krijgen tot de beoordeling van de ECB betreffende de vraag of Sberbank Slovenia (Sberbank banka d.d) een instelling is die faalt of waarschijnlijk zal falen (FOLTF-beoordeling);

verwijzing van de ECB in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

De ECB heeft verzoeksters rechten geschonden door haar verzoek niet te onderzoeken in één enkel omvattend besluit waarin rekening wordt gehouden met alle relevante juridische aspecten en, meer in het bijzonder, met het feit dat de ECB bepaalde toegangsgronden buiten beschouwing heeft gelaten, dat zij bepaalde toegangsgronden kunstmatig heeft tenietgedaan, dat zij de openbaarheidsregeling ten onrechte heeft uitgelegd op een wijze die de toegang en de transparantie eerder beperkt dan uitbreidt, dat zij heeft nagelaten alle toegangsregelingen op coherente wijze uit te leggen en toe te passen, dat zij geen toereikende motivering heeft gegeven, dat zij gedwaald heeft door een afzonderlijk besluit vast te stellen omtrent een potentieel recht op toegang overeenkomstig artikel 22, lid 2, van de GTM-verordening (1) en artikel 32, lid 1, van de GTM-kaderverordening (2), dat zij het beginsel van daadwerkelijke rechtsbescherming als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten en dat zij ten onrechte heeft aangenomen dat zij de onbewerkte tekst van de FOLTF-beoordeling niet openbaar mocht maken.

2.

Het bestreden besluit is ontoereikend gemotiveerd en is aangetast door kennelijke beoordelingsfouten omdat er geen duidelijke reden is en niet wordt verklaard waarom inzonderheid de zwartgelakte delen van de FOLTF-beoordeling niet openbaar mochten worden gemaakt.

3.

De ECB heeft artikel 4, lid 1, onder c), van haar besluit inzake de toegang van het publiek (3), artikel 27 van de GTM-verordening, artikel 53 van richtlijn 2013/36/EU (4) en het Baumeister-arrest (5) van het Hof van Justitie onjuist uitgelegd en toegepast.

4.

De ECB heeft artikel 4, lid 2, van haar besluit inzake de toegang van het publiek onjuist uitgelegd en toegepast.

5.

Het bestreden besluit vertoont procedurele gebreken aangezien de ECB in de procedure die tot dat besluit heeft geleid, geen toegang tot het dossier heeft verleend overeenkomstig artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


(1)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB 2013 L 287, blz. 6).

(2)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB 2014 L 141, blz. 1).

(3)  Besluit van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2004 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank (ECB/2004/3) (2004/258/EG) (PB 2004, L 80, blz. 42).

(4)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB 2013, L 176, blz. 338).

(5)  Arrest van het Hof van 19 juni 2018, Baumeister (C-15/16, EU:C:2018:464).


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/61


Beroep ingesteld op 26 december 2022 — Nederlandse Orde van Advocaten bij de Balie te Brussel e.a / Raad

(Zaak T-797/22)

(2023/C 63/79)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Nederlandse Orde van Advocaten bij de Balie te Brussel (Brussel, België) en tien andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: P. de Bandt, T. Ghysels, J. Nowak, T. Bontinck en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

artikel 1, punt 12), van verordening (EU) 2022/1904 van de Raad van 6 oktober 2022 tot wijziging van verordening (EU) nr. 833/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren, en artikel 1, punt 13), van verordening (EU) 2022/2474 van de Raad van 16 december 2022 tot wijziging van verordening (EU) nr. 833/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren, nietig verklaren, voor zover daarbij lid 2 en leden 4-12 alsmede lid 2 en leden 4-11 van artikel 5 quindecies van verordening (EU) nr. 833/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren, welke bepalingen betrekking hebben op diensten op het gebied van juridisch advies, worden vervangen en gewijzigd;

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekers drie middelen aan.

Eerste middel: schending van de grondrechten op bescherming van het privé-leven en toegang tot de rechter, die respectievelijk in de artikelen 7 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn bepaald, aangezien de algemene regeling tot instelling van een verbod op de verstrekking van diensten op het gebied van juridisch advies een inmenging vormt in het recht van iedere justitiabele om zich tot zijn advocaat te wenden voor juridisch advies, alsook in het beginsel van het beroepsgeheim en het beginsel van de onafhankelijkheid van de advocaat.

Tweede middel: schending van het evenredigheidsbeginsel, aangezien de invoering van een algemene regeling tot instelling van een verbod op de verstrekking van diensten op het gebied van juridisch advies niet geschikt is om de legitieme doelstellingen te verwezenlijken die de Unie nastreeft in het kader van het conflict tussen Rusland en Oekraïne, en verder gaat dan strikt noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken.

Derde middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel, doordat de ingevoerde algemene regeling tot instelling van een verbod op verstrekking van diensten op het gebied van juridisch advies noch duidelijk noch nauwkeurig bepaald is en geen voorspelbaarheid biedt inzake de toepassing ervan.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/62


Beroep ingesteld op 28 december 2022 — Ordre des avocats à la cour de Paris en Couturier / Raad

(Zaak T-798/22)

(2023/C 63/80)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Ordre des avocats à la cour de Paris (Parijs, Frankrijk), Julie Couturier (Parijs) (vertegenwoordiger: L. Donnedieu de Vabres, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

zich bevoegd verklaren om op het onderhavige beroep tot nietigverklaring uitspaak te doen omdat er op geen enkele wijze beperkingen zijn gesteld aan de bevoegdheid van het Gerecht om een volledige wettigheidstoetsing uit te voeren ten aanzien van op basis van artikel 215 VWEU vastgestelde verordeningen waarmee gevolg wordt gegeven aan de door de Unie in het kader van het GBVB bepaalde standpunten;

hun beroepen op grond van artikel 263, vierde alinea, VWEU ontvankelijk verklaren;

artikel 1, punt 12, van verordening (EU) 2022/1904 van de Raad van 6 oktober 2022 tot wijziging van verordening (EU) nr. 833/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren, en artikel 1, punt 13, van verordening (EU) 2022/2474 van de Raad van 16 december 2022 tot wijziging van verordening (EU) nr. 833/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren, nietig verklaren voor zover deze bepalingen respectievelijk artikel 5 quindecies, lid 2 en leden 4 tot en met 12 en vervolgens lid 2 en leden 4 tot en met 11 van datzelfde artikel van verordening (EU) nr. 833/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren wijzigen en vervangen wat diensten op het gebied van juridisch advies betreft, , aangezien het gewijzigde artikel 5 quindecies leidt tot:

schending van de motiveringsplicht als bedoeld in artikel 296 VWEU,

schending van:

het beroepsgeheim van de advocaat, zoals beschermd door artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”),

het recht om zich te laten “adviseren” door een advocaat, zoals beschermd door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest,

zonder dat de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheid, en het evenredigheidsbeginsel, worden geëerbiedigd, zoals opgelegd door artikel 52, lid 1, van het Handvest;

de Raad overeenkomstig artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de motiveringsplicht, zoals bepaald in artikel 296 VWEU.

Verzoeksters stellen in dit verband dat de Raad geen enkele toelichting geeft bij de reden van het algemeen verbod op het verstrekken van juridisch advies in niet-contentieuze aangelegenheden. De enige overweging betreffende dit algemeen verbod (overweging 19 van verordening nr. 2022/1904) bestaat immers slechts uit een loutere omschrijving van de betrokken diensten en bevat geenszins een “duidelijke en ondubbelzinnige” uiteenzetting van de “redenering van de instelling die de handeling heeft verricht”, zoals het Hof en het Gerecht het evenwel vereisen. Aangezien in de handeling geen toelichting wordt gegeven bij de reden van dat verbod en bij de wijze waarop met de handeling het nagestreefde doel zou kunnen worden bereikt, kunnen verzoekers geen kennis nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel en kan de bevoegde rechter zijn toezicht niet uitoefenen.

2.

Tweede middel: schending van het beroepsgeheim van de advocaat.

Volgens verzoeksters is de advocaat die een rechtspersoon of een in Rusland gevestigde entiteit wenst te adviseren, en van mening is dat dergelijk juridisch advies binnen het toepassingsgebied valt van het gewijzigde artikel 5 quindecies, lid 10, van verordening nr. 833/2014, verplicht om de voorafgaande toestemming van de bevoegde nationale autoriteit te vragen en dus om daartoe aan die autoriteit strikt vertrouwelijke informatie vrij te geven, niet alleen over de inhoud maar ook over het bestaan zelf van de raadpleging die hij moet houden en over zijn potentiële cliënt. Deze inmenging in het beroepsgeheim van de advocaat is noch geschikt om het nagestreefde doel te bereiken, noch strikt noodzakelijk voor dat doel.

3.

Derde middel: schending van het recht om zich te laten “adviseren” door een advocaat.

Volgens verzoeksters verhindert het gewijzigde artikel 5 quindecies, van verordening nr. 833/2014, door een persoon zijn recht op juridisch advies van een advocaat te ontnemen, dat hij zich laat informeren over de omvang van zijn rechten en in staat wordt gesteld een zaak aanhangig te maken bij een bevoegde rechter. Het recht om zich te laten adviseren moet echter worden beschermd met het oog op een voorziening in rechte als bedoeld in artikel 47 van het Handvest. Deze schending van het recht om zich te laten adviseren door een advocaat is noch geschikt om het nagestreefde doel te bereiken, noch strikt noodzakelijk voor dat doel.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/64


Beroep ingesteld op 30 december 2022 — TZ/Raad

(Zaak T-803/22)

(2023/C 63/81)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: TZ (vertegenwoordiger: J. Janssen, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

de in dit verzoekschrift aangevoerde middelen tot nietigverklaring ontvankelijk en gegrond verklaren;

hoofdstuk III van verordening (EU) 2022/1854 van de Raad van 6 oktober 2022 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen (1) (hierna: “bestreden verordening”) nietig verklaren;

subsidiair, artikel 15 van de bestreden verordening nietig verklaren voor zover het de inning met terugwerkende kracht van een solidariteitsbijdrage voor het jaar 2022 mogelijk maakt, en

de Raad verwijzen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

De bestreden verordening is ten onrechte vastgesteld op basis van artikel 122, lid 1, VWEU. Omdat de bestreden verordening fiscale maatregelen bevat had de Raad deze overeenkomstig de bijzondere wetgevingsprocedure na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen moeten vaststellen.

2.

De bestreden verordening maakt inbreuk op het recht op eigendom zoals verankerd in artikel 1 van het eerste aanvullende protocol bij het EVRM en artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook op de Unierechtelijke beginselen van legaliteit en rechtszekerheid voor zover deze verordening met terugwerkende kracht kan worden toegepast.


(1)  PB 2022, L 261 I, blz. 1.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/64


Beroep ingesteld op 22 december 2022 — Polen/Commissie

(Zaak T-830/22)

(2023/C 63/82)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna en S. Żyrek, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van de besluiten van de Europese Commissie die zijn vervat in de brieven van 12 oktober 2022 (1) en 23 november 2022 (2) over de verrekening van vorderingen uit hoofde van de dwangsommen per dag die zijn opgelegd bij de beschikking van de vicepresident van het Hof van 27 oktober 2021 (Commissie/Polen, C-204/21 R, EU:C:2021:878) voor de periode van 15 juli 2022 tot 29 augustus 2022,

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar beroep stelt de verzoekende partij schending van de artikelen 101 en 102, gelezen in samenhang met artikel 98, van verordening (EU, Euratom) 2018/1046 (3) van het Europees Parlement en de Raad door de toepassing van de procedure voor de inning van schuldvorderingen door middel van verrekening, hoewel bij de beschikking van 27 oktober 2021 een dwangsom per dag is opgelegd voor de periode tot de dag waarop de beschikking van de vicepresident van het Hof van 14 juli 2021 (4) zou zijn uitgevoerd en sinds 15 juli 2022 de bepalingen niet meer zijn toegepast waarvan bij de beschikking van 14 juli 2021 schorsing van de toepassing was vereist.


(1)  Brief van de Europese Commissie van 12 oktober 2022, ref. ARES(2022)7041596.

(2)  Brief van de Europese Commissie van 23 november 2022, ref. ARES(2022)8087579.

(3)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018, L 193, blz. 1).

(4)  Beschikking van de vicepresident van het Hof van 14 juli 2021, Commissie/Polen, C-204/21 R, EU:C:2021:593.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/65


Beroep ingesteld op 22 december 2022 — TO / EUAA

(Zaak T-831/22)

(2023/C 63/83)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: TO (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA)

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren, en derhalve;

het besluit van [vertrouwelijk(1) van [vertrouwelijk] met referentie [vertrouwelijk], om verzoeksters overeenkomst te beëindigen, welk besluit op dezelfde dag in werking is getreden en haar ter kennis is gebracht op [vertrouwelijk], nietig verklaren;

verweerder veroordelen tot betaling van een voorlopig bedrag van 45 000 EUR, onder voorbehoud van wijziging in de loop van het geding, ter vergoeding van materiële en immateriële schade;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

Eerste middel: schending van artikel 1 quinquies, artikel 1 sexies, lid 2, de artikelen 12 en 12 bis, artikel 17, lid 1, artikel 22 bis en artikel 25, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, die overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie van overeenkomstige toepassing zijn op arbeidscontractanten, schending van artikel 8, artikel 31, lid 1, en artikel 41, lid 1 en lid 2, onder a), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en schending van artikel 10 van verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad.

Tweede middel: schending van de fundamentele en algemene beginselen van het Unierecht, waaronder met name het beginsel van daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de verdediging, het non-discriminatiebeginsel, het beginsel van vertrouwelijkheid, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur.

Derde middel: schending van het beginsel dat het bestuur alleen een besluit mag vaststellen op basis van wettelijk toelaatbare gronden, dat wil zeggen relevante gronden die geen blijk geven van een kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten of het recht, noch van overschrijding of misbruik van bevoegdheid.

Vierde middel: niet-nakoming van de zorgplicht en aantasting van verzoeksters waardigheid en reputatie.

Vijfde middel: schending van met name de artikelen 4, 5 en 14, artikel 16, lid 2, onder b) en e), artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 1, onder e) en g), en de artikelen 18 en 19 van verordening (EU) 2018/1725 (3) van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 45/2001 en besluit nr. 1247/2002/EG.


(1)  Vertrouwelijke gegevens weggelaten.

(2)  PB 2013, L 248, blz. 1.

(3)  PB 2018, L 295, blz. 39.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/66


Beroep ingesteld op 9 januari 2023 — UA / AUEA

(Zaak T-3/23)

(2023/C 63/84)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: UA (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA)

Conclusies

Verzoeker verzoekt het Gerecht:

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren en dientengevolge;

besluit nr. 99 met referentie [vertrouwelijk(1) van de raad van bestuur van het EUAA van [vertrouwelijk], op [vertrouwelijk] per e-mail ter kennis gebracht door het secretariaat van de raad van bestuur, en, voor zover nodig, alle voorbereidende en/of uitvoeringshandelingen en -besluiten waarbij deze laatste onder meer beslist dat “[vertrouwelijk] wordt veroordeeld tot het vergoeden van de schade die het Agentschap door grove schuld zijnerzijds heeft geleden en waarvoor hij overeenkomstig artikel 22 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie persoonlijk financieel aansprakelijk is. De uitvoeringsmaatregelen en -modaliteiten van deze schadevergoeding zullen [vertrouwelijk] apart worden meegedeeld”, nietig te verklaren;

verweerder te veroordelen tot betaling van 25 000 EUR provisioneel als vergoeding van zowel de materiële als de immateriële schade die verzoeker heeft geleden, onder voorbehoud van wijziging in de loop van het geding;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 22 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: “Statuut”), dat overeenkomstig artikel 11 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie naar analogie van toepassing is op de personeelsleden, schending van de richtsnoeren voor de toepassing van artikel 22 van het Statuut (financiële aansprakelijkheid van ambtenaren) en met name van de artikelen 2.1, 2.3.2 en 3.2 van deze richtsnoeren, schending van de rechten van verdediging, meer bepaald van de artikelen 3, 4 en 22 van bijlage IX bij het Statuut (recht om te worden gehoord) die van toepassing is verklaard bij artikel 22 van dat Statuut, schending van de artikelen 41, leden 1 en 2, onder a), 48 en 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

2.

Tweede middel, ontleend aan kennelijke beoordelingsfouten, het feit dat de verweten feiten zich niet hebben voorgedaan, ontoereikende motivering, schending van het ne-bis-in idembeginsel, niet-nakoming van de zorgplicht, schending van het rechtszekerheidsbeginsel, van het beginsel van behoorlijk bestuur en van het evenredigheidsbeginsel, van de uniciteit van de openbare dienst en van het gelijkheidsbeginsel, schending van het gezag van de handelingen en machtsmisbruik.


(1)  Vertrouwelijke gegevens weggelaten.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/67


Beroep ingesteld op 10 januari 2023 — Illumina / Commissie

(Zaak T-5/23)

(2023/C 63/85)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Illumina, Inc. (Wilmington, Delaware, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: D. Beard, Barrister-at-Law, en F. González Díaz, M. Siragusa en T. Spolidoro, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Commissie van 28 oktober 2022 in zaak M.10938 — Illumina/GRAIL (hierna: “besluit”) nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in haar proceskosten en andere uitgaven in verband met het onderhavige beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

In het besluit wordt blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn feitelijke vergissingen en beoordelingsfouten begaan aangezien daarin wordt verklaard dat was voldaan aan de voorwaarden voor het vaststellen van voorlopige maatregelen volgens artikel 8, lid 5, onder c), van verordening nr. 139/2004 van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (1) (hierna: “concentratieverordening”).

2.

Het besluit is onevenredig, bevat feitelijke vergissingen en beoordelingsfouten, en is ontoereikend en/of niet gemotiveerd voor zover erin wordt vastgesteld dat de voorlopige maatregelen nodig en geschikt waren ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 8, lid 5, onder c), van de concentratieverordening.

3.

De bepalingen van het besluit inzake financiering zijn onevenredig, aangezien zij de mogelijkheid van Illumina om de evenredigheid van financieringsverzoeken te toetsen, onnodig beperken.

4.

Het besluit delegeert op onrechtmatige wijze de handhavingsbevoegdheden van de Commissie aan een toezichthoudende trustee en verplicht verzoekster om de kosten in verband met de activiteiten van die trustee te dragen.

5.

In het besluit worden verzoeksters bestaande precontractuele verplichtingen op onevenredige wijze uitgesloten van de uitzonderingen op de “ring-fencing” verplichtingen en wordt deze uitsluiting onvoldoende gemotiveerd.

6.

Het besluit legt buitensporige, onevenredige en waarschijnlijk niet-afdwingbare beperkingen op aan de wervingsactiviteiten van de partijen in de tussenliggende periode.


(1)  PB 2004, L 24, blz. 1.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/68


Beschikking van het Gerecht van 21 december 2022 — Smith & Nephew USD en Smith & Nephew USD One/Commissie

(Zaak T-780/19) (1)

(2023/C 63/86)

Procestaal: Engels

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 45 van 10.2.2020.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/68


Beschikking van het Gerecht van 19 december 2022 — Schwa-Medico/EUIPO — Med-El Elektromedizinische Geräte (STIWELL)

(Zaak T-76/22) (1)

(2023/C 63/87)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 148 van 4.4.2022.


20.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/68


Beschikking van het Gerecht van 15 december 2022 — PV/Europees Openbaar Ministerie

(Zaak T-443/22) (1)

(2023/C 63/88)

Procestaal: Grieks

De president van de Tiende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 380 van 3.10.2022.