ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 485 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
65e jaargang |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
II Mededelingen |
|
|
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Europese Commissie |
|
2022/C 485/01 |
||
2022/C 485/02 |
Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10949 — GONVARRI / MAJORITY SHAREHOLDERS / HIDRIA) ( 1 ) |
|
2022/C 485/03 |
Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10932 — ZF / HELLA / NGK / CLARIOS / AHEAD JV) ( 1 ) |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Europese Commissie |
|
2022/C 485/04 |
||
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN |
|
2022/C 485/05 |
Mededeling van de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap — Openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten ( 1 ) |
|
2022/C 485/06 |
Mededeling van de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap — Uitnodiging tot het indienen van offertes voor de exploitatie van geregelde luchtdiensten overeenkomstig openbaredienstverplichtingen ( 1 ) |
|
Rectificaties |
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
|
II Mededelingen
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Europese Commissie
21.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 485/1 |
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE
Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden
(2022/C 485/01)
Inhoud
DEEL I. |
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN | 4 |
HOOFDSTUK 1. |
Inleiding | 4 |
HOOFDSTUK 2. |
Toepassingsgebied en definities | 4 |
2.1. |
Gevolgen van het GLB voor de werkingssfeer van deze richtsnoeren | 6 |
2.2. |
Toepassingsgebied | 7 |
2.3. |
Horizontale voorschriften en steuninstrumenten die van toepassing zijn op de landbouw- en de bosbouwsector en de plattelandsgebieden | 9 |
2.4. |
Definities | 10 |
HOOFDSTUK 3. |
Beoordeling van de verenigbaarheid op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag | 15 |
3.1. |
Eerste voorwaarde: de steun vergemakkelijkt de ontwikkeling van een economische activiteit | 16 |
3.1.1. |
Ondersteunde economische activiteit | 16 |
3.1.2. |
Stimulerend effect | 17 |
3.1.3. |
Geen inbreuk op relevante bepalingen en algemene beginselen van het recht van de Unie | 19 |
3.2. |
Tweede voorwaarde: de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, worden door de steun niet zodanig veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad | 20 |
3.2.1. |
Noodzaak van overheidsmaatregelen | 20 |
3.2.2. |
Geschiktheid van de steun | 21 |
3.2.3. |
Evenredigheid van de steun | 22 |
3.2.4. |
Transparantie | 25 |
3.2.5. |
Vermijden van negatieve effecten die nadelig zijn voor de mededinging en het handelsverkeer | 26 |
3.2.6. |
Afweging van de positieve en negatieve effecten van de steun (afwegingstoets) | 28 |
DEEL II. |
CATEGORIEËN STEUN | 30 |
HOOFDSTUK 1. |
Steun voor ondernemingen die actief zijn in de primaire productie en de verwerking en de afzet van landbouwproducten | 30 |
1.1. |
Op plattelandsontwikkelingsmaatregelen lijkende maatregelen | 30 |
1.1.1. |
Investeringssteun | 30 |
1.1.1.1. |
Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven | 30 |
1.1.1.2. |
Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven | 34 |
1.1.1.3. |
Steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten of de afzet van landbouwproducten | 35 |
1.1.2. |
Aanloopsteun voor jonge landbouwers en aanloopsteun voor landbouwactiviteiten | 36 |
1.1.3. |
Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector | 36 |
1.1.4. |
Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen | 38 |
1.1.5. |
Steun voor dierenwelzijnsverbintenissen | 40 |
1.1.6. |
Steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten | 42 |
1.1.7. |
Steun voor gebieden met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen | 43 |
1.1.8. |
Steun voor biologische landbouw | 43 |
1.1.9. |
Steun voor de deelname van producenten van landbouwproducten aan een kwaliteitsregeling | 45 |
1.1.10. |
Steun voor technische bijstand in de landbouwsector | 46 |
1.1.10.1. |
Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties | 46 |
1.1.10.2. |
Steun voor adviesdiensten | 47 |
1.1.10.3. |
Steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw | 49 |
1.1.11. |
Steun voor samenwerking in de landbouwsector | 49 |
1.2. |
Risico- en crisisbeheer | 51 |
1.2.1. |
Steun om schade aan de landbouwproductie of de landbouwproductiemiddelen te vergoeden en schade te voorkomen | 51 |
1.2.1.1. |
Steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen | 51 |
1.2.1.2. |
Steun ter vergoeding van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld | 54 |
1.2.1.3. |
Steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten, plantenplagen en plagen van invasieve uitheemse soorten en steun voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten, plantenplagen en invasieve uitheemse soorten | 56 |
1.2.1.4. |
Steun voor gestorven dieren | 58 |
1.2.1.5. |
Steun ter vergoeding van door beschermde dieren veroorzaakte schade | 59 |
1.2.1.6. |
Steun voor de betaling van verzekeringspremies | 61 |
1.2.1.7. |
Steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen | 61 |
1.3. |
Andere soorten steun in de landbouwsector | 62 |
1.3.1. |
Steun voor de sluiting van productiecapaciteit | 62 |
1.3.1.1. |
Sluiting van capaciteit om dier-, plant- of volksgezondheidsredenen, sanitaire, ethische, milieu- of klimaatredenen | 62 |
1.3.1.2. |
Sluiting van capaciteit om andere redenen | 64 |
1.3.2. |
Steun voor de verplaatsing van landbouwactiviteiten | 64 |
1.3.3. |
Steun voor de veeteeltsector | 65 |
1.3.4. |
Steun voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten | 66 |
1.3.5. |
Steun voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee | 69 |
1.3.6. |
Steun voor ruilverkaveling van landbouwgrond | 70 |
1.3.7. |
Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouwsector | 70 |
HOOFDSTUK 2. |
Steun voor de bosbouwsector | 71 |
2.1. |
Investeringen in de ontwikkeling van het bosareaal en de verbetering van de levensvatbaarheid van bossen | 72 |
2.1.1. |
Steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden | 72 |
2.1.2. |
Steun voor de invoering, regeneratie of renovatie van boslandbouwsystemen | 74 |
2.1.3. |
Steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen | 74 |
2.1.4. |
Steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen | 75 |
2.1.5. |
Steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten | 76 |
2.1.6. |
Steun voor investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouw | 76 |
2.1.7. |
Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed in bossen | 76 |
2.1.8. |
Steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen in de bosbouw | 77 |
2.2. |
Gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten in bosgebieden | 78 |
2.3. |
Steun voor bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding | 78 |
2.4. |
Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties in de bosbouwsector | 79 |
2.5. |
Steun voor adviesdiensten in de bosbouwsector | 80 |
2.6. |
Steun voor samenwerking in de bosbouwsector | 80 |
2.7. |
Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector | 82 |
2.8. |
Andere steun voor de bosbouwsector waarmee milieu-, beschermings- en recreatiedoeleinden worden nagestreefd | 83 |
2.8.1. |
Steun voor specifieke bosbouwacties en -interventies die vooral tot doel hebben bij te dragen tot het behoud of het herstel van het bosecosysteem en de biodiversiteit of het traditionele landschap | 83 |
2.8.2. |
Steun in de bosbouwsector voor de instandhouding en de verbetering van de bodemkwaliteit en voor een evenwichtige en gezonde boomgroei | 83 |
2.8.3. |
Steun in de bosbouwsector voor het herstel en het onderhoud van natuurlijke paden, landschapselementen en -kenmerken en van de natuurlijke habitat van dieren | 84 |
2.8.4. |
Steun voor het onderhoud van wegen om bosbranden te voorkomen | 84 |
2.8.5. |
Steun voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade in bossen | 84 |
2.9. |
Steun voor de bosbouwsector die in lijn is met steunmaatregelen voor de landbouwsector | 85 |
2.9.1. |
Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de bosbouwsector | 85 |
2.9.2. |
Steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond | 87 |
HOOFDSTUK 3. |
Steun in plattelandsgebieden die uit het Elfpo wordt gecofinancierd of die wordt verleend in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde interventies | 87 |
DEEL III. |
PROCEDURELE AANGELEGENHEDEN | 87 |
1. |
Looptijd van de steunregelingen en evaluatie | 88 |
2. |
Herzieningsclausule | 89 |
3. |
Verslaglegging en monitoring | 89 |
4. |
Toepassing van de richtsnoeren | 90 |
5. |
Voorstellen voor dienstige maatregelen | 90 |
DEEL I.
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
HOOFDSTUK 1.
Inleiding
(1) |
Artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“het Verdrag”) luidt: “Behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.” Staatssteun is volgens het Verdrag in beginsel verboden, maar kan in bepaalde gevallen met de interne markt verenigbaar zijn, en wel op grond van artikel 107, leden 2 en 3, van het Verdrag. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag zijn steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen in de landbouw- en de bosbouwsector verenigbaar met de interne markt. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag kan de Commissie staatssteun om de economische ontwikkeling van de landbouw- en de bosbouwsector en van plattelandsgebieden te bevorderen, aanmerken als verenigbaar met de interne markt mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 42 van het Verdrag zijn de mededingingsregels, waaronder ook de regels inzake staatssteun vallen, slechts in zoverre op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten van toepassing als wordt bepaald door het Europees Parlement en de Raad met inachtneming van de in artikel 39 van het Verdrag vermelde doeleinden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. |
(5) |
In deze richtsnoeren stelt de Commissie de criteria vast aan de hand waarvan kan worden bepaald of steun voldoet aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd. Met betrekking tot steun die uit hoofde van artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag wordt toegekend, worden in deze richtsnoeren de voorwaarden uiteengezet op grond waarvan een maatregel in het kader waarvan steun wordt verleend tot herstel van schade die door een natuurramp of een buitengewone gebeurtenis is veroorzaakt, verenigbaar is met de interne markt. |
(6) |
Staatssteun om de economische ontwikkeling van de landbouw- en de bosbouwsector en van plattelandsgebieden te bevorderen is ingebed in het ruimere gemeenschappelijk landbouwbeleid (“het GLB”). In het kader van het GLB verleent de Unie financiële bijstand voor de landbouw- en de bosbouwsector en voor plattelandsgebieden. Omdat de economische gevolgen van staatssteun niet anders zijn naargelang die steun (zelfs gedeeltelijk) door de Unie dan wel door een lidstaat alleen wordt gefinancierd, acht de Commissie het van belang dat haar beleid inzake staatssteuncontrole samenhang vertoont met de steun die in het kader van het eigen gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Unie wordt verleend. Bijgevolg houdt de Commissie, wanneer zij de regels in deze richtsnoeren op specifieke steunregelingen en individuele steun toepast en in het kader daarvan interpreteert, rekening met de regels van het GLB. |
(7) |
De volgende handelingen van de Unie zijn van bijzonder belang voor met het GLB verband houdende staatssteunkwesties:
|
(8) |
Het GLB steunt op twee pijlers (het Europees Landbouwgarantiefonds (“ELGF”) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (“Elfpo”)), die samen fundamentele ondersteuning bieden voor de landbouwers en plattelandsgebieden in de Unie en de voorwaarden scheppen om overal in de Unie een duurzame landbouw in stand te houden. |
(9) |
Overeenkomstig artikel 39, lid 1, van het Verdrag heeft het GLB de volgende doelstellingen: de productiviteit van de landbouw doen toenemen, de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard verzekeren, de markten stabiliseren, de voorziening veiligstellen en redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers verzekeren. Overeenkomstig artikel 39, lid 2, van het Verdrag moet bij het tot stand brengen van het GLB en van de daarvoor te treffen bijzondere voorzieningen rekening worden gehouden met:
|
(10) |
Met het oog op een verdere verduurzaming van de landbouw, de voedselvoorziening en plattelandsgebieden zijn de GLB-doelstellingen na 2020 gericht op het bevorderen van een slimme, concurrerende, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector ten behoeve van de voedselzekerheid op lange termijn, op het ondersteunen en versterken van milieubescherming en klimaatactie, op het bijdragen aan de verwezenlijking van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie en op het versterken van het sociaal-economische weefsel van plattelandsgebieden. Die algemene doelstellingen worden aangevuld met de horizontale doelstelling die erin bestaat de sector te moderniseren door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de landbouw, de bosbouw en de plattelandsgebieden en door bevordering van de benutting daarvan. De algemene GLB-doelstellingen worden verwezenlijkt aan de hand van de volgende specifieke doelstellingen:
|
HOOFDSTUK 2.
Toepassingsgebied en definities
2.1. Gevolgen van het GLB voor de werkingssfeer van deze richtsnoeren
(11) |
Overeenkomstig artikel 42 van het Verdrag zijn de in de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag vastgelegde staatssteunregels ten aanzien van de in bijlage I bij het Verdrag vermelde landbouwproducten slechts in zoverre van toepassing als door het Europees Parlement en de Raad wordt bepaald met inachtneming van de in artikel 39 van het Verdrag vermelde doeleinden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. |
(12) |
Krachtens artikel 145, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 en artikel 211, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn de staatssteunregels van toepassing op de productie van en de handel in landbouwproducten. Er zijn evenwel tal van afwijkingen van dat algemene beginsel, die onder meer zijn vastgesteld in artikel 23 van Verordening (EU) nr. 228/2013, artikel 17 van Verordening (EU) nr. 229/2013, artikel 145, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115, artikel 211, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1144/2014. |
(13) |
Ten aanzien van de steun die op grond van Verordening (EU) 2021/2115 wordt verleend, is in artikel 145, lid 2, van die verordening bepaald dat de staatssteunregels niet van toepassing zijn op steun die de lidstaten op grond van en in overeenstemming met die verordening verlenen noch op aanvullende nationale financiering binnen de werkingssfeer van artikel 42 van het Verdrag. |
(14) |
Bijgevolg zijn de staatssteunregels niet van toepassing op cofinanciering van bijstand voor plattelandsontwikkeling (het Elfpo-gedeelte noch het nationale gedeelte) of op aanvullende nationale financiering bovenop dergelijke bijstand, voor zover de betrokken interventie verband houdt met een landbouwactiviteit die binnen de werkingssfeer van artikel 42 van het Verdrag valt en deel uitmaakt van een strategisch GLB-plan. |
(15) |
De staatssteunregels zijn evenwel volledig van toepassing op alle gecofinancierde interventies (zowel het Elfpo-gedeelte als het nationale gedeelte) en de aanvullende nationale financiering bij dergelijke interventies die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag maar binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2021/2115 vallen, d.w.z. in de volgende gevallen: a) interventies voor de ondersteuning van activiteiten in plattelandsgebieden en b) interventies in de bosbouw. |
(16) |
De staatssteunregels zijn van toepassing indien een lidstaat van plan is een maatregel die grotendeels volgens de voorwaarden van een bepaalde plattelandsontwikkelingsinterventie is opgezet (“op een plattelandsontwikkelingsmaatregel lijkende maatregel”), uitsluitend uit nationale middelen te financieren (d.w.z. zonder enige cofinanciering uit het Elfpo), ongeacht of die maatregel binnen of buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag valt. |
2.2. Toepassingsgebied
(17) |
De Commissie past deze richtsnoeren toe op steunregelingen en op individuele steun. |
(18) |
De Commissie past deze richtsnoeren toe op staatssteun voor de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten tot een ander landbouwproduct, en de afzet van landbouwproducten. |
(19) |
Op basis van de algemene beschouwingen in afdeling 2.1 van dit deel is het, met het oog op coherentie met het plattelandsontwikkelingsbeleid en de naleving van de staatssteunregels, dienstig ook bepaalde buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallende plattelandsontwikkelingsinterventies op te nemen die uit het Elfpo worden gecofinancierd of waarvoor aanvullende nationale financiering wordt verleend, alsmede op plattelandsontwikkelingsmaatregelen lijkende maatregelen die uitsluitend uit nationale middelen worden gefinancierd. Daarom bevatten deze richtsnoeren, naast de verenigbaarheidscriteria voor de landbouwsector, ook verenigbaarheidscriteria voor buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallende staatssteun in de bosbouwsector en steun aan ondernemingen die in plattelandsgebieden actief zijn. |
(20) |
Bij het toetsen van staatssteun en de verenigbaarheid ervan met de interne markt overeenkomstig de in deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren uiteengezette algemene beginselen inzake staatssteun houdt de Commissie, voor zover mogelijk, rekening met de voorwaarden die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/2115 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarbij. |
(21) |
De volgende steuncategorieën vallen onder het toepassingsgebied van deze richtsnoeren:
|
(22) |
Deze richtsnoeren zijn van toepassing op steun voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en in beginsel ook op steun voor grote ondernemingen. Grote ondernemingen worden doorgaans echter minder door marktfalen getroffen dan kmo’s. Bovendien is de kans groter dat grote ondernemingen in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden belangrijke marktspelers zijn, waardoor steun die aan grote ondernemingen wordt verleend, in specifieke gevallen kan leiden tot een grondige verstoring van de mededinging en het handelsverkeer op de interne markt. Aangezien steun aan grote ondernemingen in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden en aan andere grote ondernemingen de mededinging op soortgelijke wijze kan verstoren, zijn de staatssteunregels voor grote ondernemingen in deze richtsnoeren geharmoniseerd met de algemene staatssteunregels en wordt de verenigbaarheid ervan beoordeeld op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van dit deel. Met betrekking tot de niet onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2021/2115 vallende steunmaatregelen voor de veeteeltsector uit hoofde van deel II, afdeling 1.3.1, van deze richtsnoeren, blijft de Commissie haar vorige beleid hanteren dat grote ondernemingen in staat moeten zijn de kosten van deze maatregelen zelf te financieren. Daarom moet steun in de veeteeltsector beperkt blijven tot kmo’s. |
(23) |
Ondernemingen in moeilijkheden zijn uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtsnoeren, met inachtneming van de in dit punt genoemde uitzonderingen. De Commissie is van mening dat een onderneming in financiële moeilijkheden, aangezien haar bestaan zelf in het gedrang is, niet kan worden beschouwd als een passend instrument om tot de verwezenlijking van andere beleidsdoelstellingen van de overheid bij te dragen zolang niet vaststaat dat die onderneming zal overleven. Daarom zal de steun, als de begunstigde ervan een onderneming in moeilijkheden is zoals gedefinieerd in punt (33)63, worden beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (7). Het beginsel om geen staatssteun te verlenen aan ondernemingen in financiële moeilijkheden geldt echter niet voor compenserende steun voor schade als gevolg van natuurrampen en buitengewone gebeurtenissen als bedoeld in deel II, afdelingen 1.2.1.1 en 2.1.3, mits die steun verenigbaar is met de interne markt op grond van artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag. Als de financiële moeilijkheden van een onderneming die in de landbouw- of de bosbouwsector actief is, zijn veroorzaakt door een risicogebeurtenis als bedoeld in deel II, afdelingen 1.2.1.2, 1.2.1.3, 1.2.1.5, 2.1.3, 2.8.1 of 2.8.5, kan steun voor de vergoeding van verliezen of schade als gevolg van dergelijke risicogebeurtenissen of voor de kosten van de uitroeiing van plantenplagen overeenkomstig deze richtsnoeren worden verleend als zijnde verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag. Voorts mag, met het oog op de bescherming van de volksgezondheid en gezien de noodsituatie waarin deze soorten steun worden verleend, de economische situatie van een onderneming niet in aanmerking worden genomen voor de in deel II, afdeling 1.2.1.4, bedoelde steun voor het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren en voor de in deel II, afdeling 1.2.1.3, punten (370) en (371), bedoelde steun voor preventie-, bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen in het geval van dierziekten en plantenplagen. Daarnaast geldt dit beginsel niet voor de in deel II, afdelingen 1.1.10.1 en 2.4, bedoelde voorlichtingsacties, noch voor afzetbevorderingsmaatregelen die algemeen van aard zijn, zoals bedoeld in deel II, afdeling 1.3.4. |
(24) |
Steun voor landbouwproducten in de zin van bijlage 1 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO die een uitvoersubsidie in de zin van die overeenkomst vormt, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtsnoeren. Steun voor dergelijke producten die door een regering of overheidsinstantie verleende uitvoerfinancieringssteun vormt in het kader van het Ministerieel Besluit van de WTO inzake uitvoerconcurrentie van 19 december 2015 (8), valt evenzo buiten het toepassingsgebied van deze richtsnoeren indien die steun niet voldoet aan de toepasselijke vereisten van punt 15 van dat besluit betreffende de maximale krediettermijn en zelffinanciering. |
(25) |
Bij het beoordelen van steun voor een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, zal de Commissie rekening houden met het bedrag aan steun dat nog moet worden teruggevorderd (9). Dit geldt niet voor steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen en buitengewone gebeurtenissen op grond van artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag en voor steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten als bedoeld in deel II, afdeling 1.2.1.3, punten (370) en (371). |
(26) |
De lidstaten worden eraan herinnerd dat het financieringssysteem, bijvoorbeeld een systeem op basis van parafiscale heffingen, moet worden aangemeld wanneer dit systeem integraal deel uitmaakt van de steunmaatregel (10). |
(27) |
De Commissie zal steunmaatregelen die niet onder deze richtsnoeren of andere toepasselijke staatssteunregels vallen, per geval rechtstreeks beoordelen op basis van artikel 107, lid 2, punt b), en lid 3, van het Verdrag en daarbij voor zover mogelijk rekening houden met de voorschriften die zijn vastgesteld in de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag, het GLB en, naar analogie, deze richtsnoeren. Lidstaten die staatssteun aanmelden die niet onder deze richtsnoeren valt, zullen moeten aantonen dat die staatssteun in overeenstemming is met artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag, zoals uiteengezet in hoofdstuk 3 van dit deel van deze richtsnoeren. De Commissie zal dergelijke maatregelen slechts goedkeuren als de positieve bijdrage ervan tot de ontwikkeling van de sector duidelijk groter is dan het gevaar dat de mededinging op de interne markt wordt verstoord en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig wordt beïnvloed. |
(28) |
Met betrekking tot in Noord-Ierland te verlenen steun moet, voor maatregelen waarvoor de voorwaarden van Verordening (EU) 2021/2115 gelden, gelijkwaardige informatie worden verstrekt in de aanmelding bij de Commissie uit hoofde van artikel 108, lid 3, van het Verdrag. |
2.3. Horizontale voorschriften en steuninstrumenten die van toepassing zijn op de landbouw- en de bosbouwsector en de plattelandsgebieden
(29) |
Om de staatssteunregels te stroomlijnen zijn, mede gelet op de gelijkenissen tussen ondernemingen die in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden actief zijn en andere ondernemingen, de algemene staatssteuninstrumenten tot vaststelling van de criteria voor de verenigbaarheid van steun in beginsel van toepassing op de sectoren die onder deze richtsnoeren vallen. Met name gaat het hierbij om de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (11), de kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (12), de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 (13), de mededeling van de Commissie — EU-richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken (14), de richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen (15), de mededeling van de Commissie — Criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te melden staatssteun ten behoeve van opleiding (16), de mededeling van de Commissie — Criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te melden staatssteun voor de indienstneming van kwetsbare en gehandicapte werknemers (17), en de instrumenten in verband met de diensten van algemeen economisch belang (18). |
(30) |
De in punt (29) bedoelde horizontale instrumenten gelden voor de productie, de verwerking en de afzet van landbouwproducten, tenzij in deze richtsnoeren specifieke regels zijn vastgesteld. Deze richtsnoeren voorzien in specifieke regels inzake steunmaatregelen voor het milieu, zoals steun voor agromilieuklimaatverbintenissen en dierenwelzijnsverbintenissen (deel II, afdelingen 1.1.4 en 1.1.5), steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten (deel II, afdeling 1.1.6) en steun voor biologische landbouw (deel II, afdeling 1.1.8). Steun voor investeringen voor milieudoeleinden op het gebied van de primaire landbouwproductie wordt getoetst aan de voorschriften in deel II, afdeling 1.1.1.1. Steun voor milieubescherming ten behoeve van ondernemingen die actief zijn in de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, kan worden beschouwd als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden van de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022. Steun voor investeringen in energie-efficiëntie, biobrandstoffen en energie uit hernieuwbare bronnen is uitgesloten van de werkingssfeer van deel II, hoofdstukken 2 en 3, aangezien die steun moet voldoen aan de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022, tenzij de steun van de aanmeldingsverplichting is vrijgesteld. Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen met betrekking tot de productie, op de bedrijven, van energie uit hernieuwbare bronnen of van biobrandstoffen, kan evenwel onder het toepassingsgebied van deze richtsnoeren vallen mits die productie niet groter is dan het gemiddelde jaarlijkse brandstof- of energieverbruik van het betrokken landbouwbedrijf (deel II, afdeling 1.1.1.1). |
(31) |
De richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (19) zijn niet van toepassing op steun voor de productie van primaire landbouwproducten, gezien de specifieke kenmerken van de sector. Wel zijn ze van toepassing op de verwerking en de afzet van landbouwproducten, in de mate waarin dat in deze richtsnoeren is aangegeven. |
(32) |
Zowel de algemene staatssteunregels als de specifiekere bepalingen van deze richtsnoeren kunnen betrekking hebben op ondernemingen die actief zijn in de bosbouwsector of in plattelandsgebieden. Waar van toepassing kan steun aan ondernemingen die actief zijn in de bosbouwsector of in plattelandsgebieden, ook verenigbaar worden geacht onder de voorwaarden en met inachtneming van de algemene staatssteunregels van de Unie (met name de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen, de kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie en de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022). |
2.4. Definities
(33) |
Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt verstaan onder:
|
2.5. Aan te melden steun
(34) |
Als de voorwaarden van artikel 107, lid 1, van het Verdrag vervuld zijn, moeten de lidstaten steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van artikel 108, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie aanmelden. De lidstaten mogen de voorgestelde maatregel niet uitvoeren voordat de in artikel 108, lid 2, van het Verdrag bedoelde aanmeldingsprocedure tot een definitief besluit heeft geleid, met uitzondering van maatregelen die voldoen aan de voorwaarden van Verordening (EU) 2022/2472 |
(35) |
Voor individuele steun die wordt toegekend op grond van een steunregeling, blijft de aanmeldingsverplichting op grond van artikel 108, lid 3, van het Verdrag gelden als de steun de volgende aanmeldingsdrempels overschrijdt:
|
HOOFDSTUK 3.
Beoordeling van de verenigbaarheid op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag
(36) |
Op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag kan de Commissie steun als verenigbaar met de interne markt aanmerken wanneer deze is bedoeld om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. |
(37) |
Om te beoordelen of staatssteun voor landbouw, bosbouw en plattelandsgebieden als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd, zal de Commissie bijgevolg vaststellen of de steunmaatregel de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid vergemakkelijkt (eerste voorwaarde) en of de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad (tweede voorwaarde). |
(38) |
In deze afdeling licht de Commissie toe hoe zij de beoordeling van de verenigbaarheid zal uitvoeren. Hierin staan de algemene verenigbaarheidsvoorwaarden en, in voorkomend geval, de specifieke voorwaarden voor steunregelingen en aanvullende voorwaarden voor individuele steun waarvoor de aanmeldingsverplichting geldt. |
(39) |
Om de in punt (37) bedoelde beoordeling te kunnen uitvoeren, zal de Commissie de volgende aspecten in aanmerking nemen:
|
(40) |
De volledige afwegingstoets kan voor bepaalde categorieën steunregelingen verder afhankelijk worden gesteld van de eis dat een evaluatie achteraf wordt uitgevoerd, zoals beschreven in de punten (639) tot en met (645). In dergelijke gevallen kan de Commissie de looptijd van die regelingen beperken (in de regel tot vier jaar of minder), met de mogelijkheid om nadien verlenging daarvan aan te melden. |
(41) |
Deze algemene verenigbaarheidscriteria gelden voor alle onder deze richtsnoeren vallende steun, tenzij de afdelingen 3.1 en 3.2 van dit deel voorzien in afwijkingen wegens specifieke, voor de landbouwsector geldende overwegingen. |
3.1. Eerste voorwaarde: de steun vergemakkelijkt de ontwikkeling van een economische activiteit
3.1.1. Ondersteunde economische activiteit
(42) |
De Commissie zal op basis van de door de lidstaat verstrekte informatie vaststellen welke economische activiteit door de aangemelde maatregelen zal worden ondersteund. |
(43) |
De lidstaat moet aantonen dat de steun dient om de ontwikkeling van de bedoelde economische activiteit te vergemakkelijken. |
(44) |
De lidstaten moeten ook vermelden of en, zo ja, hoe de steun zal bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GLB en, binnen dat beleid, tot de doelstellingen van Verordening (EU) 2021/2115, waarbij zij meer specifiek de verwachte voordelen van de steun moeten beschrijven. |
(45) |
De Commissie is van mening dat steun voor maatregelen op het gebied van risico- en crisisbeheer die in overeenstemming met deel II, afdeling 1.2, van deze richtsnoeren wordt verleend, de ontwikkeling van de betrokken economische activiteit of regionale economie kan vergemakkelijken, aangezien die ontwikkeling zonder steun misschien niet in dezelfde mate zou plaatsvinden. |
Aanvullende voorwaarden voor individueel aan te melden steun op grond van een regeling
(46) |
Wanneer steun wordt toegekend voor individueel aan te melden investeringsprojecten op grond van een regeling, als bedoeld in punt (35), moet de steunverlenende autoriteit aantonen dat het geselecteerde project zal bijdragen aan de doelstelling van de regeling en dus aan de doelstellingen van in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden verleende steun. Daartoe moeten de lidstaten verwijzen naar de door de steunaanvrager verstrekte informatie, die een beschrijving van de positieve effecten van de investering moet bevatten. |
3.1.2. Stimulerend effect
(47) |
Steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden kan alleen als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt als hij een stimulerend effect heeft. Een stimulerend effect doet zich voor wanneer de steun het gedrag van de onderneming zodanig verandert dat zij extra activiteiten onderneemt die aan de ontwikkeling van de sector bijdragen en die zij zonder de steun niet, of slechts in beperktere mate of op een andere wijze zou hebben uitgevoerd. De steun mag evenwel niet de kosten subsidiëren van een activiteit die een onderneming sowieso zou hebben verricht, en mag evenmin het normale bedrijfsrisico van een economische activiteit compenseren. |
(48) |
Tenzij de wetgeving van de Unie of deze richtsnoeren uitdrukkelijk in uitzonderingen voorzien, wordt staatssteun die louter bedoeld is om de financiële situatie van ondernemingen te verbeteren, maar op geen enkele wijze tot de ontwikkeling van de sector bijdraagt, en vooral steun die uitsluitend op basis van prijzen, hoeveelheden, productie-eenheden of eenheden van productiemiddelen wordt toegekend, als exploitatiesteun beschouwd die onverenigbaar is met de interne markt. Voorts heeft dit soort steun, door de aard ervan, waarschijnlijk een verstorend effect op de mechanismen van de gemeenschappelijke marktordening. |
(49) |
Steun die in het kader van deel II, afdelingen 1.2 en 2.8.5, wordt verleend, moet worden beperkt tot het helpen van ondernemingen die in de landbouw- en de bosbouwsector actief zijn en die tal van moeilijkheden ondervinden, ondanks hun redelijke inspanningen om die risico’s zo veel mogelijk te beperken. Staatssteun mag er niet toe leiden dat de ondernemingen onnodige risico’s nemen. Ondernemingen die actief zijn in de landbouw- en de bosbouwsector, moeten zelf de gevolgen dragen van onvoorzichtige keuzen met betrekking tot productiemethoden of producten. |
(50) |
Om de redenen die in punt (47) zijn uiteengezet, is de Commissie van oordeel dat de steun voor de begunstigde geen stimulerend effect heeft wanneer het betrokken project of de betrokken activiteit reeds is gestart voordat de begunstigde zijn steunaanvraag bij de nationale autoriteiten heeft ingediend. |
(51) |
De steunaanvraag moet ten minste het volgende bevatten: de naam van de aanvrager en de grootte van de onderneming, een beschrijving van het project of de activiteit, met vermelding van de locatie en de start- en einddatum, het steunbedrag dat nodig is om het project of de activiteit uit te voeren en de in aanmerking komende kosten. |
(52) |
Bovendien moeten grote ondernemingen in de aanvraag de situatie beschrijven als er geen steun zou worden verleend (deze situatie moet worden aangeduid als het nulscenario, het alternatieve project of de alternatieve activiteit) en moeten zij bewijsstukken overleggen om het in de aanvraag beschreven nulscenario te staven. Deze vereiste geldt niet voor gemeenten die autonome lokale autoriteiten zijn die een jaarlijkse begroting van minder dan 10 miljoen EUR hebben en minder dan 5 000 inwoners tellen. |
(53) |
Wanneer de steunverlenende autoriteit een aanvraag ontvangt, moet zij het nulscenario op zijn geloofwaardigheid toetsen en bevestigen dat de steun het vereiste stimulerende effect heeft. Een nulscenario is geloofwaardig als het reëel is en verband houdt met factoren die meespeelden in de besluitvorming op het tijdstip waarop de begunstigde het besluit nam ten aanzien van het betrokken project of de betrokken activiteit. |
(54) |
Steun in de vorm van belastingvoordelen wordt geacht een stimulerend effect te hebben als de steunregeling overeenkomstig objectieve criteria recht geeft op steun zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent en als de steunregeling is goedgekeurd en in werking is getreden voordat de werkzaamheden in het kader van het gesteunde project of de gesteunde activiteit zijn gestart. Deze laatste vereiste geldt niet in het geval van fiscale vervolgregelingen, op voorwaarde dat de activiteit al onder de voorgaande regelingen in de vorm van belastingvoordelen viel. |
(55) |
In afwijking van de punten (50) tot en met (54) hoeven de volgende categorieën steun geen stimulerend effect te hebben of worden zij geacht dat effect te hebben:
|
Bijkomende voorwaarden voor individueel aan te melden investeringssteun
(56) |
Voor individueel aan te melden investeringssteun moet de lidstaat niet alleen aan de in deze afdeling genoemde eisen voldoen, maar ook duidelijk bewijsmateriaal overleggen waaruit blijkt dat de steun de investeringskeuze werkelijk beïnvloedt. Om een omvattende beoordeling mogelijk te maken moet de lidstaat niet alleen informatie over het gesteunde project verstrekken, maar ook een uitgebreide beschrijving van het nulscenario waarin de begunstigde van geen enkele overheidsinstantie steun krijgt toegekend. |
(57) |
De lidstaten wordt gevraagd om zich te baseren op authentieke en officiële documenten van de raad van bestuur, risicobeoordelingen, met onder meer een beoordeling van de locatiegebonden risico’s, financiële verslagen, interne bedrijfsplannen, adviezen van deskundigen en andere studies met betrekking tot het investeringsproject dat ter beoordeling voorligt. Die documenten moeten betrekking hebben op de periode waarin het besluitvormingsproces met betrekking tot de investering of de locatie ervan plaatsvond. Documenten die informatie bevatten over vraagprognoses, kostenprognoses en financiële prognoses, documenten die aan een investeringscomité worden overgelegd en waarin verschillende investeringsscenario’s zijn uitgewerkt, of documenten die aan de financiële instellingen worden verstrekt, kunnen de lidstaten helpen om het stimulerende effect aan te tonen. |
(58) |
In dit verband kan de winstgevendheid worden beoordeeld aan de hand van methoden die in de betrokken sector gebruikelijk zijn, zoals methoden om de netto contante waarde (NPV) (29) van het project, de interne opbrengstvoet (IRR) (30) of de gemiddelde Return on Capital Employed (ROCE) vast te stellen. De winstgevendheid van het project moet worden vergeleken met normale rendementspercentages die de begunstigde hanteert bij andere vergelijkbare investeringsprojecten. Wanneer die percentages niet beschikbaar zijn, moet de winstgevendheid van het project worden vergeleken met de kapitaalkosten van de onderneming als geheel of met de rendementspercentages die doorgaans in de betrokken sector worden waargenomen. |
(59) |
Wanneer er geen specifiek nulscenario bekend is, kan worden aangenomen dat er een stimulerend effect is wanneer er een financieringskloof is. Dat is het geval wanneer de investeringskosten hoger uitvallen dan de netto contante waarde van de verwachte exploitatiebaten van de investering op basis van een vooraf opgesteld bedrijfsplan. |
(60) |
Als de steun het gedrag van de begunstigde niet verandert in die zin dat hij tot aanvullende investeringen aanzet, heeft hij geen positieve gevolgen voor de ontwikkeling van de betrokken sector. Daarom wordt steun niet als verenigbaar met de interne markt beschouwd indien blijkt dat dezelfde investering ook zonder die steun zou plaatsvinden. |
3.1.3. Geen inbreuk op relevante bepalingen en algemene beginselen van het recht van de Unie
(61) |
Als een staatssteunmaatregel, de daaraan verbonden voorwaarden, met inbegrip van de wijze van financiering ervan wanneer die een integrerend onderdeel van de staatssteunmaatregel vormt, of de activiteit die ermee wordt gefinancierd, leiden tot een schending van het toepasselijke recht van de Unie, kan de steun niet verenigbaar met de interne markt worden verklaard (31). |
(62) |
Hoewel de staatssteunregels doorgaans van toepassing zijn op de landbouwsector, blijft de toepassing ervan, gezien de specificiteit van deze sector (32), onderworpen aan de verordeningen van de eerste pijler van het GLB. Met andere woorden, staatssteunmaatregelen van de lidstaten kunnen niet boven Verordening (EU) nr. 1308/2013 (33) prevaleren. Daarom zal de Commissie geen staatssteun goedkeuren die onverenigbaar is met de bepalingen betreffende de gemeenschappelijke marktordening of die een belemmering voor de goede werking van de gemeenschappelijke marktordening zou vormen. |
(63) |
Voorts kan staatssteun niet verenigbaar met de interne markt worden verklaard wanneer aan de steunverlening de verplichting voor de begunstigde onderneming is verbonden om nationale producten of diensten te gebruiken, noch wanneer de steun beperkingen stelt aan de mogelijkheden voor de begunstigde onderneming om de resultaten van onderzoek, ontwikkeling en innovatie in andere lidstaten te exploiteren. |
(64) |
De Commissie zal geen toestemming geven voor steun voor met de uitvoer naar derde landen of lidstaten verband houdende activiteiten die rechtstreeks gekoppeld is aan uitgevoerde hoeveelheden, noch voor steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse goederen in plaats van ingevoerde goederen, noch voor steun voor de oprichting en exploitatie van een distributienet of voor de financiering van andere uitgaven in verband met exportactiviteiten. Steun ter financiering van de kosten van deelneming aan handelsbeurzen of van studies of consultancydiensten die noodzakelijk zijn om een nieuw of een bestaand product op een nieuwe markt uit te brengen, is in de regel geen exportsteun. |
3.2. Tweede voorwaarde: de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, worden door de steun niet zodanig veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad
(65) |
Overeenkomstig artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag kan steun om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, verenigbaar met de interne markt worden verklaard “mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad”. |
(66) |
In deze afdeling wordt uiteengezet volgens welke methode de Commissie haar discretionaire bevoegdheid uitoefent bij de beoordeling in het licht van de tweede voorwaarde van de in punt (39), b), bedoelde verenigbaarheidsbeoordeling. |
(67) |
Elke steunmaatregel veroorzaakt, naar zijn aard zelf, verstoringen van de mededinging en beïnvloedt het handelsverkeer tussen de lidstaten. Om vast te stellen of de verstorende effecten van de steun tot het minimum beperkt blijven, zal de Commissie echter nagaan of de steun noodzakelijk, passend, evenredig en transparant is. |
(68) |
De Commissie zal dan het verstorende effect van de desbetreffende steun op de mededingings- en handelsvoorwaarden beoordelen. Vervolgens zal de Commissie de positieve effecten van de steun afwegen tegen de negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer. Wanneer de positieve effecten opwegen tegen de negatieve effecten, zal de Commissie de steun verenigbaar verklaren. |
(69) |
De vraag of de steun voldoet aan de voorwaarden van de afdelingen 3.2.1 tot en met 3.2.5 van dit hoofdstuk moet worden beoordeeld met inachtneming van de specifieke context van het GLB. |
3.2.1. Noodzaak van overheidsmaatregelen
(70) |
Om te kunnen beoordelen of staatssteun noodzakelijk is voor het bereiken van de beoogde uitkomst, moet eerst het probleem in kaart worden gebracht. Staatssteun moet gericht zijn op situaties waar steun kan zorgen voor een wezenlijke ontwikkeling die de markt zelf niet tot stand kan brengen, door bijvoorbeeld een oplossing te bieden voor marktfalen met betrekking tot de gesteunde activiteit of investering in kwestie. Staatssteunmaatregelen kunnen immers, onder bepaalde voorwaarden, marktfalen corrigeren en zodoende bijdragen tot het doelmatige functioneren van de markten en het versterken van het concurrentievermogen. |
(71) |
Voor de toepassing van deze richtsnoeren is de Commissie van mening dat de markt in het geval van steunmaatregelen die aan de specifieke voorwaarden van deel I van deze richtsnoeren voldoen, de verwachte doelstellingen niet zonder overheidsmaatregelen verwezenlijkt. Daarom moet dergelijke steun noodzakelijk worden geacht. |
3.2.2. Geschiktheid van de steun
(72) |
De voorgestelde steunmaatregel moet een geschikt beleidsinstrument zijn om de betrokken beleidsdoelstelling te helpen bereiken. Het is van belang voor ogen te houden dat er voor de verwezenlijking van deze doelstellingen andere, meer geschikte instrumenten kunnen zijn, zoals regulering, marktgebaseerde instrumenten, infrastructuurontwikkeling en verbeteringen in het ondernemingsklimaat. Daartoe moet de lidstaat aantonen dat de steun en de vormgeving ervan geschikt zijn om de doelstelling van de maatregel waarop de steun is gericht, te bereiken. |
Een geschikt instrument in vergelijking met mogelijke andere beleidsinstrumenten
(73) |
De Commissie beschouwt steun die in de landbouw- en de bosbouwsector wordt verleend en aan de specifieke voorwaarden van de desbetreffende afdelingen van deel II voldoet, als een geschikt beleidsinstrument. |
(74) |
Wanneer een lidstaat besluit een op een plattelandsontwikkelingsmaatregel lijkende steunmaatregel op te zetten die uitsluitend uit nationale middelen wordt gefinancierd, terwijl diezelfde interventie ook in het desbetreffende strategisch GLB-plan voorkomt, moet de lidstaat aantonen dat een dergelijk nationaal steuninstrument voordelen oplevert ten opzichte van de betrokken interventie in het strategisch GLB-plan. |
Een geschikt instrument in vergelijking met andere steuninstrumenten
(75) |
De steun kan in verschillende vormen worden toegekend. De lidstaat moet er evenwel voor zorgen dat de steun wordt toegekend in de vorm die naar verwachting het minste risico op verstoringen van het handelsverkeer en van de mededinging oplevert. |
(76) |
Als voor een steunmaatregel een specifieke vorm is vastgelegd als omschreven in deel II, wordt die vorm beschouwd als een geschikt steuninstrument voor de toepassing van deze richtsnoeren. |
(77) |
Wanneer de steun aan de eindbegunstigde wordt verleend in de vorm van een gesubsidieerde dienst, d.w.z. indirect, in natura, en wordt betaald aan de aanbieder van de betrokken dienst of activiteit, zijn de in dit deel uiteengezette verenigbaarheidsbeoordeling op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en de specifieke voorwaarden van deze richtsnoeren van toepassing op de eindbegunstigde. |
(78) |
De Commissie is van oordeel dat steun die wordt toegekend in de vorm waarin de desbetreffende plattelandsontwikkelingsinterventies voorzien – gecofinancierd uit het Elfpo dan wel verleend als aanvullende financiering bij dergelijke gecofinancierde plattelandsontwikkelingsinterventies – een geschikt steuninstrument is. |
(79) |
Met betrekking tot investeringssteun die niet is opgenomen in een strategisch GLB-plan of als aanvullende financiering bij een dergelijke plattelandsontwikkelingsinterventie, moet de lidstaat, als de steun wordt toegekend in een vorm die een direct financieel voordeel oplevert (bv. rechtstreekse subsidies, vrijstellingen of verlagingen van belastingen, socialezekerheidsbijdragen of andere verplichte bijdragen enz.), aantonen waarom andere, potentieel minder verstorende vormen van steun zoals terugbetaalbare voorschotten of vormen van steun die gebaseerd zijn op schuld- of eigenvermogensinstrumenten (bijvoorbeeld leningen tegen verlaagde rente of met rentesubsidie, overheidsgaranties of een andere vorm van kapitaalverschaffing tegen gunstige voorwaarden), minder geschikt zijn. |
(80) |
Met betrekking tot de bosbouwmaatregelen als bedoeld in deel II, afdeling 2.8, moeten de lidstaten aantonen dat de hiermee beoogde milieu-, beschermings- en recreatiedoelstellingen niet kunnen worden bereikt met op plattelandsontwikkelingsmaatregelen lijkende bosbouwmaatregelen als bedoeld in deel II, afdelingen 2.1 tot en met 2.7. |
(81) |
Bij tal van steuncategorieën, zoals steun voor de kosten van marktonderzoek en productontwerp en -design en voor het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen, steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingacties, steun voor adviesdiensten, steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw, steun voor afzetbevorderingsmaatregelen, steun voor de kosten van preventie en uitroeiing van dierziekten, plantenplagen en invasieve uitheemse soorten en steun voor de veeteeltsector, moet de steun aan de eindbegunstigden van de steun worden verleend door middel van gesubsidieerde diensten. In deze gevallen wordt de steun betaald aan de aanbieder van de betrokken dienst of activiteit. |
(82) |
De beoordeling van de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de interne markt doet geen afbreuk aan de toepasselijke voorschriften voor het plaatsen van overheidsopdrachten en de beginselen van transparantie, openheid en non-discriminatie bij de selectie van een dienstverlener. |
3.2.3. Evenredigheid van de steun
(83) |
Steun wordt als evenredig beschouwd indien het steunbedrag per begunstigde beperkt blijft tot het minimum dat noodzakelijk is om de gesteunde activiteit uit te voeren. |
Maximale steunintensiteiten en maximale steunbedragen
(84) |
In de regel gaat de Commissie ervan uit dat steun slechts evenredig is als het steunbedrag niet hoger is dan de in aanmerking komende kosten. Dit laat de regels voor milieu- en andere overheidsstimulansen die uitdrukkelijk zijn vermeld in deel II, afdelingen 1.2.2, 2.1.4 en 2.3 onverlet. |
(85) |
Met het oog op voorspelbaarheid en om een gelijk speelveld te garanderen hanteert de Commissie maximale steunintensiteiten voor steun. Wanneer de maximale steunintensiteit niet kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld in het geval van aanloopsteun voor jonge landbouwers en voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven, worden maximale steunbedragen in de vorm van nominale bedragen vastgesteld om de evenredigheid van de steun te garanderen. |
(86) |
Als de in aanmerking komende kosten juist zijn berekend en de in deel II vermelde maximale steunintensiteiten of maximale steunbedragen in acht worden genomen, wordt het evenredigheidscriterium geacht te zijn vervuld. |
(87) |
De steunverlenende autoriteit moet de maximale steunintensiteit en het maximale steunbedrag berekenen bij de toekenning van de steun. De in aanmerking komende kosten moeten worden gestaafd met bewijsstukken die duidelijk, specifiek en actueel zijn. Alle bedragen die voor de berekening van de steunintensiteit en de in aanmerking komende kosten worden gebruikt, moeten de bedragen zijn vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. |
(88) |
De belasting over de toegevoegde waarde (btw) komt niet voor steun in aanmerking, behalve wanneer zij niet terugvorderbaar is krachtens de nationale btw-wetgeving. |
(89) |
Wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt toegekend, is het steunbedrag het brutosubsidie-equivalent van de steun. |
(90) |
Van in tranches betaalde steun wordt door discontering de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning van de steun berekend. De in aanmerking komende kosten worden gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning van de steun. De rentevoet die voor de discontering wordt gehanteerd, is de disconteringsvoet die op de datum van de toekenning van de steun van toepassing is. |
(91) |
In de toekomst te betalen steun, met inbegrip van steun die in verschillende tranches wordt uitgekeerd, wordt gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning van de steun. |
(92) |
Wanneer steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, worden de steuntranches gedisconteerd aan de hand van de disconteringspercentages die gelden op de verschillende tijdstippen waarop de belastingvoordelen beginnen te spelen. |
(93) |
De lidstaten kunnen het steunbedrag voor de maatregelen of soorten verrichtingen als bedoeld in deel II, afdelingen 1.1.4, 1.1.5, 1.1.6, 1.1.7, 1.1.8, 2.1.1, 2.1.2, 2.1.4, 2.2 en 2.3, vaststellen op basis van standaardveronderstellingen van extra kosten en gederfde inkomsten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de berekeningen en de overeenkomstige steun voldoen aan alle onderstaande punten:
|
(94) |
Onverminderd punt (93) kan, met uitzondering van steun die valt onder deel II, afdelingen 1.2 en 2.8.5, steun worden toegekend overeenkomstig de volgende vereenvoudigde kostenopties:
|
(95) |
Het in punt (94) bedoelde steunbedrag moet worden vastgesteld op een van de hierna genoemde manieren:
|
(96) |
Voor gecofinancierde maatregelen geldt dat de bedragen van de in aanmerking komende kosten kunnen worden berekend overeenkomstig de vereenvoudigde kostenopties die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (34) en Verordening (EU) 2021/2115. |
(97) |
Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steun houdt de Commissie rekening met de verzekeringen die de begunstigde van de steun heeft afgesloten of had kunnen afsluiten. Met betrekking tot steun voor het herstel van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, wordt, om het gevaar van mededingingsverstoring te voorkomen, steun ten belope van de maximale steunintensiteit slechts toegekend aan een onderneming die voor dergelijke verliezen niet door een verzekering kan worden gedekt. Daarom moeten de begunstigden, om het risicobeheer nog verder te verbeteren, worden aangemoedigd om zich te verzekeren waar dat mogelijk is. |
Aanvullende voorwaarden voor individueel aan te melden investeringssteun en investeringssteun voor grote ondernemingen in het kader van aangemelde regelingen
(98) |
Als algemene regel geldt dat individueel aan te melden investeringssteun zal worden geacht tot het minimum beperkt te blijven als het steunbedrag overeenstemt met de nettomeerkosten van de uitvoering van de investering in het betrokken gebied vergeleken met het nulscenario waarin geen steun wordt verleend (35), met een limiet in de vorm van maximale steunintensiteiten. Ook moeten de lidstaten, in het geval van investeringssteun die in het kader van een aangemelde regeling aan grote ondernemingen wordt toegekend, ervoor zorgen dat het steunbedrag tot het minimum beperkt blijft, op basis van een “nettomeerkosten”-benadering, met de maximale steunintensiteiten als plafond. |
(99) |
Het steunbedrag mag niet hoger uitkomen dan het minimum dat noodzakelijk is om het project voldoende winstgevend te maken. Het steunbedrag mag er bijvoorbeeld niet toe leiden dat de interne opbrengstvoet ervan toeneemt tot boven de normale rendementspercentages die de betrokken onderneming hanteert bij andere vergelijkbare investeringsprojecten, of dat, als deze rendementspercentages niet beschikbaar zijn, de interne opbrengstvoet toeneemt tot boven de kapitaalkosten van de onderneming als geheel of tot boven de rendementspercentages die doorgaans in de betrokken sector worden waargenomen. |
(100) |
Bij investeringssteun voor grote ondernemingen in het kader van een aangemelde regeling moet de lidstaat ervoor zorgen dat het steunbedrag overeenstemt met de nettomeerkosten van de uitvoering van de investering in het betrokken gebied, vergeleken met het nulscenario waarin geen steun wordt verleend. De in punt (99) uiteengezette methode moet worden gehanteerd in combinatie met een limiet in de vorm van maximale steunintensiteiten. |
(101) |
Met betrekking tot individueel aan te melden investeringssteun zal de Commissie, met gebruikmaking van de in punt (99) beschreven methode, nagaan of het steunbedrag hoger uitkomt dan het minimum dat noodzakelijk is om het project voldoende winstgevend te maken. De berekeningen die voor de analyse van het stimulerende effect worden gebruikt, kunnen ook worden gebruikt om na te gaan of de steun evenredig is. De lidstaat moet de evenredigheid aantonen op grond van documentatie als bedoeld in punt (57). |
(102) |
De punten (98) tot en met (101) gelden niet voor de gemeenten die autonome lokale autoriteiten zijn met een jaarlijkse begroting van minder dan 10 miljoen EUR en minder dan 5 000 inwoners tellen. |
Cumulering van steun
(103) |
Steun mag gelijktijdig op grond van meerdere steunregelingen worden toegekend of met ad-hocsteun worden gecumuleerd mits het totale bedrag van de voor een activiteit of een project verleende staatssteun niet groter is dan de in deze richtsnoeren vastgestelde steunplafonds. |
(104) |
Steun voor identificeerbare in aanmerking komende kosten mag met andere staatssteun worden gecumuleerd, mits die steun andere identificeerbare in aanmerking komende kosten betreft. Steun voor identificeerbare in aanmerking komende kosten mag slechts met andere staatssteun voor dezelfde, geheel of gedeeltelijk overlappende, in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd als die cumulering er niet toe leidt dat de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag die/dat krachtens deze richtsnoeren voor dit soort steun geldt, wordt overschreden. |
(105) |
Steun voor niet-identificeerbare in aanmerking komende kosten in het kader van deel II, afdeling 1.1.2, mag worden gecumuleerd met andere staatssteunmaatregelen voor identificeerbare in aanmerking komende kosten. Steun voor niet-identificeerbare in aanmerking komende kosten mag met andere staatssteun voor niet-identificeerbare in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd tot de hoogste toepasselijke totale financieringsdrempel die voor de specifieke omstandigheden van het betrokken geval in deze richtsnoeren of andere richtsnoeren inzake staatssteun, een groepsvrijstellingsverordening of een besluit van de Commissie is vastgesteld. |
(106) |
Staatssteun voor de landbouwsector mag niet met in de artikelen 145 en 146 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde betalingen voor dezelfde in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd als door die cumulering de in deze richtsnoeren vastgestelde steunintensiteiten of steunbedragen worden overschreden. |
(107) |
Staatssteun die in het kader van deel II, afdelingen 1.1.4, 1.1.5 en 1.1.8, wordt toegekend, mag niet met in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde betalingen voor dezelfde in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd als door die cumulering de in deze richtsnoeren vastgestelde steunintensiteiten of steunbedragen worden overschreden. |
(108) |
Wanneer centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen of andere organen van de Unie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaten staat, wordt gecombineerd met staatssteun, wordt alleen met die laatste rekening gehouden om te bepalen of de aanmeldingsdrempels en de maximale steunintensiteiten of de steunplafonds in acht worden genomen, mits het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, het/de gunstigste, in de toepasselijke regels van het recht van de Unie vastgestelde financieringspercentage(s) niet overschrijdt. |
(109) |
Steun waarvoor op grond van deze richtsnoeren toestemming wordt verleend, mag niet met de-minimissteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd als door die cumulering de in deze richtsnoeren vastgestelde steunintensiteiten of steunbedragen worden overschreden. |
(110) |
Investeringssteun voor het herstel van agrarisch productiepotentieel als bedoeld in punt (152), d), mag niet worden gecumuleerd met steun ter compensatie van materiële schade als bedoeld in deel II, afdelingen 1.2.1.1, 1.2.1.2 en 1.2.1.3. |
(111) |
Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector, als bedoeld in deel II, afdeling 1.1.3, mag niet worden gecumuleerd met de overeenkomstige steun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector als bedoeld in artikel 77 van Verordening (EU) 2021/2115. Aanloopsteun voor jonge landbouwers, aanloopsteun voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven en aanloopsteun voor landbouwactiviteiten als bedoeld in deel II, afdeling 1.1.2, mogen niet worden gecumuleerd met de overeenkomstige steun als bedoeld in artikel 75 van Verordening (EU) 2021/2115 als door die cumulering de in deze richtsnoeren vastgestelde steunbedragen worden overschreden. |
3.2.4. Transparantie
(112) |
De lidstaten moeten zorgen voor de bekendmaking van de volgende informatie in de “Transparency award module” (36) van de Europese Commissie of op een uitgebreide staatssteunwebsite op nationaal of regionaal niveau:
|
(113) |
Voor steunregelingen in de vorm van belastingvoordelen kan de informatie over het individuele steunbedrag worden verstrekt volgens de onderstaande tranches (in miljoen EUR): 0,01 – 0,1 uitsluitend voor de primaire landbouwproductie; 0,1 – 0,5; 0,5 – 1; 1 tot 2; 2 tot 5; 5 tot 10; 10 tot 30; en 30 en meer. |
(114) |
Die informatie moet worden bekendgemaakt nadat het besluit tot steunverlening is genomen, moet ten minste tien jaar worden bewaard en moet zonder beperkingen beschikbaar zijn voor het brede publiek (38). |
(115) |
Met het oog op transparantie moeten de lidstaten het nodige doen op het gebied van verslaglegging en herziening als vereist in deel III, hoofdstuk 2. |
3.2.5. Vermijden van negatieve effecten die nadelig zijn voor de mededinging en het handelsverkeer
(116) |
Steun voor de landbouw- en de bosbouwsector en voor plattelandsgebieden kan verstoringen van de productmarkten veroorzaken. Wil de steun verenigbaar zijn, dan moeten de negatieve effecten van de steunmaatregel op het vlak van mededingingsverstoring en beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten tot een minimum worden beperkt. |
(117) |
De Commissie zal bepalen welke markt(en) door de steun wordt/worden beïnvloed, rekening houdend met de door de lidstaat verstrekte informatie over de betrokken productmarkt(en), dat wil zeggen de markt(en) die wordt/worden beïnvloed door de gedragsverandering van de begunstigde van de steun. Bij de beoordeling van de negatieve effecten van de steunmaatregel zal de Commissie haar analyse van de mededingingsverstoring toespitsen op het voorspelbare effect dat de steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden zal hebben op de mededinging tussen de ondernemingen op de betrokken productmarkt(en) (39). |
(118) |
Uitgangspunt is dat als de steun gericht en evenredig is en tot de nettomeerkosten beperkt blijft, de nadelige impact ervan wordt afgezwakt en het risico dat de steun de mededinging buitensporig verstoort, minder groot is. Voorts stelt de Commissie de maximale steunintensiteiten of steunbedragen vast, met als doel te beletten dat staatssteun wordt gebruikt voor projecten waar de verhouding tussen het steunbedrag en de in aanmerking komende kosten geacht wordt zeer hoog en zeer waarschijnlijk verstorend te zijn. Algemeen genomen zal het plafond voor de steunintensiteit des te hoger zijn naarmate de positieve effecten die van het gesteunde project mogen worden verwacht, hoger zijn en de verwachte behoefte aan steun hoger is. |
(119) |
Maar zelfs als de steun noodzakelijk en evenredig is, kan hij bij de begunstigde nog tot een gedragswijziging leiden die de mededinging verstoort. De kans hiertoe is groter in de landbouwsector, die zich van de andere markten onderscheidt door de specifieke structuur van de primaire landbouwproductie, gekenmerkt door een groot aantal kleine ondernemingen. Op dergelijke markten is het gevaar voor verstoring van de mededinging groot, zelfs wanneer slechts kleine steunbedragen worden toegekend. |
Steunregelingen voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten en in de bosbouwsector
(120) |
Omdat investeringssteun voor ondernemingen die actief zijn in de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, en voor ondernemingen die actief zijn in andere sectoren, bijvoorbeeld in de levensmiddelenverwerkende sector, meestal soortgelijke verstorende effecten op de mededinging en het handelsverkeer heeft, moeten de algemene overwegingen in het kader van het mededingingsbeleid met betrekking tot de effecten op de mededinging en het handelsverkeer op gelijke wijze gelden voor al deze sectoren. Daarom moeten de in de punten (121) tot en met (133) omschreven voorwaarden worden nageleefd met betrekking tot investeringssteun voor de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten en in de bosbouwsector. |
(121) |
Steunregelingen mogen geen significante verstoringen van de mededinging en het handelsverkeer opleveren. Met name kunnen steunregelingen voor investeringen, zelfs wanneer verstoringen op een individueel niveau als beperkt kunnen worden beschouwd (mits alle voorwaarden voor de investeringssteun zijn vervuld), op cumulatieve basis nog steeds leiden tot sterke niveaus van verstoring. Als het gaat om een steunregeling voor investeringen die op bepaalde sectoren is gericht, is het risico op dit soort verstoringen zelfs nog meer uitgesproken. |
(122) |
Daarom moet de betrokken lidstaat aantonen dat eventuele negatieve effecten tot het minimum beperkt zullen zijn, rekening houdende met bijvoorbeeld de omvang van de betrokken projecten, de individuele en gecumuleerde steunbedragen, de verwachte begunstigden en de kenmerken van de beoogde sectoren. Om de Commissie in staat te stellen de te verwachten negatieve effecten te beoordelen, wordt de lidstaat ertoe aangezet om de effectbeoordelingen waarover hij beschikt, voor te leggen, samen met evaluaties achteraf die voor soortgelijke regelingen zijn uitgevoerd. |
Individueel aan te melden investeringssteun in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten en in de bosbouwsector
(123) |
Bij de beoordeling van de negatieve effecten van individuele investeringssteun legt de Commissie bijzondere nadruk op de negatieve effecten met betrekking tot de opbouw van overcapaciteit in krimpende markten, het beletten van marktuittreding en het begrip aanzienlijke marktmacht. Deze negatieve effecten worden in de punten (124) tot en met (133) beschreven, en de positieve effecten van de steun moeten daartegen opwegen. |
(124) |
Om de potentiële verstoringen van de mededinging en het handelsverkeer te kunnen opsporen en beoordelen, moeten de lidstaten bewijsmateriaal verschaffen waarmee de Commissie de betrokken productmarkten kan afbakenen (d.w.z. de producten die beïnvloed worden door de gedragsverandering van de begunstigde van de steun) en kan nagaan wie de getroffen concurrenten en afnemers/consumenten zijn. Het betrokken product is in de regel het product waarop het investeringsproject betrekking heeft (40). Heeft het project betrekking op een tussenproduct en wordt een aanzienlijk deel van productie niet op de markt afgezet, dan kan het betrokken product het downstreamproduct zijn. De relevante productmarkt omvat het betrokken product en daarmee substitueerbare producten die als dusdanig worden beschouwd hetzij door de consument (wegens de kenmerken van het product, de prijs of het gebruik waarvoor het is bestemd), hetzij door de producent (wegens de flexibiliteit van de productie-installaties). |
(125) |
De Commissie hanteert diverse criteria om die mogelijke verstoringen te beoordelen, zoals de marktstructuur voor het betrokken product, de prestaties van de markt (krimpende of groeiende markt), de procedure voor de selectie van de begunstigde van de steun, drempels voor toetreding en uittreding en productdifferentiatie. |
(126) |
Het feit dat een onderneming stelselmatig een beroep moet doen op staatssteun, kan een aanwijzing zijn dat de onderneming niet op eigen kracht de concurrentie het hoofd kan bieden of dat zij onterechte voordelen geniet ten opzichte van haar concurrenten. |
(127) |
De Commissie onderscheidt twee belangrijke bronnen van mogelijke negatieve effecten op productmarkten:
|
(128) |
Om te beoordelen of de steun wordt benut voor het creëren of in stand houden van ondoelmatige marktstructuren, zal de Commissie rekening houden met de bijkomende productiecapaciteit die door het project wordt gecreëerd, en gaat zij na of het een achterblijvende markt betreft. |
(129) |
Wanneer de betrokken markt groeit, is er doorgaans minder reden voor bezorgdheid dat de steun dynamische prikkels ongunstig zal beïnvloeden of het verlaten van of de toetreding tot de markt sterk zal belemmeren. |
(130) |
Meer bezorgdheid is geboden wanneer markten krimpen. De Commissie maakt een onderscheid tussen de gevallen waarin de markt, op lange termijn beschouwd, structureel krimpt (d.w.z. steeds krapper wordt), en de gevallen waarin de betrokken markt relatief krimpt (d.w.z. nog wel groeit, maar een benchmarkgroeipercentage niet overschrijdt). |
(131) |
Of een markt ontoereikend presteert, wordt in de regel gemeten door een vergelijking te maken met het bbp van de Europese Economische Ruimte (EER) in de drie jaar die voorafgaan aan de aanvang van het project (benchmarkpercentage). Om dit te meten kan ook worden gebruikgemaakt van groeiprognoses voor de volgende drie tot vijf jaar. Mogelijke indicatoren daarbij zijn de verwachte toekomstige groei van de desbetreffende markt, de hieruit voortvloeiende verwachte capaciteitsbenuttingspercentages, en de waarschijnlijke invloed van de capaciteitstoename op concurrenten wat betreft prijzen en winstmarges. |
(132) |
In bepaalde gevallen is de groei van de EER-productmarkt misschien niet de geschikte maatstaf om alle effecten van de steun te kunnen beoordelen, met name indien de geografische markt mondiaal is. In dergelijke gevallen zal de Commissie kijken naar het effect van de steun op de betrokken marktstructuren, met name het potentieel ervan om producenten in de EER uit de markt te drukken. |
(133) |
Bij haar beoordeling van de vraag of er aanzienlijke marktmacht bestaat, zal de Commissie rekening houden met de positie van de begunstigde gedurende een periode voordat deze steun ontvangt, en de verwachte marktpositie nadat de investering is voltooid. De Commissie zal rekening houden met de marktaandelen van de begunstigde, maar ook met de marktaandelen van diens concurrenten en andere relevante factoren. Zij zal bijvoorbeeld de marktstructuur beoordelen door te kijken naar de concentratie op de markt, mogelijke toegangsbelemmeringen (41), kopersmacht (42) en drempels voor groei op de markt of voor het verlaten van de markt. |
3.2.6. Afweging van de positieve en negatieve effecten van de steun (afwegingstoets)
(134) |
De Commissie beoordeelt of de positieve effecten van de steunmaatregel opwegen tegen de vastgestelde negatieve effecten op de mededinging en de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt. Alleen wanneer de positieve effecten opwegen tegen de negatieve effecten, kan de Commissie tot de conclusie komen dat de steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt. |
(135) |
In gevallen waarin de voorgenomen steunmaatregel een welomschreven marktfalen niet op passende en evenredige wijze aanpakt, zullen de negatieve verstorende effecten op de mededinging meestal zwaarder wegen dan de positieve effecten van de maatregel; de Commissie zal dan ook geneigd zijn te concluderen dat de voorgenomen steunmaatregel onverenigbaar is met de interne markt. |
(136) |
Bij de beoordeling van de positieve en negatieve effecten van de steun zal de Commissie rekening houden met het effect van de steun op de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen van het GLB zoals vastgesteld in de artikelen 5 en 6 van Verordening (EU) 2021/2115, die erop gericht zijn een slimme, concurrerende, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector te bevorderen, de milieubescherming, met inbegrip van de biodiversiteit, en klimaatactie te ondersteunen en te versterken, bij te dragen tot het bereiken van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie, en de sociaal-economische structuur van de plattelandsgebieden te versterken. |
(137) |
In beginsel is de Commissie, gezien de positieve effecten op de ontwikkeling van de sector, van mening dat als steun voldoet aan de voorwaarden van de toepasselijke afdelingen van deel II en de daarin vastgestelde toepasselijke maximale steunintensiteiten of maximale steunbedragen niet overschrijdt, het negatieve effect op de mededinging en de handel tot het minimum beperkt blijft. |
(138) |
Ten aanzien van staatssteun die in het kader van Verordening (EU) 2021/2115 wordt gecofinancierd of door de Unie wordt gefinancierd, zal de Commissie de daaraan verbonden positieve effecten als vaststaand beschouwen. |
(139) |
Alle aanmeldingen van staatssteun moeten een beoordeling bevatten waarin wordt aangegeven of de gesteunde activiteit naar verwachting gevolgen voor het milieu en/of klimaat zal hebben of niet, rekening houdend met de milieubeschermingswetgeving (43) en de normen inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) uit hoofde van Verordening (EU) 2021/2115. Indien wordt aangetoond dat de steun positieve milieu- en klimaateffecten heeft, zal de Commissie zich op het standpunt stellen dat de positieve effecten van die steun vaststaan. In artikel 11 van het Verdrag is het volgende bepaald: “De eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.” Bij het bevorderen van het doel van milieubescherming zoals uiteengezet in dat artikel 11 van het Verdrag, houdt de Unie ook rekening met het beginsel dat de vervuiler betaalt. Daarom moet in aanmeldingen van staatssteun bijzondere aandacht worden besteed aan milieu- en klimaataspecten. |
(140) |
Daarnaast kan de Commissie in voorkomend geval rekening houden met de vraag of de steun andere positieve of negatieve effecten met zich brengt. Wanneer die andere positieve effecten aansluiten bij die in beleidsmaatregelen van de Unie, zoals de Europese Green Deal (44), de “van boer tot bord”-strategie (45), de strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering (46), de mededeling betreffende het herstel van duurzame koolstofcycli (47), de bosstrategie (48) en de biodiversiteitsstrategie (49), kan worden verondersteld dat steun die strookt met dergelijke beleidsmaatregelen van de Unie, dergelijke bredere positieve effecten zal hebben. |
(141) |
Indien in het kader van deze richtsnoeren steun ten behoeve van investeringen wordt verleend, zal de Commissie ook artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (50) in aanmerking nemen, met inbegrip van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” of andere vergelijkbare methoden. |
DEEL II.
CATEGORIEËN STEUN
HOOFDSTUK 1.
Steun voor ondernemingen die actief zijn in de primaire productie en de verwerking en de afzet van landbouwproducten
1.1. Op plattelandsontwikkelingsmaatregelen lijkende maatregelen
1.1.1. Investeringssteun
(142) |
Deze afdeling is van toepassing op met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven en op investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten. |
(143) |
Geen enkele vorm van investeringssteun als bedoeld in de afdelingen 1.1.1.1, 1.1.1.2 en 1.1.1.3 van dit deel mag worden toegekend in strijd met de in Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde verboden of beperkingen, ook niet wanneer die verboden of beperkingen uitsluitend betrekking hebben op de steun van de Unie waarin die verordening voorziet. |
1.1.1.1. Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven
(144) |
De Commissie zal steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de in punt (134) vermelde algemene voorwaarde voor investeringssteun en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(145) |
Deze afdeling is van toepassing op steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële activa en immateriële activa op landbouwbedrijven. De investering wordt verricht door een of meer begunstigden of heeft betrekking op materiële of immateriële activa die door een of meer begunstigden worden gebruikt. |
(146) |
Voorts is deze afdeling van toepassing op investeringen in materiële activa en immateriële activa die verband houden met de productie, op het bedrijf, van biobrandstoffen of van energie uit hernieuwbare bronnen, voor zover die productie aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
|
(147) |
Als meer dan één landbouwbedrijf de investering uitvoert met het oog op de productie, op het landbouwbedrijf, van energie uit hernieuwbare bronnen om in de eigen energiebehoeften te voorzien, of met het oog op de productie van biobrandstoffen, is het gemiddelde jaarlijkse verbruik de som van het gemiddelde jaarlijkse verbruik van alle begunstigden. |
(148) |
De lidstaten moeten bepalen dat bij investeringen in infrastructuur voor hernieuwbare energie die energie verbruikt of produceert, moeten worden voldaan aan de minimumnormen voor energie-efficiëntie, indien dergelijke normen op nationaal niveau bestaan. |
(149) |
Investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa, komen niet voor steun in aanmerking tenzij een door de lidstaten te bepalen minimumpercentage van de opgewekte warmte-energie wordt gebruikt. |
(150) |
De lidstaten moeten overeenkomstig artikel 26 van Richtlijn (EU) 2018/2001 voor de verschillende types installaties drempelwaarden vaststellen voor het maximale aandeel granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikergewassen en oliehoudende gewassen dat mag worden gebruikt voor de productie van bio-energie, waaronder biobrandstoffen. De steun voor bio-energieprojecten moet beperkt zijn tot bio-energie die voldoet aan de toepasselijke criteria inzake duurzaamheid en broeikasgasemissiereducties die zijn vastgelegd in de wetgeving van de Unie, onder meer in artikel 29 van Richtlijn (EU) 2018/2001. |
(151) |
Als de productiecapaciteit van de installatie groter is dan het gemiddelde jaarlijkse verbruik van de begunstigde of de begunstigden als bedoeld in de punten (146) en (147), moeten de lidstaten voldoen aan de voorwaarden van de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022, tenzij die steun van de aanmeldingsverplichting is vrijgesteld. |
(152) |
De investering moet gericht zijn op ten minste een van de volgende doelstellingen:
|
In aanmerking komende kosten
(153) |
De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:
|
(154) |
Er mag geen steun worden toegekend voor:
|
(155) |
In afwijking van punt (154), b), mag steun worden toegekend voor de aankoop en aanplant van eenjarige gewassen met het oog op de in punt (152), d), vermelde doelstelling en voor de aankoop en aanplant van eenjarige gewassen met het oog op het in stand houden van plantensoorten die door genetische erosie worden bedreigd, in het kader van de in punt (210) bedoelde verbintenissen. |
(156) |
In afwijking van punt (154), c), mag steun worden verleend voor de volgende kosten:
|
(157) |
Met betrekking tot irrigatie op nieuwe en bestaande geïrrigeerde arealen worden alleen investeringen die aan de volgende voorwaarden voldoen, geacht in aanmerking komende kosten te zijn:
|
(158) |
Investeringen in de aanleg of uitbreiding van een reservoir ten behoeve van irrigatie komen alleen in aanmerking indien deze geen significant negatief milieueffect hebben. |
Steunintensiteit
(159) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 65 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
(160) |
De in punt (159) bedoelde steunintensiteit kan tot maximaal 80 % worden verhoogd voor de volgende investeringen:
|
(161) |
De in punt (159) bedoelde steunintensiteit kan worden verhoogd tot maximaal 85 % voor investeringen van kleine landbouwers in de zin van artikel 28 van Verordening (EU) 2021/2115. |
(162) |
De in punt (159) bedoelde steunintensiteit kan tot maximaal 100 % worden verhoogd voor de volgende investeringen:
|
(163) |
Bij irrigatie mag de steunintensiteit niet hoger zijn dan:
|
1.1.1.2. Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven
(164) |
De Commissie zal steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt d), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de in punt (143) vermelde algemene voorwaarde voor investeringssteun en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(165) |
De steun moet worden verleend voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed in de vorm van natuurlijke landschappen en gebouwen, waarbij dat erfgoed door de bevoegde autoriteit van de lidstaat formeel als cultureel of natuurlijk erfgoed is erkend. |
In aanmerking komende kosten
(166) |
De volgende kosten voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed komen in aanmerking:
|
Steunintensiteit
(167) |
De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
(168) |
De steun voor gekapitaliseerde werkzaamheden mag ten hoogste 10 000 EUR per jaar bedragen. |
1.1.1.3. Steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten of de afzet van landbouwproducten
(169) |
De Commissie zal steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten of de afzet van landbouwproducten aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de in punt (143) vermelde algemene voorwaarde voor investeringssteun en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(170) |
Om de aanzet te geven tot overschakeling op de productie van meer geavanceerde vormen van biobrandstoffen, in overeenstemming met de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022, mag in het kader van deze afdeling geen steun voor biobrandstoffen op basis van voedsel- en voedergewassen worden toegekend. |
(171) |
Deze afdeling geldt voor steun voor investeringen in materiële activa en immateriële activa in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, zoals gedefinieerd in punt (33)47 en punt (33)38. |
(172) |
De lidstaten mogen steun verlenen voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten of de afzet van landbouwproducten als de steun voldoet aan alle voorwaarden van een van de volgende:
|
In aanmerking komende kosten
(173) |
De steun mag de volgende in aanmerking komende kosten dekken:
|
(174) |
De volgende kosten komen niet in aanmerking:
|
Steunintensiteit
(175) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 65 % bedragen. |
(176) |
De steunintensiteit kan tot maximaal 80 % worden verhoogd voor de volgende investeringen:
|
(177) |
Individuele steun die groter is dan de in punt (35), a), bedoelde aanmeldingsdrempel, moet bij de Commissie worden aangemeld overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag. |
1.1.2. Aanloopsteun voor jonge landbouwers en aanloopsteun voor landbouwactiviteiten
(178) |
De Commissie zal aanloopsteun aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(179) |
Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie. |
(180) |
Steun in het kader van deze afdeling mag alleen worden verleend ten behoeve van:
|
(181) |
De aanloopsteun voor jonge landbouwers wordt verleend aan jonge landbouwers zoals gedefinieerd in punt (33)65. De steun die in het kader van deze afdeling wordt verleend, moet worden beperkt tot kmo’s. |
(182) |
De steun is afhankelijk van de indiening van een bedrijfsplan bij de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat. |
Steunbedrag
(183) |
De steun mag niet meer dan 100 000 EUR bedragen. |
1.1.3. Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector
(184) |
De Commissie staat positief tegenover aanloopsteun aan producentengroeperingen en producentenorganisaties aangezien daarvan een stimulans uitgaat om landbouwers samen te brengen. Daarom zal zij aanloopsteun voor producentengroeperingen en producentenorganisaties aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(185) |
Deze afdeling is van toepassing op de hele landbouwsector (53). |
(186) |
Alleen producentengroeperingen of -organisaties die door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat officieel zijn erkend, komen voor steun in aanmerking. |
(187) |
De in het kader van de producentengroepering of -organisatie vastgestelde overeenkomsten, besluiten en andere gedragingen moeten voldoen aan de mededingingsvoorschriften zoals die van toepassing zijn krachtens de artikelen 206 tot en met 210 bis van Verordening (EU) nr. 1308/2013. |
(188) |
Als alternatief voor de verlening van aanloopsteun aan producentengroeperingen of -organisaties mag in de eerste vijf jaar na de oprichting van de groepering of organisatie steun ten belope van eenzelfde totaalbedrag rechtstreeks aan de producenten worden verleend ter compensatie van hun bijdragen aan de exploitatiekosten van de groepering of organisatie. |
(189) |
De lidstaten mogen de aanloopsteun voor producentengroeperingen blijven verlenen, zelfs nadat die volgens de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 1308/2013 erkend zijn als producentenorganisatie. |
(190) |
De steun mag uitsluitend worden verleend aan producentengroeperingen en producentenorganisaties die onder de definitie van kmo vallen. De Commissie zal niet toestaan dat staatssteun voor onder deze afdeling vallende kosten aan grote ondernemingen wordt verleend. |
(191) |
Voor op grond van deze afdeling goedgekeurde steunregelingen wordt als voorwaarde gesteld dat deze moeten worden aangepast om rekening te houden met eventuele wijzigingen in de verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten. |
In aanmerking komende kosten
(192) |
De in aanmerking komende kosten kunnen omvatten: de kosten van het huren van geschikte panden, de kosten van de aankoop van kantooruitrusting, de kosten van administratief personeel, overheadkosten, vergoedingen voor juridische en ambtelijke handelingen en de kosten van aankoop van computerapparatuur en van aankoop of gebruik van computersoftware en cloud- en soortgelijke oplossingen. Als de betrokken panden worden aangekocht, moeten de in aanmerking komende kosten van die panden beperkt blijven tot de huurkosten tegen markttarieven. |
(193) |
Er mag geen steun worden toegekend aan:
|
(194) |
De steun moet op forfaitaire basis in jaarlijkse tranches worden verleend gedurende de eerste vijf jaar na de datum waarop de bevoegde autoriteit van de lidstaat de producentengroepering of -organisatie officieel heeft erkend op basis van haar bedrijfsplan. De lidstaten mogen de laatste tranche pas betalen nadat zij hebben geverifieerd dat het bedrijfsplan correct is uitgevoerd. |
(195) |
Steun die aan producentengroeperingen of -organisaties wordt verleend ter dekking van uitgaven die geen verband houden met aanloopkosten, zoals investerings- of afzetbevorderingsuitgaven, wordt beoordeeld volgens de regels die voor dat soort steun gelden. |
Steunintensiteit
(196) |
De steun mag ten hoogste 10 % van de jaarlijkse in de handel gebrachte productie van de groepering of organisatie bedragen, met een maximum van 100 000 EUR per jaar. De steun moet degressief zijn. |
1.1.4. Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen
(197) |
De Commissie zal steun voor agromilieuklimaatverbintenissen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(198) |
Deze afdeling geldt voor steun aan ondernemingen en groepen daarvan die in de primaire landbouwproductie actief zijn en zich op vrijwillige basis ertoe verbinden verrichtingen uit te voeren die uit een of meer agromilieuklimaatverbintenissen bestaan. |
(199) |
De maatregel moet gericht zijn op het behoud van landbouwpraktijken waarmee een positieve milieu- en klimaatbijdrage wordt geleverd en op de bevordering van de noodzakelijke veranderingen in die richting. |
(200) |
De steun mag enkel dienen voor vrijwillige verbintenissen die verder gaan dan:
|
(201) |
Al die verplichte normen en vereisten moeten in de aanmelding aan de Commissie worden omschreven en toegelicht. |
(202) |
Wanneer in de nationale wetgeving nieuwe voorschriften worden opgelegd die verder gaan dan de overeenkomstige minimumvoorschriften van het recht van de Unie, kan voor verbintenissen als bedoeld in punt (200), b), waarmee aan de naleving van die voorschriften wordt bijgedragen, steun worden verleend gedurende maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop die voorschriften voor het bedrijf verplicht worden. |
(203) |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat bedrijven die onder deze afdeling vallende verrichtingen uitvoeren, toegang hebben tot de voor de uitvoering daarvan vereiste kennis en informatie en dat degenen die zulks nodig hebben, passende opleidingen kunnen volgen en toegang tot deskundigheid krijgen, met als doel bijstand te verlenen aan landbouwers die zich ertoe verbinden hun productiesystemen te wijzigen. |
(204) |
De onder deze afdeling vallende verbintenissen moeten voor een periode van vijf tot zeven jaar worden aangegaan. Als dat nodig is om de nagestreefde milieuvoordelen te bereiken of te behouden, kunnen de lidstaten evenwel een langere periode vaststellen voor specifieke soorten verbintenissen, onder meer door te voorzien in een jaarlijkse verlenging na afloop van de eerste periode (54). Voor verbintenissen inzake de instandhouding, het duurzame gebruik en de ontwikkeling van genetische hulpbronnen, voor nieuwe verbintenissen die onmiddellijk aansluiten op de in de eerste periode voltooide verbintenis, of in andere, naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten een kortere periode van ten minste één jaar vaststellen. |
(205) |
Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen aan andere begunstigden dan aan ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, kan worden verleend op grond van hoofdstuk 3 van dit deel. |
(206) |
Verbintenissen tot extensivering van de veehouderij moeten minimaal voldoen aan de volgende voorwaarden:
|
(207) |
Verbintenissen tot het fokken van lokale rassen die voor de veehouderij verloren dreigen te gaan of tot het in stand houden van plantaardige genetische hulpbronnen die door genetische erosie worden bedreigd, moeten een van de volgende mogelijkheden betreffen:
|
(208) |
De volgende soorten landbouwhuisdieren komen voor steun in aanmerking: runderen, schapen, geiten, paardachtigen, varkens, vogels, konijnen en bijen. |
(209) |
Van lokale rassen wordt aangenomen dat ze voor de veehouderij verloren dreigen te gaan als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan en die voorwaarden ook zijn vermeld en toegelicht in de aanmelding aan de Commissie:
|
(210) |
Plantaardige genetische hulpbronnen worden geacht door genetische erosie te worden bedreigd als in de aanmelding aan de Commissie voldoende bewijs van die genetische erosie wordt opgenomen en toegelicht, gebaseerd op wetenschappelijke resultaten of indicatoren voor de achteruitgang van de landrassen of primitieve lokale rassen en de diversiteit van de betrokken populaties en, indien relevant, voor wijzigingen in de op plaatselijk niveau gangbare landbouwpraktijken. |
(211) |
Er kan steun voor de instandhouding, het duurzame gebruik en de duurzame ontwikkeling van genetische hulpbronnen in de landbouw worden verleend voor niet onder de punten (198) tot en met (210) vallende verrichtingen. |
(212) |
De in het kader van deze afdeling verleende steun kan betrekking hebben op collectieve regelingen en resultaatgerichte betalingsregelingen, zoals regelingen voor koolstoflandbouw, die de landbouwers ertoe aansporen om op grotere schaal of op meetbare wijze te zorgen voor een aanzienlijke kwalitatieve verbetering van het milieu. |
In aanmerking komende kosten
(213) |
De steun, met uitzondering van steun voor verrichtingen voor de instandhouding van genetische hulpbronnen als bedoeld in punt (211), dient om de begunstigden volledig of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en gederfde inkomsten die voortvloeien uit de door hen aangegane verbintenissen. De steun moet jaarlijks worden verleend. |
(214) |
In naar behoren gemotiveerde gevallen, bijvoorbeeld bij op milieubehoud gerichte verrichtingen of verbintenissen om af te zien van het commerciële gebruik van areaal, kan steun worden verleend in de vorm van een eenmalige betaling per eenheid, berekend op basis van de gemaakte extra kosten en het gederfde inkomen. |
(215) |
Zo nodig mag de steun ook dienen voor transactiekosten ten belope van maximaal 20 % van de premie die voor de agromilieuklimaatverbintenissen wordt betaald. Als de verbintenissen worden aangegaan door groepen ondernemingen, geldt een maximum van 30 %. |
(216) |
Als een lidstaat compensatie wil verlenen voor transactiekosten die door het aangaan van agromilieuklimaatverbintenissen ontstaan, moet hij die kosten evenwel op overtuigende wijze aantonen, bijvoorbeeld door het overleggen van kostenvergelijkingen met ondernemingen die geen dergelijke verbintenissen zijn aangegaan. Daarom geeft de Commissie geen toestemming voor staatssteun voor transactiekosten die worden gemaakt om reeds voordien aangegane verbintenissen voort te zetten, tenzij een lidstaat aantoont dat die kosten blijven bestaan of dat nieuwe transactiekosten worden gemaakt. |
(217) |
Wanneer de transactiekosten worden berekend op basis van gemiddelde kosten en/of gemiddelde landbouwbedrijven, moeten de lidstaten aantonen dat met name grote ondernemingen niet worden overgecompenseerd. Bij de berekening van de compensatie moeten de lidstaten in aanmerking nemen of de betrokken transactiekosten per onderneming dan wel per hectare worden gemaakt. |
(218) |
Onder deze afdeling vallende steun mag niet worden verleend voor verbintenissen die onder de maatregel biologische landbouw vallen, als omschreven in afdeling 1.1.8 van dit deel. |
(219) |
Steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de landbouw dient voor de financiering van de volgende verrichtingen:
|
Steunintensiteit
(220) |
De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
(221) |
De steun moet per hectare worden betaald. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de steun worden verleend in de vorm van een vast bedrag of een eenmalige betaling per eenheid. |
1.1.5. Steun voor dierenwelzijnsverbintenissen
(222) |
De Commissie zal steun voor dierenwelzijnsverbintenissen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(223) |
Deze afdeling geldt voor steun aan ondernemingen die in de primaire landbouwproductie actief zijn en zich vrijwillig verbinden tot verrichtingen die uit een of meer dierenwelzijnsverbintenissen bestaan. |
(224) |
De steun wordt alleen verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de desbetreffende verplichte normen van titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115 en andere betrokken verplichte vereisten in het nationale recht en het recht van de Unie. |
(225) |
Bij ontstentenis van verplichte normen of vereisten moeten de verbintenissen verder gaan dan de bestaande landbouwpraktijk op nationaal niveau. |
(226) |
Alle verplichte normen, vereisten en bestaande landbouwpraktijken moeten in de aanmelding aan de Commissie worden omschreven en toegelicht. |
(227) |
Wanneer in de nationale wetgeving nieuwe voorschriften worden opgelegd die verder gaan dan de overeenkomstige minimumvereisten van het recht van de Unie, kan voor verbintenissen waarmee aan de naleving van die voorschriften wordt bijgedragen, steun worden verleend gedurende maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop die voorschriften voor het bedrijf verplicht worden. |
(228) |
Voor steun in aanmerking komende dierenwelzijnsverbintenissen moeten voorzien in strengere normen voor productiemethoden op een van de volgende gebieden:
|
(229) |
Deze dierenwelzijnsverbintenissen moeten worden aangegaan voor een periode van één tot zeven jaar. Als dat nodig is om bepaalde voordelen op het gebied van dierenwelzijn te bereiken of te behouden, kunnen de lidstaten een langere periode vaststellen voor specifieke soorten verbintenissen, onder meer door te voorzien in een jaarlijkse verlenging na afloop van de eerste periode. |
(230) |
De verlenging van een contract met een begunstigde van de steun kan ook automatisch gebeuren indien daarvan een nadere omschrijving is gegeven in het contract. De lidstaten moeten het mechanisme voor de verlenging van de dierenwelzijnsverbintenissen opzetten overeenkomstig hun toepasselijke nationale voorschriften. De Commissie moet over dit mechanisme worden geïnformeerd in het kader van de aanmelding van de staatssteun uit hoofde van deze afdeling. De verlenging moet telkens afhankelijk worden gesteld van de inachtneming van de voorwaarden die de Commissie in het kader van deze afdeling voor de steun heeft goedgekeurd. |
(231) |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat bedrijven die in het kader van deze maatregel verrichtingen uitvoeren, toegang hebben tot de voor de uitvoering daarvan vereiste kennis en informatie en dat degenen die zulks nodig hebben, passende opleidingen kunnen volgen en toegang tot deskundigheid krijgen, met als doel bijstand te verlenen aan landbouwers die zich ertoe verbinden hun productiesystemen te wijzigen. |
In aanmerking komende kosten
(232) |
De steun moet jaarlijks worden toegekend en mag worden gebruikt om ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie, geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de door hen aangegane verbintenis. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten steun verlenen in de vorm van een eenmalige betaling per eenheid, berekend op basis van de gemaakte extra kosten en het gederfde inkomen. |
(233) |
Zo nodig mag de steun ook worden gebruikt voor de financiering van transactiekosten ten belope van maximaal 20 % van de premie die voor de dierenwelzijnsverbintenissen wordt betaald. Als een lidstaat compensatie wil verlenen voor transactiekosten die door het aangaan van dierenwelzijnsverbintenissen ontstaan, moet hij die kosten evenwel op overtuigende wijze aantonen, bijvoorbeeld door het overleggen van kostenvergelijkingen met ondernemingen die geen dergelijke dierenwelzijnsverbintenissen zijn aangegaan. Daarom geeft de Commissie geen toestemming voor het verlenen van staatssteun voor transactiekosten die worden gemaakt om reeds voordien aangegane dierenwelzijnsverbintenissen voort te zetten, tenzij een lidstaat aantoont dat die kosten blijven bestaan of dat nieuwe transactiekosten worden gemaakt. |
(234) |
Wanneer de transactiekosten worden berekend op basis van gemiddelde kosten en/of gemiddelde landbouwbedrijven, moeten de lidstaten aantonen dat met name grote ondernemingen niet worden overgecompenseerd. Bij de berekening van de compensatie moeten de lidstaten in aanmerking nemen of de betrokken transactiekosten per onderneming dan wel per hectare worden gemaakt. |
Steunintensiteit
(235) |
De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
(236) |
De steun moet per eenheid worden betaald. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten steun toekennen in de vorm van een vast bedrag of een eenmalige betaling per eenheid. |
1.1.6. Steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten
(237) |
De Commissie zal steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(238) |
Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie. |
(239) |
Steun aan andere begunstigden dan aan ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, kan worden verleend overeenkomstig hoofdstuk 3 van dit deel. |
In aanmerking komende kosten
(240) |
De steun dient om de begunstigden te vergoeden voor de extra kosten die zij maken en de inkomsten die zij derven als gevolg van de nadelen die zij in de betrokken gebieden ondervinden door de uitvoering van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG en 2000/60/EG. |
(241) |
Indien nodig kunnen met de steun ook transactiekosten tot een waarde van 20 % van de in punt (240) bedoelde kosten worden gedekt. |
(242) |
Wanneer de transactiekosten worden berekend op basis van gemiddelde kosten en/of gemiddelde landbouwbedrijven, moeten de lidstaten aantonen dat met name grote ondernemingen niet worden overgecompenseerd. Bij de berekening van de compensatie moeten de lidstaten in aanmerking nemen of de betrokken transactiekosten per onderneming dan wel per hectare worden gemaakt. |
(243) |
De aan de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG gerelateerde steun mag slechts worden verleend voor nadelen die voortvloeien uit vereisten die verder gaan dan de desbetreffende GLMC-normen krachtens titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115 en dan de voorwaarden voor de instandhouding van landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115. |
(244) |
De aan Richtlijn 2000/60/EG gerelateerde steun mag alleen worden toegekend in verband met nadelen die voortvloeien uit vereisten die verder gaan dan een of meer van de volgende:
|
(245) |
De in de punten (243) en (244) bedoelde vereisten moeten in de aanmelding aan de Commissie worden omschreven en toegelicht. |
(246) |
De volgende gebieden komen voor steun in aanmerking:
|
Steunintensiteit
(247) |
De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
(248) |
De steun moet jaarlijks en per hectare worden betaald. |
1.1.7. Steun voor gebieden met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen
(249) |
De Commissie zal steun in berggebieden en andere gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(250) |
Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie. |
(251) |
De steun mag worden toegekend aan actieve landbouwers die zich ertoe verbinden hun landbouwactiviteit in de krachtens artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 aangewezen gebieden voort te zetten. De lidstaten kunnen een selectie toepassen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, lid 3, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1305/2013. |
In aanmerking komende kosten
(252) |
De steun dient ter volledige of gedeeltelijke compensatie van de extra kosten en gederfde inkomsten die met de natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen voor de landbouwproductie in het betrokken gebied samenhangen. De lidstaten moeten het bestaan van de betrokken beperkingen aantonen en het bewijs leveren dat het te betalen compensatiebedrag niet hoger is dan het inkomensverlies en de extra kosten die uit deze beperkingen voortvloeien. |
(253) |
Voor de berekening van extra kosten en gederfde inkomsten met betrekking tot natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen moet een vergelijking worden gemaakt met gebieden die niet met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen worden geconfronteerd. |
Steunintensiteit
(254) |
De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. De steun moet jaarlijks en per hectare landbouwareaal worden verleend. |
1.1.8. Steun voor biologische landbouw
(255) |
De Commissie zal steun voor biologische landbouw aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(256) |
Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie. |
(257) |
De steun mag worden toegekend aan ondernemingen of groepen ondernemingen die zich op vrijwillige basis verbinden tot de omschakeling naar of de voortzetting van biologische landbouwpraktijken en -methoden als omschreven in Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad (55). |
(258) |
De steun mag alleen worden verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de onderstaande normen en voorschriften, die in de aanmelding van de staatssteun aan de Commissie moeten zijn omschreven en toegelicht:
|
(259) |
Wanneer in de nationale wetgeving nieuwe voorschriften worden opgelegd die verder gaan dan de overeenkomstige minimumvoorschriften van het recht van de Unie, kan voor verbintenissen als bedoeld in punt (258), b), waarmee aan de naleving van die voorschriften wordt bijgedragen, steun worden verleend gedurende maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop die voorschriften voor het bedrijf verplicht worden. |
(260) |
De verbintenissen moeten worden uitgevoerd in een eerste periode van vijf tot zeven jaar. Om bepaalde nagestreefde milieuvoordelen te bereiken of te behouden, mogen de lidstaten evenwel een langere periode vaststellen, onder meer door te voorzien in een jaarlijkse verlenging na afloop van de eerste periode. Als steun wordt verleend voor de omschakeling naar biologische landbouw, kunnen de lidstaten een kortere periode van ten minste één jaar vaststellen. Voor nieuwe voortzettingsverbintenissen die onmiddellijk op de in de eerste periode voltooide verbintenis aansluiten, kunnen de lidstaten een kortere periode van ten minste één jaar vaststellen. |
(261) |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat bedrijven die in het kader van deze maatregel verrichtingen uitvoeren, toegang hebben tot de voor de uitvoering daarvan vereiste kennis en informatie en dat degenen die zulks nodig hebben, passende opleidingen kunnen volgen en toegang tot deskundigheid krijgen, met als doel bijstand te verlenen aan landbouwers die zich ertoe verbinden hun productiesystemen te wijzigen. |
In aanmerking komende kosten
(262) |
De steun dient om de begunstigden volledig of gedeeltelijk te vergoeden voor de uit de verbintenissen voortvloeiende extra kosten en inkomensverliezen. De steun moet jaarlijks worden toegekend. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten steun toekennen in de vorm van een eenmalige betaling per eenheid. |
(263) |
Zo nodig mag de steun ook worden gebruikt voor de financiering van transactiekosten ten belope van maximaal 20 % van de premie die voor de verbintenis wordt betaald. Als de verbintenissen worden aangegaan door groepen ondernemingen, geldt een maximum van 30 %. Deze steun wordt op jaarbasis verleend. |
(264) |
Als een lidstaat compensatie wil verlenen voor transactiekosten die door het aangaan van verbintenissen op het gebied van biologische landbouw ontstaan, moet hij die kosten evenwel op overtuigende wijze aantonen, bijvoorbeeld door het overleggen van kostenvergelijkingen met ondernemingen die geen dergelijke verbintenissen zijn aangegaan. Daarom geeft de Commissie geen toestemming voor staatssteun voor transactiekosten die worden gemaakt om reeds voordien aangegane verbintenissen op het gebied van de biologische landbouw voort te zetten, tenzij een lidstaat aantoont dat die kosten blijven bestaan of dat nieuwe transactiekosten worden gemaakt. |
(265) |
Wanneer de transactiekosten worden berekend op basis van gemiddelde kosten en/of gemiddelde landbouwbedrijven, moeten de lidstaten aantonen dat met name grote ondernemingen niet worden overgecompenseerd. Bij de berekening van de compensatie moeten de lidstaten in aanmerking nemen of de betrokken transactiekosten per onderneming dan wel per hectare worden gemaakt. |
(266) |
In het kader van deze afdeling mag geen steun worden verleend voor verbintenissen die onder de agromilieuklimaatmaatregel vallen, of voor kosten die vallen onder de afdeling inzake steun om de deelname van producenten van landbouwproducten aan kwaliteitsregelingen te stimuleren. |
(267) |
Steun voor investeringen in de primaire productie en de verwerking en de afzet van biologische producten valt onder de afdelingen 1.1.1.1 en 1.1.1.2 van dit deel inzake investeringssteun. |
Steunintensiteit
(268) |
De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
(269) |
De steun moet per hectare worden betaald. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de steun worden verleend in de vorm van een vast bedrag of een eenmalige betaling per eenheid. |
1.1.9. Steun voor de deelname van producenten van landbouwproducten aan een kwaliteitsregeling
(270) |
De Commissie zal steun voor de deelname van producenten van landbouwproducten en hun groeperingen aan een kwaliteitsregeling aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(271) |
Deze afdeling is van toepassing op producenten van landbouwproducten. |
In aanmerking komende kosten
(272) |
De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten met betrekking tot de in punt (274) bedoelde kwaliteitsregelingen:
|
(273) |
De in punt (272), a) en b), bedoelde steun mag niet worden toegekend voor de financiering van de kosten van controles die de begunstigden zelf verrichten of wanneer in de wetgeving van de Unie is bepaald dat de kosten van de controles door de producenten van landbouwproducten en hun groeperingen moeten worden gedragen, zonder dat daarbij de daadwerkelijke hoogte van die kosten is vermeld. |
(274) |
Bij de in punt (272), a), bedoelde kwaliteitsregelingen moet het gaan om:
|
(275) |
De steun moet onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk zijn voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen. |
(276) |
De in punt (272), b) en c), bedoelde steun moet worden verleend in de vorm van gesubsidieerde diensten en moet worden betaald aan de voor de controlemaatregelen verantwoordelijke instantie, de aanbieder van onderzoeksdiensten of de adviesverstrekker. |
Steunintensiteit
(277) |
De in punt (272), a), bedoelde steun mag gedurende ten hoogste zeven jaar worden verleend, moet jaarlijks worden betaald en mag niet hoger zijn dan 100 % van de in aanmerking komende kosten. |
(278) |
De in punt (272), b) en c), bedoelde steun mag ten hoogste 100 % van de werkelijk gemaakte kosten bedragen. |
1.1.10. Steun voor technische bijstand in de landbouwsector
(279) |
Deze afdeling heeft betrekking op steun voor technische bijstand in de landbouwsector, met uitzondering van steun voor bedrijfsvervangingsdiensten, die alleen mag worden verleend aan ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie. |
(280) |
De technische bijstand mag worden verleend door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hun omvang. |
(281) |
De steun moet onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk zijn voor al wie daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komt. Als de technische bijstand door producentengroeperingen of -organisaties wordt verleend, mag lidmaatschap van dergelijke groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die diensten te krijgen. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken groepering of organisatie moeten beperkt blijven tot de kosten van de dienstverlening. |
1.1.10.1. Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties
(282) |
De Commissie zal steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de in de punten (279), (280) en (281) vermelde algemene voorwaarden voor steun voor technische bijstand en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(283) |
De lidstaten moeten erop toezien dat de in het kader van deze afdeling gesteunde acties consistent zijn met de in de strategische GLB-plannen opgenomen beschrijving van het kennis- en innovatiesysteem voor de landbouw (AKIS). |
(284) |
De steun dient voor beroepsopleiding, acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops, conferenties en coaching, demonstratieactiviteiten, voorlichtingsacties en de bevordering van innovatie, waarmee wordt bijgedragen tot de verwezenlijking van een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115. |
(285) |
De steun kan ook worden toegekend voor korte uitwisselingen inzake landbouwbedrijfsbeheer en voor bezoeken aan landbouwbedrijven. |
In aanmerking komende kosten
(286) |
De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:
|
(287) |
De in punt (286), d), i) tot en met iv), bedoelde kosten komen in aanmerking voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt. Alleen de afschrijvingskosten die met de looptijd van het demonstratieproject overeenstemmen, als berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, worden als in aanmerking komende kosten beschouwd. |
(288) |
De organisaties die kennisuitwisselings- en voorlichtingsdiensten aanbieden, moeten over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel beschikken. |
(289) |
De in punt (286), a), c), en d), i) tot en met iv), bedoelde steun moet in de vorm van gesubsidieerde diensten worden verstrekt. Steun voor de kosten van vervangingsdiensten als bedoeld in punt (286), c), mag, bij wijze van alternatief, rechtstreeks worden betaald aan de aanbieder van de vervangingsdiensten. Steun als bedoeld in punt (286), d), v), moet rechtstreeks aan de begunstigden worden betaald. Steun op grond van punt (286), d), i) tot en met iv), voor kleinschalige demonstratieprojecten mag rechtstreeks aan de begunstigden worden betaald. |
Steunintensiteit
(290) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
(291) |
Voor de in punt (286), d), bedoelde in aanmerking komende kosten moet het maximale steunbedrag beperkt blijven tot 100 000 EUR over een periode van drie belastingjaren. |
1.1.10.2. Steun voor adviesdiensten
(292) |
De Commissie zal steun voor de verlening van adviesdiensten aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de in de punten (279), (280) en (281) vermelde algemene voorwaarden voor steun voor technische bijstand en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(293) |
De lidstaten moeten erop toezien dat de in het kader van deze afdeling gesteunde acties consistent zijn met de in de strategische GLB-plannen opgenomen beschrijving van het AKIS. |
(294) |
Het advies moet verband houden met ten minste één van de doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 en moet betrekking hebben op ten minste één van de volgende elementen:
|
(295) |
De steun moet worden verleend in de vorm van gesubsidieerde diensten. |
(296) |
De organisaties die worden geselecteerd om adviesdiensten te verstrekken, moeten beschikken over daartoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, alsmede over ervaring op het gebied van adviesverstrekking, en moeten betrouwbaar zijn gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekken. |
(297) |
De lidstaten moeten erop toezien dat het advies onpartijdig is en dat de verstrekkers van de adviesdiensten geen belangenconflict hebben. |
(298) |
In naar behoren gemotiveerde en passende gevallen mag het advies gedeeltelijk in groep worden verstrekt, met dien verstande dat rekening moet worden gehouden met de situatie van de individuele gebruiker van de adviesdiensten. |
Steunbedrag
(299) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
(300) |
De steun mag per periode van drie jaar niet meer bedragen dan:
|
1.1.10.3. Steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw
(301) |
De Commissie zal steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de in de punten (279), (280) en (281) vermelde algemene voorwaarden voor steun voor technische bijstand en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(302) |
De steun moet worden verleend in de vorm van gesubsidieerde diensten. |
In aanmerking komende kosten
(303) |
De steun dient voor de werkelijke kosten van de vervanging van een landbouwer, een natuurlijke persoon die lid van het landbouwhuishouden is, of een werknemer in de landbouw, tijdens hun afwezigheid van het werk als gevolg van ziekte, waaronder ziekte van hun kind of ernstige ziekte van een samenwonende persoon die constante zorg vereist, vakantie, moederschaps- en ouderschapsverlof, verplichte militaire dienst of overlijden, of voor de in punt (286), c), beschreven kosten. |
(304) |
De totale duur van de vervanging moet beperkt blijven tot drie maanden per jaar per begunstigde, met uitzondering van de vervanging voor moederschaps- en ouderschapsverlof en van de vervanging tijdens de verplichte militaire dienst. Bij moederschaps- en ouderschapsverlof moet de duur van de vervanging telkens beperkt blijven tot zes maanden. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie evenwel een verlenging van de periode van drie en zes maanden toestaan. Bij verplichte militaire dienst moet de duur van de vervanging beperkt blijven tot de duur van de dienst. |
Steunintensiteit
(305) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
1.1.11. Steun voor samenwerking in de landbouwsector
(306) |
De Commissie zal steun voor samenwerking in de landbouwsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(307) |
Deze afdeling is van toepassing op de hele landbouwsector zoals gedefinieerd in punt (33)9. |
(308) |
Steun in het kader van deze afdeling mag niet worden verleend voor samenwerking waarbij uitsluitend onderzoeksinstellingen zijn betrokken. |
(309) |
De steun mag alleen worden toegekend ter bevordering van samenwerking die bijdraagt aan de verwezenlijking van een of meer van de doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115. |
(310) |
De steun moet worden verleend om vormen van samenwerking te bevorderen waarbij ten minste twee actoren betrokken zijn, die niet noodzakelijk in de landbouwsector actief hoeven te zijn, maar waarbij de samenwerking vooral ten goede komt aan de landbouwsector, en met name:
|
(311) |
De steun mag met name worden verleend voor samenwerking bij de volgende activiteiten:
|
(312) |
De steun mag alleen worden verleend voor nieuwe samenwerkingsvormen, met inbegrip van bestaande samenwerkingsvormen indien een nieuwe activiteit wordt opgestart. |
(313) |
Steun voor de oprichting en ontwikkeling van korte toeleveringsketens, als bedoeld in punt (311), d) en e), mag slechts betrekking hebben op toeleveringsketens waarbij er tussen de landbouwer en de consument hoogstens één intermediair is. |
(314) |
De samenwerking moet aan de toepasselijke regels en vereisten voldoen, zoals omschreven in de desbetreffende afdeling van deze richtsnoeren. |
In aanmerking komende kosten
(315) |
De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten, voor zover zij betrekking hebben op landbouwactiviteiten:
|
(316) |
De steun mag gedurende ten hoogste zeven jaar worden verleend. In naar behoren gemotiveerde gevallen mag de steun voor een langere periode worden verleend met het oog op de in punt (311), i), bedoelde activiteiten en voor collectieve milieu- en klimaatacties om de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), van Verordening (EU) 2021/2115 te bereiken. |
Steunintensiteit
(317) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
(318) |
Bij in punt (314), c), bedoelde verrichtingen die uit investeringen bestaan, moet de steun beperkt blijven tot de maximale steunintensiteit voor investeringssteun, als nader bepaald in de desbetreffende afdeling inzake investeringssteun. |
1.2. Risico- en crisisbeheer
(319) |
Voor bepaalde soorten risico’s die zich in de landbouwsector voordoen, kan staatssteun een adequaat steuninstrument vormen, aangezien landbouwactiviteiten als zodanig in sterke mate blootstaan aan risico’s en crisissen. Wel bestaan er verschillen tussen ondernemingen die in de primaire landbouwproductie actief zijn, en ondernemingen die actief zijn in de verwerking en de afzet van landbouwproducten, in die zin dat de laatstgenoemden normaal gezien over betere mogelijkheden beschikken om risico’s af te dekken. Om die reden is een aantal in deze afdeling opgenomen steuncategorieën alleen beschikbaar voor ondernemingen die in de primaire landbouwproductie actief zijn. |
(320) |
De Commissie zal ten aanzien van staatssteun die verleend wordt voor activiteiten die aan risico’s en crisissen onderhevig zijn, rekening houden met de noodzaak om ongepaste verstoring van de mededinging te vermijden door van de producenten een minimumbijdrage in de verliezen of in de kosten die met dergelijke steunmaatregelen gepaard gaan, te eisen dan wel andere adequate maatregelen te eisen die nodig zijn om het gevaar van mededingingsvervalsing te beperken, zodat de staatssteun evenredig is aan de geleden verliezen. In haar beoordeling zal de Commissie ook rekening houden met de plicht van de begunstigde om adequate preventieve maatregelen te treffen om het totale bedrag aan toegekende steun tot een minimum te beperken. |
1.2.1. Steun om schade aan de landbouwproductie of de landbouwproductiemiddelen te vergoeden en schade te voorkomen
1.2.1.1. Steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen
(321) |
De Commissie zal steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag als die steun aan de in deze afdeling vermelde voorwaarden voldoet. |
(322) |
Deze afdeling is van toepassing op de landbouwsector zoals gedefinieerd in punt (33)(9). |
(323) |
Omdat het gaat om uitzonderingen op het in artikel 107, lid 1, van het Verdrag neergelegde algemene verbod op staatssteun in de interne markt, heeft de Commissie zich steeds op het standpunt gesteld dat de in artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag gehanteerde begrippen “natuurramp” en “buitengewone gebeurtenis” op restrictieve wijze moeten worden geïnterpreteerd. Dit standpunt is bekrachtigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (63). |
(324) |
Tot dusverre heeft de Commissie de volgende gebeurtenissen als natuurramp aangemerkt: aardbevingen, lawines, grondverschuivingen en overstromingen. Daarnaast houdt de Commissie rekening met het initiatief tot modernisering van de staatssteun, op grond waarvan het nu mogelijk is om ook voor de volgende categorieën natuurrampen een groepsvrijstelling te verlenen: tornado’s, orkanen, vulkaanuitbarstingen en natuurbranden met een natuurlijke oorzaak. Tot de buitengewone gebeurtenissen die de Commissie in het verleden als zodanig heeft erkend, behoren oorlog, binnenlandse ordeverstoringen en stakingen alsmede, zij het met enige restricties en afhankelijk van de omvang ervan, ernstige nucleaire of industriële ongevallen en branden die tot wijdverspreide verliezen leiden (64). De Commissie zal plannen voor de toekenning van staatssteun van geval tot geval blijven beoordelen overeenkomstig artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag, met inachtneming van haar vroegere praktijk ter zake. |
(325) |
Voor steun die in het kader van deze afdeling wordt verleend, gelden de volgende cumulatieve voorwaarden:
|
(326) |
Zo nodig kunnen de lidstaten vooraf criteria vaststellen op basis waarvan de in punt (325), a), bedoelde formele erkenning wordt geacht te zijn verleend. |
(327) |
De steun moet rechtstreeks worden betaald aan de betrokken onderneming of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is. Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt. |
(328) |
De steunregeling moet binnen drie jaar na de datum van de gebeurtenis worden ingesteld en de steun moet binnen vier jaar na die datum worden betaald. Bij specifieke natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen zal de Commissie haar toestemming geven voor afzonderlijk aangemelde steun die in naar behoren gerechtvaardigde gevallen van deze regel afwijkt, bijvoorbeeld wegens de aard en/of omvang van de gebeurtenis of omdat de schade pas later is opgetreden of nog steeds aanhoudt. |
(329) |
Om snel crisisbeheer te vergemakkelijken zal de Commissie toestemming verlenen voor ex-antekadersteunregelingen om schade te vergoeden die wordt veroorzaakt door aardbevingen, lawines, grondverschuivingen en overstromingen en door tornado’s, orkanen, vulkaanuitbarstingen en natuurbranden met een natuurlijke oorzaak, mits duidelijk wordt aangegeven onder welke voorwaarden in dergelijke gevallen steun kan worden verleend (65). In het geval van ex-anteregelingen moeten de lidstaten voldoen aan de rapportageverplichting die is vermeld in punt (651). |
(330) |
Steun die wordt toegekend ter vergoeding van schade als gevolg van andere, niet in punt (324) vermelde soorten natuurrampen en ter vergoeding van schade als gevolg van buitengewone gebeurtenissen, moet individueel bij de Commissie worden aangemeld. |
In aanmerking komende kosten
(331) |
In aanmerking komen de kosten van schade die als een rechtstreeks gevolg van de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis is ontstaan, zoals getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming. |
(332) |
Bij de schade kan het gaan om:
|
(333) |
De schade moet worden berekend op het niveau van de individuele begunstigde. |
(334) |
De materiële schade moet worden berekend op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van de betrokken activa vóór de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis. Dat schadebedrag mag niet groter zijn dan de reparatiekosten of de daling van de billijke marktwaarde als gevolg van de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van de activa onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis. |
(335) |
Het inkomensverlies moet worden berekend door:
|
(336) |
Dat bedrag kan worden verhoogd met andere kosten die de begunstigde wegens de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis heeft gemaakt en moet worden verlaagd met de kosten die als gevolg van de natuurramp of buitengewone gebeurtenis niet zijn gemaakt en anders wel door de begunstigde zouden zijn gemaakt. |
(337) |
Voor de berekening van de jaarlijkse landbouwproductie van de begunstigde mogen indexen worden gebruikt op voorwaarde dat de toegepaste berekeningsmethode het mogelijk maakt het reële verlies van een individuele begunstigde in het betrokken jaar te bepalen. |
(338) |
De Commissie kan ook andere methoden voor de berekening van de schade accepteren op voorwaarde dat zij ervan overtuigd is dat die methoden representatief zijn, niet gebaseerd zijn op abnormaal hoge opbrengsten en geen aanleiding geven tot overcompensatie van begunstigden. De meting van de omvang van de schade kan worden afgestemd op de specifieke kenmerken van elk afzonderlijk type product, door gebruik te maken van een van de onderstaande indexen:
|
Steunintensiteit
(339) |
De steun en eventuele andere betalingen ter compensatie van de schade, met inbegrip van betalingen in het kader van een verzekeringspolis, mogen ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
1.2.1.2. Steun ter vergoeding van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld
(340) |
De Commissie zal steun ter vergoeding van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(341) |
Deze afdeling is van toepassing op steun die wordt verleend ter vergoeding van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zoals gedefinieerd in punt (33)3. Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie. |
(342) |
Voor steun die in het kader van deze afdeling wordt verleend, gelden de volgende cumulatieve voorwaarden:
|
(343) |
Zo nodig kunnen de lidstaten vooraf criteria vaststellen op basis waarvan de in punt (342), a), bedoelde formele erkenning wordt geacht te zijn verleend. |
(344) |
In het geval van ex-anteregelingen moeten de lidstaten voldoen aan de rapportageverplichting die is vermeld in punt (651). |
(345) |
De steun moet rechtstreeks aan de betrokken onderneming worden betaald of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is. Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt. |
(346) |
De steunregelingen moeten worden ingesteld binnen drie jaar na de datum waarop de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zich hebben voorgedaan. De steun moet binnen vier jaar na die datum worden betaald. |
In aanmerking komende kosten
(347) |
In aanmerking komen de kosten van schade die een rechtstreeks gevolg is van de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zoals getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming. |
(348) |
Bij de schade kan het gaan om:
|
(349) |
De schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, moet worden berekend op het niveau van de individuele begunstigde. |
(350) |
De materiële schade aan activa die is veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, moet worden berekend op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van de betrokken activa vóór de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld. Dat schadebedrag mag niet groter zijn dan de reparatiekosten of de daling van de billijke marktwaarde als gevolg van de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van de activa onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld. |
(351) |
Als het in punt (348), b), bedoelde inkomensverlies van de begunstigde wordt berekend op het niveau van de gewassen of de veestapel, mag alleen rekening worden gehouden met de materiële schade bij dat gewas of dat vee. |
(352) |
Het inkomensverlies moet worden berekend hetzij op het niveau van de jaarlijkse landbouwproductie, hetzij op het niveau van de gewassen of de veestapel, door:
|
(353) |
Dat bedrag kan worden verhoogd met andere kosten die de begunstigde heeft gemaakt wegens de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld. Op dat bedrag moeten de kosten in mindering worden gebracht die wegens de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, niet zijn gemaakt en anders wel door de begunstigde zouden zijn gemaakt. |
(354) |
Voor de berekening van de jaarlijkse landbouwproductie van de begunstigde mogen indexen worden gebruikt op voorwaarde dat de toegepaste berekeningsmethode het mogelijk maakt het reële verlies van een individuele begunstigde in het betrokken jaar te bepalen. |
(355) |
Wanneer een kmo minder dan drie jaar vóór de datum van de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, is opgericht, moet de verwijzing naar de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid in de perioden van drie of vijf jaar in punt (352), b), worden begrepen als een verwijzing naar de omzet van of de hoeveelheid die wordt geproduceerd en verkocht door een gemiddelde onderneming van dezelfde omvang als de aanvrager, namelijk een micro-onderneming of een kleine respectievelijk middelgrote onderneming in de nationale of regionale sector die is getroffen door de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld. |
(356) |
De Commissie kan ook andere methoden voor de berekening van de schade accepteren op voorwaarde dat zij ervan overtuigd is dat die methoden representatief zijn, niet gebaseerd zijn op abnormaal hoge opbrengsten en geen aanleiding geven tot overcompensatie van begunstigden. De meting van de omvang van de schade kan worden afgestemd op de specifieke kenmerken van elk afzonderlijk type product, door gebruik te maken van een van de onderstaande indexen:
|
Steunintensiteit
(357) |
De steun en eventuele andere betalingen ter compensatie van de schade, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis voor de schade waarvoor de steun wordt verleend, mogen niet meer bedragen dan 80 % van de in aanmerking komende kosten. In gebieden met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen kan de steunintensiteit worden verhoogd tot ten hoogste 90 %. |
(358) |
Het steunbedrag dat in het kader van deze afdeling wordt verleend, moet met minstens 50 % worden verminderd indien het wordt betaald aan begunstigden die geen verzekering hebben afgesloten of geen financiële bijdragen hebben betaald aan in de lidstaat geaccrediteerde onderlinge fondsen voor ten minste 50 % van hun gemiddelde jaarlijkse productie of van hun gemiddelde jaarlijkse productiegerelateerde inkomen en voor de verzekerbare klimaatrisico’s die statistisch het vaakst in de betrokken lidstaat of regio voorkomen. Alleen indien een lidstaat op overtuigende wijze kan aantonen dat ondanks alle redelijke inspanningen geen betaalbare verzekering ter dekking van de statistisch meest frequente klimaatrisico’s in de betrokken lidstaat of regio verkrijgbaar was toen de schade werd opgelopen, is deze verlaging niet van toepassing. |
1.2.1.3. Steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten, plantenplagen en plagen van invasieve uitheemse soorten en steun voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten, plantenplagen en invasieve uitheemse soorten
(359) |
De Commissie zal steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten, plantenplagen en plagen van invasieve uitheemse soorten en steun voor het herstel van schade als gevolg van dergelijke dierziekten, plantenplagen en invasieve uitheemse soorten aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(360) |
Deze afdeling is van toepassing op steun die wordt verleend aan ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie. |
(361) |
De steun mag alleen worden betaald als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
|
(362) |
De in punt (361), b), bedoelde programma’s en maatregelen moeten een beschrijving bevatten van de betrokken preventie-, bestrijdings- of uitroeiingsmaatregelen. |
(363) |
De steun mag geen betrekking hebben op maatregelen waarvoor in de wetgeving van de Unie is bepaald dat de kosten daarvan door de begunstigde moeten worden gedragen, tenzij deze maatregelen volledig worden bekostigd uit de opbrengsten van aan de begunstigden opgelegde verplichte heffingen. |
(364) |
De steun moet rechtstreeks worden betaald aan de betrokken onderneming of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is. Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt. |
(365) |
Er mag geen individuele steun worden toegekend wanneer wordt geconstateerd dat de ziekte of de besmetting met de plantenplaag of de plaag van de invasieve uitheemse soort met opzet of door nalatigheid van de begunstigde werd veroorzaakt. |
(366) |
Wat dierziekten betreft, mag de steun worden verleend voor ziekten die zijn opgenomen in de lijst van dierziekten in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429, in de lijst in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad (66) of in de lijst van dierziekten in de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid. |
(367) |
De steun kan ook worden toegekend voor nieuwe ziekten die voldoen aan de criteria van artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2016/429. |
(368) |
De steunregelingen moeten worden ingesteld binnen drie jaar na de datum waarop de door de dierziekte, plantenplaag of invasieve uitheemse soort veroorzaakte kosten of verliezen zijn ontstaan. De steun moet binnen vier jaar na die datum worden betaald. Deze voorwaarden zijn niet van toepassing op de in punt (370) vermelde kosten. |
(369) |
In het geval van ex-anteregelingen moeten de lidstaten voldoen aan de rapportageverplichting die is vermeld in punt (651). |
In aanmerking komende kosten
(370) |
Bij preventiemaatregelen kan de steun de volgende in aanmerking komende kosten dekken:
|
(371) |
Bij bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen kan de steun de volgende in aanmerking komende kosten dekken:
|
(372) |
Steun in verband met de in de punten (370) en (371) bedoelde in aanmerking komende kosten moet in de vorm van gesubsidieerde diensten worden verleend en aan de aanbieder van de preventie-, bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen worden betaald, met uitzondering van de in punt (370), e), en punt (371), b), bedoelde in aanmerking komende kosten en de in punt (370), f), en punt (371), c), bedoelde in aanmerking komende kosten in geval van plantenplagen en voor het reinigen en ontsmetten van het bedrijf en de uitrusting. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan steun met betrekking tot andere in de punten (370) en (371) bedoelde kosten rechtstreeks aan een begunstigde worden betaald als vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten, na overlegging aan de steunverlenende autoriteit van een bewijs van de gemaakte kosten. |
(373) |
Bij steun voor het herstel van de schade als gevolg van dierziekten, plantenplagen of invasieve uitheemse soorten mag de vergoeding uitsluitend worden berekend op basis van:
|
(374) |
Dat bedrag moet worden verlaagd met:
|
(375) |
De in punt (373), a), bedoelde marktwaarde moet worden vastgesteld op basis van de waarde die de dieren, producten en planten hadden net voordat het vermoeden van de dierziekte of plantenplaag of van de plaag van een invasieve uitheemse soort ontstond of werd bevestigd. |
(376) |
Het in punt (373) bedoelde steunbedrag moet beperkt blijven tot de kosten en de schade als gevolg van dierziekten, plantenplagen en plagen van invasieve uitheemse soorten ten aanzien waarvan de bevoegde autoriteit van de lidstaat:
|
(377) |
In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie instemmen met kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van andere dan de in deze afdeling bedoelde noodzakelijke maatregelen. |
Steunintensiteit
(378) |
De steun en eventuele andere betalingen die de begunstigde voor dezelfde in aanmerking komende kosten ontvangt, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis of onderlinge fondsen, mogen niet meer bedragen dan 100 % van de in aanmerking komende kosten. |
1.2.1.4. Steun voor gestorven dieren
(379) |
De Commissie zal steun voor gestorven dieren aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(380) |
Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie. |
(381) |
De steun mag enkel worden verleend wanneer er een consistent monitoringprogramma is dat garandeert dat alle gestorven dieren in de betrokken lidstaat op veilige wijze worden verwijderd. |
Steunintensiteit
(382) |
Voor de onderstaande in aanmerking komende kosten gelden de volgende steunintensiteiten:
|
(383) |
De steun moet in de vorm van gesubsidieerde diensten worden verstrekt, behalve wanneer de veehouder die de begunstigde van de steun is, ook als dienstverlener optreedt. |
(384) |
Om het beheer van de steun te vergemakkelijken, mag deze steun worden uitgekeerd aan marktdeelnemers of instanties die aan alle volgende voorwaarden voldoen:
|
(385) |
Met betrekking tot gestorven dieren en slachthuisafval zal de Commissie geen toestemming verlenen voor steun voor gestorven dieren die wordt verleend aan marktdeelnemers die actief zijn in de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, en evenmin voor steun voor de kosten van de verwijdering van slachthuisafval. Staatssteun voor investeringen op het gebied van de verwijdering van slachthuisafval zal worden getoetst aan de toepasselijke regels voor investeringssteun. |
1.2.1.5. Steun ter vergoeding van door beschermde dieren veroorzaakte schade
(386) |
Schade door beschermde dieren aan materieel, infrastructuur, dieren en planten, is een steeds groter wordend probleem. Het welslagen van het instandhoudingsbeleid van de Unie hangt deels af van een doeltreffende beheersing van conflicten tussen beschermde dieren en landbouwers. Bijgevolg zal de Commissie, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, steun ter vergoeding van door beschermde dieren veroorzaakte schade aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(387) |
Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie. |
(388) |
Om het risico van concurrentieverstoringen te beperken en stimulansen te bieden voor een zo groot mogelijke beperking van het risico, wordt van de begunstigden een minimumbijdrage verlangd. Daarbij moet het gaan om preventieve maatregelen, zoals het plaatsen, waar mogelijk, van veiligheidsomheiningen of het inzetten van waakhonden ter bescherming van het vee, welke maatregelen in verhouding moeten staan tot het risico op schade die de beschermde dieren in het betrokken gebied kunnen veroorzaken. Dit punt is niet van toepassing op de eerste aanval van een beschermd dier in een bepaald gebied. Als preventieve maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn, kan de steun slechts verenigbaar worden geacht indien de betrokken lidstaat aantoont dat het onmogelijk is dergelijke preventieve maatregelen te nemen. |
(389) |
De lidstaat moet een rechtstreeks oorzakelijk verband vaststellen tussen de geleden schade en het gedrag van het beschermde dier. |
(390) |
De steun wordt rechtstreeks betaald aan de betrokken onderneming of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is. Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt. |
(391) |
De steunregeling moet worden ingesteld binnen drie jaar na de datum waarop de schade is aangericht. De steun moet binnen vier jaar na die datum worden betaald. |
In aanmerking komende kosten
(392) |
De in aanmerking komende kosten komen overeen met de kosten die een rechtstreeks gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis zijn, zoals getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming. |
(393) |
De in aanmerking komende kosten kunnen omvatten:
|
(394) |
Het steunbedrag moet worden verminderd met de kosten die als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zijn gemaakt en anders wel door de begunstigde zouden zijn gemaakt, en met de eventuele inkomsten uit de verkoop van producten die verband houden met de dieren die zijn gedood of de gewassen die zijn vernietigd door de beschermde dieren. |
(395) |
De schade moet worden berekend op het niveau van de individuele begunstigde. |
(396) |
Het inkomensverlies moet worden berekend hetzij op het niveau van de jaarlijkse landbouwproductie, hetzij op het niveau van de veestapel of de gewassen, door:
|
(397) |
Voor investeringen in het kader van maatregelen om door beschermde dieren aangerichte schade te voorkomen, kan steun worden verleend onder de voorwaarden van afdeling 1.1.1.1 van dit deel betreffende steun voor investeringen op landbouwbedrijven. |
Steunintensiteit
(398) |
De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
(399) |
De in punt (393), b), bedoelde vergoeding voor indirecte kosten moet in verhouding staan tot de in punt (393), a), bedoelde directe kosten en mag niet hoger zijn dan 80 % van de totale in aanmerking komende indirecte kosten. |
(400) |
De steun en eventuele andere betalingen ter vergoeding van de schade, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis voor de schade waarvoor de steun wordt verleend, mogen niet meer bedragen dan 100 % van de in aanmerking komende kosten. |
1.2.1.6. Steun voor de betaling van verzekeringspremies
(401) |
Vaak is een verzekering een nuttig instrument voor een goed risico- en crisisbeheer. Daarom en wegens de vaak beperkte financieringsmogelijkheden van landbouwers staat de Commissie positief tegenover staatssteun als bijdrage aan verzekeringspremies voor zover de verzekering de primaire landbouwproductie betreft. |
(402) |
De Commissie zal steun aan landbouwers voor de betaling van verzekeringspremies aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(403) |
Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie. |
(404) |
De steun mag de werking van de interne markt voor verzekeringsdiensten niet belemmeren. Met name mag de steun niet worden beperkt tot verzekeringen van een enkele verzekeringsmaatschappij of groep verzekeringsmaatschappijen en mag niet als voorwaarde worden gesteld dat het verzekeringscontract wordt gesloten met een in de betrokken lidstaat gevestigde maatschappij. |
(405) |
Herverzekeringsregelingen worden per geval getoetst. |
In aanmerking komende kosten
(406) |
De in aanmerking komende kosten zijn die van premies voor verzekeringen ter dekking van schade als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen en invasieve uitheemse soorten, het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren en schade die door beschermde dieren is veroorzaakt, als bedoeld in de afdelingen 1.2.1.1, 1.2.1.2, 1.2.1.3, 1.2.1.4 en 1.2.1.5, en van schade door andere ongunstige weersomstandigheden of door milieuongevallen. |
(407) |
De verzekering mag uitsluitend de kosten van het herstel van de in punt (406) bedoelde schade vergoeden en mag geen voorwaarden of bepalingen omvatten wat betreft het type of de omvang van de toekomstige productie. |
(408) |
Met betrekking tot de steun voor premies voor verzekeringen waarmee verliezen als gevolg van een milieuongeval worden gedekt, moet een milieuongeval formeel als zodanig worden erkend door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat. |
(409) |
Zo nodig kunnen de lidstaten vooraf criteria vaststellen op basis waarvan de formele erkenning wordt geacht te zijn verleend. |
(410) |
Voor de berekening van de jaarlijkse landbouwproductie van de begunstigde en van de omvang van het verlies mogen de in de punten (337) en (338) bedoelde indexen worden gebruikt. |
Steunintensiteit
(411) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 70 % van de kosten van de verzekeringspremie bedragen. Met betrekking tot de steun voor het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren mag de steunintensiteit niet meer bedragen dan 100 % van de kosten van de verzekeringspremie voor wat betreft verzekeringspremies voor het afvoeren van gestorven dieren en niet meer dan 75 % van de kosten van de verzekeringspremie voor wat betreft verzekeringspremies voor het vernietigen van dergelijke gestorven dieren. |
(412) |
De lidstaten mogen het bedrag van de verzekeringspremie dat voor steun in aanmerking komt, beperken door passende plafonds in te stellen. |
1.2.1.7. Steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen
(413) |
De Commissie zal steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen waarmee landbouwers worden vergoed, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(414) |
Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie. |
(415) |
Het betrokken onderling fonds moet:
|
(416) |
De lidstaten moeten voorschriften vaststellen voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen, met name met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen en met betrekking tot het beheer en de monitoring van de naleving van die voorschriften. De lidstaten moeten erop toezien dat de regelingen van de fondsen voorzien in sancties in geval van nalatigheid van de begunstigde. |
In aanmerking komende kosten
(417) |
De in aanmerking komende kosten zijn de kosten voor de financiële bijdragen aan onderlinge fondsen waarmee landbouwers worden vergoed voor schade als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen en invasieve uitheemse soorten, het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren en schade die door beschermde dieren is aangericht, als bedoeld in de afdelingen 1.2.1.1, 1.2.1.2, 1.2.1.3, 1.2.1.4 en 1.2.1.5, en als gevolg van andere ongunstige weersomstandigheden of schade door milieuongevallen. De financiële bijdragen mogen slechts betrekking hebben op de bedragen die de onderlinge fondsen als financiële vergoeding betalen aan ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie. |
(418) |
Met betrekking tot de steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen waarmee schade als gevolg van milieuongevallen wordt vergoed, moet een milieuongeval formeel als zodanig worden erkend door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat. |
(419) |
Zo nodig kunnen de lidstaten vooraf criteria vaststellen op basis waarvan de formele erkenning wordt geacht te zijn verleend. |
(420) |
Voor de berekening van de jaarlijkse landbouwproductie van de begunstigde en van de omvang van het verlies mogen de in de punten (337) en (338) bedoelde indexen worden gebruikt. |
Steunintensiteit
(421) |
De steun mag ten hoogste 70 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
1.3. Andere soorten steun in de landbouwsector
1.3.1. Steun voor de sluiting van productiecapaciteit
(422) |
Deze afdeling is van toepassing op de hele landbouwsector zoals gedefinieerd in punt (33)9. |
1.3.1.1. Sluiting van capaciteit om dier-, plant- of volksgezondheidsredenen, sanitaire, ethische, milieu- of klimaatredenen
(423) |
De Commissie zal steun voor de sluiting van capaciteit aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(424) |
De capaciteit moet worden gesloten om dier-, plant- of volksgezondheidredenen of sanitaire, ethische of milieuredenen, zoals een vermindering van de totale veebezetting. |
(425) |
De begunstigde moet een minimumbijdrage leveren in de vorm van een definitief en onherroepelijk besluit om de betrokken productiecapaciteit te slopen of onherroepelijk te sluiten. Dit besluit moet de volledige sluiting van de capaciteit door de betrokken onderneming of, in naar behoren gemotiveerde gevallen, de gedeeltelijke sluiting van de capaciteit betekenen. Van de begunstigde moet een wettelijk bindende toezegging worden verkregen dat de sluiting van de betrokken productiecapaciteit definitief en onomkeerbaar is en dat de begunstigde dezelfde activiteit niet opnieuw zal beginnen op een andere plaats. Deze toezeggingen moeten ook bindend zijn voor een toekomstige koper van de betrokken grond of voorziening. |
(426) |
Uitsluitend ondernemingen die daadwerkelijk hebben geproduceerd, en uitsluitend productiecapaciteit die in de laatste vijf jaar vóór de sluiting van de capaciteit onafgebroken is gebruikt, komen voor steun in aanmerking. In gevallen waarin de productiecapaciteit al definitief is gesloten of waarin een dergelijke sluiting onvermijdelijk lijkt, is er geen sprake van een (toereikende) minimumbijdrage van de begunstigde en mag geen steun worden verleend. |
(427) |
De Commissie behoudt zich het recht voor om aanvullende voorwaarden aan de goedkeuring van de steun te verbinden. |
(428) |
Alleen ondernemingen die aan de normen van de Unie voldoen, komen voor steun in aanmerking. Ondernemingen die niet aan die normen van de Unie voldoen en hun productie hoe dan ook moeten stopzetten, zijn uitgesloten. |
(429) |
Om erosie en andere nadelige milieueffecten te voorkomen moeten uit productie genomen cultuurgronden in beginsel binnen twee jaar worden bebost of in natuurgebied worden omgezet, en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Om negatieve klimaateffecten te voorkomen, mag landbouwgrond die is omgevormd tot water- of veengebied, niet op ongeschikte wijze worden bebost. Bij wijze van alternatief mogen cultuurgronden twintig jaar na de daadwerkelijke capaciteitssluiting opnieuw in gebruik worden genomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden overeenkomstig de GLMC-normen krachtens titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen. De sluiting van installaties die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (67) vallen, moet plaatsvinden overeenkomstig de artikelen 11 en 22 van die richtlijn. |
(430) |
De in het kader van een steunregeling verleende steun moet voor alle in aanmerking komende ondernemingen toegankelijk zijn. |
In aanmerking komende kosten
(431) |
De steun dient voor de vergoeding van het waardeverlies van de activa, berekend op basis van de actuele verkoopwaarde van de activa. |
(432) |
Naast de compensatie voor het verlies van de waarde van activa mag voor de sluiting van capaciteit om milieu- of klimaatredenen een financiële stimulans van ten hoogste 20 % van de waarde van de activa worden gegeven. |
(433) |
Er mag tevens een vergoeding worden toegekend voor de kosten die verbonden zijn aan de vernietiging van de productiecapaciteit. |
(434) |
De steun mag ook worden toegekend ter vergoeding van de verplichte sociale kosten die de uitvoering van het besluit tot sluiting met zich brengt. |
(435) |
De steun voor bebossing en de omzetting van grond in natuurgebieden moet worden toegekend overeenkomstig de voorschriften van de afdelingen 2.1.1 en 2.1.2 en de voorschriften inzake niet-productieve investeringen van afdeling 1.1.1.1 van dit deel. |
Steunintensiteit
(436) |
De maximale steunintensiteit is als volgt vastgelegd:
|
1.3.1.2. Sluiting van capaciteit om andere redenen
(437) |
De Commissie zal steun voor de sluiting van capaciteit om andere dan de in punt (424) vermelde redenen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(438) |
De sluiting moet plaatsvinden met het oog op herstructurering van de sector, diversificatie of vervroegde uittreding. |
(439) |
Er moet zijn voldaan aan de in de punten (425) tot en met (429) vermelde voorwaarden. |
(440) |
Zoals uiteengezet in punt (62) mag geen steun worden verleend die de mechanismen van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten zou verstoren. Steunregelingen voor sectoren waarvoor productiebeperkingen of -quota gelden, zullen per geval worden beoordeeld. |
(441) |
De steun moet deel uitmaken van een programma voor de herstructurering van de sector, diversificatie of vervroegde uittreding, dat welomschreven doelstellingen en een concreet tijdschema bevat. |
(442) |
Met het oog op een snel markteffect moet de looptijd van de steunregelingen tot sluiting van de capaciteit beperkt blijven tot maximaal zes maanden voor het verzamelen van de deelnemingsaanvragen en tot nog eens twaalf maanden voor de daadwerkelijke sluiting. De Commissie verleent geen toestemming voor steunregelingen met een looptijd van meer dan drie jaar, aangezien uit de ervaring blijkt dat dergelijke regelingen tot uitstel van de nodige veranderingen kunnen leiden. |
(443) |
De steunregeling moet voor alle marktdeelnemers in de betrokken sector onder dezelfde voorwaarden toegankelijk zijn. Met het oog op een maximale impact moeten de lidstaten gebruikmaken van een transparant en open systeem van oproepen tot het geven van blijken van belangstelling waarmee alle potentieel belangstellende ondernemingen publiekelijk worden uitgenodigd aan de regeling deel te nemen; tegelijkertijd moet de steunregeling zo worden georganiseerd dat de betrokken ondernemingen niet worden gedwongen of aangezet tot mededingingsbeperkende overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen. |
In aanmerking komende kosten en steunintensiteit
(444) |
De bepalingen inzake in aanmerking komende kosten en steunintensiteit van afdeling 1.2.2.1 zijn van toepassing, met uitzondering van de kosten bedoeld in punt (432). |
1.3.2. Steun voor de verplaatsing van landbouwactiviteiten
(445) |
De Commissie zal steun voor de verplaatsing van landbouwactiviteiten aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(446) |
Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie. |
(447) |
De verplaatsing van de landbouwactiviteiten moet gebeuren om redenen van algemeen belang, zoals milieu- of sanitaire redenen of dier-, plant- of volksgezondheidsredenen. Het algemeen belang dat wordt aangevoerd om de steunverlening in het kader van deze afdeling te rechtvaardigen, moet nader worden omschreven in de desbetreffende bepalingen van de betrokken lidstaat. De begunstigde moet een minimumbijdrage leveren in de vorm van een verbintenis om de verlaten locatie terug te brengen naar een uit milieuoogpunt bevredigende toestand, met inbegrip van de ontmanteling en vernietiging van de installaties op de verlaten locatie. |
(448) |
Onder deze afdeling vallende steun die betrekking heeft op de in punt (449), b) en c), bedoelde investeringen, moet voldoen aan de algemene voorwaarden voor investeringssteun in punt (143) van deze richtsnoeren. |
Steunintensiteiten
(449) |
De volgende steunintensiteiten zijn van toepassing:
|
1.3.3. Steun voor de veeteeltsector
(450) |
De Commissie staat positief tegenover steun die bijdraagt tot de instandhouding en de verbetering van de genetische kwaliteit van de landbouwhuisdieren in de Unie. Daarom zal zij steun voor de veeteeltsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(451) |
Deze afdeling is van toepassing op kmo’s die actief zijn in de primaire landbouwproductie. De Commissie zal niet toestaan dat staatssteun voor onder deze afdeling vallende kosten aan grote ondernemingen wordt verleend. |
(452) |
De steun moet in de vorm van gesubsidieerde diensten worden verleend en mag niet de vorm aannemen van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden. |
In aanmerking komende kosten
(453) |
De steun dekt de kosten van het opstellen en bijhouden van stamboeken en van door of in opdracht van derden uitgevoerde tests om de genetische kwaliteit of het genetische rendement van dieren te bepalen, behalve de kosten van controles die door de eigenaar van de dieren worden verricht en van routinematige controles van de kwaliteit van melk. |
(454) |
De in aanmerking komende kosten zijn:
|
Steunintensiteit
(455) |
De steun mag tot 100 % bedragen van de financiering van de administratieve kosten van het opstellen en bijhouden van stamboeken als bedoeld in punt (454), a). |
(456) |
De steun mag tot 70 % bedragen van de kosten van tests die door of in opdracht van derden worden uitgevoerd om genetische kwaliteit of het genetische rendement van dieren te bepalen, zoals bedoeld in punt (454), b). |
1.3.4. Steun voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten
(457) |
De Commissie zal steun voor de afzetbevordering van landbouwproducten en van levensmiddelen op basis van landbouwproducten, zoals vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1144/2014, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(458) |
Deze afdeling is van toepassing op de hele landbouwsector zoals gedefinieerd in punt (33)9 van deze richtsnoeren. Steun voor de in punt (468), a), bedoelde organisatie van wedstrijden, beurzen of tentoonstellingen mag alleen aan kmo’s worden verleend. |
(459) |
De afzetbevorderingsactiviteit moet erop gericht zijn het publiek over de kenmerken van de landbouwproducten te informeren, bijvoorbeeld door de organisatie van wedstrijden, de deelname aan handelsbeurzen en pr-activiteiten, de vulgarisatie van wetenschappelijke kennis of de verspreiding van publicaties met feitelijke informatie, of moet tot doel hebben marktdeelnemers of consumenten via afzetbevorderingscampagnes ertoe aan te zetten het betrokken landbouwproduct te kopen. De afzetbevorderingsactiviteit mag zowel op de interne markt als in derde landen worden uitgevoerd. |
(460) |
De afzetbevorderingsmaatregelen kunnen:
|
(461) |
De afzetbevorderingsmaatregelen moeten in overeenstemming zijn met Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (68) en, in voorkomend geval, voldoen aan specifieke etiketteringsvoorschriften. |
(462) |
Bij de aanmelding van individuele steun of een steunregeling voor een afzetbevorderingsmaatregel moeten de lidstaten aan de Commissie representatieve voorbeelden van afzetbevorderingsmateriaal toezenden. Als dat materiaal bij de aanmelding niet beschikbaar is, moet worden toegezegd dat het later en in elk geval vóór de start van de afzetbevorderingsmaatregel alsnog wordt toegezonden. |
(463) |
Afzetbevorderingsmaatregelen waarmee de in punt (35), b), bedoelde aanmeldingsdrempel wordt overschreden, moeten individueel worden aangemeld. |
(464) |
De afzetbevorderingsmaatregelen mogen worden uitgevoerd door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hun omvang. Als de afzetbevorderingsmaatregel door producentengroeperingen of andere organisaties wordt uitgevoerd, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde voor deelneming zijn en moeten eventuele bijdragen in de administratiekosten van de groepering of organisatie beperkt zijn tot de kosten van de uitvoering van de afzetbevorderingsmaatregel. |
(465) |
De steun moet in een van de hierna genoemde vormen worden verleend:
|
(466) |
In afwijking van punt (465) mag steun voor afzetbevorderingscampagnes alleen worden verleend in de vorm van gesubsidieerde diensten. |
(467) |
De steun voor symbolische prijzen als bedoeld in punt (468), a), v), mag slechts aan de aanbieder van de afzetbevorderingsmaatregel worden betaald als de prijs werkelijk is uitgereikt en na voorlegging van een bewijs van die uitreiking. |
In aanmerking komende kosten
(468) |
De volgende kosten komen in aanmerking voor steun voor de afzetbevordering van landbouwproducten:
|
Verwijzing naar een specifieke onderneming, merknaam of oorsprong
(469) |
In het kader van de in punt (468), c), bedoelde afzetbevorderingsactiviteiten en de in punt (468), d), bedoelde afzetbevorderingscampagnes, met name de activiteiten en campagnes die algemeen van aard zijn en alle producenten van het in punt (468), b) bedoelde betrokken soort product ten goede komen, mag niet worden verwezen naar een specifieke onderneming, merknaam of oorsprong. De in punt (468), d), bedoelde afzetbevorderingscampagnes mogen niet uitsluitend gericht zijn op producten van een of meer specifieke bedrijven. De Commissie zal staatssteun voor afzetbevordering die de verkoop van producten uit andere lidstaten in gevaar dreigt te brengen of deze producten in een ongunstig daglicht stelt, als niet verenigbaar aanmerken. |
(470) |
De in punt (469), eerste zin, bedoelde beperking op de verwijzing naar de oorsprong geldt evenwel niet voor:
|
Steunintensiteit
(471) |
De steunintensiteit voor de in punt (468), a), b) en c), bedoelde in aanmerking komende kosten mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
(472) |
De steunintensiteit voor de in punt (468), d) in samenhang met punt (460), a), bedoelde afzetbevorderingscampagnes die specifiek betrekking hebben op onder een kwaliteitsregeling vallende producten, mag ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten van de campagne bedragen, of 80 % als het gaat om afzetbevordering in derde landen. Als de sector ten minste 50 % van de kosten bijdraagt, ongeacht de vorm van de bijdrage, zoals bijzondere heffingen, mag de steunintensiteit oplopen tot 100 %. |
(473) |
De steunintensiteit voor de in punt (468), d), in samenhang met punt (460), b), bedoelde algemene afzetbevorderingscampagnes mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
1.3.5. Steun voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee
(474) |
De Commissie zal steun voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(475) |
Deze afdeling is van toepassing op de hele landbouwsector zoals gedefinieerd in punt (33)9. |
(476) |
Wat de ultraperifere gebieden betreft, zijn de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag op grond van artikel 23, lid 4, van Verordening (EU) nr. 228/2013 niet van toepassing op de volgende door de lidstaten overeenkomstig die verordening toegekende steun:
|
(477) |
Behalve in die gevallen zijn de staatssteunregels van toepassing op maatregelen met betrekking tot de ultraperifere gebieden, onverminderd artikel 23, lid 1, van Verordening (EU) nr. 228/2013. |
(478) |
Wat de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee betreft, zijn de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag op grond van artikel 17, lid 3, van Verordening (EU) nr. 229/2013 niet van toepassing op betalingen die Griekenland overeenkomstig die verordening in het kader van de hoofdstukken III en IV van die verordening verricht. |
(479) |
Behalve in die gevallen zijn de staatssteunregels van toepassing op maatregelen met betrekking tot de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee, onverminderd artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) nr. 229/2013. |
In aanmerking komende kosten
(480) |
De extra kosten van het vervoer van landbouwproducten die in de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee zijn geproduceerd, komen voor een vergoeding in aanmerking onder de volgende voorwaarden:
|
(481) |
De Commissie zal plannen om voor andere kosten dan extra vervoerskosten staatssteun toe te kennen met als doel in de behoeften van de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee te voorzien, per geval onderzoeken overeenkomstig de voorwaarden van deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en de voor die gebieden geldende specifieke wettelijke bepalingen, rekening houdend, indien van toepassing, met de verenigbaarheid van de betrokken maatregelen met de strategische GLB-plannen voor de betrokken gebieden en met de gevolgen van die maatregelen voor de mededinging in de betrokken gebieden en in andere delen van de Unie. |
1.3.6. Steun voor ruilverkaveling van landbouwgrond
(482) |
De Commissie zal steun voor ruilverkaveling van landbouwgrond aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
In aanmerking komende kosten
(483) |
De in aanmerking komende kosten moeten beperkt blijven tot de juridische en administratieve kosten en de opmetingskosten van de ruilverkaveling. |
Steunintensiteit
(484) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de werkelijk gemaakte kosten bedragen. |
1.3.7. Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouwsector
(485) |
De Commissie zal steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouwsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(486) |
Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouwsector die niet voldoet aan de voorwaarden van deze afdeling, zal worden beoordeeld overeenkomstig de kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie. |
(487) |
Deze afdeling is van toepassing op de hele landbouwsector zoals gedefinieerd in punt (33)9. |
(488) |
Het gesteunde project moet van belang zijn voor alle ondernemingen die actief zijn in de betrokken specifieke landbouwsector of -subsector. |
(489) |
Vóór de begindatum van het gesteunde project moet op het internet de volgende informatie worden bekendgemaakt:
|
(490) |
De resultaten van het gesteunde project moeten op het internet beschikbaar worden gesteld vanaf de einddatum van het gesteunde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van een specifieke organisatie, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten moeten gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesteunde project op het internet beschikbaar blijven. |
(491) |
De steun moet rechtstreeks aan de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding worden toegekend. Bij de maatregel mag het niet gaan om steun op basis van de prijs van landbouwproducten die wordt verleend aan ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector. |
In aanmerking komende kosten
(492) |
In aanmerking komen de volgende kosten:
|
Steunintensiteit
(493) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
HOOFDSTUK 2.
Steun voor de bosbouwsector
(494) |
De bosbouwsector valt niet binnen het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag en bijlage I daarbij. De artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag zijn van toepassing op steun die de lidstaten aan de bosbouwsector toekennen. Hoewel de productie van ruw of eenvoudig bewerkt natuurkurk, gebroken of gemalen kurk en kurkafval (GN-post 4501) en de productie van kastanjes (Castanea spp., GN-code 0802 41 00) onder bijlage I bij het Verdrag vallen, kan steun voor met deze bomen verband houdende bosbouwactiviteiten onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen. |
(495) |
Uit artikel 5, punt b), en artikel 6, lid 1, punten d) tot en met f) en h), van Verordening (EU) 2021/2115 volgt dat steun voor een duurzaam en klimaatvriendelijk grondgebruik ook de ontwikkeling van bosareaal en duurzaam bosbeheer kan omvatten. In dit hoofdstuk wordt beoogd samenhang te creëren tussen Verordening (EU) 2021/2115 en de bijbehorende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen enerzijds en de algemene beginselen inzake staatssteun voor de bosbouwsector anderzijds. Die beginselen zijn van invloed op de in aanmerking komende kosten en de steunintensiteiten uit hoofde van dit hoofdstuk. |
(496) |
De bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan de mogelijkheid om staatssteun aan de bosbouwsector te verlenen op grond van wetgeving van de Unie die gemeenschappelijk is voor alle sectoren of voor de handel en de industrie, als bedoeld in punt (32). Steun voor investeringen in energie-efficiëntie en hernieuwbare energie valt niet binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk, aangezien die steun moet voldoen aan de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022, tenzij de steun van de aanmeldingsverplichting is vrijgesteld. Deze richtsnoeren zijn niet van toepassing op bedrijven uit de houtsector. |
(497) |
Dit hoofdstuk heeft betrekking op steun voor de bosbouwsector als bedoeld in punt (21)(b). |
(498) |
Overeenkomstig dit hoofdstuk zal de Commissie staatssteun voor de bosbouwsector die uitsluitend wordt gefinancierd uit nationale middelen, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de specifieke vereisten van de afdelingen 2.1 tot en met 2.9. |
(499) |
Wanneer de steun voor de bosbouwsector evenwel wordt gecofinancierd uit het Elfpo, zal de Commissie deze staatssteun als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag aanmerken, mits hij aan de volgende voorwaarden voldoet:
|
2.1. Investeringen in de ontwikkeling van het bosareaal en de verbetering van de levensvatbaarheid van bossen
(500) |
De Commissie zal steun voor investeringen in de ontwikkeling van het bosareaal en de verbetering van de levensvatbaarheid van bossen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(501) |
Deze afdeling heeft betrekking op steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden, de invoering, regeneratie of renovatie van boslandbouwsystemen, de preventie en het herstel van schade aan bossen als gevolg van bosbranden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, rampzalige gebeurtenissen en met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen, uitbraken van plagen en ziekten, investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde alsook van het mitigatiepotentieel van bosecosystemen en investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten. |
(502) |
De volgende kosten komen niet in aanmerking:
|
2.1.1. Steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden
(503) |
De Commissie zal steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(504) |
In de context van bebossing en de aanleg van beboste gronden zijn de volgende minimale milieuvereisten van toepassing:
|
(505) |
In de aanmelding aan de Commissie moet een deugdelijke beschrijving worden gegeven waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van punt (504) wordt voldaan, en moet elke afwijking daarvan worden gerechtvaardigd. |
In aanmerking komende kosten
(506) |
De steun dient voor de financiering van de kosten van de aanleg van bossen en beboste gronden op landbouw- en niet-landbouwgrond. Voorts mag gedurende een door de lidstaat bepaalde maximumperiode steun worden verleend in de vorm van een jaarlijkse premie per hectare voor de kosten van het gederfde landbouwinkomen en van onderhoudsactiviteiten, waaronder zuivering en dunning. Voor de kosten van de uitrusting voor bebossing en de aanleg van bosgebieden kan alleen steun worden verleend in het kader van afdeling 2.1.5. De kosten van de aanleg kunnen de vervanging van tijdens het eerste jaar afgestorven bomen omvatten. De kosten van onderhoud kunnen de vervanging van bomen bij kleinschalige sterfte tijdens de eerste jaren na de aanplanting omvatten. Voor de kosten van de vervanging van bomen bij grootschalige sterfte kan alleen steun worden verleend in het kader van afdeling 2.1.3. |
(507) |
Er mag geen steun worden verleend voor de aanplant van bomen voor hakhout met korte omlooptijd, kerstbomen of snelgroeiende bomen voor de energieproductie en voor investeringen in bebossing die niet stroken met de klimaat- en milieudoelstellingen en met de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals vastgelegd in de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing (70). De aangeplante soorten moeten aangepast zijn aan de milieu- en klimaatomstandigheden van het areaal en voldoen aan de in punt (504) bedoelde minimale milieuvereisten. |
Steunintensiteit
(508) |
De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
2.1.2. Steun voor de invoering, regeneratie of renovatie van boslandbouwsystemen
(509) |
De Commissie zal steun voor de invoering, regeneratie of renovatie van boslandbouwsystemen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(510) |
De steun mag worden verleend voor de invoering van boslandbouwsystemen zoals gedefinieerd in punt (33)(10). |
In aanmerking komende kosten
(511) |
De steun dient voor de financiering van de invoering, regeneratie of renovatie van een boslandbouwsysteem, en gedurende een door de lidstaat bepaalde maximumperiode kan voor de kosten van het onderhoud een jaarlijkse premie per hectare worden toegekend. |
(512) |
De lidstaten moeten de structuur en de samenstelling van het boslandbouwsysteem bepalen, met inachtneming van de plaatselijke bodem- en klimaatgesteldheid en milieuomstandigheden, de bosbouwgewassoorten en de noodzaak te garanderen dat de grond op duurzame wijze voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt. |
Steunintensiteit
(513) |
De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
2.1.3. Steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen
(514) |
De Commissie zal steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen als gevolg van bosbranden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, plagen van invasieve uitheemse soorten, rampzalige gebeurtenissen, met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen en investeringen om de gezondheid van de bossen in stand te houden, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 2, punt b), of, in voorkomend geval, artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
In aanmerking komende kosten
(515) |
Er wordt steun verleend voor de investeringskosten voor preventie- en herstelmaatregelen, zoals:
|
(516) |
Bij herstel van het bosbouwpotentieel als bedoeld in punt (515)(d) mag slechts steun worden verleend als de bevoegde autoriteit van de lidstaat formeel erkent dat zich ten minste één van de in dat punt genoemde gebeurtenissen heeft voorgedaan, en als de begunstigden, waar van toepassing, bewijzen overleggen dat zij over passende risicobeheersinstrumenten beschikken om waar nodig een mogelijk optreden van de schadeveroorzakende gebeurtenis in de toekomst tegen te gaan. Dergelijke passende risicobeheersinstrumenten kunnen dekking door verzekeringen of onderlinge fondsen omvatten of preventieve maatregelen die geschikt zijn om een soort schadeveroorzakende gebeurtenis te voorkomen. |
(517) |
In het geval van steun om schade aan bossen door plantenplagen of invasieve uitheemse soorten te voorkomen, moet het risico op een plantenplaag of invasieve uitheemse soort worden aangetoond aan de hand van wetenschappelijke gegevens en worden erkend door een wetenschappelijke overheidsinstantie. Waar van toepassing moet de lijst van de schadelijke organismen die een plantenplaag kunnen worden, in de aanmelding worden opgenomen. |
(518) |
De in aanmerking komende verrichtingen moeten, als ze betrekking hebben op schade door bosbranden of biotische factoren, stroken met het door de lidstaat opgestelde bosbeschermingsplan. |
(519) |
Alleen bosgebieden die zijn opgenomen in het door de betrokken lidstaat opgestelde bosbeschermingsplan, komen in aanmerking voor steun voor brandpreventie. |
(520) |
Er mag geen steun worden verleend voor inkomensverlies als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, invasieve uitheemse soorten, rampzalige gebeurtenissen of met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen. |
Steunintensiteit
(521) |
Er mag steun worden verleend tot 100 % van de in aanmerking komende kosten. |
(522) |
De steun voor de in punt (515)(d) bedoelde in aanmerking komende kosten en eventuele andere door de begunstigde ontvangen betalingen, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis voor dezelfde in aanmerking komende kosten, mogen niet meer bedragen dan 100 % van de in aanmerking komende kosten. |
2.1.4. Steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen
(523) |
De Commissie zal steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
In aanmerking komende kosten
(524) |
De steun mag worden verleend voor investeringen die betrekking hebben op het nakomen van milieuverbintenissen met het oog op de verlening van ecosysteemdiensten, de verhoging van de maatschappelijke belevingswaarde van bossen en beboste gronden in het betrokken gebied of de verbetering van het potentieel van ecosystemen tot matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, zonder dat economische baten op lange termijn worden uitgesloten. |
Steunintensiteit
(525) |
De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
2.1.5. Steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten
(526) |
De Commissie zal steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
In aanmerking komende kosten
(527) |
De steun mag worden verleend voor investeringen in bosbouwtechnologieën of die betrekking hebben op verwerkings-, mobiliserings- en afzetactiviteiten die waarde aan bosbouwproducten toevoegen. |
(528) |
Investeringen om de economische waarde van bossen te vergroten, moeten worden gemotiveerd op basis van de te verwachten verbeteringen in bossen op een of meer bedrijven en kunnen betrekking hebben op bodemvriendelijke, zuinige oogstmachines en -praktijken. |
(529) |
Investeringen met betrekking tot het gebruik van hout als grondstof of energiebron moeten beperkt blijven tot handelingen die aan de industriële verwerking voorafgaan. |
Steunintensiteit
(530) |
De steun mag ten hoogste 65 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. Hij kan tot maximaal 80 % worden verhoogd voor investeringen in de ultraperifere gebieden of de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en voor investeringen die verband houden met een of meer specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als bedoeld in artikel 73, lid 4, punt a), i), van Verordening (EU) 2021/2115. |
2.1.6. Steun voor investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouw
(531) |
De Commissie zal steun voor investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouw aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
In aanmerking komende kosten
(532) |
De steun dient voor de financiering van investeringen in materiële en immateriële activa die betrekking hebben op infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouw, met inbegrip van de ontsluiting van bosgrond, ruilverkaveling en bodemverbetering, digitalisering van de bosbouw, de bouw van tijdelijke opslagfaciliteiten en de levering van duurzame energie, energie-efficiëntie, watervoorziening en -besparing en het gebruik van dieren in plaats van machines. |
Steunintensiteit
(533) |
Voor niet-productieve investeringen, investeringen die uitsluitend gericht zijn op de verbetering van de milieuwaarde van bossen, en investeringen in boswegen die gratis voor het publiek toegankelijk zijn en ten dienste staan van de multifunctionaliteit van het bos, mag de steunintensiteit ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
(534) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 80 % bedragen voor investeringen in de ultraperifere gebieden of de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en voor investeringen die verband houden met een of meer specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als bedoeld in artikel 73, lid 4, punt a), i), van Verordening (EU) 2021/2115. |
(535) |
In alle andere gevallen mag de steunintensiteit ten hoogste 65 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
2.1.7. Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed in bossen
(536) |
De Commissie zal steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed in bossen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt d), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(537) |
De steun moet worden verleend voor cultureel en natuurlijk erfgoed in de vorm van natuurlijke landschappen en gebouwen, waarbij dat erfgoed door de bevoegde autoriteit van de lidstaat formeel als cultureel of natuurlijk erfgoed is erkend. |
In aanmerking komende kosten
(538) |
De volgende kosten voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed komen in aanmerking:
|
Steunintensiteit
(539) |
De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. De steun voor gekapitaliseerde werkzaamheden mag ten hoogste 10 000 EUR per jaar bedragen. |
2.1.8. Steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen in de bosbouw
(540) |
De Commissie zal steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(541) |
Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de bosbouw. |
(542) |
Het betrokken onderling fonds moet:
|
(543) |
De lidstaten moeten voorschriften vaststellen voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen, met name met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen en met betrekking tot het beheer en de monitoring van de naleving van die voorschriften. De lidstaten moeten erop toezien dat de regelingen van de fondsen voorzien in sancties in geval van nalatigheid van de begunstigde. |
In aanmerking komende kosten
(544) |
De in aanmerking komende kosten zijn de kosten voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen waarmee bosbezitters en bosbeheerders worden vergoed voor schade als gevolg van bosbranden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, plagen van invasieve uitheemse soorten, rampzalige gebeurtenissen en met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen als bedoeld in punt (514) en door beschermde dieren veroorzaakte schade als bedoeld in afdeling 2.8.5. De financiële bijdragen mogen slechts betrekking hebben op de bedragen die de onderlinge fondsen als financiële vergoeding betalen aan ondernemingen die actief zijn in de bosbouw. |
(545) |
Met betrekking tot de steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen waarmee schade als gevolg van milieuongevallen wordt vergoed, moet een milieuongeval formeel als zodanig worden erkend door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat. |
(546) |
Zo nodig kunnen de lidstaten vooraf criteria vaststellen op basis waarvan de in punt (545) bedoelde formele erkenning wordt geacht te zijn verleend. |
Steunintensiteit
(547) |
De steun mag ten hoogste 70 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
2.2. Gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten in bosgebieden
(548) |
De Commissie zal steun in verband met betalingen voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van vereisten die voortvloeien uit de uitvoering van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG of 2000/60/EG, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115, als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag aanmerken indien deze steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(549) |
De onder deze afdeling vallende steun moet jaarlijks en per hectare bos worden verleend om de begunstigden te vergoeden voor alle of een deel van de extra kosten die zij maken en de inkomsten die zij derven als gevolg van de gebiedsspecifieke nadelen in de betrokken gebieden, met inbegrip van eventuele transactiekosten. |
Begunstigden van de steun
(550) |
Er kan steun worden verleend aan bosbezitters, bosbeheerders en hun verenigingen. |
In aanmerking komende kosten
(551) |
De volgende gebieden kunnen voor steun in aanmerking komen:
|
Steunintensiteit
(552) |
De in punt (549) bedoelde extra kosten en gederfde inkomsten moeten worden berekend op basis van de beperkingen die voortvloeien uit de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG en 2000/60/EG. |
(553) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
2.3. Steun voor bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding
(554) |
De Commissie zal steun voor bosmilieuklimaatdiensten en andere beheersverbintenissen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(555) |
De steun dient voor vrijwillige beheersverbintenissen die worden geacht bevorderlijk te zijn voor de verwezenlijking van een of meer van de milieu- en klimaatgerelateerde specifieke doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 en die verder gaan dan de toepasselijke verplichte vereisten in de nationale bosbouwwetgeving of andere relevante nationale of Uniewetgeving. De toepasselijke verplichte vereisten moeten in de aanmelding van de staatssteun aan de Commissie worden omschreven en toegelicht. |
(556) |
De verbintenissen moeten worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar. Indien dat nodig is en naar behoren wordt gemotiveerd, kunnen de lidstaten voor specifieke soorten verbintenissen evenwel een langere periode vaststellen. In naar behoren gemotiveerde gevallen, bijvoorbeeld in het geval van genetische hulpbronnen in de bosbouw, kunnen de lidstaten in de aanmelding van de staatssteun een kortere periode van ten minste één jaar vaststellen. Beheersinterventies die slechts eenmaal of enkele keren tijdens de boscyclus hoeven te worden uitgevoerd, komen eveneens in aanmerking. |
In aanmerking komende kosten en wijze van steunverlening
(557) |
De in aanmerking komende kosten kunnen op een van de twee volgende manieren worden berekend:
|
(558) |
In naar behoren gemotiveerde gevallen, zoals voor op milieubehoud gerichte verrichtingen, kan de steun voor verbintenissen om van het commerciële gebruik van bomen en bossen af te zien, worden verleend in de vorm van een forfaitaire of eenmalige betaling per eenheid, berekend op basis van de extra kosten en het gederfde inkomen. |
(559) |
Er kan steun voor de instandhouding en de bevordering van genetische hulpbronnen in de bosbouw worden verleend voor niet onder de punten (554) tot en met (558) vallende verrichtingen. |
(560) |
Verrichtingen voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de bosbouw moeten het volgende omvatten:
|
Steunintensiteit
(561) |
De maximale steunintensiteit is als volgt vastgelegd:
|
2.4. Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties in de bosbouwsector
(562) |
De Commissie zal steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties in de bosbouwsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(563) |
De lidstaten moeten erop toezien dat de in het kader van deze afdeling gesteunde acties consistent zijn met de in het strategisch GLB-plan opgenomen beschrijving van het AKIS. |
(564) |
De steun in het kader van deze afdeling kan de kosten dekken van toepasselijke innovatiebevorderende acties, opleiding, de opstelling en bijwerking van plannen, studies en de uitwisseling en verspreiding van kennis en informatie waarmee wordt bijgedragen tot de verwezenlijking van een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115. |
(565) |
De steun mag worden verleend voor korte uitwisselingen op het gebied van bosbeheer en bosbezoeken. Die regelingen en bezoeken moeten met name gericht zijn op duurzame bosbouwmethoden of -technologieën, het creëren van nieuwe zakelijke kansen, de ontwikkeling van nieuwe technologieën en de verbetering van de veerkracht van bossen. Voor demonstratieactiviteiten mag steun worden verleend ter dekking van de betrokken investeringskosten. |
Steunintensiteit
(566) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
2.5. Steun voor adviesdiensten in de bosbouwsector
(567) |
De Commissie zal steun voor adviesdiensten in de bosbouwsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(568) |
De lidstaten moeten erop toezien dat de in het kader van deze afdeling gesteunde acties consistent zijn met de in het strategisch GLB-plan opgenomen beschrijving van het AKIS. |
(569) |
De adviesdiensten moeten de economische, ecologische en sociale dimensies bestrijken en actuele technologische en wetenschappelijke informatie verstrekken die is ontwikkeld in het kader van onderzoek en innovatie. |
(570) |
Het advies aan bosbezitters moet verband houden met ten minste één specifieke doelstelling van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 en betrekking hebben op ten minste de desbetreffende vereisten uit hoofde van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG en 2000/60/EG. Het advies mag ook betrekking hebben op thema’s die verband houden met de economische en ecologische prestatie van het bosbouwbedrijf. |
(571) |
De lidstaten moeten erop toezien dat het verstrekte advies onpartijdig is en dat de adviseurs geen belangenconflicten hebben. |
(572) |
De steun moet worden verleend in de vorm van gesubsidieerde diensten. |
In aanmerking komende kosten
(573) |
De steun moet worden toegekend om bosbezitters te helpen profiteren van adviesdiensten om de economische en ecologische prestaties alsook de klimaatvriendelijkheid en -bestendigheid van hun bedrijf, onderneming of investering te verbeteren. Er kan ook steun worden verleend voor de opstelling van bosbeheerplannen. |
Steunintensiteit
(574) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen en mag over een periode van drie jaar niet meer bedragen dan 200 000 EUR per onderneming. |
2.6. Steun voor samenwerking in de bosbouwsector
(575) |
De Commissie zal steun voor samenwerking in de bosbouwsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(576) |
De steun mag alleen worden toegekend ter bevordering van samenwerking die bijdraagt aan de verwezenlijking van een of meer van de doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115. |
(577) |
De steun moet worden verleend om samenwerking te bevorderen waarbij ten minste twee actoren betrokken zijn, die niet noodzakelijk actief hoeven te zijn in de bosbouwsector of de bosbouw- en landbouwsector, maar enkel voor zover de samenwerking alleen de bosbouwsector of de bosbouw- en landbouwsector ten goede komt. De samenwerking kan met name een van de volgende vormen aannemen:
|
(578) |
Voor samenwerking waarbij uitsluitend onderzoeksinstellingen betrokken zijn, mag geen steun worden verleend. |
(579) |
De steun mag met name worden verleend voor samenwerking bij de volgende activiteiten:
|
(580) |
Steun voor de oprichting van clusters en netwerken mag slechts worden toegekend voor pas opgerichte clusters en netwerken en voor clusters en netwerken die een activiteit beginnen die nieuw is voor hen. |
(581) |
Steun voor de oprichting en de ontwikkeling van korte toeleveringsketens, als bedoeld in punt (579)(d) en (e), mag slechts betrekking hebben op voorzieningsketens waarbij er tussen de bosbezitter of bosbeheerder en de consument hoogstens één intermediair is. |
In aanmerking komende kosten en steunintensiteit
(582) |
De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten, voor zover zij betrekking hebben op bosbouwactiviteiten:
|
(583) |
De steun mag gedurende ten hoogste zeven jaar worden verleend, behalve voor de in punt (579), g), bedoelde activiteiten en voor collectieve milieu- en klimaatacties in naar behoren gemotiveerde gevallen om de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), van Verordening (EU) 2021/2115 te bereiken. |
(584) |
De in punt (582), c), bedoelde kosten van verrichtingen die bestaan uit investeringen, met name rechtstreekse kosten van specifieke projecten die verband houden met de uitvoering van een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument, moeten beperkt blijven tot de in aanmerking komende kosten en de maximale steunintensiteiten voor investeringssteun in de bosbouwsector, als nader omschreven in afdeling 2.1 van dit deel inzake investeringssteun. |
(585) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
2.7. Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector
(586) |
De Commissie zal aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(587) |
Alleen producentengroeperingen of -organisaties die door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat officieel zijn erkend op grond van het door hen ingediende bedrijfsplan, komen voor steun in aanmerking. De steun mag slechts worden verleend onder de voorwaarde dat de lidstaat controleert dat de doelstellingen van het bedrijfsplan binnen vijf jaar na de datum van erkenning van de producentengroepering of -organisatie zijn bereikt. |
(588) |
De in het kader van de producentengroepering of -organisatie vastgestelde overeenkomsten, besluiten en andere gedragingen moeten voldoen aan de mededingingsvoorschriften zoals die van toepassing zijn krachtens de artikelen 206 tot en met 210 bis van Verordening (EU) nr. 1308/2013. |
(589) |
De steun mag niet worden toegekend aan:
|
Begunstigden van de steun
(590) |
Er mag steun worden verleend aan producentengroeperingen of -organisaties of, in de eerste vijf jaar na de oprichting van de groepering en tot hetzelfde totale bedrag, rechtstreeks aan de producenten ter compensatie van hun bijdragen aan de exploitatiekosten van de groepering of organisatie. |
In aanmerking komende kosten
(591) |
De in aanmerking komende kosten kunnen omvatten: de kosten van het huren van geschikte panden, de kosten van de aankoop van kantooruitrusting, de kosten van administratief personeel, overheadkosten, vergoedingen voor juridische en ambtelijke handelingen en de kosten van de aankoop van computerapparatuur en van aankoop of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen. Als de betrokken panden worden aangekocht, moeten de in aanmerking komende kosten van die panden beperkt blijven tot de huurkosten tegen markttarieven. Er mag geen steun worden betaald voor kosten die worden gemaakt na het vijfde jaar nadat de bevoegde autoriteit van de lidstaat de producentengroepering of -organisatie op basis van haar bedrijfsplan heeft erkend. |
(592) |
Als de steun in jaarlijkse tranches wordt betaald, mogen de lidstaten de laatste tranche pas betalen nadat zij hebben gecontroleerd dat het bedrijfsplan correct is uitgevoerd. |
Steunintensiteit
(593) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
(594) |
De totale steun mag ten hoogste 500 000 EUR bedragen. |
2.8. Andere steun voor de bosbouwsector waarmee milieu-, beschermings- en recreatiedoeleinden worden nagestreefd
(595) |
De Commissie zal staatssteunmaatregelen die vooral tot doel hebben de milieu-, beschermings- en recreatiefunctie van het bos, de biodiversiteit en de gezondheid van het bos als ecosysteem in stand te houden, te verbeteren of te herstellen, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag, indien aan de in deze afdeling vermelde voorwaarden is voldaan. |
(596) |
De lidstaten moeten aantonen dat de maatregelen waarvoor de steun wordt verleend, rechtstreeks bijdragen tot de instandhouding of het herstel van de milieu-, beschermings- en recreatiefunctie van het bos, de biodiversiteit en de gezondheid van het bos als ecosysteem. |
(597) |
In het kader van deze afdeling mag geen steun worden verleend voor bedrijven uit de houtsector, commercieel levensvatbare houtwinning, het vervoer van hout of de verwerking van hout of andere bosrijkdommen tot producten of tot energiebronnen. Er mag geen steun worden verleend voor het kappen van bomen waarvan het hoofddoel de commercieel levensvatbare houtwinning is, noch voor eenvoudige herbebossing. |
Steunintensiteit
(598) |
De steun voor alle in deze afdeling bedoelde maatregelen mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
2.8.1. Steun voor specifieke bosbouwacties en -interventies die vooral tot doel hebben bij te dragen tot het behoud of het herstel van het bosecosysteem en de biodiversiteit of het traditionele landschap
(599) |
De Commissie zal steun voor het planten, snoeien, uitdunnen en kappen van bomen en andere vegetatie in bestaande bossen, het verwijderen van omgevallen bomen en de kosten van de planning van dergelijke maatregelen, alsmede steun voor de kosten van de behandeling en de preventie van de verspreiding van plagen, boomziekten en invasieve uitheemse soorten en voor het herstel van schade als gevolg van plagen, boomziekten en invasieve uitheemse soorten aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als de steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de gemeenschappelijke regels in de punten (595), (596) en (597), en als die maatregelen voornamelijk tot doel hebben om bij te dragen tot het behoud of het herstel van het bosecosysteem en de biodiversiteit of het traditionele landschap. |
(600) |
De steun voor de kosten van de behandeling en de preventie van de verspreiding van plagen, boomziekten en invasieve uitheemse soorten en voor het herstel van schade als gevolg van plagen, boomziekten en invasieve uitheemse soorten mag worden toegekend voor de volgende in aanmerking komende kosten:
|
2.8.2. Steun in de bosbouwsector voor de instandhouding en de verbetering van de bodemkwaliteit en voor een evenwichtige en gezonde boomgroei
(601) |
De Commissie zal steun in de bosbouwsector voor de instandhouding en de verbetering van de bodemkwaliteit en voor een evenwichtige en gezonde boomgroei aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de gemeenschappelijke regels in de punten (595), (596) en (597), en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(602) |
Er mag steun worden verleend om de kwaliteit van de bodem in bossen in stand te houden en te verbeteren en om voor een evenwichtige en gezonde boomgroei te zorgen. |
(603) |
Hierbij kan het gaan om bodemverbeterend bemesten, andere behandelingen voor het behoud van het natuurlijke evenwicht, uitdunning van te dichte vegetatie en werkzaamheden om te zorgen voor het voldoende vasthouden van water en goede drainering. De lidstaten moeten aantonen dat de maatregelen de biodiversiteit niet doen afnemen, er niet toe leiden dat voedingsstoffen wegsijpelen en geen negatieve invloed hebben op natuurlijke waterecosystemen of waterbeschermingsgebieden. |
(604) |
De steun mag dienen voor de financiering van de kosten van de planning van dergelijke maatregelen. |
2.8.3. Steun in de bosbouwsector voor het herstel en het onderhoud van natuurlijke paden, landschapselementen en -kenmerken en van de natuurlijke habitat van dieren
(605) |
De Commissie zal steun in de bosbouwsector voor het herstel en het onderhoud van natuurlijke paden, landschapselementen en -kenmerken en van de natuurlijke habitat van dieren aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de gemeenschappelijke regels in de punten (595), (596) en (597) en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(606) |
Er mag steun worden verleend voor het herstel en het onderhoud van natuurlijke paden, landschapselementen en -kenmerken en van de natuurlijke habitat van dieren, met inbegrip van planningskosten. |
(607) |
Maatregelen die gericht zijn op de uitvoering van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG zijn van dit soort steun uitgesloten omdat zij moeten worden genomen overeenkomstig de voorwaarden van afdeling 2.2 van dit deel. |
2.8.4. Steun voor het onderhoud van wegen om bosbranden te voorkomen
(608) |
De Commissie zal steun voor het onderhoud van wegen om bosbranden te voorkomen, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de gemeenschappelijke regels in de punten (595), (596) en (597) en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(609) |
De steun voor het onderhoud van wegen moet tot doel hebben bosbranden te voorkomen. In de aanmelding van de staatssteun aan de Commissie moet het verband tussen de doelstelling van de steun en het wegenonderhoud worden aangetoond. |
2.8.5. Steun voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade in bossen
(610) |
De Commissie zal steun voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade in bossen, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de gemeenschappelijke regels in de punten (595), (596) en (597) en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(611) |
Om het risico van verstoringen van de mededinging te beperken en stimulansen te bieden voor een zo groot mogelijke beperking van de risico’s, moet van de begunstigden een minimumbijdrage worden verlangd. Daarbij moet het gaan om preventieve maatregelen, zoals het plaatsen, waar mogelijk, van veiligheidsomheiningen, welke maatregelen in verhouding moeten staan tot het risico op schade die de beschermde dieren in het betrokken bosgebied kunnen verooreaken. Als preventieve maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn, moet de lidstaat, opdat de steun verenigbaar kan worden geacht, in de aanmelding van de staatssteun aan de Commissie aantonen dat het onmogelijk is dergelijke preventieve maatregelen te nemen. |
(612) |
Er moet een rechtstreeks oorzakelijk verband zijn vastgesteld tussen de geleden schade en het gedrag van de dieren. |
(613) |
Steunregelingen met betrekking tot een specifieke schadeveroorzakende gebeurtenis moeten worden ingesteld binnen drie jaar nadat die schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan. De steun moet binnen vier jaar na die datum worden betaald. |
(614) |
De schade moet worden berekend op het niveau van de individuele begunstigde. |
In aanmerking komende kosten
(615) |
De in aanmerking komende kosten zijn het bedrag van de schade die een rechtstreeks gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis is, zoals getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming. |
(616) |
Bij de schade kan het gaan om:
|
(617) |
Op het bedrag moeten de kosten in mindering worden gebracht die als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zijn gemaakt en anders wel door de begunstigde zouden zijn gemaakt. |
(618) |
Preventieve maatregelen tegen schade door beschermde dieren in bossen kunnen in het kader van afdeling 2.1.4 worden ondersteund als bescherming van habitats en biodiversiteitsgerelateerde maatregelen. |
(619) |
Steun voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade in bossen kan worden toegekend indien aan de in punt 2.1.3 vastgestelde voorwaarden is voldaan. |
(620) |
De steun en eventuele andere betalingen ter vergoeding van de schade, waaronder betalingen op grond van nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis, mogen ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
2.9. Steun voor de bosbouwsector die in lijn is met steunmaatregelen voor de landbouwsector
(621) |
In het verleden heeft de Commissie te kennen gegeven dat het haar beleid is dat voor specifieke, minder verstorende steunmaatregelen gemeenschappelijke regels gelden voor de landbouw- en de bosbouwsector. |
(622) |
Bijgevolg zal de Commissie steun voor onderzoek en ontwikkeling in de bosbouwsector en steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond aanmerken als verenigbaar met de interne markt als aan de in de afdelingen 2.9.1. en 2.9.2. vastgestelde voorwaarden is voldaan. |
(623) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
2.9.1. Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de bosbouwsector
(624) |
De Commissie zal steun voor onderzoek en ontwikkeling in de bosbouwsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de voorwaarde van punt (623) en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
(625) |
Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de bosbouwsector die niet voldoet aan de voorwaarden van deze afdeling, zal worden beoordeeld overeenkomstig de kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie. |
(626) |
Het gesteunde project moet van belang zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken specifieke bosbouwsector of subsector actief zijn. |
(627) |
Vóór de begindatum van het gesteunde project moet op het internet de volgende informatie worden bekendgemaakt:
|
(628) |
De resultaten van het gesteunde project moeten op het internet beschikbaar worden gesteld vanaf de einddatum van het gesteunde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van een specifieke organisatie, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten moeten gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesteunde project op het internet beschikbaar blijven. |
(629) |
De steun moet rechtstreeks aan de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding worden verleend en mag niet de vorm aannemen van op de prijs van bosbouwproducten gebaseerde steun die wordt verleend aan ondernemingen die actief zijn in de bosbouwsector. |
In aanmerking komende kosten
(630) |
De steun moet beperkt blijven tot de volgende in aanmerking komende kosten:
|
Steunintensiteit
(631) |
De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. |
2.9.2. Steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond
(632) |
De Commissie zal steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de voorwaarde van punt (623) en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden. |
In aanmerking komende kosten
(633) |
De in aanmerking komende kosten moeten beperkt blijven tot de werkelijk gemaakte juridische en administratieve kosten en opmetingskosten van de ruilverkaveling. |
HOOFDSTUK 3.
Steun in plattelandsgebieden die uit het Elfpo wordt gecofinancierd of die wordt verleend in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde interventies
(634) |
Dit hoofdstuk is van toepassing op:
|
(635) |
De Commissie zal de in punt (634) bedoelde steun aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun aan de volgende voorwaarden voldoet:
|
(636) |
De bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan de mogelijkheid om staatssteun aan plattelandsgebieden te verlenen op grond van wetgeving van de Unie die gemeenschappelijk is voor alle sectoren of voor de handel en de industrie. |
(637) |
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op investeringen in energiebesparing en hernieuwbare energie. Die steun moet voldoen aan de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022, tenzij de steun van de aanmeldingsverplichting is vrijgesteld. |
DEEL III.
PROCEDURELE AANGELEGENHEDEN
1. Looptijd van de steunregelingen en evaluatie
(638) |
In overeenstemming met haar vaste praktijk in het kader van de vorige richtsnoeren verleent de Commissie, om tot de transparantie en de regelmatige doorlichting van alle bestaande steunregelingen bij te dragen, slechts toestemming voor steunregelingen van beperkte duur. Regelingen betreffende staatssteun voor interventies die overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115 worden gecofinancierd uit het Elfpo, moeten beperkt blijven tot de duur van de programmeringsperiode 2023-2027. Indien het recht van de Unie zulks toelaat, en in overeenstemming met de daarin vastgestelde voorwaarden, kunnen de lidstaten nieuwe verbintenissen voor plattelandsontwikkeling blijven aangaan op grond van Verordening (EU) 2021/2115 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarbij. Daarom zal de Commissie de onderhavige richtsnoeren ook op dergelijke nieuwe verbintenissen toepassen. De looptijd van andere steunregelingen mag maximaal zeven jaar bedragen. |
(639) |
Om te garanderen dat de verstoring van de mededinging en het handelsverkeer beperkt blijft, kan de Commissie eisen dat de in punt (640) bedoelde steunregelingen worden onderworpen aan een evaluatie achteraf. Er zullen evaluaties worden verricht voor regelingen waarvan de potentiële verstoring van de mededinging en het handelsverkeer zeer groot is, d.w.z. regelingen die de mededinging aanzienlijk dreigen te beperken of te verstoren als de uitvoering niet tijdig wordt geëvalueerd. |
(640) |
Een evaluatie achteraf kan vereist zijn voor steunregelingen waarvoor omvangrijke steunmiddelen zijn uitgetrokken of die nieuwe kenmerken bevatten, of wanneer aanzienlijke veranderingen van de markt, de technologie of de regelgeving worden verwacht. In ieder geval zal met ingang van 1 januari 2023 een evaluatie vereist zijn voor regelingen waarvan het staatssteunbudget of de geboekte uitgaven meer bedragen dan 150 miljoen EUR in een bepaald jaar of meer dan 750 miljoen EUR over de totale looptijd ervan, d.w.z. de gecombineerde looptijd van de regeling en alle voorgaande regelingen die een soortgelijk doel en geografisch gebied bestrijken. Gezien de doelstellingen van de evaluatie, en om de lidstaten niet onevenredig te belasten, is de evaluatie achteraf enkel vereist voor steunregelingen die een totale looptijd van meer dan drie jaar hebben en op of na 1 januari 2023 zijn ingegaan. |
(641) |
Van de vereiste evaluatie achteraf kan worden afgezien voor steunregelingen die een onmiddellijke opvolger zijn van een regeling die een soortgelijk doel en geografisch gebied bestreek en waarvoor een evaluatie is verricht, een eindevaluatieverslag is opgesteld volgens het door de Commissie goedgekeurde evaluatieplan en geen negatieve bevindingen zijn vastgesteld. Als het eindevaluatieverslag van een regeling niet strookt met het goedgekeurde evaluatieplan, moet de betrokken regeling onmiddellijk worden opgeschort. |
(642) |
In de evaluatie moet worden nagegaan of is voldaan aan de aannames en de voorwaarden die aan de verenigbaarheid van de regeling ten grondslag liggen, en met name en of de steunmaatregel noodzakelijk en doeltreffend is in het licht van de algemene en de specifieke doelstellingen ervan. Voorts moet worden beoordeeld wat de impact van de regeling is op de mededinging en de handel. |
(643) |
Voor steunregelingen die overeenkomstig punt (640) moeten worden geëvalueerd, moeten de lidstaten binnen de volgende termijnen een ontwerpevaluatieplan aanmelden, dat integrerend deel uitmaakt van de beoordeling door de Commissie van de regeling:
|
(644) |
Het ontwerpevaluatieplan moet in overeenstemming zijn met de door de Commissie verstrekte gemeenschappelijke methodologische beginselen (72). De lidstaten moeten het door de Commissie goedgekeurde evaluatieplan publiceren. |
(645) |
De evaluatie achteraf moet op basis van het evaluatieplan worden uitgevoerd door een deskundige die onafhankelijk is van de steunverlenende autoriteit. Elke evaluatie moet ten minste één tussentijds evaluatieverslag en één eindevaluatieverslag omvatten. De lidstaten moeten beide verslagen publiceren. |
(646) |
Het eindevaluatieverslag moet tijdig bij de Commissie worden ingediend zodat zij de eventuele verlenging van de steunregeling kan beoordelen, en ten laatste negen maanden voordat de regeling afloopt. Deze periode kan worden verkort voor regelingen waarvoor de evaluatievereiste in werking treedt in de loop van de laatste twee jaren van de uitvoering. De precieze reikwijdte van elke evaluatie en de nadere regelingen daaromtrent zullen worden vastgesteld in het besluit tot goedkeuring van de steunregeling. Bij de aanmelding van een eventuele latere steunmaatregel met een soortgelijke doelstelling moet worden beschreven hoe met de resultaten van de evaluatie rekening is gehouden. |
2. Herzieningsclausule
(647) |
Voor verrichtingen die op grond van deel II, afdelingen 1.1.4, 1.1.5, 1.1.8 en 2.3, worden uitgevoerd, moeten de lidstaten een herzieningsclausule vaststellen die garandeert dat die verrichtingen, in het kader waarvan verbintenissen worden aangegaan die verder moeten gaan dan de in die afdelingen bedoelde verplichte normen, vereisten of verplichtingen, worden aangepast wanneer die in die afdelingen bedoelde verplichte normen, vereisten of verplichtingen worden gewijzigd. |
(648) |
In op grond van deel II, afdelingen 1.1.4, 1.1.5, 1.1.8 en 2.3, uitgevoerde verrichtingen waarvan de looptijd langer is dan de programmeringsperiode voor plattelandsontwikkeling 2023-2027, moet een herzieningsclausule worden opgenomen die moet zorgen voor de aanpassing ervan aan het rechtskader van de volgende programmeringsperiode. |
(649) |
Als de begunstigde de in de punten (647) en (648) bedoelde aanpassingen niet aanvaardt of niet uitvoert, loopt de verbintenis af en moet het steunbedrag worden verlaagd tot het steunbedrag dat overeenstemt met de periode tot het einde van de looptijd van de verbintenis. |
3. Verslaglegging en monitoring
(650) |
Overeenkomstig Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad (73) en Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (74) moeten de lidstaten jaarlijks verslagen indienen bij de Commissie. |
(651) |
Het jaarlijks verslag moet ook informatie bevatten over het volgende:
|
(652) |
De Commissie behoudt zich het recht voor van geval tot geval om aanvullende inlichtingen over bestaande steunregelingen te verzoeken zo dit nodig is om haar in staat te stellen aan haar verantwoordelijkheden ingevolge artikel 108, lid 1, van het Verdrag te voldoen. |
(653) |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat voor alle maatregelen die steunverlening behelzen, gedetailleerde dossiers worden bijgehouden. Die dossiers moeten alle informatie bevatten die nodig is om na te gaan of is voldaan aan alle voorwaarden van deze richtsnoeren met betrekking tot, in voorkomend geval, de in aanmerking komende kosten en de maximaal toegestane steunintensiteit. Deze dossiers moeten worden bijgehouden gedurende tien jaar vanaf de datum van de toekenning van de steun en moeten op verzoek aan de Commissie worden voorgelegd. |
4. Toepassing van de richtsnoeren
(654) |
De Commissie zal deze richtsnoeren toepassen met ingang van 1 januari 2023. |
(655) |
De Commissie zal deze richtsnoeren toepassen op alle aangemelde steunmaatregelen waarover zij na 1 januari 2023 een besluit moet nemen, zelfs wanneer de steun vóór die datum was aangemeld. Individuele steun die in het kader van goedgekeurde steunregelingen wordt verleend en die bij de Commissie wordt aangemeld uit hoofde van een verplichting om dit soort steun individueel aan te melden, zal evenwel worden beoordeeld op grond van de richtsnoeren die van toepassing zijn op de goedgekeurde steunregeling waarop de individuele steunverlening is gebaseerd. |
(656) |
Onrechtmatige steun zal worden beoordeeld volgens de regels die van kracht zijn op de datum van de toekenning van de steun. Individuele steun die in het kader van een onrechtmatige steunregeling wordt verleend, wordt beoordeeld op grond van de richtsnoeren die op het tijdstip van de individuele steunverlening van toepassing zijn op de onrechtmatige steunregeling. |
(657) |
Volgens punt 737 van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden van 2014 (75) zijn die richtsnoeren van toepassing tot en met 31 december 2022. De huidige richtsnoeren komen in de plaats van de richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden van 2014 wanneer deze verstrijken. Echter, voor uit het Elfpo gecofinancierde plattelandsontwikkelingsinterventies mogen de lidstaten, wanneer het recht van de Unie zulks toestaat, in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften voor plattelandsontwikkeling nieuwe verbintenissen op grond van de richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden van 2014 blijven aangaan in overeenstemming met punt (719) daarvan. |
(658) |
De Commissie kan te allen tijde besluiten deze richtsnoeren te herzien of te wijzigen wanneer dit noodzakelijk is om met het mededingingsbeleid verband houdende redenen, om rekening te houden met andere takken van het Uniebeleid, zoals beleidsoverwegingen op het gebied van landbouw, plattelandsontwikkeling, de gezondheid van mens of dier, gewasbescherming, milieu en klimaat, en met internationale verplichtingen, of om iedere andere gerechtvaardigde reden. |
5. Voorstellen voor dienstige maatregelen
(659) |
Overeenkomstig artikel 108, lid 1, van het Verdrag stelt de Commissie de lidstaten voor hun bestaande steunregelingen te wijzigen opdat deze uiterlijk op 30 juni 2023 aan deze richtsnoeren voldoen. |
(660) |
De lidstaten wordt verzocht binnen twee maanden na de datum van bekendmaking van deze richtsnoeren in het Publicatieblad van de Europese Unie hun uitdrukkelijke onvoorwaardelijke instemming met dit voorstel van dienstige maatregelen mee te delen. Wanneer een antwoord uitblijft, zal de Commissie aannemen dat de betrokken lidstaat niet met de voorgestelde maatregelen instemt. |
(1) Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 56).
(2) Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23).
(3) Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 41).
(4) Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).
(5) Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 187).
(6) Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).
(7) Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1).
(8) WT/MIN(15)/45 — WT/L/980.
(9) Zie arrest van 13 september 1995, TWD/Commissie , gevoegde zaken T-244/93 en T-486/93, EU:T:1995:160, punt 56.
(10) Zie arrest van 13 januari 2005, Streekgewest, C-174/02, EU:C:2005:10, punt 26; arrest van 17 juli 2008, Essent Netwerk Noord e.a., C-206/06, EU:C:2008:413, punt 90; arrest van 16 oktober 2013, TF1/Commissie, T-275/11, EU:T:2013:535, punten 41-44; en arrest van 11 juli 2014, DTS Distribuidora de Televisión Digital/Commissie, T-533/10, EU:T:2014:629, punten 50-52.
(11) PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1.
(12) PB C 198 van 27.6.2014, blz. 1.
(13) PB C 80 van 18.2.2022, blz. 1.
(14) PB C 25 van 26.1.2013, blz. 1.
(15) PB C 508 van 16.12.2021, blz. 1.
(16) PB C 188 van 11.8.2009, blz. 1.
(17) PB C 188 van 11.8.2009, blz. 6.
(18) Zie het Besluit van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PB L 7 van 11.1.2012, blz. 3) en de mededeling van de Commissie — EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (PB C 8 van 11.1.2012, blz. 15).
(19) PB C 153 van 29.4.2021, blz. 1.
(20) Wanneer de lidstaten bepaalde termen (zoals “actieve landbouwer”) in hun respectieve strategische GLB-plannen moeten definiëren, moet Noord-Ierland, voor de toepassing van deze richtsnoeren, deze termen in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van deze richtsnoeren definiëren in de aanmelding bij de Commissie uit hoofde van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.
(21) Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).
(22) Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (“Fokkerijverordening”) (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 66).
(23) Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(24) Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).
(25) Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).
(26) Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 327 van 21.12.2022, blz. 1).
(27) Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
(28) Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).
(29) De netto contante waarde van een project is het verschil tussen de positieve en negatieve kasstromen gedurende de levensduur van de investering, contant gemaakt (doorgaans op basis van de kapitaalkosten).
(30) De interne opbrengstvoet is niet gebaseerd op het boekhoudkundige rendement in een bepaald jaar, maar houdt rekening met de toekomstige kasstromen die de investeerder verwacht te ontvangen over de hele levensduur van de investering. Deze opbrengstvoet wordt omschreven als de disconteringsvoet waarbij de netto contante waarde van de kasstromen nul is.
(31) Zie bijvoorbeeld arrest van 19 september 2000, Duitsland/Commissie, C-156/98, EU:C:2000:467, punt 78; arrest van 12 december 2002, Frankrijk/Commissie, EU:C:2002:753, C-456/00, punt 30; arrest van 22 december 2008, Regie Networks, C-333/07, EU:C:2008:764, punten 94-116; arrest van 14 oktober 2010, Nuova Agricast/Commissie, C-67/09 P, EU:C:2010:607, punt 51; en arrest van 22 september 2020, Oostenrijk/Commissie, C-594/18 P, EU:C:2020:742, punt 44.
(32) Zie de punten (6) tot en met (10) van deze richtsnoeren.
(33) Arrest van 26 juni 1979, Pigs and Bacon Commission/McCarren, zaak 177/78, EU:C:1979:164, punt 11; arrest van 12 december 2002, Frankrijk/Commissie, EU:C:2002:753, C-456/00, punt 30; arrest van 14 november 2017, Président de l’Autorité de la concurrence/Association des producteurs vendeurs d’endives (APVE) e.a., C-671/15, EU:C:2017:860, punt 37.
(34) Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).
(35) Bij het vergelijken van nulscenario’s moet de steun met dezelfde factor worden verdisconteerd als de bijbehorende investerings- en nulscenario’s.
(36) “State Aid Transparency - publieke zoekpagina”, beschikbaar via https://webgate.ec.europa.eu/competition/transparency/public?lang=nl
(37) Gelet op het rechtmatige belang van transparantie bij het verstrekken van informatie aan het publiek en na afweging van de transparantievereisten tegen de rechten uit hoofde van de gegevensbeschermingsregels concludeert de Commissie dat het gerechtvaardigd is de naam van de begunstigde van de steun bekend te maken wanneer de begunstigde van de steun een natuurlijke persoon is of een rechtspersoon met de naam van een natuurlijke persoon (zie C-92/09, Volker und Markus Schecke and Eifert, punt 53), rekening houdend met artikel 49, lid 1, punt g), van Verordening (EG) nr. 2016/679. Transparantieregels zijn gericht op een betere naleving, meer verantwoordingsplicht, collegiale toetsing en uiteindelijk doeltreffendere overheidsuitgaven. Dit doel heeft voorrang op de gegevensbeschermingsrechten van natuurlijke personen die overheidssteun ontvangen.
(38) Deze informatie moet worden bekendgemaakt binnen zes maanden vanaf de datum van de toekenning van de steun (of, voor steun in de vorm van een belastingvoordeel, binnen één jaar vanaf de datum van de belastingaangifte). In het geval van onrechtmatige steun zullen de lidstaten ervoor moeten zorgen dat deze informatie achteraf wordt bekendgemaakt, uiterlijk zes maanden vanaf de datum van het besluit van de Commissie. Deze informatie moet beschikbaar worden gesteld in een formaat waarmee de gegevens kunnen worden doorzocht, geëxtraheerd en gemakkelijk op internet kunnen worden bekendgemaakt, bv. in CSV- of XML-formaat.
(39) Een aantal markten zou door de steun kunnen worden getroffen, omdat de gevolgen van de steun mogelijkerwijs niet beperkt zullen zijn tot de markt die overeenstemt met de gesteunde activiteit, maar zich ook kunnen uitstrekken tot andere markten die met die markt zijn verbonden, omdat zij upstream, downstream of complementair zijn, of omdat de begunstigde er reeds op aanwezig is of dat in de nabije toekomst zou kunnen zijn.
(40) Voor investeringsprojecten die de productie van meerdere, uiteenlopende producten betreffen, moet elk van deze producten worden beoordeeld.
(41) Bij deze toegangsbelemmeringen gaat het onder meer om juridische belemmeringen (in het bijzonder intellectuele-eigendomsrechten), schaal- en toepassingsvoordelen en drempels voor de toegang tot netwerken en infrastructuur. Wanneer de steun betrekking heeft op een markt waar de begunstigde een gevestigde onderneming is, kunnen mogelijke toegangsbelemmeringen de door de begunstigde van de steun uitgeoefende potentiële aanzienlijke marktmacht versterken – en zo ook de mogelijke negatieve effecten van die marktmacht.
(42) Wanneer sterke afnemers op de markt aanwezig zijn, is het minder waarschijnlijk dat een begunstigde van steun de prijzen kan verhogen tegenover deze sterke afnemers.
(43) Met name [voor zover de volgende lijst indicatief en niet uitputtend is] Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1); Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7); Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1); waar van toepassing, Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30); Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19); Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71); Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7); Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1); Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1); en Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
(44) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – De Europese Green Deal (COM(2019) 640 final).
(45) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (COM(2020) 381 final).
(46) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – Een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering (COM(2013) 216 final).
(47) Mededeling van de Commissie van 15 december 2021 over het herstel van duurzame koolstofcycli (COM(2021) 800 final).
(48) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – Nieuwe EU-bosstrategie voor 2030 (COM(2021) 572 final).
(49) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen (COM(2020) 380 final).
(50) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(51) Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake minimumeisen voor hergebruik van water (PB L 177 van 5.6.2020, blz. 32).
(52) Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).
(53) Zie de definitie van landbouwsector in punt (34) 9.
(54) Zo zou in het geval van submaatregelen voor het herstel en de instandhouding van waterrijke gebieden steun kunnen worden verleend gedurende meer dan zeven jaar wegens de complexiteit van deze doelstellingen.
(55) Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1).
(56) PB C 341 van 16.12.2010, blz. 5.
(57) Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1).
(58) Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).
(59) Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).
(60) Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
(61) Mededeling van de Commissie, Een Europees “één gezondheid”-actieplan tegen antimicrobiële resistentie (AMR) (COM(2017) 339 final).
(62) Dit betreft samenwerking op het gebied van de productie, op het landbouwbedrijf, van energie uit hernieuwbare bronnen of van biobrandstoffen, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van deel II, afdeling 1.1.1.1.
(63) Zie arrest van 11 november 2004, Spanje/Commissie, C-73/03, EU:C:2004:711, punt 37, en arrest van 23 februari 2006, Atzeni e.a., gevoegde zaken C-346/03 en C-529/03, EU:C:2006:130, punt 79.
(64) De Commissie heeft geoordeeld dat brand in een enkele verwerkende eenheid die door een normale, op de markt verkrijgbare verzekering gedekt was, niet als een buitengewone gebeurtenis kon worden aangemerkt. In de regel aanvaardt de Commissie niet dat een uitbraak van een dierziekte of een plantenplaag als een natuurramp of buitengewone gebeurtenis kan worden beschouwd. In één geval heeft de Commissie echter de zeer wijdverbreide uitbraak van een volkomen nieuwe dierziekte als een buitengewone gebeurtenis erkend.
(65) Besluiten van de Commissie inzake staatssteun in de zaken N 274b/2010, N 274a/2010, SA.33605, SA.33628 en SA.36787.
(66) Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt), en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, en (EU) nr. 652/2014 (PB L 153 van 3.5.2021, blz. 1).
(67) Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
(68) Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).
(69) Zoals emissies als gevolg van kasverwarming.
(70) Aangenomen door de Ministeriële Conferentie over de bescherming van de bossen in Europa op 12-13 november 2008 (https://foresteurope.org/wp-content/uploads/2016/08/Pan-EuropeanAfforestationReforestationGuidelines.pdf).
(71) De artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag zijn van toepassing op steun voor basisdiensten in plattelandsgebieden voor zover die staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag, ook rekening houdend met de interpretatie die aan “staatssteun” wordt gegeven in de mededeling van de Commissie over het begrip “staatssteun” (PB C 262 van 19.7.2016, blz. 1).
(72) Werkdocument van de diensten van de Commissie, Gemeenschappelijke methodiek voor de evaluatie van staatssteun, Brussel, SWD(2014) 179 final van 28 mei 2014.
(73) Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9).
(74) Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).
21.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 485/91 |
Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie
(Zaak M.10949 — GONVARRI / MAJORITY SHAREHOLDERS / HIDRIA)
(Voor de EER relevante tekst)
(2022/C 485/02)
Op 24 november 2022 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:
— |
op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector; |
— |
in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32022M10949. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving. |
21.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 485/92 |
Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie
(Zaak M.10932 — ZF / HELLA / NGK / CLARIOS / AHEAD JV)
(Voor de EER relevante tekst)
(2022/C 485/03)
Op 14 december 2022 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:
— |
op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector; |
— |
in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32022M10932. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving. |
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Europese Commissie
21.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 485/93 |
Wisselkoersen van de euro (1)
20 december 2022
(2022/C 485/04)
1 euro =
|
Munteenheid |
Koers |
USD |
US-dollar |
1,0599 |
JPY |
Japanse yen |
140,58 |
DKK |
Deense kroon |
7,4388 |
GBP |
Pond sterling |
0,87530 |
SEK |
Zweedse kroon |
11,0615 |
CHF |
Zwitserse frank |
0,9854 |
ISK |
IJslandse kroon |
151,50 |
NOK |
Noorse kroon |
10,5098 |
BGN |
Bulgaarse lev |
1,9558 |
CZK |
Tsjechische koruna |
24,181 |
HUF |
Hongaarse forint |
403,88 |
PLN |
Poolse zloty |
4,6757 |
RON |
Roemeense leu |
4,9125 |
TRY |
Turkse lira |
19,7744 |
AUD |
Australische dollar |
1,5972 |
CAD |
Canadese dollar |
1,4451 |
HKD |
Hongkongse dollar |
8,2488 |
NZD |
Nieuw-Zeelandse dollar |
1,6816 |
SGD |
Singaporese dollar |
1,4347 |
KRW |
Zuid-Koreaanse won |
1 363,73 |
ZAR |
Zuid-Afrikaanse rand |
18,4239 |
CNY |
Chinese yuan renminbi |
7,3900 |
HRK |
Kroatische kuna |
7,5471 |
IDR |
Indonesische roepia |
16 537,09 |
MYR |
Maleisische ringgit |
4,6991 |
PHP |
Filipijnse peso |
58,549 |
RUB |
Russische roebel |
|
THB |
Thaise baht |
36,853 |
BRL |
Braziliaanse real |
5,6234 |
MXN |
Mexicaanse peso |
20,9355 |
INR |
Indiase roepie |
87,6649 |
(1) Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN
21.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 485/94 |
Mededeling van de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap
Openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten
(Voor de EER relevante tekst)
(2022/C 485/05)
Lidstaat |
Spanje |
|||||||
Betrokken route |
Menorca – Madrid |
|||||||
Datum van heropening van de ODV-route voor communautaire luchtvaartmaatschappijen |
1 mei 2023 |
|||||||
Adres waarop de tekst van en alle relevante informatie en/of documentatie over de openbaredienstverplichtingen kunnen worden verkregen |
Tel. +34 91 597 7837 Fax +34 91 597 8643 E-mailadres: osp.dgac@mitma.es |
De routes waarvoor openbaredienstverplichtingen gelden, mogen met ingang van 1 mei 2023 worden geëxploiteerd op basis van vrije mededinging. Indien geen enkele luchtvaartmaatschappij een programma van diensten indient dat aan de opgelegde openbaredienstverplichtingen beantwoordt, wordt de toegang via de betreffende openbare aanbestedingsprocedure overeenkomstig artikel 16, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1008/2008, van 1 november 2023 tot 30 april 2024 beperkt tot één enkele luchtvaartmaatschappij.
21.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 485/95 |
Mededeling van de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap
Uitnodiging tot het indienen van offertes voor de exploitatie van geregelde luchtdiensten overeenkomstig openbaredienstverplichtingen
(Voor de EER relevante tekst)
(2022/C 485/06)
Lidstaat |
Italië |
|||||
Betrokken route |
Pantelleria – Trapani en vice versa Pantelleria – Palermo en vice versa Pantelleria – Catania en vice versa Lampedusa – Palermo en vice versa Lampedusa – Catania en vice versa |
|||||
Looptijd van het contract |
Van 1 juli 2023 t.e.m. 31 oktober 2025 |
|||||
Uiterste datum voor het indienen van offertes) |
Twee maanden na de datum van publicatie van deze mededeling |
|||||
Adres waar de tekst van de aanbesteding en alle relevante informatie en/of documentatie met betrekking tot de openbare aanbesteding en de openbaredienstverplichting kunnen worden verkregen |
Tel. +39 06 44596247 E-mail: osp@enac.gov.it Website: http://www.mit.gov.it http://www.enac.gov.it |
Rectificaties
21.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 485/96 |
Rectificatie van de oproep tot het indienen van voorstellen 2023 — EAC/A10/2022 — Programma Erasmus+
( Publicatieblad van de Europese Unie C 444 van 23 november 2022 )
(2022/C 485/07)
Bladzijde 18, punt 5 “Termijn voor het indienen van aanvragen”:
Voor kernactie 2 wordt de volgende termijn voor het indienen van aanvragen toegevoegd:
Grootschalig Europees sportevenement |
21 februari 2023 om 17.00 uur |