|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
66e jaargang |
|
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
|
2023/C 45/01 |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2023/C 45/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/2 |
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 15 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Società Eredi Raimondo Bufarini S.r.l. — Servizi Ambientali / Ministero dell'Interno, Ministero della Transizione Ecologica, Comitato tecnico regionale delle Marche, Coordinamento per l’uniforme applicazione sul territorio nazionale di cui all’art. 11 del D.Lgs. 105/2015
(Zaak C-144/22) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikelen 53 en 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 267 VWEU - Omvang van de verwijzingsverplichting van nationale rechterlijke instanties die uitspraak doen in laatste aanleg - Uitzonderingen op deze verplichting - Criteria - Situaties waarin de juiste uitlegging van het Unierecht zo evident is dat redelijkerwijs geen ruimte voor twijfel kan bestaan - Voorwaarde dat de nationale rechterlijke instantie die in laatste aanleg uitspraak doet, ervan overtuigd is dat de gehanteerde oplossing even evident zou zijn voor de rechterlijke instanties van de andere lidstaten die in laatste aanleg uitspraak doen, en voor het Hof)
(2023/C 45/02)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Società Eredi Raimondo Bufarini S.r.l. — Servizi Ambientali
Verwerende partijen: Ministero dell'Interno, Ministero della Transizione Ecologica, Comitato tecnico regionale delle Marche, Coordinamento per l’uniforme applicazione sul territorio nazionale di cui all’art. 11 del D.Lgs. 105/2015
Dictum
Artikel 267 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep ervan kan afzien om het Hof een vraag over de uitlegging van het Unierecht voor te leggen en deze vraag op eigen verantwoordelijkheid kan oplossen wanneer de juiste uitlegging van het Unierecht zo voor de hand ligt dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. Bij de beoordeling of een dergelijk geval zich voordoet, moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van het Unierecht, met de bijzondere moeilijkheden bij de uitlegging ervan en met het gevaar voor uiteenlopende rechtspraak binnen de Europese Unie.
Deze nationale rechterlijke instantie hoeft niet in detail aan te tonen dat de andere rechterlijke instanties van de andere lidstaten die in laatste aanleg uitspraak doen en het Hof dezelfde uitlegging zouden geven, maar moet er na een beoordeling waarbij met deze elementen rekening wordt gehouden, van overtuigd zijn dat de gehanteerde oplossing even evident zou zijn voor die andere nationale rechterlijke instanties en het Hof.
(1) Datum van indiening: 28.2.2022.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/3 |
Hogere voorziening ingesteld op 4 april 2022 door Beata Sołowicz tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 28 januari 2022 in zaak T-725/21, Sołowicz/Commissie
(Zaak C-236/22 P)
(2023/C 45/03)
Procestaal: Pools
Partijen
Rekwirante: Beata Sołowicz (vertegenwoordiger: M. Korpalski, radca prawny)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Bij beschikking van 23 november 2022 heeft het Hof (Zevende kamer) de hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en Beata Sołowicz in haar eigen kosten verwezen.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/3 |
Hogere voorziening ingesteld op 9 mei 2022 door Ahmad Aziz tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 5 mei 2022 in zaak T-789/21, Aziz / EDEO
(Zaak C-315/22 P)
(2023/C 45/04)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Ahmad Aziz (vertegenwoordiger: L. Cuschieri, avukat)
Andere partij in de procedure: Europese Dienst voor extern optreden
Bij beschikking van 19 december 2022 heeft het Hof van Justitie (Tiende kamer) de hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard en Ahmad Aziz verwezen in zijn eigen kosten.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/3 |
Hogere voorziening ingesteld op 9 mei 2022 door Ahmad Aziz tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 5 mei 2022 in zaak T-808/21, Aziz / EDEO
(Zaak C-317/22 P)
(2023/C 45/05)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Ahmad Aziz (vertegenwoordiger: L. Cuschieri, avukat)
Andere partij in de procedure: Europese Dienst voor extern optreden
Bij beschikking van 19 december 2022 heeft het Hof van Justitie (Tiende kamer) de hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard en Ahmad Aziz verwezen in zijn eigen kosten.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/4 |
Hogere voorziening ingesteld op 2 juni 2022 door Ahmad Aziz tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 31 mei 2022 in zaak T-128/22, Aziz / EDPS
(Zaak C-357/22 P)
(2023/C 45/06)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Ahmad Aziz (vertegenwoordiger: L. Cuschieri, avukat)
Andere partij in de procedure: Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS)
Bij beschikking van 19 december 2022 heeft het Hof van Justitie (Tiende kamer) de hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard en Ahmad Aziz verwezen in zijn eigen kosten.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/4 |
Hogere voorziening ingesteld op 22 juni 2022 door Group Nivelles tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 27 april 2022 in zaak T-327/20, Group Nivelles tegen EUIPO
(Zaak C-419/22 P)
(2023/C 45/07)
Procestaal: Nederlands
Partijen
Rekwirante: Group Nivelles NV (vertegenwoordiger: J.A.M. Jonkhout, advocaat)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Easy Sanitary Solutions BV
Bij beschikking van 16 december 2022 heeft het Hof (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) beschikt dat de hogere voorziening niet toegelaten wordt en dat Group Nivelles NV haar eigen kosten draagt.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/4 |
Hogere voorziening ingesteld op 18 augustus 2022 door Compass Tex Ltd tegen de beschikking van het Gerecht (Tiende kamer) van 28 juni 2022 in zaak T-704/21, Compass Tex Ltd / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
(Zaak C-550/22 P)
(2023/C 45/08)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Compass Tex Ltd (vertegenwoordiger: M. Gail, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) heeft bij beschikking van 7 december 2022 de hogere voorziening niet toegelaten en rekwirante verwezen in haar eigen kosten.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d’appello di Lecce (Italië) op 12 oktober 2022 — Strafzaak tegen PY
(Zaak C-636/22)
(2023/C 45/09)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Corte d’appello di Lecce
Partij in de strafzaak
PY
Prejudiciële vragen
|
a) |
Verzet artikel 5, punt 3, van [kaderbesluit] 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (1), uitgelegd in het licht van artikel 1, lid 3, van dit kaderbesluit en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zich tegen een regeling als de Italiaanse die — in het kader van een procedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel ter fine van een strafvervolging — de uitvoerende rechterlijke autoriteiten absoluut en automatisch belet om overlevering te weigeren van onderdanen van derde landen die ingezetenen zijn of verblijven op Italiaans grondgebied, ongeacht de banden die zij met dit grondgebied hebben? |
|
b) |
indien de vraag onder a) bevestigend wordt beantwoord: op grond van welke criteria en veronderstellingen moeten dergelijke banden worden beschouwd als dermate belangrijk dat de rechterlijke autoriteit de tenuitvoerlegging van de overlevering moet weigeren? |
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 18 oktober 2022 — J. P. Mali Kerékpárgyártó és Forgalmazó Kft. / Nemzeti Adó — és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága
(Zaak C-653/22)
(2023/C 45/10)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Fővárosi Törvényszék
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: J. P. Mali Kerékpárgyártó és Forgalmazó Kft.
Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága
Prejudiciële vraag
Moet verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1) (hierna: “douanewetboek”) aldus worden uitgelegd dat aan het in artikel 42, lid 1, van het douanewetboek neergelegde proportionaliteitsvereiste is voldaan door artikel 84, lid 8, van de az uniós vámjog végrehajtásáról szóló 2017. évi CLII. törvény (wet CLII van 2017 inzake de uitvoering van de douanewetgeving van de Unie; hierna: “douanewet”), op grond waarvan de douaneautoriteiten met betrekking tot de bestuurlijke douaneboete die verplicht moet worden opgelegd wanneer er douanekosten openstaan naar aanleiding van een overtreding die verband houdt met de juistheid van de gegevens in de douaneaangifte, het geheel van de omstandigheden van het geval en de gedragingen die toe te rekenen zijn aan de marktdeelnemer die de douaneaangifte heeft ingediend, niet mogen beoordelen, maar verplicht zijn om een bestuurlijke douaneboete op te leggen die gelijk is aan 50 % van de vastgestelde openstaande douanekosten, ongeacht de ernst van de gepleegde inbreuk en het onderzoek en de vaststelling van de aan die marktdeelnemer toe te rekenen aansprakelijkheid?
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/6 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Koblenz (Duitsland) op 27 oktober 2022 — BZ / DKV Deutsche Krankenversicherung AG
(Zaak C-672/22)
(2023/C 45/11)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberlandesgericht Koblenz
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: BZ
Verwerende partij: DKV Deutsche Krankenversicherung AG
Prejudiciële vragen
|
1. |
Moet artikel 15, lid 3, eerste volzin, juncto artikel 12, lid 5, van de algemene verordening gegevensbescherming (hierna: “AVG”) (1) aldus worden uitgelegd dat de verwerkingsverantwoordelijke (in casu: de verzekeraar) ook verplicht is om de betrokkene (in casu: de verzekeringnemer) een eerste kopie van zijn door de verwerkingsverantwoordelijke verwerkte persoonsgegevens kosteloos te verstrekken, wanneer de betrokkene de kopie niet opvraagt voor de in overweging 63, eerste volzin, AVG genoemde doeleinden om zich van de verwerking van zijn persoonsgegevens op de hoogte te stellen en de rechtmatigheid daarvan te controleren, maar voor een ander doel (in casu: onderzoeken of de verhogingen van de premie van de particuliere ziektekostenverzekering geldig zijn) — dat geen betrekking heeft op gegevensbescherming, maar legitiem is –, zelfs wanneer er gegevens worden opgevraagd die reeds in het kader van de procedure voor de verhoging van de premie overeenkomstig § 203 VVG (Versicherungsvertragsgesetz; Duitse wet inzake de verzekeringsovereenkomst; hierna: “VVG”) per brief aan de verzekerde zijn meegedeeld? |
|
2. |
Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord: omvatten de persoonsgegevens in de zin van artikel 4, punt 1, en artikel 15, lid 3, eerste volzin, AGV de volgende gegevens:
|
|
3. |
Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord en de tweede prejudiciële vraag geheel of gedeeltelijk bevestigend wordt beantwoord: omvat het recht van een verzekeringnemer in het kader van een particuliere ziektekostenverzekering op terbeschikkingstelling van een kopie van de door de verzekeraar verwerkte persoonsgegevens ook een recht op afgifte van een kopie van de aanhangsels bij de verzekeringspolis, die de verzekeraar aan de verzekeringnemer heeft toegezonden om hem in kennis te stellen van een verhoging van de premie, alsmede van het begeleidend schrijven en de bijlagen die mede zijn toegezonden, of ziet het alleen op de afgifte van een kopie van de persoonsgegevens van verzekerde als zodanig, waarbij het aan de gegevensverwerkende verzekeraar wordt overgelaten hoe hij de gegevens van de betrokken verzekerde samenstelt? |
(1) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de rechtbank Gelderland (Nederland) op 31 oktober 2022 — Gemeente Dinkelland tegen Ontvanger van de Belastingdienst/Grote ondernemingen, kantoor Zwolle
(Zaak C-674/22)
(2023/C 45/12)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Gelderland
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: Gemeente Dinkelland
Verweerder: Ontvanger van de Belastingdienst/Grote ondernemingen, kantoor Zwolle
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dient de rechtsregel, dat vertragingsrente moet worden vergoed omdat recht bestaat op teruggaaf van in strijd met het Unierecht geheven belasting, aldus te worden uitgelegd dat, ingeval aan een belastingplichtige een teruggaaf van omzetbelasting is verleend, aan die belastingplichtige vertragingsrente moet worden vergoed, in de situatie dat:
|
|
2) |
Als vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, vanaf welke dag bestaat in die gevallen recht op vergoeding van vertragingsrente? |
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšším správním soudem (Tsjechische Republiek) op 2 november 2022 — B2 Energy s.r.o. / Odvolací finanční ředitelství
(Zaak C-676/22)
(2023/C 45/13)
Procestaal: Tsjechisch
Verwijzende rechter
Nejvyšším správním soudem
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: B2 Energy s.r.o.
Verwerende partij: Odvolací finanční ředitelství
Prejudiciële vraag
Moet artikel 138, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde in het licht van het arrest van 9 december 2021 in de zaak Kemwater ProChemie (C-154/20, EU:C:2021:989), aldus worden uitgelegd dat het recht op vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde (btw) in het geval van de levering van goederen in een andere Unielidstaat moet worden geweigerd zonder dat de belastingdienst hoeft aan te tonen dat de leverancier van de goederen betrokken was bij btw-fraude, wanneer de leverancier niet heeft aangetoond dat de goederen zijn geleverd aan de specifieke in een andere Unielidstaat gevestigde ontvanger met de hoedanigheid van belastingplichtige als vermeld in de belastingdocumenten, hoewel, gelet op de feiten en de door de belastingplichtige verstrekte gegevens, de informatie die nodig is om na te gaan of de daadwerkelijke ontvanger in de andere Unielidstaat deze hoedanigheid had, beschikbaar is?
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/8 |
Beroep ingesteld op 4 november 2022 — Europese Commissie / Ierland
(Zaak C-679/22)
(2023/C 45/14)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: U. Małecka, L. Malferrari, E. Manhaeve, L. Armati, gemachtigden)
Verwerende partij: Ierland
Conclusies
|
— |
vaststellen dat Ierland, door niet (al) de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn (EU) 2018/1801 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van richtlijn 2010/13/EU (2) betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) in het licht van een veranderende marktsituatie, of, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 2 van deze richtlijn op deze lidstaat rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
|
— |
Ierland gelasten de Commissie een forfaitaire som te betalen, gebaseerd op een bedrag van 5 544,90 EUR per dag met een minimale forfaitaire som van 1 376 000 EUR; |
|
— |
indien het verzuim om te voldoen aan de onder het eerste streepje bedoelde verplichtingen voortduurt tot aan de datum van uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak, Ierland gelasten de Commissie een dwangsom te betalen van 33 257,20 EUR per dag vanaf de datum van uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak tot de datum waarop het aan die verplichtingen voldoet; en |
|
— |
Ierland verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 wijzigt richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) in het licht van een veranderende marktsituatie. De richtlijnen van 2010 en 2018 harmoniseren nationale wetgeving inzake audiovisuele mediadiensten — zowel traditionele televisie-uitzendingen als diensten op aanvraag. De richtlijn van 2018 bevat voorschriften om technologische ontwikkelingen vorm te geven en brengt voor opkomende audiovisuele media een gelijk speelveld tot stand.
De Commissie heeft Ierland op 20 november 2020 een aanmaningsbrief gestuurd aangezien Ierland haar niets had meegedeeld over de vaststelling van de noodzakelijke bepalingen om te voldoen aan de richtlijn. Bij brief van 23 september 2021, bij gebreke van enige verdere mededeling omtrent de omzetting van die richtlijn, heeft de Commissie Ierland een met redenen omkleed advies gestuurd. Ierland heeft echter nog altijd geen omzettingsmaatregelen vastgesteld, althans heeft deze lidstaat die maatregelen niet aan de Commissie meegedeeld.
(2) Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB 2010, L 95, blz. 1).
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší soud (Tsjechische Republiek) op 15 november 2022 — RegioJet a. s., STUDENT AGENCY k.s./České dráhy a.s., Správa železnic, státní organizace, Česká republika, Ministerstvo dopravy
(Zaak C-700/22)
(2023/C 45/15)
Procestaal: Tsjechisch
Verwijzende rechter
Nejvyšší soud
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: RegioJet a. s., STUDENT AGENCY k.s.
Verwerende partijen: České dráhy, a.s., Správa železnic, státní organizace, Česká republika, Ministerstvo dopravy
Prejudiciële vraag
Moet artikel 108, lid 3, laatste volzin, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter in een op verzoek van een derde (concurrent) ingestelde procedure gehouden is om de begunstigde te veroordelen tot het terugbetalen van in strijd met deze bepaling verleende steun, hoewel (op de datum van de rechterlijke beslissing) de verjaringstermijn van de bevoegdheden van de Commissie in de zin van artikel 17, lid 1, van verordening (EU) 2015/1589 (1) van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is verstreken, zodat de verleende steun ingevolge artikel 1, onder b), iv), en artikel 17, lid 3, van deze verordening moet worden beschouwd als bestaande steun?
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy (Polen) op 18 november 2022 — Advance Pharma sp. z o.o / Skarb Państwa — Główny Inspektor Farmaceutyczny
(Zaak C-711/22)
(2023/C 45/16)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Najwyższy
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Advance Pharma sp. z o.o.
Verwerende partij: Skarb Państwa — Główny Inspektor Farmaceutyczny
Prejudiciële vraag
Is in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, gelezen in samenhang met artikel 19, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het in de rechtsstelsels van sommige lidstaten van de Unie voorziene rechtsmiddel waarmee naar aanleiding van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarbij schending van de verdragsnormen is vastgesteld, kan worden verzocht om heropening van een bij onherroepelijke uitspraak afgesloten procedure, een wezenlijk aspect van het recht op effectieve rechterlijke bescherming in het kader van een civiele procedure wanneer het rechtsstelsel van de betrokken lidstaat voorziet in een ander rechtsmiddel voor de rechterlijke bescherming van de rechten van een partij bij een procedure die is afgesloten bij een onherroepelijke uitspraak?
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 21 november 2022 — LivaNova/Ministero dell'Economia e delle Finanze e.a.
(Zaak C-713/22)
(2023/C 45/17)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Corte suprema di cassazione
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: LivaNova plc
Verwerende partijen: Ministero dell'Economia e delle Finanze, Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare, Presidenza del Consiglio dei ministri
Prejudiciële vraag
Verzet artikel 3 van de Zesde richtlijn [82/891/EEG] (1), dat ingevolge artikel 22 daarvan ook van toepassing is op splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen — voor zover daarin is bepaald dat (a) ,[w]anneer een gedeelte van de passiva van het vermogen niet in het splitsingsvoorstel wordt toegescheiden en interpretatie van dit voorstel geen uitsluitsel geeft over de verdeling ervan, […] alle verkrijgende vennootschappen daarvoor hoofdelijk aansprakelijk [zijn]’, en (b) “[d]e lidstaten kunnen bepalen dat deze hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot het aan elke verkrijgende vennootschap toegescheiden nettoactief” — zich tegen de uitlegging van een bepaling van nationaal recht als artikel 2506-bis, derde alinea, van de codice civile, volgens welke de hoofdelijke aansprakelijkheid van de verkrijgende vennootschap voor een, gedeelte van de passiva’ dat niet in het voorstel wordt toegescheiden, niet alleen betrekking heeft op de reeds vastgestelde passiva, maar ook op (i) de passiva die bestaan in de na de splitsing ontstane schadelijke gevolgen van gedragingen (handelen of nalaten) die vóór de splitsing hebben plaatsgevonden of op (ii) de latere gedragingen die daaruit zijn voortgekomen en die naar hun aard een voortdurende onrechtmatige daad zijn, waardoor milieuschade is ontstaan waarvan de gevolgen op het tijdstip van de splitsing nog niet volledig kunnen worden vastgesteld?
(1) Zesde Richtlijn 82/891/EEG van de Raad van 17 december 1982 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende splitsingen van naamloze vennootschappen (PB 1982, L 378, blz. 47).
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Landgericht Ravensburg (Duitsland) op 23 november 2022 — QR/Mercedes-Benz Bank AG
(Zaak C-715/22)
(2023/C 45/18)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Ravensburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: QR
Verwerende partij: Mercedes-Benz Bank AG
Prejudiciële vragen
|
1) |
Is het verenigbaar met het Unierecht dat volgens het nationale recht bij een met een koopovereenkomst gelieerde kredietovereenkomst na een geldige uitoefening van het herroepingsrecht door de consument overeenkomstig artikel 14, lid 1, van richtlijn 2008/48/EG (1)
|
|
2) |
Volgt uit het Unierecht dat de in de eerste vraag, onder a) tot en met d), beschreven nationale bepalingen en rechtsbeginselen buiten toepassing moet worden gelaten voor zover zij niet richtlijnconform kunnen worden uitgelegd? |
|
3) |
Voor het geval dat het feit dat de consument zich beroept op zijn herroepingsrecht krachtens artikel 14, lid 1, van richtlijn 2008/48/EG, ook als misbruik van recht kan worden aangemerkt wanneer verplichte informatie in de zin van artikel 10, lid 2, van deze richtlijn noch in de kredietovereenkomst is opgenomen noch achteraf op de voorgeschreven wijze is verstrekt: Kan de kwalificatie als misbruik van recht met name worden gebaseerd op de volgende omstandigheden?
|
(1) Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66).
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rayonen sad Svilengrad (Bulgarije) op 23 november 2022 — “SISTEM LUX” OOD / Teritorialna direktsia “Mitnitsa Burgas”
(Zaak C-717/22)
(2023/C 45/19)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Rayonen sad Svilengrad
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij:“SISTEM LUX” OOD
Tot bestuurlijke bestraffing bevoegde autoriteit: Teritorialna direktsia “Mitnitsa Burgas”
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet artikel 42, lid 2, van verordening (EU) nr. 952/2013 (1) van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, waarin de soorten bestuurlijke sancties die kunnen worden opgelegd voor het niet naleven van de douanewetgeving limitatief worden opgesomd, juncto artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat een nationale regeling zoals die van artikel 233, lid 6, van de Zakon za mitnitsite (douanewet), die als aanvullende bestuurlijke sanctie voorziet in confiscatie (ontneming van eigendom ten gunste van de staat) van het voorwerp van de overtreding, ontoelaatbaar is? Is de confiscatie van het voorwerp van de overtreding toelaatbaar wanneer de geconfisqueerde goederen toebehoren aan een andere persoon dan de overtreder? |
|
2) |
Moet artikel 42, lid 1, van verordening (EU) nr. 952/2013 juncto artikel 49, lid 3, van het Handvest aldus worden uitgelegd dat een nationale regeling zoals die van artikel 233, lid 6, van de Zakon za mitnitsite, die naast de sanctie “geldboete” als aanvullende sanctie voorziet in de confiscatie (ontneming van eigendom ten gunste van de staat) van het voorwerp van de overtreding, als een onevenredige sanctionerende ingreep in het eigendomsrecht die niet in verhouding staat tot het nagestreefde legitieme doel, in de volgende gevallen ontoelaatbaar is: in het algemeen in gevallen waarin de geconfisqueerde goederen die het voorwerp van de overtreding waren, toebehoren aan de overtreder, en in gevallen waarin zij toebehoren aan een derde die niet de overtreder is, en in het bijzonder in gevallen waarin de dader de overtreding niet opzettelijk maar uit onachtzaamheid heeft begaan? |
|
3) |
Moeten de bepalingen van artikel 2, lid 1, van kaderbesluit 2005/[212] (2) juncto artikel 17, lid 1, van het Handvest en gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 [januari] 2021 in zaak С-393/19 (3), bij wijze van argumentum a fortiori aldus worden uitgelegd dat deze ook van toepassing zijn op gevallen waarin de handeling geen strafbaar feit maar een bestuursrechtelijke overtreding is, waarbij het verschil tussen beide slechts bestaat in het criterium “op grote schaal” met betrekking tot de waarde van het voorwerp van de smokkel zoals aangenomen in de rechtspraak[?] Moeten in dit geval artikel 1, vierde streepje, van kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen, en artikel 2, punt 4, van richtlijn 2014/42/EU (4) van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie aldus worden uitgelegd, dat met het begrip “confiscatie” specifiek een straf of maatregel wordt bedoeld die door een rechter moet worden opgelegd en niet door een bestuurlijke autoriteit kan worden bevolen, en is bijgevolg een nationale regeling zoals die van artikel 233, lid 6, juncto artikel 231 van de Zakon za mitnitsite ontoelaatbaar[?] |
(1) Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1)
(2) Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PB 2005, L 68, blz. 49).
(3) ECLI:EU:C:2021:8.
(4) Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB 2014, L 127, blz. 39).
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Erfurt (Duitsland) op 23 november 2022 — HK / Debeka Lebensversicherungsverein a. G.
(Zaak C-718/22)
(2023/C 45/20)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Erfurt
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: HK
Verwerende partij: Debeka Lebensversicherungsverein a. G.
Prejudiciële vragen
|
1. |
Verzet het Unierecht, in het bijzonder artikel 31 van de Derde richtlijn levensverzekering (1) en artikel 15, lid 1, van de Tweede richtlijn levensverzekering (2), in voorkomend geval gelezen in samenhang met artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zich tegen een nationale regeling volgens welke de volledige consumentenvoorlichting pas wordt verstrekt nadat de consument een aanvraag heeft ingediend, namelijk wanneer de verzekeringspolis wordt toegezonden (“polisafgiftemodel”)? Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord: vloeit daaruit voor de consument reeds een herroepingsrecht voort, dat wil zeggen een recht op ontbinding van de verzekeringsovereenkomst? Kan het beroep op rechtsverwerking of rechtsmisbruik zich tegen dit recht verzetten? |
|
2. |
Mag een verzekeraar die de consument niet of slechts onjuist over zijn herroepingsrecht heeft geïnformeerd, zich met betrekking tot de daaruit voortvloeiende rechten van de consument, zoals in het bijzonder het herroepingsrecht, beroepen op rechtsverwerking of misbruik van recht? |
|
3. |
Mag een verzekeraar die de consument geen of slechts onvolledige of onjuiste consumentenvoorlichting heeft verstrekt, zich met betrekking tot de daaruit voortvloeiende rechten van de consument, zoals in het bijzonder het herroepingsrecht, beroepen op rechtsverwerking of misbruik van recht? |
|
4. |
Verzet het Unierecht, in het bijzonder artikel 15, lid 1, van de Tweede richtlijn levensverzekering, artikel 31 van de Derde richtlijn levensverzekering en artikel 35, lid 1, van richtlijn 2002/83 (3), in voorkomend geval gelezen in samenhang met artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zich tegen een nationale regeling of rechtspraak volgens welke de verzekeringnemer, nadat hij zijn herroepingsrecht rechtmatig heeft uitgeoefend, de stelplicht en de bewijslast draagt in verband met de berekening van de door de verzekeraar zelf ontvangen voordelen? Vereist het Unierecht, in het bijzonder het doeltreffendheidsbeginsel, indien een dergelijke verdeling van de stelplicht en de bewijslast toelaatbaar is, dat daar voor de verzekeringnemer een recht op informatie jegens de verzekeraar of andere verlichtingen tegenover staan, zodat hij zijn rechten kan doen gelden? |
(1) Richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (Derde levensrichtlijn) (PB 1992, L 360, blz. 1).
(2) Tweede richtlijn 90/619/EEG van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 79/267/EEG (PB 1990, L 330, blz. 50).
(3) Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PB 2002, L 345, blz. 1).
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski gradski sad (Bulgarije) op 24 november 2022 — Strafzaak
(Zaak C-722/22)
(2023/C 45/21)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Sofiyski gradski sad
Prejudiciële vraag
Is het verenigbaar met artikel 2 juncto artikel 1, derde gedachtestreep, van kaderbesluit 2005/212 (1) om een nationale wet aldus uit te leggen dat een vrachtwagen (trekker en aanhanger), die door leden van een georganiseerde criminele groep is gebruikt voor het loutere bezit en het vervoer van grote hoeveelheden accijnsgoederen (sigaretten) zonder banderol, niet kan worden geconfisqueerd als hulpmiddel?
(1) Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PB 2005, L 68, blz. 49)
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 7 december 2022 — I GmbH / J R
(Zaak C-749/22)
(2023/C 45/22)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesarbeitsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij tot Revision: I GmbH
Verwerende partij in Revision: J R
Prejudiciële vraag
Moeten artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG (1) en artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling of handelwijze volgens welke jaarlijkse vakantie met behoud van loon die door de werknemer is aangevraagd en door de werkgever is toegekend, die samenvalt met de thuisquarantaine die door de bevoegde autoriteit na de toekenning van de vakantie is opgelegd wegens vermoedelijke besmetting, niet hoeft te worden overgedragen naar een latere datum wanneer de werknemer tijdens de quarantaine niet arbeidsongeschikt wegens ziekte is?
(1) Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9).
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/14 |
Hogere voorziening ingesteld op 15 december 2022 door Airoldi Metalli SpA tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 5 oktober 2022 in zaak T-1/22, Airoldi Metalli SpA / Commissie
(Zaak C-764/22 P)
(2023/C 45/23)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Airoldi Metalli SpA (vertegenwoordigers: M. Campa avvocato, D. Rovetta, avocat, P. Gjørtler, advokat, V. Villante, avvocato)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk verklaren; |
|
— |
de beschikking van het Gerecht van 5 oktober 2022 in zaak T-1/22, Airoldi Metalli / Commissie, vernietigen en het beroep van Airoldi Metalli SpA ontvankelijk verklaren; |
|
— |
de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep van Airoldi Metalli SpA; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure en van de procedure in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan.
Eerste middel: Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het laatste zinsdeel van artikel 263, vierde alinea, VWEU en van het begrip “regelgevingshandeling die geen uitvoeringsmaatregel met zich meebrengt” en het vereiste van een dergelijke handeling — Onjuiste kwalificatie van de feiten en onjuiste opvatting van het bewijs.
Tweede middel: Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 263, vierde alinea, VWEU en in het bijzonder van het vereiste dat de betrokkene “rechtstreeks en individueel wordt geraakt” — Onjuiste kwalificatie van de feiten.
Gerecht
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/16 |
Arrest van het Gerecht van 30 november 2022 — ADS L. Kowalik, B. Włodarczyk/EUIPO — ESSAtech (Accessoire voor een draadloze afstandsbediening)
(Zaak T-611/21) (1)
(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een accessoire voor een draadloze afstandsbediening weergeeft - Nietigheidsgrond - Uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die uitsluitend door de technische functie van dat voortbrengsel worden bepaald - Artikel 8, lid 1, en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Feiten of bewijzen die voor het eerst bij de kamer van beroep worden aangedragen - Artikel 63, lid 2, van verordening nr. 6/2002 - Motiveringsplicht - Artikel 41, lid 1 en lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten”)
(2023/C 45/24)
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: ADS L. Kowalik, B. Włodarczyk s.c. (Sosnowiec, Polen) (vertegenwoordiger: M. Oleksyn, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Chylińska et J. Ivanauskas, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: ESSAtech (Přistoupim, Tsjechië)
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 5 juli 2021 (zaak R 1070/2020-3).
Dictum
|
1) |
De beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 5 juli 2021 (zaak R 1070/2020-3) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het EUIPO wordt verwezen in de kosten van de procedure bij de kamer van beroep van het EUIPO en in die van de procedure bij het Gerecht. |
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/16 |
Beroep ingesteld op 17 september 2022 — ClientEarth/Commissie
(Zaak T-579/22)
(2023/C 45/25)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: ClientEarth AISBL (Brussel, België) (vertegenwoordiger: T. Johnston, Barrister)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het in een brief van 6 juli 2022 vervatte besluit van de Commissie (hierna: “bestreden besluit”), houdende afwijzing van een door verzoekster op 3 februari 2022 overeenkomstig artikel 10 van de Aarhus-verordening (1) ingediend verzoek tot interne herziening van gedelegeerde verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie van 4 juni 2021 (2) tot aanvulling van verordening (EU) 2020/852 (3) (hierna: “taxonomie-verordening”), nietig verklaren, en |
|
— |
verweerster verwijzen in verzoeksters kosten van deze procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster vier middelen aan.
|
1. |
Het bestreden besluit geeft blijk van meerdere onjuiste rechtsopvattingen met betrekking tot de omvang van de bevoegdheid van de Commissie, in die zin dat de Commissie bij het opstellen van de gedelegeerde verordening voorbij is gegaan aan een aantal essentiële elementen van de taxonomie-verordening. |
|
2. |
Het bestreden besluit geeft blijk van twee kennelijke beoordelingsfouten met betrekking tot het wetenschappelijk bewijs op het gebied van energieopwekking door verbranding van biomassa uit bossen. |
|
3. |
Het bestreden besluit geeft blijk van meerdere kennelijke beoordelingsfouten met betrekking tot de vervaardiging van OBCs. |
|
4. |
Het bestreden besluit geeft eveneens blijk van kennelijke fouten met betrekking tot de vervaardiging van bioplastic. |
(1) Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB 2006, L 264, blz. 13) (“Aarhus-verordening”).
(2) Gedelegeerde Verordening van 4 juni 2021 tot aanvulling van verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering, en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen (PB 2021, L 442, blz. 1).
(3) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van verordening (EU) 2019/2088 (PB 2020, L 198, blz. 13).
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/17 |
Beroep ingesteld op 31 oktober 2022 — SBM Développement/ Commissie
(Zaak T-667/22)
(2023/C 45/26)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: SBM Développement SAS (Ecully, Frankrijk) (vertegenwoordigers: B. Arash en H. Lindström, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren; |
|
— |
uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1388 van de Commissie van 23 juni 2022 betreffende bezwaren waarover geen overeenstemming is bereikt met betrekking tot de voorwaarden voor toelating van het biocide Pat’Appât Souricide Canadien Foudroyant, doorverwezen door Frankrijk en Zweden overeenkomstig verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2022, L 208, blz. 7), nietig te verklaren; |
|
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.
|
1. |
Schending en onjuiste toepassing van artikel 48 en schending van artikel 1, lid 1, en artikel 32 van verordening (EU) nr. 528/2012. (1) |
|
2. |
Schending van de artikelen 33, 35 en 36 van verordening nr. 528/2012. |
|
3. |
Schending en onjuiste toepassing van de Verdragen — rechtszekerheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel. |
|
4. |
Schending van artikel 19 van verordening nr. 528/2012 en kennelijk onjuiste beoordeling. |
|
5. |
Bevoegdheidsoverschrijding en schending en onjuiste toepassing van de Verdragen — beginselen van rechtszekerheid, bescherming van het gewettigd vertrouwen, evenredigheid en artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
(1) Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB 2012, L 167, blz. 1).
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/18 |
Beroep ingesteld op 28 novembre 2022 — UniSystems Luxembourg en Unisystems systimata pliroforikis/ESMA
(Zaak T-750/22)
(2023/C 45/27)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: UniSystems Luxembourg Sàrl (Bertrange, Luxemburg), Unisystems systimata pliroforikis monoprosopi anonymi emporiki etairia (Kallithea, Griekenland) (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, advocaat)
Verwerende partij: Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA)
Conclusies
|
— |
het besluit van de ESMA om de inschrijving van verzoeksters als tweede te plaatsen in de cascade van openbare aanbesteding voor ICT consultancy — PROC/2021/12 “Externe verlening van IT-diensten”, en om de eerste cascadeopdracht van die aanbesteding te gunnen aan het als eerste geselecteerde consortium, waarvan verzoeksters in kennis zijn gesteld bij brief van de ESMA van 17 september 2022, nietig verklaren; |
|
— |
daarnaast de ESMA gelasten de schade te vergoeden die verzoeksters hebben geleden vanwege het mislopen van de opdracht, ten belope van 3 500 000 EUR voor de eerste twee jaar van uitvoering van de opdracht. Indien gebruik wordt gemaakt van de expliciet geboden mogelijkheid om de opdracht te verlengen, verzoeken verzoeksters om een aanvullend bedrag voor de gehele duur van de opdracht, gebaseerd op een jaarlijks bedrag van 1 750 000 EUR, waarop ieder bedrag dat eventueel wordt verdiend met de opdrachten die verzoeksters als de als tweede geselecteerde opdrachtnemer zouden uitvoeren, in mindering zal worden gebracht, en voor welke bedragen rente verschuldigd zal zijn; |
|
— |
subsidiair, ingeval het Gerecht oordeelt dat verzoeksters geen recht hebben op vergoeding van de volledige wegens de bestreden onrechtmatige besluiten van de ESMA geleden schade, de ESMA gelasten de schade te vergoeden die verzoeksters hebben geleden vanwege het verlies van een kans, ten belope van 400 000 EUR, vermeerderd met rente, en |
|
— |
de ESMA verwijzen in de rechtsbijstandskosten en andere kosten van verzoeksters in verband met het onderhavige beroep, zelfs als het wordt verworpen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoeksters twee middelen aan.
|
1. |
Schending van het Financieel Reglement (1) en van de technische specificaties: de door de eerste cascadecontractant geboden prijs is abnormaal laag/specifiek, aangezien de profielen zijn geraamd onder het wettelijke minimumloon in Duitsland en Griekenland. Om diezelfde reden betogen verzoeksters dat de technische specificaties niet zijn nageleefd en de beginselen van transparantie en behoorlijk bestuur zijn geschonden. |
|
2. |
Niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en van een wezenlijk vormvoorschrift.
|
(1) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018, L 193, blz. 1).
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/19 |
Beroep ingesteld op 7 december 2022 — Gabriele Sboarina / Europees Parlement
(Zaak T-761/22)
(2023/C 45/28)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Gabriele Sboarina (Verona, Italië) (vertegenwoordiger: M. Paniz, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de maatregel “Wijziging van de vaststelling van de pensioenrechten van een voormalig Italiaans lid van het Europees Parlement”, meegedeeld bij brief van 21 september 2022, ontvangen op 28 oktober 2022, verzonden door het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement, met als onderwerp “Herberekening van de pensioenrechten naar aanleiding van besluit nr. 150 van het Ufficio di Presidenza della Camera dei deputati (Bureau van het Voorzitterschap van de Tweede Kamer, Italië) van 3 maart 2022” — welke maatregel aan verzoeker is meegedeeld — nietig verklaren, en in ieder geval de nieuwe vaststelling en de herberekening van de door het Europees Parlement aan verzoeker betaalde levenslange toelage en alle andere daaraan voorafgaande en/of daaropvolgende besluiten nietig verklaren; |
|
— |
vaststellen en verklaren dat verzoeker recht heeft op het behoud van de door het Europees Parlement betaalde levenslange toelage ten belope van het op het ogenblik van de eerste betaling opgebouwde en nog te betalen bedrag; |
|
— |
het Europees Parlement veroordelen tot betaling aan verzoeker van alle ten onrechte ingehouden bedragen, waarop de inflatiecorrectie is toegepast en vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de desbetreffende bedragen zijn ingehouden tot de datum van betaling, en |
|
— |
het Europees Parlement te gelasten het te wijzen arrest uit te voeren en het oorspronkelijke bedrag van de levenslange toelage onmiddellijk en volledig te herstellen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van de uitsluitende bevoegdheid van het Bureau van het Voorzitterschap van het Europees Parlement (artikel 25 van het Reglement van he Europees Parlement).
|
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 296, lid 2, VWEU, artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) (1); ontoereikende motivering van de bestreden handeling.
|
|
3. |
Derde middel, ontleend aan de vaststelling van de bestreden handeling zonder geldige rechtsgrondslag; onjuiste toepassing van bijlage III van de regeling inzake kosten en vergoedingen van de leden (hierna: “KVL”) (2) en de artikelen 74-75 van het besluit inzake de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (hierna: “uitvoeringsbepalingen”) (3).
|
|
4. |
Vierde middel, ontleend aan onjuiste uitlegging van artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen en van de bijlagen I, II en III bij de KVL-regeling. Schending van artikel 28 van het Statuut van de leden van het Europees Parlement en van verzoekers recht op pensioen.
|
|
5. |
Vijfde middel, ontleend aan schending van het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van verworven rechten en het gelijkheidsbeginsel. Verzoeker betoogt dat de bestreden handeling onrechtmatig is voor zover het Europees Parlement, door de automatische omzetting van besluit nr. 150/2022 en de daaruit voortvloeiende herberekening van verzoekers pensioen te gelasten volgens een nieuwe methode, met terugwerkende kracht en met blijvende gevolgen — wat het recht op pensioen rechtstreeks aantast — het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden, dat zich verzet tegen de schending van verworven rechten, overeenkomstig de ratio van artikel 28 van het Statuut en artikel 75 van de uitvoeringsbepalingen, alsmede het vertrouwensbeginsel, dat geen uitholling en/of omzetting van pensioenrechten toestaat. Aangezien deze herberekening alleen voormalige Italiaanse ex-leden van het Europees Parlement treft, die de enige adressaten zijn van een maatregel die met terugwerkende kracht en volgens de op bijdragen gebaseerde methode de pensioenuitkeringen herberekent die zijn opgebouwd toen die methode in Italië nog niet was ingevoerd, is zij bovendien duidelijk in strijd met het gelijkheidsbeginsel en leidt zij tot onwettige discriminatie van voormalige leden van het Europees Parlement uit andere lidstaten, alsmede van leden van het Europees Parlement die na 2009 zijn verkozen en van alle andere burgers in het algemeen, voor wie een dergelijke reductie niet geldt. |
|
6. |
Zesde middel, ontleend aan schending van artikel 17 van het Handvest. Schending van artikel 1 van Protocol 1 bij het EVRM. Niet-evenredigheid van het opgelegde offer.
|
|
7. |
Zevende middel, ontleend aan schending van de artikelen 21 en 25 van het Handvest, artikel 10 VWEU en artikel 15 van de Europese pijler van sociale rechten.
|
(2) Besluit van het Bureau in uitgebreide samenstelling van 4 november 1981; besluit van het Bureau van 24 en 25 mei 1982, gewijzigd op 13 september 1995 en 6 juni 2005.
(3) Besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 19 mei en 9 juli 2008 houdende de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB 2009, C 159, blz. 1).
(4) Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB 2000, L 303, blz. 16)
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/21 |
Beroep ingesteld op 8 december 2022 — Azalee Cosmetics/EUIPO — L’Oréal (UK) (LA CRÈME LIBRE)
(Zaak T-765/22)
(2023/C 45/29)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Azalee Cosmetics (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: I. Tribouillet, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: L’Oréal (UK) Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk LA CREME LIBRE — inschrijvingsaanvraag nr. 18 252 904
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 7 oktober 2022 in zaak R 229/2022-1
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing vernietigen, en |
|
— |
het EUIPO en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten en veroordelen tot vergoeding van de kosten van verzoekster in het kader van de oppositieprocedure en de beroepsprocedure. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/22 |
Beroep ingesteld op 8 december 2022 — Canel Ferreiro / Raad
(Zaak T-766/22)
(2023/C 45/30)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Maria Canel Ferreiro (Overijse, België) (vertegenwoordiger: N. Maes, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
het onderhavige beroep toewijzen; |
|
— |
dit beroep ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2021 nietig verklaren waarbij verzoekster de tuchtmaatregel van berisping is opgelegd; |
|
— |
het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van de Raad van de Europese Unie van 1 september 2022 nietig verklaren waarbij klacht nr. 2022_009 van verzoekster uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Statuut is afgewezen; |
|
— |
administratief onderzoek EN-2101 en het onderzoeksrapport van 28 mei 2021 van de eenheid Juridische Adviseurs van de administratie van het directoraat-generaal Organisatie-ontwikkeling en diensten — directoraat Personeelszaken van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie betreffende verzoekster nietig verklaren; |
|
— |
de verwerende partij verwijzen in de kosten die verzoekster in het kader van de onderhavige procedure heeft gemaakt. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.
Eerste middel, ontleend aan de onrechtmatigheid van het administratieve onderzoek. Volgens verzoekster zijn de onderzoekers buiten het feitelijk kader en het tijdsbestek van het mandaat getreden dat hun door het tot aanstelling bevoegd gezag was verleend.
Tweede middel, ontleend aan de onrechtmatigheid van het besluit tot afwijzing van de klacht. Verzoekster betoogt in dit verband dat het in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde beginsel van behoorlijk bestuur niet in acht is genomen en dat zij geen recht heeft gehad op een onpartijdige behandeling van haar dossier.
Derde middel, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging. Verzoekster wijst op het ontbreken van een tenlastelegging met betrekking tot het haar ten laste gelegde feit.
Vierde middel, ontleend aan het ontbreken van bewijs. Volgens verzoekster zijn de inbreuken op de artikelen 12 en 21 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie rechtens niet genoegzaam bewezen, zodat zij haar niet ten laste kunnen worden gelegd ter rechtvaardiging van de tuchtmaatregel van berisping.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/23 |
Beroep ingesteld op 10 december 2022 — Fibrecycle/EUIPO (BACK-2-NATURE)
(Zaak T-772/22)
(2023/C 45/31)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Fibrecycle Pty Ltd (Helensvale, Australië) (vertegenwoordiger: T. Stein, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het merk BACK-2-NATURE — inschrijvingsaanvraag nr. 1 485 655
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 5 oktober 2022 in zaak R 1699/2020-2
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/24 |
Beroep ingesteld op 12 december 2022 — Contorno Textil / EUIPO — Harmont & Blaine (GILBERT TECKEL)
(Zaak T-773/22)
(2023/C 45/32)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Contorno Textil, SL (Almedinilla, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Sugrañes Coca en C. Sotomayor Garcia, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Harmont & Blaine SpA (Caivano, Italië)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij in de procedure voor het Gerecht
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk GILBERT TECKEL — inschrijvingsaanvraag nr. 18 148 635
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de Vierde kamer van beroep van het EUIPO van 10 oktober 2022 in zaak R 372/2022-4
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing wijzigen door vast te stellen dat inschrijvingsaanvraag nr. 18 148 635 moet worden toegestaan voor alle goederen van klasse 25 omdat, na terdege rekening te hebben gehouden met de verschillen tussen de tekens, er geen gevaar voor verwarring tussen de te vergelijken merken bestaat; het EUIPO verwijzen in de kosten; of, subsidiair, |
|
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
|
— |
het EUIPO verwijzen in de kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
Schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
|
— |
Schending van de beginselen van gelijke behandeling en rechtszekerheid. |
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/24 |
Beroep ingesteld op 13 december 2022 — TP/Commissie
(Zaak T-776/22)
(2023/C 45/33)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: TP (vertegenwoordigers: T. Faber, F. Bonke en I. Sauvagnac, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van het besluit van 1 oktober 2022, dat op 3 oktober 2022 ter kennis is gebracht van verzoeker, van de gedelegeerde ordonnateur van de Commissie, de directeur-generaal van DG Reform, over de uitsluiting van verzoeker van deelname aan onder verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (1) vallende aanbestedingsprocedures, zijn uitsluiting van selectie voor het besteden van middelen van de Europese Unie en zijn uitsluiting van deelname aan onder verordening (EU) 2018/1877 van de Raad (2) vallende aanbestedingsprocedures (hierna: “bestreden besluit”); |
|
— |
subsidiair, vervanging van het bestreden besluit met een gematigde geldboete die in verhouding staat tot verzoekers beperkte betrokkenheid bij de uitvoering van het project; |
|
— |
veroordeling van de Europese Commissie tot vergoeding van verzoekers schade als gevolg van het bestreden besluit, en |
|
— |
in ieder geval, verwijzing van de Europese Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker de volgende middelen aan.
|
1. |
Het bestreden besluit is in strijd met artikel 136, lid 1, van verordening 2018/1046 omdat het niet de noodzakelijke feiten vaststelt voor het uitvaardigen van een besluit tot uitsluiting jegens verzoeker, voornamelijk door niet aan te tonen dat verzoeker als individu aanzienlijk tekort zou schieten in de nakoming van de belangrijkste verplichtingen bij de uitvoering van de overeenkomst tussen het consortium waarvan hij deel uitmaakt en de Commissie, zoals vereist op grond van artikel 136, lid 1, van verordening 2018/1046. |
|
2. |
Het bestreden besluit is in strijd met artikel 136, lid 3, van verordening 2018/1046 en het algemene evenredigheidsbeginsel, in die zin dat:
|
|
3. |
Het bestreden besluit is in strijd met het algemene rechtszekerheidsbeginsel, door met terugwerkende kracht een sanctie van uitsluiting op grond van verordening 2018/1046 te handhaven die zwaarder is dan de geldboete die bovengenoemde ordonnateur zou hebben opgelegd op grond van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3). |
(1) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018, L 193, blz. 1).
(2) Verordening (EU) 2018/1877 van de Raad van 26 november 2018 inzake het financieel reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds, en tot intrekking van verordening (EU) 2015/323 (PB 2018, L 307, blz. 1).
(3) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB 2012, L 298, blz. 1).
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/26 |
Beroep ingesteld op 12 december 2022 — Desimo/EUIPO — Red Bull (EL TORO ROJO)
(Zaak T-778/22)
(2023/C 45/34)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Desimo, Lda (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: S. Estima Martins, J. Mioludo en D. Simões, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Red Bull GmbH (Fuschl am See, Oostenrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk EL TORO ROJO — inschrijvingsaanvraag nr. 18 026 515
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 29 september 2022 in zaak R 326/2022-5
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing en volledige afwijzing van oppositieprocedure nr. B003089768; |
|
— |
de inschrijving van het betrokken merk toestaan voor alle aangeduide waren en diensten, en |
|
— |
het EUIPO verwijzen in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/26 |
Beroep ingesteld op 13 december 2022 — Transport Werk/EUIPO — Haus & Grund Deutschland (Haus & Grund)
(Zaak T-779/22)
(2023/C 45/35)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Transport Werk GmbH (Offenbach am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Donath, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Haus & Grund Deutschland Zentralverband der Deutschen Haus-, Wohnungs- und Grundeigentümer e.V. (Berlijn, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniewoordmerk Haus & Grund — Uniemerk nr. 7 161 052
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 26 oktober 2022 in zaak R 84/2022-5
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
|
— |
het EUIPO gelasten de inschrijving van Uniewoordmerk nr. 7 161 052 “Haus & Grund” voor de waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 36, 38, 42 en 45, namelijk: |
klasse 9: gegevensdragers; software voor de verwerving, de vervreemding, het beheer, de verhuur, de bouw en de exploitatie van gebouwen, installaties en uitrusting;
klasse 16: drukwerken;
klasse 35: reclame; beheer van commerciële zaken; zakelijke administratie; administratieve diensten; informatie, met inbegrip van rechterlijke beslissingen en alle soorten voorschriften, zoeken, verzamelen en op stelselmatige wijze samenvatten;
klasse 36: makelaardij in onroerende goederen; deskundigenadviezen inzake verzekeringen, financiën, vastgoed en monetaire zaken;
klasse 38: leveren van informatie, met inbegrip van rechterlijke beslissingen en alle soorten voorschriften;
klasse 42: adviezen van technische deskundigen; technisch advies; ontwikkelen van software voor de verwerving, de vervreemding, de verhuur, de bouw, het beheer en de exploitatie van gebouwen, installaties en uitrusting; ontwikkelen van software om de exploitatie, de rendabiliteit, het gebruik, de commercialisering en het behoud van de waarde van onroerende zaken en installaties te optimaliseren;
klasse 45: juridische diensten,
door te halen in het register van Uniemerken;
|
— |
het EUIPO verwijzen in de kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 59, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, |
|
— |
schending van artikel 59, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/28 |
Beroep ingesteld op 13 december 2022 — TUI Holding/EUIPO — inCruises International (INCRUISES)
(Zaak T-780/22)
(2023/C 45/36)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: TUI Holding Spain, SLU (Palma de Mallorca, Spanje) (vertegenwoordiger: H. Fangmann, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: inCruises International LLC (San Juan, Puerto Rico, Verenigde Staten)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: aanvraag voor Europees woordmerk INCRUISES — inschrijvingsaanvraag nr. 18 034 630
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 21 september 2022 in zaak R 1081/2021-2
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 47, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
|
— |
schending van artikel 33, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/28 |
Beroep ingesteld op 13 december 2022 — Madre Querida e.a. / Commissie
(Zaak T-781/22)
(2023/C 45/37)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: Madre Querida, SL (Burela, Spanje), Hermanos Galdo, SL (Burela), Pesqueras Breogan, SL (Burela), Breso Pesca, SL (Burela), Casariego 99, SL (Ribadeo, Spanje), Pesquerías Mapa, SL (Gozón, Spanje), Virgen de Pastoriza, SL (Burela), Pesca Norte Breogan, SL (Burela), Basanta Frá Hnos, CB (Burela), Armapesca Burela, SL (Burela), Deycon Pesca, SL (Viveiro, Spanje), Larrabaste, SLU (Cariño, Spanje), Pesqueras Canoura, SL (Burela), Pesqueras Luarquesa, SL (Navia, Spanje), Pastor Nauta, CB (Cervo, Spanje), Villaselan 99, SL (Tapia de Casariego, Spanje) en Organización de Productores Pesqueros del Puerto de Burela (LUGO) (Burela) (vertegenwoordigers: Á. Givaja Sanz, A. Lamadrid de Pablo en V. Romero Algarra, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van artikel 2 van en bijlage II bij uitvoeringsverordening (EU) 2022/1614 van de Commissie van 15 september 2022 tot bepaling van de bestaande diepzeevisserijgebieden en tot vaststelling van een lijst van gebieden waar kwetsbare mariene ecosystemen voorkomen of waarschijnlijk zullen voorkomen (1); |
|
— |
subsidiair ongeldigverklaring overeenkomstig artikel 277 VWEU van artikel 9, leden 6 en 9, van verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (2) (basisverordening), en |
|
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: artikel 2 van en bijlage II bij de uitvoeringsverordening is in strijd met algemene beginselen van het Unierecht en met name met het non-discriminatie- en het evenredigheidsbeginsel, aangezien zij i) het non-discriminatiebeginsel schenden door vistuig dat verschillend is, gelijk te behandelen en door de wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan niet gelijk te behandelen, en ii) het evenredigheidsbeginsel schenden door verder te gaan dan wat geschikt en nodig is om de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid te verwezenlijken. |
|
2. |
Tweede, subsidiair middel: exceptie van onrechtmatigheid van artikel 9, leden 6 en 9, van de basisverordening, aangezien die leden in strijd zijn met algemene beginselen van het Unierecht doordat zij zich niet verdragen met artikel 291 VWEU en het evenredigheidsbeginsel. |
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/29 |
Beroep ingesteld op 16 december 2022 — Frankrijk / Commissie
(Zaak T-785/22)
(2023/C 45/38)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: T. Stéhelin, B. Fodda en E. Leclerc, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
de aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/154/22 — assistenten (AST 3) op de vakgebieden financieel beheer, boekhouding en kasmiddelenbeheer, overheidsopdrachten, grafische vormgeving en productie van visuele inhoud, sociale en digitale media, en webmaster, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 22 september 2022, nietig verklaren; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan, die in wezen identiek zijn aan of overeenkomen met de middelen die zijn aangevoerd in zaak T-555/22, Frankrijk/Commissie.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/30 |
Beroep ingesteld op 16 december 2022 — PB / GAR
(Zaak T-789/22)
(2023/C 45/39)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: PB (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)
Conclusies
|
— |
het besluit van 15 februari 2022 nietig verklaren; |
|
— |
voor zover nodig, het besluit van 6 september 2022 tot afwijzing van verzoekers klacht nietig verklaren; |
|
— |
de verwerende partij veroordelen tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van 50 000 EUR voor de schade die hij heeft geleden door de schending van zijn recht om te worden gehoord en van zijn rechten van verdediging; |
|
— |
de verwerende partij verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoeker voert drie middelen aan tot staving van zijn beroep tegen het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) om zijn verzoek om bijstand af te wijzen.
Eerste middel: schending van verzoekers rechten van verdediging en procedurefouten. In het kader van het eerste middel stelt verzoeker dat het transparantiebeginsel is geschonden, dat niet kan worden aangenomen dat het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag (hierna: “TAABG”) onafhankelijk is en dat toegang tot essentiële informatie en onderdelen van het dossier is geweigerd. In het kader van het tweede middel voert verzoeker aan dat het beginsel van vertrouwelijkheid is geschonden bij de behandeling van zijn verzoek om bijstand, dat de procedurele waarborgen niet in acht zijn genomen, dat er geen eerlijke en objectieve procedure is gevolgd en, ten slotte, dat de artikelen 4.2 en 4.3 van de algemene uitvoeringsbepalingen inzake preventie van pesten zijn geschonden. In het kader van het derde middel klaagt verzoeker over het gebrek aan objectieve en subjectieve onpartijdigheid en over het bestaan van belangenconflicten die het onderzoek van zijn verzoek om bijstand hebben beïnvloed. In het kader van het vierde middel hekelt verzoeker de schending van het recht om op doeltreffende wijze door het TAABG te worden gehoord.
Tweede middel: schending van artikel 24 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: “Statuut”), niet-nakoming van de bijstands- en zorgplicht en onbehoorlijk bestuur.
Derde middel: kennelijke beoordelingsfouten en schending van artikel 12 bis van het Statuut.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/31 |
Beroep ingesteld op 21 december 2022 — Quatrotec Electrónica/EUIPO — Woxter Technology (WOXTER)
(Zaak T-792/22)
(2023/C 45/40)
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Quatrotec Electrónica, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: I. Valdelomar Serrano, J. Rodríguez-Fuensalida y Carnicero, P. Ramells Higueras, A. Figuerola Moure en P. Muñoz Moreno, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Woxter Technology Co. Ltd (Causeway Bay, Hong Kong, China)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: beeldmerk WOXTER — Uniemerk nr. 3 217 031
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 28 september 2022 in zaak R 0323/2022-4
Conclusies
|
— |
vaststellen dat in de bestreden beslissing artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad onjuist is toegepast; |
|
— |
Uniemerk nr. 3 217 031 WOXTER (beeldmerk) vervallen verklaren voor alle waren en diensten van de klassen 9, 37 en 39; |
|
— |
verweerder verwijzen in de kosten, met inbegrip van verzoeksters kosten voor haar vertegenwoordiging in deze procedure. |
Aangevoerd middel
Schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/31 |
Beroep ingesteld op 21 december 2022 — TU / Parlement
(Zaak T-793/22)
(2023/C 45/41)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: TU (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het besluit van [vertrouwelijk] (1) nietig te verklaren, waarbij zijn overeenkomst van geaccrediteerd parlementair medewerker niet is verlengd; |
|
— |
de stilzwijgende afwijzing van [vertrouwelijk] en, subsidiair, uiterlijk op [vertrouwelijk] van zijn op [vertrouwelijk] formeel ingediend verzoek om te worden erkend als melder en om beschermd te worden krachtens de artikelen 22 bis, ter en quater van het Statuur nietig te verklaren; |
|
— |
voor zover nodig, het besluit tot afwijzing van zijn klacht, dat hem op [vertrouwelijk] ter kennis is gebracht, nietig te verklaren; |
|
— |
het Parlement schuldig te bevinden aan schending van de regels inzake de status van melder en de aan deze status verbonden bescherming; |
|
— |
de verwerende partij te veroordelen tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 200 000 EUR ter vergoeding van de schade die hij heeft geleden door de niet-naleving van de artikelen 22 bis tot en met quater van het Statuut en de toepasselijke interne regels; |
|
— |
de verwerende partij te verwijzen in de kosten; |
|
— |
subsidiair en in het onwaarschijnlijke geval dat verzoeker in het ongelijk wordt gesteld, de verwerende partij ook te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker zes middelen aan.
Eerste middel, ontleend aan niet-naleving van artikel 22 quater van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: “Statuut”) tijdens de precontentieuze procedure.
Tweede middel, ontleend aan schending van de aan zijn hoedanigheid van melder verbonden regels inzake zijn bescherming, van artikel 22 quater van het Statuut en van artikel 3 van de interne voorschriften tot uitvoering van dit artikel, alsmede aan niet-nakoming van de verplichting om klokkenluiders met raad en daad bij te staan.
Derde middel, ontleend aan schending van artikel 4 van de interne voorschriften tot uitvoering van artikel 22 quater en, subsidiair, aan de onrechtmatige uitlegging van deze regels door het Parlement of aan het feit dat die regels inadequaat en ontoereikend zijn.
Vierde middel, ontleend aan schending van de vertrouwelijkheid en van de bescherming van de identiteit van de melder.
Vijfde middel, ontleend aan schending van de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie, onwettige positieve discriminatie tussen geaccrediteerde parlementaire medewerkers en onwettige negatieve discriminatie met de andere melders, schending van de bescherming die klokkenluiders genieten, inbreuk op artikel 24 van het Statuut, niet-nakoming van de bijstand- en zorgplicht en aan schending van het recht op een procedure die op zijn minst een schijn van objectiviteit heeft.
Zesde middel, ontleend aan misbruik van de door de administratie gevolgde procedure om zich te onttrekken aan zijn verplichting ervoor te zorgen dat verzoeker daadwerkelijk geen schade lijdt ten gevolge van het feit dat hij de informatie heeft meegedeeld overeenkomstig artikel 22 ter van het Statuut.
(1) Vertrouwelijke gegevens weggelaten.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/33 |
Beschikking van het Gerecht van 30 november 2022 — C & J Clark International/Commissie
(Zaken T-790/16 en T-861/16) (1)
(2023/C 45/42)
Procestaal: Engels
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaken gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/33 |
Beschikking van het Gerecht van 28 november 2022 — Deichmann/Commissie
(Zaak T-154/17) (1)
(2023/C 45/43)
Procestaal: Nederlands
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/33 |
Beschikking van het Gerecht van 28 november 2022 — Van Haren Schoenen/Commissie
(Zaak T-155/17) (1)
(2023/C 45/44)
Procestaal: Nederlands
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/33 |
Beschikking van het Gerecht van 28 november 2022 — FLA Europe/Commissie
(Zaak T-347/17) (1)
(2023/C 45/45)
Procestaal: Nederlands
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/33 |
Beschikking van het Gerecht van 30 november 2022 — Nike European Operations Netherlands e.a./Commissie
(Zaak T-351/17) (1)
(2023/C 45/46)
Procestaal: Engels
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/34 |
Beschikking van het Gerecht van 30 november 2022 — Jana shoes e.a./Commissie
(Zaak T-360/17) (1)
(2023/C 45/47)
Procestaal: Engels
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/34 |
Beschikking van het Gerecht van 30 november 2022 — adidas International Trading e.a./Commissie
(Zaak T-24/18) (1)
(2023/C 45/48)
Procestaal: Engels
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/34 |
Beschikking van het Gerecht van 30 november 2022 — Wendel e.a./Commissie
(Zaak T-124/18) (1)
(2023/C 45/49)
Procestaal: Engels
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/34 |
Beschikking van het Gerecht van 28 november 2022 — Van Haren Schoenen/Commissie
(Zaak T-126/18) (1)
(2023/C 45/50)
Procestaal: Nederlands
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/34 |
Beschikking van het Gerecht van 28 november 2022 — Cortina en FLA Europe/Commissie
(Zaak T-127/18) (1)
(2023/C 45/51)
Procestaal: Nederlands
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/35 |
Beschikking van het Gerecht van 30 november 2022 — adidas International Trading e.a./Commissie
(Zaak T-130/18) (1)
(2023/C 45/52)
Procestaal: Engels
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/35 |
Beschikking van het Gerecht van 30 november 2022 — Deichmann/Commissie
(Zaak T-131/18) (1)
(2023/C 45/53)
Procestaal: Engels
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/35 |
Beschikking van het Gerecht van 30 november 2022 — Deichmann-Shoes UK/Commissie
(Zaak T-141/18) (1)
(2023/C 45/54)
Procestaal: Engels
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/35 |
Beschikking van het Gerecht van 30 november 2022 — Buffalo — Boots/Commissie
(Zaak T-142/18) (1)
(2023/C 45/55)
Procestaal: Engels
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/35 |
Beschikking van het Gerecht van 28 november 2022 — Caprice Schuhproduktion/Commissie
(Zaak T-157/18) (1)
(2023/C 45/56)
Procestaal: Nederlands
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/36 |
Beschikking van het Gerecht van 5 december 2022 — Eland Oil & Gas/Commissie
(Zaak T-471/19) (1)
(2023/C 45/57)
Procestaal: Engels
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/36 |
Beschikking van het Gerecht van 5 december 2022 — W.S. Atkins International/Commissie
(Zaak T-758/19) (1)
(2023/C 45/58)
Procestaal: Engels
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/36 |
Beschikking van het Gerecht van 5 december 2022 — Experian Finance 2012/Commissie
(Zaak T-771/19) (1)
(2023/C 45/59)
Procestaal: Engels
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/36 |
Beschikking van het Gerecht van 15 december 2022 — Rigid Plastic Containers Finance en RPC Pisces Holdings/Commissie
(Zaak T-781/19) (1)
(2023/C 45/60)
Procestaal: Engels
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/36 |
Beschikking van het Gerecht van 5 december 2022 — St Schrader Holding Company UK/Commissie
(Zaak T-782/19) (1)
(2023/C 45/61)
Procestaal: Engels
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/37 |
Beschikking van het Gerecht van 14 december 2022 — KPMG Advisory/Commissie
(Zaak T-614/21) (1)
(2023/C 45/62)
Procestaal: Italiaans
De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
6.2.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/37 |
Beschikking van het Gerecht van 12 december 2022 — NT/EMA
(Zaak T-806/21) (1)
(2023/C 45/63)
Procestaal: Frans
De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.