ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465 |
|
![]() |
||
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
65e jaargang |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
||
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
RESOLUTIES |
|
|
Europees Parlement |
|
|
Dinsdag, 3 mei 2022 |
|
2022/C 465/01 |
||
2022/C 465/02 |
||
2022/C 465/03 |
||
2022/C 465/04 |
||
2022/C 465/05 |
||
2022/C 465/06 |
||
|
Woensdag, 4 mei 2022 |
|
2022/C 465/07 |
||
|
Donderdag, 5 mei 2022 |
|
2022/C 465/08 |
||
2022/C 465/09 |
||
2022/C 465/10 |
||
2022/C 465/11 |
||
2022/C 465/12 |
||
2022/C 465/13 |
||
2022/C 465/14 |
||
2022/C 465/15 |
||
2022/C 465/16 |
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
Europees Parlement |
|
|
Dinsdag, 3 mei 2022 |
|
2022/C 465/17 |
||
2022/C 465/18 |
||
2022/C 465/19 |
||
2022/C 465/20 |
||
2022/C 465/21 |
||
2022/C 465/22 |
||
|
Woensdag, 4 mei 2022 |
|
2022/C 465/23 |
||
2022/C 465/24 |
||
2022/C 465/25 |
||
|
Donderdag, 5 mei 2022 |
|
2022/C 465/26 |
Verklaring van de gebruikte tekens
(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond) Amendementen van het Parlement: Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept. |
NL |
|
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/1 |
EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2022-2023
Vergaderingen van 2 t/m 5 mei 2022
De aangenomen teksten van 4 mei 2022 betreffende de kwijtingen voor het begrotingsjaar 2020 zijn bekendgemaakt in PB L 258 van 5.10.2022 .
AANGENOMEN TEKSTEN
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Europees Parlement
Dinsdag, 3 mei 2022
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/2 |
P9_TA(2022)0135
Een duurzame blauwe economie in de EU: de rol van de visserij en aquacultuur
Resolutie van het Europees Parlement van 3 mei 2022 over “Naar een duurzame blauwe economie in de EU: de rol van de visserij- en de aquacultuursector” (2021/2188(INI))
(2022/C 465/01)
Het Europees Parlement,
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 17 mei 2021 over een nieuwe aanpak voor een duurzame blauwe economie in de EU — De blauwe economie van de EU transformeren voor een duurzame toekomst (COM(2021)0240), |
— |
gezien de artikelen 3, 4, 13, 38, 43 en 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), |
— |
gezien Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (2) (EFMZVA), |
— |
gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (3), |
— |
gezien het zevende milieuactieprogramma (MAP) en de daarin verankerde concepten, zoals de grenzen van de planeet en de ecologische grenzen, |
— |
gezien Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (4), |
— |
gezien Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (5), |
— |
gezien Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (6), |
— |
gezien het politieke akkoord tussen het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2021 over de Connecting Europe Facility 2021-2027, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020, getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380) en zijn resolutie van 9 juni 2021 daarover (7), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (COM(2020)0381) en zijn resolutie van 20 oktober 2021 daarover (8), |
— |
gezien het verslag van de Commissie getiteld “The EU Blue Economy Report 2021” (verslag 2021 over de blauwe economie in de EU) (9), |
— |
gezien het verslag van de Commissie van maart 2021 getiteld “Sustainability criteria for the blue economy” (duurzaamheidscriteria voor de blauwe economie) (10), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 12 mei 2021 getiteld “Strategische richtsnoeren voor een duurzamere en concurrerendere EU-aquacultuur voor de periode 2021 tot en met 2030” (COM(2021)0236), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 23 juli 2020 getiteld “Een nieuwe aanpak van de maritieme strategie voor het Atlantische gebied — Atlantisch actieplan 2.0 — Een geactualiseerd actieplan voor een duurzame, veerkrachtige en concurrerende blauwe economie in het Atlantische gebied van de Europese Unie” (COM(2020)0329), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 9 december 2020 getiteld “Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit — Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst” (COM(2020)0789), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 november 2020 getiteld “EU-strategie over de benutting van het potentieel van hernieuwbare offshore-energie met het oog op een klimaatneutrale toekomst” (COM(2020)0741), |
— |
gezien zijn resolutie van 8 september 2015 over het aanboren van het potentieel van onderzoek en innovatie in de blauwe economie voor de schepping van banen en groei (11), |
— |
gezien zijn resolutie van 16 januari 2018 getiteld “Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling voor 2030” (12), |
— |
gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over de gevolgen van zwerfvuil op zee voor de visserij (13), |
— |
gezien zijn resolutie van 14 september 2021 over een nieuwe aanpak van de maritieme strategie voor het Atlantische gebied (14), |
— |
gezien zijn resolutie van 7 juli 2021 over de gevolgen voor de visserijsector van offshorewindmolenparken en andere systemen voor hernieuwbare energie (15), |
— |
gezien zijn resolutie van 14 september 2021 getiteld “Naar een sterker partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU” (16), |
— |
gezien de overeenkomst die op de 21e Conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP21) op 12 december 2015 in Parijs is gesloten (de Overeenkomst van Parijs), |
— |
gezien de mondiale richtsnoeren en internationale normen voor de visserij en aquacultuur zoals ontwikkeld door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO), in samenwerking met de EU als lid, |
— |
gezien het verslag van de FAO getiteld “The State of World Fisheries and Aquaculture 2020: Sustainability in Action”, |
— |
gezien het initiatief “Blue Fishing Ports Network” dat in juli 2018 door de FAO is gelanceerd, |
— |
gezien de blauwe groeistrategieën van de haven van Vigo voor de perioden 2016-2020 en 2021-2027 (17), |
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio’s over de mededeling van de Commissie over een nieuwe aanpak voor een duurzame blauwe economie in de EU — De blauwe economie van de EU transformeren voor een duurzame toekomst (COM(2021)0240), |
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 2 december 2021 over duurzame blauwe economie en aquacultuur (NAT-VVI/020), |
— |
gezien de bevoegdheid van zijn Commissie vervoer en toerisme inzake maritieme programmering en een geïntegreerd maritiem beleid, |
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
— |
gezien de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie vervoer en toerisme, |
— |
gezien het verslag van de Commissie visserij (A9-0089/2022), |
A. |
overwegende dat de blauwe economie van de EU voor 4,5 miljoen directe banen zorgt en alle industrieën en sectoren omvat die verband houden met oceanen, zeeën en kusten, ongeacht of zij gebaseerd zijn op het mariene milieu (zoals de scheepvaart, het vervoer van passagiers op zee, visserij en de opwekking van energie) of op het land (zoals havens, scheepswerven, kusttoerisme en landgebaseerde aquacultuur); overwegende dat het een breed, snel evoluerend segment van onze economie is dat de afgelopen tien jaar belangrijke stappen heeft gezet om te moderniseren en te diversifiëren, en een belangrijke rol zal spelen bij de verbetering van de ecologische, sociale en economische ontwikkeling; |
B. |
overwegende dat de mondiale blauwe economie, als deze zou worden vergeleken met een nationale economie, de op zes na grootste economie ter wereld zou zijn en dat de oceaan als economische entiteit lid zou zijn van de G7; overwegende dat de blauwe economie betrekking heeft op het grootste ecosysteem van de planeet, aangezien 80 % van alle levensvormen zich in de oceaan bevinden; overwegende dat de oceaan ons omringt en in leven houdt en voorziet in kritieke hulpmiddelen voor de menselijke gezondheid, om nog maar te zwijgen over het netwerk van economische interacties; |
C. |
overwegende dat de blauwe economie de groei en economische ontwikkeling, alsmede de werkgelegenheid, sterk kan stimuleren, met name in kust- en eilandstaten en -gebieden en in de ultraperifere gebieden; |
D. |
overwegende dat de visserijsector, met name kleinschalige, kust- en ambachtelijke visserij, onvoldoende in acht wordt genomen in de strategie van de EU voor de blauwe economie; |
E. |
overwegende dat de blauwe economie zal zorgen voor nog meer nieuwe kansen en nieuwe banen, met name op gebieden zoals oceaanenergie, de blauwe bio-economie, biotechnologie en ontzilting; |
F. |
overwegende dat de sectorale prioriteiten voor de ontwikkeling van de blauwe economie per lidstaat kunnen verschillen afhankelijk van, enerzijds, het ontwikkelingstraject van traditionele of gevestigde sectoren en, anderzijds, van bestaande hulpbronnen en het ontwikkelingspotentieel van opkomende sectoren in elke lidstaat; |
G. |
overwegende dat voor de benutting van het potentieel van de blauwe economie niet teruggegrepen mag worden naar methoden en groeimodellen die niet-duurzaam gebleken zijn voor zeeën en oceanen; overwegende dat bij het gebruik van de hulpbronnen in zeeën en oceanen absoluut rekening moet worden gehouden met de noodzaak om deze hulpbronnen op de juiste wijze te beheren en in stand te houden zonder het evenwicht van de mariene ecosystemen te verstoren; |
H. |
overwegende dat in de richtlijn maritieme ruimtelijke planning is bepaald dat de lidstaten rekening moeten houden met de wisselwerking tussen activiteiten en gebruiksfuncties zoals aquacultuur, visserij, installaties en infrastructuur voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, en onderzeese kabels, en dat zij de co-existentie van relevante activiteiten moeten bevorderen en een ecosysteemgerichte aanpak moeten toepassen; |
I. |
overwegende dat de blauwe economie die zich binnen de ecologische grenzen ontwikkelt, en bijgevolg niet alleen de visserij- en de aquacultuursector maar alle hieraan verwante mariene sectoren, de ecologische, de sociale en de economische pijler evenzeer horizontaal in acht moeten nemen om als duurzaam te kunnen worden beschouwd; |
J. |
overwegende dat het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) tot doel heeft de biologische rijkdommen van de zee naar behoren in stand te houden en te beheren en ervoor te zorgen dat de visserij- en aquacultuuractiviteiten uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op de lange termijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen om voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, en bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden; |
K. |
overwegende dat het GVB moet bijdragen tot productiviteitsgroei en een fatsoenlijke levensstandaard in de visserijsector, waaronder in de sector van kleinschalige visserij, en stabiele markten, en de beschikbaarheid van voedsel moet garanderen; |
L. |
overwegende dat het krachtens SDG 14 noodzakelijk is de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen in stand te houden en het duurzame gebruik ervan te bevorderen, terwijl het krachtens SDG 2 noodzakelijk is de voedselveiligheid te garanderen; overwegende dat in subdoel 14.1 de doelstelling is vastgesteld om alle soorten mariene verontreiniging, en met name als gevolg van activiteiten aan land, met inbegrip van zwerfvuil op zee en nutriëntenverontreiniging, uiterlijk 2025 te voorkomen en aanzienlijk te beperken; |
M. |
overwegende dat de oceaan cruciaal is voor het leven op aarde en 50 % van de zuurstof in de atmosfeer produceert, ongeveer 25 % van de door mensen geproduceerde emissies van koolstofdioxide en 90 % van de overtollige warmte in het klimaatsysteem absorbeert en voor de regulering van het mondiale klimaat; |
N. |
overwegende dat de oceanen miljoenen soorten herbergen en dat het herstel, de instandhouding, het behoud en het duurzame gebruik van die mariene biodiversiteit van cruciaal belang zijn voor de gezondheid van de oceanen, voor de bescherming van de gezondheid van de planeet en de basis bieden voor mariene en maritieme economische activiteiten; |
O. |
overwegende dat de verzameling van gegevens voor het toezicht op en de wetenschappelijke beoordeling van de bestanden in zeeën en oceanen, waaronder de beoordeling of deze bestanden zich binnen de veilige biologische grenzen bevinden, essentieel is voor een duurzaam beheer van deze bestanden; |
P. |
overwegende dat aanzienlijke delen van de oceanen en zeebodem nog niet zijn verkend, met name de diepzee, en dat verder onderzoek nodig is om ervoor te zorgen dat eventuele activiteiten in het kader van de blauwe economie volledig duurzaam zullen zijn; |
Q. |
overwegende dat visserij en aquacultuur belangrijke sectoren in de blauwe economie zijn en een belangrijke bron van eiwitten en micronutriënten vormen die essentieel zijn voor de voedselveiligheid en de menselijke gezondheid; |
R. |
overwegende dat de mariene biodiversiteit in Europa onder druk staat, waarbij een groot aandeel onderzochte mariene soorten en habitats de status “ongunstig” of “instandhouding onbekend” heeft; overwegende dat het verlies aan mariene biodiversiteit grote ecologische en sociaal-economische gevolgen heeft voor de visserijsector, kustgebieden, eilanden en de ultraperifere gebieden van de EU, en dat het daarom dringend noodzakelijk is dit verlies om te buigen; overwegende dat de biodiversiteit in samenwerking met alle belanghebbenden, en in het bijzonder met de visserijsector en de wetenschappelijke wereld, moet worden hersteld; |
S. |
overwegende dat kust- en eilandgemeenschappen relevante belanghebbenden zijn in het debat over het potentieel van de blauwe economie en de manieren om dit te benutten; |
T. |
overwegende dat de vissers en aquacultuurexploitanten van de EU overal in de EU een essentiële rol spelen om de territoriale identiteit, culturele traditie, voedselzekerheid, werkgelegenheid en inkomen te beschermen en te bevorderen; |
U. |
overwegende dat rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken en behoeften van de kleinschalige ambachtelijke visserij; |
V. |
overwegende dat de sector recreatievisserij kan bijdragen tot de diversificatie van het inkomen van kustgemeenschappen, als hoogwaardige en duurzame toeristische activiteit; |
W. |
overwegende dat vrouwen een belangrijke rol spelen in de visserij- en aquacultuursector; overwegende dat het nodig is hun zichtbaarheid te vergroten en gelijke toegang tot werkgelegenheid in de sector te waarborgen, alsmede passende wettelijke erkenning; |
X. |
overwegende dat de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) 3, 6, 9 en 12 van de VN het belang van de dierlijke gezondheid, goede waterkwaliteit, duurzame innovatie en duurzame consumptie en productie in de blauwe economie benadrukken; |
Y. |
overwegende dat de gezondheid en het welzijn van aquatische dieren verband houdt met de kwaliteit van voedselproducten; overwegende dat slecht dierenwelzijn en slechte veehouderij het risico op ziekten en aandoeningen kunnen doen toenemen; |
Z. |
overwegende dat de landbouw op het land, en met name het gebruik van stikstofmeststoffen en de eutrofiëring van de aquatische omgeving, een aanzienlijke impact heeft op mariene ecosystemen en de visserij; |
AA. |
overwegende dat vissers een uiterst belangrijke rol spelen bij de verzameling van achtergelaten zwerfvuil op zee, door het uitvoeren van gerichte campagnes of door het onbewust verzamelen van zwerfvuil tijdens het vissen; |
AB. |
overwegende dat de doelstellingen voor 2020 om te zorgen voor een goede milieutoestand van de Europese zeeën en een einde te maken aan overbevissing niet zijn behaald; |
AC. |
overwegende dat de visserijsector in de EU in 2018 goed was voor ongeveer 163 600 banen en dat de EU-vissersvloot in 2019 ongeveer 4,1 miljoen ton levend gewicht heeft gevangen; overwegende dat in de EU-27 in 2018 1,1 miljoen ton aquatische organismen ter waarde van 3,7 miljard EUR werden geproduceerd (18); |
AD. |
overwegende dat de EU netto-importeur is van producten uit de visserij- en aquacultuur en voor het grootste deel van haar consumptie van aquatische levensmiddelen nog steeds afhankelijk is van invoer, met een aandeel van 34 % van de mondiale waarde van de invoer in 2018; overwegende dat de EU-visserij-invoer ten minste aan vergelijkbare duurzaamheidsnormen moet voldoen als die in de EU; overwegende dat de EU-visserij-invoer direct verband moet houden met duurzame werkgelegenheid in de sectoren invoer, verwerking en detailhandel; |
AE. |
overwegende dat de EU-visserij, -aquacultuur en -kustgemeenschappen reeds de gevolgen van de klimaatverandering hebben ondervonden; overwegende dat de klimaatnoodtoestand een aanzienlijke impact heeft gehad op de gezondheid van de Europese zeeën, met nadelige gevolgen voor de veerkracht van de blauwe economie, en met name voor de visserij en aquacultuur; |
AF. |
overwegende dat verschillende sectoren in de blauwe economie door de COVID-19-pandemie zijn getroffen, met name het kust- en maritiem toerisme; overwegende dat de blauwe economie kan bijdragen tot het herstel van de economische en sociale schade als gevolg van de huidige crisis; |
AG. |
overwegende dat de COVID-19-pandemie aanzienlijke economische gevolgen heeft gehad voor de mensen die werkzaam zijn in de visserij- en aquacultuursector, als gevolg van de gecombineerde effecten van een daling van de vraag en de afwezigheid op veel schepen van omstandigheden die de gezondheid en veiligheid waarborgen; overwegende dat de verstoringen van de markt als gevolg van de pandemie negatieve gevolgen hebben gehad voor vissers in de hele EU; overwegende dat het vissers toch is gelukt voedsel van hoge kwaliteit te leveren en dat derhalve bijzondere aandacht moet worden besteed aan vissers met het oog op hun belang voor de zekerheid van de voedselvoorziening in de EU; |
AH. |
overwegende dat de pandemie heeft aangetoond dat een veerkrachtig milieu, ondersteund door middel van duurzame praktijken bij het beheer van de hulpmiddelen ervan, van belang is voor de mondiale gezondheid en de toekomst van voedselsystemen; |
AI. |
overwegende dat kustgemeenschappen hun inkomstenbronnen moeten diversifiëren teneinde economische en sociale schokken te kunnen weerstaan; |
AJ. |
overwegende dat kustgemeenschappen en afgelegen gemeenschappen bij het diversifiëren van hun inkomstenbronnen veerkracht moeten opbouwen tegen schokken zoals de door de klimaatverandering veroorzaakte schokken; |
AK. |
overwegende dat maritiem en kusttoerisme een pijler van de blauwe economie is, aangezien meer dan de helft van de toeristische accommodatie in de EU zich in kustgebieden bevindt en 30 % van de overnachtingen plaatsvindt in een badplaats; overwegende dat in de mededeling van de Commissie over toerisme en vervoer in en na 2020 (COM(2020)0550) wordt gewezen op het belang van de bescherming en het herstel van de Europese natuurlijke rijkdommen op het land en in de zee; |
AL. |
overwegende dat maritiem en kusttoerisme goed zijn voor 60 % van de werkgelegenheid in de blauwe economie; overwegende dat voor een concurrerende, veerkrachtige en sociaal rechtvaardige blauwe economie hooggekwalificeerde vakmensen nodig zijn; overwegende dat “blauwe banen” groei en carrièremogelijkheden kunnen bevorderen; |
AM. |
overwegende dat hengelsporttoerisme als sector een nieuwe bron van inkomsten kan zijn voor kustgemeenschappen indien de duurzaamheid en goede toestand van de visbestanden worden gewaarborgd en sociale en gezondheidsvoordelen worden geboden; |
AN. |
overwegende dat recreatievisserij voor veel gemeenschappen in Europa reeds een duurzame en hoogwaardige toeristische optie en aanvullende activiteit is; overwegende dat de belangstelling voor recreatievisserij in veel landen is toegenomen, met name na de COVID-19-pandemie; |
AO. |
overwegende dat de ontwikkeling van duurzame infrastructuur in kustgebieden zal helpen de biodiversiteit, kustecosystemen en -landschappen in stand te houden, hetgeen de duurzame ontwikkeling van het toerisme en van kustgebieden zal versterken; |
AP. |
overwegende dat de blauwe economie een essentiële rol speelt in de welvaart van de ultraperifere gebieden, die, aangezien ze afgezonderd zijn, bijzonder afhankelijk zijn van activiteiten op basis van de blauwe economie, zoals zeevervoer, scheepvaart en toerisme; |
AQ. |
overwegende dat havens een essentiële rol spelen bij de verwezenlijking van doelstellingen met betrekking tot de duurzame blauwe economie en overwegende dat de verduurzaming van havens duurzame ontwikkeling in kustgemeenschappen bevordert; overwegende dat havens een belangrijk knooppunt zijn voor het vervoer van goederen en passagiers in ultraperifere gebieden; |
AR. |
overwegende dat havens van cruciaal belang zijn voor de connectiviteit en de economie van regio’s en landen en een belangrijke rol spelen bij de bevordering van duurzame ontwikkeling, die bijdraagt aan het aanpakken van het verlies aan biodiversiteit, zoals aangegeven in de nieuwe EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030; overwegende dat de rol van havens ook zal evolueren naarmate het Europese industriële landschap verandert (bijvoorbeeld door de uitbreiding van oceaanenergie); |
AS. |
overwegende dat EU-scheepswerven de kansen kunnen aangrijpen die ontstaan als gevolg van de snel groeiende innovatieve markt voor energie-efficiënte dienstvaartuigen; |
AT. |
overwegende dat verschillende aan de blauwe economie gerelateerde activiteiten op één plek leiden tot concurrentie, verontreiniging en conflicten op het gebied van ruimtelijke ordening op zee die vooral van invloed zijn op visserijactiviteiten, en dan met name kleinschalige ambachtelijke visserij en kustgemeenschappen; overwegende dat maritieme ruimtelijke planning van cruciaal belang ter voorkoming van toenemende concurrentie en conflicten op het gebied van ruimtelijke ordening op zee; |
AU. |
overwegende dat de lidstaten door middel van hun maritieme ruimtelijke plannen moeten trachten bij te dragen tot de duurzame ontwikkeling van energiesectoren op zee, zeevervoer, en de visserij- en aquacultuursector, en ook tot het behoud, de bescherming en de verbetering van het milieu, met inbegrip van de weerbaarheid tegen de gevolgen van de klimaatverandering; overwegende dat de belangen van de visserij en de aquacultuur in dit verband bijzondere aandacht moeten krijgen en niet aan de kant mogen worden geschoven wanneer de lidstaten hun maritieme ruimtelijke plannen verder uitwerken en herzien; |
AV. |
overwegende dat het de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs is om de mondiale opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de 2 en bij voorkeur onder de 1,5 graden Celsius ten opzichte van de pre-industriële niveaus; |
AW. |
overwegende dat het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering over de oceaan en de cryosfeer in een veranderend klimaat aantoont dat het combineren van wetenschappelijk kennis met lokale en inheemse knowhow voordelen oplevert wanneer het erom gaat de weerbaarheid te verbeteren; |
AX. |
overwegende dat de EU ernaar streeft uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te worden, overeenkomstig de doelstellingen van de Green Deal; overwegende dat de EU de doelstelling heeft voorgesteld om in 2030 ten minste 55 % minder broeikasgassen uit te stoten; overwegende dat op zee geproduceerde hernieuwbare energie een van de mogelijkheden is die de lidstaten kunnen kiezen om deze doelstelling te verwezenlijken; overwegende dat deze energie een belangrijke rol moet spelen bij het verwezenlijken van deze doelstellingen aan de hand van een geïntegreerde aanpak waarbij rekening wordt gehouden met de drie duurzaamheidspijlers; |
AY. |
overwegende dat in het kader van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 een voorstel voor juridisch bindende doelstellingen inzake natuurherstel moet worden opgesteld, in overeenstemming met de doelstelling om 30 % van het zeegebied van de EU te beschermen en 10 % van het zeegebied van de EU strikt te beschermen; |
AZ. |
overwegende dat er voor elke maritieme regio van de EU behoefte is aan specifieke richtsnoeren en robuuste plannen met betrekking tot de doelstellingen inzake beschermde mariene gebieden; |
BA. |
overwegende dat de ultraperifere gebieden echte natuurlijke laboratoria zijn, die rijk zijn aan biodiversiteit, en echte natuurlijke toevluchtsoorden vormen die dringend bescherming behoeven, met name omdat zij voornamelijk archipels zijn, met uitgebreide kustgebieden; |
BB. |
overwegende dat het beheer van ecosystemen een holistische benadering vereist in het kader waarvan rekening wordt gehouden met alle oorzaken van het biodiversiteitsverlies, zoals de klimaatverandering, de verzuring van de oceanen, het verschijnen van uitheemse soorten, kusterosie enz.; overwegende dat er voor het beheer en de instandhouding van de rijkdommen van de zee een holistische visie, een kader en een ecosysteembenadering nodig zijn; |
BC. |
overwegende dat de klimaatverandering de verspreidings- en migratiepatronen van verschillende vissoorten in toenemende mate verandert en gevolgen heeft voor de kleinschalige visserij in ontwikkelingslanden, die kwetsbaarder is voor de gevolgen ervan; |
BD. |
overwegende dat de illegale visserij een belangrijke bedreiging vormt voor de mariene hulpbronnen en de visbestanden uitput, mariene habitats vernietigt, oneerlijke concurrentie veroorzaakt en de bestaansmiddelen van kustgemeenschappen en de visserij van eilanden in gevaar brengt; |
BE. |
overwegende dat het voor de lidstaten essentieel is een eenvoudige, transparante en doeltreffende EU-visserijcontroleregeling toe te passen teneinde ervoor te zorgen dat de duurzaamheidsdoelstellingen van de sector worden verwezenlijkt; |
BF. |
overwegende dat betere traceerbaarheid met toegang tot informatie over de voedingswaarde, de plaats van herkomst en vervaardiging van producten van fundamenteel belang is voor het gedrag van de consument bij het diversifiëren van de consumptie; |
Alomvattende aanpak van de blauwe economie van de EU
1. |
is ingenomen met de nieuwe strategie van de Commissie voor een duurzame blauwe economie in de EU; betreurt echter het gebrek aan specifieke doelstellingen voor verschillende sectoren, met name visserij en aquacultuur als belangrijke sectoren in de blauwe economie; wijst erop dat nieuwe wetgevingsvoorstellen en actieplannen altijd gebaseerd moeten zijn op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en op sociale, economische en milieueffectbeoordelingen; |
2. |
pleit voor een brede definitie van de blauwe economie die alle sectorale en intersectorale activiteiten met betrekking tot oceanen, zeeën en kustgebieden bestrijkt, met inbegrip van directe en indirecte ondersteunde activiteiten, en waarin naar behoren rekening wordt gehouden met de visserijsector; vestigt de aandacht op het transversale belang van innovatie voor al deze activiteiten, hetzij traditioneel of opkomend; |
3. |
wijst erop dat een geïntegreerde aanpak van de verschillende sectoren van de blauwe economie noodzakelijk is, waarin de prioriteiten van de lidstaten worden erkend en geëerbiedigd en zij worden geholpen bij de ontwikkeling van die prioriteiten; |
4. |
benadrukt dat de blauwe economie in het algemeen een cruciale rol speelt, met name in de ultraperifere gebieden, en kan bijdragen tot het verzachten van de impact van de klimaatverandering, het bevorderen van natuurlijke oplossingen en het verbeteren van het gebruik van maritieme en aquatische hulpbronnen; |
5. |
vestigt de aandacht op de negatieve trends en een duidelijke daling in bepaalde meer traditionele sectoren van de blauwe economie (zoals visserij, scheepsbouw en de reparatie van schepen), met name in gebieden waar zij daadwerkelijk fungeren als ondersteunende activiteiten en de economische activiteit zowel upstream als downstream stimuleren, werkgelegenheid scheppen en groei bevorderen; is van mening dat deze activiteiten in een strategie voor de blauwe economie niet over het hoofd mogen worden gezien en dat de nadruk moet liggen op het potentieel voor innovatie om de geregistreerde daling te kenteren; |
6. |
benadrukt dat het stimuleren van de blauwe economie van cruciaal belang is voor de heropleving van de hele economie en voor het herstel in economisch en sociaal opzicht van verschillende sectoren, zoals vervoer en toerisme, die zwaar door de COVID-19-pandemie zijn getroffen; |
7. |
dringt aan op een betere en meer gecoördineerde uitvoering van alle beschikbare financiële instrumenten, met inbegrip van de structuur- en investeringsfondsen, om de strategie voor de blauwe economie verder te bevorderen; |
8. |
verzoekt de Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten de specifieke behoeften van de visserijsector in het kader van de financiering van de blauwe economie (op sectoraal, regionaal, nationaal en Europees niveau) te peilen met het oog op de verwezenlijking van het potentieel van de sector qua groei en de schepping van werkgelegenheid; |
9. |
wijst erop dat voor de ontwikkeling van de blauwe economie meer moet worden geïnvesteerd in kennis en dat de EU en de lidstaten teneinde het mariene milieu beter te begrijpen aanzienlijke financiering moeten verschaffen via regelingen die continuïteit en voorspelbaarheid op de lange termijn waarborgen; |
10. |
benadrukt de noodzaak van passende financiële steun voor de blauwe economie om grootschalige investeringen in onderzoek, technologie en infrastructuur op het niveau van de EU en de lidstaten mogelijk te maken; verzoekt de Commissie en de industrie daarom de voordelen te evalueren van het opzetten van EU-partnerschappen voor zeevervoer, ook met de particuliere sector, op EU- en internationaal niveau om de huidige problemen op het gebied van internationale handel en toeleveringsketens aan te pakken, innovatie en concurrentievermogen binnen de sector te bevorderen, bij te dragen aan decarbonisatie, infrastructuur voor walstroom, het laden en leveren van alternatieve brandstoffen in havens en vrachtterminals tot stand te brengen en afvalbeheerplannen voor havens in de Atlantische Oceaan, de Middellandse Zee en de Oostzee te ontwikkelen; is daarom ingenomen met de oprichting van het Europees partnerschap voor een klimaatneutrale, duurzame en productieve blauwe economie, dat erop gericht is de onderzoeks- en innovatieprioriteiten op nationaal, regionaal en EU-niveau op elkaar af te stemmen; |
11. |
roept de Commissie en de lidstaten ertoe op te voorzien in nieuwe projecten en nieuwe instrumenten voor alle actoren in de blauwe economie om hun activiteiten te baseren op een verantwoord en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, decarbonisatie en de circulaire economie; benadrukt dat de duurzame blauwe economie zich binnen de ecologische grenzen moet ontwikkelen, gebaseerd moet zijn op wetenschappelijk advies en een gezonde mariene omgeving moet bevorderen; |
12. |
benadrukt de noodzaak van een geïntegreerde en op ecosystemen gerichte aanpak voor alle sectoren van de blauwe economie; |
13. |
verzoekt de Commissie wetgevings- en niet-wetgevingsinitiatieven voor te stellen op basis van een degelijke effectbeoordeling van deze initiatieven op de visserij- en de aquacultuursector, en te waarborgen dat de blauwe economie de fundamentele pijler wordt voor de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van de Europese Green Deal en verwante latere EU-strategieën; wijst erop dat de transformatie die de blauwe economie moet ondergaan de innovatie en de creatie van banen en economische kansen zal stimuleren; |
14. |
benadrukt dat kust- en oceaanafhankelijke gemeenschappen kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een duurzame blauwe economie waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden en behoeften van deze gemeenschappen; benadrukt dat zij uiteenlopende proefprojecten kunnen leiden, zoals projecten op het gebied van technologieën voor hernieuwbare offshore-energie, de ontwikkeling van op de natuur gebaseerde activiteiten en de bijdrage van duurzame visserij en aquacultuur aan gezonde, veerkrachtige en veilige voedselsystemen; |
15. |
is van mening dat kustgemeenschappen en eilanden, met name degene die betrokken zijn bij de visserij, volledig moeten worden betrokken bij elk stadium van de ontwikkeling van de blauwe economie en dat dit een absolute voorwaarde is voor de benutting van het potentieel van de sector in termen van innovatie, werkgelegenheid, welvaart en duurzame ontwikkeling; |
16. |
benadrukt dat een holistische benadering van alle sectoren van de blauwe economie, waarbij rekening wordt gehouden met de wisselwerking tussen deze sectoren, noodzakelijk is om te voorkomen dat de activiteiten van de ene sector de activiteiten van de andere belemmeren of tot conflicten leiden; merkt op dat dit ook relevant is voor de bescherming van het mariene milieu; wijst op de noodzaak van een collaboratieve, inclusieve en sectoroverschrijdende maritieme ruimtelijke planning; wijst in dit verband op het belang van een doeltreffende, op het ecosysteem gebaseerde maritieme ruimtelijke planning voor het behalen van de ecologische, sociale en economische doelstellingen, onder meer in de context van de overgang op een klimaatneutrale samenleving; is van mening dat de maritieme ruimtelijke planning zal leiden tot synergieën tussen sectoren en de bestaansmiddelen van vissers zal beschermen; betreurt dat de meerderheid van de lidstaten de vaststelling van maritieme ruimtelijke plannen, zoals vereist op grond van Richtlijn 2014/89/EU, heeft uitgesteld; nodigt de Commissie uit te waarborgen dat de evaluatie van de richtlijn in 2022 tijdig wordt gepresenteerd en deze indien nodig te vergezellen van corrigerende initiatieven; |
17. |
benadrukt dat in de initiatieven die zullen leiden tot de nieuwe visie op de duurzame blauwe economie in de EU rekening moet worden gehouden met de wisselwerking tussen land en zee; |
18. |
benadrukt het belang van het aangaan van bilaterale partnerschapsovereenkomsten met derde landen, met name partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij en de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij); wijst erop dat bij het opzetten van bilaterale partnerschappen altijd rekening moet worden gehouden met de naleving van de hoogste ecologische, economische en sociale duurzaamheidscriteria en gebaseerd moeten zijn op het beste beschikbare wetenschappelijke advies; |
19. |
is bezorgd over gevallen van IOO-visserij buiten de EU-wateren; wijst erop dat IOO-visserij, die wordt vergemakkelijkt door onder goedkope vlag te varen, de voedselzekerheid en de bestaansmiddelen van mensen in kustlanden schaadt en tegelijkertijd een voedingsbodem voor piraterij creëert; dringt aan op een sterk wereldwijd systeem van afschrikkende sancties en een veelzijdige aanpak ter bestrijding van IOO-visserij; benadrukt dat het gebruik van goedkope vlaggen en omvlagging moeten worden beperkt en dat overlading op zee moet worden aangepakt, aangezien dit belangrijke instrumenten zijn om mazen op het vlak van IOO-visserij te dichten; verzoekt de EU meer in het algemeen de capaciteitsopbouw op het gebied van corruptiebestrijding te versterken door de samenwerking tussen nationale instanties te bevorderen, de internationale samenwerking te versterken, het toezicht op visserijactoren in ontwikkelingslanden met steun van de EU te verbeteren, en regionale monitoring-, controle- en surveillancecentra en taskforces te ondersteunen; |
20. |
benadrukt dat IOO-visserij op consistente, doeltreffende en alomvattende wijze moet worden bestreden; verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over haar uitwisselingen met de staten met een gele kaart; benadrukt het belang van de traceerbaarheid van producten en van het verbod op de invoer van visserijproducten afkomstig van illegale visserij; dringt er bij de lidstaten op aan de aanvoer door vaartuigen van verdachte derde landen daadwerkelijk niet te tolereren; |
21. |
onderstreept hoe belangrijk het is de dialoog met de oeverstaten rond de Middellandse Zee te intensiveren, met name met de landen aan de zuidelijke oever, en de middelen voor projectlijnen gericht op internationale samenwerking in de sectoren van de blauwe economie (Interreg Next Med, het Interreg Euro-MED-programma 2021-2027, Switch Med enz.) sterk op te trekken; |
22. |
wijst erop dat sommige vloten van buiten de EU die in dezelfde gebieden vissen en visserijproducten naar de Europese markt exporteren lagere duurzaamheidsnormen hanteren, hetgeen een negatieve invloed heeft op het concurrentievermogen van de Europese vissers; |
23. |
benadrukt dat een gelijk speelveld tot stand moeten gebracht zodat op gelijke voet kan worden geconcurreerd met producten die worden ingevoerd uit derde landen, waarbij moet worden gegarandeerd dat alle visserij- en aquacultuurproducten die in de EU worden geconsumeerd, worden geproduceerd in duurzame voedingssystemen en bijdragen tot de doelstellingen van de Green Deal; verzoekt de Commissie alle maatregelen te treffen die nodig zijn om via de Wereldhandelsorganisatie, en met name in de handelsovereenkomsten van de Unie, een algemeen klimaat van eerlijke mededinging te scheppen; |
24. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de rechten en arbeidsomstandigheden van onderdanen van derde landen die op EU-schepen werken te blijven versterken, en fatsoenlijke lonen te waarborgen voor al wie werkzaam is in de visserij- en de aquacultuursector en in alle andere sectoren van de blauwe economie; |
25. |
benadrukt dat het noodzakelijk is om de samenwerking te versterken en acties te coördineren met lopende multilaterale fora, zoals het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering, het Biodiversiteitsverdrag en de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en andere gerelateerde internationale en multilaterale processen om de bescherming, het behoud, het duurzame beheer en het herstel van de mariene en zoetwaterbiodiversiteit te bevorderen, terwijl wordt bijgedragen aan andere SDG’s; wijst erop dat COP15 in Kunming, China, een goede mogelijkheid biedt om in dit verband overeenstemming te bereiken over mondiale maatregelen; |
26. |
neemt nota van de doelstelling om tegen 2030 30 % van de oceanen in de wereld te beschermen, maar waarschuwt dat dit niet ten koste mag gaan van de voedselzekerheid, vissers en aquacultuurproducenten, inheemse volkeren en lokale gemeenschappen; |
27. |
is verheugd over de inzet van de Commissie voor de aanwijzing van drie beschermde mariene gebieden in de Zuidelijke Oceaan; betreurt het dat de Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR) in 2021 wederom geen overeenstemming kon bereiken over deze beschermde gebieden; |
28. |
benadrukt de rol van lokale en regionale overheden, die samen met de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het helpen vaststellen en aanwijzen van aanvullende beschermde mariene gebieden; |
29. |
wijst erop dat uit steeds meer onderzoek, en met name uit het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering over de oceaan en de cryosfeer in een veranderend klimaat, blijkt dat de doelstellingen inzake biodiversiteit en beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering beter kunnen worden bereikt wanneer vissers en lokale gemeenschappen zelf de controle hebben over het beheer van de hulpbronnen waarvan zij afhankelijk zijn; benadrukt dat door kustgemeenschappen beheerde ecosystemen tot de rijkste en meest productieve behoren en ook bijdragen tot de aanpassing van kustgebieden aan de gevolgen van de klimaatverandering; wijst op de risico’s van oceaanroof voor maritieme ruimtelijke ordening; benadrukt derhalve dat het zaak is kleinschalige visserij veilig te stellen, te zorgen voor een verantwoord beheer van visgronden, en de begunstigden van EU-ondernemingen die actief zijn in de blauwe economie ter verantwoording te roepen als hun activiteiten de mensenrechten schenden; |
30. |
verzoekt de EU en de partnerlanden in hun strategieën voor de beperking van de klimaatverandering te vertrouwen op de kennis van inheemse volkeren, en participatief beheer, dat doeltreffend is gebleken om de veerkracht van kustgemeenschappen te vergroten, actief te bevorderen; |
31. |
is van mening dat bij internationale oceaangovernance de blauwe economie op sectoroverschrijdende basis moet worden aangepakt, waarbij moet worden gezorgd voor gelijke behandeling van alle maritieme economische activiteiten; pleit ervoor dat de oceaan wordt erkend als gemeenschapsgoed van de mensheid, en dringt erop aan dat partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij (PODV’s) altijd in overeenstemming zijn met de SDG’s voor 2030, met de milieuverplichtingen en -doelstellingen van de EU en met de verplichtingen en doelstellingen van het GVB; |
32. |
is bezorgd dat de sectorale steun die wordt verleend door de PODV’s vaak niet direct ten goede komt aan de lokale visserij en kustgemeenschappen in derde landen, en verzoekt de Commissie bijgevolg de PODV’s nauw te koppelen aan de EU-programmering voor duurzame ontwikkeling; |
33. |
benadrukt dat PODV’s een instrument moeten worden voor de ontwikkeling van lokale blauwe economieën; is van mening dat onvoldoende gegevens het moeilijk maken om de bijdragen van PODV’s aan de verwezenlijking van de SDG’s in partnerlanden te evalueren; dringt er bij de EU op aan de transparantie, de gegevensverzameling (met name over vangsten, de registratie van vaartuigen en arbeidsomstandigheden) en de rapportageverplichtingen in het kader van PODV’s op te voeren en een gecentraliseerde sociaal-economische databank op te zetten voor alle EU-vaartuigen, ongeacht waar zij actief zijn; |
34. |
benadrukt dat alle belanghebbenden moeten worden betrokken bij de onderhandelingen over PODV’s en tijdens de uitvoeringsperiode daarvan en dat ervoor moet worden gezorgd dat rekening wordt gehouden met de behoeften van de gemeenschappen die de grootste gevolgen van deze partnerschappen ondervinden; |
35. |
betreurt het gebrek aan toezicht op de uitvoering en het correcte gebruik van de middelen; is bezorgd over het feit dat sectorale steun in het kader van PODV’s vaak niet rechtstreeks ten goede komt aan kleinschalige vissers; verzoekt de Commissie PODV’s nauw te koppelen aan de ontwikkelingshulp van de EU, teneinde de toegevoegde waarde voor kustgemeenschappen te vergroten; verzoekt de Commissie voorts proactief jaarverslagen te publiceren over de wijze waarop sectorale steun wordt gebruikt, teneinde het gebruik van EU-overheidsgeld beter te volgen; |
36. |
is ingenomen met de rol van regionale zeeverdragen en regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s); verzoekt de Commissie ambitieuze mandaten voor ROVB’s voor te stellen teneinde visbestanden in ontwikkelingslanden en internationale wateren te beschermen, met name door het beheer van de bestanden voor soorten zoals tropische tonijn te verbeteren, de teruggooi terug te dringen, de voorzorgsbenadering toe te passen om het behoud van bedreigde soorten en kwetsbare mariene ecosystemen te waarborgen, en de beschikbare gegevens, de naleving en de transparantie van de besluitvorming te verbeteren; |
37. |
dringt meer in het algemeen aan op verbetering van de praktijken op het gebied van visserijbeheer en monitoring en op de ontwikkeling van milieukeuren en nieuwe technologieën zoals blockchain, teneinde de traceerbaarheid van producten te verbeteren; |
38. |
verzoekt de EU technische bijstand te verlenen aan producenten uit ontwikkelingslanden, met name kleinschalige producenten; |
39. |
stipt aan dat alle staten die betrokken zijn bij de visserij in West-Afrika een ROVB moeten oprichten — met name voor de exploitatie van gedeelde bestanden, zoals kleine pelagische vis — zoals vereist op grond van het internationaal recht, de relevante nationale wetgeving, het pan-Afrikaanse en regionale visserijbeleid en andere instrumenten; is van mening dat deze beheersregeling moet voldoen aan een voorzorgsaanpak en een ecosysteemgerichte benadering, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de totale toegestane vangsten binnen veilige biologische grenzen blijven; |
40. |
dringt er bij de EU op aan de kleinschalige visserij in Afrika, die de belangrijkste bron van inkomsten uit de oceanen is, doeltreffend te bevorderen en te beschermen als hoeksteen van de toekomstige “blue task force” van de EU en Afrika, bijvoorbeeld door de tenuitvoerlegging van de internationale richtsnoeren van de FAO inzake duurzame kleinschalige visserij te financieren; |
41. |
wijst erop dat naast andere factoren de productie van vismeel en visolie kan bijdragen tot overbevissing in ontwikkelingslanden, met name in West-Afrika; pleit voor verplichte zorgvuldigheidsmaatregelen om ervoor te zorgen dat de volledige toeleveringsketen van de schaal- en schelpdierensector eerlijk en volledig traceerbaar is en geen producten afkomstig van IOO-visserij gebruikt en niet in verband staat met mensenrechtenschendingen, met inbegrip van mensenhandel en slavernij; |
42. |
is ingenomen met de rol van regionale zeeverdragen en ROVB’s bij het versterken van het bestuur op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis, die gemakkelijk toegankelijk moet zijn voor alle exploitanten; |
43. |
verzoekt de Commissie ambitieuze mandaten voor te stellen binnen de ROVB’s teneinde visbestanden in ontwikkelingslanden en internationale wateren te beschermen, met name in verband met het verbeteren van het beheer van de bestanden voor soorten zoals tropische tonijn, het beperken van teruggooien, het toepassen van de voorzorgsbenadering ter bescherming van het behoud van bedreigde soorten en kwetsbare mariene ecosystemen (VME’s) en het verbeteren van de gegevenskwaliteit, de naleving en de transparantie van de besluitvorming; |
44. |
verzoekt de Commissie de integratie van doelstellingen voor de aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering in haar PODV’s en in de besluitvorming van ROVB’s actief na te streven en te bevorderen; |
45. |
verzoekt om maatregelen van de EU en de lidstaten om hun inspanningen om het mondiale visserijbeheer te verbeteren op te voeren, met name via mechanismen zoals het Fisheries Transparency Initiative (FiTI); |
46. |
stipt aan dat duurzaam hulpbronnenbeheer, op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies en de beste sociaal-economische effectbeoordelingen, een belangrijke prioriteit moet zijn om de doelstellingen van de strategische agenda van de EU te verwezenlijken en ook deel moet uitmaken van bilaterale partnerschappen; |
47. |
benadrukt dat de blauwe economie vele andere dan traditionele activiteiten omvat en dat de ontwikkeling van nieuwe activiteiten altijd gepaard moet gaan met effectbeoordelingen, met een transparante wetenschappelijke benadering, alsmede met effectieve raadplegingen en een billijke participatie van alle getroffen sectoren, zodat zij op duurzame wijze in de blauwe economie kunnen worden ingepast; |
48. |
benadrukt dat de maritieme sector een belangrijke schakel is voor internationale connectiviteit, het mondiaal handelssysteem, de economie van de EU, haar concurrentievermogen en voor de regio’s van de EU; wijst erop dat het belangrijk is om de rol van havens te versterken, in slimme infrastructuur te investeren en havens te ontwikkelen en te beheren, hetgeen het gemakkelijker moet maken voor havens om zich aan te passen aan de groei van de handel; |
49. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten te investeren in havens aan de EU-kust om aandacht te besteden aan ontbrekende verbindingen met het achterland, met als algemene doelstellingen het vervoer veerkrachtiger te maken en havens om te vormen tot logistieke platforms en strategische clusters voor multimodaal vervoer, energieopwekking, -opslag en -distributie, en toerisme; benadrukt dat het belangrijk is een marktgebaseerde maatregel op te nemen als doelstelling van de Internationale Maritieme Organisatie voor de vermindering van broeikasgassen door maritiem vervoer teneinde een koolstofcompensatieregeling in de internationale scheepvaart in te voeren en een realistisch traject naar emissiereducties te waarborgen; |
50. |
benadrukt dat de mededeling van de Commissie over een strategie voor duurzame en slimme mobiliteit tot doel heeft de eerste emissievrije vaartuigen vóór 2030 op de markt te brengen, en dat de EU via Horizon 2020 reeds belangrijk onderzoek naar de hybridisatie en elektrificatie van vaartuigen heeft gefinancierd; verzoekt de Commissie de invoering van elektrische vaartuigen voor korte routes verder te stimuleren; |
51. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de prioritaire projecten van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) voor de gebieden in en rondom de Atlantische Oceaan, de Middellandse Zee en de Oostzee te voltooien, met name in grensoverschrijdende gebieden en als deel van de toekomstige TEN-T-richtsnoeren en de Connecting Europe Facility 2021-2027, teneinde de volledige ontwikkeling van de TEN-T-snelwegen op zee te bevorderen, te vereenvoudigen en hier voldoende in te investeren om de korte vaart hier beter in te integreren teneinde goederen verder te verspreiden via havens die eilanden met het vasteland verbinden en een alomvattend multimodaal vervoerssysteem; benadrukt dat het van essentieel belang is om naadloze en duurzame vervoersketens voor passagiers en vracht tot stand te brengen voor alle vervoerswijzen, met name vervoer per spoor, over zee en over de binnenwateren; is van mening dat bij projecten bijzondere aandacht moet worden besteed aan de behoeften inzake connectiviteit en toegankelijkheid van perifere, eiland- en ultraperifere gebieden in de Atlantische Oceaan, de Middellandse Zee en de Oostzee; |
52. |
benadrukt dat havens kunnen worden gebruikt om de blauwe economie te stimuleren, aangezien zij een sleutelrol spelen in de economische activiteiten van deze sector, en om de transitie naar duurzame en slimme mobiliteit te waarborgen, in overeenstemming met de beginselen van de Europese Green Deal; verzoekt de Commissie meer EU-middelen toe te wijzen voor de verbetering van de vervoersefficiëntie, de toegankelijkheid van TEN-T-kernhavens en voor de verlaging van de kosten, met inbegrip van investeringen in continue baggerwerkzaamheden, het verdiepen van kanalen en andere maatregelen voor capaciteitsopbouw in geselecteerde havens; herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat verdere investeringen in duurzame en intelligente haveninfrastructuur nodig zijn om havens in staat te stellen multimodale mobiliteits- en vervoershubs te worden, evenals energiehubs voor geïntegreerde elektriciteitssystemen, waterstof en andere alternatieve brandstoffen en testomgevingen voor het hergebruik van afval en de circulaire economie; |
53. |
feliciteert de haven van Vigo, de vooruitstrevende EU-haven die als eerste de Europese strategie voor blauwe groei heeft ingevoerd; |
54. |
is ingenomen met het initiatief netwerk van blauwe vissershavens van de FAO, dat erop gericht is richtsnoeren te ontwikkelen inzake internationale beste praktijken voor vissershavens die de overstap maken naar modellen van de blauwe economie, teneinde hun duurzaamheid te vergroten, het milieu te beschermen en de sociale en economische baten te bevorderen; is voorstander van de oprichting van een permanent kantoor van de FAO in de haven van Vigo teneinde een wereldwijd netwerk van blauwe havens te ontwikkelen en beheren; |
Veerkracht, concurrentievermogen en banen
55. |
erkent dat de herstelmaatregelen van de EU gericht moeten zijn op de doelstellingen in verband met duurzaamheid, concurrentievermogen en groei; wijst erop dat duurzame financieringsinstrumenten nodig zijn om deze transitie voort te stuwen, onder meer door middel van de versterking van publieke en particuliere investeringen; |
56. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de duurzame ontwikkeling van waardeketens voor de kleinschalige visserij en de aquacultuur van visser tot bord te ondersteunen door de harmonisatie van selectieve, niet-destructieve en energiezuinige visserij- en aquacultuurmethoden te bevorderen, waarbij de kennisuitwisseling van met de EU-onderzoeksgemeenschap wordt vergemakkelijkt en de administratieve lasten worden beperkt; |
57. |
beklemtoont de noodzaak om de sociaal-economische waarde van de recreatievisserij en de bijdrage ervan aan een duurzame blauwe economie in de EU te erkennen; benadrukt dat meer en betere gegevens nodig zijn over recreatievisserij, onder meer over de bijdrage ervan aan de toeristische sector, de interactie ervan met kleinschalige vissers, de milieueffecten alsook het sociaal-economische belang ervan; |
58. |
benadrukt het belang van kleinschalige kustvisserij voor de blauwe economie en voor de culturele identiteit van gemeenschappen in kustgebieden en op eilanden; |
59. |
verzoekt de lidstaten bij de toewijzing van vangstmogelijkheden transparante en objectieve criteria zoals uiteengezet in artikel 17 van het GVB volledig toe te passen; |
60. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om de verzameling van gegevens over recreatievisserij op zee en in de zoete en brakke binnenwateren te verbeteren, rekening houdend met de milieueffecten en de sociaal-economische waarde ervan, teneinde een eerlijk en evenwichtig beheer van de visserij- en aquacultuursector te waarborgen en meer investeringen in de ontwikkeling van de activiteiten in kustgemeenschappen aan te moedigen; |
61. |
wijst op het belang van inclusieve maritieme ruimtelijke ordening om bij de ontwikkeling van nieuwe activiteiten in de blauwe economie de concurrentie om de ruimte die ten koste gaat van andere activiteiten zoals de visserij, tot een minimum te beperken; benadrukt dat de visserij en aquacultuur een centrale rol spelen en dat deze sectorenvoldoende zichtbaarheid moeten krijgen in de blauwe economie en dringt daarom aan op de ontwikkeling van een strategie ter bevordering van synergieën tussen de verschillende activiteiten van de blauwe economie te land en ter zee waarvan alle activiteiten de vruchten kunnen plukken; |
62. |
dringt er bij de Commissie op aan de ontwikkeling van door de gemeenschap geleide regelingen voor energieproductie te steunen, die kustgemeenschappen, met inbegrip van vissers, in staat stellen volledig deel te nemen aan de planning en ontwikkeling van de productie van hernieuwbare energie, terwijl de winst weer in de lokale gemeenschap wordt geïnvesteerd; |
63. |
verzoekt de lidstaten, in overeenstemming met de bepalingen inzake de maritieme ruimtelijke ordening, specifieke historische en traditionele visgronden van vissers aan te merken als gebieden die vrij moeten blijven van hernieuwbare offshore-energiebronnen; |
64. |
beklemtoont dat offshorewindmolenparken alleen mogen worden gebouwd indien kan worden gegarandeerd dat er geen negatieve milieu- en ecologische, alsook economische, sociaal-economische en sociaal-culturele gevolgen zullen optreden voor vissers en aquacultuurproducenten, in overeenstemming met de doelstellingen van de blauwe economie en de Europese Green Deal; |
65. |
is ingenomen met initiatieven als de “Observatorio de la eólica marina” (waarnemingspost voor windenergie op zee), een forum dat is opgezet door de regionale regering van Galicië en waarin de industrie, de maritieme en visserijsector en verwante organisaties samenkomen om kansen te identificeren en exploitatieactiviteiten die met elkaar concurreren beter in evenwicht te brengen; |
66. |
neemt kennis van het feit dat de winningsindustrie een groeiende sector is in de blauwe oceaaneconomie; benadrukt dat staten de plicht hebben om af te zien van maatregelen, met inbegrip van grootschalige ontwikkelingsprojecten, die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de bestaansmiddelen, visgronden of toegangsrechten van kleinschalige binnenvissers en zeevissers, en dat zij projecten in de winningsindustrie die door particuliere entiteiten worden uitgevoerd, vooraf moeten toetsen om hun mogelijke negatieve gevolgen voor de mensenrechten van lokale visserijgemeenschappen te beoordelen; |
67. |
dringt aan op de oprichting van een forum voor dialoog op EU-niveau dat transparant is en de deelname van alle belanghebbenden en een evenwichtige machtsverdeling tussen hen waarborgt, om de samenwerking, de uitwisseling van ervaringen en de oplossing van conflicten tussen sectoren te bevorderen; |
68. |
moedigt de Commissie en de lidstaten aan concrete maatregelen te treffen om de beschikbare investeringsmogelijkheden voor duurzame visserij- en aquacultuurpraktijken in het kader van het nieuwe Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA) te stimuleren, volledig te benutten en de toegang ertoe te vergemakkelijken, samen met andere EU-programma’s zoals de herstel- en veerkrachtfaciliteit of Horizon Europa, voor duurzame visserijpraktijken en voor duurzame aquacultuuractiviteiten, alsook om ervoor te zorgen dat kust-, afgelegen en overzeese gemeenschappen hun economieën kunnen diversifiëren; |
69. |
verzoekt de Commissie voort te bouwen op de beste praktijken van het EFMZVA om toeristische projecten met betrekking tot recreatievisserij te ontwikkelen en die projecten te blijven financieren via het EFMZVA; |
70. |
herhaalt dat de klimaatverandering gevolgen heeft voor gemeenschappen en hun bestaansmiddelen, en acht het daarom noodzakelijk uitgebreidere strategieën te ontwikkelen om de visserij- en de aquacultuursector alsook de kustgebieden aan de gevolgen van deze veranderingen aan te passen; wijst erop dat het voor alle sectoren noodzakelijk is bij te dragen aan de beperking van de klimaatverandering in lijn met de Europese Green Deal en het zevende en achtste milieuactieprogramma; |
71. |
is van mening dat het GVB een sociale voorwaarde moet omvatten die vergelijkbaar is met de voorwaarde die werd gecreëerd in het kader van het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid en die kan voorzien in sancties voor eigenaren van vissersschepen, aquacultuurproducenten en andere begunstigden van het EFMZVA voor het niet waarborgen van passende arbeidsomstandigheden voor al hun werknemers, met inbegrip van seizoenarbeiders en arbeidsmigranten; benadrukt dat deze sociale voorwaarde essentieel is voor de bescherming van de waardigheid op het werk en de sociale rechten van werknemers in de sectoren visserij en aquacultuur en bijdraagt tot het verwezenlijken van sociale rechtvaardigheid voor iedereen; |
72. |
is van mening dat het verbeteren van de werkzekerheid, de veiligheid op de werkplek, gezonde oceanen die bijdragen tot een beter inkomen en sociale zekerheid in de visserij- en aquacultuursector van essentieel belang is om vrouwen en de jongere generatie aan te trekken en bijgevolg de verjonging en continuïteit van de sector te waarborgen; |
73. |
is ingenomen met de rol van vrouwen in waardeketens voor duurzame visserij en aquacultuur en verzoekt daarom dat zij fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, een gelijk salaris en sociale zekerheid genieten en zichtbaar en vertegenwoordigd zijn in besluitvormingsstructuren en -processen; |
74. |
wijst erop dat visserij en aquacultuur in vele delen van de EU een belangrijke rol spelen in de werkgelegenheid en de economie, en dat zij in veel kustgemeenschappen en op eilanden, met name in de ultraperifere gebieden, goed zijn voor meer dan de helft van de lokale banen; |
75. |
benadrukt dat, om de duurzaamheid, het concurrentievermogen en de economische prestaties van de visserij- en de aquacultuursector te verbeteren, een gelijk speelveld moet worden gegarandeerd voor exploitanten uit de Unie in de geglobaliseerde economie en bijzondere aandacht moet worden besteed aan beroepsopleiding, levenslang leren, erkenning van deze opleidingen op Europees niveau, advies en de verspreiding van technische en wetenschappelijke kennis en innovatieve praktijken en dat daarbij de bijdrage die brancheorganisaties in dit verband leveren, moet worden erkend; |
76. |
wijst erop dat waarde moet worden toegevoegd aan visserijproducten bij de eerste verkoop, met name die van kleinschalige, ambachtelijke visserijen, teneinde de inkomens en lonen van vissers te verhogen; |
77. |
verzoekt de Commissie nieuwe vormen van duurzaam maritiem en kusttoerisme te ontwikkelen, nieuwe vormen van toeristische activiteiten te stimuleren, extra inkomsten te genereren en de werkgelegenheid gedurende het gehele jaar te vergroten om de waarde van maritieme en kustgebieden te vergroten, en tegelijkertijd het milieu en het blauwe culturele erfgoed te beschermen en mariene en kusthabitats in stand te houden; benadrukt het belang van de circulaire economie in de toeristische sector voor de ontwikkeling van duurzamere praktijken die ten goede komen aan de lokale ontwikkeling; erkent dat de toeristische sector moet samenwerken met kustgemeenschappen en steun nodig heeft om de efficiëntie en duurzaamheid van de infrastructuur en het concurrentievermogen van mariene en toeristische vakantiecomplexen te stimuleren; |
78. |
erkent dat kusttoerisme positieve gevolgen kan hebben voor ontwikkelingslanden, maar schadelijk kan zijn wanneer er strategieën voor massatoerisme worden ontwikkeld, waardoor lokale consumenten moeilijker aan voedsel raken en minder gaan consumeren en het mariene milieu en de culturele identiteit teloorgaan; dringt er bij de EU op aan eerlijke toerismemodellen met een geringe impact te bevorderen; |
79. |
wijst erop dat het noodzakelijk is om onze natuurlijke rijkdommen en ons natuurlijk erfgoed in stand te houden teneinde duurzaam toerisme (zoals ecotoerisme) aan te moedigen, en verzoekt de lidstaten de biodiversiteit te beschermen door dringend te voorzien in maatregelen voor het behoud van het mariene milieu, waaronder grensoverschrijdende maatregelen, met het oog op de bescherming, het herstel en de bevordering van mariene en kustecosystemen, onder meer via de mariene Natura 2000-netwerken; |
80. |
verzoekt de Commissie duurzaam maritiem, eiland- en kusttoerisme op te nemen in gerelateerde maatregelen en programma’s, initiatieven te ondersteunen die de diversificatie van het kust-, maritiem en marine toerisme stimuleren, en toeristische activiteiten en werkgelegenheid minder seizoensgebonden te maken; benadrukt de noodzaak om betere gegevens over de bijdrage van recreatief hengelsporttoerisme aan de kust- en eilandeconomie te verzamelen; |
81. |
wijst op het belang van de blauwe economie in de ultraperifere gebieden, met name voor hun toeristische sectoren; verzoekt de Commissie derhalve een vervoersprogramma op te zetten met opties die specifiek verband houden met het afgelegen en insulaire karakter van deze gebieden (Posei-vervoer), teneinde de behoeften van de eilanden en de ultraperifere gebieden directer aan te pakken en bepaalde commerciële routes naar deze gebieden te ondersteunen; |
82. |
steunt duurzame praktijken op het gebied van kust- en maritiem toerisme, aangezien die van essentieel belang zijn voor het concurrentievermogen van de gebieden in en rondom de Atlantische Oceaan, de Middellandse Zee en de Oostzee, en voor het scheppen van hoogwaardige banen in het blauwe onderwijs en in blauwe beroepsopleidingen; wijst erop dat een specifieke opleiding inzake de activiteiten van de blauwe economie bijdraagt aan de bewustwording op het gebied van mariene ecosystemen en de noodzaak deze te beschermen; |
83. |
verzoekt de Commissie samen met regionale en lokale overheden en alle betrokken belanghebbenden een brede raadpleging uit te voeren om op maat gemaakte oplossingen voor lokale en regionale gemeenschappen te vinden; |
84. |
verzoekt de Commissie mogelijke oplossingen te onderzoeken om de toeristische sector weerbaarder te maken tegen de gevolgen van toekomstige pandemieën of andere ontwrichtende gebeurtenissen die een risico vormen voor toeristische activiteiten, en met passende initiatieven te komen om de arbeidsomstandigheden van werknemers in de sector te verbeteren om de aantrekkelijkheid van de sector te vergroten en het volledige potentieel van de blauwe economie te helpen benutten; |
85. |
onderstreept het belang van de pleziervaart en de zeilsport voor het maritiem toerisme; onderstreept de rol van de lokale cultuur en gastronomie in de ontwikkeling van het Europees kusttoerisme en het belang van strand- en onderwatertoerisme, hengelsporttoerisme, ecotoerisme, watersport en de cruisesector; |
86. |
benadrukt het belang van beschermde mariene gebieden als instrument voor de bescherming van de oceaan; is van mening dat deze gebieden een kans bieden voor de ontwikkeling van wetenschappelijk toerisme; |
87. |
is verheugd over de nadruk die de Commissie legt op duurzaam en “langzaam” toerisme en het doel om steunpakketten te ontwikkelen (een blauwdruk voor lokale Green Deals) ter ondersteuning van een groene transitie voor steden en regio’s; wijst op het potentieel van afgelegen eilanden en kustgemeenschappen om een leidende rol te spelen bij deze transitie; |
88. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de bijdrage van de recreatieve zeevisserij en van het daardoor gegenereerde toerisme aan de blauwe economie, alsook het potentieel van deze sector om extra economische kansen te creëren in kustgemeenschappen te erkennen; |
89. |
betreurt dat onvoldoende rekening is gehouden met het potentieel van de blauwe economie bij de formulering en evaluatie van de door NextGenerationEU gefinancierde nationale herstel- en veerkrachtplannen; |
90. |
pleit voor het opzetten van een passend financieel kader om de ontwikkeling van de blauwe economie en de schepping van werkgelegenheid te bevorderen, dat moet worden geïntegreerd met en afgestemd op de diverse beschikbare financiële instrumenten, waaronder de structuur- en investeringsfondsen (EFMZVA, EFRO, ESF, Cohesiefonds) en Horizon Europa 2021-2027; vestigt de aandacht op de noodzaak om deze instrumenten beter af te stemmen op de behoeften van de belanghebbenden en meer ruchtbaarheid te geven aan de huidige mogelijkheden; |
91. |
verzoekt om een diepgaande discussie met de sector op EU-niveau, rekening houdend met de ernstige sociaal-economische impact van de regels inzake het meten van de vangstcapaciteit, over de impact van deze regels op de visserij en het leven van vissers, waarbij tegelijkertijd de strenge controle van de vangstcapaciteit in stand moet worden gehouden; |
92. |
wijst op het strategische belang van activiteiten met betrekking tot de bouw en reparatie van schepen en de samenhang ervan met andere sectoren, zoals maritiem toerisme; is van mening dat door in te zetten op technologische innovatie en een hoge mate van specialisatie, mogelijk met winsten in termen van toegevoegde waarde als gevolg, de blootstelling aan internationale concurrentie kan worden verminderd en de achteruitgang in de sector kan worden gekenterd; meent dat specifieke steun moet worden verleend om de scheepsbouwindustrie in de lidstaten in haar verschillende vormen te revitaliseren en moderniseren; |
93. |
merkt op dat de vloten voor ambachtelijke en kleinschalige visserij in de EU zeer oud zijn, met name in de ultraperifere gebieden, dat hun vaartuigen een hoge gemiddelde leeftijd kennen en dat zij onveilig zijn, zowel voor de mensen die erop werken als voor de vangsten zelf, en geeft nogmaals aan dat EFMZVA-steun moet worden bestemd voor de aanschaf van nieuwe vaartuigen, zonder dat dit leidt tot meer vangsten en met inachtneming van de maximale duurzame opbrengst, zodat hun milieuprestaties kunnen worden verbeterd; |
94. |
herinnert eraan dat de visserijvloten in de ultraperifere gebieden in bepaalde gevallen in zeer slechte staat verkeren en een gevaar vormen voor de veiligheid van vissers en het milieu; acht het in dit verband noodzakelijk oplossingen te vinden om de veiligheid en arbeidsomstandigheden van vissers te verbeteren, de CO2-uitstoot te verminderen en de opslag- en bewaaromstandigheden van de vangsten te verbeteren; benadrukt dat moet worden gezorgd voor continuïteit in de voorziening van gezonde en hoogwaardige eiwitten, in omstandigheden die volkomen veilig en zeker zijn, met minder impact op het milieu en zonder vergroting van de vangstcapaciteit; |
95. |
verzoekt de Commissie en de Raad een steuninstrument te ontwikkelen voor de visserij, vergelijkbaar met Posei, teneinde de effecten van het eilandkarakter voor ultraperifere gebieden te verzachten; |
96. |
beklemtoont het potentieel van een duurzaam gebruik van de maritieme dimensie van de EU in de Atlantische Oceaan, waarvoor evenwichtiger moet worden geïnvesteerd in haar eilanden, ultraperifere gebieden en kusthavens, alsmede in veel gevallen in de uitbreiding van het aantal ligplaatsen, hun opslagcapaciteit en hun apparatuur voor de verwerking van vracht, die erg belangrijk zijn voor visserij- en aquacultuurproducten; |
Blauwe transitie
97. |
dringt aan op de ontwikkeling van instrumenten om maritieme hulpbronnen op duurzame wijze te gebruiken en de maritieme economie te diversifiëren, onder meer door steun voor nieuwe producten die verband houden met en afgeleid zijn van visserijactiviteiten en die waarde kunnen toevoegen aan ons cultureel en natuurlijk erfgoed, met name door middel van een toeristisch aanbod van hoge kwaliteit; |
98. |
wijst erop dat het noodzakelijk is om te komen tot een geïntegreerd maritiem beleidskader van de EU dat zorgt voor consistentie tussen de EU-biodiversiteitsstrategie, de “van boer tot bord”-strategie, het klimaatbeleid en het GVB; |
99. |
is van mening dat de aquacultuursector verschillende parameters moet blijven controleren en verbeteren op basis van empirisch onderbouwde maatregelen, waaronder het welzijn van de vissen en de dichtheid van de vissen; is voorts van mening dat milieueffectbeoordelingen moeten worden uitgevoerd om het welzijn van vissen te verbeteren, met inbegrip van, maar niet beperkt tot het verrijken van hun omgeving, het in stand houden van de waterkwaliteit binnen de welzijnsgrenzen als middel om ziekten en de verspreiding ervan terug te dringen, de behoefte aan antibiotica terug te schroeven en de verontreiniging te blijven beperken, waardoor betere resultaten op het gebied van klimaat en milieu worden bewerkstelligd en de klimaatveerkracht wordt vergroot; |
100. |
merkt op dat de diversificatie van vissoorten in de EU-aquacultuur, met inbegrip van laag-trofische en niet-carnivore soorten, nodig is om de duurzaamheid van de sector te verbeteren; |
101. |
benadrukt de rol die aquacultuur kan spelen, met name voor de schepping van banen en de zekerheid van voedselvoorziening, alsmede voor de bijdrage die zij kan leveren aan de overgang naar duurzame voedselsystemen; acht het van fundamenteel belang dat de druk op de mariene hulpbronnen wordt verminderd door de ontwikkeling en meer gebruik van alternatieven en duurzaam beheerde voederbronnen die anders zijn dan in het wild gevangen vissen, waardoor het verlies aan biodiversiteit in oceanen en zeeën wordt omgekeerd; wijst erop dat het gebruik van mariene ruimte voor aquacultuurdoeleinden naar behoren moet worden gereguleerd; benadrukt in dit verband het belang van een duidelijk en betrouwbaar rechtskader dat met de noodzakelijke waarborgen de toegang tot water bevordert; |
102. |
merkt op dat het toegenomen gebruik van vismeel en visolie in de EU-aquacultuur de duurzaamheid van de wilde visbestanden in de wateren van de EU en derde landen in gevaar kan brengen; |
103. |
wijst erop dat alle maatregelen moeten worden getroffen om de competitieve ontwikkeling van de visserij en aquacultuur te garanderen gezien hun belang voor de zekerheid van voedselvoorziening; |
104. |
benadrukt dat visserij en aquacultuur niet alleen belangrijk zijn voor de eiwitvoorziening, die essentieel is voor de voedselzekerheid, maar ook voor de sociaal-economische ontwikkeling van lokale gemeenschappen en het scheppen van werkgelegenheid wereldwijd; stipt met name aan dat bijna een miljard mensen, voornamelijk in ontwikkelingslanden, voor hun primaire bron van dierlijke eiwitten afhankelijk zijn van vis en schaal- en schelpdieren; merkt op dat meer dan 90 % van de vissers en werknemers in de visserijsector in de wereld afhankelijk is van de kleinschalige visserij; betreurt dat de COVID-19-pandemie aanzienlijke gevolgen heeft gehad voor de werknemers in de visserij- en de aquacultuursector; |
105. |
stipt aan dat duurzaam voedsel uit oceanen, zeeën en zoet water uitsluitend afkomstig mag zijn van verantwoorde visserij en duurzame aquacultuur en dat alle visserij- en aquacultuurproducten die in de EU worden geconsumeerd afkomstig moeten zijn van duurzame voedselsystemen, met volledige eerbiediging van de grenzen van de planeet; verzoekt de Commissie duurzaamheidsindicatoren te ontwikkelen voor visserij- en aquacultuurproducten uit de Unie gebaseerd op wetenschappelijk advies en vergelijkbare duurzaamheidsnormen op te leggen voor producten die in de EU worden ingevoerd; |
106. |
benadrukt dat de EU 1 % van de mondiale algenproductie produceert, en is derhalve van mening dat de lidstaten en het EFMZVA de algenproductie op zee moeten aanmoedigen; benadrukt dat algen een van de toekomstige oplossingen zijn om de doelstellingen van de Green Deal te verwezenlijken, zoals het gebruik van algen voor koolstofdioxideafvang en het vervangen van andere materialen in verschillende economische sectoren, of het gebruik ervan als voedzaam product voor menselijke consumptie, aangezien zij een belangrijke bron van hoogwaardige eiwitten en micronutriënten kunnen zijn; |
107. |
verzoekt de Commissie alle oplossingen te overwegen om de mogelijkheden voor de productie en het gebruik van algen te ontwikkelen, en financieringsmogelijkheden te benutten om de productie van algen te versnellen; verzoekt de Commissie snel te handelen om de toelating van algen als nieuwe voedingsmiddelen mogelijk te maken door de bijbehorende uitvoeringskosten te verlagen en de markttoegang te vergemakkelijken, en tegelijkertijd de kwaliteit en veiligheid van de producten te waarborgen; |
108. |
is van mening dat er duurzame aquacultuurmodellen moeten worden bevorderd die kunnen bijdragen tot het behoud van ecosystemen die bescherming bieden tegen de gevolgen van klimaatverandering; onderstreept dat het belangrijk is een onderscheid te maken tussen productie- en eiwitverwerkingsaquacultuur, met name wanneer die laatste werkwijzen impliceert die de duurzaamheid van de mariene hulpbronnen onder druk zetten; is van mening dat het voeder voor aquacultuurbedrijven afkomstig moet zijn van landbouw en duurzame visserij en dat derhalve alle producten die afkomstig zijn van IOO-visserij en overbevissing daarvan moeten worden uitgesloten; |
109. |
is van mening dat de productie van microalgen het gebruik van niet-duurzaam vismeel in aquacultuurbedrijven kan verminderen; benadrukt dat het noodzakelijk is om de biologische aquacultuur verder te ontwikkelen en te bevorderen, aangezien zij een groot groeipotentieel heeft en de EU-instrumenten en -financiering voor dit doel kunnen worden gebruikt; verzoekt om een betere verzameling, verwerking en verspreiding van statistieken over de productie van de biologische aquacultuur; |
110. |
dringt erop aan dat het GVB over de gehele linie wordt toegepast op alle vissersvloten van de EU om ervoor te zorgen dat het beheer van visserij- en aquacultuuractiviteiten ertoe leidt dat er socio-economische voordelen ontstaan, de beschikbaarheid van levensmiddelen wordt gegarandeerd en de gevolgen van hun specifieke activiteiten voor habitats en mariene ecosystemen tot een minimum worden beperkt, waarbij de populaties van gevangen soorten boven de niveaus worden gebracht en gehouden die de maximale duurzame opbrengst kunnen opleveren; is van mening dat bij de toepassing ervan rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende zeebekkens; |
111. |
wijst op de rol van de visserij- en de aquacultuursector en hun vakmensen bij de energietransitie en de beperking van de klimaatverandering, door middel van decarbonisatie en de bevordering van een circulaire economie, onder meer via de inzameling van zwerfvuil op zee; |
112. |
waarschuwt dat zwerfvuil op zee en allerlei verontreinigende stoffen, vooral allerhande soorten plastic, het milieu aantasten, ernstige economische schade toebrengen aan activiteiten zoals de visserij en gevolgen hebben voor de menselijke gezondheid in de hele voedselketen; is ingenomen met de toezegging van het EFMZVA om vissers financiële steun te verlenen voor het opvissen en verzamelen, hergebruiken en recyclen van verloren vistuig en ander zwerfvuil op zee; betreurt evenwel de vertraging bij het behalen van de doelstelling van de kaderrichtlijn mariene strategie en wijst er in dit verband op dat verdere bewustmakingscampagnes en opleiding voor vissers moeten worden bevorderd; |
113. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten actievere steun te verlenen voor de modernisering en duurzame ontwikkeling van de visserijsector, met name van kleinschalige visserij, en daarbij te streven naar een selectiever gebruik van vistuig en een vermindering van de milieueffecten van de visserij; |
114. |
benadrukt de rol van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen (19), waarin de maatregelen voor behoud uiteen zijn gezet die bepalen hoe, waar en wanneer mag worden gevist, teneinde kwetsbare soorten en habitats op zowel nationaal als regionaal niveau te beschermen en de vangsten uit te breiden, terwijl de gevolgen voor de mariene ecosystemen worden beperkt, met name door middel van meer selectiviteit; |
115. |
is van mening dat het belangrijk is om continu gegevens te verzamelen om de duurzaamheidscriteria beter te beoordelen en te voorkomen dat visserijgebieden worden vastgesteld waar VME’s zijn gevonden; |
116. |
verzoekt de EU dringend iets te doen aan de schadelijke gevolgen voor het klimaat, de integriteit van de zeebodem, de vispopulaties en kwetsbare soorten (als bijvangst) van visserijtechnieken zoals bodemberoerend vistuig, drijfnetten, bodemzegens of visaantrekkende voorzieningen, onder meer door het gebruik ervan te beperken; |
117. |
verzoekt de EU met name het gebruik van schadelijke technieken in haar strikt beschermde mariene gebieden te verbieden, overeenkomstig het beste beschikbare wetenschappelijke advies; dringt erop aan dat het EFMZVA wordt gebruikt om de vissersvloten van de EU doeltreffend te ondersteunen bij de overgang naar selectievere en minder schadelijke visserijtechnieken; |
118. |
verzoekt de EU wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s op te zetten en te financieren om koolstofrijke mariene habitats in de EU-wateren in kaart te brengen als basis voor het aanwijzen van gebieden als strikt beschermde mariene gebieden, teneinde mariene koolstofputten te beschermen en te herstellen overeenkomstig het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, en ecosystemen, met name die op de zeebodem, te beschermen en te herstellen, overeenkomstig de kaderrichtlijn mariene strategie, en ze te beschermen tegen menselijke activiteiten die kunnen leiden tot verstoring van en afgifte van koolstof in de waterkolom, zoals bodemberoerende visserijactiviteiten; |
119. |
verzoekt de EU alle industriële activiteiten die het milieu schaden, zoals mijnbouw en winning van fossiele brandstoffen, te verbieden in beschermde mariene gebieden; |
120. |
benadrukt dat de diepzee de grootste diversiteit aan soorten en ecosystemen op de aarde kent, kritieke ecologische producten levert en functies vervult (zoals de langdurige vastlegging van koolstof) en zich kenmerkt door een ecologisch milieu dat zeer kwetsbaar is voor verstoringen door de mens; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve een internationaal moratorium op diepzeemijnbouw te ondersteunen; |
121. |
dringt aan op wetgevende en niet-wetgevende instrumenten voor de uitvoering van de biodiversiteitsstrategie en voor de versterking van de acties ter verwezenlijking van de doelstellingen van de kaderrichtlijn mariene strategie om de mariene biodiversiteit te behouden en aangetaste ecosystemen te herstellen en het concurrentievermogen van de visserij, de aquacultuur en andere verwante sectoren te bevorderen; |
122. |
is verheugd over de toezegging van de Commissie om de kaderrichtlijn mariene strategie te herzien; verzoekt de Commissie bij de herziening van de richtlijn die af te stemmen op de doelstellingen van de Europese Green Deal, de biodiversiteitsstrategie tot 2030 en het achtste milieuactieprogramma; |
123. |
is van mening dat IOO-visserij nog steeds een van de ernstigste bedreigingen voor de gezondheid van ecosystemen en het economische concurrentievermogen van de visserijsector vormt en daarom dringend moet worden aangepakt; vraagt om meer samenhang tussen het handelsbeleid en het visserijbeleid van de Europese Unie, zodat IOO-visserij effectiever kan worden aangepakt; |
Samenwerking, kennis en innovatie
124. |
dringt aan op meer samenwerking tussen de academische wereld, onderzoeks- en innovatiecentra, overheden en het bedrijfsleven om uitrusting, methoden, technieken en praktijken te bevorderen die gebaseerd zijn op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en die de efficiëntie en veiligheid op het werk, de economische groei, het concurrentievermogen en de milieuduurzaamheid kunnen verbeteren; herinnert aan het belang van oceaangeletterdheid om de samenleving te waarschuwen en alle burgers en belanghebbenden aan te moedigen een geïnformeerde en verantwoordelijke houding aan te nemen met betrekking tot de oceaan en zijn hulpbronnen; |
125. |
merkt op dat betrouwbare, hoogwaardige en geharmoniseerde gegevens over de oceaan een belangrijke factor zijn voor de duurzame transformatie van de blauwe economie; |
126. |
benadrukt dat het potentieel van een strategie voor de blauwe economie alleen kan worden bereikt door samenwerking tussen alle belanghebbenden; neemt kennis van het toenemende gebruik van gegevens en artificiële intelligentie in het zeevervoer; verzoekt de Commissie de sociaal-economische gevolgen van de automatisering en digitalisering van de sector te beoordelen; |
127. |
verzoekt de Commissie hubs van wetenschappelijke kennis, zoals de mariene dienst van Copernicus en het Europees marien observatie- en datanetwerk, die waardevolle kennis over de zeeën en oceanen van Europa bieden, verder te ontwikkelen en te verbeteren; merkt op dat recreatievisserij de kennis over de aquatische omgeving en de inzet voor de bescherming van deze omgeving doet toenemen; |
128. |
is ingenomen met de oprichting van de oceaanmissie in het kader van het programma Horizon 2030; dringt aan op meer duidelijkheid en communicatie over het tijdschema van de oproepen tot het indienen van voorstellen voor projecten in verband met deze missie; |
129. |
benadrukt de noodzaak om de verzameling van gegevens over sociaal-economische monitoring, milieumonitoring en de monitoring van levende ecosystemen en visbestanden te harmoniseren; onderstreept dat met de verzamelde gegevens ook rekening moet worden gehouden om het effect van andere maritieme economische activiteiten te reguleren; |
130. |
is van mening dat de beperking van de brutotonnage, als criterium om de vangstcapaciteit te meten, moet worden aangepast om de realiteit van de sector te weerspiegelen en aan de noodzaak van het gebruik van modernere, minder vervuilende en energie-efficiëntere motoren; dringt er in deze context bij de Commissie op aan deze criteria te herzien met het oog op de verbetering van de veiligheid en de werk- en leefomstandigheden alsook de noodzakelijke veranderingen toe te staan die de milieuduurzaamheid zouden verbeteren, de sector aantrekkelijker zouden maken voor jonge werknemers en ervoor zouden zorgen dat de milieueffecten afnemen en dat de capaciteit om vissen te vangen niet toeneemt; |
131. |
verzoekt de Commissie consistente gegevens te verzamelen waardoor het slimme beheer van kusttoerisme mogelijk wordt gemaakt en de druk op ecosystemen en lokale gemeenschappen wordt vermeden, evenals de concurrentie met traditionele activiteiten, zoals de ambachtelijke en kustvisserij; |
132. |
benadrukt het belang van het beheer en de aanpassing van maatregelen die noodzakelijk zijn om kustgemeenschappen, habitats en de biodiversiteit te beschermen en die de financiering waard zijn gezien de enorme gevolgen van de klimaatverandering en de hieruit voortvloeiende kosten; verzoekt de Commissie een alarm- en observatiesysteem op te zetten voor het frequenter voorkomende aantal stormen en overstromingen, te voorzien in een adequate monitoring van het milieu en de gezondheid op en onderzoek uit te voeren naar vroegtijdige waarschuwingen; verzoekt de Commissie verschillende scenario’s te evalueren en maatregelen te treffen om de mogelijke stijgingen van de zeespiegel en de toename van extreme weersomstandigheden aan te pakken; |
133. |
herinnert aan het bestaan van instrumenten zoals het Europees CleanSeaNet-programma, dat tot doel heeft olieverontreiniging te monitoren; benadrukt dat regionale samenwerking, onder meer met derde landen, van essentieel belang is, met name in de Middellandse Zee; verzoekt de Commissie daarom de uitwisseling van informatie te verbeteren en de samenwerking tussen landen te versterken; onderstreept het belang van een op samenwerking gebaseerde, inclusieve en sectoroverschrijdende maritieme ruimtelijke planning waarbij rekening wordt gehouden met sociaal-economische, milieu- en biodiversiteitsoverwegingen; wijst op het belang van de energietransitie, waarin de sector van de blauwe economie technologieën voor de opwekking van hernieuwbare offshore-stroom, zoals getijden-, golf-, zonne- en windenergie, kan bevorderen; benadrukt dat het belangrijk is ondersteuning te bieden bij het koolstofvrij maken van de scheepvaart en het zeevervoer door duurzame technologieën te ontwikkelen en het gebruik van emissiearme en hernieuwbare energiebronnen uit te breiden; |
134. |
ondersteunt het beginsel van duurzame ontwikkeling in de blauwe economie als motor voor economische groei in de EU, met name in de gebieden rondom de Atlantische Oceaan, de Middellandse Zee en de Oostzee als manier om alle sectorgebonden en sectoroverschrijdende activiteiten te ondersteunen die verband houden met de oceaan, zoals zeevervoer, scheepsbouw en scheepsreparatie, biotechnologie, duurzaam toerisme, windenergie op zee, commerciële en recreatieve visserij, aquacultuur, golf- en getijdenenergie; verzoekt de Commissie onderzoek, ontwikkeling en innovatie te bevorderen die bijdragen aan duurzaam toerisme, hulpbronnenefficiëntie en hernieuwbare energie; wijst er met name op dat oceaanenergie het potentieel heeft om tegen 2050 een belangrijk onderdeel van het energiesysteem van Europa te worden; roept eveneens op tot stimulansen en financiering voor investeringen in haveninfrastructuur teneinde diensten voor de oceaanenergie-industrie te vergemakkelijken; |
135. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de EU haar rol als leider op technologisch gebied vervult en behoudt, talenten behoudt en energie produceert, waarbij mogelijke schadelijke gevolgen voor de mariene omgeving worden beperkt; |
136. |
wijst op het belang van innovatie in de visserij, om deze zowel uit ecologisch als uit economisch oogpunt efficiënter te maken, en roept op tot een nieuwe benadering van innovatie waarbij innovatie en modernisering niet draaien om het verhogen van de vangstcapaciteit; |
137. |
verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regio’s samen te werken ter bevordering en ondersteuning van lokale initiatieven voor het behoud van bestaansmiddelen, tradities en cultureel erfgoed in verband met de visserij en de aquacultuur; |
138. |
verzoekt de Commissie om, met het oog op de fragiele positie van de ultraperifere gebieden, innovatie en onderzoek krachtig te ondersteunen, teneinde in deze gebieden innovatieve, ecologische, sociale en economisch duurzame praktijken en technieken op het gebied van visserij en aquacultuur te ontwikkelen en deze gebieden zo een voortrekkersrol te geven in oceaangovernance; |
139. |
benadrukt dat zwerfvuil op zee in deze regio’s een grote milieu- en sociaal-economische impact heeft, en verzoekt de Commissie derhalve een centrum op te zetten voor de bestrijding van verontreiniging op zee door kunststof, bij voorkeur in een ultraperifeer gebied, met expertise op het gebied van innovatie, ontwikkeling en samenwerking met belanghebbenden en verenigingen uit de visserij en aquacultuur, die zorg dragen voor de goedkeuring van duurzaamheidsstrategieën en -beleidsmaatregelen die navolging kunnen vinden in andere regio’s; |
140. |
acht het van belang dat consumenten een positief beeld krijgen van de voedingswaarde van visserij- en aquacultuurproducten; benadrukt dat het van cruciaal belang is om consumenten correct te informeren teneinde consumptiepatronen te beïnvloeden en de consumptie van miskende visserijproducten uit Europese wateren te bevorderen; |
141. |
benadrukt de noodzaak om de consument bewuster te maken van producten op basis van algen, de acceptatie ervan door de consument te vergroten, en de consument bewuster te maken van voedselverspilling; herhaalt dat de informatie voor consumenten moet worden verbeterd door middel van een doeltreffende etikettering, met inbegrip van duurzaamheidsetikettering; |
o
o o
142. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité. |
(1) PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.
(2) PB L 247 van 13.7.2021, blz. 1.
(3) PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.
(4) PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135.
(5) PB L 288 van 6.11.2007, blz. 27.
(6) PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82.
(7) PB C 67 van 8.2.2022, blz. 25.
(8) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0425.
(9) https://blueindicators.ec.europa.eu/sites/default/files/2021_06_BlueEconomy_Report-2021.pdf
(10) https://cinea.ec.europa.eu/system/files/2021-05/Sustainability%20criteria%20for%20the%20blue%20economy%20.pdf
(11) PB C 316 van 22.9.2017, blz. 64.
(12) PB C 458 van 19.12.2018, blz. 9.
(13) PB C 494 van 8.12.2021, blz. 14.
(14) PB C 117 van 11.3.2022, blz. 30.
(15) PB C 99 van 1.3.2022, blz. 88.
(16) PB C 117 van 11.3.2022, blz. 18.
(17) http://bluegrowthvigo.eu/
(18) https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Fishery_statistics#Fisheries:_the_factors_of_production.
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/22 |
P9_TA(2022)0136
Het EU-actieplan inzake biologische landbouw
Resolutie van het Europees Parlement van 3 mei 2022 over een EU-actieplan voor biologische landbouw (2021/2239(INI))
(2022/C 465/02)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 39, 192, lid 1, en 349, |
— |
gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties, |
— |
gezien de Overeenkomst van Parijs die is bereikt in het kader van de 21e Conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP21), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 25 maart 2021 over een actieplan voor de ontwikkeling van de biologische productie (COM(2021)0141), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640), |
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (1), |
— |
gezien Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (2), |
— |
gezien zijn resolutie van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen (3), |
— |
gezien zijn resolutie van 20 oktober 2021 over een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (4), |
— |
gezien Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5), |
— |
gezien Verordening (EU) 2021/2117 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, (EU) nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, (EU) nr. 251/2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en (EU) nr. 228/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (6), |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 19 juli 2021 over het actieplan voor de ontwikkeling van de biologische sector, |
— |
gezien zijn resolutie van 17 april 2018 over een Europese strategie voor de bevordering van eiwithoudende gewassen — Aanmoediging van de productie van eiwithoudende en peulgewassen in de Europese landbouwsector (7), |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 19 oktober 2020 over de “van boer tot bord”-strategie, |
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 september 2021 over het actieplan voor de ontwikkeling van de biologische productie in de EU, |
— |
gezien het advies van het Europees Comité van de regio’s van 2 december 2021 over het actieplan van de EU voor biologische landbouw, |
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A9-0126/2022), |
A. |
overwegende dat in de mededeling van de Commissie over een actieplan voor de ontwikkeling van de biologische productie (biologisch actieplan, BAP) wordt benadrukt dat de Green Deal en de “van boer tot bord”-strategie en de biodiversiteitsstrategie in het kader daarvan de sleutel zijn om de overgang naar een duurzamer voedselsysteem, en met name de intensivering van de inspanningen van de landbouwers gericht op milieubescherming, instandhouding van de biodiversiteit en het aanpakken van de klimaatverandering, in goede banen te leiden; overwegende dat de landbouw in het algemeen en de biologische landbouw in het bijzonder een sleutelrol spelen bij het bereiken van deze doelstelling; |
B. |
overwegende dat de secundaire wetgeving die noodzakelijk is voor de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2018/848 na twaalf maanden wachten nu praktisch volledig gereed is, hetgeen echter niet geldt voor de gedelegeerde verordening voor de regulering van de productie van biologisch zout; |
C. |
overwegende dat in de gedelegeerde verordening het accent moet liggen op de natuurlijke processen, waarin bij de bereiding geen additieven worden gebruikt of koolstof wordt uitgestoten, die kenmerkend zijn voor zeezout, zodat dit zout kan worden aangemerkt als biologisch; |
D. |
overwegende dat het voedselsysteem in Europa in duurzaam geproduceerde en voedzame levensmiddelen tegen betaalbare prijzen moet voorzien, en voedselzekerheid moet bieden op een manier die bijdraagt aan een gezonde samenleving en een gezonde planeet, bijdraagt aan maatschappelijk en economisch welzijn, de gezondheid van zowel de ecosystemen als van de Europese burgers beschermt, en de winstgevendheid van de landbouwproductie en derhalve een redelijk inkomen voor landbouwers waarborgt; overwegende dat het van essentieel belang is ervoor te zorgen dat de toename van de hoeveelheid land die voor biologische landbouw wordt gebruikt, overeenkomt met het vermogen van de markt om biologische producten op te nemen; |
E. |
overwegende dat Verordening (EU) 2018/848 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten landbouwers verplicht een omschakelingsperiode in acht te nemen gedurende welke zij alle voorschriften inzake de biologische productie moeten toepassen; |
F. |
overwegende dat deze periode tot drie jaar kan duren; overwegende dat de landbouwers in deze periode hogere productiekosten moeten dragen zonder dat zij profiteren van hogere marktprijzen voor biologische producten; |
G. |
overwegende dat biologische landbouw veel milieuvoordelen biedt, waaronder minder broeikasgasemissies, en de landbouwsector kan helpen een bijdrage te leveren aan de strijd tegen de klimaatverandering, de aanpassing aan de klimaatverandering en de aanpak van belangrijke uitdagingen zoals het verlies aan banen in plattelandsgebieden, verlies aan bodemvruchtbaarheid en biodiversiteit, en ook veerkracht kan bieden ten aanzien van economische veranderingen; |
H. |
overwegende dat landbouwdiversiteit en kortere ketens tussen de landbouwer en de consument belangrijke elementen zijn voor een gezond en duurzaam voedselsysteem; |
I. |
overwegende dat biologische landbouw bij kan dragen tot het tot stand brengen van een ambitieus evenwicht wat duurzaamheid vanuit een economisch, maatschappelijke en milieuperspectief betreft, en bevordering van bodem-, water- en biodiversiteitsbescherming en dierenwelzijn, en jongeren een kans biedt een bestaan als landbouwer op te bouwen; |
J. |
overwegende dat milieunormen en normen inzake dierenwelzijn in de EU tot de hoogste ter wereld behoren; overwegende dat biologische landbouwgrond een 30 % grotere biodiversiteit heeft, goed is voor bestuivers, en het gebruik van kunstmest, herbiciden en pesticiden beperkt; |
K. |
overwegende dat de biologische landbouw ook kan bijdragen tot de revitalisering van plattelandsgebieden, het scheppen van werkgelegenheid, de duurzaamheid van kleine landbouwbedrijven, consumenten en producenten dichter bij elkaar kan brengen, versterking van de banden met de lokale economie, en bevordering van de positieve economische multiplicatoren; overwegende dat met het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) nieuwe ambitieuze maatregelen worden ingevoerd om de duurzame productie, met inbegrip van de biologische landbouw, te bevorderen; |
L. |
overwegende dat het van essentieel belang is ervoor te zorgen dat de consument, die steeds meer waarde hecht aan de kwaliteit van zijn eten, en de cateringsector in staat zijn om bij de aankoop van levensmiddelen weloverwogen keuzes te maken; |
M. |
overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat de consument correct wordt geïnformeerd over de voordelen van de consumptie van biologische producten en dat hij beschermd wordt tegen opzettelijk misleidende etiketten, verpakkingen en reclameboodschappen; |
N. |
overwegende dat in 2019 het totale landbouwareaal in de EU waarop biologische landbouw wordt bedreven tot 13,8 miljoen hectare is toegenomen; overwegende dat het momenteel goed is voor 8,5 % van de totale oppervlakte cultuurgrond van de EU; overwegende dat de waarde van de biologische markt van de EU tussen 2010 en 2019 meer dan verdubbeld is; |
O. |
overwegende dat de detailhandelsverkoop van biologische producten in de periode 2009-2019 is toegenomen van 18 miljard tot 41 miljard EUR; overwegende dat de toename van de biologische productie de ontwikkeling van de biologische markt in delen van de EU overtreft, met aanzienlijke verschillen tussen de biologische consumptie van lidstaat tot lidstaat; overwegende dat de biologische productie in sommige delen van de EU heel laag of zelfs niet-bestaand is, en dat het percentage van het areaal dat hiervoor wordt gebruikt tussen de lidstaten uiteenloopt van 0,5 % tot 26,5 %; |
P. |
overwegende dat het BAP 23 acties omvat, die een solide basis vormen voor de duurzame ontwikkeling van de biologische sector; overwegende dat voor 2024 een tussentijdse evaluatie van het BAP gepland staat en dat er een jaarlijkse “EU-biodag” is ingesteld, hetgeen de mogelijkheid biedt de zichtbaarheid en de erkenning van biologische landbouw te vergroten en de voordelen van biologische productie beter onder de aandacht te brengen, aangezien biologische landbouwers gezien worden als “pioniers van duurzame landbouw”; |
Q. |
overwegende dat Verordening (EU) 2018/848, die vanaf 1 januari 2022 van toepassing is, met name beoogt het vertrouwen van de consument in biologische producten te vergroten door middel van strengere controles van en regels voor importen; |
R. |
overwegende dat in mei 2021 strategische richtsnoeren voor duurzame en concurrerende aquacultuur in de EU voor de periode 2021-2030 zijn gepubliceerd en dat deze zullen worden uitgewerkt in nationale strategische plannen; |
Algemene opmerkingen
1. |
is ingenomen met de mededeling van de Commissie over een actieplan voor de ontwikkeling van biologische landbouw, de doelstelling van vergroting van het areaal voor biologische landbouw tegen 2030 middels de ontwikkeling van vraag en aanbod, en met de erkenning door de Commissie van biologische landbouw als een van de belangrijke elementen die de EU kunnen helpen duurzamere voedselsystemen tot stand te brengen door het gebruik van duurzamere landbouwpraktijken en een efficiënter gebruik van hernieuwbare energiebronnen, door te zorgen voor een hoger niveau van dierenwelzijn en door te helpen de Europese landbouwers te verzekeren van hogere inkomsten; |
2. |
roept de Commissie op een effectbeoordeling uit te voeren voor het landbouwareaal van de EU dat voor biologische landbouw bestemd is; is van oordeel dat de ontwikkeling van biologische landbouw veel positieve externaliteiten en voordelen oplevert voor mitigatie van de klimaatverandering, de biodiversiteit en de bodembescherming, en zal bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie en de biodiversiteitsstrategie; erkent tegelijkertijd het vermogen van andere duurzame productiemodellen en landbouwmethoden, zoals geïntegreerde productie en biologische gewasbeschermingsmiddelen, om bij te dragen tot de doelstellingen van de Green Deal; |
3. |
onderstreept dat het aandeel landbouwareaal waarop aan biologische landbouw wordt gedaan, sterk verschilt tussen de lidstaten; benadrukt dat hiermee rekening moet worden gehouden bij het uitwerken van maatregelen en instrumenten ter verhoging van de biologische productie, en spoort de Commissie aan met name in te zetten op ondersteuning van die lidstaten die het op dit vlak nog niet zo goed doen |
4. |
dringt erop aan dat alle maatregelen en instrumenten die in dit verband worden voorgesteld, worden gebaseerd op grondige analyses en effectbeoordelingen; is van mening dat de wetgeving en de BAP’s voldoende ruimte voor flexibiliteit moeten bieden om rekening te houden met de verschillen in de aard van en de omstandigheden voor biologische landbouw in de lidstaten; |
5. |
betoogt dat de Commissie bij de invoering van de nieuwe Verordening (EU) 2018/848 inzake de biologische productie moet zorgen voor een ordelijke en gematigde overgang van de oude EU-wetgeving inzake de biologische productie, zodat de biologische sector zich snel en op zekere wijze vertrouwd kan maken met de nieuwe regels; verzoekt de Commissie vijf jaar na de uitvoering ervan een effectbeoordeling van de nieuwe verordening uit te voeren met het oog op de doorvoering van de noodzakelijke aanpassingen; |
6. |
benadrukt dat de ontwikkeling en de groei van de biologische sector en het voor biologische productie gebruikte areaal, zoals voorzien in de “van boer tot bord”-strategie, met een sleutelrol wat betreft de revitalisering en handhaving van bloeiende plattelandsgebieden, gepaard moeten gaan met marktgestuurde en holistische aanpassingen van de toeleveringsketen, alsmede met beleidsmaatregelen om het aanbod van en de vraag naar biologisch voedsel verder te stimuleren en het vertrouwen van de consument te winnen; |
7. |
beklemtoont dat de combinatie van deze benaderingen tot een evenwichtige ontwikkeling moet leiden, aansluitend op het vermogen van de markt om biologische producten te absorberen, teneinde de toekomstige winstgevendheid van de markt voor biologische producten en de biologische landbouw in de EU te waarborgen; |
8. |
onderstreept in dit verband dat buitensporige bureaucratie moet worden geëlimineerd; benadrukt dat de milieuvoordelen van de biologische landbouw niet alleen moeten worden gedragen door consumenten van biologische producten, die bereid zijn een hogere prijs te betalen, maar dat biologische landbouwers ook een passende beloning uit de GLB-begroting moeten ontvangen voor het specifieke openbaar belang dat zij dienen door middel van de bescherming van het milieu en natuurlijke hulpbronnen, door de beperking van “inputs” en ondersteuning van hogere normen voor dierenwelzijn; |
9. |
onderstreept dat het bevorderen van de landbouwduurzaamheid en de veerkracht van het voedselsysteem van de EU een prioriteit moet zijn, en dat biologische landbouw essentieel is voor het verwezenlijken van de milieu- en klimaatdoelstellingen; is van oordeel dat duurzame innovatie in praktijken zoals biologische landbouw en, meer in het algemeen, agro-ecologie tot een grotere verscheidenheid binnen landbouwsystemen kan leiden; |
10. |
onderstreept dat het naast elkaar bestaan van verschillende landbouwsystemen belangrijk is, aangezien diversiteit de sleutel is voor de zekerheid en veerkracht van het voedselsysteem, en duurzame ontwikkeling ten goede komt; merkt op dat er niet een enkel landbouwmodel is dat geschikt is voor alle landen en regio’s, en benadrukt dat de voordelen van de verschillende duurzame landbouwmodellen moeten worden erkend; |
11. |
wijst op het belang van het blijven vergroten van de opbrengsten van biologische landbouw om een grotere milieuvoetafdruk van voedselproductie in derde landen te vermijden, terwijl een grotere transitie naar biologische productiemodellen plaatsvindt in de regio’s van de EU; |
12. |
wijst erop dat een EU-actieplan alleen kan slagen als het de lidstaten alsook de regionale en plaatselijke autoriteiten stimuleert en mobiliseert, rekening houdend met hun specifieke kenmerken en verschillende uitgangsposities; is van oordeel dat ook de regionale en lokale BAP’s een rol moeten spelen bij de ontwikkeling van de biologische sector; |
13. |
is derhalve van mening dat de lidstaten moeten worden aangemoedigd om hun eigen nationale biologische landbouwstrategieën te ontwikkelen en hun eigen nationale en/of regionale BAP’s op te stellen, gecoördineerd met de nationale strategische plannen, die ambitieus moeten zijn wat betreft de ontwikkeling van biologische landbouw, op basis van realistische en concrete doelstellingen, acties, tijdskaders en begrotingen, waaronder stimulansen voor landbouwers, die voor keuzemogelijkheden zorgen en steun geven aan “bottom up”-initiatieven; |
14. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat hiermee bij de goedkeuring van de door de lidstaten ingediende nationale strategische plannen naar behoren rekening wordt gehouden, en te garanderen dat voldoende financiering en de meest doeltreffende instrumenten ter beschikking worden gesteld voor het verwezenlijken van de desbetreffende doelstellingen op het gebied van de ontwikkeling van de sector; wijst op de noodzaak om kennis en beste praktijken uit te wisselen, aangezien sommige lidstaten meer ervaring hebben met het opstellen en uitvoeren van ambitieuze nationale plannen; |
15. |
verzoekt de Commissie dergelijke uitwisselingen op te nemen in het kader van de geplande openbare follow-upvergaderingen; wijst erop dat de nationale BAP’s moeten zorgen voor voorspelbaarheid en duidelijkheid voor landbouwers en de industrie, en dus de overgang op de biologische landbouw en het in de handel brengen van biologische producten moeten aanmoedigen; |
16. |
is verheugd over de uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening inzake de biologische landbouw tot bepaalde producten die nauw verband houden met de landbouw en die niet zijn opgenomen in de lijst van bijlage I bij het VWEU, zoals zout; uit echter zijn zorgen over het verslag over biologisch zout, dat op 6 augustus 2021 werd gepubliceerd door de deskundigengroep voor technisch advies inzake de biologische productie (EGTOP), aangezien hierin wordt gepleit voor de uitbreiding van het EU-logo voor biologische producten tot productiemethoden die niet in overeenstemming zijn met de beginselen van Verordening (EU) 2018/848; verzoekt de Commissie derhalve het advies van de EGTOP niet op te volgen; |
17. |
wijst erop dat de lidstaten bij de ontwikkeling, vaststelling, herziening en uitvoering van hun nationale en/of regionale BAP’s alle belanghebbenden, met name biologische landbouwers en verenigingen daarvan, coöperaties, lokale en regionale overheden, de agrovoedingsindustrie over de hele waardeketen, de agrovoedingsgroothandel, vertegenwoordigers van consumenten en de particuliere sector en de horeca, met inbegrip van grote cateringbedrijven en organisaties voor voedingsonderricht, moeten betrekken bij een raadplegingsproces, teneinde een zo groot mogelijke synergie te bewerkstelligen en de doelstelling van een groter landbouwareaal waarop biologische landbouw wordt bedreven, zoals vastgesteld in hun nationale strategische plan, te verwezenlijken; |
18. |
erkent dat biologische productie een groter rendement oplevert voor landbouwers, maar vaak hogere productiekosten met zich meebrengt en derhalve vereist dat marktprijzen en rechtstreekse steun voldoende zijn om die kosten terug te verdienen, teneinde redelijke inkomsten voor landbouwers mogelijk te maken; |
19. |
wijst erop dat hogere consumentenprijzen een belemmering kunnen vormen voor expansie, maar dat zij vooralsnog noodzakelijk zijn om het overleven van de biologische landbouw te waarborgen; herinnert eraan dat biologische landbouwproducten in sommige gevallen geen plaats hebben op de markt, waardoor landbouwers gedwongen zijn ze als conventionele producten tegen een lagere prijs te verkopen; |
20. |
herinnert eraan dat biologische landbouw gepaard gaat met zeer hoge productienormen; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat biologische producten betaalbaar en dus toegankelijk zijn; benadrukt met klem dat producenten moeten worden ondersteund bij de overstap op biologische productie en moeten profiteren van de meerwaarde van biologische landbouw; merkt op dat, net als bij conventionele producten, een betere verdeling van de waarde over de actoren in biologische voedingsketen ten goede zou komen van zowel landbouwers als consumenten; |
21. |
erkent dat de ontwikkeling van de biologische sector schaalvoordelen bij de verwerking en logistiek mogelijk zal maken, die de efficiëntie zullen vergroten en in lagere kosten zullen resulteren; benadrukt het belang van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken voor de ontwikkeling van de sector en om te waarborgen dat detailhandelaren geen buitensporig hoge marges op biologische producten hanteren; is ook van mening dat biologische producten moeten worden opgenomen in de programma’s van het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen, op voorwaarde dat er voldoende aanbod is; |
22. |
is verheugd dat de Commissie werkt aan verbetering van het dierenwelzijn in het algemeen en geeft aan dat bij de Eurobarometer-enquête van 2020 over landbouw en het GLB is gebleken dat 80 % van de EU-burgers biologische landbouw associeert met inachtneming van strenge normen inzake dierenwelzijn; onderstreept in dit verband het belang van de ondersteuning van de biologische veeteelt; |
23. |
onderstreept dat het belangrijk is de ontwikkeling van de biologische aquacultuur en de markt daarvan in de EU te versnellen, en de vraag naar en het vertrouwen in deze producten bij consumenten te versterken; benadrukt dat een op de vier visserijproducten is afkomstig is van aquacultuur; merkt evenwel op dat aangezien het grootste deel van de geconsumeerde producten — 60 % van het totale aanbod — wordt ingevoerd er sprake is van een enorm groeipotentieel dat moet worden benut om de Europese aquacultuur in het algemeen, en met name de biologische aquacultuur, te ontwikkelen; |
24. |
benadrukt dat het belangrijk is de maatregelen op het gebied van biologische aquacultuur af te stemmen op de nieuwe strategische richtsnoeren voor een meer duurzame en concurrerende EU-aquacultuur voor de periode 2021-2030, en op de ontwikkeling van de sector in de lidstaten en regio’s; |
De vraag stimuleren en het vertrouwen van de consument winnen
25. |
steunt de Commissie bij de verdere promotie van en verstrekking van informatie over het EU-logo voor biologische producten onder consumenten, onder meer via schoolprogramma’s, waarin meer plaats moet worden ingeruimd voor biologische producten wanneer ze worden herzien, alsook in andere instellingen, zoals verpleegtehuizen; steunt de promotie van de lokale logo’s voor biologische producten die in verschillende lidstaten bestaan en die tenminste dezelfde garanties bieden als het EU-logo voor biologische producten, en die naast elkaar worden gebruikt; merkt op dat schoolprogramma’s de basis moeten vormen voor een pedagogische discussie over voeding en duurzaam voedsel, en gepaard moeten gaan met maatregelen die gericht zijn op het voorlichten en opleiden van kinderen met betrekking tot betere voedingspatronen; |
26. |
benadrukt dat het van het allergrootste belang is dat consumentenonderzoeken over biologische producten worden gevolgd door acties om de kennis over de positieve effecten van de biologische landbouw voor de gezondheid, het welzijn en een hoge kwaliteit van leven verder te vergroten, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat het vertrouwen van de consument in de veiligheid en de duurzaamheid van traditionele landbouwmethoden in de Unie niet wordt ondermijnd; beklemtoont dat correcte informatie moet worden verstrekt zodat de nieuwe initiatieven op het gebied van etikettering van duurzame levensmiddelen het biologisch keurmerk van de EU niet verzwakken of bij de consument verwarring veroorzaken omtrent de reikwijdte en de betekenis daarvan; |
27. |
uit zijn zorgen over misleidende etiketten, verpakkingen en reclame die het moeilijk maken voor consumenten om een onderscheid te maken tussen conventionele en biologische producten; merkt op dat Verordening (EU) 2018/848 en frequente onafhankelijke controles aan de basis liggen van het vertrouwen van consumenten in biologische producten, en roept de lidstaten op helder te communiceren over het EU-keurmerk voor biologische producten; |
28. |
benadrukt de cruciale rol die voor supermarkten en de diverse toeleveringsketens van levensmiddelen is weggelegd bij de bevordering en bescherming van het biologisch keurmerk van de EU; kijkt uit naar de toekomstige initiatieven van de Commissie die gericht zijn op een betere begeleiding van consumenten bij hun keuze van levensmiddelen door middel van etikettering, promotie en voorlichtingscampagnes, op basis van gedegen, onafhankelijke en operationele wetenschappelijke grondslagen en volledige en samenhangende methoden; merkt op dat verplichte etikettering van de oorsprong van alle EU-levensmiddelen het potentieel heeft om de transparantie en traceerbaarheid aanzienlijk te vergroten en zo fraude en illegale productiemethoden te bestrijden, en het consumentenvertrouwen te vergroten; |
29. |
herinnert eraan dat de behoeften van professionele keukens verschillen van die van huishoudens; wijst erop dat het belangrijk is toegevoegde waarde voor de toeleveringsketen te creëren en het verwerkingsniveau van biologische producten te verhogen om in te spelen op de behoeften van professionele keukens; |
30. |
is van mening dat in de lidstaten meer bekendheid moet worden gegeven aan de enquête naar groene overheidsopdrachten (green public procurement — GPP) uit 2019, teneinde het bewustzijn te vergroten en als sterke stimulans voor maatregelen voor de promotie van biologische productie en voor ondersteuning van een gezonder, milieuvriendelijker voedingspatroon in instellingen zoals scholen, ziekenhuizen, bejaardentehuizen en gevangenissen, en om de hoeveelheid biologische producten die in de lidstaten met overschotten verloren gaan, te verminderen; is van mening dat de EU-instellingen in hun eigen faciliteiten het goede voorbeeld moeten geven; is van mening dat coördinatie met de industrie, via de organisaties die haar vertegenwoordigen, noodzakelijk is om het aantal groene overheidsopdrachten te vergroten, teneinde te garanderen dat de processen rimpelloos verlopen; |
31. |
verzoekt de Commissie door te gaan met haar onderzoeken naar de huidige structurele en logistieke belemmeringen en het gebruik van GPP-criteria in de lidstaten te bevorderen, en daarnaast informatie-, voorlichtings- en promotiecampagnes voor biologische producten te houden om de doeltreffendheid van deze maatregel te vergroten; is van mening dat besluiten over uitbreiding van de aantallen groene overheidsopdrachten op nationaal niveau moeten worden genomen in overeenstemming met de nationale vraag en de streefdoelen die zijn uiteengezet in het nationale BAP; is van oordeel dat bij GPP met name moet worden ingezet op biologische producten “made in the EU”, hetgeen de productie zou aanzwengelen en de EU zou helpen haar klimaatdoelstellingen te verwezenlijken; |
32. |
benadrukt dat biologische productie en verwerking op passende wijze moeten worden ontwikkeld op regionaal en lokaal niveau, met betrokkenheid van lokale biologische landbouwers; steunt de ontwikkeling van regionale duurzame voedselsystemen op basis van samenwerking tussen alle belanghebbenden op het gebied van voedsel; betreurt het gebrek aan geverifieerde gegevens over het gebruik van biologische producten in openbare kantines en restaurants; |
33. |
wijst erop dat lokale, regionale en nationale overheden, samen met de verenigingen van landbouwers en de groothandelaren in agro-voedingsmiddelen, een belangrijke rol spelen bij het ondersteunen van de structurering van de biologische sector op het gebied van productie, collectieve verwerking, logistiek en handel, laagdrempelige toegang tot land voor biologische boeren, facilitering van samenwerking tussen producenten onderling, tussen producenten en consumenten, en met voedseldiensten; |
34. |
wijst er daarnaast op dat lokale, regionale en nationale overheden een rol toekomt bij de bewustmaking van het publiek van alle duurzame landbouwmethoden, de bevoorrading van kantines met biologische producten, en bij de ontwikkeling van educatieve programma’s voor kleuteronderwijs en scholen; |
35. |
wijst er in dit verband op dat boerenmarkten op lokaal en regionaal niveau een doeltreffende manier zijn om de kloof tussen producenten en consumenten te dichten, en moeten worden bevorderd; merkt ook op dat lokale en regionale overheden en landbouwersverenigingen uiterst waardevolle technische ondersteuning bieden aan biologische landbouwers of landbouwers die in een omschakelingsproces zitten, hetgeen cruciaal is voor de uitvoering van dergelijke praktijken, en waarvoor passende financiering nodig is met middelen van het GLB en uit andere bronnen; |
36. |
onderstreept dat alle overheden ervoor moeten zorgen dat het regelgevingskader de ontwikkeling van de sector blijft faciliteren en bevorderen, waarbij de administratieve lasten zo klein mogelijk moeten worden gehouden; merkt op dat lokale en regionale overheden in veel lidstaten al lang betrokken zijn bij de ondersteuning van de ontwikkeling van de biologische landbouw, met name door middel van het beheer en de uitvoering van programma’s voor plattelandsontwikkeling; |
37. |
benadrukt dat een locatiegevoelige benadering nodig is wanneer wordt gezorgd voor de betrokkenheid van lokale en regionale overheden, in overeenstemming met de voorschriften van de territoriale agenda 2030, om de verschillende behoeften van plattelands-, peri-urbane en stedelijke gebieden in Europa aan te pakken; |
38. |
benadrukt dat het welslagen van het BAP zal afhangen van een grotere betrokkenheid van de particuliere sector bij het stimuleren van de vraag en het waarborgen van een billijk inkomen voor de landbouwers, vooral in landen met een minder ontwikkelde biologische markt en productie; verzoekt de Commissie een reeks instrumenten vast te stellen om de lidstaten in staat te stellen winkelketens ertoe aan te zetten actief bij te dragen aan het promoten van en het verstrekken van informatie over het belang van biologische consumptie, en om lokale toeleveringsketens voor biologische landbouw tot stand te brengen; onderstreept dat een toename van de biologische productie hoofdzakelijk het gevolg moet zijn van een grotere particuliere vraag en niet uitsluitend van politieke stimulansen; |
39. |
wijst op het belang van grotere transparantie in de biologische voedselvoorzieningsketen en van een betere traceerbaarheid in alle productie- en distributieprocessen, overeenkomstig de wensen van de Europese consumenten met betrekking tot meer informatie over de oorsprong en de productiemethoden van de levensmiddelen die zij consumeren; is ingenomen met vrijwillige initiatieven van detailhandelaren om overgangsproducten tegen een hogere prijs te kopen en is van mening dat dergelijke initiatieven moeten worden bevorderd; |
40. |
neemt terdege nota van de problemen die detailhandelaren ondervinden bij het aanbieden van deze overgangsproducten aan consumenten als gevolg van het gebrek aan geharmoniseerde marketingregels, en verzoekt de Commissie te kijken naar maatregelen om het op de markt brengen ervan te vergemakkelijken, zoals harmonisatie van de etikettering; |
41. |
benadrukt dat het van essentieel belang is dat de Commissie, de lidstaten en belanghebbenden zich actief inzetten om na te gaan hoe de bestaande certificerings- en controlemechanismen robuuster kunnen worden gemaakt teneinde fraude in de biologische productie en handel te voorkomen; |
42. |
is van oordeel dat de certificerings- en controlemechanismen beter aan moeten sluiten op de werkelijkheid zoals biologische landbouwers die dag-in dag-uit meemaken, en dat het proces moet worden vereenvoudigd, onder andere middels IT-oplossingen; |
43. |
benadrukt dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de procedures voor de verlening van vergunningen aan certificeringsinstanties; benadrukt dat het certificeringsproces bij de overgang op biologische landbouw nog steeds lastig en moeilijk uit te voeren is en moet worden vereenvoudigd, met name voor kleine landbouwers; is van oordeel dat landbouwers moeten worden geholpen om de certificeringskosten terug te verdienen; |
44. |
benadrukt dat er Europese, geharmoniseerde stelsels voor de certificering van “inputs” voor biologische landbouw nodig zijn, teneinde te voorkomen dat er steeds meer particuliere certificeringsregelingen bij komen die elk hun eigen eisen en controlesystemen toepassen; verzoekt de Commissie haar EU-brede harmonisatie via het BAP te versnellen; |
45. |
dringt er bij de Commissie op aan de douanecontroles te versterken door middel van directe, uniforme controlemechanismen, in samenwerking met de lidstaten en met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, teneinde fraude met levensmiddelen, vervalsing en de invoer van producten die niet voldoen aan de EU-normen voor de biologische productie te voorkomen, alsook het risico te vermijden dat de biologische sector van de EU een concurrentienadeel ondervindt als gevolg van een gebrek aan een mondiale afstemming van de normen en hogere kosten voor consumenten; onderstreept in dit verband dat het noodzakelijk is de relevante douaneautoriteiten een grotere rol toe te kennen, teneinde zowel de kwaliteit en de veiligheid van biologische producten te garanderen, als een eerlijke mededinging tussen producenten van binnen en buiten de EU te waarborgen; |
46. |
betreurt dat in het biologisch actieplan niet wordt verwezen naar de problemen en hoge kosten voor de sector als gevolg van de noodzaak om te voorzien in passende maatregelen tijdens de teelt, de oogst, het vervoer, de opslag en de verwerking om ervoor te zorgen dat producten die niet zijn toegelaten, zoals ggo’s, de biologische productieketen niet binnenkomen; |
47. |
benadrukt dat de hoge kwaliteit van landbouwproducten uit de EU internationaal wordt erkend; is van mening dat er positieve en handelsbevorderende maatregelen nodig zijn om de biologische producten uit de EU internationaal verder te promoten; erkent in dit verband de potentiële rol van het EU-beleid voor de promotie van biologische producten; onderstreept dat het oog moet hebben voor het brede scala aan duurzame productiemethoden, praktijken en producten in de EU; |
48. |
geeft aan dat geografische aanduidingen, die middels het EU-promotiebeleid worden ondersteund, sterk bijdragen tot de economische groei in veel plattelandsgebieden en een hoeksteen van de Europese landbouw vormen; verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te houden van de mogelijkheden voor uitbreiding van de biologische markt en de lopende onderhandelingen te versnellen, teneinde te zorgen voor de overgang van gelijkwaardigheid op naleving van de EU-normen voor de invoer van biologische producten; |
49. |
steunt de mondiale overgang op duurzame voedselsystemen; is van mening dat maatregelen op EU-niveau, met inbegrip van met name de Green Deal, gericht moeten zijn op het continu vergroten van het milieubewustzijn op mondiale schaal; betreurt het dat in vrijhandelsovereenkomsten soms onvoldoende aandacht wordt besteed aan de grote verschillen in de normen voor de landbouwproductie tussen de EU en derde landen met betrekking tot milieubescherming en dierenwelzijn, hetgeen de landbouwers in de EU ervan weerhoudt verdere investeringen in het milieu te doen, waaronder in de biologische productie; |
Omschakeling stimuleren en de hele waardeketen versterken
50. |
is van mening dat, om invulling te geven aan de ambities van de nationale strategische plannen, een adequate GLB-begroting alsook compatibiliteit met andere Europese fondsen of programma’s een “must” is om stimulansen te creëren voor landbouwers om over te schakelen op biologische landbouwpraktijken en daarmee door te gaan, in concreto in de vorm van passend gefinancierde maatregelen voor plattelandsontwikkeling of financieel aantrekkelijke ecoregelingen, of een combinatie daarvan; |
51. |
dringt aan op ecoregelingen die toegankelijk zijn voor zowel traditionele als biologische landbouwers, en ze zo te ontwerpen dat ze verenigbaar en complementair zijn met agromilieu- en klimaatmaatregelen (AECM’s); herinnert eraan dat het belangrijk is om biologische landbouwers ook na de overgangsfase te blijven ondersteunen; verzoekt de lidstaten om generatievernieuwing in de biologische landbouw te steunen middels relevante beleidsmaatregelen, vrouwen ertoe aan te zetten landbouwer te worden, en steun te geven aan de ontwikkeling van levensvatbare kleine en middelgrote biologische landbouwbedrijven; |
52. |
betreurt dat de GLB-begroting al twee decennia wordt verlaagd, terwijl de vereisten die aan de landbouwsector worden opgelegd juist toenemen; merkt op dat slechts 1,8 % van de huidige GLB-begroting gereserveerd is voor maatregelen ter ondersteuning van de biologische landbouw, en verwelkomt het dat het nieuwe GLB de lidstaten meer speelruimte biedt om, met name middels ecoregelingen en maatregelen voor plattelandsontwikkeling, meer financiële middelen voor de biologische sector uit te trekken; |
53. |
wijst erop dat korte, lokale, seizoensgebonden en slimme voedselvoorzieningsketens en andere rechtstreekse afzetmogelijkheden, zoals boerenmarkten, voor biologische landbouwers en plaatselijke economieën een mogelijkheid inhouden om het gebied van het milieu en het dierenwelzijn winst te boeken, én om een inkomen te genereren, werkgelegenheid te behouden en te scheppen, de vitaliteit van het platteland te garanderen, en de kloof te dichten tussen producenten en consumenten in de EU; merkt op dat marktontwikkeling essentieel is voor de duurzame ontwikkeling van de biologische sector; |
54. |
verzoekt de lidstaten voldoende middelen toe te wijzen voor investeringen die de ontwikkeling van korte voedselketens vereenvudigen, zoals in uitbreiding van het aantal mobiele slachthuizen of verwerkingsfaciliteiten op landbouwbedrijven; is van mening dat in het kader van openbare aanbestedingsprocedures de voorkeur moet worden gegeven aan lokale toeleveringsketens; benadrukt dat de focus op lokale productie en korte ketens niet tot bijkomende belemmeringen op de interne markt van de EU moet leiden; |
55. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten actief bij te dragen aan een betere structurering van biologische toeleveringsketens en aan de capaciteitsopbouw van organisaties van biologische producenten; dringt er bij de lidstaten op aan “sectoraal optreden” en alle beschikbare maatregelen te gebruiken om de organisatie van biologische producenten in alle relevante sectoren te verbeteren, en ze bij te staan in het geval van een tijdelijke overproductie; |
56. |
merkt op dat biologische landbouwbedrijven, die een kleinere productie in termen van volume hebben en dus duurder zijn, een slechtere onderhandelingspositie kunnen hebben voor commerciële overeenkomsten en derhalve bijzonder kwetsbaar kunnen zijn voor oneerlijke handelspraktijken, met name in de vorm van late betalingen voor bederfelijke goederen, annuleringen op het laatste moment of het dwingen van leveranciers om te betalen voor niet verkochte en verspilde producten; onderstreept de noodzaak van duidelijke contractuele voorwaarden en een eerlijke erkenning van het werk van landbouwproducenten, en is van oordeel dat instrumenten zoals toeleveringsketencontracten moeten worden bevorderd; |
57. |
is verheugd over de steun van de Commissie voor de ontwikkeling van biodistricten — ook wel aangeduid als ecoregio’s — in de lidstaten, aangezien deze multifunctioneel van aard zijn, korte toeleveringsketens bevorderen en synergieën tot stand brengen, waaronder tussen landbouwers, consumenten, de verwerkende sector, detailhandelaren, de horeca en de cateringsector, en culturele ondernemingen; verzoekt de Commissie de lidstaten informatie te verstrekken over de instrumenten die zij kunnen gebruiken om de ontwikkeling van biodistricten te bevorderen, met name in stedelijke gebieden; merkt op dat hun succes afhankelijk is van een sterke regionale integratie en de betrokkenheid van lokale en regionale overheden; |
58. |
wijst erop dat het van fundamenteel belang is de gestructureerde uitwisseling van kennis en beste praktijken op het gebied van biologische landbouw tussen de lidstaten en landbouwers uit te breiden; onderstreept de voordelen van intensievere samenwerking tussen wetenschappers, landbouwuniversiteiten en de bredere onderwijssector, adviesbureaus en consultants, landbouwers en hun verenigingen en organisaties, en de samenleving; benadrukt de belangrijke rol die de onafhankelijke landbouwbedrijfsadviesdiensten die de lidstaten in hun strategische plannen in het kader van het GLB moeten opnemen, moeten spelen bij de ontwikkeling van de biologische productie, en benadrukt dat daarvoor voldoende financiële middelen moeten worden gereserveerd; |
59. |
merkt op dat in het verslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek getiteld “Modeling environmental and climate ambition in the agricultural sector with the CAPRI model” (8) wordt aangegeven dat de productiviteit van de biologische landbouw en het nutriëntenbeheer moeten worden verbeterd, hetgeen mogelijk is op basis van — onder andere — precisielandbouw, nieuwe digitale technologieën en andere innovatieve technieken; |
60. |
merkt op dat innovatieve digitale instrumenten het potentieel hebben om de transparantie en traceerbaarheid aanzienlijk te vergroten, en zo fraude en illegale productiemethoden te bestrijden, en het consumentenvertrouwen te vergroten; moedigt de Commissie derhalve aan te zorgen voor een bredere uitrol van digitale technologieën, zoals via de strategische GLB-plannen, waaronder precisielandbouw en blockchain, in de biologische landbouw; benadrukt evenwel dat deze technologieën een aanvulling vormen op de systemische duurzaamheidsbenadering van de biologische landbouw en dat de privacy, de winstgevendheid en de onafhankelijkheid van landbouwers in verband met gegevens gewaarborgd moeten zijn; |
De bijdrage van de biologische landbouw aan duurzaamheid vergroten
61. |
wijst eens te meer op het belang van onderzoek en innovatie voor de duurzaamheid van de sector biologische landbouw en voor het voldoen aan de maatschappelijke verwachtingen met betrekking tot biodiversiteit, klimaatverandering en de aanpassing daaraan, dierenwelzijn en het efficiënt gebruik van hulpbronnen, en verwelkomt het dat de Commissie van plan is financiering van Horizon Europa te gebruiken voor het verwezenlijken van deze doelstellingen; wijst er in dit verband op dat onderzoek en innovatie nodig zijn om de overstap op biologische landbouw — met inbegrip van biologische veeteelt — aan te moedigen, om alternatieven te vinden voor bepaalde “inputs” bij zowel de landbouw als de verwerking, teneinde de opbrengsten te vergroten en te zorgen voor een grotere beschikbaarheid van de noodzakelijke eiwithoudende voeders, vitaminen, gewasbeschermingsmiddelen, met name biologische, meststoffen en genetische hulpbronnen, en om robuuste landbouwsystemen verder te ontwikkelen en de weerbaarheid tegen droogte, plagen en ziekten te vergroten; verzoekt de Commissie de samenwerking tussen onderzoeksgemeenschappen die zich bezighouden met biologische en conventionele voeding en landbouw te stimuleren en te bevorderen, met name via het Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP-AGRI); |
62. |
moedigt ertoe aan gebruik te maken van een op de wetenschap gebaseerde benadering van bodemvruchtbaarheid, en wijst op de noodzaak van het ontwikkelen, aanvaarden en promoten van innovaties aangaande nieuwe plantaardige nutriëntenbronnen in de biologische landbouw, met inbegrip van meer recycling van nutriënten middels passende verwerking en scheiding van nutriënten en, waar geschikt en passend, meststoffen die zijn geproduceerd uit hernieuwbare bronnen, zoals biomassa-afval en dierlijke meststoffen, teneinde tekorten aan nutriënten op de lange termijn te vermijden; herinnert aan het belang van dierlijke mest als biologische meststof, en moedigt het duurzame gebruik ervan in de teeltcyclus aan; verzoekt de Commissie nieuwe gerecycleerde materialen die essentiële plantaardige nutriënten bevatten (fosfor, kalium, en stikstof) te beoordelen met het oog op opname in de toekomst op de lijst van externe productiemiddelen van Verordening (EU) 2018/848, overeenkomstig de beginselen van biologische landbouw en houdende waarborgen betreffende kwaliteit, veiligheid en consumentenvertrouwen; |
63. |
pleit voor meer onderzoek naar en voorlichting over de potentiële baten van het gebruik van biostimulanten van planten en bodemverbeteraars van biologische oorsprong in de biologische landbouw en de bijdrage die deze kunnen leveren aan de opname van nutriënten en hogere rendementen binnen dit productiemodel, teneinde hun bredere uitrol te bevorderen en te helpen de kloof tussen biologische en conventionele opbrengsten te dichten; geeft aan dat het bevorderen van het gebruik van een adequate, voor het landbouwbedrijf specifieke combinatie van verschillende externe nutriënten, naast biologische stikstoffixatie, een oplossing zou kunnen zijn voor de uitdaging van de onevenwichtigheden in nutriëntenbudgetten in biologische landbouwsystemen; |
64. |
wijst op de dringende noodzaak van de ontwikkeling van de productie van biologische plantaardige eiwitten en van het stimuleren van de productie van biologische peulvruchten, ook in voedersystemen, in de Europese Unie, om de afhankelijkheid van de biologische sector van importen te beperken; dringt er bij de Commissie op aan een speciaal strategisch plan in dit verband op te stellen; |
65. |
is ingenomen met de bijdrage van de biologische landbouw aan de beperking van het gebruik van synthetische pesticiden, en verzoekt de Commissie om, wanneer zij de nieuwe wetgeving formuleert inzake het duurzame gebruik van pesticiden, een definitie op te nemen van biologische gewasbeschermingsmiddelen en de beschikbaarheid van dit soort middelen en van natuurlijke stoffen te vergroten, die over potentieel voor een veel bredere inzet beschikken, door het proces van beoordeling en vergunningverlening te verbeteren en te versnellen; |
66. |
herinnert de Commissie en de lidstaten aan de resolutie van het Parlement over biologische pesticiden met een laag risico (9) van 15 februari 2017, en beklemtoont dat steun moet worden gegeven aan de ontwikkeling van veilige, doeltreffende en betaalbare alternatieve gewasbeschermingsmiddelen, en dat het bredere gebruik daarvan moet worden bevorderd, in het bijzonder door zowel de vergunningprocedure voor basisstoffen te vereenvoudigen als hun gebruik te bevorderen, als belangrijk element van de ontwikkeling van biologische productie; onderstreept dat het noodzakelijk is om de voorwaarden te scheppen voor gelijke toegang tot biologische gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in de lidstaten; benadrukt dat residuen van pesticiden, die in het milieu aanwezig zijn, ook gevolgen kunnen hebben voor biologische producten; |
67. |
geeft aan dat biologische landbouwers, die garanderen dat bij de productie hoge milieunormen in acht worden genomen, niet verantwoordelijk moeten worden gehouden voor risico’s waar zij geen invloed op hebben, en roept de Commissie op nader in te zetten op harmonisatie van de omgang met pesticidenresiduen; |
68. |
benadrukt het belang van voldoende beschikbaar biologisch zaad van hoge kwaliteit, heterogeen materiaal en hoogproductieve plantenrassen, lokale rassen en lokaal aangepaste rassen; wijst op hun potentieel om de bestendigheid tegen plantenziekten en de gevolgen van klimaatverandering te verbeteren; moedigt de Commissie en de lidstaten aan zich meer in te spannen, waaronder door middel van specifieke acties, om de werking van de markt voor biologisch zaaigoed te verbeteren, en is van mening dat overgangsperioden nuttig zouden kunnen zijn om dit te bereiken; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat voldoende financiële middelen worden toegewezen voor onderzoek naar biologische zaden en biologische veeteelt; |
69. |
wijst in het bijzonder op het belang van steunprogramma’s voor het behoud en de selectie van lokale rassen die, gezien hun robuustheid, bijzonder geschikt zijn voor de biologische landbouw; benadrukt de noodzaak van ondersteuning van traditionele methoden voor het telen van gewassen voor de ontwikkeling van gezonde en veerkrachtige rassen, alsook op de noodzaak van moderne, duurzame en innovatieve methoden bij de ontwikkeling van nieuwe biologische zaden en landbouwpraktijken, waarbij een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu in stand wordt gehouden; |
70. |
benadrukt in dit verband de rol die wetenschappelijke innovaties op het gebied van de ontwikkeling van rassen kunnen spelen, in het bijzonder voor vergroting van de veerkracht van rassen, bevordering van de diversiteit van de genetische bronnen en versterking van de voedselproductiesystemen, en herinnert eraan dat het gebruik van genetisch gemodificeerde zaden in de biologische landbouw niet toegestaan is; |
71. |
steunt het voornemen van de Commissie om de analysen van de EU-waarnemingsposten voor de markt uit te breiden naar biologische producten; wijst erop dat het van belang is om grotere hoeveelheden nauwkeurige en actuele gegevens, ook op regionaal niveau, over de biologische sector te verzamelen en de beschikbaarheid ervan te verbeteren, teneinde beter inzicht te krijgen in de milieu-, economische en sociale gevolgen daarvan; |
72. |
is van oordeel dat dit ook gegevens moet omvatten over de bijdrage van de sector aan milieuduurzaamheid, naast gegevens over de productie, de verwerking, de consumptie, waaronder in de horeca en openbare kantines, over de handel binnen de EU en met derde landen, en over prijzen aan boer en de detailhandelsprijzen, consumentenvoorkeuren, de structuur van toeleveringsketens, de toegevoegde waarde en het aandeel van landbouwers in de toeleveringsketens; is ervan overtuigd dat deze gegevens essentieel zijn voor het ontwikkelen en monitoren van EU-beleid inzake biologische productie en voor het nemen van maatregelen voor het aanpakken van onevenwichtigheden in verband met vraag en aanbod, om consumptie- en productietrends te evalueren, en om de transparantie en het vertrouwen in de biologische sector te vergroten; |
73. |
erkent het potentieel van een gemeenschappelijke Europese gegevensruimte voor de landbouw om de kennis van de consument uit te breiden, zijn vertrouwen te vergroten, en te zorgen voor betere traceerbaarheid in de biologische toeleveringsketen; benadrukt dat het voor het stimuleren van de vraag van essentieel belang is de behoeften van de consument middels relevante beoordelingen in kaart te brengen; verzoekt de lidstaten beter te communiceren over de economische resultaten van de biologische sector; verzoekt de Commissie alomvattende studies en impactanalyses uit te voeren naar de effecten die een toename van biologische landbouw zou hebben op enerzijds de klimaatverandering en anderzijds de voedselzekerheid in de Europese Unie; |
o
o o
74. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en de parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 270 van 7.7.2021, blz. 2.
(2) PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1.
(3) PB C 67 van 8.2.2022, blz. 25.
(4) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0425.
(5) PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1.
(6) PB L 435 van 6.12.2021, blz. 262.
(7) PB C 390 van 18.11.2019, blz. 2.
(8) Barreiro Hurle, J., Bogonos, M., Himics, M., Hristov, J., Perez Dominguez, I., Sahoo, A., Salputra, G., Weiss, F., Baldoni, E. en Elleby, C., Modelling environmental and climate ambition in the agricultural sector with the CAPRI model, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2021.
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/33 |
P9_TA(2022)0137
De vervolging van minderheden op grond van godsdienst of levensovertuiging
Resolutie van het Europees Parlement van 3 mei 2022 over de vervolging van minderheden op grond van godsdienst of levensovertuiging (2021/2055(INI))
(2022/C 465/03)
Het Europees Parlement,
— |
gezien de artikelen 2, 18 en 26 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, |
— |
gezien de artikelen 2, 4, 18, 24, 26 en 27 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), |
— |
gezien de artikelen 2 en 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, |
— |
gezien de artikelen 6 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), |
— |
gezien artikel 17 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien de artikelen 10, 14, 21 en 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
— |
gezien artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 2 van het Eerste Protocol bij dat verdrag en artikel 12 van Protocol nr. 12 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, |
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide van 1948, |
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van 1979, |
— |
gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, |
— |
gezien de Verklaring van de Algemene Vergadering van de VN van 25 november 1981 inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie of overtuiging, |
— |
gezien de Verklaring van de Algemene Vergadering van de VN van 18 december 1992 over de rechten van personen die deel uitmaken van nationale of etnische, godsdienstige of taalkundige minderheden, |
— |
gezien de resolutie van de Mensenrechtenraad van de VN van 24 maart 2011 over de strijd tegen intolerantie, negatieve stereotypering, stigmatisering en discriminatie van, en het aanzetten tot of aanwenden van geweld tegen personen, op grond van religie of overtuiging, |
— |
gezien het Actieplan van Rabat van 5 oktober 2012 betreffende het verbod op het uitdragen van haat op grond van nationaliteit, ras of godsdienst waarmee wordt aangezet tot discriminatie, vijandigheid of geweld, |
— |
gezien het op 28 mei 2019 aangenomen besluit van de Algemene Vergadering van de VN, waarin 22 augustus werd uitgeroepen tot Internationale Dag ter herdenking van de slachtoffers van geweld op grond van godsdienst of overtuiging, |
— |
gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 21 januari 2021 over het bevorderen van een cultuur van vrede en verdraagzaamheid om religieuze plaatsen te beschermen, |
— |
gezien de rapporten van 15 juli 2019 en 3 maart 2021 van de speciale rapporteur van de VN voor minderhedenkwesties aan de Mensenrechtenraad van de VN, waarin met name het begrip “minderheid” werd behandeld, evenals de wijdverspreide aanvallen op minderheden via haatzaaiende uitlatingen op sociale media, |
— |
gezien het rapport van de speciale rapporteur van de VN van 12 oktober 2020 over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, waarin werd gesteld dat ieders vrijheid van godsdienst en levensovertuiging moet worden gevrijwaard om de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling te doen slagen en dat personen die tot religieuze of levensbeschouwelijke minderheden behoren, gevaar lopen “in de steek gelaten te worden”, |
— |
gezien het jaarverslag van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van 28 december 2020 over de rechten van personen die deel uitmaken van nationale of etnische, godsdienstige of taalkundige minderheden, |
— |
gezien de Verklaring van Marrakesh van 27 januari 2016 over de rechten van religieuze minderheden in gemeenschappen met een overwegende moslimmeerderheid, |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 16 november 2009 over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 21 februari 2011 over onverdraagzaamheid, discriminatie en geweld op basis van godsdienst en overtuiging, |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 22 februari 2021 over de prioriteiten van de EU in de mensenrechtenfora van de VN in 2021, |
— |
gezien de EU-richtsnoeren van 24 juni 2013 over de bevordering en de bescherming van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging, |
— |
gezien de EU-mensenrechtenrichtsnoeren van 18 maart 2019 inzake non-discriminatie in het extern optreden, |
— |
gezien de verslagen van de speciaal gezant voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging buiten de EU, |
— |
gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie voor 2020-2024 dat zal worden gefinancierd uit het meerjarig financieel kader voor 2021-2027, |
— |
gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (COM(2018)0460) en gezien het gewijzigd voorstel voor die verordening (COM(2020)0459), |
— |
gezien de toekenning van de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken van het Europees Parlement aan Raif Badawi in 2015, aan Nadia Murad en Lamiya Aji Bashar in 2016 en aan Ilham Tohti in 2019, |
— |
gezien zijn resolutie van 10 oktober 2013 over discriminatie op grond van kaste (1), met name paragraaf 6 over religie als een intersectionele factor van discriminatie en misbruik, |
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2019 over de EU-richtsnoeren en het mandaat van de speciaal gezant van de EU voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging buiten de Europese Unie (2), |
— |
gezien zijn resolutie van 4 februari 2016 over de stelselmatige massamoord op religieuze minderheden door “ISIS/Da’esh” (3), |
— |
gezien zijn resolutie van 4 juli 2017 over de bestrijding van mensenrechtenschendingen in de context van oorlogsmisdrijven, en misdrijven tegen de menselijkheid, met inbegrip van genocide (4), |
— |
gezien zijn resolutie van 15 maart 2018 over de situatie in Syrië (5), |
— |
gezien zijn resoluties van 4 oktober 2018 over massale willekeurige detentie van Oeigoeren en Kazakken in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang (6), van 18 april 2019 over China, met name de situatie van religieuze en etnische minderheden (7), van 19 december 2019 over de situatie van de Oeigoeren in China (China Cables) (8) en van 17 december 2020 over dwangarbeid en de situatie van de Oeigoeren in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang (9), |
— |
gezien zijn resoluties van 7 juli (10) en 15 december 2016 (11), 14 september (12) en 14 december 2017 (13), en 19 september 2019 (14) over Myanmar en de situatie van de Rohingya, |
— |
gezien zijn resoluties van 28 november 2019 over de situatie op het gebied van de vrijheden in Algerije (15) en van 26 november 2020 over de verslechterende mensenrechtensituatie in Algerije, in het bijzonder de zaak van journalist Khaled Drareni (16), |
— |
gezien zijn resolutie van 19 december 2019 over schendingen van de mensenrechten, waaronder de godsdienstvrijheid, in Burkina Faso (17), |
— |
gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over Nigeria, met name de recente terreuraanslagen (18), |
— |
gezien zijn resolutie van 29 april 2021 over de blasfemiewetten in Pakistan en de zaak Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel (19), waarin de zaak Asia Bibi ook wordt genoemd, zijn resolutie van 14 april 2016 over Pakistan, met name de aanslag in Lahore (20), en zijn resolutie van 13 december 2018 over Iran, met name de zaak Nasrin Sotoudeh (21), |
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2020 over de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor het buitenlands beleid (22), |
— |
gezien zijn aanbeveling van 29 april 2021 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de betrekkingen tussen de EU en India (23), |
— |
gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 9 juni 2021 betreffende de 75e en 76e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (24), |
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 betreffende het jaarverslag 2018 (25) over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de EU op dit gebied, en met name de paragrafen 42, 43 en 45, |
— |
gezien zijn resolutie van 20 januari 2021 betreffende het jaarverslag 2019 (26) over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de EU op dit gebied, en met name de paragrafen 103, 104, 106 en 107, |
— |
gezien de activiteiten van de Interfractiewerkgroep “Vrijheid van godsdienst en tolerantie tussen religies” van het Europees Parlement, |
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
— |
gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, |
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0071/2022), |
A. |
overwegende dat de VN-mensenrechtenverdragen, samen met het internationaal recht en het EU-recht, voorzien in normen voor de bescherming van de rechten van personen die tot levensbeschouwelijke of religieuze minderheden behoren als integraal onderdeel van de mensenrechten; |
B. |
overwegende dat het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst de vrijheid omvat om te kiezen wat men gelooft of niet gelooft, de vrijheid om zonder beperkingen een godsdienst of overtuiging op te richten, aan te hangen of op te geven, en de vrijheid om individueel of binnen een gemeenschap, privé of in het openbaar, uitdrukking te geven aan zijn godsdienst of overtuiging met betrekking tot eredienst, onderricht, praktijk en inachtneming van de geboden en voorschriften; overwegende dat deze vrijheid religieuze, seculiere en niet-confessionele organisaties het recht geeft op een erkende rechtspersoonlijkheid; overwegende dat de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging ook het recht omvat om kritische of satirische meningen over godsdiensten en religieuze autoriteiten te uiten als een legitieme uiting van vrijheid van denken of artistieke creatie; |
C. |
overwegende dat de EU overeenkomstig artikel 21 VEU de eerbiediging van de menselijke waardigheid en de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden bevordert en verdedigt, als onderdeel van de leidende beginselen van haar buitenlands beleid; |
D. |
overwegende dat in een groot aantal landen in de wereld inbreuk wordt gepleegd op de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging; overwegende dat een groot aantal mensen in landen woont waar ernstige inbreuken op de vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en levensovertuiging worden opgelegd of getolereerd; |
E. |
overwegende dat discriminatie en vervolging van minderheden op grond van geloof of godsdienst door verschillende actoren — staten, niet-overheidsactoren of een combinatie van beide — wordt uitgevoerd en verschillende vormen kan aannemen, zoals moorden, marteling, fysieke aanvallen, massale opsluiting, willekeurige arrestaties, gedwongen verdwijningen, buitengerechtelijke executies, dwang, gedwongen bekeringen, ontvoeringen, vroege en gedwongen huwelijken, gendergebaseerd geweld, verkrachting, lichamelijke en geestelijke mishandeling, gedwongen geboortebeperking en abortussen, dwangarbeid en ontheemding, mensenhandel, bedreigingen, uitsluiting, discriminerende en oneerlijke behandeling, pesterijen, onteigening, beperking van de toegang tot burgerschap, verkozen ambten, werkgelegenheid, onderwijs, gezondheidszorg en administratieve diensten, vernieling van gebedsplaatsen, begraafplaatsen en cultureel erfgoed, en offline en online haatzaaiende taal; |
F. |
overwegende dat de COVID-19-pandemie de vervolging van en het geweld tegen levensbeschouwelijke en religieuze minderheden in sommige landen heeft verergerd; overwegende dat de gezondheidscrisis bovendien voor sommige landen als voorwendsel is gebruikt om vervolgingsmaatregelen te nemen voor doeleinden die geen verband houden met de pandemie; overwegende dat levensbeschouwelijke en religieuze minderheden bijzonder kwetsbaar zijn geworden voor besmetting met en overlijden door COVID-19 vanwege ongelijke toegang tot adequate medische zorg; |
G. |
overwegende dat met name vrouwen die behoren tot levensbeschouwelijke en religieuze minderheden het risico lopen op meer discriminatie en geweld in verband met intersectionele factoren zoals geslacht, godsdienst, kaste, etnische achtergrond, ongelijke machtsverhoudingen en mannelijke dominantie, in sommige gevallen met religieuze of levensbeschouwelijke motieven; overwegende dat vrouwen meer moeilijkheden ondervinden bij het uitoefenen van hun recht om een religieuze of levensbeschouwelijke gemeenschap te verlaten vanwege een gebrek aan sociale of economische onafhankelijkheid of dreiging met geweld of verlies van de voogdij over hun kinderen; |
H. |
overwegende dat gendergerelateerd geweld en discriminatie op grond van religieuze motieven blijven voortbestaan; overwegende dat vrouwen en lhbtiq+-personen nog steeds te maken hebben met discriminatie en geweld uit naam van het geloof door zowel statelijke als niet-statelijke actoren; overwegende dat seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, waaronder abortus, uit naam van het geloof worden verboden door zowel statelijke als niet-statelijke actoren; |
I. |
overwegende dat elke vervolging op grond van godsdienst of overtuiging de scherpste veroordeling en snelle reacties van nationale regeringen en internationale actoren verdient; |
J. |
overwegende dat gebruiken in verband met inheemse geloofsovertuigingen of religies deel uitmaken van de culturele identiteit van een volk; overwegende dat inheemse volkeren het recht hebben hun institutionele structuren en hun kenmerkende gebruiken, spiritualiteit, tradities, procedures en praktijken te bevorderen, te ontwikkelen en in stand te houden, overeenkomstig de internationale mensenrechtennormen; |
K. |
overwegende dat in bijna elke regio ter wereld religieuze minderheden het risico lopen te worden aangemerkt als “terroristische groeperingen” en dat leden worden gearresteerd op beschuldiging van “extremisme” of “illegale activiteiten”; overwegende dat sommige regeringen nationale veiligheidsoverwegingen en terrorismebestrijdingsmaatregelen gebruiken om het lidmaatschap van bepaalde religieuze of geloofsgroepen, of hun activiteiten, strafbaar te stellen; overwegende dat dergelijke benaderingen de uitoefening van het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ondermijnen; |
L. |
overwegende dat levensbeschouwelijke of religieuze minderheden vaak onvoldoende vertegenwoordigd zijn op nationaal niveau; overwegende dat de behoeften en belangen van deze minderheden vaak niet in wetgeving is opgenomen, en dat regeringen uiteenlopende buitengerechtelijke maatregelen toepassen op grond waarvan minderheden worden vervolgd of gestigmatiseerd of hun legitieme status in twijfel wordt getrokken of ze worden gestigmatiseerd op basis van levensovertuiging of godsdienst; |
M. |
overwegende dat in talrijke conflicten en crises in de wereld aanvallen op cultureel erfgoed hebben plaatsgevonden als uiting van symbolisch geweld en de politisering van cultureel erfgoed; overwegende dat de religieuze aspecten van deze conflicten rechtstreeks hebben bijgedragen tot humanitaire crises, ontheemding, migratie en de schending van religieuze en culturele rechten en menselijke waardigheid; overwegende dat deze conflicten en crises samenlevingen, landen, regio’s, etnische groepen en gemeenschappen kunnen polariseren en het risico op gewelddadige conflicten kunnen vergroten; overwegende dat de vernietiging en plundering van cultureel erfgoed derhalve een oorlogswapen kan zijn en een voorbode van toekomstige massale wreedheden; overwegende dat deze vernietiging en plundering bovendien grote obstakels vormen voor dialoog, vrede en verzoening; |
N. |
overwegende dat de vernietiging van cultureel erfgoed inhoudt dat gemeenschappen, vooral religieuze gemeenschappen, beroofd worden van een belangrijk deel van hun identiteit, wat hen kwetsbaar maakt; overwegende dat extremistische groepen en andere partijen in een conflict hun invloed gemakkelijk kunnen verspreiden in gebieden waar de identiteit en de sociale samenhang verzwakt zijn en de verdeeldheid in de gemeenschappen verscherpt is; |
O. |
overwegende dat in gevallen van internationale misdrijven op basis van religie of levensovertuiging de daders, op enkele uitzonderingen na, ongestraft zijn gebleven, en dat de wreedheden daarom hebben kunnen voortduren; |
P. |
overwegende dat staten en overheidsinstanties, in overeenstemming met het VN-Genocideverdrag van 1948, niet alleen verplicht zijn om de plegers van genocide te straffen, maar ook om dergelijke misdrijven te voorkomen; |
1. |
bevestigt zijn onwrikbare inzet voor de bevordering en bescherming van de rechten van personen die tot levensbeschouwelijke of religieuze minderheden behoren, overal ter wereld, met onder meer hun recht om van levensovertuiging of godsdienst te veranderen of deze te kiezen, te uiten, uit te oefenen of te verlaten, met naleving van de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie; veroordeelt in de scherpste bewoordingen alle vormen van vervolging, geweld, het aanzetten tot geweld en terroristische daden gericht tegen eender welke minderheid op grond van godsdienst of levensovertuiging of het ontbreken daarvan; benadrukt dat schendingen van deze mensenrechten in sommige gevallen kunnen neerkomen op genocide of misdaden tegen de menselijkheid; veroordeelt de ontkenning van dergelijke schendingen of pogingen om ze te minimaliseren en bevestigt opnieuw zijn streven om ze uit te roeien en spreekt nogmaals zijn steun uit voor de slachtoffers; |
2. |
benadrukt dat staten de primaire verantwoordelijkheid hebben om de mensenrechten van personen die wat hun levensovertuiging of religie betreft tot een minderheid behoren te bevorderen en te beschermen, met inbegrip van hun recht om hun godsdienst of overtuiging uit te oefenen en hun recht om niet te geloven, en om hen te beschermen tegen schendingen van die rechten, in het bijzonder tegen misdaden tegen de menselijkheid en genocide; |
3. |
is van mening dat het, ongeacht overtuiging, godsdienst, gedachtengoed of geweten, van essentieel belang is de integratie van alle mensen in hun samenleving en in het politieke, sociaal-economische en culturele leven te bevorderen en te verzekeren, en ervoor te zorgen dat hun waardigheid, burgerschap, individuele rechten en vrijheid worden geëerbiedigd; |
4. |
benadrukt dat de vrijheid van denken, geweten, overtuiging en godsdienst, met inbegrip van de vrijheid om te aanbidden, geloofsregels in acht te nemen, te praktiseren en te onderwijzen, de vrijheid om te geloven of niet te geloven, de vrijheid om theïstische, niet-theïstische, agnostische of atheïstische denkbeelden aan te hangen, en het recht op geloofsafval, mensenrechten zijn die door het internationaal recht beschermd worden; benadrukt dat de bevordering en bescherming van deze rechten hebben bijgedragen tot de bevordering van de mensenrechten en de democratie in een aantal omgevingen, ook in repressieve omstandigheden; wijst erop dat schendingen van deze rechten vaak onverdraagzaamheid in de hand werken of doen ontstaan, wat vaak vroege indicatoren zijn van potentieel geweld en conflict; |
5. |
wijst erop dat de bestrijding van discriminatie van minderheden, ongeacht hun tradities, geloof of godsdienst, en de bevordering en bescherming van hun rechten aanzienlijk bijdragen tot sociale en politieke stabiliteit, armoedevermindering, democratisch bestuur en conflictpreventie; |
6. |
benadrukt dat de vervolging van minderheden op grond van geloof of godsdienst vaak verweven is met andere specifieke gronden, in het bijzonder die welke verband houden met nationale of etnische afkomst, gender of kaste; vestigt de aandacht op de gevallen waarin geloofs- of godsdienstige groepen vervolgd worden, ook wanneer zij een sterke vertegenwoordiging op het grondgebied van een staat hebben of demografisch niet in de minderheid zijn, maar zich in een kwetsbare situatie bevinden die hen tot gemakkelijke doelwitten van geweld en repressie maakt; onderstreept tevens dat bekeerlingen die een geloof verlaten dat door een meerderheid wordt aangehangen, ernstige schendingen kunnen ervaren, waaronder gevangenisstraf, gedwongen echtscheiding, ontvoering, fysiek geweld en moord; |
7. |
is ernstig bezorgd over de ernstige mate van dwang, discriminatie, pesterijen, geweld en repressie tegen mensen die tot een levensbeschouwelijke of religieuze minderheid behoren, als een wereldwijd verschijnsel dat in bepaalde regio’s toeneemt; merkt op dat dit tal van religieuze gemeenschappen treft, zoals het boeddhisme, het christendom, het hindoeïsme, de islam en het jodendom, evenals groepen mensen die atheïst, humanist of agnosticus zijn of zich met geen enkele levensovertuiging of godsdienst identificeren; |
8. |
betreurt ten diepste dat niet-religieuze, seculiere en humanistische organisaties in een aantal landen verspreid over de hele wereld steeds meer te kampen hebben met vervolging, met inbegrip van ongekende golven van gevallen van aanzetten tot haat en moord; laakt het feit dat talloze personen en maatschappelijke organisaties onder vuur liggen doordat zij vreedzaam kanttekeningen plaatsen bij religieuze overtuigingen of deze bekritiseren of hekelen of het onderwerp maken van satire; benadrukt dat deze aanhoudende schending van de vrijheid van gedachte en meningsuiting geografische en culturele grenzen overschrijdt, ook binnen de EU-lidstaten; |
9. |
beklemtoont dat de daders van vervolging autoritaire regimes omvatten, evenals regeringen die geneigd zijn de suprematie van dominante etnische of religieuze bevolkingsgroepen over minderheden op te leggen, terroristische organisaties, politieke en religieuze extremistische partijen of groepen en soms ook familieleden, vrienden en buren van slachtoffers, bijvoorbeeld wanneer de slachtoffers van religie veranderen of niet langer een godsdienst belijden; |
10. |
verwelkomt de positieve rol van sommige geloofs- en religieuze gemeenschappen en op geloof gebaseerde niet-gouvernementele organisaties bij humanitaire activiteiten in conflictgebieden, bij de bestrijding van de aantasting van het milieu, bij het pleiten voor vrede en verzoening en bij het bijdragen aan ontwikkeling; |
11. |
wijst erop dat kerken, confessionele organisaties en andere religieuze en andere levensbeschouwelijke en religieuze instellingen en verenigingen een belangrijke rol spelen in de sociale structuur van ontwikkelingslanden; |
12. |
onderstreept dat bepaalde confessionele organisaties een strategisch belangrijke rol spelen bij het beïnvloeden van hun leden om tot een positie van begrip en belangenbehartiging te komen met betrekking tot cruciale kwesties zoals hiv, seksuele en reproductieve gezondheidszorg en de versterking van de positie van meisjes en vrouwen; |
13. |
merkt op dat kerken, andere levensbeschouwelijke en religieuze instellingen en confessionele organisaties vaak als enige gezondheidszorg en andere sociale diensten verstrekken in afgelegen gebieden van bepaalde ontwikkelingslanden en in conflictgevoelige omgevingen; |
14. |
is van mening dat humanitaire actoren informatie moeten ontvangen over de specifieke gevoeligheden van religieuze en levensbeschouwelijke minderheidsgroepen in ontheemdingssituaties, zodat zij inclusievere hulp en bescherming kunnen bieden aan diverse vluchtelingenpopulaties; |
Belangrijke uitdagingen in verband met de vervolging van religieuze minderheden aanpakken
15. |
wijst erop dat het enorm belangrijk is om de daders van mensenrechtenschendingen gericht tegen personen die tot een levensbeschouwelijke of religieuze minderheid behoren ter verantwoording te roepen; benadrukt dat het van het grootste belang is grondig onderzoek te doen naar schendingen van de mensenrechten, ervoor te zorgen dat slachtoffers en hun families daadwerkelijk toegang hebben tot de rechter en tot rechtsmiddelen, en hun passende schadeloosstelling te bieden; verzoekt de EU en de lidstaten dringend samen te werken met relevante VN-mechanismen en -comités om meer onderzoek te doen naar de huidige mensenrechtenschendingen gericht tegen levensbeschouwelijke en religieuze minderheden overal ter wereld; bevestigt in dit verband zijn steun aan het Internationaal Strafhof en onderstreept het belang van de rol die het Strafhof speelt bij de vervolging van de ernstigste misdaden; merkt op dat het Statuut van Rome zowel betrekking heeft op misdaden tegen de menselijkheid als op genocide van groepen op grond van godsdienst of levensovertuiging, en een fundamenteel internationaal wettelijk kader in het leven roept om straffeloosheid te bestrijden; roept de EU en haar lidstaten op hun financiële steun aan het Internationaal Strafhof te verhogen en roept de VN-lidstaten op zich in dit verband in te zetten voor de strijd tegen straffeloosheid door middel van de ratificatie van het Statuut van Rome; benadrukt dat moet worden gewerkt aan het voorkomen van gewelddadigheden op grond van geloof of godsdienst, in het bijzonder internationale misdaden, zoals genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden; benadrukt dat de EU en haar lidstaten mechanismen moeten invoeren die hen in staat stellen vroegtijdige waarschuwingssignalen en risicofactoren van internationale misdrijven te monitoren, overeenkomstig het VN-analysekader voor gruweldaden, deze te analyseren en alomvattende reacties te bieden, onder meer overeenkomstig de plicht tot voorkoming en bestraffing van genocide; |
16. |
stelt met bezorgdheid vast dat de meeste geloofs- en religieuze haatmisdrijven wereldwijd niet worden gemeld en niet worden vervolgd; verzoekt de Raad, de Commissie, de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en de EU-lidstaten samen te werken met derde landen om maatregelen te nemen ter voorkoming en bestrijding van haatmisdrijven, en om wetgeving aan te nemen die volledig in overeenstemming is met de internationale normen inzake de vrijheid van meningsuiting, levensovertuiging en godsdienst; roept daarnaast regeringen op om een uitgebreid systeem voor gegevensverzameling op te zetten voor haatmisdrijven en andere discriminerende handelingen tegen religieuze of geloofsgemeenschappen; |
17. |
verzoekt de Raad en de EU-lidstaten sancties toe te passen tegen personen en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor of betrokken zijn bij ernstige of stelselmatige inbreuken op of schendingen van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging, zoals bepaald in de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten; |
18. |
is ontzet over de toename van vervolgingen van levensbeschouwelijke en religieuze minderheidsgroepen tijdens de COVID-19-pandemie; laakt het feit dat personen die tot levensbeschouwelijke en religieuze minderheden behoren, als zondebok zijn aangewezen en de schuld hebben gekregen van de verspreiding van het COVID-19-virus, en dat zij werden uitgesloten van of werden gediscrimineerd bij de toegang tot openbare gezondheidszorg, voedselhulp of humanitaire hulp, op grond van criteria die met hun levensovertuiging of religie te maken hebben; |
19. |
onderstreept dat humanitaire hulp op geen enkele wijze mag discrimineren, en veroordeelt met klem elke vorm van discriminatie op grond van religie bij de verstrekking van humanitaire hulp; |
20. |
roept de EU en haar lidstaten op de rechten, levensovertuigingen en waarden van inheemse volkeren te erkennen en zich in te zetten om de specifieke discriminatie van inheemse bevolkingsgroepen op grond van hun levensovertuigingen op alomvattende wijze aan te pakken door middel van het extern optreden van de EU; |
21. |
is bezorgd over de toepassing van blasfemiewetten en religieuze wetten die in sommige landen voorrang hebben op nationale wetten; betreurt dat vrouwen en meisjes die tot levensbeschouwelijke of religieuze minderheden behoren, specifiek en in toenemende mate het mikpunt zijn geweest van aanvallen met de bedoeling schade toe te brengen aan hun hele gemeenschap; benadrukt dat zij in het bijzonder blootgesteld zijn aan gewelddadige aanvallen, ontvoeringen, verkrachting, seksueel en gendergebaseerd geweld, gedwongen bekering, gedwongen sterilisatie en abortussen, vrouwelijke genitale verminking, gedwongen en vroegtijdige huwelijken en opsluiting binnen het gezin; veroordeelt met klem al deze mensenrechtenschendingen jegens vrouwen en meisjes en benadrukt dat de lockdownmaatregelen die tijdens de COVID-19-pandemie genomen zijn hun mensenrechtensituatie nog precairder hebben gemaakt en hun toegang tot informatie nog verder hebben beperkt; |
22. |
veroordeelt alle daden van of aansporingen tot geweld, vervolging, dwang en discriminatie tegen personen op grond van hun gender of seksuele geaardheid, ook door religieuze leiders of op grond van religieuze of geloofsovertuigingen; benadrukt dat de verdediging van “traditie” of “openbare moraal” in geen geval in strijd mag zijn met internationale mensenrechtenbepalingen waar staten zich aan moeten houden; beklemtoont met name dat discriminatie moet worden uitgebannen op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs, toegang tot de rechter en doeltreffende rechtsmiddelen, huisvesting en gezondheidszorg; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het misbruik en het als instrument gebruiken van geloof of godsdienst om discriminerend beleid, wetten, waaronder strafwetten, of beperkingen op te leggen die de rechten van lhbtiq+-mensen, vrouwen en meisjes weerspreken en ondermijnen en de toegang tot basisvoorzieningen, zoals onderwijs en gezondheid, waaronder seksuele en reproductieve rechten, beperken, abortus in alle gevallen strafbaar stellen, overspel strafbaar stellen of religieuze praktijken die de mensenrechten schenden vergemakkelijken; roept op tot intrekking van de desbetreffende beleidsmaatregelen, wetten of beperkingen die in de nationale wetgeving vaak als seculiere beperkingen worden vertaald; |
23. |
veroordeelt de religieuze sekten wier activiteiten gericht zijn op de diaspora uit ontwikkelingslanden, en die methoden gebruiken om financieel te profiteren van de kwetsbare situatie van deze migrantengemeenschappen in Europa en een vertekend wereldbeeld bevorderen, dat vaak wordt gekenmerkt door onder meer homofobie, transfobie en misogynie; |
24. |
veroordeelt de mensenrechtenschendingen, het seksueel misbruik, sektarisme en financieel wangedrag van religieuze missies en leiders in verscheidene ontwikkelingslanden; |
25. |
veroordeelt het gebruik van wetgeving inzake veiligheid, opruiing, verstoring van de openbare orde, aansporing tot geweld en bestrijding van terrorisme en extremisme als instrument om personen die tot een levensbeschouwelijke of religieuze minderheid behoren te vervolgen of te criminaliseren, de uitoefening of uitdrukking van hun geloof of religie te verbieden of te beperken, gebedshuizen te sluiten en het lidmaatschap van of de registratie in geloofs- of religieuze verenigingen te ontmoedigen; verzoekt de Commissie en de EDEO de uitvoering van dergelijke wetgeving aandachtig te volgen en deze kwestie consistent ter sprake te brengen in bilaterale dialogen met de betrokken regeringen; dringt er bij de EU-lidstaten op aan elk verzoek van buitenlandse autoriteiten te verwerpen waarin wordt gevraagd om justitiële en politiële samenwerking in individuele rechtszaken indien die op dergelijke wetgeving gebaseerd zijn; |
26. |
spreekt zijn krachtige veroordeling uit over elke praktijk van gedwongen opsluiting in door de staat beheerde heropvoedingskampen, dwangarbeid of uitbuiting van personen die tot een levensbeschouwelijke of religieuze minderheid behoren, met als doel om hen te dwingen hun godsdienst af te zweren en zich te assimileren aan de dominante cultuur, taal of denkwijze; veroordeelt tevens het grootschalige gebruik van digitale surveillancetechnologieën om personen die tot levensbeschouwelijke of religieuze minderheden behoren te volgen, te controleren en te onderdrukken; |
27. |
betreurt de beperking van de toegang tot juridische documentatie en registratie voor organisaties en personen die tot religieuze en levensbeschouwelijke minderheden behoren, en herinnert eraan dat juridische identiteit een recht is dat voor alle personen op gelijke wijze moet worden gegarandeerd; |
28. |
betreurt het feit dat de autoriteiten in meer dan 70 landen in de wereld strafwetgeving handhaven of nieuwe wetgeving willen invoeren waarin straffen zijn opgenomen voor blasfemie, godslastering, afvalligheid, godsdienstbelediging en bekering, waaronder de doodstraf; merkt op dat reeds bestaande wetten onevenredig worden gebruikt tegen mensen die tot levensbeschouwelijke of religieuze minderheden behoren, en een klimaat van geweld, discriminatie en religieuze onverdraagzaamheid aanwakkeren, dat ook maffiageweld tegen minderheidsgemeenschappen en de vernieling van gebedshuizen kan inhouden; roept de EU op haar politieke dialoog met alle betrokken landen te intensiveren met het oog op de intrekking van die wetten; benadrukt dat het externe optreden van de EU ter ondersteuning van de bevordering van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging gebaat zou zijn bij inspanningen van de EU en de lidstaten om samen te werken bij de wereldwijde afschaffing van de wetgeving betreffende godslastering; verzoekt de EU het goede voorbeeld te geven door haar interne situatie in dit verband aan te pakken; |
29. |
benadrukt dat mensenrechtenverdedigers, advocaten, niet-gouvernementele organisaties en activisten uit het maatschappelijk middenveld die mensen steunen en verdedigen die vervolgd worden op grond van hun geloof of godsdienst, beschermd moeten worden; hekelt het feit dat gebruik wordt gemaakt van aanklachten van godslastering, geloofsafval of andere beschuldigingen op religieuze gronden, om deze mensen en organisaties hard aan te pakken voor hun legitieme activiteiten, ook op internet en in sociale media; |
30. |
benadrukt dat staten waar een militaire dienstplicht geldt, gewetensbezwaren moeten toestaan, ook op grond van godsdienst of levensovertuiging, en moeten voorzien in een alternatieve dienstplicht; |
31. |
is van mening dat het gebrek aan erkenning van en kennis over de diversiteit van godsdiensten en geloofsovertuigingen voor individuen en gemeenschappen vooroordelen en stereotypen kan aanwakkeren die bijdragen tot meer spanningen, misverstanden, discriminerende houdingen en gebrek aan respect tussen individuen; herinnert eraan dat, zoals verklaard door het Mensenrechtencomité van de VN, openbaar onderwijs waarbinnen onderricht in een bepaalde religie of levensovertuiging voorkomt, in strijd is met het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, tenzij wordt voorzien in niet-discriminerende vrijstellingen of alternatieven die tegemoetkomen aan de wensen van de desbetreffende personen en hun voogden; |
32. |
benadrukt het belang van strategische benaderingen en educatieve initiatieven die onderwijs en interculturele en interreligieuze dialogen omvatten, onder meer tussen religieuze leiders en maatschappelijke organisaties, bij het aanpakken van vervolging van en onverdraagzaamheid en haatzaaiende taal jegens minderheden op grond van geloof of godsdienst; wijst erop dat interculturele en interreligieuze dialogen als katalysator kunnen dienen voor het ontwikkelen van een gevoel van vertrouwen, respect en begrip en voor het opbouwen van wederzijds respect en verzoening, om zo te leren vreedzaam en constructief samen te leven in een multiculturele context; |
33. |
merkt op dat jongeren in ontwikkelingslanden bijzonder gevoelig zijn voor extremistische ideologieën en dat hoogwaardig onderwijs een van de belangrijkste wapens vormt in de strijd tegen radicalisering; merkt op dat extremistische bewegingen vaak misbruik maken van de zwakke aanwezigheid van de overheid in plattelandsgebieden; |
34. |
betreurt dat socialemediaplatforms en -netwerken steeds vaker worden misbruikt voor intimidatie en het aanzetten tot haat en geweld; wijst erop dat levensbeschouwelijke of religieuze minderheden nog steeds het slachtoffer zijn van online en offline haatzaaien door individuen en georganiseerde groepen uit het hele politieke en religieuze spectrum en roept regeringen op dit aan te pakken en te bestrijden; |
Het buitenlands beleid en het externe optreden van de EU inzake mensenrechten versterken teneinde de vrijheid van levensovertuiging en godsdienst te beschermen van personen die tot minderheidsgroepen behoren
35. |
wijst erop dat de functie van speciaal EU-gezant voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging buiten de EU meer dan een jaar vacant is geweest; herhaalt zijn oproep aan de Raad en de Commissie om een transparante en volledige evaluatie te verrichten van de doeltreffendheid en toegevoegde waarde van de functie van de speciaal gezant, de speciaal gezant passende middelen ter beschikking te stellen en het institutioneel mandaat, de capaciteit en de taken van de speciaal gezant adequaat te ondersteunen; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om transparantie te waarborgen bij de benoeming, het mandaat, de activiteiten en de rapportageverplichtingen van de speciaal gezant; benadrukt dat de taken van de speciaal gezant gericht moeten zijn op de bevordering van de vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en levensovertuiging, alsook van het recht om niet te geloven, het recht op geloofsafval en het recht om atheïstische standpunten te huldigen, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de situatie van niet-gelovigen die gevaar lopen; beveelt aan dat de speciaal gezant nauw en op complementaire wijze samenwerkt met de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten en de Groep rechten van de mens (Cohom) van de Raad; |
36. |
verzoekt de Raad, de Commissie, de EDEO en de EU-lidstaten vervolgingen op grond van levensovertuiging of godsdienst te behandelen als een van de prioriteiten van het buitenlands beleid van de EU inzake mensenrechten, overeenkomstig het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024; wijst erop dat een meerlagige aanpak met meerdere actoren noodzakelijk is om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te beschermen en te bevorderen, en dat daarin de mensenrechten, dialoog en bemiddeling, conflictoplossing en preventie in samenwerking met verschillende statelijke en niet-statelijke actoren, zoals religieuze organisaties, religieuze leiders, niet-gelovige groepen, maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers, moeten worden opgenomen; roept op tot nauwere samenwerking met VN-initiatieven op dit gebied; herhaalt zijn verzoek om een regelmatige en openbare herziening van de EU-richtsnoeren over de bevordering en de bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, met de mogelijkheid om de uitvoering en voorstellen tot actualisering ervan te beoordelen; merkt op dat in de EU-richtsnoeren bepaald is dat de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren wordt beoordeeld door de Groep Cohom na een periode van drie jaar, en dat een dergelijke beoordeling niet is medegedeeld of openbaar gemaakt; is van mening dat een dergelijke beoordeling optimale werkwijzen moet benadrukken, verbeteringspunten moet aangeven en concrete aanbevelingen moet bieden inzake de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren volgens een vast tijdschema en mijlpalen; dringt erop aan dat de beoordeling wordt opgenomen in de EU-jaarverslagen over de mensenrechten en democratie in de wereld; verzoekt eveneens om de voortgangsverslagen over de uitvoering van de richtsnoeren regelmatig aan het Parlement mee te delen; |
37. |
roept de EU en haar lidstaten op de wettelijke en institutionele beschermingsmechanismen te versterken om de mensenrechten te waarborgen van leden van religieuze minderheden en van eenieder die zich in een kwetsbare situatie bevindt, zoals vrouwen en meisjes, personen van verschillende etnische groepen of kasten, ouderen en gehandicapten, migranten, vluchtelingen en in eigen land ontheemde personen, en lhbtiq+-personen, zodat zij volledig beschermd worden op basis van hun fundamentele rechten en niet gediscrimineerd worden op grond van hun geloof of religie; |
38. |
benadrukt dat de inzet van religie en levensovertuiging als instrument wereldwijd een belangrijke aanjager van conflicten is; benadrukt dat vervolging en discriminatie op grond van godsdienst en levensovertuiging veel personen en gemeenschappen aanzet tot migratie of ze ontheemd laat raken in eigen land; roept de Commissie en de lidstaten van de EU op om alle ontheemden bij te staan, ook diegenen die tot een levensbeschouwelijke of religieuze minderheid behoren en die vrijwillig naar hun geboorteland wensen terug te keren wanneer de materiële en veiligheidsomstandigheden dit toelaten en de omstandigheden die tot hun vertrek hebben geleid niet langer bestaan, met name door bij te dragen aan hun levensonderhoud en aan de wederopbouw van hun huisvesting en basisinfrastructuur, zoals scholen en ziekenhuizen; |
39. |
verzoekt de EU en haar partners te overwegen de rol van godsdienst in specifieke conflicten in kaart te brengen, bestaande positieve acties van religieuze leiders bij vredesopbouwacties, conflictanalyse en -preventie te identificeren en te ondersteunen, en te luisteren naar en een evaluatie uit te voeren van de vele stemmen van religieuze meerderheids- en minderheidsgroepen; |
40. |
wijst erop dat geweld tegen religieuze minderheden tijdens conflicten hen ook kwetsbaar kan maken voor later geweld in vluchtelingensituaties, als gevolg van verkeerde interpretaties van de humanitaire beginselen van neutraliteit en universaliteit en wijdverbreide veronderstellingen over religie als niet-essentieel of verdeeldheid zaaiend; |
41. |
dringt er bij de EDEO en de EU-delegaties op aan om voor alle relevante situaties doelstellingen op te nemen die specifiek betrekking hebben op de vervolging van minderheden op grond van hun geloof of religie, als onderdeel van de landenstrategieën inzake mensenrechten en democratie voor 2021-2024; roept de EDEO en de EU-delegaties op om tijdens mensenrechtendialogen met partnerlanden en in VN-mensenrechtenfora consequent algemene kwesties en specifieke gevallen van vervolging of discriminatie van levensbeschouwelijke of religieuze minderheden aan de orde te stellen, en daarbij een resultaatgerichte aanpak te volgen en rekening te houden met het genderperspectief; herhaalt zijn verzoek om de leden van het Parlement toegang te geven tot de inhoud van deze landenstrategieën; merkt op dat atheïsme en niet-religieuze groepen snel groeien en in het EU-beleidskader op gelijkwaardige wijze moeten worden behandeld; |
42. |
wijst erop dat in bepaalde landen niet-overheidsactoren de voornaamste aanstokers zijn van discriminatie jegens minderheden; verzoekt de Commissie en de lidstaten zich niet uitsluitend te richten op discriminatie van overheidswege, maar samen met de EU-partnerlanden ook de oorzaken van maatschappelijke discriminatie van minderheden aan te pakken, en wijst hierbij in het bijzonder op de problematiek van haattaal; |
43. |
verzoekt de EU-delegaties en de vertegenwoordigingen van de lidstaten om mensenrechtenverdedigers en journalisten die zich inzetten voor levensbeschouwelijke of religieuze minderheden te steunen en, waar nodig, de afgifte van noodvisa te vergemakkelijken, en hun tijdelijk onderdak te bieden in EU-lidstaten wanneer zij gevaar lopen; |
44. |
verzoekt de Commissie steun te verlenen aan maatschappelijke organisaties en maatschappelijke campagnes die het begrip voor en de bewustwording van religieuze en levensbeschouwelijke minderheidsgroepen bevorderen, met name humanisten en atheïsten in landen waar zij te maken hebben met bijzonder ernstige vormen van discriminatie; |
45. |
verzoekt de Commissie en de EDEO de mensenrechtensituatie van religieuze minderheden in derde landen grondig te bestuderen, evenals de uitvoering van de bijbehorende toezeggingen in het kader van bilaterale overeenkomsten van die landen met de EU; verzoekt de Commissie in dit verband met name te beoordelen of derde landen in aanmerking komen voor het stelsel van algemene preferenties; pleit voor een systeem dat geleidelijk preferenties toekent aan een derde land op basis van de naleving van de mensenrechtenverplichtingen, ook met betrekking tot de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging; |
46. |
benadrukt dat de EU rekening moet houden met de concrete uitdagingen waarmee religieuze, etnische en taalkundige minderheden vaak worden geconfronteerd, als gevolg van marginalisering, gerichte uitsluiting of zwakke sociaaleconomische posities, wanneer het gaat om de toegang tot humanitaire hulp; verzoekt de Commissie de daadwerkelijke toegang van minderheden tot humanitaire hulp te evalueren en ervoor te zorgen dat minderheden niet over het hoofd worden gezien in haar humanitaire beleid; |
47. |
betreurt de vernietiging en beschadiging van religieuze monumenten, die onlosmakelijk deel uitmaken van het culturele erfgoed, en roept op tot bescherming en herstel ervan; beveelt aan dat de EU de bescherming van het cultureel erfgoed opneemt als onderdeel van haar externe optreden in het kader van het buitenlands beleid, met als doel de vrede te bewaren, verzoening te bevorderen en conflicten te voorkomen; beveelt aan dat de EU samenwerking op het gebied van cultureel erfgoed inzet als onderdeel van vertrouwenwekkende maatregelen bij vredesprocessen; |
48. |
roept de Commissie op te zorgen voor voldoende financiering voor kwesties in verband met de bescherming van personen die tot levensbeschouwelijke of religieuze minderheden behoren, in het kader van het thematische programma mensenrechten van het instrument voor nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld; roept de EU op om de beginselen van pluralisme, neutraliteit en billijkheid te eerbiedigen en zich bij de toewijzing van middelen voor dit doel strikt te onthouden van versterking van beleid of wetgeving die een bepaalde geloofsovertuiging of religieuze groepering bevoordeelt ten opzichte van andere; |
49. |
beveelt aan om de multilaterale betrekkingen van de EU te versterken met het oog op de bevordering en mainstreaming van de eerbiediging van religieuze en levensbeschouwelijke minderheden in het wereldwijde mensenrechtenbeleid; verzoekt de EU en de EU-lidstaten de samenwerking met de VN, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) te versterken, open en constructieve dialogen met de Afrikaanse Unie, de Organisatie van Amerikaanse Staten, de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten, de Organisatie van Islamitische Samenwerking en andere regionale organisaties te intensiveren, en allianties te smeden met derde landen of groepen gelijkgezinde landen, teneinde internationale reacties te bieden op mensenrechtenaangelegenheden waarmee religieuze of levensbeschouwelijke minderheden te maken krijgen, met name degene die het meest kwetsbaar zijn of het ergst onder vuur liggen in conflictgebieden; beveelt tevens aan dat de EU de belangrijkste initiatiefnemer moet blijven van resoluties inzake vrijheid van gedachte, van geweten, godsdienst of levensovertuiging in de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad van de VN; roept op tot gezamenlijke initiatieven van de EU en de VN om vervolging en discriminatie van levensbeschouwelijke of religieuze minderheden en niet-gelovigen aan te pakken; roept de EU op de samenwerking met de VN-Mensenrechtenraad te intensiveren, met name via de speciale procedures van de VN-Mensenrechtenraad, het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten en de speciale rapporteur voor de vrijheid van godsdienst of overtuiging; beveelt tevens aan dat speciaal gezanten voor de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging in alle EU-lidstaten hun beste praktijken delen en nauw met elkaar samenwerken; |
50. |
benadrukt het belang van 22 augustus als Internationale Dag ter herdenking van de slachtoffers van geweld op grond van godsdienst of levensovertuiging; roept de Raad, de Commissie en de lidstaten van de EU op om in hun planning speciale aandacht te besteden aan deze dag en zich actief in te zetten voor levensbeschouwelijke of religieuze minderheden, om zo blijk te geven van hun inzet voor de bevordering en bescherming van hun vrijheden en te werken aan het voorkomen van toekomstige daden van geweld en onverdraagzaamheid tegen hen; |
o
o o
51. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Verenigde Naties. |
(1) PB C 181 van 19.5.2016, blz. 69.
(2) PB C 411 van 27.11.2020, blz. 30.
(3) PB C 35 van 31.1.2018, blz. 77.
(4) PB C 334 van 19.9.2018, blz. 69.
(5) PB C 162 van 10.5.2019, blz. 119.
(6) PB C 11 van 13.1.2020, blz. 25.
(7) PB C 158 van 30.4.2021, blz. 2.
(8) PB C 255 van 29.6.2021, blz. 60.
(9) PB C 445 van 29.10.2021, blz. 114.
(10) PB C 101 van 16.3.2018, blz. 134.
(11) PB C 238 van 6.7.2018, blz. 112.
(12) PB C 337 van 20.9.2018, blz. 109.
(13) PB C 369 van 11.10.2018, blz. 91.
(14) PB C 171 van 6.5.2021, blz. 12.
(15) PB C 232 van 16.6.2021, blz. 12.
(16) PB C 425 van 20.10.2021, blz. 126.
(17) PB C 255 van 29.6.2021, blz. 45.
(18) PB C 270 van 7.7.2021, blz. 83.
(19) PB C 506 van 15.12.2021, blz. 77.
(20) PB C 58 van 15.2.2018, blz. 151.
(21) PB C 388 van 13.11.2020, blz. 127.
(22) PB C 425 van 20.10.2021, blz. 63.
(23) PB C 506 van 15.12.2021, blz. 109.
(24) PB C 67 van 8.2.2022, blz. 150.
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/44 |
P9_TA(2022)0138
EU-strategie voor de bevordering van onderwijs voor kinderen op de wereld
Resolutie van het Europees Parlement van 3 mei 2022“Naar een EU-strategie ter bevordering van onderwijs voor kinderen in de wereld: de gevolgen van de COVID-19-pandemie beperken” (2021/2209(INI))
(2022/C 465/04)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, |
— |
gezien artikel 26 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, de artikelen 13en 14 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en artikel 10 van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, |
— |
gezien de in 2015 vastgestelde duurzameontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goals — SDG’s) van de VN en het VN-verslag over de duurzameontwikkelingsdoelstellingen voor 2021, |
— |
gezien de algemene opmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van het kind (1), |
— |
gezien de VN-richtsnoeren van 18 december 2009 inzake alternatieve vormen van kinderzorg, |
— |
gezien de in opdracht van de VN verrichte “Global Study on Children Deprived of Liberty” van 11 juli 2019, |
— |
gezien de beleidsnota van de VN van 15 april 2020 getiteld “The impact of COVID-19 on children”, en de positieve, door de EU en de groep van Latijns-Amerikaanse en Caribische landen (Grulac) geïnitieerde reactie daarop, die door 173 landen is ondertekend, |
— |
gezien de beleidsreactie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 19 oktober 2020 getiteld “What is the impact of the COVID-19 pandemic on immigrants and their children?”, |
— |
gezien het Verdrag van Unesco tegen discriminatie in het onderwijs, dat op 14 december 1960 werd aangenomen, |
— |
gezien de brochure van Unicef, Unesco en de Wereldbank getiteld “Mission: Recovering Education in 2021”, |
— |
gezien artikel 49 van het Handvest van de Organisatie van Amerikaanse Staten van 1967, |
— |
gezien artikel 11 van het Afrikaans Handvest inzake de rechten en het welzijn van het kind van 1990, |
— |
gezien de artikelen 17 en 25 van het Afrikaans Handvest inzake de rechten van mensen en volken van 1981, |
— |
gezien artikel 31 van de Mensenrechtenverklaring van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten van 2012, |
— |
gezien artikel 14 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
— |
gezien artikel 3, lid 5, en artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
— |
gezien het verslag van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties van april 2021, getiteld “Leaving No One Behind: Impact of COVID-19 on the Sustainable Development Goals (SDGs)”, |
— |
gezien de Europese kindergarantie, |
— |
gezien het Internationaal Jaar voor de uitbanning van kinderarbeid 2021 en de nultolerantiebenadering van de Commissie ten aanzien van kinderarbeid, |
— |
gezien zijn resolutie van 26 november 2019 over kinderrechten naar aanleiding van het dertigjarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (2), |
— |
gezien zijn resolutie van 11 maart 2021 over het Syrische conflict — tien jaar na de opstand (3), |
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
— |
gezien de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie cultuur en onderwijs, |
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0058/2022), |
A. |
overwegende dat bijna vijf miljoen mensen wereldwijd gestorven zijn vanwege de COVID-19-pandemie, die overheden over de hele wereld ertoe heeft aangezet buitengewone maatregelen te treffen om de verspreiding van het COVID-19-virus te beperken, bijvoorbeeld de sluiting van scholen en de beperking van de toegang tot onderwijsvoorzieningen; |
B. |
overwegende dat de gezondheidscrisis in verband met COVID-19 door nieuwe virusvarianten wordt verergerd en dat kinderen wereldwijd een steeds groter risico lopen om een leerachterstand te ontwikkelen en niet over minimumvaardigheden te beschikken vanwege conflicten en andere crises, waaronder de klimaatcrisis; |
C. |
overwegende dat toegang tot onderwijs een internationaal erkend fundamenteel mensenrecht is dat onmisbaar is voor de uitoefening van andere mensenrechten; overwegende dat het recht op onderwijs inhoudt dat basisonderwijs verplicht en universeel is en voor iedereen toegankelijk is; |
D. |
overwegende dat Unicef schat dat meer dan 168 miljoen kinderen een volledig jaar aan onderwijs hebben gemist door de sluiting van scholen tijdens de lockdowns die vanwege de COVID-19-pandemie zijn ingevoerd, en dat uit gegevens van Unesco blijkt dat het onderwijs voor 800 miljoen leerlingen wereldwijd aanzienlijk is verstoord, aangezien deze leerlingen gemiddeld twee derde van een schooljaar hebben gemist; |
E. |
overwegende dat sinds maart 2020 ongeveer 194 landen naar aanleiding van de COVID-19-pandemie een landelijke sluiting van de scholen hebben moeten doorvoeren, met gevolgen voor meer dan 1,8 miljard leerlingen wereldwijd, waardoor zij geen toegang meer hebben tot onderwijs en andere essentiële voordelen die scholen bieden; overwegende dat de scholen in bepaalde gebieden nog altijd gesloten zijn; overwegende dat kinderen door de sluiting van scholen sterker zijn blootgesteld aan geweld, misbruik en uitbuiting, onder meer thuis; overwegende dat kwetsbare en gemarginaliseerde kinderen het zwaarst door de gedeeltelijke of volledige sluiting van scholen worden getroffen, aangezien hierdoor de bestaande ongelijkheden in het onderwijsstelsel worden vergroot en alle facetten van het dagelijks leven van de kinderen worden verstoord; |
F. |
overwegende dat volgens Unicef een derde van de kinderen wereldwijd geen internettoegang heeft, wat een belemmering vormt voor de toegang tot afstands- en/of digitaal leren; overwegende dat er ook na de COVID-19-pandemie behoefte zal zijn aan leer- en onderwijsprogramma’s op afstand, met name in landen die geteisterd worden door natuurrampen en conflicten; overwegende dat het e-leren nieuwe uitdagingen met zich mee heeft gebracht voor leerkrachten met betrekking tot het vergemakkelijken van het leerproces voor leerlingen en het in stand houden van de sociale interactie; overwegende dat de COVID-19-pandemie en versnelde invoering van innoverende maatregelen die ervoor moeten zorgen dat kinderen kunnen blijven leren, een gelegenheid is om het onderwijs opnieuw vorm te geven en toekomstgerichter, inclusiever, flexibeler en veerkrachtiger in te richten; overwegende dat leerprogramma’s op afstand voor alle kinderen toegankelijk moeten zijn, rekening houdend met de sociaal-economische uitdagingen waarmee kinderen te maken kunnen hebben, alsook met hun gebrek aan toegang tot het internet, uitzendingen of digitale media; |
G. |
overwegende dat de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie voor ouders op hun beurt gevolgen hebben gehad voor de gezondheid en het welzijn van hun kinderen, alsook voor tot de toegang van hun kinderen tot onderwijs; overwegende dat de sluiting van scholen heeft uitgewezen dat ouders niet voorbereid zijn op afstands- en thuisonderwijs; overwegende dat bepaalde werkende ouders zonder financiële middelen of alternatieven werden gedwongen hun kinderen alleen thuis te laten en dat andere ouders, voornamelijk vrouwen, zich gedwongen zagen de arbeidsmarkt te verlaten, waardoor gezinnen in armoede zijn vervallen; |
H. |
overwegende dat tijdens de noodsluiting van scholen in ruim 90 % van de landen een vorm van afstandsleren werd ingevoerd; overwegende dat het afstandsonderwijs vooral ten goede kwam aan kinderen in het basis- en middelbaar onderwijs, waardoor kinderen op de kleuterschool het risico liepen niet klaar te zijn om naar de basisschool te gaan; |
I. |
overwegende dat schoolkinderen in de hele wereld sinds het begin van de COVID-19-pandemie reeds rond de 1,8 biljoen uur contactonderwijs hebben gemist en dat wereldwijd meer dan 39 miljard schoolmaaltijden zijn misgelopen vanwege de schoolsluitingen (4); |
J. |
overwegende dat de wereld al lang voor de COVID-19-pandemie te maken had met een wereldwijde leercrisis, die niet alleen werd veroorzaakt door de belemmerde toegang tot onderwijs als gevolg van armoede, het lange reizen naar de dichtstbijzijnde school, schadelijke gendernormen, discriminatie ten aanzien van kwetsbare groepen, milieurisico’s en conflicten, maar ook door onderwijs dat niet noodzakelijk tot leren leidt; overwegende dat de pandemie de kritieke situatie van kinderen in een aantal conflictgebieden heeft verergerd, die vaak onder meer wordt gekenmerkt door toenemende onveiligheid, een grotere gevoeligheid voor de gevolgen van klimaatverandering en aanvallen op onderwijsinstellingen, waardoor kinderen een verhoogd risico lopen om als kindsoldaten te worden gerekruteerd, wat een ernstige schending inhoudt van de rechten van het kind en van het internationaal humanitair recht; overwegende dat wereldwijd 617 miljoen kinderen en tieners niet in staat zijn de minimumvaardigheden op het gebied van lezen (5) en wiskunde te verwerven, ondanks het feit dat twee derde van hen naar school gaat; |
K. |
overwegende dat COVID-19 twintig jaar aan onderwijswinst heeft tenietgedaan en dat in 2020 nog eens 101 miljoen kinderen, oftewel 9 % van de kinderen in de eerste acht leerjaren, onder het minimumniveau van leesvaardigheid zaten (6); |
L. |
overwegende dat naar schatting nog eens 825 miljoen kinderen bij het bereiken van de volwassen leeftijd in 2030 niet over de nodige vaardigheden op middelbareschoolniveau zullen beschikken die zij nodig hebben voor werk en leven; overwegende dat miljoenen kinderen en jongeren die regelmatig naar school gaan niet de kennis en vaardigheden verwerven die zij nodig hebben om met succes de arbeidsmarkt te betreden, zich ten volle te ontplooien en bij te dragen aan de samenleving; |
M. |
overwegende dat de sluiting van scholen verstrekkende economische gevolgen heeft, aangezien kinderen en jongeren hierdoor niet de nodige vaardigheden kunnen verwerven, zich niet ten volle kunnen ontplooien en zich niet kunnen voorbereiden op het leven, wat vaak leidt tot werkloosheid en bijgevolg tot meer ongelijkheid en minder arbeidskansen; |
N. |
overwegende dat er volgens de VN wereldwijd 11 miljoen leerlingen zijn in het basis- en middelbaar onderwijs, onder wie 5,2 miljoen meisjes, die het risico lopen na de schoolsluitingen in verband met COVID-19 niet naar school terug te keren (7); overwegende dat hoe langer kinderen van school zijn, hoe groter de kans is dat zij het onderwijs helemaal verlaten; overwegende dat deze situatie de behaalde resultaten op het gebied van onderwijs en de verwezenlijking van de SDG’s, en met name de SDG’s die betrekking hebben op armoedebestrijding, gezondheid en welzijn, en kwaliteitsonderwijs, dreigt te ondermijnen; |
O. |
overwegende dat de sluiting van scholen duidelijke gendereffecten heeft en ongelijkheden kan vergroten; overwegende dat de sluiting van scholen tijdens crises volgens schattingen kan leiden tot een toename van het aantal tienerzwangerschappen; overwegende dat meisjes die niet naar school gaan naar verhouding sterker worden blootgesteld aan het risico op huwelijken op jonge leeftijd, gedwongen huwelijken en seksuele uitbuiting; overwegende dat het aantal gevallen van vrouwelijke genitale verminking in de komende tien jaar naar schatting met twee miljoen kan toenemen; overwegende dat een aanzienlijk aantal meisjes na de heropening van de scholen niet meer naar school zal kunnen gaan als gevolg van bepaalde discriminerende beleidsmaatregelen op grond waarvan zwangere meisjes en jonge moeders niet naar school mogen gaan; |
P. |
overwegende dat wereldwijd 129 miljoen meisjes niet naar school gaan, onder wie 32 miljoen meisjes van basisschoolleeftijd, 30 miljoen meisjes van middelbareschoolleeftijd die in de onderbouw zouden zitten en 67 miljoen meisjes van middelbareschoolleeftijd die in de bovenbouw zouden zitten; overwegende dat in krap de helft van alle landen in de wereld gendergelijkheid is verwezenlijkt wat de deelname aan het basisonderwijs betreft; overwegende dat kinderen, en met name meisjes, uit de armste en kwetsbaarste huishoudens door de verschuiving naar afstandsleren een aanzienlijk risico lopen om school voorgoed of voor langere tijd te verlaten; |
Q. |
overwegende dat negen van de tien landen waar het voor meisjes het moeilijkst is om onderwijs te volgen, in Afrika bezuiden de Sahara liggen en dat het andere land Afghanistan is, waar de taliban meisjes in wezen onderwijs na de basisschool hebben ontzegd door te gelasten middelbare scholen alleen te heropenen voor jongens; overwegende dat het begrijpelijk is dat het onduidelijke beleid van de taliban en de vage en niet ingeloste beloften over onderwijs voor meisjes miljoenen Afghaanse meisjes doen vrezen voor hun onderwijs; overwegende dat er verschillende internationale initiatieven van universiteiten en particulieren tot stand zijn gekomen om Afghaanse meisjes en vrouwen afstandsonderwijs aan te bieden; |
R. |
overwegende dat kinderen die niet naar school gaan, en in het bijzonder meisjes en kinderen uit kansarme milieus, zoals kinderen uit plattelandsgebieden en kinderen van minderheden, van inheemse volkeren en van migranten, onder wie vluchtelingen, alsook kinderen met een handicap, kinderen in zorginstellingen en kinderen die als gevolg van de COVID-19-pandemie hun ouders of grootouders hebben verloren, volgens verschillende nationale en regionale rechtshandhavingsautoriteiten naar verhouding gevoeliger zijn voor uitbuiting, kinderarbeid en huiselijk geweld, met inbegrip van het zien van huiselijk geweld, cyberpesten en andere strafbare feiten zoals seksuele uitbuiting en misbruik (8); |
S. |
overwegende dat de Wereldbank schat dat een wereldwijde schoolsluiting van vijf maanden naast enorme sociale kosten ook leerachterstanden met een actuele waarde van 10 biljoen USD tot gevolg kan hebben; overwegende dat leerachterstanden economieën tot 161 miljoen USD per dag kunnen kosten; |
T. |
overwegende dat schoolsluitingen een essentiële rol hebben gespeeld bij de beperking van de verspreiding van COVID-19; overwegende dat scholen meer zijn dan alleen een plek waar kinderen kunnen leren, aangezien zij ook ontmoetingsplaatsen en hubs voor geestelijke gezondheid en psychosociale ondersteuning vormen; overwegende dat schoolsluitingen volgens Unesco en Unicef niet alleen gevolgen hebben voor het recht op onderwijs, maar ook voor het recht op gezondheid, aangezien meer dan 80 miljoen kinderen hun primaire vaccinaties mislopen als gevolg van de schoolsluitingen; overwegende dat leerkrachten als gevolg van schoolsluitingen niet alert kunnen zijn op tekenen van misbruik door of gebrekkige zorg van ouders; overwegende dat schoolsluitingen volgens onderzoekscentrum Innocenti van Unicef en volgens het Wereldvoedselprogramma ook gevolgen hebben voor het recht op goede voeding en toegang tot een dagelijkse maaltijd; overwegende dat schoolvoedingsprogramma’s voor de kwetsbaarste kinderen een stimulans kunnen zijn om weer naar school te gaan; overwegende dat schoolsluitingen ernstige gevolgen hebben voor het geestelijk welzijn van kinderen, aangezien zij thuis aan geweld en stress kunnen worden blootgesteld; overwegende dat schoolsluitingen acute en langdurige psychosociale gevolgen kunnen hebben en onder andere tot depressiviteit, meer angst en zelfmoord kunnen leiden, omdat kinderen van hun sociale contacten worden beroofd; |
U. |
overwegende dat schooluitval sociale ongelijkheid versterkt en de stabiliteit en welvaart in een land kan beïnvloeden, en daarmee de toekomst van miljoenen kinderen ter wereld in het gedrang brengt en ernstige gevolgen heeft voor een hele generatie; overwegende dat onderwijs essentieel is gebleken voor het tegengaan van extremisme onder en radicalisering van kinderen en jongeren; |
V. |
overwegende dat volgens het onderwijsverslag 2021 van het UNHCR de helft van alle vluchtelingenkinderen niet naar school gaat; overwegende dat vluchtelingenkinderen worden uitgesloten van leermogelijkheden op afstand; overwegende dat de overvolle leefomstandigheden van vluchtelingenkinderen, en met name van vluchtelingenkinderen die in vluchtelingenkampen wonen, de verspreiding van het virus vaak in de hand werken en de naleving van de gezondheidsvoorschriften in de weg staan; overwegende dat de COVID-19-situatie in de kampen een crisis vormt voor kinderen, aangezien veel kinderen vaak reeds tijdens hun vormingsjaren een verzwakt immuunsysteem of onderliggende gezondheidsproblemen hebben en daardoor een hoger risico lopen om ernstigere symptomen te ontwikkelen wanneer zij met dit dodelijke virus besmet raken; overwegende dat men in de meeste vluchtelingenkampen niet beschikt over de nodige gezondheidsdiensten om aan de behoeften van kinderen en hun gezinnen tegemoet te kunnen komen; |
W. |
overwegende dat laaginkomenslanden naar verhouding zwaarder worden getroffen door de ongelijke verdeling van COVID-19-vaccins in de wereld; |
1. |
erkent en spreekt zijn waardering uit voor het werk van leerkrachten, alle soorten onderwijzers en ondersteunend personeel, die zich snel aan de COVID-19-pandemie hebben aangepast en ervoor hebben gezorgd dat het leerproces voor kinderen en tieners kon worden voortgezet; prijst de initiatieven van internationale en lokale maatschappelijke organisaties, particulieren en bedrijven om kinderen te voorzien van informatie- en communicatietechnologie, cursussen op afstand en ander lesmateriaal, in het bijzonder in landen waar kinderen beperkte toegang hebben tot afstandsonderwijs of helemaal geen toegang hebben tot onderwijs; dringt er bij de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten op aan bij de wereldwijde inspanningen om de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de toegang van kinderen tot onderwijs te beperken, een aanpak te bevorderen die uitgaat van de rechten van het kind, alsmede een aanpak die stoelt op de beginselen van non-discriminatie, waarbij de belangen en de deelname van kinderen centraal staan; |
2. |
onderkent dat onderwijs een transversale kwestie is die voor alle dimensies van duurzame ontwikkeling van belang is; |
3. |
is ingenomen met de toezeggingen die zijn gedaan tijdens de Wereldconferentie 2021 van Unesco over onderwijs voor duurzame ontwikkeling, en met de aanneming van de Verklaring van Berlijn; dringt aan op de waarborging van kwaliteitsonderwijs voor alle kinderen, aangezien dit het mogelijk maakt alle SDG’s te verwezenlijken; benadrukt bovendien dat duurzame ontwikkeling in alle onderwijs- en opleidingsniveaus moet worden opgenomen, van voor- en vroegschools onderwijs tot hoger en volwassenenonderwijs, met inbegrip van beroepsonderwijs en -opleidingen, niet-erkend onderwijs en informeel onderwijs; |
4. |
dringt erop aan dat de EU het voortouw neemt als een onderwijsmacht die de lidstaten stimuleert ten volle gebruik te maken van hun vermogen om onderwijs voor kinderen wereldwijd te ondersteunen en hun overtuigingen ter zake te doen gelden; onderstreept de belangrijke rol van de toekomstige Europese onderwijsruimte, aangezien deze een uitgelezen kans biedt om de internationale samenwerking te versterken en ook buiten Europa synergieën met betrekking tot het onderwijs te creëren, teneinde gemeenschappelijke benaderingen en oplossingen voor gemeenschappelijke uitdagingen te ontwikkelen; dringt bij de Commissie aan op extra inspanningen om daartoe een strategie vast te stellen, met inbegrip van duidelijke krijtlijnen en doelstellingen; |
5. |
benadrukt dat het uitermate belangrijk is het recht van kinderen op onderwijs te waarborgen en elk kind de kans te geven terug naar school te gaan en roept de Commissie, de EDEO en de lidstaten op om de autoriteiten van derde landen te ondersteunen bij het prioriteren van de heropening van scholen in hun herstelplannen, onder meer door middel van steun aan leerkrachten om kinderen te helpen hun leerachterstand in te halen en steun voor het welzijn van kinderen, aangezien scholen cruciaal zijn voor de scholing, veiligheid, gezondheid, voeding en het algemene welzijn van kinderen; verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten de autoriteiten van derde landen te ondersteunen bij het waarborgen dat alle kinderen hun recht op basisonderwijs kunnen uitoefenen, en maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat secundair onderwijs beschikbaar en toegankelijk is; verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten bovendien de autoriteiten van derde landen te ondersteunen bij de ontwikkeling en het gebruik van digitale leer- en onderwijsmethoden en internettoegang voor iedereen te vergemakkelijken; |
6. |
is van mening dat de verbetering van de mobilisering van binnenlandse middelen, de bescherming en sterke verhoging van de binnenlandse uitgaven voor sociale sectoren, met name voor het onderwijs en de gezondheidszorg, en de verbetering van de kwaliteit van deze uitgaven prioriteit moeten krijgen in de nationale herstelplannen en in de bijstandsprogramma’s van de EU en de internationale financiële instellingen; dringt in dit verband aan op billijke toewijzing en financiering zodat kansarme, door armoede getroffen, gemarginaliseerde kinderen, met bijzondere aandacht voor meisjes, alsmede jongeren en hun gezinnen niet aan hun lot worden overgelaten; onderstreept dat de belangen van het kind de leidraad moet vormen bij alle inspanningen om de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de toegang tot onderwijs te beperken, en dat bij dergelijke maatregelen het recht van kinderen op informatie en empowerment en hun recht om de kans te krijgen hun stem te laten horen, moeten worden geëerbiedigd; |
7. |
benadrukt dat het van essentieel belang is rekening te houden met de sociale situatie van ouders en gezinnen te ondersteunen die hun inkomen hebben zien dalen door de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie; |
8. |
erkent dat de verwezenlijking van kwaliteitsonderwijs een prioriteit moet zijn voor de officiële ontwikkelingshulp van de EU en de lidstaten; |
9. |
merkt op dat gedwongen ontheemding leidt tot een toename van het aantal mensen dat in vluchtelingensituaties leeft; verzoekt de Commissie de overdracht van vaardigheden in vluchtelingenkampen en krachtige onderwijssteun voor vluchtelingen en ontheemden te ondersteunen om hun integratie en betrokkenheid bij inkomensgenererende activiteiten te ondersteunen; |
10. |
maakt zich zorgen over de blijvende financiële gevolgen van de pandemie voor de financiering van het onderwijs, aangezien de meeste Unesco-lidstaten de drempel van 4-6 % van het bbp of 15-20 % van de overheidsuitgaven nog niet hebben bereikt; |
11. |
wijst op de onrechtvaardigheid met betrekking tot de inspanningen om de pandemie aan te pakken als gevolg van de ongelijke toegang tot vaccins en de daaruit voortvloeiende ongelijke beschermingsmogelijkheden; benadrukt dat er alleen een einde kan worden gemaakt aan de pandemie indien dit wereldwijd gebeurt, en dat vaccins toegankelijk moeten zijn voor iedereen; verzoekt de lidstaten hun bijdragen aan en de algehele efficiëntie van het Covax-programma van de VN te verhogen om te garanderen dat derde landen toereikende toegang hebben tot COVID-19-vaccins, zodat zij nationale vaccinatiecampagnes kunnen opzetten die in overeenstemming zijn met de richtsnoeren van de bevoegde nationale volksgezondheidsautoriteiten en de Wereldgezondheidsorganisatie, teneinde ervoor te zorgen dat kinderen snel terug naar school kunnen gaan; dringt er bij de Commissie, de EDEO en de lidstaten op aan nauw samen te werken met hun trans-Atlantische partners en internationale bondgenoten om de wereldwijde aanvoer van COVID-19-vaccins op te voeren en daarbij te zorgen voor een billijke verdeling onder de meest behoevende landen en bevolkingsgroepen, de wereldwijde toegang tot betaalbare medische producten voor de bestrijding van COVID-19 te waarborgen en de wereldwijde productiebeperkingen en leveringstekorten aan te pakken; |
12. |
verzoekt de EU met klem, samen met de VS en andere leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de productie en toeleveringsmogelijkheden op te schalen, zodat een billijke toegang tot diagnosemiddelen, vaccins, geneesmiddelen en andere relevante gezondheidsproducten die nodig zijn voor de beheersing, preventie en behandeling van COVID-19, kan worden gewaarborgd, en ervoor te zorgen dat deze resultaten voor de twaalfde Ministeriële Conferentie van de WTO worden verwezenlijkt; |
13. |
roept de Commissie, de EDEO en de lidstaten op de autoriteiten van derde landen te ondersteunen bij de financiering en tenuitvoerlegging van maatregelen om scholen veilig te maken, waaronder door hygiëneproducten te verstrekken en informatie te delen over handen wassen en andere hygiënemaatregelen, en over het handhaven van de continuïteit van de voedingsdiensten voor kinderen en tieners van schoolgaande leeftijd; benadrukt dat schoolmaaltijden en schoon water van wezenlijk belang zijn voor het waarborgen van de voeding, groei en ontwikkeling van kinderen, aangezien ze een sterke stimulans vormen voor kinderen, en in het bijzonder voor meisjes en kinderen uit de armste en meest gemarginaliseerde gemeenschappen, om weer naar school te gaan zodra de beperkingen zijn opgeheven; benadrukt in dit verband de belangrijke rol die leerkrachten en maatschappelijke organisaties, waaronder confessionele organisaties, religieuze gemeenschappen en ngo’s, kunnen spelen bij het bevorderen van de gezondheid en het bestrijden van de COVID-19-pandemie, alsook bij het steunen van kinderen en hun gezinnen, het overwinnen van de door de gezondheidscrisis ontstane uitdagingen en moeilijkheden, het verbeteren van hun welzijn en het aanbieden van opleidings- en onderwijsprogramma’s; |
14. |
roept de Commissie, de EDEO en de lidstaten op de autoriteiten van derde landen te ondersteunen bij het opstellen van plannen voor risicobeperking en -beheersing in het onderwijs door middel van veerkrachtplanning; benadrukt dat het belangrijk is om nu noodplannen en crisisresponsplannen op te stellen en te waarborgen om het risico op de overdracht van COVID-19 in scholen te verminderen en de gevolgen van de sluiting van scholen voor kinderen en hun gezin, en in het bijzonder voor de armste en meest gemarginaliseerde kinderen en kinderen met een ernstige handicap, tot een minimum te beperken; wijst er in dit verband op dat voorrang moet worden gegeven aan kinderen in gebieden die door conflicten worden geteisterd en aan hun toegang tot kwaliteitsonderwijs; |
15. |
vestigt de aandacht op de gevolgen die de sluiting van scholen kan hebben voor de beroepsverantwoordelijkheden van ouders indien zij tegelijkertijd voor hun kinderen moeten zorgen; benadrukt dat het belangrijk is werkende ouders de juiste middelen te verschaffen voor en begeleiding te bieden bij afstandsonderwijs, buitenschoolse activiteiten en psychologische ondersteuningsmethoden voor het vinden van een evenwicht tussen thuiswerken en thuisonderwijs; |
16. |
onderstreept dat het belangrijk is educatieve en psychosociale ondersteuning te bieden aan kinderen en gezinnen die in zelfisolatie moeten gaan om het risico op besmetting tot een minimum te beperken, teneinde stress en angst thuis te verminderen; |
17. |
roept de Commissie, de EDEO en lidstaten op om de autoriteiten van derde landen te ondersteunen bij het op proactieve wijze verstrekken van richtsnoeren over optimale werkmethoden op het gebied van afstandsleren en bij het waarborgen dat passende en veilige instrumenten, leerplannen en technologie worden gebruikt en beschikbaar worden gesteld aan kinderen uit gezinnen met een laag inkomen, kinderen op het platteland, kinderen van inheemse volkeren en migranten, gemarginaliseerde kinderen en kinderen met een handicap of een leerstoornis, kinderen in alternatieve zorg, kinderen in detentieplaatsen en kinderen die in afgelegen gebieden wonen of in een omgeving waarin ze geen vrijheid genieten of waar internettoegang niet wijdverbreid is; wijst er nogmaals op dat digitaal leren onderwijsinstellingen in staat kan stellen alle kinderen snel en op grote schaal te bereiken, partnerschappen te bevorderen en samen te werken met een brede reeks actoren uit het maatschappelijk middenveld en de publieke en de private sector; dringt er niettemin op aan dat investeringen in digitaal leren erop gericht moeten zijn de digitale kloof te verkleinen, op de situatie moeten worden afgestemd, moeten stroken met de belangen van het kind en niet ten koste mogen gaan van de ondersteuning van de infrastructuur en het personeel van het basisonderwijs, noch van het contactonderwijs; wijst er evenwel op dat de toegang tot digitale technologieën tijdens de pandemie nog altijd niet billijk of wijdverbreid is; meent dat er sterk in deze sector moet worden geïnvesteerd, zowel op het gebied van opleiding als financiering; verzoekt de EU en de lidstaten toegankelijke onderwijsmiddelen te blijven verstrekken en open toegang tot digitale instrumenten te blijven bieden aan leerkrachten, ouders en leerlingen; benadrukt in dit verband dat de privacy van kinderen en de bescherming van persoonsgebonden gegevens bij alle digitale instrumenten moet worden gegarandeerd, en dat daarbij moet worden gelet op gendergevoelige inhoud en de verschillende levenssituaties van kinderen; |
18. |
roept de Commissie en de EDEO op om via alle beschikbare financieringsinstrumenten van de EU robuuste financiering voor onderwijs te handhaven, in overeenstemming met de benchmark van 10 % voor onderwijs in het instrument “Europa in de wereld”, en meer financiering beschikbaar te stellen om de weerbaarheid tegen de huidige en toekomstige crises te vergroten; |
19. |
dringt er bij de Commissie, de EDEO en de lidstaten op aan om de autoriteiten van derde landen te ondersteunen bij het waarborgen van passende zorg voor kinderen, onder meer door een noodplan in te voeren voor de zorg voor kinderen die wees zijn geworden of die geen passende zorg meer krijgen door ernstige gevallen van COVID-19 die de ziekenhuisopname van volwassen verzorgers vereisen; |
20. |
verzoekt de Commissie in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) — Europa in de wereld, een link te leggen tussen mogelijke activiteiten ter vermindering van de risico’s van investeringen en financiële steun voor de toegang tot onderwijs en beroepsopleiding, met name voor het opzetten van passende infrastructuur en opleiding voor leerkrachten; |
21. |
verzoekt de Commissie en de EDEO de overheden van derde landen te ondersteunen bij het opbouwen en verder ontwikkelen van sterkere, gendergevoelige en inclusieve onderwijsstelsels en het uitbannen van alle vormen van gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en meisjes; wijst erop dat de toegang van vrouwen tot onderwijs door de VN als grondrecht is erkend; is van oordeel dat het toekennen van prioriteit aan het verbeteren van het onderwijs voor meisjes en het ondersteunen van de deelname van vrouwen aan onderwijs en loopbanen op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (de zogenaamde STEM-vakken) een centrale beleidsdoelstelling moet vormen voor de EU en de internationale ontwikkelingsgemeenschap; dringt er in dit verband op aan dat meisjes de kans krijgen om hun opleiding af te ronden, toegang krijgen tot diensten en informatie die op hun leeftijdsgroep zijn afgestemd en vrij zijn van discriminatie en gendervooroordelen, en gelijke kansen krijgen tot ontplooiing; wijst er met klem op dat gendergerelateerde belemmeringen voor onderwijs moeten worden aangepakt, zoals wetten, beleidsmaatregelen en schadelijke sociaal-culturele normen die meisjes verhinderen hun opleiding voort te zetten in geval van zwangerschap, huwelijk of moederschap; pleit ervoor genderstereotypen en schadelijke sociaal-culturele normen aan te pakken door middel van onderwijs, en geweld te voorkomen met behulp van gendergevoelige onderwijsprogramma’s; |
22. |
laakt het feit dat miljoenen meisjes wereldwijd geen toegang hebben tot onderwijs en dus eerder afhankelijk zijn en een hoger risico lopen op geweld en uitbuiting, met name wanneer vrouwen en meisjes systematisch de toegang tot onderwijs, werk en het openbare leven wordt ontzegd door machthebbers; verwerpt het misbruik en de instrumentalisering van alle praktijken die tot doel hebben discriminerende toegang tot onderwijs en de sluiting van scholen op te leggen; vraagt dat een einde wordt gemaakt aan deze praktijken en dringt aan op de heropening van alle scholen voor meisjes en vrouwen; |
23. |
roept de Commissie en de EDEO op om de resultaten die de afgelopen twintig jaar op het gebied van onderwijs voor meisjes en vrouwen in Afghanistan zijn geboekt, vast te houden en verder te versterken; dringt erop aan dat binnen het humanitaire hulppakket van de EU voor Afghanistan de nodige middelen worden uitgetrokken om internationale en lokale organisaties in staat te stellen de heropening van onderwijsvoorzieningen voor vrouwen en meisjes te vergemakkelijken en als tijdelijke maatregel programma’s voor afstandsonderwijs te ontwikkelen; vraagt dat soortgelijke aandacht wordt besteed aan onderwijs aan Afghaanse kinderen en jongeren in landen waar Afghaanse vluchtelingen worden opgevangen; |
24. |
benadrukt dat het recht op onderwijs en voorlichting over seksuele en reproductieve gezondheid, gezinsplanning, moderne voorbehoedsmiddelen, veilige en legale abortus, gezondheidszorg voor moeders, en prenatale en postnatale gezondheidszorg voor iedereen moet worden gewaarborgd; |
25. |
roept de Commissie, de EDEO, de lidstaten en de nationale overheden van derde landen op om specifieke programma’s te ontwikkelen voor het beheer en de beperking van de gevolgen voor de geestelijke gezondheid en de psychosociale gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor kinderen, leerkrachten en de samenleving, en om specifieke, op kinderen, ouders en leerkrachten gerichte preventiecampagnes op te zetten over de risico’s van internetgebruik, zoals intimidatie, mensenhandel, seksueel misbruik en cyberpesten, alsmede om specifieke plannen te bevorderen om kinderen die het slachtoffer zijn geworden van deze praktijken, en hun ouders, bij te staan; |
26. |
onderstreept de noodzaak van op de leeftijd afgestemde, empirisch onderbouwde en alomvattende programma’s voor seksuele voorlichting om meisjes en jonge vrouwen minder kwetsbaar te maken voor tienermoederschap en ongewenste zwangerschap, kindhuwelijken, prostitutie, hiv-besmetting en gendergerelateerd geweld; |
27. |
constateert dat de verhouding tussen het aantal leerlingen en het aantal opgeleide professionals in de regio bezuiden de Sahara nog altijd hoog is, ondanks de diverse inspanningen van de EU en de bijstand die zij verleent; wijst op de regionale gemiddelden van 58 leerlingen per opgeleide leerkracht in het basisonderwijs en 43 leerlingen per opgeleide leerkracht in het middelbaar onderwijs; wijst erop dat veel ontwikkelingslanden het moeilijk hebben om de middelen efficiënt te gebruiken en dat hogere onderwijsuitgaven zeer vaak niet leiden tot meer leren en beter menselijk kapitaal; wijst op de rol die leerkrachten op alle niveaus spelen bij het vergemakkelijken van leren, alsook op het belang van technologie voor leren en efficiënt beheer van scholen en onderwijsstelsels in deze landen; herinnert eraan dat volgens de Unesco ten minste 15 miljoen leerkrachten moeten worden aangeworven om de onderwijsgerelateerde doelstellingen in Afrika bezuiden de Sahara voor 2030 te verwezenlijken, in overeenstemming met SDG 4; |
28. |
verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten de autoriteiten van partnerlanden te ondersteunen bij het oplossen van problemen op het gebied van hun onderwijsstelsels om hen in staat te stellen toekomstige crises te doorstaan en de stelsels veerkrachtiger en inclusiever te maken, programma’s voor het inhalen van leerachterstand uit te voeren en de onderwijsbegroting te beschermen, met gerichte investeringen in betaalbaar en inclusief kwaliteitsonderwijs, waaronder investeringen in onderwijstechnologie, opleidingen voor leerkrachten en andere middelen om ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren zich ten volle kunnen ontplooien, voorbereid zijn op het leven en later in hun leven bij het betreden van de arbeidsmarkt geen kansen mislopen; vraagt de Commissie, de EDEO en de lidstaten daarbij de onderwijsbehoeften en het recht op onderwijs van ieder kind te eerbiedigen; benadrukt dat programma’s voor afstandsonderwijs die bedoeld zijn om toekomstige crises het hoofd te bieden verschillende leermiddelen moeten omvatten, waaronder gedrukte leermiddelen, om toegankelijk te zijn voor de meest kansarme en gemarginaliseerde kinderen; |
29. |
is ingenomen met de verklaring van Unesco getiteld “Paris Declaration: a Global Call for Investing in the Futures of Education”; spoort landen over de hele wereld aan om onderwijs te beschouwen als een investering in plaats van een kostenpost; is van mening dat voldoende en doeltreffende financiële steun op het gebied van onderwijs een eerste vereiste is om armoede uit te bannen en het welzijn te verbeteren, met name in een tijd waarin de openbare middelen steeds meer worden ingeperkt door concurrerende eisen in zwaar getroffen sectoren als de gezondheidszorg en het onderwijs; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de financiering van onderwijs in hun internationale ontwikkelings- en hulpstrategieën aanzienlijk te verhogen; |
30. |
onderstreept dat jongeren de meest waardevolle troef zijn voor het stimuleren van de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden; |
31. |
herinnert eraan dat de wereldgemeenschap zich ertoe heeft verbonden de kwaliteit van het onderwijs voor 2030 te verbeteren (SDG 4); |
32. |
dringt aan op meer internationale onderwijsuitwisselingen tussen jongeren in Afrika en de EU, via programma’s als Erasmus en Erasmus voor jonge ondernemers, die beogen nieuwe ondernemers te helpen de nodige vaardigheden te verwerven om een bedrijf te leiden; |
33. |
verzoekt de lidstaten rekening te houden met het feit dat de situatie van mensen die in Syrië in kampen zitten als gevolg van de gezondheidscrisis in verband met COVID-19 is verergerd, en alle Europese kinderen die in deze kampen zitten, onmiddellijk te repatriëren en daarbij het belang van het kind voorop te stellen; |
34. |
benadrukt dat het belangrijk is beroepsopleiding en zogenaamde tweedekansprogramma’s in de herstelplannen op te nemen om kinderen en jongeren te helpen de arbeidsmarkt te betreden; verzoekt de Commissie, de EDEO, de lidstaten en derde landen jongeren aantrekkelijke toekomstperspectieven te bieden; |
35. |
benadrukt dat het van belang is dat investeringen in opleiding en onderwijs gepaard gaan met steun voor banencreatie, teneinde de volgende generatie jongeren in Afrika en andere ontwikkelingsregio’s betere toekomstperspectieven te bieden; wijst op het bijzondere belang van publiek-private partnerschappen voor de verwezenlijking van SDG 8 inzake toegang tot fatsoenlijk werk; benadrukt het belang van middelbaar onderwijs en beroepsopleiding, die essentieel zijn voor de inzetbaarheid van jongeren en duurzame ontwikkeling; merkt voorts op dat de groeiende jongerenpopulatie van Afrika in de eerste plaats behoefte heeft aan ondersteuning van kwaliteitsonderwijs en bevordering van beroepsopleiding om de mobiliteit te vergroten en de toegang tot markten en rechten te verbeteren; |
36. |
verzoekt de EU in samenwerking met de particuliere sector investeringen in beroepsopleiding en een leven lang leren en de versterking van de onderwijsstructuren te bevorderen teneinde menselijk kapitaal te benutten; |
37. |
wijst op het belang van bij- en nascholing en meer financiële bijstand voor leerkrachten, zodat zij de leerachterstand van hun leerlingen kunnen aanpakken, kunnen reageren op persoonlijke sociale omstandigheden, gezinssituaties en geestelijke gezondheidsproblemen, en digitale technologie in hun lessen kunnen integreren; beklemtoont dat deze gelegenheid dringend moet worden aangegrepen en dat de COVID-19-herstelmiddelen en de versnelde invoering van innoverende maatregelen ter waarborging van afstandsleren tijdens de pandemie moeten worden aangewend om het onderwijs opnieuw vorm te geven en stelsels tot stand te brengen die toekomstgerichter, inclusiever, flexibeler en veerkrachtiger zijn; is van oordeel dat met deze nieuwe benaderingen leerachterstanden moeten worden aangepakt, schooluitval moet worden voorkomen en het sociale en emotionele welzijn van leerlingen, leerkrachten en personeel moet worden gewaarborgd; |
38. |
benadrukt de rol van niet-erkend en informeel onderwijs, burgerschapsvorming en vrijwilligerswerk; verzoekt de Commissie derde landen te ondersteunen bij het verbeteren van de erkenning van zachte vaardigheden; dringt aan op de bevordering van solidariteit tussen generaties en begeleiding om ongelijkheden, uitsluiting en voortijdig schoolverlaten te verminderen; |
39. |
dringt aan op een snellere mondiale kennisuitwisseling en mobiliteit op alle onderwijsniveaus en tussen en binnen landen en regio’s, en vraagt dat daarbij de complexe en omstreden geschiedenis van mondiale relaties wordt erkend en het belang van de bevordering van cultureel erfgoed, culturele identiteit, geschiedenis, kunst en algemeen burgerschap via onderwijs wordt benadrukt; wijst erop dat de combinatie van online-uitwisselingen en reizen in dit verband potentieel heeft; |
40. |
benadrukt het belang van de ontwikkeling en verbetering van voorlichtingsactiviteiten in verband met klimaatverandering en milieubescherming en de gevolgen daarvan voor kinderen en toekomstige generaties; pleit ervoor milieuonderwijs centraal te stellen in de leerplannen; |
41. |
benadrukt de belangrijke rol van lichamelijke opvoeding op scholen, aangezien lichamelijke activiteit en een gezonde levensstijl van essentieel belang zijn om de gezondheid van leerlingen te verbeteren; verzoekt de Commissie en de EDEO daarom de nationale autoriteiten te helpen zorgen voor voldoende en veilige sportfaciliteiten op scholen en voor opleiding van bevoegde gymleraren; |
42. |
wijst erop dat de synergieën tussen cultuur en onderwijs moeten worden benut om duurzame, inclusieve en veerkrachtige samenlevingen tot stand te brengen; verzoekt de Commissie en de EDEO in dit verband de nationale autoriteiten te ondersteunen om kunst en cultuur op te nemen in de leerplannen en in buitenschoolse activiteiten en aldus de onderwijs- en leerervaringen van leerlingen in derde landen te verrijken; |
43. |
is van mening dat nationale overheden en hun bevoegde nationale, regionale en lokale autoriteiten op kindvriendelijke wijze met kinderen moeten communiceren om de maatregelen die genomen zijn om de verspreiding van COVID-19 te beperken, uit te leggen en op deze manier duidelijkheid te verschaffen over de gevolgen, risico’s en gevaren in verband met COVID-19 en kinderen over hun rechten te informeren; |
44. |
benadrukt dat de verwerving van vaardigheden, met name door middel van contactonderwijs, van groot belang is om kinderen in staat te stellen zich te ontwikkelen, bijvoorbeeld op het gebied van persoonlijke relaties, studievaardigheden, empathie en samenwerking; benadrukt dat de deelname van kinderen aan spel- en vrijetijdsactiviteiten een belangrijk onderdeel is van hun ontwikkeling, wat ook is erkend in artikel 31 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind; pleit voor maatregelen opdat kinderen in nog grotere mate kunnen genieten van vrijetijds- en culturele activiteiten, als een opzichzelfstaand recht en als middel om hun geestelijke gezondheid en algemeen welzijn te verbeteren; |
45. |
roept de lidstaten van de VN die dit nog niet hebben gedaan nogmaals op om het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind te ratificeren en beklemtoont daarbij hoe belangrijk het is om ervoor te zorgen dat dit essentiële mensenrechteninstrument wereldwijd doeltreffend is; |
46. |
benadrukt dat de gevolgen van de tijdens de crisis ingevoerde initiatieven naar behoren moeten worden geëvalueerd, opgevolgd en gecontroleerd om lacunes en tekortkomingen in kaart te brengen en na te gaan hoe deze kunnen worden verholpen; |
47. |
zet zich in om van onderwijs een belangrijk thema te maken in de werkzaamheden van de parlementaire delegaties, met name in paritaire parlementaire vergaderingen zoals de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU; |
48. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) Met name algemene opmerking nr. 5 over algemene uitvoeringsmaatregelen van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind; nr. 6 over de behandeling van niet-begeleide of van hun familie gescheiden kinderen buiten hun land van herkomst; nr. 10 over de rechten van het kind in het jeugdstrafrecht; nr. 12 over het recht van het kind om te worden gehoord; nr. 13 over het recht van het kind op vrijwaring tegen alle vormen van geweld; nr. 14 over het recht van het kind dat zijn belang voorop dient te staan; nr. 15 over het recht van het kind om het hoogst haalbare gezondheidsniveau te bereiken; en nr. 16 over de verplichtingen van staten betreffende de impact van het bedrijfsleven op de rechten van het kind.
(2) PB C 232 van 16.6.2021, blz. 2.
(3) PB C 474 van 24.11.2021, blz. 130.
(4) Onderzoekscentrum van Unicef, “COVID-19: Missing more than a classroom — The impact of school closures on children’s nutrition”, januari 2021.
(5) Unesco, factsheet nr. 46, “More Than One-Half of Children and Adolescents Are Not Learning Worldwide”, september 2017.
(6) VN-verslag over de duurzameontwikkelingsdoelstellingen voor 2021, 15 juli 2021.
(7) Unesco, “How many students are at risk of not returning to school?”, 30 juli 2020.
(8) Persbericht van Europol van 19 juni 2020 getiteld “Exploiting isolation: sexual predators increasingly targeting children during COVID pandemic”.
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/54 |
P9_TA(2022)0139
Het verwezenlijken van economische onafhankelijkheid van vrouwen via ondernemerschap en zelfstandige arbeid
Resolutie van het Europees Parlement van 3 mei 2022 over het verwezenlijken van economische onafhankelijkheid van vrouwen via ondernemerschap en zelfstandige arbeid (2021/2080(INI))
(2022/C 465/05)
Het Europees Parlement,
— |
gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien artikel 21, lid 1, artikel 23 en artikel 33, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “Een kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa” (COM(2020)0103), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 1 juli 2020 getiteld “Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht” (COM(2020)0274), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021 getiteld “Een Unie van gelijkheid: Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030” (COM(2021)0101), |
— |
gezien de studie van het directoraat-generaal Communicatienetwerken, Inhoud en Technologie van de Commissie van 2020 getiteld “Women in the Digital Age”, |
— |
gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over externe factoren die een obstakel vormen voor vrouwelijke ondernemers in Europa (1), |
— |
gezien zijn resolutie van 28 april 2016 over gendergelijkheid en het versterken van de positie van de vrouw in het digitale tijdperk (2), |
— |
gezien zijn resolutie van 3 oktober 2017 over de economische empowerment van vrouwen in de particuliere en openbare sector in de EU (3), |
— |
gezien zijn resolutie van 17 april 2018 over het versterken van de positie van vrouwen en meisjes via de digitale sector (4), |
— |
gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 getiteld “De digitale kloof tussen vrouwen en mannen dichten: de deelname van vrouwen aan de digitale economie” (5), |
— |
gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over het genderperspectief in de COVID-19-crisis en de periode na de crisis (6), |
— |
gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de EU-strategie inzake gendergelijkheid (7), |
— |
gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de bevordering van gendergelijkheid in onderwijs en loopbanen op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM) (8), |
— |
gezien de studie over de beroepsstatus van plattelandsvrouwen in de EU, die de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van zijn directoraat-generaal Intern Beleid in mei 2019 heeft gepubliceerd, |
— |
gezien de studie getiteld “Enhancing Women’s Economic Empowerment through Entrepreneurship and Business Leadership in OECD Countries”, die het directoraat Werkgelegenheid, Arbeid en Sociale Zaken van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in 2014 heeft gepubliceerd, |
— |
gezien de studie getiteld “International Survey of Adult Financial Literacy”, die de OESO in 2020 heeft gepubliceerd, |
— |
gezien hoofdstuk 2 van de studie getiteld “The Missing Entrepreneurs 2019: Policies for Inclusive Entrepreneurship”, die de OESO in december 2019 heeft gepubliceerd, |
— |
gezien de gendergelijkheidsindex van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), |
— |
gezien artikel 6 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, |
— |
gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, |
— |
gezien het scorebord “Women in Digital”, |
— |
gezien de studie over vrouwelijk ondernemerschap en werken als zelfstandige, met inbegrip van aspecten van gendergerelateerd maatschappelijk verantwoord ondernemen, die de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van zijn directoraat-generaal Intern Beleid in mei 2020 heeft gepubliceerd, |
— |
gezien de studie getiteld “Funding women entrepreneurs — How to empower growth”, die Innovation Finance Advisory van de Europese Investeringsbank in juni 2020 heeft gepubliceerd, |
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid (A9-0096/2022), |
A. |
overwegende dat gendergelijkheid een fundamentele waarde en kerndoelstelling van de EU en een basisvoorwaarde voor de volledige uitoefening van mensenrechten door vrouwen en meisjes is en van essentieel belang is voor de versterking van hun positie, de ontwikkeling van hun volledige potentieel en de totstandbrenging van een duurzame, inclusieve samenleving; overwegende dat gendergerelateerde discriminatie op grond van stereotypen en ongelijkheden, in combinatie met intersectionele discriminatie, onder meer op grond van geslacht, ras, etnische of sociale afkomst of handicap, seksuele geaardheid, genderidentiteit of genderexpressie, negatieve sociale en economische gevolgen heeft en van invloed is op de manier waarop vrouwen uitdagingen ervaren, onder meer wanneer zij willen ondernemen en als zelfstandige willen werken; |
B. |
overwegende dat vrouwelijk ondernemerschap de emancipatie en empowerment van vrouwen stimuleert; overwegende dat gedurende de periode 2014-2018 het mediane jaarinkomen van voltijdse ondernemers bij vrouwen en mannen gelijk was (9); overwegende dat de economische onafhankelijkheid en empowerment van vrouwen van cruciaal belang zijn voor de verwezenlijking van vrouwenrechten en gendergelijkheid en onder meer berusten op het vermogen om op gelijke voet aan de arbeidsmarkt deel te nemen, toegang tot en controle over productiemiddelen, controle over de eigen tijd en het eigen leven en lichaam, zelfontplooiing en betekenisvolle deelname aan economische besluitvorming op alle niveaus; overwegende dat voor de bevordering van economische onafhankelijkheid vrouwelijk ondernemerschap en werken als zelfstandige moeten worden aangemoedigd, gepaard gaand met passende maatregelen om de gelijke participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, gelijke beloning voor gelijk of gelijkwaardig werk, toegang tot fatsoenlijk werk en de verdeling en erkenning van huishoudelijke taken en zorgtaken te waarborgen; |
C. |
overwegende dat vrouwen de waardevolste en grootste onaangeboorde bron van ondernemers- en leiderschapspotentieel in Europa vormen; overwegende dat tijdens de periode 2014-2018 vrouwen in OESO-landen twee keer zo vaak een eigen bedrijf startten als vrouwen in de EU (10); overwegende dat vrouwelijke ondernemers en vrouwelijke zelfstandigen een onderbenutte bron van duurzame economische groei, werkgelegenheid en innovatiepotentieel vormen, en dat de bevordering van deze bron van groei een belangrijk instrument vormt voor de versterking van de economische empowerment en onafhankelijkheid van vrouwen; overwegende dat de economische empowerment van vrouwen de productiviteit bevordert en de economische diversificatie en de inkomensgelijkheid vergroot; overwegende dat zelfstandige arbeid moet worden erkend als een vorm van arbeid die bijdraagt tot het scheppen van banen en het verminderen van de werkloosheid; overwegende dat studies aantonen dat vrouwen vaak een andere management- en leiderschapsstijl hebben dan mannen en dat genderdiversiteit in teams voordelen oplevert voor de samenleving en de economie (11); overwegende dat het ondersteunen van vrouwelijke ondernemers en vrouwelijke zelfstandigen ook het concurrentievermogen van de EU zou versterken en dat de EU en haar lidstaten daarom alle ondernemersactiviteiten zouden moeten bevorderen die banen en inkomens en dus toegevoegde waarde voor het bedrijfsleven en de samenleving creëren; |
D. |
overwegende dat vrouwen in plattelandsgebieden en achtergestelde regio’s meer geneigd zijn de stap te zetten naar ondernemerschap en zelfstandige arbeid dan vrouwen in stedelijke en economisch welvarende regio’s (12); overwegende dat de werkgelegenheidskansen voor vrouwen in plattelandsgebieden in de EU slechter zijn dan die voor mannen in plattelandsgebieden en die voor vrouwen in stedelijke gebieden; overwegende dat het aandeel vrouwelijke zelfstandigen in plattelandsgebieden iets hoger ligt dan het aandeel in het algemeen; overwegende dat 30 % van de landbouwbedrijven in de EU wordt geleid door een vrouwelijke zelfstandige (13); |
E. |
overwegende dat de relatieve schaarste aan vrouwelijke ondernemers moet worden beschouwd als een onbenutte bron voor innovatie en ontwikkeling, met name in de context van de groene en de digitale transformatie van Europa en het economisch herstel na de COVID-19-crisis; overwegende dat de COVID-19-crisis vrouwen onevenredig zwaar heeft getroffen, met name vrouwen met onzekere banen, vrouwen die werken in sectoren waarin zij oververtegenwoordigd zijn, en vrouwen die werken in de informele economie, met aanzienlijke economische en werkgelegenheidseffecten voor hen als gevolg van een toename van zorgtaken en huishoudelijke taken, beperkte toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, alsook gendergerelateerd geweld en intimidatie; overwegende dat de Europese economie een bbp-groei met 16 miljard EUR zou kunnen optekenen door meer vrouwen aan te moedigen zich op de digitale arbeidsmarkt te begeven; overwegende dat het verbeteren van de gendergelijkheid en het aanmoedigen van vrouwelijk ondernemerschap van cruciaal belang zijn om het Europese herstel te versnellen en te versterken; |
F. |
overwegende dat de Europese Unie achterloopt op de VS en China op het gebied van de ontwikkeling van technologieën inzake bijvoorbeeld artificiële intelligentie en blockchain; overwegende dat de hoogst gewaardeerde start-ups van de wereld in april 2021 voornamelijk Chinese en Amerikaanse bedrijven waren; overwegende dat de Europese Unie de innovatiecapaciteiten van Europese vrouwen inzake de ontwikkeling van technologieën moet erkennen en ondersteunen; |
G. |
overwegende dat vrouwen slechts 34,4 % van de zelfstandigen en 30 % van de startende ondernemers in de EU uitmaken, hetgeen bevestigt dat de grootste genderkloof op het gebied van ondernemingsactiviteiten zich voordoet in Europa en Noord-Amerika (14); overwegende dat slechts 34 % van de leidinggevende functies in de EU wordt bekleed door vrouwen (15); overwegende dat eerdere ervaring met leidinggevende functies personen de nodige vaardigheden en het nodige vertrouwen biedt om zelf een bedrijf te runnen (16); overwegende dat het gebrek aan sociale bescherming zoals betaald ziekteverlof en moederschaps-, vaderschaps- of ouderschapsverlof in verschillende lidstaten problematisch kan zijn voor zelfstandig werkzame vrouwen; overwegende dat zelfstandig werkzame vrouwen een groter risico lopen om in armoede te vervallen; |
H. |
overwegende dat het starten en leiden van een bedrijf in de EU complex is vanwege de verschillende bureaucratische en administratieve vereisten en procedures, hetgeen een belemmering vormt om meer vrouwen ertoe aan te zetten ondernemer te worden; overwegende dat vrouwen bij ondernemerschap worden geconfronteerd met andere belemmeringen dan mannen, met name belemmeringen van economische, wetgevende en sociale aard; overwegende dat deze belemmeringen verband houden met genderstereotypen die bijdragen tot gendersegregatie in het onderwijs, een gebrek aan specifieke opleiding, een lager niveau aan vertrouwen als ondernemer, minder toegang tot informatie, financiële ondersteuning en overheidssteun, minder instrumenten voor sociale en zakelijke netwerken, gendervooroordelen en moeilijkheden bij het combineren van werk en gezin, vanwege het gebrek aan zorginfrastructuur, met name kinderopvang, en vanwege het stereotype dat vrouwen de meeste zorgtaken en huishoudelijke taken verrichten; overwegende dat vrouwen vaker dan mannen aangeven dat flexibele werktijden hun motivatie vormen om de stap te zetten naar ondernemerschap en zelfstandige arbeid (17); overwegende dat vrouwelijk (zelfstandig) ondernemerschap ook een waardevol instrument kan zijn om werk en privéleven te combineren; overwegende dat van 2014 tot 2018 slechts 34,5 % van de vrouwen in de EU en 37,7 % van de vrouwen in de OESO-landen het gevoel had over de nodige vaardigheden en kennis te beschikken om een eigen bedrijf op te starten; overwegende dat vrouwen bijna 10 % vaker dan mannen aangeven te kampen met faalangst (18); overwegende dat er tussen mannen en vrouwen een kloof bestaat op het gebied van financiële geletterdheid; overwegende dat deze kloof een barrière vormt voor vrouwen wanneer zij toegang zoeken tot financiering, en hen er in het algemeen van weerhoudt vol vertrouwen deel te nemen aan economische en financiële activiteiten (19); |
I. |
overwegende dat schadelijke structuren en stereotypen ongelijkheid in stand houden; overwegende dat stereotypen en de traditionele rollen van man en vrouw nog altijd van invloed zijn op de taakverdeling tussen mannen en vrouwen in het huishouden, in het onderwijs, op de werkvloer en in de samenleving; overwegende dat onbetaalde zorg- en huishoudelijke taken meestal worden uitgevoerd door vrouwen, hetgeen gevolgen heeft voor hun werkgelegenheid en de ontwikkeling van hun loopbaan en bijdraagt tot de loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen; overwegende dat maatregelen ter verbetering van het evenwicht tussen werk en privéleven, zoals de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven, dringend op correcte wijze door de lidstaten moeten worden omgezet en moeten worden aangevuld met verdere maatregelen teneinde meer mannen bij onbetaald werk te betrekken; |
J. |
overwegende dat toegang tot netwerken, mentorschap en het bevorderen van vrouwelijke ondernemers als rolmodel belangrijk zijn om vrouwen te doen nadenken over een loopbaan als ondernemer en om de economische empowerment van vrouwen te versterken; overwegende dat de diversiteit van rolmodellen vrouwen met uiteenlopende achtergronden kan aanspreken; |
K. |
overwegende dat sommige particuliere bedrijven in hun strategieën voor maatschappelijk verantwoord ondernemen maatregelen zoals mentorschap, netwerkvorming en ondersteuning hebben opgenomen met het oog op betere toegang van vrouwen tot financiering en technologie, teneinde vrouwelijk ondernemerschap te ondersteunen; |
L. |
overwegende dat uit statistieken blijkt dat vrouwelijke ondernemers meer dan mannen moeite ondervinden om financiering en kapitaal aan te trekken; overwegende dat nog steeds zeer weinig wordt geïnvesteerd in door vrouwen geleide bedrijven; overwegende dat in 2018 93 % van al het in Europese technologiebedrijven geïnvesteerde kapitaal naar starterteams ging die enkel uit mannen bestonden (20); overwegende dat slechts 32 % van de durfkapitaalfinanciering naar ondernemingen met ten minste één bewindsvrouw ging (21); overwegende dat innovaties van vrouwen minder vaak worden aangemerkt en erkend als innovaties en veelbelovende ideeën; overwegende dat door vrouwen geleide ondernemingen in de regio Midden- en Oost-Europa, hoewel zij minder financiële steun ontvangen, op het gebied van kapitaalproductiviteit 96 % beter presteren dan door mannen opgerichte ondernemingen (22); |
M. |
overwegende dat uit gegevens blijkt dat vrouwelijke ondernemers meer inkomsten genereren, hoewel zij minder financiële steun ontvangen; |
N. |
overwegende dat slechts 10 % van de business angels in Europa vrouwen zijn (23) en dat vrouwen met name ondervertegenwoordigd zijn in de groep van private-equity-investeerders op het gebied van digitalisering; overwegende dat slechts 10 % van alle leidinggevende functies in private-equity- en durfkapitaalondernemingen wereldwijd (24) door vrouwen wordt bekleed; overwegende dat uit verschillende studies blijkt dat beleggingsbeheerders doorgaans kapitaal verstrekken en banen aanbieden aan personen die vergelijkbaar zijn met henzelf, waardoor vrouwen, en met name vrouwen met verschillende achtergronden en vrouwen die worden geconfronteerd met intersectionele discriminatie, onder meer op grond van hun raciale, etnische of sociaal-economische achtergrond, duidelijk worden benadeeld; overwegende dat durfkapitaalondernemingen met vrouwelijke partners twee tot drie keer meer geneigd zijn om te investeren in door vrouwen geleide bedrijven (25); overwegende dat het gebrek aan vrouwen in besluitvormingsfuncties bij durfkapitaalondernemingen een van de belangrijkste oorzaken van de hardnekkige financieringskloof voor door vrouwen geleide ondernemingen in de EU is (26); overwegende dat een andere belangrijke oorzaak van de hardnekkige financieringskloof voor door vrouwen geleide ondernemingen in de EU eruit bestaat dat vrouwen minder vaak dan mannen op zoek gaan naar externe financiering zoals bankleningen, durfkapitaal of financiering uit overheidsprogramma’s, en in plaats daarvan zelf financiering verstrekken met hun eigen spaargeld of met financiering van familieleden (27); overwegende dat het uitvoeren van maatregelen om tot een eerlijke vertegenwoordiging van vrouwen te komen en een genderevenwichtig financieel ecosysteem tot stand te brengen, het creëren van een gunstiger klimaat op EU-niveau en het verstrekken van voldoende begrotingsmiddelen van fundamenteel belang is om de noodzakelijke financieringsvoorwaarden en het essentiële netwerk van vrouwelijke investeerders te creëren om door vrouwen geleide bedrijven tot bloei te laten komen; |
O. |
overwegende dat zes lidstaten elf particuliere fondsen in het leven hebben geroepen om de financieringskloof voor vrouwelijke ondernemers te dichten en dat deze fondsen bij hun investeringscriteria rekening houden met genderoverwegingen ter ondersteuning van diversiteit; overwegende dat sommige van deze fondsen nationale of EU-steun hebben ontvangen, waaruit blijkt dat overheidsbeleid een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van ondernemerschap (28); |
P. |
overwegende dat het geen sinecure is het ondernemerschap in de EU doeltreffend te meten; |
Q. |
overwegende dat minder dan 8 % van de CEO’s van topbedrijven vrouw is; |
R. |
overwegende dat in 2018 59 % van de wetenschappers en ingenieurs in de EU man was en slechts 41 % vrouw, wat neerkomt op een kloof van 18 % (29); overwegende dat sociale normen, stereotypen, culturele ontmoediging en genderbepaalde verwachtingen op het gebied van beroepskeuzes, die vaak worden versterkt door de inhoud van onderwijsprogramma’s en curricula, twee van de belangrijkste factoren voor gendersegregatie in het hoger onderwijs en op de arbeidsmarkt zijn; |
S. |
overwegende dat het van cruciaal belang is dat Europa evenveel vrouwelijke als mannelijke ondernemers telt om diversificatie van inhoud en producten te waarborgen; overwegende dat tussen 2014 en 2018 door vrouwen geleide start-ups in de EU in dezelfde mate nieuwe producten en diensten aanboden als door mannen geleide start-ups (30), waaruit mag worden afgeleid dat vrouwen en mannen inzake innovatie even goed presteren; overwegende dat het aanmoedigen van meer vrouwen om ondernemer te worden de kwaliteit en diversiteit van innovaties, producten en diensten kan verbeteren; |
T. |
overwegende dat het Europees ambassadeursnetwerk voor vrouwelijk ondernemerschap tot nog toe meer dan 650 nationale vergaderingen heeft georganiseerd en meer dan 61 000 vrouwen die ondernemerschap ambiëren, heeft bereikt; overwegende dat de ambassadeurs van het netwerk de oprichting hebben ondersteund van meer dan 250 door vrouwen geleide ondernemingen en van nog verscheidene clubs voor netwerkvorming en zakelijke ondersteuning voor vrouwen (31); |
U. |
overwegende dat er in 2020 meer mensen waren die iemand kenden die een bedrijf had stopgezet dan er mensen waren die iemand kenden die een bedrijf had opgestart (32), hetgeen erop wijst dat het belangrijk is te zorgen voor een vruchtbare bodem voor alle soorten ondernemerschap, verbonden te blijven met andere economieën, te blijven uitkijken naar nieuwe kansen en de banen van de toekomst veilig te stellen; |
V. |
overwegende dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen in de EU 14,1 % bedraagt en de laatste tien jaar slechts minimaal veranderd is; overwegende dat 24 % van de loonkloof tussen mannen en vrouwen verband houdt met de oververtegenwoordiging van vrouwen in relatief laagbetaalde sectoren zoals de zorg, de gezondheidssector en het onderwijs; |
W. |
overwegende dat ondernemerschap kennis en vaardigheden vereist; overwegende dat het verhogen van het opleidingsniveau van vrouwen en meisjes bijdraagt tot hun economische empowerment en tot inclusievere economische groei; overwegende dat een leven lang leren, bijscholing en omscholing, met name om gelijke tred te houden met snelle technologische en digitale transformaties, hun beroepsmogelijkheden vergroot en belangrijk is voor de gezondheid, het welzijn en de levenskwaliteit van vrouwen en meisjes; |
X. |
overwegende dat ondernemerschap toegankelijk moet zijn voor alle vrouwen, met inbegrip van vrouwen met een handicap, oudere vrouwen en vrouwen die tot een raciale of etnische minderheid behoren; overwegende dat vrouwen met een handicap het moeilijker kunnen hebben om een eigen bedrijf te starten; overwegende dat ondernemerschap onder oudere vrouwen niet wordt bevorderd, hoewel dit moet worden gezien als een waardevol en onbenut potentieel voor economische groei; overwegende dat de bevordering van ondernemerschap onder migrantenvrouwen grote kansen kan bieden voor hun integratie op de arbeidsmarkt en hun economische onafhankelijkheid en empowerment kan bevorderen; |
Programma’s, onderwijs en competentieontwikkeling inzake ondernemerschap
1. |
beklemtoont dat vrouwelijk ondernemerschap bijdraagt tot het vergroten van de economische onafhankelijkheid en de empowerment van vrouwen, wat een essentiële voorwaarde is voor de verwezenlijking van gendergelijke gemeenschappen en in de hele EU moet worden aangemoedigd en bevorderd; merkt op dat de economische onafhankelijkheid van vrouwen hun gelijke deelname aan de arbeidsmarkt ten goede komt, hen controle biedt over productiemiddelen, hun deelname aan economische besluitvorming op alle niveaus vergroot en hun economische empowerment en zelfbeschikking bevordert, wat van cruciaal belang is voor de verwezenlijking van vrouwenrechten en gendergelijkheid; wijst erop dat elke vrouw die een ondernemingsactiviteit wil nastreven, moet worden aangemoedigd om deze stap te zetten, aangezien het leiden van een bedrijf banen en inkomsten creëert en derhalve meerwaarde biedt voor de economie en de hele samenleving; verzoekt de Commissie zich nog meer in te zetten voor het verhogen van de arbeidsparticipatie van vrouwen in Europa en voor het faciliteren van hun toegang tot de arbeidsmarkt, onder andere door meer stimulansen te bieden om ondernemerschap van vrouwen te bevorderen; is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake loontransparantie; |
2. |
betreurt dat vrouwen minder vaak dan mannen bedrijven oprichten en leiden; dringt er bij de lidstaten op aan bedrijfsvriendelijke hervormingen door te voeren om gelijkheid en vrouwelijk ondernemerschap te bevorderen; dringt erop aan dat de behoeften en de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, alsook de horizontale en verticale segregatie op de arbeidsmarkt, op EU-niveau grondig worden onderzocht; |
3. |
is ingenomen met initiatieven van de Commissie zoals Women TechEU, het programma van de Europese Innovatieraad voor leiderschap van vrouwen en de oprichting van verschillende Europese netwerken voor vrouwelijke ondernemers; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dergelijke initiatieven actiever te bevorderen, door zich op het duurzame groeipotentieel van de EU te richten, en de prestaties van vrouwelijke ondernemers in al hun diversiteit te ondersteunen; moedigt de Commissie aan de netwerken die zijn gericht op vrouwelijk ondernemerschap op Europees niveau te versterken teneinde innovatie en samenwerking tussen nationale, EU- en internationale netwerken te bevorderen; merkt op dat verdere grensoverschrijdende samenwerking tussen vrouwelijke ondernemers de interne markt van de Europese Unie kan versterken; |
4. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten in hun initiatieven publiek-private partnerschappen op te nemen omdat particuliere ondernemingen een waardevolle rol als adviseurs kunnen spelen en vrouwelijke ondernemers relevante en gespecialiseerde vaardigheden kunnen aanreiken; verzoekt de Commissie met klem pan-Europese netwerkvorming onder vrouwelijke ondernemers te vergemakkelijken en hun samenwerking te ondersteunen; verzoekt de Commissie programma’s te ontwikkelen die creativiteit op het vlak van innovatie bevorderen, te zorgen voor ondernemerschap op de arbeidsmarkt en ervoor te zorgen dat vrouwen een meerwaarde kunnen bieden aan de samenleving; |
5. |
beklemtoont dat mentorschapsrelaties tussen ervaren en nieuwe ondernemers voor beiden voordelen kunnen opleveren en bewustzijn kunnen helpen creëren over ondernemerschap, twijfels kunnen wegnemen over starten in het bedrijfsleven en de uitwisseling van informatie en advies tussen vrouwelijke ondernemers kunnen bevorderen; |
6. |
benadrukt dat het noodzakelijk en belangrijk is vrouwelijke ondernemers en investeerders als rolmodel en mentor te erkennen en te bevorderen en te waarborgen dat deze rolmodellen vrouwen in al hun diversiteit vertegenwoordigen; neemt in dit verband kennis van de EU-prijs voor innovatie door vrouwen 2021 en het Europees ambassadeursnetwerk voor vrouwelijk ondernemerschap, dat vrouwen aanmoedigt om na te denken over een loopbaan als ondernemer; verzoekt de Commissie prominente vrouwelijke ondernemers en investeerders als rolmodellen voor het voetlicht te brengen door in heel Europa een vooral op vrouwen gerichte bewustmakingscampagne over het potentieel van ondernemerschap te lanceren en casestudy’s van vrouwelijke ondernemers uit te voeren; |
7. |
verzoekt de Commissie samen met de lidstaten een strategie te ontwikkelen om te zorgen voor een significante vertegenwoordiging van alle vrouwen met verschillende achtergronden in functies met besluitvormingsbevoegdheden, met specifieke maatregelen en specifiek beleid om de economische empowerment van vrouwen te bevorderen; vraagt dat ervoor wordt gezorgd dat alle maatregelen voor vrouwelijk ondernemerschap een intersectioneel perspectief omvatten om te waarborgen dat alle vrouwen de relevante hulp en ondersteuning krijgen en dat er geen enkele vrouw achterblijft; |
8. |
is verheugd over publieke en particuliere programma’s voor vrouwelijk ondernemerschap in de lidstaten die aspecten van netwerkvorming, mentorschap, opleidings-, begeleidings- en adviesdiensten en professioneel advies over juridische en fiscale aangelegenheden omvatten om vrouwelijke ondernemers te ondersteunen en te adviseren en hun economische onafhankelijkheid te bevorderen; merkt op dat openbaar beschikbare verslagen en getuigenissen in zeven lidstaten wijzen op het positieve effect van deze programma’s; dringt er bij de Commissie en het EIGE op aan naar gender uitgesplitste gegevens van alle lidstaten te verzamelen en de impact van programma’s voor vrouwelijk ondernemerschap te analyseren; verzoekt de Commissie en de lidstaten goede praktijken uit te wisselen om het aandeel vrouwelijke ondernemers en zelfstandigen in de EU te doen toenemen en te vergroten; verzoekt de lidstaten een goed ontwikkelde opleidingsstrategie te bevorderen om verschillende opleidingsniveaus aan te bieden, van bewustmaking en voorlichting tot gespecialiseerde en gevorderde opleidingen, en de verschillende kansen en beperkingen van specifieke bedrijfsomgevingen alsmede het breder scala aan kenmerken en behoeften van vrouwelijke ondernemers te erkennen, met specifieke aandacht voor het evenwicht tussen werk en privéleven; beklemtoont dat er behoefte bestaat aan onestopshops die bijvoorbeeld lessen en opleidingen over een breed scala aan disciplines, zoals boekhouding en marketing, aanbieden aan ondernemers met weinig of geen ervaring of kwalificaties; merkt op dat dit initiatief meer vrouwen kan aanmoedigen om ondernemer te worden; |
9. |
verzoekt de Commissie en het EIGE actuele en vergelijkbare statistieken beschikbaar te stellen om het economische belang van ondernemers en zelfstandigen, en van de verschillende categorieën van ondernemers en zelfstandigen, uitgesplitst naar bedrijfstak en geslacht, te kunnen analyseren en het aandeel vrouwelijke ondernemers en zelfstandigen te kunnen vaststellen; herhaalt zijn verzoeken aan het adres van de Commissie en de lidstaten om het verzamelen van naar gender uitgesplitste gegevens, statistieken, studies en analysen te verbeteren, met name inzake de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt en met betrekking tot gebieden zoals informele arbeid, ondernemerschap, toegang tot financiering en gezondheidsdiensten, onbetaald werk, armoede en de impact van de stelsels voor sociale bescherming; wijst op de rol van het EIGE in dit verband en verzoekt de Commissie deze gegevens te gebruiken om op doeltreffende wijze gendereffectbeoordelingen van haar beleid en programma’s en van het beleid en de programma’s van andere EU-agentschappen en -instellingen uit te voeren; |
10. |
dringt in het bijzonder aan op meer op vrouwen gerichte bevordering van en bewustmaking rond STEM-vakken, digitaal onderwijs en financiële geletterdheid om heersende stereotypen in onderwijs, opleidingen, leerplannen en loopbaanadvies te bestrijden; dringt erop aan ervoor te zorgen dat meer vrouwen actief worden in deze sectoren, hetgeen diversere bestuurs- en leiderschapsstijlen mogelijk zou maken, die meerwaarde zouden bieden voor deze sectoren en zouden bijdragen aan de ontwikkeling ervan; wijst erop dat het belangrijk is de horizon van vrouwelijk ondernemerschap te verbreden en er meer sectoren dan de STEM- en IT-sectoren in op te nemen en verschillende vormen van ondernemerschap te bevorderen; verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen om de diversificatie van ondernemerschap te verbeteren en sociale en collectieve vormen van vrouwelijk ondernemerschap te bevorderen; is ingenomen met specifieke opleidingen, onderzoek en studies op het gebied van ondernemerschap; stipt aan dat het belangrijk is onderwijs en carrières in de financiële sector onder vrouwen te bevorderen om de ontwikkeling van een betrouwbaar netwerk van vrouwelijke investeerders te ondersteunen en benadrukt tegelijkertijd dat het zaak is vrouwen in staat te stellen economisch onafhankelijk te zijn en te gedijen als ondernemers; |
11. |
betreurt het dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in leidinggevende functies, en benadrukt dat er werk moet worden gemaakt van de gelijkheid van mannen en vrouwen op alle besluitvormingsniveaus in het bedrijfsleven en het management; dringt aan op een snel onderhandelingsproces over de richtlijn vrouwelijke bestuurders; beklemtoont dat meer en betere informatie moet worden verschaft over ondernemerschap als een aantrekkelijke carrièremogelijkheid, zowel voor jonge vrouwen op school als voor vrouwen buiten de arbeidsmarkt die overwegen om te starten op of opnieuw toe te treden tot de arbeidsmarkt; verzoekt de Commissie programma’s ter ondersteuning van ondernemerschap voor ouderen te bevorderen en merkt op dat hiermee vrouwen kunnen worden bereikt die anders buiten de arbeidsmarkt vallen; benadrukt dat er beleid ter stimulering van snelgroeiende ondernemingen en groei en ontwikkeling in middelgrote en grotere ondernemingen moet worden bevorderd om ervoor te zorgen dat meer vrouwen ondernemer worden, en om duurzame groei te ondersteunen; verzoekt de lidstaten en de Commissie vrouwelijke ondernemers meer bewust te maken van steunmaatregelen, en de bureaucratische en administratieve rompslomp bij de toegang tot programma’s ter bevordering van ondernemerschap te verminderen; is ingenomen met de inspanningen om deskundigen en adviseurs steun te laten verlenen omdat zij als mentors vrouwelijke ondernemers vertrouwen kunnen schenken en hen gedurende het gehele ondernemerschapsproces kunnen begeleiden, rekening houdend met alle aspecten die daarbij komen kijken, zoals aspecten op het gebied van regelgeving, belastingen, administratie, economie, boekhouding, juridische zaken, formaliteiten, arbeid en personeelsselectie; |
12. |
pleit ervoor dat het ondernemerspotentieel van vrouwen in alle sectoren en onderwijsdomeinen moet worden erkend, ook in door vrouwen gedomineerde sectoren zoals de gezondheidszorg en het onderwijs; beklemtoont de behoefte aan meer mogelijkheden voor bij- en omscholing voor werknemers en diegenen die bezig zijn de overstap van werknemer naar zelfstandige te maken; verzoekt de Commissie een leven lang leren voor iedereen te bevorderen; beklemtoont dat de dimensie van het ondernemerschap ook moet worden erkend in alle jongerenprogramma’s op Europees niveau; moedigt de lidstaten en regionale en lokale overheden aan om te investeren in omscholings- en bijscholingsprogramma’s gericht op zelfstandig werkende vrouwen en vrouwelijke ondernemers, met specifieke aandacht voor omscholing op het gebied van financiële geletterdheid; |
Toegang tot kapitaal
13. |
benadrukt dat vrouwelijk (zelfstandig) ondernemerschap moet worden erkend als winstgevende investeringsmogelijkheid en als bron van economische groei en werkgelegenheid; |
14. |
verzoekt de lidstaten en de Commissie het bewustzijn te vergroten en de toegang tot financiering voor vrouwelijke ondernemers en zelfstandigen te vergemakkelijken, met inbegrip van alternatieve vormen van financiering, om ervoor te zorgen dat er financiering beschikbaar is en hen bereikt; merkt op dat vrouwelijke ondernemers vaker gebruikmaken van alternatieve financieringsbronnen, zoals crowdlending- en crowdfundingplatforms; merkt op dat in bepaalde gevallen microkredieten succesvol zijn gebleken om meer vrouwen te motiveren om hun eigen bedrijf te starten; onderkent de invloed van financieringsbeleid en het positieve effect dat dit kan hebben op vrouwen; moedigt de lidstaten en regionale en lokale overheden aan om gebruik te maken van de huidige Europese structuurfondsen om vrouwelijke ondernemers en zelfstandigen tot doelgroep te maken en vrouwelijk (zelfstandig) ondernemerschap te bevorderen; dringt er bij de Commissie op aan een Europees netwerk van genderbewuste investeerders op te richten; is van mening dat een dergelijk netwerk door vrouwen geleide bedrijven relevante connecties, netwerkkansen en financieringsmogelijkheden kan verschaffen; benadrukt de noodzaak van bewustmakings- en voorlichtingscampagnes over de huidige en toekomstige EU-financieringsmogelijkheden voor vrouwelijke ondernemers, teneinde vrouwelijke bedrijfseigenaren en vrouwelijke ondernemers gericht te ondersteunen en de zichtbaarheid van vrouwelijke leiders te vergroten, zodat zij als sterkere rolmodellen kunnen fungeren en de huidige stereotypen kunnen doorbreken; verzoekt de Commissie in het kader van de “Small Business Act” een actieplan voor vrouwelijk ondernemerschap tot stand te brengen en, als onderdeel daarvan, een pan-Europees evenement voor ondernemerschap, innovatie en investeringen te organiseren, waarbij wetenschappers, ondernemers, start-ups en vooral private-equity-investeerders bijeen worden gebracht om nieuwe ondernemerskansen voor vrouwen in de hand te werken; |
15. |
is ingenomen met de inspanningen van de specifieke particuliere beleggingsfondsen die gendercriteria opnemen in hun investeringsbeoordelingen om de onderfinanciering van door vrouwen geleide ondernemingen aan te pakken; verzoekt de Commissie mede-investeringsprogramma’s met op vrouwen gerichte durfkapitaalfondsen en business angels alsook mentorschapprogramma’s voor vrouwelijke ondernemers te ondersteunen; is van mening dat dit een krachtige maatregel zou zijn om het ecosysteem van onderaf tot wasdom te brengen; |
16. |
is ingenomen met publieke en particuliere fondsen die gendergelijkheids-, diversiteits- en inclusiebeleid ten uitvoer leggen; wijst in dit verband op het initiatief tot het aangaan van diversiteitsverbintenissen, ’s werelds eerste initiatief waarbij particuliere fondsen zich ertoe verbonden hebben de vertegenwoordiging op het gebied van gender te meten en te volgen en jaarlijks en in het openbaar verslag uit te brengen over hun bevindingen; |
17. |
benadrukt de belangrijke rol van microkredieten bij het verbeteren van de financiële inclusie van vrouwen door marktbelemmeringen en sociale barrières op de financiële markten weg te nemen; merkt op dat het voordeel van microfinanciering is dat het vrouwelijke ondernemers sterke stimulansen kan bieden om een duurzaam bedrijf op te richten, aangezien zij de lening moeten terugbetalen, en dat dit instrument specifiek is ontworpen met het oog op de behoeften van mensen die moeilijk toegang krijgen tot traditioneel krediet; |
18. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten in de hele Unie systematisch naar gender uitgesplitste gegevens te volgen en te monitoren om te zorgen voor hoogwaardige gegevens over Europese en nationale financieringsprogramma’s; stipt voorts aan dat het belangrijk is gegevens over gelijkheid te verzamelen teneinde informatie over ervaringen met intersectionele discriminatie te verkrijgen, en benadrukt dat dit als basis zou kunnen dienen voor weloverwogener beleidsbeslissingen in de toekomst en voor de bevordering van de economische onafhankelijkheid van vrouwen; merkt op dat de ondernemersdimensie van vrouwen moet worden erkend in de formulering van beleid op het gebied van bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen teneinde een toereikend beleidskader te waarborgen dat meer vrouwelijk ondernemerschap en innovatie door diversiteit ondersteunt; |
Beter kader voor vrouwelijke ondernemers
19. |
verzoekt de lidstaten de aanbeveling van de Raad van 2019 over het waarborgen van doeltreffende toegang tot sociale bescherming en rechten, met inbegrip van pensioen en verlof voor alle zelfstandigen, uit te voeren en alle beginselen van de Europese pijler van sociale rechten toe te passen als een manier om non-discriminatie te waarborgen en gendergelijkheid te bevorderen; |
20. |
verzoekt de lidstaten en de Commissie gendermainstreaming in te voeren tijdens alle fasen van het ontwerpproces van steunmaatregelen voor vrouwelijke ondernemers en een diverse groep van potentiële en huidige vrouwelijke ondernemers te raadplegen teneinde te garanderen dat deze steunmaatregelen zijn afgestemd op en tegemoetkomen aan hun verwachtingen en behoeften; |
21. |
benadrukt dat het zaak is administratieve belemmeringen voor het starten van een bedrijf weg te nemen om ondernemerschap of zelfstandige arbeid voor vrouwen, met inbegrip van migrantenvrouwen, aantrekkelijker te maken; verzoekt de lidstaten te overwegen gestandaardiseerde administratieve pakketten voor ondernemers te ontwikkelen die zij moeten volgen wanneer zij hun bedrijf beginnen op te starten; is van mening dat dit de administratieve lasten zal verlichten in de contacten met lokale overheden zoals belastingdiensten, gemeenten enz.; |
22. |
beklemtoont dat het innovatie-ecosysteem van Europa moet worden ontwikkeld om meer vrouwen in staat te stellen duurzame en winstgevende bedrijven en innovatie te creëren teneinde het concurrentievermogen, de economische groei en de werkgelegenheid van de EU te versterken; |
23. |
verzoekt de Commissie de in haar mededeling inzake betere regelgeving en in haar kmo-strategie vastgestelde maatregelen onverwijld uit te voeren; |
24. |
beklemtoont dat er behoefte bestaat aan advies en vereenvoudigde formulieren, procedures en processen om vrouwelijke zelfstandige ondernemers te helpen hun weg te vinden in het regelgevingslandschap, bijvoorbeeld met het oog op export; merkt op dat met name micro- en kleine en middelgrote ondernemingen nu al moeilijk middelen vinden om nalevingsverplichtingen in de verschillende lidstaten te begrijpen en te beheren; moedigt de Commissie en de lidstaten aan om de richtsnoeren en de administratie te evalueren en indien nodig te verbeteren; |
25. |
is ingenomen met de agenda voor betere regelgeving van de Commissie; is van mening dat de bereidheid van de Commissie om het “one in, one out”-beginsel toe te passen een belangrijke stap is om de administratieve lasten voor bedrijven, met inbegrip van start-ups en kleine en middelgrote ondernemingen, zoveel mogelijk te beperken, hetgeen ondernemerschap of zelfstandige arbeid aantrekkelijker zal maken voor vrouwen; |
26. |
verzoekt de lidstaten versterkte fiscale stimulansen of flexibele belastingstructuren te overwegen om de randvoorwaarden voor ondernemerschap en zelfstandige arbeid te verbeteren; wijst bij wijze van voorbeeld op de belasting van ondernemers in hun beginfase, waarbij het uitsluitend belasten van winst of het uitstellen van belastingbetaling met het oog op het verwerven van kapitaal het voor vrouwen aantrekkelijker kan maken om ondernemer of zelfstandige te worden; |
27. |
benadrukt dat een evenwicht tussen werk en privéleven en kwaliteitsvolle, betaalbare sociale diensten belangrijke voorwaarden voor vrouwelijke ondernemers en zelfstandigen zijn; erkent dat vrouwelijk (zelfstandig) ondernemerschap de flexibiliteit biedt om een beter evenwicht tussen werk en privéleven te bewerkstelligen; erkent dat het belangrijk is een gelijke verdeling van huishoudelijke taken en zorgtaken mogelijk te maken om het evenwicht tussen werk en privéleven te verwezenlijken dat noodzakelijk is om vrouwen de stap te doen zetten naar ondernemerschap en zelfstandige arbeid; verzoekt de Commissie en de lidstaten voor een beter evenwicht tussen werk en privéleven te zorgen met behulp van beter moederschaps-, vaderschaps-, ouderschaps- en zorgverlof, flexibele werktijden en kinderopvang ter plaatse en door telewerken te bevorderen; benadrukt dat werktijden en werkpatronen in plattelandsgebieden aanzienlijk verschillen van die in stedelijke gebieden en dat het belangrijk is kinderopvang aan te bieden die is afgestemd op de specifieke behoeften van vrouwen in verschillende gebieden; verzoekt de lidstaten en regionale en lokale autoriteiten sociale kaders, zoals voor ouderen en afhankelijke personen, te ondersteunen en te voorzien in flexibelere kinderopvangvoorzieningen en mogelijkheden voor ouderschapsverlof, aangezien deze essentieel zijn om meer vrouwen aan te moedigen en in staat te stellen ondernemer te worden; verzoekt de lidstaten de doelstellingen van Barcelona uit te voeren en ervoor te zorgen dat in de desbetreffende behoeften wordt voorzien middels investeringen in hoogwaardige, toegankelijke en betaalbare zorgvoorzieningen, en deze te moderniseren zodat vrouwen niet hoeven te kiezen tussen hun gezin en deelname aan de arbeidsmarkt; beklemtoont dat het bieden van meer en betere mogelijkheden aan vrouwen om ondernemer te worden een cruciale rol kan spelen bij het dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen in de lidstaten; is ingenomen met de maatregelen die sommige lidstaten op dit gebied reeds hebben genomen, verzoekt hen met klem toegang tot kwaliteitsvolle kinderopvang en diensten voor langdurige zorg te waarborgen, toegang van zelfstandigen te bevorderen en de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven snel volledig om te zetten en uit te voeren, en verzoekt de Commissie daar doeltreffend toezicht op te houden; erkent de verschillen tussen de lidstaten op het gebied van sociaal beleid en beseft dat het subsidiariteitsbeginsel in acht moet worden genomen; benadrukt dat het in het belang van de lidstaten is om gezinsvriendelijke arbeidsmodellen te bevorderen; |
28. |
maakt zich zorgen over het feit dat de Rekenkamer in haar speciaal verslag nr. 10/21 inzake gendermainstreaming in de EU-begroting vaststelt dat de Commissie gendermainstreaming niet voldoende heeft toegepast en onvoldoende gebruik heeft gemaakt van naar geslacht uitgesplitste gegevens en indicatoren; verzoekt de Commissie genderbudgettering in te voeren om te waarborgen dat vrouwen en mannen in gelijke mate voordeel hebben bij overheidsuitgaven, ook in het kader van NextGenerationEU en alle maatregelen voor economisch herstel; |
o
o o
29. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 11 van 12.1.2018, blz. 35.
(2) PB C 66 van 21.2.2018, blz. 44.
(3) PB C 346 van 27.9.2018, blz. 6.
(4) PB C 390 van 18.11.2019, blz. 28.
(5) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 232.
(6) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 191.
(7) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 208.
(8) PB C 67 van 8.2.2022, blz. 137.
(9) OESO The Missing Entrepreneurs — Policies for Inclusive Entrepreneurship, OECD Publishing, Parijs, 2019.
(10) OESO, The Missing Entrepreneurs — Policies for Inclusive Entrepreneurship, OECD Publishing, Parijs, 2019.
(11) Bajcar, B. en Babiak, J., “Gender Differences in Leadership Styles: Who Leads more Destructively?”, 34e IBIMA-conferentie, Madrid, november 2019. https://www.researchgate.net/publication/337534934_Gender_Differences_in_Leadership_Styles_Who_Leads_more_Destructively
(12) Beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van het Europees Parlement, “The professional status of rural women in the EU”, Brussel, mei 2019. https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2019/608868/IPOL_STU(2019)608868_EN.pdf
(13) Ibidem.
(14) Global Entrepreneurship Monitor, Women’s Entrepreneurship 2020/21: Thriving Through Crisis, Londen, 2021.
https://gemconsortium.org/report/gem-202021-womens-entrepreneurship-report-thriving-through-crisis
(15) Eurostat, Women in Management, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2020.
(16) Foss, L., Henry, C., Ahl, H. en Mikalsen, G., “Women’s entrepreneurship policy research: a 30-year review of the evidence”, Small Business Economics, 53(2), blz. 409-429.
(17) OESO, The Missing Entrepreneurs — Policies for Inclusive Entrepreneurship, OECD Publishing, Parijs, 2019.
(18) Ibidem.
(19) OESO, OECD/INFE 2020 International Survey of Adult Financial Literacy, OECD Publishing, Parijs, 2020.
(20) Skonieczna, A. en Castellano, L., “Gender Smart Financing. Investing In and With Women: Opportunities for Europe”, European Economy Discussion Papers, nr. 129, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, juli 2020.
(21) Europese Commissie en Europese Investeringsbank, Funding women entrepreneurs: How to empower growth, 2018.
(22) European Women in VC, Experior Venture Fund en Unvconventional Ventures, Funding in the CEE Region Through the Lens of Gender Diversity and Positive Impact, 2021.
(23) EBAN, Statistics Compendium — European Early Stage Market Statistics, EBAN, Brussel, 2019.
(24) International Finance Corporation, Moving Towards Gender Balance in Private Equity and Venture Capital, International Finance Corporation, Washington DC, 2019.
(25) European Women in VC, Experior Venture Fund en Unvconventional Ventures, Funding in the CEE Region Through the Lens of Gender Diversity and Positive Impact, online.
(26) Europese Commissie, Gender Smart Financing. Investing In and With Women: Opportunities for Europe, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2020.
(27) OESO, The Missing Entrepreneurs — Policies for Inclusive Entrepreneurship, OECD Publishing, Parijs, 2021.
(28) Eurofound, Female entrepreneurship: Public and private funding, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2019.
(29) Eurostat, “Women in science and technology”, Products Eurostat News, 2 oktober 2020.
(30) OESO, The Missing Entrepreneurs — Policies for Inclusive Entrepreneurship, OECD Publishing, Parijs, 2019.
(31) https://ec.europa.eu/growth/smes/supporting-entrepreneurship/women-entrepreneurs/support-tools-and-networks-women_en
(32) Global Entrepreneurship Monitor, 2021/2022 Global Report — Opportunity Amid Disruption, GEM, Londen, 2022. https://www.gemconsortium.org/reports/latest-global-report
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/65 |
P9_TA(2022)0140
Artificiële intelligentie in het digitale tijdperk
Resolutie van het Europees Parlement van 3 mei 2022 over artificiële intelligentie in het digitale tijdperk (2020/2266(INI))
(2022/C 465/06)
Het Europees Parlement,
— |
gezien de artikelen 4, 16, 26, 114, 169, 173, 179, 180, 181 et 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en algemene opmerking nr. 25 van het VN-Comité inzake de rechten van het kind van 2 maart 2021 over de rechten van kinderen in verband met de digitale omgeving, |
— |
gezien de aanbeveling van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (Unesco) over de ethiek van artificiële intelligentie, aangenomen door de Algemene Conferentie van de Unesco tijdens haar 41e zitting op 24 november 2021, |
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 (1) en de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 24 maart 2021 over de EU-strategie voor de rechten van het kind (COM(2021)0142), |
— |
gezien zijn resolutie van 7 oktober 2021 over de stand van de cyberdefensievermogens van de EU (2), |
— |
gezien zijn resolutie van 15 december 2021 over de uitdagingen en vooruitzichten voor multilaterale regelingen inzake wapenbeheersing en ontwapening met betrekking tot massavernietigingswapens (3), |
— |
gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming — AVG) (4), |
— |
gezien Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (5), |
— |
gezien Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (6), |
— |
gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2021 tot vaststelling van geharmoniseerde regels betreffende artificiële intelligentie (wet op de artificiële intelligentie) en tot wijziging van bepaalde wetgevingshandelingen van de Unie (COM(2021)0206), |
— |
gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese datagovernance (datagovernanceverordening) van 25 november 2020 (COM(2020)0767), |
— |
gezien Verordening (EU) 2018/1807 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake een kader voor het vrije verkeer van niet-persoonsgebonden gegevens in de Europese Unie (7), |
— |
gezien Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (8), |
— |
gezien Richtlijn (EU) 2019/770 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud en digitale diensten (9), |
— |
gezien Verordening (EU) 2021/1173 van de Raad van 13 juli 2021 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1488 (10), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 25 april 2018 getiteld “Kunstmatige intelligentie voor Europa” (COM(2018)0237), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 7 december 2018 met als titel “Gecoördineerd plan inzake kunstmatige intelligentie” (COM(2018)0795), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 8 april 2019 met als titel “Vertrouwen kweken in mensgerichte kunstmatige intelligentie” (COM(2019)0168), |
— |
gezien het witboek van de Commissie van 19 februari 2020, getiteld “Kunstmatige intelligentie — een Europese benadering op basis van excellentie en vertrouwen” (COM(2020)0065), |
— |
gezien het groenboek van de Commissie van 27 januari 2021 over de vergrijzing, getiteld “Bevorderen van intergenerationele solidariteit en verantwoordelijkheid” (COM(2021)0050), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020, getiteld “Een Europese datastrategie” (COM(2020)0066), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020 getiteld “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (COM(2020)0067), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 over een nieuwe industriestrategie voor Europa (COM(2020)0102) en van 5 mei 2021 met als titel “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa” (COM(2021)0350), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 getiteld “Actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 — Onderwijs en opleiding herbronnen voor het digitale tijdperk” (COM(2020)0624), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 9 maart 2021 met als titel “Digitaal kompas 2030: de Europese aanpak voor het digitale decennium” (COM(2021)0118), |
— |
gezien het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad van 15 september 2021 tot vaststelling van het beleidsprogramma 2030 “Traject naar het digitale decennium” (COM(2021)0574), |
— |
gezien de studie van de Commissie van 28 juli 2020 met als titel “Enquête onder Europese bedrijven inzake het gebruik van op kunstmatige intelligentie gebaseerde technologieën”, |
— |
gezien de studie van de Commissie van 26 november 2020, getiteld “Energy-efficient Cloud Computing Technologies and Policies for an Eco-friendly Cloud Market”, |
— |
gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 februari 2020 over de gevolgen van kunstmatige intelligentie, het internet der dingen en robotica op het gebied van veiligheid en aansprakelijkheid (COM(2020)0064), |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 22 maart 2021 over de EU-strategie inzake cyberbeveiliging voor het digitale tijdperk, |
— |
gezien het verslag van 8 april 2019 van de deskundigengroep op hoog niveau inzake kunstmatige intelligentie getiteld “Ethische richtsnoeren voor betrouwbare KI”, |
— |
gezien het verslag van 8 april 2019 van de deskundigengroep op hoog niveau inzake kunstmatige intelligentie getiteld “Een definitie van KI: de belangrijkste capaciteiten en wetenschappelijke disciplines”, |
— |
gezien het verslag van 26 juni 2019 van de deskundigengroep op hoog niveau inzake kunstmatige intelligentie getiteld “Policy and investment recommendations for trustworthy AI”, |
— |
gezien de Unesco-publicatie van maart 2019 getiteld “I’d blush if I could: closing gender divides in digital skills through education”, |
— |
gezien het verslag van het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie van 14 december 2020 getiteld “Op het juiste pad voor de toekomst — Artificiële intelligentie en de grondrechten”, |
— |
gezien de aanbeveling van de Raad van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 22 mei 2019 over artificiële intelligentie, |
— |
gezien het VN-platform voor dialoog over artificiële intelligentie: AI for Good Global Summit, |
— |
gezien de AI-beginselen van de G20 van 9 juni 2019, |
— |
gezien het rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie van 28 juni 2021 over artificiële intelligentie in de gezondheidszorg, met daarin zes leidende beginselen voor het ontwerp en het gebruik van artificiële intelligentie, |
— |
gezien het initiatiefadvies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 31 mei 2017 getiteld “Kunstmatige intelligentie — De gevolgen van kunstmatige intelligentie voor de (digitale) eengemaakte markt, de productie, consumptie, werkgelegenheid en samenleving” (11), |
— |
gezien het verslag van 21 november 2019 van de deskundigengroep op hoog niveau voor aansprakelijkheid en nieuwe technologieën getiteld “Liability for Artificial Intelligence and other emerging digital technologies”, |
— |
gezien de publicatie van het ad-hoccomité voor artificiële intelligentie (CAHAI) van de Raad van Europa van december 2020 getiteld “Towards Regulation of AI systems — Global perspectives on the development of a legal framework on Artificial Intelligence systems based on the Council of Europe’s standards on human rights, democracy and the rule of law”, |
— |
gezien het werkdocument van het European University Institute van oktober 2020 getiteld “Models of Law and Regulation for AI”, |
— |
gezien het gezamenlijk rapport van Trend Micro Research, het Interregionaal criminologisch en gerechtelijk onderzoeksinstituut van de VN en Europol van 19 november 2020, getiteld “Malicious Uses and Abuses of Artificial Intelligence”, |
— |
gezien de politieke beleidslijnen van de Commissie voor 2019-2024 getiteld “Een Unie die de lat hoger legt: Mijn agenda voor Europa”, |
— |
gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 juli 2020 in zaak C-311/18 (Schrems II), |
— |
gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 met aanbevelingen aan de Commissie over civielrechtelijke regels inzake robotica (12), |
— |
gezien zijn resolutie van 1 juni 2017 over de digitalisering van de Europese industrie (13), |
— |
gezien zijn resolutie van 6 oktober 2021 over het EU-beleidskader voor verkeersveiligheid 2021-2030 — Volgende stappen op weg naar “Vision Zero” (14), |
— |
gezien zijn resolutie van 12 september 2018 over autonome wapensystemen (15), |
— |
gezien zijn resolutie van 12 februari 2019 inzake een alomvattend Europees industriebeleid inzake artificiële intelligentie en robotica (16), |
— |
gezien zijn resolutie van 12 februari 2020 getiteld “Geautomatiseerde besluitvormingsprocessen: waarborging van consumentenbescherming en vrij verkeer van goederen en diensten” (17), |
— |
gezien zijn resolutie van 20 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het civielrechtelijk aansprakelijkheidsstelsel voor kunstmatige intelligentie (18), |
— |
gezien zijn resolutie van 20 oktober 2020 over intellectuele-eigendomsrechten voor de ontwikkeling van technologieën op het gebied van artificiële intelligentie (19), |
— |
gezien zijn resolutie van 20 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een kader voor ethische aspecten van artificiële intelligentie, robotica en aanverwante technologieën (20), |
— |
gezien zijn resolutie van 20 januari 2021 over artificiële intelligentie: kwesties betreffende de interpretatie en toepassing van het internationaal recht, voor zover dit van toepassing is op de EU, op het gebied van civiel en militair gebruik en staatsgezag buiten de werkingssfeer van het strafrecht (21), |
— |
gezien zijn resolutie van 20 mei 2021 getiteld “De digitale toekomst van Europa vormgeven: belemmeringen voor de werking van de digitale eengemaakte markt wegnemen en het gebruik van AI voor Europese consumenten verbeteren” (22), |
— |
gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over een Europese datastrategie (23), |
— |
gezien zijn resolutie van 19 mei 2021 over kunstmatige intelligentie in het onderwijs en in de culturele en audiovisuele sector (24), |
— |
gezien zijn resolutie van 6 oktober 2021 over artificiële intelligentie in het strafrecht en het gebruik ervan door politiële en gerechtelijke instanties in strafzaken (25), |
— |
gezien de studie van zijn directoraat-generaal Intern Beleid (DG IPOL) van juni 2021 met als titel “Artificial Intelligence diplomacy — Artificial Intelligence governance as a new European Union external policy tool”, |
— |
gezien de studie van DG IPOL van mei 2021 met als titel “Challenges and limits of an open source approach to Artificial Intelligence”, |
— |
gezien de studie van DG IPOL van mei 2021 met als titel “Artificial Intelligence market and capital flows — AI and the financial sector at crossroads”, |
— |
gezien de studie van DG IPOL van juni 2021 met als titel “Improving working conditions using Artificial Intelligence”, |
— |
gezien de studie van DG IPOL van mei 2021 met als titel “The role of Artificial Intelligence in the European Green Deal”, |
— |
gezien de studie van DG IPOL van juli 2021 met als titel “Artificial Intelligence in smart cities and urban mobility”, |
— |
gezien de studie van DG IPOL van juli 2021 met als titel “Artificial Intelligence and public services”, |
— |
gezien de studie van DG IPOL van juli 2021 met als titel “European Union data challenge”, |
— |
gezien de studie van DG IPOL van juni 2020 met als titel “Opportunities of Artificial Intelligence”, |
— |
gezien de studie van DG IPOL van oktober 2021 met als titel “Europe’s Digital Decade and Autonomy”, |
— |
gezien de studie van DG IPOL van januari 2022 met als titel “Identification and assessment of existing and draft EU legislation in the digital field”, |
— |
gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) van september 2020 met als titel “Civil liability regime for artificial intelligence — European added value assessment”, |
— |
gezien de studie van de afdeling Wetenschappelijke Toekomstverkenningen van de EPRS van december 2020 met als titel “Data subjects, digital surveillance, AI and the future of work”, |
— |
gezien de studie van de EPRS van september 2020 met als titel “European framework on ethical aspects of artificial intelligence, robotics and related technologies”, |
— |
gezien de studie van de EPRS van maart 2020 met als titel “The ethics of artificial intelligence: Issues and initiatives”, |
— |
gezien de studie van de EPRS van juni 2020 met als titel “Artificial Intelligence: How does it work, why does it matter, and what can we do about it?”, |
— |
gezien de studie van de EPRS van juli 2020 met als titel “Artificial Intelligence and Law enforcement — Impact on Fundamental Rights”, |
— |
gezien de studie van de EPRS van juni 2020 met als titel “The impact of the General Data Protection Regulation (GDPR) on artificial intelligence”, |
— |
gezien de studie van de EPRS van april 2020 met als titel “The White Paper on Artificial Intelligence”, |
— |
gezien de studie van de EPRS van september 2021 met als titel “Regulating facial recognition in the EU”, |
— |
gezien de studie van de EPRS van februari 2021 met als titel “The future of work: Trends, challenges and potential initiatives”, |
— |
gezien de studie van de EPRS van juni 2021 met als titel “Robo-advisors: How do they fit in the existing EU regulatory framework, in particular with regard to investor protection?”, |
— |
gezien de studie van de EPRS van september 2021 met als titel “China’s ambitions in artificial intelligence”, |
— |
gezien de studie van de EPRS van juni 2021 met als titel “What if we chose new metaphors for artificial intelligence?”, |
— |
gezien de studie van de EPRS van januari 2018 met als titel “Understanding artificial intelligence”, |
— |
gezien de studie van de EPRS van juli 2021 met als titel “Tackling deepfakes in European Policy”, |
— |
gezien het werkdocument van de Bijzondere Commissie artificiële intelligentie in het digitale tijdperk (AIDA) van februari 2021 getiteld “Artificial Intelligence and Health”, |
— |
gezien het werkdocument van AIDA van maart 2021 getiteld “Artificial Intelligence and the Green Deal”, |
— |
gezien het werkdocument van AIDA van maart 2021 getiteld “The External Policy Dimensions of AI”, |
— |
gezien het werkdocument van AIDA van mei 2021 getiteld “AI and Competitiveness”, |
— |
gezien het werkdocument van AIDA van juni 2021 getiteld “AI and the Future of Democracy”, |
— |
gezien het werkdocument van AIDA van juni 2021 getiteld “AI and the Labour Market”, |
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Bijzondere Commissie artificiële intelligentie in het digitale tijdperk (A9-0088/2022), |
1. Inleiding
1. |
merkt op dat de wereld aan de vooravond staat van de vierde industriële revolutie; wijst erop dat, vergeleken met de drie voorgaande golven, die in gang werden gezet door de toepassing van stoom, elektriciteit en daarna computers, de vierde golf kracht put uit een overvloed aan gegevens gecombineerd met sterke algoritmen en een grote rekencapaciteit; benadrukt dat de huidige digitale revolutie wordt bepaald door haar wereldwijde omvang, snelle convergentie en de enorme gevolgen van opkomende technologische doorbraken voor staten, economieën, samenlevingen, internationale betrekkingen en het milieu; wijst erop dat deze radicale en grote veranderingen uiteenlopende gevolgen hebben in verschillende geledingen van de samenleving, en dat hierbij de doelstellingen, geografische ligging en sociaaleconomische context een rol spelen; benadrukt dat in het kader van de digitale transitie de grondrechten ten volle geëerbiedigd moeten worden en dat gewaarborgd moet worden dat digitale technologieën de mensheid ten goede komen; |
2. |
merkt op dat de digitale revolutie tegelijkertijd een wereldwijde concurrentie op gang heeft gebracht als gevolg van de enorme economische waarde en technologische capaciteiten die gegenereerd zijn in economieën die de meeste middelen inzetten voor onderzoek, ontwikkeling en marketing op het gebied van toepassingen van artificiële intelligentie (AI); merkt op dat digitaal concurrentievermogen en open strategische autonomie in verscheidene landen een centrale beleidsdoelstelling zijn geworden; benadrukt het groeiende besef onder beleidsmakers dat opkomende technologieën de geopolitieke machtsstatus van gehele landen kunnen beïnvloeden; |
3. |
wijst erop dat Europa, dat eeuwenlang de norm heeft bepaald, de technologische vooruitgang heeft gedomineerd en het voortouw heeft genomen op het gebied van hoogwaardige productie en toepassing, daardoor achterop is geraakt en veel minder heeft ontwikkeld en geïnvesteerd dan leidende economieën als de VS of China op de digitale markt, maar wel relatief concurrerend is als het gaat om het aantal publicaties op het gebied van onderzoek naar AI; erkent het risico dat de Europese actoren worden gemarginaliseerd bij de ontwikkeling van mondiale normen en de vooruitgang van de technologie en dat de Europese waarden in het gedrang komen; |
4. |
benadrukt ten eerste dat digitale instrumenten steeds vaker voor manipulatie en misbruik gebruikt worden, zowel door sommige ondernemingen als door autocratische regeringen, met als doel democratische politieke systemen te ondermijnen, hetgeen tot een botsing tussen politieke systemen zou kunnen leiden; legt uit dat digitale spionage, sabotage, kleinschalige oorlogvoering en desinformatiecampagnes een uitdaging vormen voor democratische samenlevingen; |
5. |
wijst erop dat digitale bedrijfsmodellen gekenmerkt worden door een grote mate van schaalbaarheid en bovendien sterke netwerkeffecten mogelijk maken; wijst erop dat op veel digitale markten sprake is van een hoge mate van marktconcentratie, waardoor een klein aantal technologieplatforms, die momenteel vooral in de VS gevestigd zijn, het voortouw kunnen nemen bij de commercialisering van baanbrekende technologische innovaties, de beste ideeën, talenten en bedrijven kunnen aantrekken en buitengewoon winstgevend kunnen worden; waarschuwt ervoor dat actoren die een dominante marktpositie hebben in de data-economie waarschijnlijk ook een dominante marktpositie zullen kunnen verwerven in de opkomende AI-economie; wijst erop dat slechts acht van de digitale ondernemingen in de huidige top-200 van digitale ondernemingen in de EU gevestigd zijn; benadrukt dat de voltooiing van een echte digitale eengemaakte markt in dit verband van het grootste belang is; |
6. |
benadrukt dat de wereldwijde concurrentie om het leiderschap op technologisch gebied daardoor een prioriteit in de EU is geworden; benadrukt dat als de EU niet snel en moedig optreedt, zij uiteindelijk de regels en normen van anderen zal moeten volgen en dat dit schadelijke gevolgen kan hebben voor de politieke stabiliteit, de sociale zekerheid, de grondrechten, de individuele vrijheden en het economisch concurrentievermogen; |
7. |
stelt dat AI een van de belangrijkste opkomende technologieën is binnen de vierde industriële revolutie; merkt op dat AI de digitale economie voedt, omdat het de introductie van innovatieve producten en diensten mogelijk maakt, de keuze voor de consument kan vergroten en productieprocessen efficiënter kan maken; stelt vast dat de bijdrage van AI aan de wereldeconomie in 2030 naar verwachting meer dan 11 biljoen EUR zal bedragen; benadrukt tegelijkertijd dat AI-technologieën het risico inhouden dat de menselijke invloed afneemt; wijst erop dat AI een op de mens gerichte, betrouwbare technologie moet blijven en de menselijke autonomie niet mag verdringen en niet mag leiden tot afname van individuele vrijheid; benadrukt dat ervoor gezorgd moet worden dat deze vierde industriële revolutie inclusief is en dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten; |
8. |
suggereert dat er een wereldwijde strijd is om AI-leiderschap; wijst erop dat economieën die op winstgevende wijze AI-technologieën ontwikkelen of produceren of deze op succesvolle wijze toepassen naar verwachting enorme winsten zullen kunnen behalen en dat ook de landen waar dergelijke waardecreatie plaatsvindt daarvan de vruchten zullen plukken; onderstreept dat AI geen almachtige technologie is, maar een doeltreffende reeks hulpmiddelen en technieken die ten dienste van de samenleving kunnen worden gesteld; legt uit dat hoe technologieën werken afhangt van hoe wij ze ontwerpen; wijst erop dat de EU heeft verklaard voornemens te zijn een pioniersfunctie te vervullen bij het opzetten van een regelgevingskader inzake AI; benadrukt niettemin dat het van cruciaal belang is dat de EU de reglementerende benadering kan bepalen, met inbegrip van de bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden, en op mondiaal gebied het voortouw moet nemen voor wat de vaststelling van normen betreft; benadrukt derhalve het belang van het Europese concurrentievermogen op het gebied van AI en het vermogen van de EU om op internationaal niveau vorm te geven aan het regelgevingslandschap; benadrukt dat bepaalde toepassingen van AI individuele en maatschappelijke risico’s kunnen inhouden die de grondrechten in gevaar kunnen brengen en derhalve door beleidsmakers moeten worden aangepakt, zodat AI daadwerkelijk een instrument kan worden dat ten dienste staat van de mens en de samenleving en het algemeen welzijn en het algemeen belang nastreeft; |
9. |
merkt op dat een duidelijk regelgevingskader, politiek engagement en een proactievere instelling, waaraan het momenteel vaak ontbreekt, nodig zijn opdat de Europese actoren succesvol kunnen zijn in het digitale tijdperk en technologische leiders kunnen worden op het gebied van AI; concludeert dat op basis van een dergelijke aanpak zowel de burgers als het bedrijfsleven in de EU profijt kunnen trekken van AI en van de grote kans die deze biedt om het concurrentievermogen te versterken, ook met betrekking tot welvaart en welzijn; onderstreept dat de regelgevingskaders zodanig moeten worden vormgegeven dat zij geen ongerechtvaardigde belemmeringen opwerpen die Europese actoren verhinderen succesvol te zijn in het digitale tijdperk, met name voor start-ups en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s); benadrukt dat particuliere en publieke investeringen aanzienlijk moeten worden verhoogd om een klimaat te scheppen waarin meer Europese succesverhalen op ons continent ontstaan en zich ontwikkelen; |
10. |
benadrukt dat de snelle technologische vooruitgang die door AI wordt ingevoerd, steeds meer onlosmakelijk verbonden is met de meeste gebieden van menselijke activiteit en ook gevolgen zal hebben voor de bestaansmiddelen van iedereen die niet over de nodige vaardigheden beschikt om zich snel genoeg aan deze nieuwe technologieën aan te passen; wijst erop dat, hoewel het bereiken van digitale geletterdheid door bij- en omscholing veel van de daaruit voortvloeiende sociaaleconomische problemen kan helpen oplossen, deze effecten ook moeten worden aangepakt in de context van socialezekerheidsstelsels, stedelijke en plattelandsinfrastructuur, en democratische processen; |
11. |
benadrukt dat de doelstellingen en belangen van vrouwen en kwetsbare groepen bij de digitale transitie in aanmerking moeten worden genomen; benadrukt in dit verband dat in 2018 slechts 22 % van de personen die werkzaam waren op het gebied van AI in de wereld vrouw was, een probleem dat stereotypen en vooroordelen alleen maar in stand houdt en verankert; erkent dat het recht op gelijkheid voor de wet, het recht op privacy, het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op deelname aan het culturele en politieke leven bij het gebruik van AI-technologieën moeten worden gevrijwaard, met name voor minderheidsgemeenschappen; |
2. Mogelijke kansen, risico’s en belemmeringen bij het gebruik van AI: zes casestudy’s die zijn onderzocht door de commissie AIDA
12. |
herinnert eraan dat AI gebaseerd is op software die gebruikmaakt van waarschijnlijkheidsmodellen en algoritmische voorspellingen om een reeks specifieke doelstellingen te bereiken; wijst erop dat de term AI een overkoepelende term is waaronder een breed scala aan oude en nieuwe technologieën, technieken en benaderingen valt, ook aan te duiden als “artificiële-intelligentiesystemen”, waarmee alle op machines gebaseerde systemen worden bedoeld die vaak weinig meer gemeen hebben dan het feit dat ze geleid worden door een bepaald aantal door mensen vastgestelde doelstellingen, met een variërende mate van autonomie in hun handelingen, en dat zij op basis van beschikbare gegevens voorspellingen of aanbevelingen kunnen doen of besluiten kunnen nemen; merkt op dat sommige van deze technologieën weliswaar al breed worden gebruikt, maar andere nog worden ontwikkeld of zelfs pas speculatieve concepten zijn die in de toekomst al dan niet zullen bestaan; |
13. |
wijst erop dat er een aanzienlijk verschil bestaat tussen symbolische AI, de belangrijkste benadering van AI van de jaren vijftig tot negentig van de vorige eeuw, en machinaal leren en gegevensgestuurde AI, die overheersten sinds de jaren nul; verduidelijkt dat AI tijdens de eerste golf werd ontwikkeld door de kennis en ervaring van deskundigen te coderen als een reeks regels die vervolgens door een machine werd uitgevoerd; |
14. |
merkt op dat in de tweede golf de geautomatiseerde leerprocessen van algoritmen op basis van de verwerking van een grote hoeveelheid gegevens, het vermogen om input van meerdere verschillende bronnen samen te brengen en complexe weergaven van een bepaalde omgeving te vormen, en de identificatie van patronen AI-systemen complexer, autonomer en ondoorzichtiger hebben gemaakt, wat kan leiden tot minder verklaarbare uitkomsten; benadrukt dat de bestaande AI derhalve uiteenvalt in veel verschillende onderliggende domeinen en technieken, waarbij deep learning bijvoorbeeld een deelgebied vormt van machinaal leren, hetgeen weer een deelgebied is van AI; |
15. |
merkt op dat, hoewel de huidige AI veel effectiever en krachtiger is geworden dan de symbolische AI, dankzij de aanzienlijke toename van de rekencapaciteit, zij nog altijd alleen duidelijk gedefinieerde taken kan oplossen in domeinspecifieke niches zoals schaken of beeldherkenning en dat de programmering ervan niet tot doel heeft de acties die het AI-systeem uitvoert ten volle te herkennen; benadrukt dat Ai-systemen — in tegenstelling tot wat hun naam doet vermoeden — geen “intelligentie” in menselijke zin hebben; wijst erop dat zij derhalve “beperkte” of “zwakke” AI wordt genoemd en nog steeds niet meer is dan een instrument dat leidt tot aanbevelingen en voorspellingen; merkt bijvoorbeeld op dat zelfrijdende auto’s functioneren aan de hand van een combinatie van verschillende AI-systemen met één taak die samen een driedimensionale kaart kunnen vormen van de omgeving van het voertuig zodat het besturingssysteem beslissingen kan nemen; |
16. |
benadrukt dat veel angsten in verband met AI gebaseerd zijn op hypothetische concepten zoals algemene AI, artificiële superintelligentie en singulariteit die er in theorie toe kunnen leiden dat machine-intelligentie op veel gebieden beter presteert dan menselijke intelligentie; beklemtoont dat er twijfel bestaat over de vraag of deze speculatieve AI wel tot stand kan worden gebracht met onze technologieën en natuurwetenschappelijke wetten; is niettemin van mening dat de huidige risico’s die momenteel verbonden zijn aan op AI gebaseerde besluitvorming door de wetgevers moeten worden aangepakt, aangezien het aantoonbaar duidelijk is dat schadelijke gevolgen, zoals discriminatie op grond van ras en geslacht, reeds zijn toe te schrijven aan bepaalde gevallen waarin AI zonder waarborgen is ingezet; |
17. |
onderstreept dat het leeuwendeel van de momenteel gebruikte AI-systemen weinig risico’s met zich meebrengt; verwijst bijvoorbeeld naar automatische vertaling, “Eureka machines”, speelautomaten en robots die repetitieve productieprocessen uitvoeren; concludeert dat sommige gebruikssituaties als riskant kunnen worden aangemerkt en dat voor dergelijke situaties regelgevende maatregelen en doeltreffende waarborgen nodig zijn, indien deze nog niet ingesteld zijn; |
18. |
moedigt een publiek debat aan over de vraag hoe het enorme potentieel van AI kan worden verkend op basis van fundamentele Europese waarden, de beginselen van transparantie, verklaarbaarheid, eerlijkheid, verantwoordingsplicht, verantwoordelijkheid en betrouwbaarheid, alsmede het beginsel dat AI en robotica op de mens gericht moeten zijn en ontwikkeld moeten worden om de kennis en vaardigheden van mensen aan te vullen; benadrukt dat AI op een aanzienlijk aantal gebieden van het menselijk leven, van duurzaamheid tot gezondheidszorg, voordelen kan bieden als een hulpmiddel voor gebruikers en professionals, waardoor de capaciteiten van mensen worden verbeterd zonder dat daarbij het vermogen van mensen om vrij te handelen en te beslissen in de weg wordt gestaan; benadrukt dat de overeengekomen ethische beginselen en vereisten voor AI in alle domeinen waarin AI wordt toegepast, moeten worden geoperationaliseerd, en dat daarbij de nodige waarborgen moeten worden ingebouwd, wat het vertrouwen van de burgers zal vergroten, waardoor ze de voordelen van AI zullen omarmen; |
19. |
onderstreept dat het risiconiveau van een bepaalde AI-toepassing aanzienlijk kan variëren afhankelijk van de waarschijnlijkheid en ernst van schade; benadrukt daarom dat de wettelijke vereisten hieraan moeten worden aangepast, in overeenstemming met een risicogebaseerde benadering en, indien gerechtvaardigd, naar behoren rekening houdend met het voorzorgsbeginsel; benadrukt dat in dergelijke lopende of toekomstige gevallen, waarin AI-systemen in een bepaalde gebruikssituatie grote risico’s met zich meebrengen voor de grondrechten en de mensenrechten, volledig menselijk toezicht en maatregelen van regelgevende aard nodig zijn en dat, gezien de snelheid van de technologische ontwikkeling, de regelgeving voor risicovolle AI-systemen flexibel en toekomstbestendig moet zijn; |
20. |
licht toe dat het huidige verslag ingaat op de details van zes casestudy’s, met een overzicht van de kansen die door AI worden geboden in de respectieve sector, de risico’s die moeten worden aangepakt en de belemmeringen waardoor Europa de voordelen van AI niet ten volle kan benutten; benadrukt dat de casestudy’s een aantal van de gebruikssituaties voor AI beschrijven die vandaag het belangrijkste zijn en, tegelijkertijd, enkele van de belangrijkste thema’s beschrijven van de openbare hoorzittingen die de commissie AIDA tijdens haar mandaat heeft georganiseerd, namelijk gezondheid, de Green Deal, buitenlands beleid en veiligheid, concurrentievermogen, de toekomst van de democratie en de arbeidsmarkt; |
a) AI en gezondheid
21. |
is van oordeel dat de methodologische analyse van grote hoeveelheden gegevens, onder meer door middel van AI, nieuwe oplossingen kan ontsluiten of bestaande technieken in de gezondheidssector kan verbeteren waardoor het wetenschappelijk onderzoek enorm kan worden versneld, mensenlevens kunnen worden gered en de patiëntenzorg kan worden verbeterd door innovatieve behandelingen en betere diagnoses aan te bieden en een ondersteunende omgeving voor een gezonde levensstijl te bevorderen; benadrukt dat AI-systemen ook kunnen bijdragen tot de toegankelijkheid, veerkracht en duurzaamheid van zorgstelsels, en tegelijkertijd een concurrentievoordeel kunnen opleveren voor de Europese ICT- en gezondheidszorgsectoren, mits de inherente risico’s op passende wijze worden beheerd; |
22. |
benadrukt dat het gebruik van AI in de gezondheidssector moet worden verankerd in strenge ethische eisen, zoals eerlijke toegang tot gezondheidszorg, privacy, aansprakelijkheid, transparantie, verklaarbaarheid, betrouwbaarheid, inclusiviteit en representativiteit van datasets, en voortdurend menselijk toezicht; benadrukt dat bij het ontwerpen van op AI gebaseerde systemen rekening moet worden gehouden met het risico dat aan personen ten onrechte middelen worden toegewezen op basis van foutieve of vertekende categorisering, prioritering of slecht functionerende technologie, met een verkeerde diagnose, slechte behandeling of helemaal geen behandeling als gevolg; is van mening dat de hoogste ethische normen van toepassing moeten zijn op alle toepassingen in de gezondheidszorg en dat ethische regels in een zeer vroeg stadium moeten worden vastgesteld in de ontwikkeling en het ontwerp ervan, dat wil zeggen ethisch ontwerp; onderstreept dat automatische besluitvorming bij toepassingen in de gezondheidszorg risico’s kan inhouden voor het welzijn en de grondrechten van patiënten, en benadrukt dat AI derhalve een ondersteunende rol moet spelen in de gezondheidszorg, waarbij professioneel menselijk toezicht altijd gehandhaafd moet blijven; dringt erop aan dat AI bij medische diagnoses in publieke gezondheidszorgstelsels de arts-patiëntrelatie in stand houdt en te allen tijde in overeenstemming is met de eed van Hippocrates; merkt echter op dat AI de nauwkeurigheid van medisch onderzoek verbetert en in verscheidene gevallen al beter scoort dan diagnoses van artsen; constateert dat de bestaande aansprakelijkheidskaders onvoldoende rechtszekerheid bieden en het recht van patiënten op schadeloosstelling in geval van verkeerde diagnoses en onjuiste behandeling door AI niet waarborgen; is in dit verband ingenomen met het komende wetgevingsvoorstel inzake de aansprakelijkheid van AI; merkt op dat het belangrijk is om gezondheidswerkers, als gebruikers van AI-systemen, en patiënten, als eindontvangers, te beschermen door hen voldoende en transparante informatie te verstrekken; |
23. |
benadrukt dat op AI gebaseerde oplossingen reeds in klinische omgevingen worden gebruikt of getest met het oog op ondersteuning van diagnose, prognose, behandeling en betrokkenheid van de patiënt, waardoor de behandeling wordt versneld en verbeterd en onnodige interventies worden verminderd; merkt bovendien op dat AI gepersonaliseerde geneeskunde en patiëntenzorg kan bevorderen; merkt op dat AI momenteel op een breed scala aan gezondheidsgebieden wordt toegepast, waaronder volksgezondheid, zorgdiensten, zelfzorg en zorgstelsels; merkt op dat gegevens een belangrijke rol spelen; constateert dat er veelbelovende toepassingen zijn voor AI bij het extraheren van informatie uit beelden en in andere medische apparatuur als input voor analyses in een later stadium, en merkt op dat ook verwacht wordt dat algoritmen voor deep learning een kwantitatieve sprong kunnen teweegbrengen in een reeks klinische taken; |
24. |
benadrukt dat AI-technologieën kunnen worden toegepast op onderzoek, ontwikkeling en massaproductie van geneesmiddelen en de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen, behandelingen en vaccins tegen lagere kosten kunnen versnellen; stelt vast dat AI het resultaat van reacties op behandelingen kan helpen voorspellen en artsen in staat kan stellen therapeutische strategieën steeds nauwkeuriger af te stemmen op individuele genetische of fysiologische kenmerken als er hoogwaardige gegevens en deugdelijke aannames aan ten grondslag liggen, en aldus de doeltreffendheid van preventieve zorg te verbeteren, op voorwaarde dat wordt voldaan aan alle ethische vereisten met betrekking tot professioneel toezicht op de klinische validatie van AI, privacy, gegevensbescherming en geïnformeerde toestemming; merkt op dat big data in de gezondheidszorg kunnen worden geanalyseerd met behulp van AI om de verwerking ervan te versnellen; onderstreept dat het van belang is ervoor te zorgen dat high-performance computing interoperabel is met AI, aangezien belangrijke economische sectoren, waaronder de productiesector, de gezondheidssector en de geneesmiddelensector, afhankelijk zijn van high-performance computing; |
25. |
onderstreept dat met op AI gebaseerde oplossingen behandelingen en de ontwikkeling van geneesmiddelen kunnen worden afgestemd op de specifieke behoeften van de patiënt en de betrokkenheid van belanghebbenden en deelnemers in het gezondheidszorgstelsel kan worden versterkt; stelt vast dat AI en toegang tot relevante, geactualiseerde en hoogwaardige geanonimiseerde en representatieve datasets, die in overeenstemming zijn met de EU-regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, gezondheidswerkers ondersteunt betere zorg te verlenen aan hun patiënten en meer gepersonaliseerde feedback, begeleiding en steun te bieden, waardoor de veiligheid van patiënten en de doeltreffendheid van behandelingen wordt bevorderd; benadrukt dat dit bijzonder nuttig kan zijn bij het selecteren en evalueren van de toenemende hoeveelheid wetenschappelijke kennis met het oog op het verzamelen van relevante inzichten voor gezondheidswerkers; benadrukt dat burgers uit alle lidstaten hun gezondheidsgegevens moeten kunnen delen met zorgaanbieders en gezondheidsinstanties van hun keuze; onderstreept in dit verband de noodzaak om stimulansen te creëren voor bijscholing, omscholing en herscholing voor werknemers in de gezondheidszorg; |
26. |
stelt vast dat de strijd tegen COVID-19 zowel het onderzoek naar als de inzet van nieuwe technologieën, met name toepassingen van AI, heeft versneld in de zoektocht naar een betere opsporing van gevallen, klinische zorg en therapeutisch onderzoek, en het nut van AI heeft aangetoond, alsook het belang van financiering en hoogwaardige gegevens om de verspreiding van uitbraken van besmettelijke ziekten efficiënt te monitoren en in kaart te brengen, overeenkomstig de wetgeving inzake gegevensbescherming; merkt echter op dat de ervaringen met AI-toepassingen tijdens COVID-19 een aantal beperkingen bij het gebruik van AI in de medische diagnostiek aan het licht hebben gebracht (26); |
27. |
wijst op het potentieel van AI-systemen om de lasten voor de gezondheidszorg en met name voor gezondheidswerkers te verlichten en bij te dragen tot oplossingen om zorg te verlenen aan snel vergrijzende bevolkingsgroepen in Europa en de wereld en hen te beschermen tegen gevaarlijke ziekten; |
28. |
benadrukt dat het gebruik van veilige en efficiënte AI-toepassingen voor administratieve taken waarvoor geen menselijk handelen vereist is veel tijd kan besparen voor gezondheidswerkers die in plaats daarvan kan worden besteed aan patiëntbezoeken; |
29. |
beklemtoont dat op AI gebaseerde gezondheidstoepassingen voor consumenten kunnen helpen de gezondheidstoestand van een persoon te volgen via alledaagse apparaten zoals smartphones, waardoor gebruikers vrijwillig gegevens kunnen verstrekken die de basis kunnen vormen voor vroegtijdige waarschuwingen met betrekking tot levensbedreigende ziekten zoals een beroerte of een hartstilstand; benadrukt dat op AI gebaseerde gezondheidstoepassingen ook gezond gedrag kunnen aanmoedigen en verantwoorde zelfzorg voor personen kunnen versterken door patiënten uit te rusten met extra middelen om hun eigen gezondheid en levensstijl te monitoren en door de nauwkeurigheid van medisch onderzoek door gezondheidswerkers te verbeteren; wijst echter op de bijzondere gevoeligheid van persoonlijke gezondheidsgegevens en het risico van gegevensinbreuken of -misbruik in dit verband, en onderstreept dat voor elke gezondheidstoepassing strenge normen voor cyberbeveiliging moeten gelden; |
30. |
beklemtoont dat AI in de gezondheidssector bijzonder afhankelijk is van grote hoeveelheden persoonsgegevens, gegevensuitwisseling, hoge gegevenskwaliteit, toegankelijkheid van gegevens en de interoperabiliteit van gegevens om het volledige potentieel van AI en gezondheid te benutten; benadrukt dat de koppeling van elektronische patiëntendossiers aan systemen voor elektronische recepten moet worden vergemakkelijkt, zodat gezondheidswerkers die betrokken zijn bij patiëntenzorg toegang krijgen tot de nodige patiënteninformatie, mits hij of zij daarmee instemt; |
31. |
is ingenomen met de totstandbrenging van een Europese ruimte voor gezondheidsgegevens om gegevens van zeer hoge kwaliteit te verzamelen voor gebruik in de gezondheidssector; is van mening dat de onderlinge koppeling en interoperabiliteit van de infrastructuur voor high-performance computing en de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens, grote verzamelingen kwalitatief hoogwaardige gezondheidsgegevens beschikbaar kunnen maken die van belang zijn voor het onderzoeken en behandelen van aandoeningen, met name zeldzame ziekten en pediatrische aandoeningen; |
32. |
benadrukt dat vertrouwen moet worden opgebouwd door interoperabiliteit en meer samenwerking te bevorderen tussen verschillende gezondheidswerkers die betrokken zijn bij de zorg voor dezelfde patiënten; benadrukt dat opleidingen moeten worden aangeboden over AI-technieken en -benaderingen voor gezondheidswerkers; beklemtoont dat wantrouwen moet worden bestreden, bijvoorbeeld door het volledige potentieel van de anonimisering van gegevens en pseudonimisering te benutten en om burgers, gezondheidswerkers en beleidmakers beter te informeren over het gebruik, de voordelen en de risico’s van AI op het gebied van gezondheid, alsook de ontwikkelaars van AI over de uitdagingen en risico’s van de verwerking van gevoelige gegevens op dit gebied; |
33. |
is voorts van mening dat bindende en strenge ethische en wettelijke normen en afdwingbare rechtsmiddelen nodig zijn om een ecosysteem van vertrouwen onder de burgers te bevorderen en gezondheidsgegevens adequaat te beschermen tegen potentieel misbruik en onrechtmatige toegang; is het met de Commissie eens dat burgers veilig toegang moeten hebben tot een volledig elektronisch bestand met gegevens over hun gezondheid en de controle moeten behouden over persoonlijke gegevens inzake hun gezondheid en deze veilig moeten kunnen uitwisselen, met doeltreffende bescherming van persoonsgegevens en sterke cyberbeveiliging, met bevoegde derde partijen; benadrukt dat ongeautoriseerde toegang en verspreiding moeten worden verboden en dat de bescherming van de persoonsgegevens van patiënten moet worden gewaarborgd in overeenstemming met de wetgeving inzake gegevensbescherming; |
34. |
onderstreept in dit verband het risico van bevooroordeelde beslissingen die leiden tot discriminatie en schendingen van de mensenrechten; benadrukt derhalve de noodzaak van onpartijdige controles van de gebruikte algoritmen en datasets, en dat verder onderzoek naar de methoden van en vooroordelen in getrainde AI-systemen moet worden bevorderd om onethische en discriminerende conclusies op het gebied van gegevens over de menselijke gezondheid te voorkomen; |
35. |
beklemtoont dat een efficiënte en uniforme toepassing van de AVG in de hele EU noodzakelijk is om uitdagingen zoals rechtsonzekerheid en een gebrek aan samenwerking in de gezondheidssector het hoofd te bieden; benadrukt dat dergelijke uitdagingen in sommige gevallen leiden tot vertragingen bij wetenschappelijke ontdekkingen en bureaucratische rompslomp bij gezondheidsonderzoek; benadrukt dat de totstandbrenging van een Europese ruimte voor gezondheidsgegevens, waarmee de rechten van patiënten en de overdraagbaarheid van gegevens worden gewaarborgd, de samenwerking zou kunnen versterken en het delen van gegevens voor onderzoek en innovatie in de Europese gezondheidssector zou kunnen stimuleren; |
36. |
merkt op dat AI kan bijdragen tot de snelle vooruitgang van nieuwe technologieën, zoals hersenbeeldvorming, die reeds belangrijke toepassingen in de geneeskunde hebben, maar ook aanzienlijke risico’s inhouden voor de menselijke invloed en de uitoefening van grondrechten zonder dat daarvoor toestemming is vereist; uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan wetgeving inzake neurologische gegevens en is van mening dat de EU ernaar moet streven wereldleider te worden bij de ontwikkeling van veilige neurologische technologieën; |
b) AI en de Green Deal
37. |
benadrukt dat de twee voornaamste prioriteiten van de Commissie voor de komende jaren “Een Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk” en de Green Deal zijn; onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat de digitale transitie bijdraagt tot de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling en de groene transitie bevordert; meent dat innovatie daartoe moet worden versneld die verenigbaar is met de klimaatdoelstellingen en milieunormen van de EU; benadrukt dat toepassingen van AI milieutechnische en economische voordelen kunnen hebben en voorspellende mogelijkheden kunnen versterken die kunnen bijdragen aan de strijd tegen klimaatverandering en aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal en het doel van de EU om uiterlijk in 2050 het eerste klimaatneutrale continent te worden; stelt vast dat het gebruik van AI de wereldwijde broeikasgasemissies tegen 2030 met maximaal 4 % kan verlagen (27); stelt vast dat ICT-technologieën volgens sommige ramingen tien keer meer broeikasgasemissies zouden kunnen terugdringen dan hun eigen voetafdruk (28), maar erkent dat hiervoor bewuste ontwerpkeuzen en regelgevende maatregelen nodig zijn; waarschuwt tegelijkertijd dat het verhoogde energieverbruik bij de opslag van de grote datasets die nodig zijn om AI-systemen te trainen, ook een negatief effect kan hebben; herinnert eraan dat dataverkeer en ICT-infrastructuur momenteel goed zijn voor zo’n 7 % van het mondiale elektriciteitsverbruik, een cijfer dat, zonder de juiste waarborgen, tegen 2030 naar verwachting zal stijgen tot 13 %; voegt daaraan toe dat het intensieve gebruik van grondstoffen voor het bouwen van microprocessoren en geavanceerde apparatuur die gebruikmaken van AI ook dit negatieve effect kan versterken; onderstreept dat, als we de “grote handafdruk maar kleine voetafdruk” van AI voor het milieu en het klimaat willen waarborgen, rekening moet worden gehouden met deze directe en indirecte negatieve milieueffecten en dat AI-systemen ontworpen moeten worden om duurzame consumptie te bevorderen, het gebruik van hulpbronnen en het energieverbruik te beperken, onnodige verwerkingsoperaties te vermijden en schade aan het milieu te voorkomen; beklemtoont dat voor de aanpak van de milieueffecten van de ICT-sector relevante informatie en gegevens nodig zijn; |
38. |
is bezorgd over het feit dat slechts zes lidstaten in hun inspanningen om de doelstellingen van de Green Deal te verwezenlijken sterk de nadruk leggen op toepassingen van AI; stelt vast dat AI gebruikt kan worden voor het verzamelen en ordenen van informatie die relevant is voor milieuplanning, besluitvorming en het beheer en de monitoring van de voortgang van milieubeleid, bijvoorbeeld gericht op schonere lucht, waar toepassingen van AI verontreiniging kunnen monitoren en kunnen waarschuwen voor risico’s; benadrukt dat dergelijke AI en digitale oplossingen in verschillende sectoren kunnen worden gebruikt om hulpbronnenefficiënte oplossingen uit te breiden; |
39. |
onderstreept het belang van op AI gebaseerde systemen bij de ontwikkeling van slimme steden en dorpen door het gebruik van hulpbronnen te optimaliseren en de veerkracht van de infrastructuur te vergroten, onder meer door verkeersvoorspelling en -vermindering, slim energiebeheer, noodhulp en afvalbeheer, zoals in diverse Europese steden en gemeenten al het geval is; beklemtoont dat op AI gebaseerde oplossingen verder kunnen bijdragen aan stedelijke planning, architectuur, bouw en techniek om uitstoot, bouwtijd, kosten en afval te verminderen; |
40. |
beklemtoont dat de energietransitie er niet zal komen zonder digitalisering; benadrukt dat AI energieverbruik en -productie kan monitoren, optimaliseren en verlagen, alsook de integratie van hernieuwbare energie in bestaande elektriciteitsnetwerken kan ondersteunen; onderstreept dat intelligente meters, efficiënte verlichting, cloudcomputing en gedistribueerde software het potentieel hebben om een radicale verandering teweeg te brengen in energieverbruikspatronen en om een verantwoord gebruik te bevorderen; |
41. |
benadrukt dat door de toenemende complexiteit van een energietransitiesysteem, met een sterkere fluctuatie bij de opwekking van hernieuwbare energie en veranderingen in het afnamebeheer, een meer geautomatiseerde besturing vereist is voor een zekere energievoorziening; beklemtoont dat AI bevorderlijk kan zijn voor de voorzieningszekerheid, met name bij de exploitatie, de monitoring, het onderhoud en het beheer van water-, gas- en elektriciteitsnetwerken; merkt echter op dat door AI ondersteunde netwerktechnologieën miljoenen intelligente onderdelen met gemeenschappelijke kwetsbaarheden zullen bevatten, waardoor een groot aantal potentiële aanvalspunten aan de energienetwerken wordt toegevoegd en de kwetsbaarheid van kritieke infrastructuur zal toenemen, indien niet in passende cyberbeveiligingsbepalingen wordt voorzien; stelt vast dat slimme netwerken verdere investeringen en onderzoek vergen; |
42. |
stelt vast dat AI en andere digitale toepassingen voor mobiliteit en vervoer verkeersstromen kunnen optimaliseren en de verkeersveiligheid kunnen verbeteren, onder andere door de efficiëntie van vervoerssystemen te verhogen; wijst erop dat AI kan bijdragen aan het ontwerp en energiebeheer van energie-efficiënte voertuigen; benadrukt dat de opties voor met een app oproepbare vervoersdiensten en carsharing aanzienlijk zijn toegenomen en dat er vaak gebruik wordt gemaakt van AI bij dergelijke mobiliteitsdiensten door middel van efficiënte routeplanning en selectie van opstappunten; |
43. |
is van mening dat AI een transformatieve rol kan spelen in de landbouwsector, door de opkomst van nieuwe oogstmethoden te ondersteunen, met inbegrip van oogstprognoses en beheer van landbouwmiddelen; beklemtoont dat landbouw een cruciale sector is, waarin AI kan helpen om de uitstoot en het gebruik van bestrijdingsmiddelen, meststoffen, chemische stoffen en water terug te dringen door het gebruik ervan te concentreren oftewel te beperken tot de juiste hoeveelheid en een kleiner gebied; beklemtoont verder dat AI een bijdrage kan leveren aan het herstel van biodiversiteit door bedreigde soorten te monitoren of ontbossingsactiviteiten op te sporen; wijst op de noodzaak om richtsnoeren voor de inzet en gestandaardiseerde beoordelingsmethoden te ontwikkelen om “groene AI” te ondersteunen op gebieden als slimme netwerken, precisielandbouw en slimme en duurzame steden en gemeenschappen; is van mening dat AI in de vorm van precisielandbouw het potentieel heeft om de voedselproductie op het landbouwbedrijf zelf alsook van het breder landbeheer door de ruimtelijke ordening te optimaliseren, veranderingen in landgebruik te voorspellen en de gezondheid van gewassen te bewaken, evenals het potentieel om de voorspellingen van extreme weersomstandigheden ingrijpend te veranderen; |
44. |
benadrukt dat AI kan bijdragen tot de circulaire economie door productie-, consumptie- en recyclingprocessen en -gedrag hulpbronnenefficiënter te maken en de transparantie van het gebruik van materialen te vergroten, bijvoorbeeld met betrekking tot de ethisch verantwoorde inkoop van grondstoffen, en minder afval; benadrukt dat AI het inzicht van bedrijven in hun emissies kan vergroten, ook in de waardeketens, en hen zo kan helpen bij het aanpassen en verwezenlijken van individuele emissiedoelstellingen; onderstreept dat digitale instrumenten bedrijven kunnen helpen om de nodige stappen te zetten in de richting van duurzamer gedrag, met name kmo’s die anders misschien niet over de middelen zouden beschikken; |
45. |
benadrukt dat het momenteel niet mogelijk is AI te gebruiken om milieueffecten volledig te meten; stelt vast dat er behoefte is aan meer studies over de rol van AI bij het verminderen van milieueffecten; beklemtoont dat er meer milieugegevens nodig zijn teneinde meer inzicht te krijgen en meer vooruitgang te boeken met behulp van AI-oplossingen; onderstreept dat er door het gebruik van AI om systematisch gegevens over CO2-uitstoot te koppelen aan gegevens over productie- en consumptiepatronen, toeleveringsketens en logistieke routes voor kan worden gezorgd dat activiteiten die positieve of negatieve gevolgen hebben, worden opgespoord; |
c) Buitenlands beleid en de veiligheidsdimensie van AI
46. |
herhaalt dat de EU aandringt op een mondiale overeenkomst over gemeenschappelijke normen voor een verantwoord gebruik van AI, hetgeen van het allergrootste belang is; gelooft echter in principe in het potentieel van gelijkgestemde democratieën om gezamenlijk vorm te geven aan het internationale debat over een AI-kader dat de mensenrechten en de rechtsstaat eerbiedigt, en samen te werken aan bepaalde gemeenschappelijke normen en beginselen, technische en ethische normen, en richtsnoeren voor verantwoordelijk gedrag van staten, met name in het kader van intergouvernementele organisaties zoals de VN en de OESO, en aldus multilateralisme, duurzame ontwikkeling, interoperabiliteit en gegevensuitwisseling in internationale fora te bevorderen; ondersteunt de werkzaamheden van de open werkgroep ICT en internationale veiligheid van de VN; onderstreept dat vertrouwenwekkende maatregelen van essentieel belang zijn om de dialoog en het vertrouwen te intensiveren; dringt derhalve aan op meer transparantie bij het gebruik van AI om te zorgen voor een sterkere verantwoordingsplicht; |
47. |
is ingenomen met de recente multilaterale initiatieven voor de ontwikkeling van richtsnoeren en normen voor een ethisch verantwoord gebruik van AI, zoals de OESO-beginselen inzake AI, het mondiale partnerschap inzake AI, de aanbeveling van de Unesco inzake de ethiek van AI, de AI for Good Global Summit, de aanbevelingen van de Raad van Europa voor een mogelijk rechtskader inzake AI, en de beleidsrichtsnoeren van Unicef inzake AI voor kinderen; is ingenomen met de lopende werkzaamheden op internationaal niveau met betrekking tot AI-normen en met de vooruitgang die is geboekt met de normen van de Internationale Organisatie voor Normalisatie inzake de bestuurlijke implicaties van AI; |
48. |
juicht voorts de oprichting en operationalisering van de Raad voor handel en technologie van de EU en de VS toe; spreekt zijn waardering uit voor het resultaat van de eerste vergadering van de Raad voor handel en technologie in Pittsburgh; is van mening dat de Raad voor handel en technologie kan bijdragen aan de wereldwijde coördinatie tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten met het oog op de vaststelling van mondiale regels voor AI en mondiale technologische normen die onze gemeenschappelijke waarden veiligstellen, met het oog op de bevordering van gezamenlijke investeringen, onderzoek en ontwikkeling, en met het oog op nauwere politieke coördinatie binnen de internationale instellingen op het gebied van technologie en AI; |
49. |
wijst op de sleutelrol die de EU kan spelen bij het vaststellen van mondiale normen, door als eerste blok ter wereld wetgeving inzake AI vast te stellen; benadrukt dat het rechtskader van de Unie inzake AI van Europa een wereldleider in de sector kan maken en dat dit rechtskader dan ook wereldwijd moet worden bevorderd door middel van samenwerking met alle internationale partners, terwijl de kritische en op ethiek gebaseerde dialoog met derde landen die over alternatieve governancemodellen en normen op het gebied van AI beschikken, moet worden voortgezet; |
50. |
merkt op dat de Chinese regering normen en samenwerkingsovereenkomsten heeft ondertekend met 52 landen door middel van haar “Belt and Road”-initiatief; waarschuwt dat, aangezien verschillende van deze normen, waaronder die inzake AI-technologieën en met name die met betrekking tot overheidstoezicht en individuele vrijheden, niet stroken met de mensenrechten en met de waarden van de EU, China’s activiteiten op het gebied van normen een uitdaging vormen voor de EU; |
51. |
beklemtoont dat AI-technologieën, met name die welke niet zijn ontworpen en ontwikkeld met inachtneming van de uitdrukkelijke controleprocedures, en die oneigenlijk en zonder toezicht worden gebruikt in militaire commandocentra of in voorzieningen voor raketlanceringen, bijzonder grote risico’s met zich meebrengen en een geautomatiseerd wederkerig conflict kunnen doen escaleren; |
52. |
merkt op dat het gebruik van AI-systemen in defensiegerelateerde ontwikkelingen wordt beschouwd als een revolutie voor militaire operaties door de analyse van gegevens, het vermogen om een grotere situationele complexiteit weer te geven, het potentieel om de nauwkeurigheid van doelen te verbeteren, de logistiek te optimaliseren en gewapende conflicten aan te gaan met een verminderd risico op lichamelijk letsel van de burgerbevolking en het eigen militaire personeel, alsmede het gebruik van gegevens voor de ontwikkeling van actievormen, zoals het naspelen van oorlogsscenario’s; waarschuwt evenwel dat dit kan leiden tot een lagere drempel voor het gebruik van geweld, en dus tot meer conflicten; bevestigt dat machines en robots niet in staat zijn om menselijke beslissingen te nemen en dus geen rekening kunnen houden met het onderscheid tussen militaire en burgerdoelwitten, het evenredigheidsbeginsel of het voorzorgsbeginsel; bekrachtigt dat mensen de controle moeten houden over het besluit om wapens in te zetten en te gebruiken, en dat zij verantwoordelijk moeten blijven voor het gebruik van dodelijk geweld en voor beslissingen over leven en dood; is van mening dat op AI gebaseerde wapensystemen moeten worden onderworpen aan mondiale normen en een internationale ethische gedragscode ter ondersteuning van de inzet van AI-technologieën bij militaire operaties, met volledige inachtneming van het internationaal humanitair recht en het recht inzake de mensenrechten, en in overeenstemming met het recht en de waarden van de Unie; |
53. |
maakt zich zorgen over de militaire onderzoeks- en technologische ontwikkelingen die in sommige landen plaatsvinden met betrekking tot dodelijke autonome wapensystemen zonder reële menselijke controle; merkt op dat dodelijke autonome wapensystemen momenteel al worden gebruikt in militaire conflicten; herinnert eraan dat het Parlement herhaaldelijk heeft aangedrongen op een internationaal verbod op de ontwikkeling, de productie en het gebruik van dodelijke autonome wapensystemen en op doeltreffende onderhandelingen over het verbod ervan; benadrukt dat op AI gebaseerde systemen in geen geval de menselijke besluitvorming mogen vervangen, waarbij rekening wordt gehouden met de juridische beginselen van onderscheidingsvermogen, evenredigheid en voorzorg; |
54. |
merkt met name op dat AI-technologie als middel om verschillende vormen van hybride oorlogvoering en buitenlandse inmenging na te streven potentiële risico’s met zich mee kan brengen; geeft aan dat AI bijvoorbeeld kan worden ingezet om desinformatie op gang te brengen door bots of nepaccounts op sociale media te gebruiken, de onderlinge afhankelijkheid als wapen te gebruiken, waardevolle informatie te verzamelen of tegenstanders toegang tot het netwerk te ontzeggen, verstoringen van de economische en financiële systemen van andere landen te veroorzaken, het politieke debat te vervuilen en extremistische groeperingen te bevoordelen, of verkiezingen te manipuleren met het oog op het destabiliseren van democratieën; |
55. |
benadrukt dat AI-technologieën ook door AI aangedreven malware kunnen omvatten, evenals identiteitsdiefstal, datavergiftiging of andere vormen van vijandig machinaal leren waardoor andere AI-systemen input verkeerd zullen interpreteren; wijst met name op de opmars van deepfakes, die niet noodzakelijkerwijs cyberaanvallen zijn, maar die leiden tot twijfel over de authenticiteit van alle digitale inhoud, met inbegrip van video’s, en die daarom bijzondere aandacht vereisen in termen van transparantievereisten; waarschuwt dat deepfakes kunnen leiden tot een versterking van het brede klimaat van wantrouwen jegens AI bij het publiek en de politiek-maatschappelijke polarisering in onze samenleving; |
56. |
licht toe dat het gebruik van AI-systemen in een aanzienlijk deel van de cruciale kritieke infrastructuur, zoals energie- en vervoersnetwerken, de ruimtesector, de voedselketen, bancaire en financiële infrastructuur en ziekenhuisfaciliteiten, nieuwe zwakke plekken heeft doen ontstaan die solide cyberbeveiligingsmaatregelen vereisen om dreigingen te voorkomen; wijst in dit verband op het belang van samenwerking en informatie-uitwisseling en maatregelen, zowel op EU-niveau als tussen de lidstaten; onderstreept hoe belangrijk het is kritieke entiteiten beter bestand te maken tegen hybride dreigingen; |
57. |
waarschuwt dat de mogelijkheden van AI ook veiligheidsrisico’s met zich mee kunnen brengen, omdat ze ertoe kunnen leiden dat mensen zoveel vertrouwen stellen in AI dat ze minder vertrouwen op hun eigen beoordeling; merkt op dat een “human-in-the-loop”-benadering als correctiemechanisme niet in alle gevallen haalbaar is; merkt op dat experimenten hebben aangetoond dat daardoor de autonomie van AI kan toenemen en verder kan gaan dan de ondersteunende rol waarvoor AI oorspronkelijk is bedoeld en het betekent dat mensen minder kansen hebben om ervaring op te doen en hun vaardigheden en kennis op het gebied van AI-systemen bij te schaven; benadrukt daarom dat ingebouwde veiligheid en reëel menselijk toezicht op basis van passende opleiding, alsmede passende beveiligings- en privacywaarborgen in risicovolle AI-systemen vereist zijn om een dergelijke “automation bias” te ondervangen; |
58. |
benadrukt echter dat AI kan worden gebruikt om met grote nauwkeurigheid stroomstoringen te voorspellen en onderhoudsbehoeften vast te stellen; geeft bovendien aan dat de technologie kan worden gebruikt om grote hoeveelheden gegevens samen te voegen via geautomatiseerde informatie-extractie of geautomatiseerde informatierubricering en om specifieke patronen bloot te leggen; beklemtoont dat hierdoor een betere voorspelling en inschatting van het dreigingsniveau en de kwetsbaarheden van het systeem, een sneller besluitvormingsproces, een betere reactiviteit en een doeltreffendere beveiliging van eindpuntapparaten mogelijk worden; |
59. |
onderstreept met name het potentieel om rechtshandhavingsinstanties in staat te stellen criminele activiteiten, die worden ondersteund door AI-technologie, te identificeren en te bestrijden; onderstreept dat voor dergelijke AI-gerelateerde rechtshandhavingsactiviteiten echter wel volledige eerbiediging van de grondrechten, streng democratisch toezicht, duidelijke transparantievoorschriften, een krachtige IT-infrastructuur, menselijk toezicht, hooggekwalificeerde werknemers en toegang tot relevante en hoogwaardige gegevens benodigd zijn; |
d) AI en concurrentievermogen
60. |
merkt op dat in de nabije toekomst meer en meer producten en diensten in de hele waardeketen met elkaar verbonden zullen zijn, waarbij AI en automatisering een belangrijke rol zullen spelen in veel productieprocessen, werkzaamheden en bedrijfsmodellen; onderstreept het cruciale belang van fundamenteel onderzoek voor de ontwikkeling van industriële ecosystemen voor AI, alsmede van aanzienlijke investeringen ter bevordering van digitale overheidsdiensten en uitbreiding van de digitale infrastructuur; |
61. |
merkt op dat, ondanks de aanzienlijke toename van durfkapitaal en andere aanloopfinanciering in de afgelopen twee jaar, veel Europese sectoren achteroplopen en dat de huidige financieringsniveaus in de EU nog steeds te laag zijn en aanzienlijk moeten worden opgevoerd om aan de dynamiek te kunnen voldoen van toonaangevende AI-ecosystemen zoals Silicon Valley en elders; wijst op de ongewone clusternetwerkstructuur van het innovatie-ecosysteem van de EU, in tegenstelling tot gecentraliseerde (en door de overheid gesteunde) innovatie-ecosystemen; |
62. |
onderstreept dat AI een revolutie betekent voor het concurrentievermogen van de bedrijfstakken in de EU en het potentieel heeft om de productiviteit te verhogen, innovatie te versnellen, productieprocessen te verbeteren en de veerkracht van de Europese toeleveringsketens te helpen bewaken; |
63. |
wijst op het risico van verstoring van toeleveringsketens als gevolg van economische ontkoppeling of rampzalige gebeurtenissen zoals pandemieën of klimaatgerelateerde verschijnselen; benadrukt dat het gebruik van AI kan helpen om verstoringspatronen in toeleveringsketens op te sporen en voorspellend onderhoud te verrichten, wat de diversificatie van leveranciers zou kunnen ondersteunen; |
64. |
merkt op dat ondernemingen die een digitale verstoring in gang hebben gezet, vaak zijn beloond met een aanzienlijke groei van hun marktaandeel; merkt op dat in recente studies erop wordt gewezen dat dit patroon zich waarschijnlijk op nog drastischere wijze zal herhalen, aangezien ondernemingen die AI toepassen vaak grote hoeveelheden gegevens verzamelen, wat hun concurrentiepositie doorgaans verbetert; is bezorgd over de daaruit voortvloeiende risico’s van marktconcentratie ten nadele van kmo’s en start-ups; |
65. |
benadrukt dat dit vooruitzicht bijzonder zorgwekkend is, aangezien de grootste gevestigde technologiebedrijven die waarschijnlijk ook de AI-technologieën zullen beheersen, poortwachters zijn voor markten, waarbij zij tegelijkertijd het leeuwendeel van de gecreëerde waarde in de wacht slepen; beklemtoont dat de gegevens die de motor vormen van de AI-sector hoofdzakelijk worden vergaard door dezelfde grote technologiebedrijven, die toegang bieden tot diensten in ruil voor gegevens en blootstelling aan gerichte reclame, en hun bestaande marktoverwicht daardoor waarschijnlijk zelf weer een drijvende kracht zal worden voor verdere overheersing van de markt; wijst erop dat veel van deze technologiebedrijven hun hoofdkantoor buiten de EU hebben, maar dat zij de waarde die wordt gegenereerd door gegevens over Europese klanten in de wacht kunnen slepen en zo concurrentievoordeel behalen; |
66. |
is ingenomen met de recente mededeling van de Commissie waarin wordt opgeroepen tot actualisering van de mededingingsregels om ze geschikt te maken voor het digitale tijdperk (29) en benadrukt de sleutelrol van maatregelen vooraf, met inbegrip van de toekomstige wet inzake digitale markten, bij het tegengaan van concentraties voordat zij zich voordoen; onderstreept bovendien de rol die normalisatie en samenwerking op regelgevingsgebied kunnen spelen bij de aanpak van dit probleem, door de wereldwijde ontwikkeling van producten en diensten ongeacht hun fysieke locatie te vergemakkelijken; |
67. |
onderstreept dat kmo’s en start-ups een centrale rol spelen bij de invoering van AI-technologieën binnen de EU, aangezien zij het leeuwendeel van de bedrijven in de EU uitmaken en een cruciale bron van innovatie zijn; merkt echter op dat veelbelovende start-ups op het gebied van AI te kampen hebben met aanzienlijke belemmeringen om in Europa te groeien als gevolg van de onvolledige digitale interne markt en de verschillen in regelgeving tussen veel lidstaten, of, wanneer zij wel opschalen, worden overgenomen door grote technologiebedrijven; betreurt dat kmo’s vaak te kampen hebben met een gebrek aan financiering, ingewikkelde administratieve procedures en een tekort aan adequate vaardigheden en toegang tot informatie; merkt op dat de Europese mededingingsautoriteiten in het verleden de meeste buitenlandse overnames van Europese ondernemingen die actief zijn op het gebied van AI en robotica hebben toegestaan; |
68. |
beklemtoont dat het intensieve gebruik van algoritmen, bv. voor prijsstelling, ook kan leiden tot volledig nieuwe aan AI gebonden problemen op de interne markt; merkt op dat het voor mededingingsautoriteiten bijvoorbeeld moeilijk kan zijn om het bestaan van prijsafspraken tussen AI-gestuurde systemen voor prijsstelling te bewijzen; voegt daar bovendien aan toe dat de weinige aanbieders van AI die al deelnemen aan de handel in aandelen een systeemrisico kunnen vormen voor de financiële markten, onder meer door kartelvorming; benadrukt dat kartelvorming van algoritmen zeer moeilijk kan worden vastgesteld, aangezien op AI gebaseerde systemen niet met elkaar hoeven te communiceren zoals mensen dat doen voor heimelijke praktijken, waardoor het onmogelijk kan zijn heimelijk collusieoogmerk aan te tonen; onderstreept het risico dat dit met zich meebrengt voor de marktstabiliteit en de noodzaak voor de Europese en nationale mededingingsautoriteiten om passende strategieën en instrumenten te ontwikkelen; wijst daarnaast op het systeemrisico voor financiële markten als gevolg van het wijdverbreide gebruik van algoritmische handelsmodellen en -systemen zonder menselijke interactie, die in het verleden de marktbewegingen aanzienlijk hebben versterkt en dat in de toekomst waarschijnlijk opnieuw zullen doen; |
69. |
merkt op dat veel AI-bedrijven in de EU momenteel worden geconfronteerd met rechtsonzekerheid over de manier waarop zij hun producten en diensten met een gerust hart kunnen ontwikkelen als gevolg van bureaucratische obstakels, een overlapping tussen bestaande sectorspecifieke wetgeving en het ontbreken van gevestigde standaarden en normen voor AI; |
70. |
wijst op de uitdaging voor AI-bedrijven op het gebied van kwaliteitscontrole en consumentenbescherming; concludeert dat transparantie en betrouwbaarheid van essentieel belang zijn om ervoor te zorgen dat EU-bedrijven een concurrentievoordeel hebben, aangezien dergelijke overwegingen in de toekomst zullen bepalen of een product of dienst uiteindelijk door de markt wordt aanvaard; |
71. |
merkt op dat hoewel 26 % van de hoogwaardige onderzoekspublicaties over AI uit Europa afkomstig is, slechts vier van de top-30 aanvragers (13 %) en 7 % van de bedrijven die wereldwijd bezig zijn met het octrooieren van AI, van Europese herkomst zijn; |
72. |
is van mening dat het intellectuele-eigendomsrecht van de EU moet worden geharmoniseerd en op duidelijke en transparante wijze moet worden gehandhaafd, en dat er een evenwichtig, afdwingbaar en voorspelbaar kader moet komen om Europese ondernemingen, en met name kmo’s en start-ups, in staat te stellen bescherming te verkrijgen voor intellectuele eigendom; |
73. |
is bezorgd dat het gebruik van kmo’s van bescherming van intellectuele eigendom gering blijft, omdat kmo’s er vaak geen gebruik van maken, aangezien zij zich niet volledig bewust zijn van hun rechten en niet over voldoende middelen beschikken om deze rechten te doen gelden; wijst op het belang van informatie en statistieken over bescherming van intellectuele eigendom onder kmo’s die actief zijn in kennisintensieve sectoren, en verwelkomt inspanningen, waaronder vereenvoudigde registratieprocedures en lagere administratieve kosten, om kmo’s en start-ups betere kennis te verschaffen en hun toegang tot bescherming van intellectuele eigendom te vergemakkelijken; merkt op dat de positie van de EU als mondiale normbepaler moet worden versterkt om EU-bedrijven te helpen hun intellectuele-eigendomsrechten voor AI te beschermen; benadrukt dat concurrentievermogen en aantrekkelijkheid op internationaal niveau zijn geworteld in een sterke en veerkrachtige interne markt, waaronder in de bescherming en handhaving van intellectuele eigendom; |
74. |
stelt vast dat gegevensanalyse alsook toegang tot, uitwisseling van en hergebruik van niet-persoonsgebonden gegevens vandaag de dag al essentieel zijn voor veel gegevensgestuurde producten en diensten, maar belangrijk zal zijn voor de ontwikkeling en uitrol van toekomstige AI-systemen; beklemtoont echter dat zolang de interne markt voor gegevens nog in ontwikkeling is, veel niet-persoonsgebonden gegevens die in de EU gegenereerd worden tot op heden niet worden gebruikt; |
75. |
wijst op het belang van het vergemakkelijken van de toegang tot en het delen van gegevens, evenals open normen en openbrontechnologie als een manier om investeringen te verbeteren en innovatie in AI-technologieën in de EU te stimuleren; geeft aan dat betere harmonisatie van de interpretaties door nationale gegevensbeschermingsautoriteiten, alsook van richtsnoeren inzake gemengde gegevens en anonimiseringstechnieken nuttig zou zijn voor ontwikkelaars van AI; |
76. |
benadrukt de rol die AI kan spelen bij de ondersteuning van het handhavingsoptreden van Europese en nationale autoriteiten, met name op het gebied van douane en markttoezicht; is van mening dat handels- en douaneprocedures efficiënter en kosteneffectiever kunnen worden gemaakt door middel van AI, door de naleving te verbeteren en ervoor te zorgen dat alleen veilige producten de interne markt binnenkomen; wijst op het voorbeeld van het Assessment and Revenue Management (CARM)-systeem van de Canada Border Services Agency, dat de invoer- en uitvoerprocedures aanzienlijk vereenvoudigt middels het gebruik van deskundige AI-risicobeoordeling en gestroomlijnd gedigitaliseerd informatiebeheer, waardoor tijdrovende inspecties minder nodig worden; |
e) AI en de arbeidsmarkt
77. |
merkt op dat AI meer invloed begint uit te oefenen op de arbeidsmarkt, de werkplek en het sociale domein en dat de gevolgen van technologische verandering op arbeid en werkgelegenheid veelzijdig zijn; benadrukt dat het gebruik van AI op dit gebied heeft geleid tot een aantal ethische, juridische, en met werkgelegenheid verband houdende uitdagingen; is bezorgd dat, met betrekking tot de arbeidsmarkt, digitalisering kan leiden tot een hervorming van het personeelsbestand en het wegvallen van bepaalde sectoren van het beroepsleven; is van mening dat het gebruik van AI, indien dat wordt gecombineerd met de nodige ondersteunende infrastructuur, onderwijs en opleiding, de kapitaal- en arbeidsproductiviteit, innovatie, duurzame groei en werkgelegenheid zou kunnen verhogen; |
78. |
beklemtoont dat AI weliswaar een aantal taken kan vervangen, met inbegrip van repetitieve, zware, arbeidsintensieve of gevaarlijke taken, maar het ook kan helpen om vaardigheden te verbeteren, de kwaliteit van het werk te verhogen en nieuwe banen met een hogere toegevoegde waarde te creëren, waardoor er meer tijd overblijft voor het bevorderen van taken en loopbaanontwikkeling; beklemtoont dat AI op dit moment reeds bij een aantal onderdelen van taken mensen vervangt of aanvult, maar dat dit nog geen aantoonbare aanzienlijke geaggregeerde gevolgen heeft voor de arbeidsmarkt (30); beklemtoont echter dat de mogelijkheid bestaat dat de inkomensongelijkheid vergroot als beroepen voor hooggeschoolden toenemen en beroepen voor laaggeschoolden vervangen worden door AI; voegt daaraan toe dat de daaruit voortvloeiende economische en sociale gevolgen moeten worden beperkt door gepaste maatregelen, onderzoek en vooruitziendheid, en dat er voorbereidingen moeten worden getroffen door te investeren in omscholing en bijscholing van het personeelsbestand met een focus op ondervertegenwoordigde groepen zoals vrouwen en minderheden, die wellicht het meest getroffen worden door deze transitie, en door diversiteit in alle fasen van de ontwikkeling van AI-systemen te bevorderen; is bezorgd dat AI zou kunnen zorgen voor het afleren van vaardigheden en laagbetaald werk met weinig autonomie kan creëren en verankeren en atypisch, flexibel (of klus-) werk uitbreidt; benadrukt dat het beheer van algoritmen kan leiden tot onevenwichtige machtsverhoudingen tussen management en werknemers en ondoorzichtige besluitvorming; |
79. |
benadrukt dat het gebruik van AI een kans biedt om aanzienlijke culturele veranderingen binnen organisaties te bevorderen, onder meer door een betere veiligheid op het werk, een beter evenwicht tussen werk en privéleven, en het aanbieden van het recht om offline te zijn en doeltreffendere opleidingsmogelijkheden en begeleiding aan werknemers; wijst in dit verband op de aanbevelingen van de OESO, waarin wordt benadrukt dat automatisering ook kan leiden tot een verkorting van de arbeidstijd, wat bevorderlijk is voor de levensomstandigheden en de gezondheid van de werknemers; is van mening dat toepassingen van AI waarbij mensen meer mogelijkheden krijgen ook nieuwe arbeidsmogelijkheden kunnen creëren, met name voor degenen die zich tot nu toe, wegens beperkingen zoals handicaps of leefomstandigheden, moesten beperken tot minder gekwalificeerde banen; wijst op de nood om AI-ondersteuning te gebruiken op de werkvloer om mensen tijd te geven om de kwaliteit van hun output te verbeteren in plaats van alleen de werklast te verhogen; |
80. |
veroordeelt het toenemend gebruik van door AI aangedreven toezicht op de werkplek, dat vaak plaatsvindt zonder dat de werknemers daarvan op de hoogte zijn, laat staan dat zij ermee instemmen, met name ook in de context van telewerken; is van mening dat deze praktijk niet mag worden toegestaan, aangezien ze een ernstige inbreuk vormt op het fundamentele recht op privacy, gegevensbescherming en menselijke waardigheid van de werknemer, alsmede op de sociale en arbeidsrechten, en tevens negatieve gevolgen heeft voor de geestelijke gezondheid van werknemers vanwege de mate van inmenging, het algemene of willekeurige effect ervan, en het ontbreken van waarborgen voor de getroffen personen; |
81. |
is bezorgd dat een soortgelijk risico van toezicht ook aanwezig is in de schoolomgeving, met het toenemend gebruik van AI-systemen in scholen, die de grondrechten van kinderen ondermijnen; merkt op dat de gevolgen die AI heeft voor de privacy en veiligheid van kinderen onder een breed spectrum vallen, van voordelen met betrekking tot de mogelijkheid om bedreigingen voor kinderen meer specifiek en accuraat te begrijpen tot risico’s rond onbedoelde inbreuken op de privacy; benadrukt dat zowel de positieve als negatieve gevolgen voor de privacy en veiligheid van kinderen nauwkeurig onderzoek en daarbij horende waarborgen vereisen; wijst er verder op dat bij de ontwikkeling van AI-systemen bijzondere aandacht en bescherming moet worden gegeven aan kinderen, vanwege hun bijzonder gevoelige aard en specifieke kwetsbaarheden; |
82. |
benadrukt dat het van het grootste belang is personen in alle levensfasen uitgebreide programma’s voor de ontwikkeling van vaardigheden aan te bieden, zodat zij productief kunnen blijven in een voortdurend veranderende werkomgeving en om te voorkomen dat ze worden uitgesloten van de arbeidsmarkt; is van mening dat de aanpassing van de beroepsbevolking wat betreft onderwijs, een leven lang leren en omscholing van cruciaal belang is; benadrukt dat de actuele concepten van leren en werken nog steeds te sterk bepaald worden door de tijd toen de wereld nog niet digitaal was, hetgeen bijdraagt tot een toenemende vaardighedenkloof en een nieuwe digitale kloof voor burgers die geen toegang hebben tot een veilige digitale ruimte; beklemtoont dat het verbeteren van de digitale geletterdheid een bijdrage levert aan het verwezenlijken van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, met name de doelstellingen met betrekking tot onderwijs, menselijk kapitaal en infrastructuur; benadrukt de toename van kennis over nieuwe vormen van werken en leren als gevolg van de COVID-19-crisis, die verder zouden kunnen worden verkend; |
83. |
onderstreept dat de Unie om ten volle van digitalisering te kunnen profiteren werk moet maken van digitale geletterdheid en ervoor moet zorgen dat iedereen over digitale vaardigheden beschikt; is van mening dat digitale geletterdheid een voorwaarde is voor het vertrouwen van de burgers in en de publieke bewustwording van de gevolgen van AI; benadrukt het belang van het opnemen van een basisopleiding in digitale vaardigheden en AI in de nationale onderwijsstelsels; is van mening dat de toepassing en ontwikkeling van AI-technologie op het gebied van minderheidstalen zou kunnen leiden tot een toename van de kennis en het gebruik van deze talen; beklemtoont dat meer dan 70 % van de bedrijven aangeeft dat een gebrek aan personeel met voldoende digitale en AI-gerelateerde vaardigheden een obstakel vormt voor investeringen; is bezorgd over het feit dat er in 2019 7,8 miljoen ICT-specialisten waren in de EU en de jaarlijkse groei tot dan toe 4,2 % bedroeg, hetgeen ver achterblijft bij de 20 miljoen deskundigen die volgens de prognose van de Commissie op belangrijke gebieden zoals gegevensanalyse nodig zijn; |
84. |
maakt zich zorgen over het ernstige genderonevenwicht op dit domein, waar slechts één op de zes ICT-specialisten en één op de drie afgestudeerden op het gebied van wetenschap, technologie, techniek en wiskunde (STEM) vrouwen zijn (31); stelt met bezorgdheid vast dat er een genderkloof blijft bestaan, met name op het gebied van start-ups, waar in 2019 van elke 100 USD die in Europese technologiebedrijven werden geïnvesteerd, 92 USD gingen naar teams die volledig uit mannen bestonden; beveelt gerichte initiatieven aan ter ondersteuning van vrouwen in STEM-beroepen om de algemene vaardigheidskloof in deze sector te dichten; wijst erop dat dit onevenwicht onvermijdelijk leidt tot vertekende algoritmen; benadrukt het belang van de empowerment van meisjes en hun te motiveren voor STEM-loopbanen en het uitbannen van de genderkloof op dit gebied; |
f) AI en de toekomst van de democratie
85. |
stelt vast dat AI enerzijds kan helpen bij het opbouwen van een transparantere en efficiëntere overheidssector, maar dat anderzijds de technische ontwikkelingen op het gebied van AI zeer snel en dynamisch verlopen, vaak gedreven door een logica van groei en winst, waardoor het voor beleidsmakers moeilijk is om voldoende inzicht in huis te hebben over de manier waarop nieuwe AI-toepassingen werken en welke resultaten deze toepassingen kunnen voortbrengen, hoewel zij de plicht hebben een kader te verschaffen om ervoor te zorgen dat AI in overeenstemming is met de grondrechten en ten voordele van de samenleving kan worden gebruikt; wijst erop dat de prognoses van deskundigen over de toekomstige impact van AI ook uiteenlopen, wat erop wijst dat het zelfs voor hen moeilijk kan zijn om de resultaten van de invoering van nieuwe AI-technologieën te voorspellen; stelt daarom dat deze onzekerheid het voor wetgevers noodzakelijk maakt om bij de regulering van AI naar behoren rekening te houden met het voorzorgsbeginsel; is van mening dat het van cruciaal belang is om deskundigen met uiteenlopende deskundigheid en achtergronden te raadplegen om solide, werkbare en toekomstbestendige wetgeving tot stand te brengen; waarschuwt dat rechtsonzekerheid een van de grootste belemmeringen voor innovatie kan zijn; wijst in dit verband op het belang van het bevorderen van AI-geletterdheid bij burgers, met inbegrip van verkozen vertegenwoordigers en nationale autoriteiten; |
86. |
waarschuwt dat wetgevingscycli derhalve vaak geen gelijke tred houden met de vooruitgang van de technologie, waardoor beleidsmakers worden gedwongen hun achterstand in te lopen en de voorkeur te geven aan regulering van reeds op de markt aanwezige gebruiksgevallen; wijst erop dat een gedegen regelgevingsbenadering voor AI moet worden voorafgegaan door een grondige analyse van evenredigheid en noodzaak, om te voorkomen dat innovatie en het concurrentievermogen van EU-bedrijven worden belemmerd; |
87. |
benadrukt dat het gebruik van AI om biometrische gegevens te verwerven zowel opdringerig als schadelijk of juist gunstig kan zijn voor individuen, alsook voor het publiek in het algemeen; |
88. |
merkt met bezorgdheid op dat dergelijke AI-technologieën cruciale ethische en juridische vragen kunnen opwerpen; merkt op dat bepaalde AI-technologieën de automatisering van informatieverwerking op ongekende schaal mogelijk maken, wat de weg vrijmaakt voor grootschalige controle en andere onwettige inmenging en een bedreiging vormt voor de grondrechten, met name de rechten op privacy en gegevensbescherming; |
89. |
beklemtoont dat veel autoritaire regimes AI-systemen gebruiken om hun burgers te controleren, massale surveillance uit te oefenen, te bespioneren, te monitoren en te rangschikken, of om de bewegingsvrijheid te beperken; beklemtoont dat elke vorm van het toekennen van normatieve scores aan burgers door overheidsinstanties, met name op het gebied van wetshandhaving, grenscontrole en politiële of gerechtelijke instanties, maar ook het gebruik ervan door particuliere ondernemingen of personen, tot verlies van autonomie en privacy leidt, risico’s van discriminatie met zich meebrengt en niet in overeenstemming is met Europese waarden; herinnert eraan dat technologieën zoals cybersurveillance en biometrische herkenning, die voor deze doeleinden kunnen worden gebruikt, onder de EU-verordening inzake controle op de uitvoer van producten vallen; is zeer bezorgd over en veroordeelt gevallen van EU-bedrijven die biometrische systemen die in de EU niet legaal mochten worden gebruikt, verkopen aan autoritaire regimes in derde landen; |
90. |
merkt op dat dominante technologieplatforms vandaag de dag niet alleen aanzienlijke zeggenschap hebben over de toegang tot informatie en de verdeling daarvan, maar ook AI-technologieën gebruiken om meer informatie te vergaren over de identiteit en het gedrag van een persoon en kennis van de beslissingsgeschiedenis; is van oordeel dat dergelijke profilering risico’s inhoudt voor democratische stelsels en voor de instandhouding van grondrechten en de autonomie van burgers; beklemtoont dat dit een machtsonevenwicht creëert en een systematisch risico inhoudt dat de democratie kan beïnvloeden; |
91. |
wijst erop dat digitale platforms, onder meer via AI-gestuurde marketingtoepassingen, kunnen worden gebruikt voor buitenlandse inmenging en om desinformatie en deepfakes te verspreiden, waarbij zij fungeren als netwerken voor propaganda, trollen en intimidatie teneinde verkiezingsprocessen te ondermijnen; beklemtoont dat machinaal leren met name de gerichte aanwending van persoonsgegevens mogelijk maakt om onbewuste kiezers te manipuleren, door gepersonaliseerde en overtuigende berichten samen te stellen; wijst op het belang van goede transparantieverplichtingen die doeltreffend worden toegepast; |
92. |
onderstreept dat AI echter ook kan worden gebruikt om antidemocratische en onethische activiteiten op platforms terug te dringen en eveneens als middel kan worden ingezet om de verspreiding van nepnieuws en haatzaaiende uitlatingen te beperken, ook al hebben tests van het vermogen ervan om contextspecifieke inhoud te begrijpen tot nu toe slechte resultaten opgeleverd; is bezorgd dat tot verdeeldheid leidend taalgebruik kan leiden tot meer betrokkenheid van gebruikers, waardoor het verwijderen van dergelijk taalgebruik rechtstreeks indruist tegen het bedrijfsmodel van dergelijke platforms, dat gebaseerd is op het maximaliseren van de betrokkenheid van gebruikers; is van mening dat door AI aangedreven oplossingen gebaseerd moeten zijn op volledige eerbiediging van de vrije meningsuiting, en op sterk in hun voordeel werkend bewijs, alvorens zij uiteindelijk kunnen worden gebruikt; |
93. |
beklemtoont dat de vertekening (bias) in AI-systemen, vooral wat deeplearningsystemen betreft, vaak optreedt wegens een gebrek aan diverse en hoogwaardige trainings- en testdata, bijvoorbeeld wanneer gegevensreeksen worden gebruikt die niet voldoende representatief zijn voor kwetsbare groepen, of wanneer de taakomschrijving of vaststelling van eisen zelf een vertekening omvat; merkt op dat vertekening ook kan optreden door een mogelijk gebrek aan diversiteit in ontwikkelingsteams wat intrinsieke vertekeningen versterkt, door een beperkte hoeveelheid trainings- en testdata, of wanneer een vooringenomen AI-ontwikkelaar het algoritme schade heeft toegebracht; wijst erop dat gemotiveerde differentiatie ook met opzet wordt veroorzaakt om de leerprestaties van AI onder bepaalde omstandigheden te verbeteren; |
94. |
wijst erop dat structurele vertekeningen in onze samenleving niet moeten worden herhaald of zelfs versterkt door middel van gegevensreeksen van lage kwaliteit; geeft in dit verband aan dat algoritmen leren net zo discriminatoir te zijn als de gegevens waarmee ze werken, en als gevolg van trainingsdata van lage kwaliteit of waargenomen vertekeningen of discriminatie in de samenleving, op beslissingen kan wijzen die inherent discriminerend zijn, hetgeen discriminatie in de samenleving versterkt; merkt echter op dat vertekeningen door AI soms kunnen worden verholpen; concludeert dat het derhalve noodzakelijk is om technische middelen toe te passen en verschillende controlelagen op AI-systemen vast te stellen, met inbegrip van de software, algoritmen en gegevens die door de systemen worden gebruikt en geproduceerd teneinde dit risico te beperken; stelt dat AI kan en moet worden gebruikt om vertekeningen en discriminatie te verminderen en gelijke rechten en positieve sociale verandering te bevorderen in onze samenlevingen, waaronder door middel van normatieve voorschriften inzake gegevensreeksen die worden gebruikt om AI-systemen te trainen; wijst erop dat één van de meest doeltreffende manieren om vertekening in AI-systemen te verminderen, is om ervoor te zorgen, voor zover mogelijk krachtens het Unierecht, dat de maximale hoeveelheid niet-persoonsgegevens beschikbaar is voor trainingsdoeleinden en machinaal leren; |
g) |
Herhaaldelijk terugkomende bevindingen in alle zes casestudy’s |
95. |
merkt op dat de invoering van AI-technologieën duidelijke maatschappelijke voordelen en kansen biedt, die alleen kunnen worden benut indien transversale hindernissen in de EU worden aangepakt, in overeenstemming met de grondrechten, waarden en wetgeving; stelt vast dat overlapping van wetgeving, marktfragmentatie, bureaucratische obstakels, een gebrek aan toegankelijke digitale infrastructuur en digitale vaardigheden in de bredere samenleving, en ontoereikende investeringen in onderzoek en ontwikkeling met name kunnen worden beschouwd als belemmeringen voor de succesvolle toepassing van betrouwbare AI op alle geanalyseerde gebieden; |
96. |
concludeert voorts aan de hand van de bestudeerde casestudy’s dat er bepaalde gebruikssituaties zijn die risico’s inhouden of schadelijk zijn, maar dat het niet per se om specifieke AI-technologieën zelf gaat, maar om hun toepassingsgebieden; erkent dat de toekomstige regelgeving tegemoet moet komen aan de terechte bezorgdheid in verband met deze risico’s, willen AI-technologieën in de EU een brede toepassing vinden; |
97. |
stelt vast dat hoewel het belangrijk is om mogelijke risico’s als gevolg van AI te bestuderen en in te delen, uit de casestudy’s bleek dat AI-technologieën ons kunnen voorzien van doeltreffende tegenmaatregelen om die risico’s te beperken of weg te nemen; onderstreept dat, aangezien AI nog altijd in de kinderschoenen staat binnen een breder kader van opkomende technologieën, het volledige potentieel ervan, alsook de risico’s niet zeker zijn; wijst erop dat niet alleen moet worden gekeken naar de risico’s voor individuen, maar ook naar de bredere maatschappelijke en de niet-materiële individuele schade; benadrukt de aanzienlijke onevenwichtigheden in marktpositie die aanwezig zijn op datamarkten en de aangrenzende AI-economie; benadrukt dat eerlijke concurrentie en het verwijderen van obstakels voor de concurrentie voor start-ups en kmo’s van essentieel belang zijn om de mogelijke voordelen van AI op economisch en maatschappelijk gebied eerlijk te verdelen, die zowel in de EU als wereldwijd aanzienlijk lijken te zijn; |
3. De plek van de EU in de wereldwijde concurrentie op het gebied van AI
98. |
neemt hevige wereldwijde AI-concurrentie waar, waarbij de EU haar ambities nog niet heeft verwezenlijkt; neemt in de volgende delen het wereldwijde concurrentievermogen van de EU met betrekking tot AI onder de loep door het te vergelijken met dat van China en de VS, waarbij drie kernelementen centraal staan: regelgevingsbenadering, marktpositie en investeringen; erkent echter dat transnationale markten en bedrijven niet eenvoudig kunnen worden afgebakend over de nationale grenzen, aangezien de meeste technologiebedrijven klanten, aandeelhouders, werknemers en leveranciers in veel verschillende landen hebben; |
a) Regelgevingsbenadering
99. |
merkt op dat de VS op digitaal gebied nog geen horizontale wetgeving heeft ingevoerd en zich tot dusver heeft gericht op sectorspecifieke wetten en het faciliteren van investeringen, onder meer door middel van belastingmaatregelen voor innovatie van de particuliere sector, met name bij zijn technologiereuzen en vooraanstaande universiteiten; merkt op dat, ondanks recente ontwikkelingen die wijzen op een actievere beleidsbepalende rol, de Amerikaanse benadering tot dusverre vooral gericht is geweest op het bieden van juridische begeleiding aan bedrijven, het investeren in onderzoeksprojecten en het wegnemen van waargenomen belemmeringen voor innovatie; |
100. |
beklemtoont dat de Amerikaanse “AI Initiative Act” uit 2019 een beperkte herschikking heeft ingeleid, aangezien de Amerikaanse regering, naast een nieuwe toewijzing van financiering, de omscholing van werknemers en de versterking van digitale infrastructuur, ook de ontwikkeling van gemeenschappelijke normen voor betrouwbare AI aankondigde; merkt echter op dat de tien beginselen die daaruit voortvloeiden zeer breed geformuleerd waren om elke overheidsinstantie in staat te stellen sectorspecifieke regelgeving op te stellen; verwacht dat hoewel de huidige Amerikaanse regering van plan is in 2022 een nieuwe Bill of Rights voor te stellen om de schade berokkend door AI te beperken, de benadering van de VS marktgedreven zal blijven; |
101. |
benadrukt dat de Chinese president Xi Jinping al in 2013 de nadruk legde op het belang van technologie in de geopolitiek, de rol van overheidsbeleid bij het opstellen van doelstellingen op de lange termijn en het feit dat AI-technologieën een kans bieden om zijn militaire macht nieuw leven in te blazen; beklemtoont voorts dat de Chinese regering vervolgens in 2015 het “Made in China 2025”-plan en in 2017 het “Next Generation AI Development”-plan heeft voorgelegd, die elk duidelijke doelstellingen bevatten om tegen 2030 van China de wereldleider op het gebied van AI te maken; merkt op dat in het Chinese witboek inzake normalisatie voor AI uit 2018 verder werd toegelicht hoe de socialistische markteconomie internationale normen kan ontwikkelen en op strategische wijze actief kan zijn in internationale organisaties voor normalisatie; neemt nota van de invoering van regels inzake aanbevelingssystemen en van een gedragscode inzake AI in China; |
102. |
merkt op dat China op het wereldwijde toneel internationale partnerschappen op het gebied van AI actief bevordert als middel om zijn eigen op AI gebaseerde toezichtpraktijken, zijn stelsel van sociale scores en censuurstrategieën te exporteren; benadrukt dat in het kader van het initiatief voor een digitale Zijderoute ook gebruik wordt gebruikt van grote investeringen in het buitenland als middel om de Chinese invloed en zijn AI-technologie wereldwijd te verspreiden, hetgeen verreikende gevolgen kan hebben die verder gaan dan het opleggen van technologische normen of het handhaven van het technologisch concurrentievermogen; concludeert dat de aanpak van de Chinese overheid er derhalve op gestoeld is AI in te zetten in het eigen land en eveneens AI-technologieën uit te voeren die functioneren op basis van vooraf vastgestelde normen die in overeenstemming zijn met de ideologie van de Chinese overheid; |
103. |
merkt op dat de Commissie in 2018 is begonnen met haar werk inzake de reglementering van AI door de bekendmaking van de Europese AI-strategie, de oprichting van een deskundigengroep op hoog niveau en de invoering van een gecoördineerd plan (32) om in Europa gemaakte AI te bevorderen; merkt op dat in het witboek inzake AI uit 2020 talrijke maatregelen en beleidsopties voor toekomstige regelgeving op het gebied van AI zijn voorgesteld, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de horizontale wet op de artificiële intelligentie (33), die in mei 2021 samen met een herzien gecoördineerd plan inzake AI (34) werd voorgesteld; wijst erop dat in juni 2021 twintig lidstaten nationale AI-strategieën hadden gepubliceerd en nog eens zeven lidstaten de laatste voorbereidende stappen zetten ter vaststelling van hun strategieën; |
104. |
benadrukt dat uitgebreide aandacht voor de ontwikkeling van een Europese digitale interne markt, maar ook ethische overwegingen overeenkomstig kernwaarden met betrekking tot mensenrechten en democratische beginselen centraal staat in de regelgevingsbenadering van de EU; erkent dat de vaststelling van het eerste regelgevingskader voor AI in de wereld de EU macht en een pioniersvoordeel kan geven bij het opstellen van internationale normen voor AI op basis van grondrechten, alsook voor het over de hele wereld succesvol uitvoeren van mensgerichte, “betrouwbare AI”; benadrukt dat deze benadering moet worden ondersteund door coördinatie van de regelgeving en overeenstemming met internationale partners; |
b) Marktsituatie
105. |
merkt op dat veel van de 100 toonaangevende AI-bedrijven in de wereld hun hoofdkantoor in de VS hebben, terwijl er maar weinig in de EU zijn gevestigd; merkt op dat de VS ook de lijst van het totale aantal startende AI-ondernemingen aanvoert; |
106. |
wijst erop dat verscheidene Europese digitale ondernemingen de afgelopen jaren zijn overgenomen door Amerikaanse technologiereuzen; is verheugd over de ambitie van de Commissie om het hoofd te bieden aan overnames die een aanzienlijke impact kunnen hebben op de daadwerkelijke mededinging op de digitale markt en om “killer acquisitions” te beperken; wijst er echter op dat overname in sommige gevallen een hoofddoel kan zijn van oprichters van startende ondernemingen en hun financiers, als een legitieme methode om voordeel te halen uit hun ideeën; |
107. |
beklemtoont dat de VS en China weliswaar proberen het gebruik van AI-technologie in de publieke en particuliere sector te versnellen, maar de toepassing van AI binnen de EU achterblijft; stelt vast dat in 2020 slechts 7 % van de ondernemingen in de EU met ten minste 10 werknemers AI-technologieën gebruikte, met aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten en tussen de verschillende bedrijfstakken; |
108. |
is bezorgd dat hoewel de VS en China elk beschikken over een eengemaakte digitale markt met een samenhangend geheel van regels, de digitale interne markt van de EU nog altijd niet compleet is en er nog steeds ongerechtvaardigde belemmeringen zijn; beklemtoont dat de ontwikkeling van AI-producten en -diensten verder kan worden vertraagd door de lopende werkzaamheden aan 27 verschillende nationale AI-strategieën; |
109. |
wijst ook op het feit dat inconsistenties in het EU-recht, overlapping van verschillende wetgevingsinitiatieven, tegenstrijdigheden tussen het EU-recht en het nationale recht, verschillen in juridische interpretaties en een gebrek aan handhaving in de lidstaten allemaal een gelijk speelveld in de weg staan en rechtsonzekerheid kunnen creëren voor Europese bedrijven, aangezien ze moeite kunnen hebben te bepalen of hun innovaties op het gebied van AI in overeenstemming zijn met het EU-recht; |
110. |
merkt op dat de marktfragmentatie voor AI-bedrijven nog wordt verergerd door een gebrek aan gemeenschappelijke standaarden en normen in sommige sectoren, onder meer inzake gegevensinteroperabiliteit; betreurt het regelgevingsrisico dat voortvloeit uit de vertraging van wetgeving, zoals de e-privacyverordening; draagt als voorbeeld aan dat ontwikkelaars van AI in de EU te maken hebben met een uitdaging op het gebied van gegevens, hetgeen voor hun Amerikaanse of Chinese tegenhangers geen probleem vormt als gevolg van de onvolledige Europese digitale interne markt; merkt op dat zij vaak niet beschikken over voldoende hoogwaardige gegevens om hun algoritmen te trainen en te testen, en worstelen met een gebrek aan sectorale gegevensruimten en sectoroverschrijdende interoperabiliteit, alsook met beperkingen op grensoverschrijdende gegevensstromen; |
c) Investeringen
111. |
merkt op dat Europese bedrijven en overheden veel minder investeren in AI-technologieën dan de VS of China; wijst erop dat hoewel particuliere investeringen in de AI-sector van de EU aanzienlijk toenemen, de EU nog steeds veel te weinig in AI investeert in vergelijking met andere leidende regio’s, aangezien de VS en China meer dan 80 % voor hun rekening nemen van de jaarlijkse 25 miljard EUR aan kapitaalinvesteringen in AI en blockchain, terwijl het aandeel van de EU slechts 7 % of ongeveer 1,75 miljard EUR bedraagt; beklemtoont dat de liquiditeit van de financieringsmarkten voor technologiebedrijven in de EU nog steeds niet de omvang heeft van vergelijkbare markten in de VS; merkt op dat de VS ook bovenaan staat met betrekking tot de financiering van risicokapitaal en private equity, hetgeen bijzonder belangrijk is voor start-ups op het gebied van AI, met 12,6 miljard EUR in 2019 tegenover 4,9 miljard EUR voor China en 2,8 miljard EUR voor de EU; merkt op dat Europese ondernemers op het gebied van AI daardoor de Atlantische Oceaan oversteken om hun ondernemingen door te laten groeien in de VS; |
112. |
stelt vast dat de geraamde jaarlijkse overheidsinvesteringen van de EU in AI, 1 miljard EUR (35), veel lager liggen dan de 5,1 miljard EUR die jaarlijks wordt geïnvesteerd in de VS en het bedrag van maximaal 6,8 miljard EUR aan investeringen in China (36); stelt echter vast dat in de EU de overheidsfinanciering voor onderzoek en innovatie op het gebied van AI tussen 2017 en 2020 toenam met 70 % in vergelijking met de vorige periode, en dat de EU in 2019 tussen 7,9 en 9 miljard EUR heeft geïnvesteerd in AI, hetgeen 39 % meer was dan in het voorgaande jaar; erkent en verwelkomt de plannen van de Commissie om de investeringen verder op te voeren via het programma Digitaal Europa, Horizon Europa, InvestEU, de Europese structuur- en investeringsfondsen, het Europees Investeringsfonds, de Connecting Europe Facility in Telecom en diverse programma’s in het kader van het cohesiebeleid, die verder zullen worden aangevuld en als hefboom zullen worden gebruikt door het streefcijfer van minimaal 20 % voor uitgaven voor de digitale transitie in de nationale herstel- en veerkrachtplannen, zoals door de Commissie en de lidstaten is overeengekomen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; onderstreept echter het recente rapport van de Europese Investeringsbank, waarin wordt gesteld dat de EU een investeringskloof op het gebied van AI- en blockchaintechnologieën heeft te overbruggen van 5 à 10 miljard EUR per jaar; |
113. |
benadrukt dat AI-ondernemingen binnen de EU te maken krijgen met sterke concurrentie voor gekwalificeerd personeel, wat nog wordt verergerd doordat 42 % van de EU-bevolking niet over digitale basisvaardigheden beschikt; benadrukt de noodzaak om een aanzienlijk groter aantal goed opgeleide afgestudeerden, met inbegrip van vrouwen, op te leiden en aan te trekken om in de digitale sector te werken; |
114. |
merkt op dat de EU weliswaar nog altijd een uitstekende gemeenschap van AI-onderzoekers heeft, maar dat de kennisvlucht van onderzoekers in de EU een probleem blijft; benadrukt dat maatregelen nodig zijn om gezaghebbende onderzoekers aan te trekken; merkt op dat de EU slechts 2,32 % van haar bbp heeft uitgegeven aan onderzoek en ontwikkeling in 2020, terwijl de VS daaraan 3,08 % heeft besteed; wijst erop dat de lidstaten hun toezegging gestand moeten doen om 3 % van hun bbp in onderzoek en ontwikkeling te investeren teneinde de strategische autonomie van de Unie op digitaal gebied te waarborgen; |
115. |
merkt op dat de digitale infrastructuur van de EU grondig moet worden bijgewerkt, aangezien slechts 25 % van de mensen in de EU verbinding kan maken met een 5G-netwerk, vergeleken met 76 % van de mensen in de VS; merkt op dat het de EU ontbreekt aan voldoende hoogwaardige digitale infrastructuur met interoperabele gegevensruimten, hoge overdrachtssnelheden en -volumes, betrouwbaarheid en korte vertragingen; benadrukt dat Europese AI-ecosystemen moeten worden ondersteund met clusters van uitmuntendheid; |
d) Conclusie
116. |
concludeert dat de VS de algemene koploper is op het gebied van AI, aangezien het land in veel categorieën vooroploopt, met in de VS gevestigde bedrijven die de technologische ontwikkeling leiden op gebieden zoals cloudcomputing en capaciteiten inzake high-performance computing, en ook wat betreft investeringen, het aantrekken van AI-talent, onderzoek en infrastructuur; benadrukt echter dat China een paar jaar geleden met betrekking tot alle indicatoren nog een aanzienlijke achterstand had op de VS, maar bezig is met een snelle inhaalbeweging; erkent dat beide landen het voordeel hebben dat zij beschikken over een eengemaakte interne markt en een sterker engagement om een voortrekkersrol te blijven vervullen op het gebied van AI; |
117. |
benadrukt dat ondanks de sterke positie van de EU op het gebied van industriële software en robotica, EU-actoren in veel categorieën nog steeds achterlopen op hun Amerikaanse en Chinese collega’s; onderstreept dat de EU een ambitieus plan moet ontwikkelen voor mensgerichte Europese AI; merkt op dat de EU echter vooropgaat met betrekking tot de regelgevingsbenadering; wijst erop dat een haalbare strategie van de EU om het concurrentievermogen inzake AI te verbeteren inhoudt dat de nadruk wordt gelegd op onderzoek en innovatie, vaardigheden, infrastructuur en investeringen, en tegelijkertijd wordt getracht een toekomstgericht, horizontaal en innovatievriendelijk regelgevingskader voor de ontwikkeling en aanwending van AI vast te stellen, en er tevens voor te zorgen dat de grondrechten van EU-burgers en de rechtsstaat worden gewaarborgd; |
118. |
benadrukt dat Brexit een negatief effect heeft gehad op de inspanningen van de EU om haar wereldwijde AI-voetafdruk te vergroten, aangezien het VK een van de meest toonaangevende EU-landen was op het gebied van AI; wijst er echter op dat het VK een gewaardeerde partner moet blijven van de EU die het concurrentievermogen van beide partners versterkt en gedeelde regelgevende vooruitzichten in mondiale normalisatie bevordert; |
119. |
concludeert dat de EU momenteel nog ver verwijderd is van haar ambitie om op mondiaal niveau concurrerend te worden op het gebied van AI, en in sommige categorieën nog verder achterop dreigt te raken; blijft van mening dat snelle actie met betrekking tot het hieronder geschetste stappenplan van de EU voor AI een kans biedt om verandering in deze situatie te brengen; |
120. |
geeft aan dat, aangezien de EU niet de wetgevende bevoegdheden heeft om alle punten in het stappenplan van de EU voor AI aan te pakken, de Bijzondere Commissie voorstelt verdere besprekingen op hoog niveau en politieke processen tussen de EU-instellingen en de lidstaten voort te zetten teneinde aan te dringen op een meer geharmoniseerde aanpak van AI en de lidstaten te helpen hun inspanningen te coördineren; verwijst in dit opzicht naar de Lissabon-agenda van de EU uit 2000 die, ondanks de kritiek, een belangrijke rol heeft gespeeld door 20 jaar lang de beleidsoriëntatie te sturen en de druk op de lidstaten om te hervormen hoog te houden; |
4. “Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk” — Stappenplan om een wereldleider te worden
a) Gunstig regelgevingskader
i. REGELGEVING
121. |
verzoekt de Commissie om voor nieuwe digitale wetgeving op gebieden zoals AI alleen wetgevingshandelingen in de vorm van verordeningen voor te stellen, omdat de digitale interne markt een proces van echte harmonisatie moet doormaken; is ervan overtuigd dat wegens de snelle ontwikkeling van technologie, digitale wetgeving altijd flexibel, op beginselen gebaseerd, technologieneutraal, toekomstbestendig en evenredig moet zijn en tegelijkertijd waar nodig een risicogebaseerde aanpak moet volgen, gebaseerd op eerbiediging van de grondrechten, en onnodige extra administratieve lasten voor kmo’s, start-ups, de academische wereld en onderzoek moet vermijden; beklemtoont bovendien het belang van een hoge mate van rechtszekerheid en bijgevolg de noodzaak van robuuste, praktische en ondubbelzinnige criteria voor toepasselijkheid, definities en verplichtingen in alle wetteksten met betrekking tot de verkoop, het gebruik of de ontwikkeling van AI-technologieën; |
122. |
meent dat de agenda voor betere regelgeving essentieel is voor een succesvolle AI-strategie van de EU; beklemtoont dat de nadruk moet worden gelegd op de beoordelings-, aanpassings-, uitvoerings- en handhavingsmechanismen van reeds bestaande wetten alvorens nieuwe wetgevingshandelingen voor te stellen; |
123. |
dringt er bij de Commissie op aan diepgaande effectbeoordelingen vooraf met adequate prognose en risicoanalyse uit te voeren alvorens nieuwe digitale voorstellen inzake gebieden zoals AI in te dienen; benadrukt dat effectbeoordelingen relevante bestaande wetgeving op systematische wijze in kaart moeten brengen en evalueren teneinde overlappingen of conflicten te voorkomen; |
124. |
stelt voor dat nieuwe wetten op gebieden als AI worden aangevuld met de bevordering van door belanghebbenden ontwikkelde Europese normen; is van mening dat de EU ernaar moet streven versnippering te voorkomen en dat internationale normen als een nuttige referentie kunnen dienen, maar dat de EU prioriteit moet geven aan de ontwikkeling van haar eigen normen; benadrukt dat dergelijke normen het resultaat moeten zijn van een proces van eerlijke concurrentie voor de beste normen binnen de EU, waarop de EU en normalisatieorganisaties vervolgens moeten inspelen; merkt op dat technische normen en ontwerpinstructies vervolgens kunnen worden gecombineerd met etiketteringsregelingen als een manier om het consumentenvertrouwen op te bouwen door betrouwbare diensten en producten aan te bieden; benadrukt de rol van normalisatieorganisaties van de EU bij de ontwikkeling van geavanceerde technische normen; verzoekt de Commissie sneller normalisatiemandaten te verstrekken aan de Europese normalisatieorganisaties overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie (37); |
125. |
legt uit dat een open certificeringsplatform een ecosysteem van vertrouwen tot stand kan brengen waarbij regeringen, het maatschappelijk middenveld, bedrijven en andere belanghebbenden betrokken zijn; |
126. |
roept het Parlement, de Commissie en de Raad op om hun vermogen om interne bevoegdheidsconflicten aan te pakken te verbeteren, wat betreft overkoepelende onderwerpen zoals AI, omdat dergelijke conflicten de wetgevingsprocedure kunnen vertragen, met repercussies wat betreft de inwerkingtreding van de wetgeving; |
ii. GOVERNANCE EN HANDHAVING
127. |
roept op tot een samenhangende EU-brede coördinatie, uitvoering en handhaving van AI-gerelateerde wetgeving; |
128. |
legt uit dat op belanghebbenden gebaseerde overlegfora zoals de Europese Raad voor data-innovatie, die zal worden opgericht bij de datagovernanceverordening, of de Europese AI-alliantie, waarin ook publiek-private partnerschappen zoals de Europese alliantie voor industriële gegevens, edge en cloud vertegenwoordigd zijn, een veelbelovende governancebenadering vormen; voegt daaraan toe dat het met deze benadering mogelijk is de beginselen, waarden en doelstellingen van het AI-ecosysteem van de EU te operationaliseren en rekening te houden met maatschappelijke belangen op het niveau van de softwarecode; |
129. |
benadrukt dat het probleem van “pacing” speciale aandacht vereist voor effectieve ex-posthandhaving door rechtbanken en regelgevende agentschappen, alsook voor ex-antebenaderingen om de juridische uitdagingen van opkomende technologieën het hoofd te bieden; is daarom voorstander van het gebruik van testomgevingen voor regelgeving, die AI-ontwikkelaars de unieke gelegenheid zouden bieden om op een snelle, flexibele en gecontroleerde manier te experimenteren onder toezicht van de bevoegde instanties; merkt op dat deze testomgevingen voor regelgeving een experimentele ruimte zouden bieden waarin AI-systemen en nieuwe bedrijfsmodellen onder reële omstandigheden in een gecontroleerde omgeving kunnen worden getest voordat zij op de markt komen; |
iii. RECHTSKADER VOOR AI
130. |
benadrukt dat een onderliggende doelstelling van de digitale strategie van de EU en eveneens van de AI-strategie inhoudt een “Europese aanpak” te creëren in een gedigitaliseerde wereld; verduidelijkt dat deze aanpak mensgericht, betrouwbaar, geleid door ethische beginselen en gebaseerd moet zijn op het concept van de sociale markteconomie; onderstreept dat het individu en de bescherming van diens grondrechten altijd centraal moeten blijven staan in alle politieke en wetgevingsgerelateerde overwegingen; |
131. |
stemt in met de conclusie die de Commissie trekt in haar witboek over artificiële intelligentie van 2020, namelijk dat er een risicogebaseerd rechtskader voor AI moet worden vastgelegd, waarin met name hoogwaardige ethische normen op basis van transparantie, controleerbaarheid en verantwoordingsplicht zijn opgenomen, in combinatie met bepalingen inzake productveiligheid, passende aansprakelijkheidsregels en sectorspecifieke bepalingen, en ondernemingen en gebruikers tegelijkertijd voldoende flexibiliteit en rechtszekerheid en een gelijk speelveld wordt geboden om de invoering van AI en AI-innovaties te bevorderen; |
132. |
wijst op de leidende toegevoegde waarde van het overnemen van de door de OESO ontwikkelde concepten, terminologie en normen als inspiratiebron voor de definitie van AI in wetgeving; beklemtoont dat die werkwijze de EU een voordeel zou verschaffen bij het vormgeven van een toekomstig internationaal governancesysteem van AI; |
133. |
is ervan overtuigd dat AI niet altijd als technologie moet worden gereglementeerd, maar dat het niveau van regelgevende maatregelen in verhouding moet staan tot het soort individueel en/of maatschappelijk risico dat ontstaat bij het gebruik van een AI-systeem; onderstreept in dit verband dat het van belang is onderscheid te maken tussen gebruikssituaties van AI met een hoog en een laag risico; concludeert dat voor de eerste categorie strikte aanvullende wettelijke waarborgen nodig zijn, terwijl voor gebruikssituaties met een laag risico in veel gevallen transparantievereisten voor eindgebruikers en consumenten nodig kunnen zijn; |
134. |
specificeert dat de kwalificatie van AI-systemen als “hoog risico” moet gebeuren op basis van het concrete gebruik ervan en de context, aard, waarschijnlijkheid, ernst en potentiële onomkeerbaarheid van de schade die naar verwachting zal optreden in strijd met de grondrechten en de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften als vastgelegd in het Unierecht; benadrukt dat deze kwalificatie vergezeld moet gaan van richtsnoeren en de bevordering van de uitwisseling van beste praktijken voor AI-ontwikkelaars; benadrukt dat het recht op privacy te allen tijde moet worden geëerbiedigd en dat AI-ontwikkelaars volledige naleving met de regels inzake gegevensbescherming moeten garanderen; |
135. |
onderstreept dat AI-systemen die waarschijnlijk zullen interageren met kinderen of anderszins gevolgen zullen hebben voor kinderen, rekening moeten houden met hun rechten en kwetsbaarheden en moeten voldoen aan de hoogste beschikbare normen op het gebied van veiligheid, beveiliging en privacy door ontwerp en door standaardinstellingen; |
136. |
merkt op dat de omgevingen waarin AI-systemen werken, kunnen verschillen wanneer bedrijven zaken doen met bedrijven (B2B) of bedrijven met consumenten (B2C); wijst erop dat consumentenrechten bij wet moeten worden beschermd door middel van wetgeving inzake consumentenbescherming; benadrukt dat bedrijven aansprakelijkheidskwesties en andere juridische uitdagingen weliswaar sneller en kosteneffectiever rechtstreeks kunnen oplossen door middel van contracten met zakenpartners, maar dat wetgeving nodig kan zijn om kleinere ondernemingen te beschermen tegen misbruik van marktmacht door dominante spelers door middel van commerciële of technologische lock-in, belemmeringen voor markttoegang of problemen in verband met asymmetrische informatie; wijst erop dat het tevens noodzakelijk is rekening te houden met de behoeften van kmo’s en start-ups met complexe vereisten, om te voorkomen dat zij in een nadelige positie zouden belanden ten opzichte van grotere ondernemingen, die over de middelen beschikken om omvangrijke juridische en complianceafdelingen in stand te houden; |
137. |
onderstreept dat er een op beginselen gebaseerde benadering moet worden gehanteerd voor open ethische vraagstukken die de kop opsteken door nieuwe technologische mogelijkheden die voortvloeien uit de verkoop en het gebruik van AI-toepassingen, onder meer via het gebruik van fundamentele, verplichte beginselen, zoals het beginsel om geen schade te berokkenen, het beginsel van eerbiediging van de menselijke waardigheid en de grondrechten, en het beschermen van het democratische proces; merkt op dat goede praktijken op het gebied van AI-ontwikkeling, zoals mensgerichte AI, verantwoord bestuur en de beginselen van transparantie en verklaarbaarheid, alsook beginselen inzake duurzame AI die volledig zijn afgestemd op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN, andere belangrijke componenten zijn voor het vormgeven van de AI-economie; |
138. |
erkent dat het niet altijd mogelijk is om de vertekening volledig te schrappen uit AI-algoritmen, aangezien het ideale doel van foutloze gegevens zeer moeilijk of bijna onmogelijk te verwezenlijken is; merkt op dat zelfs een getest AI-systeem onvermijdelijk geconfronteerd zal worden met scenario’s in reële omstandigheden die vertekende resultaten kunnen opleveren wanneer zij worden ingezet in een omgeving die verschilt van de samenstelling van de training- en testgegevens; benadrukt dat de EU ernaar moet streven de transparantie van datasets en algoritmen te verbeteren, zeer nauw samen te werken met ontwikkelaars van AI om een tegenwicht te bieden tegen structurele maatschappelijke vertekeningen en te verminderen, en in een vroeg stadium van de ontwikkeling verplichte zorgvuldigheidseisen inzake mensenrechten te overwegen; |
139. |
licht toe dat zinvolle verplichtingen inzake transparantie of verklaarbaarheid van AI-systemen weliswaar nuttig kunnen zijn in veel gevallen, maar niet in alle gevallen toepasbaar zijn; merkt op dat intellectuele-eigendomsrechten en handelsgeheimen moeten worden beschermd tegen illegale praktijken zoals industriële spionage; |
140. |
stelt vast dat AI-innovatoren in het kader van het wetgevingskader inzake intellectuele eigendom voortdurend moeten worden gestimuleerd en beschermd door hun octrooien toe te kennen als beloning voor het ontwikkelen en uitgeven van hun creaties; constateert dat de bestaande wetgeving grotendeels toekomstbestendig is, maar stelt bepaalde aanpassingen voor, met inbegrip van openbronelementen, alsook het gebruik van openbare aanbestedingen om, waar passend, openbronsoftware voor AI-oplossingen verplicht te stellen; stelt nieuwe vormen van octrooilicenties voor om ervoor te zorgen dat deze instrumenten verkrijgbaar zijn voor regio’s en initiatieven waarvoor ze anders niet binnen bereik lagen; |
141. |
is van mening dat verplichte ex-anterisicobeoordelingen op basis van duidelijke regels en normen, alsmede gegevensbeschermingseffectbeoordelingen, aangevuld met conformiteitsbeoordelingen door een derde partij met relevante en passende CE-markering, in combinatie met ex-posthandhaving door markttoezicht, nuttig kunnen zijn om ervoor te zorgen dat AI-systemen op de markt veilig en betrouwbaar zijn; is van mening dat om te voorkomen dat kmo’s van de markt worden verdrongen, normen en richtsnoeren voor de naleving van de wetgeving inzake AI moeten worden ontwikkeld met de nauwe betrokkenheid van kleine ondernemingen, een zo groot mogelijke internationale afstemming en kosteloze beschikbaarheid; |
142. |
merkt op dat, teneinde de productveiligheid te verhogen en de foutdetectie te verbeteren, de ontwikkelaars van AI met een hoog risico moeten waarborgen dat toegankelijke logbestanden over de activiteiten van algoritmen veilig worden beheerd; is van mening dat ontwikkelaars, waar relevant, AI-systemen met een hoog risico moeten ontwerpen waarbij mechanismen zijn ingebed, “stopknoppen”, zodat mensen kunnen ingrijpen en de geautomatiseerde activiteiten op elk moment veilig en efficiënt stil kunnen leggen, en moeten zorgen voor een “human-in-the-loop”-benadering; is van mening dat de output en de redenering van het AI-systeem altijd begrijpelijk moeten zijn voor mensen; |
143. |
erkent de juridische uitdagingen die verband houden met AI-systemen en dat het nodig is een herziening van specifieke delen van de bestaande aansprakelijkheidsregels te overwegen; kijkt in dit verband uit naar de presentatie door de Commissie van haar wetgevingsvoorstel inzake de aansprakelijkheid van AI; beklemtoont dat de productaansprakelijkheidsrichtlijn (38) en de nationale schuldaansprakelijkheidsregelingen in beginsel de hoofdwetgeving kunnen blijven om de meeste schade die wordt toegebracht door AI tegen te gaan; onderstreept dat er in sommige gevallen sprake kan zijn van ongepaste resultaten, maar waarschuwt dat er bij een herziening rekening moet worden gehouden met de bestaande wetgeving inzake productveiligheid en dat die herziening gebaseerd mag zijn op duidelijk geïdentificeerde leemten, en dat deze toekomstbestendig moet zijn, een doeltreffende tenuitvoerlegging mogelijk moet maken en de bescherming van personen in de EU moet waarborgen; |
144. |
onderstreept dat het rechtskader kinderen niet mag onderwerpen aan dezelfde mate van persoonlijke verantwoordelijkheid als volwassenen voor het begrijpen van risico’s; |
145. |
merkt op dat bepaalde wijzigingen van de wettelijke definities van “product”, met inbegrip van geïntegreerde softwaretoepassingen, digitale diensten en onderlinge afhankelijkheid tussen producten, en “producent”, met inbegrip van de backendoperator, dienstverlener en dataleverancier, kunnen worden overwogen om ervoor te zorgen dat er vergoeding beschikbaar is voor schade die wordt veroorzaakt door deze technologieën; beklemtoont echter dat een te ruime of uitermate enge benadering ten opzichte van de definitie van “product” moet worden vermeden; |
146. |
wijst erop dat er, wegens de kenmerken van AI-systemen, zoals hun complexiteit, connectiviteit, ondoorzichtigheid, kwetsbaarheid, vermogen om te worden gewijzigd door middel van actualiseringen, zelflerend vermogen en potentiële autonomie, alsmede het grote aantal actoren dat betrokken is bij de ontwikkeling, de uitrol en toepassing ervan, aanzienlijke uitdagingen zijn voor de doeltreffendheid van de uniale en nationale kaderbepalingen inzake aansprakelijkheid; is derhalve van oordeel dat, hoewel een volledige herziening van goed functionerende aansprakelijkheidsregelingen niet nodig is, specifieke en gecoördineerde aanpassingen van de Europese en nationale aansprakelijkheidsregelingen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat mensen die schade ondervinden of wier eigendom beschadigd wordt, geen schadevergoeding ontvangen; geeft aan dat, hoewel AI-systemen met een hoog risico moeten worden onderworpen aan strikte aansprakelijkheidswetgeving, in combinatie met een verplichte verzekeringsdekking, voor alle andere activiteiten, apparaten of processen die door AI-systemen worden aangestuurd en schade veroorzaken, een schuldaansprakelijkheid moet blijven gelden; is van mening dat de betrokken persoon niettemin het voordeel moet hebben van een vermoeden van schuld van de operator, tenzij deze operator kan aantonen dat hij heeft voldaan aan zijn zorgplicht; |
iv. DE UITDAGING VAN DE EU OP HET GEBIED VAN GEGEVENS
147. |
neemt kennis van de conclusies die de Commissie trekt in haar mededeling uit 2020 met als titel “Een Europese datastrategie” en het Parlement in zijn resolutie van 25 maart 2021 over hetzelfde onderwerp, waarin wordt gesteld dat de totstandbrenging van een gemeenschappelijke Europese gegevensruimte, vergezeld van de ontwikkeling van sectorale gegevensruimten en aandacht voor gemeenschappelijke normen, cruciaal is om te zorgen voor een snelle schaalbaarheid van AI-oplossingen in de EU en daarbuiten, en om de open strategische autonomie en economische welvaart van de EU te waarborgen; herinnert aan het essentiële verband tussen de beschikbaarheid van hoogwaardige gegevens en de ontwikkeling van AI-toepassingen; benadrukt in dit verband dat binnen de EU robuuste, betrouwbare en interoperabele clouddiensten moet worden ingezet, alsook oplossingen die een hefboomeffect hebben op gedecentraliseerde gegevensanalyse en architecturen voor edgecomputing; verzoekt de Commissie duidelijkheid te scheppen omtrent het recht op toegang tot en het gebruik en de uitwisseling van gegevens door houders van gezamenlijk gecreëerde, niet-persoonsgebonden gegevens; benadrukt dat gegevenstoegang technisch mogelijk moet worden gemaakt, onder meer door middel van interoperabele gestandaardiseerde interfaces en interoperabele software; benadrukt dat belemmeringen voor het delen van gegevens leiden tot minder innovatie, verminderde concurrentie en de bevordering van oligopolide marktstructuren, die een groot risico lopen zich te bestendigen op de verwante markt voor AI-toepassingen; |
148. |
benadrukt dat het van cruciaal belang is gegevenssilo’s te openen en de toegang tot gegevens voor AI-onderzoekers en -ondernemingen te stimuleren, zoals uiteengezet in de resolutie van het Parlement over de Europese datastrategie; benadrukt dat een verstoord marktevenwicht als gevolg van toenemende gegevensbeperking door particuliere ondernemingen de drempels voor markttoegang verhogen en de toegang tot en het gebruik van gegevens op ruimere schaal verminderen, waardoor het met name moeilijk wordt voor start-ups en onderzoekers om de gegevens te verwerven of in licentie te geven die zij nodig hebben om hun algoritmen te trainen; onderstreept dat het noodzakelijk is de vereiste rechtszekerheid en interoperabele technische infrastructuur tot stand te brengen, en tegelijkertijd houders van gegevens in Europa te motiveren hun grote hoeveelheden ongebruikte gegevens ter beschikking te stellen; is van mening dat vrijwillige uitwisseling van gegevens tussen bedrijven op basis van eerlijke contractuele regelingen bijdraagt tot het bereiken van dit doel; erkent echter dat contractuele overeenkomsten tussen bedrijven niet noodzakelijk een adequate toegang tot gegevens voor kmo’s garanderen door de ongelijke onderhandelingsmacht of deskundigheid; wijst erop dat open datamarktplaatsen het delen van gegevens vergemakkelijken door AI-ondernemingen en -onderzoekers te helpen gegevens te verwerven of in licentie te geven van degenen die gegevens willen aanbieden op dergelijke marktplaatsen, die bestaan uit gegevenscatalogi, en die de houders en gebruikers van gegevens in staat stellen te onderhandelen over transacties voor het delen van gegevens; is in dit verband ingenomen met de regels voor gegevensbemiddelingsdiensten in de datagovernanceverordening; |
149. |
is ingenomen met de initiatieven van de European Cloud Federation, zoals de Europese alliantie voor industriële gegevens, edge en cloud, en het GAIA-X-project, die gericht zijn op de ontwikkeling van een gefedereerde gegevensinfrastructuur en de totstandbrenging van een ecosysteem dat schaalbaarheid, interoperabiliteit en zelfbeschikking van gegevensverstrekkers mogelijk maakt; stelt vast dat een “rulebook voor de cloud” van de EU, waarin bestaande wetgeving en initiatieven voor zelfregulering zijn bijeengebracht, ook van nut zou zijn voor het omzetten van gemeenschappelijke EU-beginselen en -waarden in toepasbare processen en checks voor technische professionals; |
150. |
beveelt aan de gegevensinteroperabiliteit verder te versterken en gemeenschappelijke normen vast te stellen om de gegevensstroom tussen verschillende machines en entiteiten te vergemakkelijken, de uitwisseling van gegevens tussen landen en sectoren te verbeteren en de totstandbrenging van hoogwaardige datasets op grote schaal mogelijk te maken; merkt op dat het aanmoedigen van open normen, opensourcesoftware, Creative Commons-licenties en open applicatieprogramma-interfaces (API’s) ook een belangrijke rol zou kunnen spelen bij het versnellen van de gegevensuitwisseling; beklemtoont de rol van gemeenschappelijke Europese dataruimten voor het vergemakkelijken van het vrij verkeer van gegevens in de Europese data-economie; |
151. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat binnen het kader van de mededingingsregels beter de hand wordt gehouden aan billijke contractuele voorwaarden teneinde iets te doen aan de ongelijke machtshoudingen op de markt, zonder evenwel de contractvrijheid op ongerechtvaardigde wijze aan te tasten, en dat antitrustautoriteiten over de nodige toerusting en middelen beschikken om tendensen op het gebied van gegevensconcentratie tegen te gaan; onderstreept dat Europese gegevensruimten ondernemingen in staat zouden stellen nauwer met elkaar samen te werken, en is derhalve van mening dat meer richtsnoeren en juridische duidelijkheid voor ondernemingen nodig zijn inzake mededingingsrecht en samenwerking bij het uitwisselen en bundelen van gegevens; benadrukt dat samenwerking op het gebied van gegevens, onder meer voor het trainen van AI-toepassingen of in de sector van het internet der dingen (Internet of Things, IoT), in geen geval de vorming van kartels mag vergemakkelijken of belemmeringen mag opwerpen voor nieuwkomers op een markt; benadrukt dat het belangrijk is duidelijkheid te verschaffen over de contractuele rechten van AI-ontwikkelaars en bedrijven die bijdragen aan het genereren van gegevens middels het gebruik van algoritmen of IoT-machines, met name over het recht van toegang tot gegevens, de meeneembaarheid van gegevens, het recht andere partijen te verzoeken te stoppen met het gebruik van de gegevens, en het recht gegevens te corrigeren of te wissen; |
152. |
verzoekt de lidstaten — met betrekking tot gegevens die in het bezit zijn van overheden — snel uitvoering te geven aan de opendatarichtlijn (39) en de verordening inzake datagovernance, en hoogwaardige datasets idealiter gratis en in machineleesbare formats en API’s beschikbaar te maken; benadrukt dat dit initiatief de kosten van verspreiding en hergebruik van hun gegevens voor overheden zou reduceren, en onderzoekers en ondernemingen in de EU enorm zou helpen bij het verbeteren van hun digitale technologieën op gebieden zoals AI; |
153. |
dringt aan op uniforme implementatie van de AVG in de hele EU middels een doeltreffende en snelle toepassing van het consistentiemechanisme, alsmede op afstemming van de diverse nationale interpretaties van de verordening; vindt daarnaast dat de gegevensbeschermingsautoriteiten beter moeten worden uitgerust, waaronder met technische expertise; |
154. |
neemt kennis van de praktische richtsnoeren van de Commissie van 2019 betreffende de verwerking van gemengde datasets; wijst erop dat het niet delen van datasets vaak de beste optie blijft voor AI-onderzoekers en bedrijven vanwege de onzekerheid met betrekking tot de vraag of de data voldoende geanonimiseerd zijn; |
155. |
beschouwt Advies 05/2014 van 10 april 2014 van de Groep gegevensbescherming artikel 29 inzake technieken voor anonimisering als een nuttig overzicht, dat verder kan worden uitgewerkt; verzoekt het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB) richtlijnen vast te stellen op basis van specifieke gebruiksgevallen en relevante situaties voor verschillende soorten verwerkingsverantwoordelijken en verwerkingssituaties, inclusief een checklist met alle vereisten waaraan moet worden voldaan om gegevens voldoende anoniem te maken; stelt evenwel vast dat anonimiseringstechnieken momenteel de volledige en complete bescherming van de privacy niet kunnen waarborgen, aangezien experimenten hebben aangetoond dat moderne AI-systemen een persoon opnieuw kunnen identificeren; |
156. |
verzoekt het Europees Comité voor gegevensbescherming onderzoekers en bedrijven op gebieden zoals AI beter te adviseren over het buiten de EU effectief verwerken van persoonsgegevens op een wijze die strookt met de AVG; |
157. |
stelt voor financiering te geven voor nader onderzoek naar standaardisering van “privacy by design”-benaderingen, alsmede bevordering van cryptografische oplossingen en machineleren waarbij de privacy wordt gewaarborgd, aangezien het essentieel is kwalitatief hoogwaardige gegevens te kunnen gebruiken voor het produceren van algoritmen en het uitvoeren van AI-taken zonder inbreuk te plegen op de privacy; stelt vast dat datatrusts, certificeringen voor AI-toepassingen met een hoog risico, systemen voor het beheer van persoonlijke informatie en het gebruik van synthetische gegevens veelbelovend zijn; |
158. |
spoort de EU en haar lidstaten aan het onlangs gestarte OESO-project inzake de toegang van betrouwbare overheden tot door de particuliere sector beheerde persoonsgegevens als referentie te gebruiken voor beleidsmakers wereldwijd voor een internationale oplossing en regelgevingsconvergentie van goede praktijken op dit gebied; benadrukt in dit verband dat het vrij verkeer van data en metadata over internationale grenzen heen, met volledige inachtneming van het EU-acquis op het gebied van gegevensbescherming, een “conditio sine qua non” is voor digitale innovatie in Europa; verzoekt de Commissie dan ook af te zien van het opleggen van vereisten inzake gegevenslokalisatie, behalve wanneer dit nodig is om de grondrechten te beschermen, met inbegrip van gegevensbescherming, of in beperkte, evenredige en gerechtvaardigde gevallen wanneer een dergelijke maatregel in het belang van de EU is of noodzakelijk voor het handhaven van Europese normen; |
159. |
verzoekt de Commissie te reageren op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) dat het EU-VS-privacyschild ongeldig is, door alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat elk nieuw adequaatheidsbesluit met betrekking tot de VS volledig in overeenstemming is met de AVG, met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met elk aspect van het arrest van het HvJ-EU, en tegelijkertijd de trans-Atlantische gegevensstromen te vereenvoudigen; verzoekt de Commissie door te gaan met haar gesprekken met andere niet-EU-landen over de adequaatheid van gegevens, aangezien dit de beste manier is om het gegevensbeschermingsbeleid van de EU te promoten en de internationale uitwisseling van gegevens te faciliteren; |
b) Voltooiing van de digitale interne markt
i. NATIONALE AI-STRATEGIEËN
160. |
verzoekt de lidstaten hun nationale AI-strategieën te herzien, aangezien een aantal daarvan nog altijd vaag is en geen duidelijke doelstellingen omvat, waaronder met betrekking tot digitaal onderwijs voor de samenleving als geheel, alsook geavanceerde kwalificaties voor specialisten; beveelt aan dat de lidstaten tastbare, kwantificeerbare en specifieke acties formuleren en tegelijkertijd proberen onderlinge synergieën tot stand te brengen; |
161. |
verzoekt de Commissie de lidstaten te helpen bij het vaststellen van prioriteiten en het zoveel mogelijk onderling afstemmen van hun nationale AI-strategieën en -regelgeving teneinde in de hele EU voor samenhang en consistentie te zorgen; geeft aan dat, hoewel verschillende nationale benaderingen een prima manier zijn om goede praktijken te ontwikkelen, AI-ontwikkelaars en -onderzoekers grote moeilijkheden zouden ondervinden indien zij in elk van de 27 lidstaten met divergerende functioneringsparameters en regelgevingsverplichtingen zouden worden geconfronteerd; |
ii. MARKTBELEMMERINGEN
162. |
roept de Commissie met klem op haar werk inzake het wegnemen van ongerechtvaardigde belemmeringen voor de voltooiing van de digitale interne markt voort te zetten, met inbegrip van onrechtmatige discriminatie gebaseerd op land, de onvolledige wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties, overdreven omslachtige procedures voor markttoegang, onnodig hoge kosten voor naleving van de regelgeving en uiteenlopende procedures voor conformiteitsbeoordeling, alsook het veelvuldige gebruik van afwijkingen aan te pakken, hetgeen leidt tot uiteenlopende regels in verschillende rechtsgebieden in de lidstaten; onderstreept dat een grensoverschrijdende omgeving met EU-brede regels inzake AI, in tegenstelling tot een versnipperde, van land tot land verschillende benadering, een welkome ontwikkeling is die bij zal dragen tot Europees leiderschap bij de ontwikkeling en de uitrol van AI; |
163. |
verzoekt de Commissie de totstandbrenging van een daadwerkelijke kapitaalmarktenunie te versnellen; benadrukt dat de toegang tot financiering moet worden vergemakkelijkt, met name voor kmo’s, start-ups en scale-ups; |
164. |
onderstreept dat de onderhandelingen over nog niet opgeloste wetgevingsdossiers voor de voltooiing van de digitale interne markt snel moeten worden afgerond; |
165. |
verzoekt de Commissie te zorgen voor een consequente handhaving van de regels van de interne markt; |
166. |
stelt vast dat het nieuwe wetgevingskader zorgvuldig moet worden geactualiseerd en aangepast aan digitale producten en diensten; stelt voor de nadruk te leggen op modernisering en vereenvoudiging van de nalevingsprocedures door digitale alternatieven voor bestaande analoge en papieren middelen in te voeren om voor ondernemingen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een digitaal CE-merk, elektronische etikettering of gedigitaliseerde veiligheidsinstructies mogelijk te maken; |
167. |
spoort de Commissie aan om offlineondernemingen te steunen die online willen gaan opereren; moedigt verdere voorlichtingscampagnes aan die gericht zijn op kmo’s en start-ups, vooruitlopend op nieuwe en toekomstige EU-wetgeving op dit gebied, alsook een versterkte handhaving van de markttoezichtregels als middel om het vertrouwen van Europese consumenten te vergroten; |
iii. GELIJKE MEDEDINGINGSVOORWAARDEN
168. |
is ervan overtuigd dat de huidige nationale en Europese mededingings- en antitrustkaders moeten worden hervormd om gerichter op te treden tegen misbruik van marktmacht en kartelvorming van algoritmen in de digitale economie en kwesties gerelateerd aan datacumulatie, alsook de risico’s van nieuwe opkomende monopolies beter aan te pakken zonder dat de innovatie in het gedrang komt; verwelkomt de aanstaande goedkeuring van de wet inzake digitale markten; dringt erop aan in het bijzonder oog te hebben voor mogelijke concurrentiekwesties op het gebied van AI; |
169. |
stelt vast dat bij een dergelijke hervorming de op bewijzen gebaseerde benadering moet worden versterkt en in grotere mate rekening moet worden gehouden met de waarde van data en de implicaties van netwerkeffecten, en tegelijkertijd heldere regels voor platforms met een dominante marktpositie moeten worden vastgesteld en voor meer rechtszekerheid voor samenwerking in de digitale economie moet worden gezorgd; |
170. |
is in dit verband van oordeel dat de Commissie haar praktijken voor het definiëren van markten moet aanpassen, teneinde markten accurater en meer in overeenstemming met de moderne marktrealiteiten in de digitale sector te definiëren, en dynamische analyses moet uitvoeren en een langetermijnbenadering moet ontwikkelen voor het beoordelen van concurrentiedruk; |
171. |
verzoekt de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten meer te doen om continu toezicht op digitale markten uit te oefenen, en zo beperkingen van en problemen bij de mededinging in kaart te brengen, en vervolgens vaker corrigerende maatregelen te treffen tegen ondernemingen die misbruik maken van hun dominante positie of zich aan mededingingsverstorende gedragingen schuldig maken; |
172. |
verzoekt de lidstaten de financiering voor en de technische capaciteit van de mededingingsautoriteiten substantieel te verhogen teneinde ervoor te zorgen dat de mededingingsregels in de snelle en complexe digitale economie doeltreffend en snel worden gehandhaafd; onderstreept dat de mededingingsautoriteiten de inbreukprocedures moeten versnellen en indien nodig voorlopige maatregelen moeten treffen om eerlijke concurrentie te behouden en te bevorderen, waarbij wel tegelijkertijd de rechten van verdediging van ondernemingen moeten worden gerespecteerd; |
c) Digitale groene infrastructuur
i. CONNECTIVITEIT EN REKENKRACHT
173. |
verzoekt de Commissie werk te maken van haar ambitie om tegen 2030 75 % van de Europese ondernemingen ertoe aan te zetten gebruik te maken van cloudcomputingdiensten, big data en AI teneinde wereldwijd te kunnen blijven concurreren en haar doelstellingen inzake klimaatneutraliteit te versnellen om ervoor te zorgen dat deze tegen 2050 worden bereikt; stelt vast dat de toewijzing van 2,07 miljard EUR aan middelen voor digitale infrastructuur in het kader van de Connecting Europe Facility ontoereikend is; |
174. |
beklemtoont dat de verschuiving van volumes en verwerking van gegevens voor AI ook de ontwikkeling en toepassing vereist van nieuwe gegevensverwerkingstechnologieën voor gebruik in de edge, waarbij wordt afgestapt van gecentraliseerde cloudgebaseerde infrastructuurmodellen ten voordele van een toegenomen decentralisatie van gegevensverwerkingscapaciteiten; dringt aan op versterking van investeringen en onderzoek in gedistribueerde computerclusters, edge nodes en initiatieven voor digitale microcontrollers; merkt op dat de overstap naar een wijdverbreid gebruik van edge-oplossingen wellicht hulpbronnenintensiever is, aangezien de voordelen van optimalisering van pooling verloren gaan, en benadrukt dat de kosten/baten voor het milieu van edge-infrastructuren in een Europese cloudstrategie op een systemisch niveau moeten worden geïnventariseerd, onder meer om het energieverbruik van AI te optimaliseren; |
175. |
beklemtoont dat voor AI krachtige hardware nodig is om verfijnde algoritmen te kunnen gebruiken, met inbegrip van high performance computing, kwantumcomputing en het internet der dingen; dringt aan op voortdurende verhogingen van de gerichte publieke en particuliere financiering voor innovatieve oplossingen die het energieverbruik verminderen, inclusief ecodesign van software; dringt aan op de ontwikkeling van normen voor het meten van het gebruik van hulpbronnen door digitale infrastructuur op EU-niveau op basis van goede praktijken; maakt zich zorgen over de wereldwijde microprocessorcrisis en verwelkomt in dit verband het voorstel van de Commissie voor een chipswet, teneinde de huidige afhankelijkheid van de EU van externe leveranciers te reduceren; waarschuwt echter voor de toekomstige risico’s van overcapaciteit op de markt en maant tot een zorgvuldige afweging van de investeringscyclus; |
176. |
benadrukt dat een werkende en snelle infrastructuur voor AI gebaseerd moet zijn op eerlijke en veilige digitale snelle connectiviteit, waarvoor tegen 2030 de uitrol van 5G benodigd is in alle stedelijke gebieden, alsook brede toegang tot ultrasnelle breedbandnetwerken en spectrumbeleid met licentievoorwaarden die voorspelbaarheid garanderen, langetermijninvesteringen bevorderen en geen concurrentieverstoring veroorzaken; dringt er bij de lidstaten op aan de uitvoering van de 5G-toolbox verder toe te passen; pleit ervoor dat de richtlijn verlaging kosten voor breedband (40) in de praktijk wordt gebracht om de uitrol van het netwerk te vergemakkelijken; roept de Commissie op een milieueffectbeoordeling van 5G uit te voeren; onderstreept het belang van het tegengaan van desinformatie over 5G-netwerken met een EU-communicatiestrategie; wijst er in dit verband op dat een breed en inclusief debat uiteindelijk zal bijdragen aan het kweken van vertrouwen onder burgers betreffende de verdere ontwikkeling van mobiele netwerken; |
177. |
verzoekt de Commissie tijdschema’s voor de lidstaten, steden, regio’s en sectoren vast te stellen en de administratieve goedkeuringsprocessen voor 5G te verbeteren; verlangt dat er meer middelen ter beschikking worden gesteld in regio’s waar de uitrol wordt uitgevoerd door de publieke sector, teneinde in afgelegen gemeenschappen voor hogesnelheidsconnectiviteit te zorgen en bij te dragen tot het dichten van de digitale kloof; verzoekt om steun voor breedband- en connectiviteitsprojecten uit hoofde van het meerjarig financieel kader, met gemakkelijkere toegang voor lokale overheden teneinde de onderbenutting van overheidsmiddelen te voorkomen; |
178. |
verzoekt de Commissie een beoordeling te verrichten van de interactie tussen AI en de volgende golf digitale infrastructuur, om Europa in staat te stellen het voortouw te nemen bij de volgende generatie netwerken, waaronder 6G; |
179. |
pleit voor een duidelijke strategie voor de uitrol van glasvezelnetwerken en breedband op het platteland, hetgeen ook cruciaal is voor gegevensintensieve technologieën zoals AI; dringt in dit verband aan op grotere steun van de Europese Investeringsbank voor connectiviteitsprojecten op het platteland; |
180. |
beklemtoont dat de aanzienlijke investeringen die nodig zijn voor de uitrol van het netwerk en een snelle uitrol om de doelstellingen van het digitaal kompas te verwezenlijken, overeenkomsten over het medegebruik van infrastructuur vereisen, die ook essentieel zijn voor het bevorderen van de duurzaamheid en het verlagen van het energieverbruik; beklemtoont dat deze inspanningen zich nog in de kinderschoenen bevinden en verder moeten worden opgevoerd; |
ii. DUURZAAMHEID
181. |
dringt er bij de EU op aan de leiding te nemen wat betreft het klimaatneutraal en energie-efficiënt maken van groene digitale infrastructuur tegen 2030, overeenkomstig de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en geïntegreerd in het beleidsprogramma van de Europese Green Deal; waaronder middels inventarisatie van de milieueffecten van de grootschalige uitrol van op AI gebaseerde systemen, gezien de grotere energiebehoefte als gevolg van de ontwikkeling en het gebruik van AI; pleit voor gecoördineerd mondiaal multilateraal optreden om AI in te zetten in de strijd tegen klimaatverandering en milieu- en ecologische vervuiling, alsook verlies van biodiversiteit; |
182. |
dringt aan op het gebruik van AI om het energieverbruik in gemeenten te monitoren en energie-efficiëntiemaatregelen te ontwikkelen; |
183. |
onderkent het data- en hulpbronnenintensieve karakter van sommige grootschalige AI-toepassingen en hun respectieve gevolgen voor het milieu; herinnert eraan dat Europese AI alleen duurzaam en milieuvriendelijk kan zijn indien bij het ontwerp, de ontwikkeling en de uitrol van AI-systemen rekening wordt gehouden met het doel van het realiseren van de groene transitie, klimaatneutraliteit en een circulaire economie; |
184. |
verzoekt de Commissie het gebruik te stimuleren van energie-efficiënte datacentra die koolstofneutraliteit kunnen ondersteunen; |
185. |
benadrukt dat de huidige gebrekkige uitwisseling van gegevens in datacentra verhindert dat overheden passende maatregelen kunnen nemen en een vergelijkend overzicht hebben van de milieuprestatie van datacentra; dringt aan op een aanzienlijke toename van het aantal milieueffectbeoordelingen van de ontwikkeling van AI; dringt aan op de ontwikkeling van vereisten die waarborgen dat passende bewijzen beschikbaar zijn om de milieuvoetafdruk van grootschalige AI-toepassingen te meten; wijst op het belang van heldere regels en richtsnoeren voor milieueffectbeoordelingen van AI, met inbegrip van levenscyclusbeoordelingen op basis van meerdere criteria; dringt aan op open toegang tot de milieukernprestatie-indicatoren van datacentra, de vaststelling van EU-normen, en de ontwikkeling van EU-labels voor groene cloudcomputing; |
186. |
dringt aan op een circulaire-economieplan voor digitale technologieën en AI en benadrukt dat de EU een krachtige ICT-recyclingketen moet waarborgen; |
187. |
beveelt aan het gebruik van op AI gebaseerde oplossingen te bevorderen, in overeenstemming met de groene en digitale dubbele transities in alle sectoren, voor coördinatie met betrekking tot duurzame normen voor ondernemingen te zorgen, en de voorwaarden te scheppen voor toezicht op energie-efficiëntie en het verzamelen van informatie over emissies en de levenscyclus van producten; |
188. |
verzoekt de Commissie wedstrijden en opdrachten uit te schrijven voor AI-oplossingen die gericht zijn op het aanpakken van specifieke milieuproblemen, en deze component in Horizon Europa en het programma Digitaal Europa te versterken; herinnert eraan dat projecten die verband houden met het potentieel van AI om iets aan de punten van zorg op milieugebied te doen, moeten worden uitgevoerd aan de hand van verantwoord en ethisch onderzoek en innovatie; |
189. |
verzoekt de Commissie milieucriteria te ontwikkelen en de toewijzing van de EU-gelden en -financiering, en opdrachten voor AI te koppelen aan hun milieuprestatie; |
190. |
verzoekt de Commissie slimme steden te bevorderen die slimme gebouwen, slimme netwerken, verbonden voertuigen, mobiliteitsplatforms, publieke diensten en logistiek omvatten; ondersteunt de ontwikkeling van een gemeenschappelijke verzameling van beste praktijken voor projecten en toepassingen; benadrukt dat slimme steden een goede samenwerking vergen tussen nationale en lokale overheden, alsook tussen hun instanties en particuliere partijen; |
191. |
benadrukt dat er beginselen moeten worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat relevante klimaat- en duurzaamheidsgegevens kunnen worden geïntegreerd bij het opzetten van nieuwe dataruimten voor duurzaamheid; |
192. |
verzoekt de Commissie met de lidstaten en de particuliere sector samen te werken bij het opzetten en ondersteunen van testfaciliteiten waar AI-toepassingen kunnen worden getest op hun duurzaamheidsprestaties, en om richtsnoeren te geven voor het verbeteren van de milieuvoetafdruk van deze toepassing; moedigt de aanpassing van bestaande testfaciliteiten aan om te focussen op praktijkvoorbeelden van circulaire productie; |
193. |
verzoekt de Commissie een duurzame vervoersinfrastructuur te bevorderen die gebruik maakt van AI met het oog op meer efficiëntie, minder verontreiniging en een groter aanpassingsvermogen aan de behoeften van de gebruikers; |
d) Ecosysteem van uitmuntendheid
i. TALENT
194. |
verzoekt de Commissie een AI-vaardighedenkader voor personen tot stand te brengen, voortbouwend op het digitale competentiekader, om burgers, werknemers en ondernemingen zo relevante opleidings- en leermogelijkheden op het gebied van AI te bieden en de uitwisseling van kennis, beste praktijken en media- en datageletterdheid tussen organisaties en ondernemingen te verbeteren, op zowel EU- als nationaal niveau; verzoekt de Commissie snel werk te maken van de totstandbrenging van een dergelijk competentiekader door voort te bouwen op bestaande AI-onderwijsprogramma’s; pleit voor het oprichten van een Europese ruimte voor vaardighedendata op het gebied van AI om de Europese vaardigheidstraining op sectoraal en regionaal niveau te ondersteunen in alle lidstaten; benadrukt dat het verwerven en onderwijzen van digitale en AI-vaardigheden voor iedereen toegankelijk moet zijn, met name voor vrouwen en kwetsbare groepen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan gratis onlinecursussen die de basisopleiding in AI verbeteren, te ondersteunen; |
195. |
dringt aan op investeringen in onderzoek om een beter inzicht te krijgen in de structurele AI-gerelateerde trends op de arbeidsmarkt, onder meer in de vaardigheden waarnaar in de toekomst meer vraag is of waaraan een tekort dreigt te ontstaan, met het oog op transitieregelingen voor werknemers; |
196. |
neemt met bezorgdheid nota van het gebrek aan gerichte en systematische maatregelen in de beroepsopleiding voor volwassenen; vraagt de Commissie en de lidstaten om beleid te ontwikkelen dat passende investeringen in de om- en bijscholing van de beroepsbevolking omvat, onder meer door burgers te informeren over de werking van algoritmen en hun impact op het dagelijks leven; vraagt om bijzondere aandacht voor mensen die hun baan hebben verloren of dreigen te verliezen als gevolg van de digitale transitie, om hen voor te bereiden op werken met AI- en ICT-gerelateerde technologieën; verzoekt de Commissie partnerschappen voor vaardigheden tussen diverse belanghebbenden te stimuleren en daarin te investeren om beste praktijken te testen; pleit ervoor de creatie van hoogwaardige AI-gerelateerde banen in de EU te monitoren; |
197. |
benadrukt dat bestaande digitale kloven alleen kunnen worden gedicht met gerichte en inclusieve maatregelen ten behoeve van zowel vrouwen als ouderen, en dringt daarom aan op aanzienlijke investeringen in gerichte bijscholings- en onderwijsmaatregelen om die digitale kloven te dichten; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband een cultuur en arbeidsomstandigheden te bevorderen waarin mannen en vrouwen gelijk zijn; |
198. |
verzoekt de Commissie gendergelijkheid te bevorderen in bedrijven die zich bezighouden met AI- en ICT-gerelateerde activiteiten, onder meer door de financiering van door vrouwen geleide projecten in de digitale sector en de bevordering van een minimumaantal vrouwelijke onderzoekers dat deelneemt aan oproepen voor financiering van onderzoek op het gebied van AI en ICT; |
199. |
benadrukt dat het tekort aan talent moet worden aangepakt door te zorgen voor de groei en het aantrekken en behouden van toptalent; dringt er bij de Commissie op aan werk te maken van haar doelstelling om in de EU 20 miljoen ICT-specialisten in dienst te hebben; benadrukt dat de EU, om toptalent op het gebied van AI te behouden en braindrain te voorkomen, concurrerende salarissen, betere arbeidsvoorwaarden, grensoverschrijdende samenwerking en concurrerende infrastructuur mogelijk moet maken; |
200. |
benadrukt de toegevoegde waarde van een vereenvoudigd en gestroomlijnd EU-kader voor het aantrekken van internationaal talent in de technologiesector, teneinde de doorstroming en de mobiliteit van talent binnen de EU en vanuit het buitenland mogelijk te maken, de toegang van internationaal talent tot de arbeidsmarkt van de Unie te verbeteren en werknemers en studenten op verzoek aan te trekken; benadrukt dat er nieuwe innovatieve instrumenten en wetgeving nodig zijn om werkgevers en potentiële ICT-werknemers aan elkaar te koppelen, tekorten op de arbeidsmarkt aan te pakken en de erkenning van internationale kwalificaties en vaardigheden te vergemakkelijken; beveelt aan een EU-talentenpool en -matchingplatform op te zetten als “één loket” voor internationaal talent dat in de EU wil solliciteren en voor werkgevers die in het buitenland naar potentiële werknemers zoeken; verzoekt de Commissie het toepassingsgebied van de Europese blauwe kaart uit te breiden om ervoor te zorgen dat Europa open blijft staan voor talent uit de hele wereld; |
201. |
verzoekt de Commissie tegemoet te komen aan de toegenomen vraag naar telewerken over de grenzen van de lidstaten heen, zodat EU- en internationale werknemers kunnen telewerken in een andere lidstaat dan die waar ze wonen; beveelt in dit verband aan om de wetgevings- en andere belemmeringen voor telewerken grondig te evalueren en die in latere wetgevingsvoorstellen aan te pakken; |
202. |
benadrukt dat de innovatiecohesie tussen de EU-regio’s en tussen de lidstaten moet worden versterkt, aangezien talent ongelijk verdeeld kan zijn; |
203. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten passende bescherming te waarborgen van de rechten en het welzijn van werknemers, zoals non-discriminatie, privacy, autonomie en menselijke waardigheid bij het gebruik van AI en algoritmisch beheer, ook wat betreft onrechtmatige toezichtpraktijken; benadrukt dat wanneer AI wordt gebruikt op de werkvloer, werkgevers transparant moeten zijn over de wijze waarop het wordt gebruikt en de invloed ervan op de werkomstandigheden, en benadrukt dat werknemers altijd moeten worden geïnformeerd en geraadpleegd voordat op AI gebaseerde apparatuur en praktijken worden gebruikt; benadrukt het feit dat algoritmen altijd onder menselijk toezicht moeten staan en dat de beslissingen van algoritmen te verantwoorden, aanvechtbaar en, indien van toepassing, omkeerbaar moeten zijn; is van mening dat moet worden aangemoedigd dat ontwikkelaars van algoritmen opleiding krijgen omtrent vraagstukken op het gebied van ethiek, transparantie en discriminatiebestrijding; |
204. |
dringt aan op een Europese strategie voor een veilig gebruik van AI ten aanzien van kinderen, die erop gericht is kinderen te informeren over interactie met AI, met als doel hen te beschermen tegen risico’s en mogelijke schade; |
205. |
verzoekt de lidstaten digitale vaardigheden en geletterdheid tot een onderdeel van het basisonderwijs en een leven lang leren te maken; vraagt om een goed presterend AI-onderwijssysteem dat digitale geletterdheid, vaardigheden en digitale veerkracht vanaf een vroeg stadium bevordert, te beginnen met het basisonderwijs; benadrukt dat de ontwikkeling van doeltreffende curricula voor digitaal onderwijs politieke wil, voldoende middelen en wetenschappelijk onderzoek vereist; verzoekt de Commissie de invoering van cursussen AI- en computervaardigheden in alle Europese scholen, universiteiten en onderwijsinstellingen te bevorderen; benadrukt dat dergelijke vaardigheden zowel in het volwassenenonderwijs als in het lager of middelbaar onderwijs moeten worden ontwikkeld; dringt aan op een alomvattend en samenhangend beleidsinitiatief van de Commissie en de lidstaten inzake AI-vaardigheden en -educatie op EU-niveau, alsook op een wetgevingsinitiatief inzake AI op de werkplek; |
206. |
vestigt de aandacht op de noodzaak van multidisciplinaire universitaire curricula die gericht zijn op digitale en AI-vaardigheden, onder meer op het gebied van gezondheid, en van multidisciplinaire onderzoekscentra; is van mening dat er ook nadruk moet worden gelegd op trajecten naar voortgezette opleiding met het oog op specialisatie in AI (bijvoorbeeld master- en doctoraatsopleidingen en deeltijds onderwijs); |
207. |
verzoekt de lidstaten prioriteit te geven aan de ontwikkeling van innovatieve onderwijsmethoden en curricula op STEM-gebieden en programmering, met name om de kwaliteit van wiskunde en statistische analyse te verhogen om inzicht te krijgen in AI-algoritmen; verzoekt de Commissie en de lidstaten academische STEM-disciplines te bevorderen om het aantal studenten op deze gebieden te verhogen; benadrukt dat ook andere disciplines die met de STEM-disciplines in wisselwerking staan, van cruciaal belang zullen zijn voor de bevordering van digitale vaardigheden; |
208. |
moedigt de lidstaten aan om de deelname van vrouwen aan STEM-, ICT- en AI-gerelateerde studies en beroepen te bevorderen ter verwezenlijking van gendergelijkheid, onder meer door een streefcijfer te bepalen voor de deelname van vrouwelijke onderzoekers aan STEM- en AI-projecten; |
209. |
benadrukt dat digitale educatie ook moet leiden tot bewustmaking van aspecten van het dagelijks leven die mogelijk worden beïnvloed door machinaal leren, waaronder aanbevelingsmachines, gerichte reclame, socialemedia-algoritmen en deepfakes; benadrukt dat digitale veerkracht aanvullende media-educatie vereist om nieuwe digitale en AI-vaardigheden in een context te helpen plaatsen, en roept derhalve op tot steun voor en bekrachtiging van nieuwe en reeds bestaande toegankelijke cursussen voor AI-geletterdheid voor alle burgers; |
210. |
dringt aan op maatregelen om ervoor te zorgen dat elke onderwijsfaciliteit toegang heeft tot breedband en over een sterke digitale leerinfrastructuur beschikt; benadrukt de noodzaak om Europese universiteiten en hun netwerken te voorzien van de passende, steeds duurdere rekenkracht die nodig is om AI-modellen te trainen; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat leerkrachten over de nodige AI-vaardigheden en -instrumenten beschikken; roept op tot meer aandacht voor technische opleiding van leerkrachten en de ontwikkeling van innovatieve onderwijs- en leermiddelen; |
211. |
dringt aan op investeringen in initiatieven op het gebied van coderingsvaardigheden voor jongeren ter bevordering van AI-vaardigheden en kwalificaties op hoog niveau voor jongeren, met inbegrip van coderingsacademies, zomerschoolprogramma’s en specifieke AI-studiebeurzen; is van mening dat de “Digital Opportunity”-stages van de EU verder moeten worden uitgebreid tot de beroepsopleiding; |
ii. ONDERZOEK
212. |
verzoekt de EU meer te investeren in onderzoek naar AI en andere cruciale technologieën, zoals robotica, quantumcomputers, micro-elektronica, het internet der dingen, nanotechnologie en 3D-printen; verzoekt de Commissie een Europees stappenplan voor strategisch onderzoek op het gebied van AI te ontwikkelen en in stand te houden, waarin belangrijke interdisciplinaire uitdagingen worden aangepakt waarvoor AI een deel van de oplossing kan vormen; onderstreept dat investeringen gericht moeten zijn op gebruikssituaties die waarschijnlijk zullen leiden tot meer duurzame oplossingen, welzijn en inclusie in de samenleving; |
213. |
moedigt alle lidstaten ertoe aan een groter deel van hun bbp te besteden aan onderzoek naar digitale technologieën; dringt aan op de voortdurende versterking van het programma Horizon Europa, met name het partnerschap inzake AI, gegevens en robotica, en van de Europese Innovatieraad; dringt aan op uitbreiding van het programma Digitaal Europa en is van mening dat de toegewezen middelen van 7,6 miljard EUR moeten worden verhoogd; |
214. |
benadrukt dat op EU-niveau prioriteit moet worden gegeven aan onderzoek op het gebied van AI; verzoekt de Commissie de structuur van de financiering van onderzoek te vereenvoudigen, met inbegrip van de vereisten en procedures voor subsidieaanvragen; beklemtoont dat de kwaliteit en samenhang van een beoordeling van een aanvraag moeten worden verbeterd en de voorspelbaarheid van financieringsinstrumenten en hun timing ter ondersteuning van de planning op lange termijn moeten worden verbeterd met behulp van het Europese stappenplan voor onderzoek op het gebied van AI; verzoekt de Commissie meer toepassingen op het gebied van AI te financieren door verschillende instrumenten te combineren, zoals de Europese Onderzoeksraad, de Marie Curie-acties, de Europese Innovatieraad en het Europees Instituut voor innovatie en technologie; |
215. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten prioriteit te geven aan de financiering van AI-onderzoek dat gericht is op duurzame en maatschappelijk verantwoorde AI, bij te dragen aan het vinden van oplossingen die de grondrechten beschermen en bevorderen, en financieringsprogramma’s te vermijden die een onaanvaardbaar risico voor deze rechten inhouden, met inbegrip van de financiering van systemen voor massale surveillance, sociale scoring en andere systemen die tot negatieve maatschappelijke gevolgen kunnen leiden, alsmede technologieën die bijdragen tot milieuschade; |
216. |
moedigt aan dat er aan Europese universiteiten meer op AI gerichte onderwijsplaatsen worden gecreëerd, passende salarissen worden geboden voor onderzoek naar AI en er meer openbare middelen worden uitgetrokken om de huidige en de volgende generatie onderzoekers en talent terdege op te leiden en te behouden en een kennisvlucht te voorkomen; beklemtoont dat de bureaucratische obstakels voor onderzoekers aan de universiteit om gemakkelijk toegang tot fondsen te krijgen moeten worden weggenomen en verzoekt de Commissie om instrumenten te voorzien om de digitale interconnectiviteit tussen universiteiten binnen en tussen de lidstaten te verbeteren; dringt aan op de ontwikkeling van horizontale netwerken voor AI aan Europese universiteiten, onderzoeksinstellingen en de particuliere sector, evenals op specifieke multidisciplinaire onderzoekscentra op het gebied van AI; |
217. |
beveelt aan dat universiteiten meer middelen uittrekken voor projecten voor toegepast onderzoek waarin rekening wordt gehouden met AI-aspecten; |
218. |
verzoekt de Commissie de kennisoverdrachten tussen AI-onderzoek en het publiek te verbeteren door zakelijke netwerken en contactpunten met rechtsbeoefenaren en bedrijfsadviseurs op poten te zetten binnen universiteiten, alsook door burgerpanels, wetenschaps- en maatschappelijke platforms op te richten en het publiek te betrekken bij het opstellen van AI-onderzoeksagenda’s; onderstreept het belang van een soepele overgang van de academische wereld naar het bedrijfsleven en de meerwaarde van de nabijheid tussen beide voor succesvolle en dynamische AI-ecosystemen en industriële centra; |
219. |
beklemtoont dat kennisoverdrachten van onderzoek en wetenschap naar toepassingen van AI in het bedrijfsleven en de overheidssector moet worden versneld in de EU; verwelkomt de oprichting van een specifiek publiek-privaat partnerschap inzake AI; verzoekt de Commissie om Europese AI-datacentra op te richten die gezamenlijk worden ontwikkeld met bedrijven en het maatschappelijk middenveld; benadrukt het belang van testlocaties voor AI; verwijst specifiek naar de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing, de Gemeenschappelijke Onderneming Digitale sleuteltechnologieën en de Gemeenschappelijke Onderneming Slimme netwerken en systemen; |
220. |
dringt aan op de oprichting van toonaangevende centra voor AI in het kader van Horizon Europa, voortbouwend op de bestaande en toekomstige netwerken van regionale AI-kenniscentra, met als doel een alliantie van sterke Europese onderzoeksorganisaties op te bouwen die een gemeenschappelijk stappenplan zullen delen om excellentie in fundamenteel en toegepast onderzoek te ondersteunen, nationale AI-inspanningen op elkaar af te stemmen, innovatie en investeringen te bevorderen, AI-talent aan te trekken en te behouden in Europa en synergieën en schaalvoordelen te creëren; is van mening dat het “gids”-concept het potentieel heeft om de knapste koppen uit het buitenland aan te trekken en aanzienlijke particuliere investeringen in Europa binnen te halen; |
221. |
voegt toe dat de toonaangevende centra voor AI, in samenwerking met andere onderzoeksinstellingen en de sector, voldoende financiering moeten krijgen; wijst op de voordelen van goed afgebakende testomgevingen voor regelgeving voor het testen van AI-producten, -diensten en -benaderingen in een gecontroleerde reële omgeving alvorens ze op de markt te brengen; |
222. |
wijst erop dat met de aanwijzing van Europese digitale-innovatiehubs (EDIH’s) in het kader van het programma Digitaal Europa een volgende belangrijke stap is gezet voor de ontwikkeling van een AI-ecosysteem van uitmuntendheid op basis van clusters van universiteiten en het bedrijfsleven; heeft echter kritiek op het feit dat de criteria voor de aanwijzing van EDIH’s vaag blijven en EDIH’s in Europa derhalve in mogelijkheden en ontwikkeling verschillen, en dat de wisselwerking met andere digitale hubs die door het Europees Instituut voor innovatie en technologie en in het kader van Horizon Europa zijn aangewezen onduidelijk blijft; stelt bijgevolg voor dat er meer coördinatie en inspanningen nodig zijn, alsook de invoering van een algemeen cluster van samenwerking tussen gedecentraliseerde AI-hubs op basis van een EU-breed kader voor juridische deskundigheid, gegevens, financiering en stimulansen; is ingenomen met de initiatieven van de Commissie om startersnetwerken op te zetten in de hele EU en ook daarbuiten, zoals Startup Europe en Startup Europe Mediterranean, om de uitwisseling van ideeën, zakelijke en netwerkmogelijkheden te bevorderen; |
223. |
stelt voor om bestaande initiatieven op te schalen en op elkaar af te stemmen, zoals het European Laboratory for Learning and Intelligent Systems en de Confederation of Laboratories for Artificial Intelligence Research in Europe, en vlaggenschipprojecten, zoals het HumanE AI Network en AI4EU, teneinde ambitieuze, collaboratieve en EU-brede doelstellingen voor onderzoek en ontwikkeling alsook projecten te bevorderen; |
e) Ecosysteem van vertrouwen
i. DE MAATSCHAPPIJ EN AI
224. |
stelt voor dat, naast de voorgestelde opleiding inzake AI, de EU en haar lidstaten bewustmakingscampagnes opzetten, waaronder openbare discussies op lokaal niveau, als bijkomend middel om burgers te bereiken, voor te lichten en in staat te stellen om de mogelijkheden, risico’s en de maatschappelijke, juridische en ethische gevolgen van AI beter te begrijpen, om verder bij te dragen aan de betrouwbaarheid van AI en democratisering; is ervan overtuigd dat dit, samen met de totstandbrenging van een duidelijk en degelijk rechtskader voor mensgerichte en betrouwbare AI, zou bijdragen tot het verminderen van de zorgen van burgers die verband kunnen houden met wijdverbreid AI-gebruik in Europa; |
225. |
verzoekt de EU ervoor te zorgen dat bij de ontwikkeling, uitrol en toepassing van AI de democratische beginselen en de grondrechten volledig worden geëerbiedigd en de wet wordt nageleefd, zodat toezichtsmechanismen kunnen worden tegengegaan en verkiezingen niet op ongepaste wijze worden verstoord en niet wordt bijgedragen tot de verspreiding van desinformatie; |
226. |
benadrukt dat regeringen en bedrijven uitsluitend betrouwbare AI-systemen mogen uitrollen en aanschaffen die, waar relevant, zijn ontworpen om de rechten van werknemers te eerbiedigen en kwalitatief onderwijs en digitale geletterdheid te bevorderen, en die de genderkloof of discriminatie niet vergroten door gelijke kansen voor iedereen te voorkomen; |
227. |
is voorstander van aanpassingen van de wetgeving inzake consumentenbescherming als een andere manier om vertrouwen in AI op te bouwen, bijvoorbeeld door consumenten het recht te geven te weten of zij interactie hebben met een AI-agent, waardoor zij kunnen aandringen op menselijke toetsing van AI-beslissingen en door hun middelen te geven om commercieel toezicht of gepersonaliseerde prijsstelling tegen te gaan; |
228. |
benadrukt dat de invoering van bepaalde AI-technologieën op de werkplek, zoals technologieën waarbij gebruik wordt gemaakt van gegevens van werknemers, moet plaatsvinden in overleg met werknemersvertegenwoordigers en sociale partners; wijst erop dat werknemers en hun vertegenwoordigers bij werkgevers moeten kunnen verzoeken om informatie over welke gegevens worden verzameld, waar deze worden opgeslagen, hoe deze gegevens worden verwerkt en welke waarborgen er zijn om deze te beschermen; |
229. |
verzoekt de EU ervoor te zorgen dat AI-systemen de culturele diversiteit en meertaligheid van de EU weerspiegelen om vooroordelen en discriminatie te voorkomen; benadrukt dat om vooringenomenheid op het gebied van AI aan te pakken, diversiteit moet worden bevorderd in de teams die de risico’s van specifieke AI-toepassingen ontwikkelen, uitvoeren en beoordelen; benadrukt dat naar gender uitgesplitste gegevens moeten worden gebruikt om AI-algoritmen te evalueren en dat genderanalyse deel moet uitmaken van alle AI-risicobeoordelingen; |
230. |
onderstreept het belang van permanent onderzoek naar en monitoring van de gevolgen van AI voor diverse aspecten van de samenleving, zowel op nationaal als op EU-niveau; stelt voor Eurostat en andere EU-agentschappen hierbij te betrekken; |
231. |
benadrukt dat op basis van de resultaten van het monitoringsysteem kan worden overwogen een Europees transitiefonds op te richten om bijvoorbeeld het banenverlies in kwetsbare sectoren of regio’s te helpen aanpakken; |
ii. ELEKTRONISCH BESTUUR
232. |
verzoekt de lidstaten de verklaring van Tallinn inzake e-overheid om te zetten in daden, burgers bij diensten centraal te stellen en mechanismen op te zetten om alle burgers en bedrijven op alle overheidsniveaus op AI gebaseerde interoperabele, gepersonaliseerde, gebruikersvriendelijke volledig digitale overheidsdiensten te bieden over de grenzen heen; is van mening dat ernaar moet worden gestreefd de komende vijf jaar gedigitaliseerde en op AI gebaseerde e-overheidsdiensten aan burgers aan te bieden, zonder dat dit ten koste gaat van de menselijke interactie; herinnert eraan dat de fondsen van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en de nationale plannen voor herstel en veerkracht in dit verband een sleutelrol zullen spelen; roept overheidsinstanties op AI in de overheidssector te ondersteunen en te ontwikkelen; is ingenomen met de herziening van de eIDAS-verordening (41) en de rol ervan bij het stimuleren van de levering van digitale overheidsdiensten; benadrukt dat niemand aan zijn lot mag worden overgelaten en dat er altijd offline alternatieven beschikbaar moeten zijn; |
233. |
verzoekt de Commissie het actieplan inzake e-overheid te vernieuwen en synergieën te creëren met het programma Digitaal Europa om overheidsdiensten te ondersteunen bij de toepassing van AI in overeenstemming met de Europese strategie voor opensourcesoftware; |
234. |
benadrukt dat e-overheid een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van de data-economie en digitale innovatie op de digitale eengemaakte markt; merkt op dat samenwerking en het delen van goede praktijken tussen overheidsdiensten en over de grenzen heen essentiële onderdelen zijn van de uitrol van e-overheid in de hele EU; dringt aan op gestandaardiseerde, gestroomlijnde procedures van het openbaar bestuur met het oog op efficiëntere uitwisselingen tussen de EU-lidstaten en alle bestuursniveaus; |
235. |
merkt op dat er gekwalificeerde deskundigen nodig zijn voor de ontwikkeling van hoogwaardige onlinediensten; benadrukt dat het aanwervings- en opleidingsbeleid van de overheid voor digitaal geschoolde mensen met kennis van AI moet worden verscherpt; |
236. |
dringt erop aan vaart te zetten achter de invoering van één digitale toegangspoort en de ontwikkeling te bevorderen van interoperabele platforms die grensoverschrijdende diensten in de EU aanbieden, met inachtneming van gemeenschappelijke beveiligingsnormen in alle lidstaten; benadrukt dat een mogelijke uitbreiding die verder gaat dan de beperkte reeks diensten die momenteel is opgenomen in Verordening (EU) 2018/1724 (42) tot oprichting van één digitale toegangspoort, moet worden overwogen; |
237. |
benadrukt dat de openbare raadplegingsplatforms van de instellingen van de EU en de lidstaten de betrokkenheid en toegang tot digitale informatie vergroten; pleit ervoor te investeren in verbeteringen op het gebied van bruikbaarheid en toegankelijkheid, zoals het verstrekken van samenvattingen en informatie in meerdere talen, alsook in specifieke marketing en gerichte voorlichting voor digitale platforms voor publieke betrokkenheid; |
238. |
bepleit interactieve en persoonlijke dialogen met EU-burgers te intensiveren door middel van online burgerraadplegingen, dialoogvormen met belanghebbenden of digitale mogelijkheden voor het becommentariëren van EU-wetgeving en -initiatieven; |
iii. E-GEZONDHEID
239. |
pleit op het gebied van gezondheid voor een mensgericht ontwerp en een empirisch onderbouwde benadering van AI die geconcentreerd is op gepersonaliseerde, patiëntgerichte, kostenefficiënte en hoogwaardige gezondheidszorg, ontwikkeld in nauwe samenwerking met gezondheidswerkers en patiënten, met inachtneming van toezicht en besluitvorming door mensen; dringt aan op prioritering van financiering, de vaststelling van strategische doelstellingen, de bevordering van samenwerking en de inzet van AI-toepassingen in de gezondheidszorg als kritieke sector, waarin de door AI geboden mogelijkheden enorme voordelen kunnen opleveren voor de gezondheid en het welzijn van de burger, zolang de inherente risico’s naar behoren worden beheerd; |
240. |
benadrukt dat de invoering van AI binnen de gezondheidszorg moet worden bevorderd als een instrument om gezondheidswerkers te helpen en hun lasten te verlichten, zodat zij zich op klinische taken kunnen concentreren, en niet als vervanging voor gezondheidswerkers of als onafhankelijke actor binnen gezondheidssystemen; benadrukt dat een niveau van kwaliteit, veiligheid en beveiliging moet worden gewaarborgd dat vergelijkbaar is met het proces voor wettelijke goedkeuring voor geneesmiddelen, vaccins en medische hulpmiddelen; dringt aan op een op klinische tests gebaseerde methode om de geschiktheid van AI in klinische omgevingen te testen en toezicht te houden op de toepassing ervan; is van mening dat het nuttig zou zijn om te evalueren welke gezondheidsdiensten ethisch en verantwoord kunnen worden geautomatiseerd; |
241. |
is van mening dat billijke toegang tot gezondheidszorg als beginsel moet worden uitgebreid tot gezondheidsgerelateerde AI-toepassingen, met inbegrip van systemen voor de opsporing van ziekten, het beheer van chronische aandoeningen, de verstrekking van gezondheidsdiensten en de ontdekking van geneesmiddelen; benadrukt de noodzaak van passende maatregelen om gezondheidsgerelateerde risico’s aan te pakken met betrekking tot de digitale kloof, algoritmische vooringenomenheid en discriminatie, en de marginalisering van kwetsbare personen of culturele minderheden, die beperkte toegang hebben tot gezondheidszorg; |
242. |
herinnert aan het standpunt van het Parlement dat verzekeringsmaatschappijen of andere aanbieders van diensten die toegang hebben tot in e-gezondheidsapplicaties opgeslagen informatie die gegevens niet mogen gebruiken om te discrimineren bij de vaststelling van prijzen; |
243. |
is ervan overtuigd dat de huidige projecten en initiatieven van de EU, zoals EU4Health, de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens en het Europees platform voor de registratie van zeldzame ziekten, stappen in de goede richting zijn, aangezien zij de lidstaten in staat stellen middelen te bundelen, de samenwerking tussen gezondheidsstelsels te verbeteren en de veilige en privacybeschermende uitwisseling van hoogwaardige gegevens voor onderzoek en innovatie mogelijk te maken; |
244. |
dringt aan op een passende juridische verankering en positionering van een kader voor AI in de gezondheidszorg op het niveau van de Unie; onderstreept dat veel risiconiveaus zich ontwikkelen in de tijd onder invloed van de vooruitgang van AI-technologieën; |
245. |
benadrukt dat er behoefte is aan meer richtsnoeren voor de verwerking van gezondheidsgegevens in het kader van de AVG, zodat het potentieel van AI ten volle kan worden benut ten behoeve van individuele personen, met inachtneming van de grondrechten; verzoekt de Commissie om de normen voor de verwerking, met inbegrip van de uitwisseling, anonimisering en interoperabiliteit van gezondheidsgegevens in de lidstaten sneller en beter te harmoniseren; |
246. |
verzoekt de Commissie de integratie van ethische regels bij elke stap van de ontwikkeling, het ontwerp en het gebruik van AI-toepassingen te bevorderen; benadrukt dat verder onderzoek naar de methoden en vooroordelen in een getraind AI-systeem moet worden bevorderd om onethische en discriminerende conclusies bij toepassing op gegevens over de menselijke gezondheid te voorkomen; bepleit de opstelling van een EU-gedragscode voor de verwerking van gezondheidsgegevens in volledige overeenstemming met de AVG; |
247. |
verzoekt de Commissie een initiatief inzake neurorechten te overwegen om het menselijk brein te beschermen tegen inmenging, manipulatie en controle door op AI gebaseerde neurotechnologie; moedigt de Commissie aan om op VN-niveau te pleiten voor een neurorechtenagenda om neurorechten op te nemen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, met name wat betreft het recht op identiteit, het recht op vrije wil, geestelijke privacy, gelijke toegang tot vooruitgang op het gebied van hersenfunctieverbetering en bescherming tegen algoritmische vooringenomenheid; |
248. |
verzoekt de Commissie zich te beraden op een rechtskader voor online medisch advies; |
249. |
benadrukt de noodzaak van maatregelen die gelijke toegang tot gezondheidszorg bevorderen en het gebruik van AI-oplossingen door zorgaanbieders stimuleren; |
250. |
verzoekt de Commissie de oprichting van een samenwerkingsmechanisme in de context en werking van een Europese ruimte voor gezondheidsgegevens te ondersteunen om de uitwisseling van gezondheidsgegevens te bevorderen en de ontwikkeling van elektronische patiëntendossiers te ondersteunen in overeenstemming met de toepasselijke wet- en regelgeving; dringt aan op een verbetering van de kwaliteit van de beschikbare gegevens voor elke EU-burger door digitale instrumenten in staat te stellen naar behoren te werken (bv. op basis van zelflerende algoritmen of analyse van big data); beveelt aan dat de overeenkomstig de AVG opgeslagen gegevens beschikbaar zijn voor verder onderzoek, evenals voor de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen en op het individu afgestemde behandelingen; |
251. |
onderstreept dat digitale en AI-vaardigheden deel moeten uitmaken van de scholing van gezondheidswerkers, evenals kennis over de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming en de omgang met gevoelige gegevens, met inbegrip van de bevordering van de anonimisering van gegevens; |
252. |
dringt aan op richtsnoeren met betrekking tot de toepasselijkheid van aansprakelijkheidskaders en geharmoniseerde goedkeuringsregelingen voor op AI gebaseerde medische toepassingen en geneesmiddelen die zijn ontwikkeld of getest via AI en machinaal leren; benadrukt dat bij elke toekomstige hervorming van de regelgeving aandacht moet worden besteed aan schade als gevolg van een ontoereikende toewijzing van middelen of een gebrek aan zorgverlening door middel van AI-aanbevelingssystemen in de gezondheidszorgsector; benadrukt dat passende beste praktijken, normen en criteria nodig zijn om zorgtoepassingen te certificeren en goed te keuren in overeenstemming met aansprakelijkheidsrisico’s; |
253. |
verzoekt de Commissie te voorzien in en gebruik te maken van mensgerichte voorspellende modellen voor pandemieën, waarin diverse datasets in real time samenkomen om de besluitvorming te onderbouwen; |
f) Industriestrategie
i. STRATEGISCHE PLANNING EN INVESTERINGEN
254. |
is ervan overtuigd dat de EU AI en de data-economie centraal moet stellen in een ambitieuze digitale industriestrategie, met als doel innovatieve bedrijven en ondernemers in staat te stellen te concurreren voor de beste technologische en bedrijfsmodelinnovaties in Europa en de wereld, en de open strategische autonomie van de EU te versterken waarbij tegelijkertijd gedegen juridische, ethische, technologische en beveiligingsnormen worden vastgesteld voor alle AI-systemen en -componenten die bedoeld zijn om te worden gebruikt op de interne markt van de EU; |
255. |
moedigt de Commissie aan gebruik te maken van AI-analyse van big data om te helpen bij het uitvoeren van stresstests om de veerkracht van waardeketens te beoordelen en afhankelijkheden in kaart te brengen; |
256. |
dringt er bij de Commissie op aan een uitgebreide analyse van sterke en zwakke punten uit te voeren om de kwetsbaarheden van de EU vast te stellen, kritieke gebieden en afhankelijkheden met een hoog risico te identificeren, realistische technische en economische verwachtingen met betrekking tot AI vast te stellen en effecten in alle sectoren van de Europese industrie te beoordelen; onderstreept dat de Commissie daartoe met relevante belanghebbenden moet samenwerken; |
257. |
stelt voor dat de EU, op basis van deze analyse, een langetermijnstrategie voor de AI-sector moet formuleren en goedkeuren met een duidelijke visie voor de komende tien jaar, als uitbreiding van het digitaal kompas; legt uit dat deze strategie moet worden aangevuld met een monitoringsysteem met kernprestatie-indicatoren en jaarlijkse actualiseringen; benadrukt echter dat het grote aantal afzonderlijke initiatieven van de Commissie ter ondersteuning van de AI-sector van de EU moeten worden geconsolideerd en gestroomlijnd voordat deze worden opgenomen in deze nieuwe strategie voor de AI-sector; |
258. |
verzoekt de Commissie na te gaan hoe de algemene industriestrategie kan worden aangevuld met gerichte overheidsinvesteringen; wijst er evenwel op dat buitensporige ongerichte investeringsprogramma’s voor complexe technologieën in sommige gevallen de efficiënte allocatie van kapitaal dreigen te verstoren en kunnen leiden tot mislukte investeringen; benadrukt in dit verband dat het versterken van de positie van bedrijven, ondernemers en onderzoekers om op particulier initiatief gebaseerde AI-technologische oplossingen te ontwikkelen en op de markt te brengen een kernonderdeel vormt van de industriële strategie van de EU, onder meer door het handhaven van een gelijk speelveld en het voltooien van de digitale interne markt en de kapitaalmarktenunie; stelt voor de toegang tot financiering, met name risicofinancieringsinstrumenten, te vergemakkelijken, in het bijzonder voor aanloopfinanciering; is van mening dat het aandeel van de middelen dat via InvestEU en het programma Digitaal Europa aan AI wordt besteed, moet worden herzien en, waar nodig, aanzienlijk moet worden verhoogd; |
259. |
benadrukt de noodzaak van een snelle tenuitvoerlegging van het onlangs vastgestelde EU-kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen (43) en de onlangs herziene verordening betreffende de EU-regeling voor de controle op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik (44); stelt dat AI, evenals robotica en andere digitale infrastructuur, als een kritieke sector moet worden beschouwd; merkt op dat de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten en de uitstroom van kritieke technologieën aan een strengere handhaving moeten worden onderworpen; |
260. |
benadrukt dat het van cruciaal belang is dat Europa zorgt voor de nodige instrumenten met een adequate digitale infrastructuur; is ingenomen met initiatieven zoals het European Processor Initiative, de onlangs voorgestelde chipswet en de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing; |
ii. KMO’S EN START-UPS
261. |
stelt voor om op EU- en overheidsniveau steun te verlenen aan AI-start-ups door toegang tot particulier kapitaal en geschoolde werknemers, de mogelijkheid om hoogwaardige datasets aan te kopen om algoritmen te trainen en de mogelijkheid om over de grenzen van de lidstaten door te groeien; benadrukt voorts dat een doeltreffend instrument van overheidsbeleid ter ondersteuning van een start-upeconomie de doeltreffende handhaving van het mededingingsrecht is om misbruik van dominante marktposities te voorkomen en belemmeringen voor markttoegang tegen te gaan; onderstreept in dit opzicht dat de EU meer inspanningen moet leveren om kmo’s en start-ups ontwikkelingstrajecten en -diensten aan te bieden; is van mening dat dit ook de invoering kan omvatten van een buddysysteem dat ervaren, op AI-gerichte bedrijven verbindt met kleinere bedrijven die de technologie willen toepassen; benadrukt dat de onmogelijkheid voor start-ups en ondernemers om omvangrijke juridische teams in te zetten vaak een belemmering vormt voor het betreden van complexe regelgevingskaders; onderstreept dat kmo’s toegang moeten hebben tot specifieke juridische en technische ondersteuning; benadrukt tevens de noodzaak om partnerschappen te bevorderen waarbij AI-aangestuurde bedrijven en degenen die de markt betreden kunnen samenwerken; roept de Commissie en de lidstaten met klem op betere begeleiding en concretere ondersteuning te bieden via netwerken, digitale hubs, AI-opleiders, bedrijfsmentorschap, bezoeken ter plaatse en rechtswinkels; onderstreept het belang van interpersoonlijke uitwisselingsprogramma’s, zoals Erasmus voor jonge ondernemers, en dat deze verder moeten worden ontwikkeld en aangemoedigd; |
262. |
stelt voor de administratieve lasten voor kmo’s en start-ups op het gebied van AI te verlichten, bijvoorbeeld door de verslagleggings-, informatie- of documentatieverplichtingen te stroomlijnen en door richtsnoeren te verstrekken voor gemeenschappelijke procedurele civielrechtelijke normen die op nationaal niveau moeten worden aangenomen; dringt aan op de snelle invoering van één digitale toegangspoort om één EU-onlineportaal in verschillende talen op te zetten met alle procedures en formaliteiten die nodig zijn om in een ander EU-land te kunnen opereren; benadrukt dat alle op nationaal niveau opgerichte één-loketten gemakkelijk toegankelijk moeten zijn via één digitale toegangspoort en informatie moeten verstrekken en administratieve diensten moeten aanbieden in de lidstaten, ook met betrekking tot btw-voorschriften en informatie over de vereisten voor het verlenen van diensten, met gebruikmaking van toegankelijke terminologie en met volledige beschikbaarheid, waarbij opgeleid helpdeskpersoneel doeltreffende en gebruiksvriendelijke ondersteuning biedt; |
263. |
merkt op dat mogelijke manieren waarop de EU-lidstaten kmo’s en start-ups kunnen ondersteunen, bestaan uit: belastingvoordelen voor diepgaand onderzoek, betere toegang tot computercapaciteiten en hoogwaardige datasets en steun voor technologiescouting en opleiding, training en omscholing van werknemers op het gebied van AI; |
264. |
onderstreept dat kmo’s en start-ups op het gebied van AI betere toegang tot overheidsopdrachten nodig hebben; dringt er bij de Commissie op aan de inschrijvings- en aanvraagprocedures voor openbare aanbestedingen en EU-programmafinanciering te herzien om start-ups en kmo’s een eerlijke kans te geven om overheidsopdrachten en onderzoeks- en ontwikkelingssubsidies te verkrijgen; herinnert in dit verband aan de succesvolle GovTech-programma’s die de betrokkenheid van kleine ondernemingen bij digitale overheidsopdrachten hebben ondersteund; benadrukt dat ook aandelenoptieregelingen voor AI-start-ups in heel Europa moeten worden bevorderd; |
iii. INTERNATIONAAL NIVEAU
265. |
wijst erop dat de EU een sterk, internationaal, op kernwaarden gebaseerd technologieverbond moet smeden en daarbinnen het goede voorbeeld moet geven, door samen te werken met gelijkgestemde partners teneinde gemeenschappelijke regelgevingsnormen vast te stellen, te profiteren van beste praktijken op het gebied van AI, privacyrechten, gegevensstromen en mededingingsregels, en strategische kwetsbaarheden te verhelpen door voort te bouwen op elkaars troeven en middelen te bundelen op domeinen waar dat een wederzijds voordeel oplevert; onderstreept dat de EU ook actief steun moet verlenen aan versterkte internationale samenwerking op het gebied van ethische, betrouwbare en mensgerichte AI in relevante multilaterale en bilaterale fora, bijvoorbeeld binnen het systeem van de VN, de OESO, de Raad van Europa, de Wereldhandelsorganisatie, het Wereld Economisch Forum en de G20; is met name ingenomen met de oprichting van de Handels- en Technologieraad EU-VS, die samenwerking inzake AI-normen als een absolute prioriteit aanmerkt, en is van mening dat de Raad voor handel en technologie, gezien het strategisch potentieel ervan, moet worden versterkt met een interparlementaire dimensie, waarbij het Europees Parlement en het Amerikaanse Congres worden betrokken; |
266. |
stelt voor om ook een specifieke trans-Atlantische werkgroep inzake AI op te richten, met vertegenwoordigers van overheden, normalisatieorganisaties, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld, om te werken aan gemeenschappelijke normen en ethische richtsnoeren voor AI; stelt voor een langetermijnplatform op te zetten voor uitwisseling over AI en andere belangrijke digitale en handelskwesties geënt op de huidige Handels- en Technologieraad, samen met andere gelijkgestemde partners; |
267. |
onderstreept dat de EU een maatschappelijk verantwoord en ethisch gebruik van AI moet bevorderen en moet samenwerken met internationale normalisatie-instellingen om de normen op het gebied van ethiek, veiligheid, betrouwbaarheid, interoperabiliteit en beveiliging verder te verbeteren; is ingenomen met recente normalisatie-initiatieven die zijn gelanceerd door actoren zoals het Gezamenlijk Technisch Comité van de Internationale Organisatie voor Normalisatie en de Internationale Elektrotechnische Commissie, die streven naar de wereldwijde harmonisatie van uiteenlopende AI-codes; benadrukt voorts dat Europa normen moet bevorderen en ontwikkelen, onder meer op het gebied van slimme productie, het internet der dingen, robotica en gegevensanalyse; stelt voor te voorzien in betere steun voor academici, het maatschappelijk middenveld en kmo’s voor deelname aan normalisatiefora; |
268. |
steunt het initiatief van de Wereldhandelsorganisatie inzake elektronische handel om een inclusief, hoogwaardig, commercieel zinvol, empirisch onderbouwd en gericht beleid te ontwikkelen om belemmeringen voor digitale handel beter aan te pakken; onderstreept dat de overeenkomst ook de beginselen van goed bestuur moet weerspiegelen en regeringen in staat moet stellen digitaal protectionisme tegen te gaan en tegelijkertijd het consumentenvertrouwen te beschermen en te bevorderen en echte waarde voor de wereldeconomie te creëren; |
269. |
stelt voor dat de Commissie ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen, met name niet-tarifaire belemmeringen of markttoegangsbeperkingen voor Europese AI-bedrijven in derde landen, blijft aanpakken; benadrukt dat het handels-, nabuurschaps- en ontwikkelingsbeleid ook actief moet worden gebruikt om vorm te geven aan het internationale debat over AI en om Europese ethische beginselen inzake AI te bevorderen; |
g) Veiligheid
i. AI EN RECHTSHANDHAVING
270. |
benadrukt het belang van het vermogen van rechtshandhavingsinstanties om criminele activiteiten, met behulp van AI-technologie, te identificeren en te bestrijden; |
271. |
benadrukt het potentieel van misbruik van AI bij rechtshandhaving om schade te berokkenen, met inbegrip van geautomatiseerde discriminatie en onrechtmatige behandeling van burgers, met slechts weinig rechtsmiddelen; dringt er bij de lidstaten op aan zinvolle vereisten inzake menselijk toezicht toe te passen en rechtsmiddelen te garanderen voor degenen die onderworpen zijn aan door AI genomen beslissingen; |
272. |
stelt voor dat de EU gebruikmaakt van de zachtewetgevingsbenaderingen die zijn ontwikkeld door het Interregionaal criminologisch en gerechtelijk onderzoeksinstituut van de VN, dat operationele AI-toolkits heeft ontwikkeld en een partnerschap is aangegaan met Interpol in de vorm van een uniek forum voor dialoog en samenwerking op het gebied van AI tussen rechtshandhavingsinstanties, bedrijven, academici en het maatschappelijk middenveld, volledig in overeenstemming met het EU-acquis inzake gegevensbescherming en privacy; |
273. |
wijst op de rol van Europol bij de ontwikkeling, verfijning en validering van AI-instrumenten voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, terrorisme en cybercriminaliteit, in partnerschap met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en met volledige inachtneming van de fundamentele waarden van de EU, met name non-discriminatie en het vermoeden van onschuld; |
274. |
verzoekt de Commissie de financiële en personele middelen van de Europese innovatiehub voor interne veiligheid uit te breiden; is ingenomen met de inspanningen van Eurojust, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en Europol om een instrumentarium van universele verantwoordingsbeginselen uit te werken voor het gebruik van AI door professionals op het gebied van justitie en interne veiligheid (het AP4AI-kader); verzoekt de Commissie specifieke financiële steun te verlenen aan dit initiatief om de verantwoordingsnormen en -waarden van de EU op het gebied van AI te bevorderen; |
ii. CYBERBEVEILIGING
275. |
vraagt de lidstaten de samenwerking op het gebied van cyberbeveiliging op Europees niveau te versterken zodat de EU en de lidstaten hun middelen beter kunnen bundelen, nationaal cyberbeveiligingsbeleid efficiënter kunnen coördineren en stroomlijnen, de capaciteitsopbouw en bewustmaking inzake cyberbeveiliging verder kunnen verbeteren en snel kennis over cyberbeveiliging en technische bijstand kunnen bieden aan kmo’s en aan andere traditionelere sectoren; |
276. |
moedigt de EU aan het voortouw te nemen bij de ontwikkeling van krachtige cryptografie en andere vormen van beveiliging die vertrouwen in en interoperabiliteit van AI-systemen mogelijk maken; benadrukt dat er zoveel mogelijk moet worden voortgebouwd op en rekening moet worden gehouden met bestaande internationale normen, zodat er op het gebied van ICT-risicotoezicht internationale convergentie tot stand wordt gebracht; |
277. |
stelt voor horizontale cyberbeveiligingsvereisten in te voeren op basis van bestaande wetgeving en, waar nodig, van nieuwe horizontale wetgevingshandelingen, teneinde versnippering te voorkomen en te zorgen voor een coherente benadering van cyberbeveiliging voor alle productgroepen; merkt op dat AI-producten op de digitale interne markt die de CE-markering dragen, in de toekomst zowel een hoog niveau van fysieke veiligheid als een aan de risico’s aangepast niveau van bestendigheid tegen cyberaanvallen kunnen bieden en naleving van de relevante EU-wetgeving duidelijk kunnen maken; |
278. |
stelt voor dat de lidstaten cyberbeveiligingsvereisten voor AI-systemen stimuleren middels hun beleid inzake overheidsopdrachten, onder meer door bepaalde ethische, beveiligings- en veiligheidsbeginselen verplicht te stellen voor de aankoop van AI-toepassingen, met name in kritieke sectoren; |
279. |
verzoekt het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa) sectorale veiligheidsrisicobeoordelingen uit te voeren, te beginnen met sectoren, zowel publieke als private, die betrokken zijn bij de meest risicovolle en gevoelige toepassingen van AI en met AI-toepassingen die het grootste risico bieden op negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid, de veiligheid en de grondrechten; benadrukt dat Enisa, samen met het Europees kenniscentrum voor cyberbeveiliging en het netwerk van nationale coördinatiecentra, cyberbeveiligingsincidenten moet beoordelen, met als doel lacunes en nieuwe kwetsbaarheden in kaart te brengen en de EU-instellingen tijdig te adviseren over passende corrigerende maatregelen; |
280. |
moedigt bedrijven die op AI gebaseerde systemen gebruiken, ontwikkelen of inzetten en actief zijn op de digitale interne markt ertoe aan om op basis van hun eigen risicosituatie een duidelijke en onafhankelijk geëvalueerde cyberbeveiligingsstrategie te ontwikkelen; pleit voor de opname van AI-systemen in dreigingsmodellen en veiligheidsrisicobeheer; stelt voor dat de Commissie, Enisa en de nationale instanties dit proces ondersteunen; |
281. |
stelt dat cyberveiligheidsvereisten voor AI-producten de gehele levenscyclus van deze producten moeten bestrijken; benadrukt dat het ook duidelijk moet zijn dat elk bedrijf in de toeleveringsketen de taak heeft bij te dragen aan de totstandbrenging van resistente AI-producten; wijst erop dat de nieuwe vereisten gebaseerd moeten zijn op het met de producten verbonden risico in de specifieke productgroep en op de mate van impact inzake risiconiveau, zodat onevenredige lasten voor kmo’s en start-ups worden voorkomen; |
282. |
stelt voor om bij de ontwikkeling van een in de hele EU geldende certificeringsregeling voor betrouwbare AI rekening te houden met reeds bestaande initiatieven in bepaalde lidstaten, zoals de Duitse catalogus met criteria voor op AI gebaseerde clouddiensten en het Maltese AI-certificeringsprogramma; |
iii. CYBERDEFENSIE
283. |
verzoekt de lidstaten met klem actief beleid gericht op Europese cyberdiplomatie te voeren door vanuit het buitenland ondersteunde en door AI aangedreven cyberaanvallen te veroordelen en toe te schrijven, en tegelijkertijd het volledige arsenaal van de diplomatie van de EU in te zetten; verheugt zich over het feit dat dit arsenaal op het vlak van cyberdiplomatie de beëindiging van financiële steun en sancties omvat tegen landen of gevolmachtigden die zich bezighouden met kwaadaardige cyberactiviteiten of hybride aanvallen uitvoeren, inclusief desinformatiecampagnes, of cybercriminaliteit steunen; erkent dat door AI aangedreven cyberdefensie tot op zekere hoogte doeltreffender is als zij ook een aantal offensieve middelen en maatregelen omvat, mits het gebruik ervan in overeenstemming is met het internationaal recht; |
284. |
stelt verder voor de cyberbeveiligingscapaciteiten binnen het Europees Defensieagentschap te versterken, onder meer door gebruik te maken van op AI gebaseerde systemen ter ondersteuning van een gecoördineerde en snelle reactie op cyberaanvallen; beveelt aan toezicht te houden op de uitvoering van het cyberdefensiebeleid in elke lidstaat en de toewijzing van relevante middelen binnen de EU te beoordelen; |
285. |
beklemtoont dat de impact van AI op de Europese veiligheid moet worden geanalyseerd en dat aanbevelingen moeten worden ontwikkeld voor de aanpak van deze nieuwe veiligheidsuitdagingen op EU-niveau, in samenwerking met de lidstaten, de particuliere sector, onderzoekers, wetenschappers en het maatschappelijk middenveld; |
286. |
moedigt de lidstaten ertoe aan maatregelen te nemen om het opsporen van kwetsbaarheden te belonen en audits van op AI gebaseerde producten, systemen en processen te ondersteunen; |
iv. MILITAIR GEBRUIK VAN AI
287. |
merkt op dat elk gebruik van militaire AI onderworpen moet zijn aan strikte menselijke controle- en toezichtmechanismen en ethische beginselen, en volledig in overeenstemming moet zijn met de internationale mensenrechten en het humanitair recht; merkt voorts op dat de EU samen met haar gelijkgestemde partners moet werken aan een internationaal kader voor veilig onderzoek naar alsook veilige ontwikkeling en veilig gebruik van door AI-ondersteunde wapens dat het internationaal humanitair recht versterkt, ook in de context van het oorlogsrecht; herinnert aan de geldende internationale normen en beginselen, zoals het beginsel van evenredigheid, die moeten worden geëerbiedigd bij de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe militaire technologieën; |
288. |
merkt op dat op AI gebaseerde technologieën een steeds belangrijker onderdeel vormen van militaire uitrusting en militaire strategieën; benadrukt dat toepassingen van AI die uitsluitend voor militair gebruik of voor de nationale veiligheid worden aangewend strikt moeten worden onderscheiden van civiel gebruik; wijst erop dat kwesties in verband met opkomende technologieën op militair gebied, inclusief kwesties in verband met AI, worden behandeld door de groep van regeringsdeskundigen inzake nieuwe technologieën op het gebied van dodelijke autonome wapensystemen, waarin de EU-lidstaten zijn vertegenwoordigd; |
289. |
is ingenomen met het toekomstige strategisch kompas van de EU, dat een kader moet bieden en bepaalde eisen moet instellen voor de benadering van de veiligheids- en defensieaspecten van AI; herinnert eraan dat de permanente gestructureerde samenwerking in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid en het Europees Defensiefonds de lidstaten en de Unie in staat zal stellen hun investeringen, capaciteiten en interoperabiliteit op het gebied van nieuwe technologieën, waaronder AI, te verbeteren; |
290. |
stelt dat de EU AI moet beschouwen als een cruciaal onderdeel van de Europese technologische soevereiniteit; |
291. |
concludeert dat de lidstaten hun militair personeel zodanig moeten blijven opleiden dat zij over de nodige digitale vaardigheden beschikken om AI te gebruiken in controle-, operationele en communicatiesystemen; is ingenomen met de benadering van het Europees Defensiefonds inzake dodelijke autonome wapensystemen en met artikel 10, lid 6; benadrukt het belang van het Europees Defensiefonds voor de ondersteuning van grensoverschrijdende samenwerking tussen EU-landen op het gebied van militair AI-onderzoek, de ontwikkeling van geavanceerde defensietechnologie en de opbouw van de nodige infrastructuur, met name datacentra met grote cybercapaciteiten; |
292. |
verzoekt de Raad een gemeenschappelijk standpunt inzake autonome wapensystemen vast te stellen, met waarborgen betreffende zinvolle menselijke controle over hun kritieke functie; dringt erop aan internationale onderhandelingen te beginnen over een juridisch bindend instrument dat volledig autonome wapensystemen verbiedt; stelt dat in een dergelijke internationale overeenkomst moet worden bepaald dat alle dodelijke AI-wapens onderworpen moeten zijn aan reële menselijke controle, wat betekent dat de wapens door mensen worden bediend, en daarom de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de beslissing om een doelwit te selecteren en dodelijke actie te ondernemen, bij mensen ligt; |
293. |
dringt aan op nauwere samenwerking met de NAVO op het gebied van cyberdefensie en roept de NAVO-bondgenoten op de multilaterale inspanningen ter regulering van het militaire gebruik van AI te ondersteunen; |
5. Conclusie: een dringende oproep om actie te ondernemen!
294. |
is van mening dat de huidige digitale transformatie, waarin AI een cruciale rol speelt, heeft geleid tot een wereldwijde concurrentiestrijd om technologisch leiderschap; benadrukt dat de EU tot op heden achterop is geraakt, met als gevolg dat toekomstige technologische normen dreigen te worden ontwikkeld zonder voldoende input van de EU, vaak door niet-democratische spelers, hetgeen een uitdaging vormt voor de politieke stabiliteit en het economisch concurrentievermogen; concludeert dat de EU op mondiaal gebied het voortouw moet nemen voor wat de vaststelling van normen voor AI betreft; |
295. |
benadrukt dat AI, ofschoon vaak afgeschilderd als een onvoorspelbare bedreiging, een krachtig digitaal instrument kan zijn en revolutionair op vele belangrijke punten, onder meer door innovatieve producten en diensten aan te bieden, de keuzemogelijkheden voor consumenten te verbeteren en bij te bijdrage aan de efficiëntie van productieprocessen; merkt op dat de invoering van AI-technologieën duidelijke voordelen en kansen biedt voor de gehele samenleving, onder meer op het gebied van gezondheidszorg, duurzaamheid, veiligheid en concurrentievermogen; wijst erop dat AI-technologieën tegelijkertijd het risico in zich dragen dat zij de menselijke invloed verminderen en de menselijke autonomie verdringen; beklemtoont dat zowel deze voordelen als risico’s richting en duiding moeten geven aan regelgeving en openbare mededelingen inzake AI; |
296. |
benadrukt dat de EU het internationale debat inzake AI vorm kan geven en wereldwijd toonaangevende gemeenschappelijke regels en normen kan ontwikkelen, ter bevordering van een mensgerichte, betrouwbare en duurzame benadering van AI, volledig in overeenstemming met de grondrechten; benadrukt echter dat de kans om een dergelijke afzonderlijke Europese benadering van AI op het internationale niveau te bestendigen snelle actie vereist, en dat de EU daarom spoedig een overeenkomst moet bereiken over een gemeenschappelijke AI-strategie en een regelgevingskader; benadrukt dat het vormen van internationale technologische normen en standaarden nauwere coördinatie en samenwerking met gelijkgestemde democratische partners vereist; |
297. |
benadrukt dat de EU momenteel nog ver verwijderd is van haar ambitie om op wereldniveau concurrerend te worden op het gebied van AI; benadrukt in dit verband het belang van het bieden van geharmoniseerde regels en normen, rechtszekerheid en een gelijk speelveld om de invoering van AI en AI-innovaties te bevorderen, onder meer door onnodige administratieve obstakels voor start-ups, kmo’s en het maatschappelijk middenveld weg te nemen; wijst erop dat deze radicale en grote veranderingen een verschillende uitwerking hebben in verschillende geledingen van de samenleving, en benadrukt dat de digitale transitie volledig in overeenstemming moet zijn met de grondrechten; verzoekt de Commissie, de lidstaten en het Parlement, met inbegrip van de relevante comités, gevolg te geven aan de aanbevelingen in het stappenplan van de EU voor AI; |
298. |
roept op tot een regelgevingskader voor AI dat voorziet in doeltreffend bestuur en bescherming van grondrechten, en tegelijkertijd concurrerende toegang tot digitale markten voor actoren van elke omvang vergemakkelijkt, teneinde innovatie en economische groei te bevorderen ten voordele van allen; onderstreept dat een concurrerende, toegankelijke en eerlijke data-economie, gebaseerd op gemeenschappelijke normen, een voorwaarde is voor de gepaste ontwikkeling en training van AI; wijst in dit verband op het risico dat marktconcentratie in de data-economie zich uitbreidt naar de economie voor AI-toepassingen; |
299. |
concludeert dat als de EU haar digitale ambities op gebieden zoals AI naar boven toe wil bijstellen, er veel meer integratie en harmonisatie nodig is in de digitale interne markt, zodat grensoverschrijdende uitwisseling wordt bevorderd en er wordt gewaarborgd dat in de hele EU dezelfde regels en normen gelden; beklemtoont in dit verband dat de EU-instellingen misbruik van marktmacht moeten bestrijden teneinde een gelijker speelveld tot stand te brengen; |
300. |
concludeert dat de nodige stappen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de digitale transitie de groene transitie bevordert en niet belemmert; concludeert dat AI-systemen grote capaciteiten inzake infrastructuur en connectiviteit vereisen; beklemtoont dat digitale groene infrastructuur die in overeenstemming is met de Green Deal gericht zal zijn op alle sectoren en waardeketens en de beginselen van een circulaire economie moet volgen; beklemtoont dat AI echter niet functioneel zal zijn zonder een gepaste inzet van digitale infrastructuur, waaronder breedband, glasvezel, edge nodes en 5G; benadrukt dat het van belang is het toenemende energieverbruik en het gebruik van hulpbronnen te verminderen om tegen 2030 een klimaatneutrale digitale infrastructuur tot stand te brengen; |
301. |
benadrukt dat de snelle technologische vooruitgang in verband met AI ook gevolgen zal hebben voor het levensonderhoud van iedereen die niet over de vaardigheden beschikt om zich snel genoeg aan deze nieuwe technologieën aan te passen; merkt op dat bijscholing en omscholing veel van de voortvloeiende sociaaleconomische problemen kunnen helpen aanpakken, maar benadrukt dat deze gevolgen ook moeten worden aangepakt in de context van socialezekerheidsstelsels, stedelijke en plattelandsinfrastructuur en democratische processen; concludeert dat, teneinde de verspreiding van innovaties in AI te bevorderen, de inburgering van op AI gebaseerde toepassingen te vergroten, en te vermijden dat er mensen worden uitgesloten, mensen moeten kunnen beschikken over de middelen om digitale vaardigheden te verwerven; beklemtoont dat ICT- en STEM-gebaseerd onderwijs al op jonge leeftijd moet beginnen en in alle levensfasen toegankelijk moet blijven om de digitale geletterdheid en veerkracht te verbeteren; stelt vast dat initiatieven om AI-ecosystemen van uitmuntendheid tot stand te brengen, talenten op het gebied van AI naar de EU aan te trekken en kennisvlucht tegen te gaan van cruciaal belang zijn; |
302. |
benadrukt dat het van belang is AI-gestuurde uitdagingen op het gebied van grondrechten aan te pakken, zodat AI daadwerkelijk een instrument kan worden dat mensen en de samenleving dient en het algemeen welzijn en het algemeen belang nastreeft; concludeert dat, teneinde het vertrouwen in AI bij burgers aan te wakkeren, hun grondrechten in alle aspecten van het leven moeten worden beschermd, ook in de context van het gebruik van AI in de publieke sfeer en op de werkplek; benadrukt met name dat de rechten, doelstellingen en belangen van vrouwen en minderheden bij de digitale transitie in aanmerking moeten worden genomen; benadrukt dat overheidsdiensten en hun administratieve structuren het goede voorbeeld moeten geven; benadrukt dat de EU de invoering van op AI gebaseerde systemen en elektronisch bestuur moet versnellen om een veilig gebruik van AI in overheidsdiensten te bevorderen; benadrukt voorts dat AI nieuwe oplossingen in de gezondheidszorgsector kan ontsluiten, mits de risico’s op passende wijze worden beheerd en billijke toegang tot de gezondheidszorg als beginsel volledig wordt uitgebreid tot gezondheidsgerelateerde AI-toepassingen; |
303. |
concludeert dat in de AI-strategie van de EU de overwegingen en zorgen op militair en veiligheidsgebied die voortvloeien uit de wereldwijde toepassing van AI-technologie niet over het hoofd mogen worden gezien; beklemtoont dat internationale samenwerking met gelijkgestemde partners moet worden versterkt teneinde de grondrechten te beschermen en nieuwe technologische dreigingen zo veel mogelijk te beperken; |
o
o o
304. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(2) PB C 132 van 24.3.2022, blz. 102.
(3) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0504.
(4) PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
(5) PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1.
(6) PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1.
(7) PB L 303 van 28.11.2018, blz. 59.
(8) PB L 170 van 12.5.2021, blz. 149.
(9) PB L 136 van 22.5.2019, blz. 1.
(10) PB L 256 van 19.7.2021, blz. 3.
(11) PB C 288 van 31.8.2017, blz. 1.
(12) PB C 252 van 18.7.2018, blz. 239.
(13) PB C 307 van 30.8.2018, blz. 163.
(14) PB C 132 van 24.3.2022, blz. 45.
(15) PB C 433 van 23.12.2019, blz. 86.
(16) PB C 449 van 23.12.2020, blz. 37.
(17) PB C 294 van 23.7.2021, blz. 14.
(18) PB C 404 van 6.10.2021, blz. 107.
(19) PB C 404 van 6.10.2021, blz. 129.
(20) PB C 404 van 6.10.2021, blz. 63.
(21) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 34.
(22) PB C 15 van 12.1.2022, blz. 204.
(23) PB C 494 van 8.12.2021, blz. 37.
(24) PB C 15 van 12.1.2022, blz. 28.
(25) PB C 132 van 24.3.2022, blz. 17.
(26) Roberts, M., Driggs, D., Thorpe, M. et al., “Common pitfalls and recommendations for using machine learning to detect and prognosticate for COVID-19 using chest radiographs and CT scans”, Nature Machine Intelligence, 3, blz. 199-217, 15 maart 2021.
(27) Studie van DG IPOL, Opportunities of Artificial Intelligence, juni 2020.
(28) Werkdocument van AIDA, Artificial Intelligence and the Green Deal, maart 2021.
(29) Mededeling van de Commissie van 18 november 2021 getiteld “A competition policy fit for new challenges” (COM(2021)0713).
(30) Acemoglu, D., et al., AI and Jobs: Evidence from Online Vacancies, National Bureau of Economic Research, december 2020.
(31) Mededeling van de Commissie van 9 maart 2021 met als titel “Digitaal kompas 2030: de Europese aanpak voor het digitale decennium” (COM(2021)0118).
(32) Gecoördineerd plan inzake kunstmatige intelligentie (COM(2018)0795).
(33) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde regels betreffende artificiële intelligentie (wet op de artificiële intelligentie) en tot wijziging van bepaalde wetgevingshandelingen van de Unie (COM(2021)0206).
(34) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Bevordering van een Europese benadering van artificiële intelligentie (COM(2021)0205).
(35) Gegevens uit 2018.
(36) Koerner, K., (How) will the EU become an AI superstar?, Deutsche Bank, maart 2020.
(37) PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.
(38) Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29).
(39) Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).
(40) Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid (PB L 155 van 23.5.2014, blz. 1).
(41) Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).
(42) PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1.
Woensdag, 4 mei 2022
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/109 |
P9_TA(2022)0141
Follow-up van de Conferentie over de toekomst van Europa
Resolutie van het Europees Parlement van 4 mei 2022 over de follow-up van de conclusies van de Conferentie over de toekomst van Europa (2022/2648(RSP))
(2022/C 465/07)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het reglement van orde van de Conferentie over de toekomst van Europa (“de Conferentie”), zoals goedgekeurd door de raad van bestuur en gepubliceerd op het meertalig digitaal platform van de Conferentie, |
— |
gezien de conclusies van de negen thematische werkgroepen van de Conferentie, die op 30 april 2022 zijn goedgekeurd door de plenaire vergadering van de Conferentie, |
— |
gezien het in februari 2022 gepubliceerde activiteitenverslag van het meertalig digitaal platform van de Conferentie over de toekomst van Europa, |
— |
gezien de in februari 2022 gepubliceerde bijdragen per lidstaat op het meertalig digitaal platform van de Conferentie over de toekomst van Europa, |
— |
gezien de verslagen van de nationale burgerpanels en de nationale evenementen, zoals gepubliceerd op het meertalig digitaal platform van de Conferentie, |
— |
gezien het verslag “Youth Ideas” voor de Conferentie over de toekomst van Europa, gepubliceerd als resultaat van het Europees Jongerenevenement van 8 en 9 oktober 2021, |
— |
gezien de aanbevelingen van het Europees burgerpanel 1, getiteld “Een sterkere economie, sociale rechtvaardigheid en banen/Onderwijs, cultuur, jeugd en sport/Digitale transformatie”, |
— |
gezien de aanbevelingen van het Europees burgerpanel 2, getiteld “Europese democratie/Waarden en rechten, rechtsstaat, veiligheid”, |
— |
gezien de aanbevelingen van het Europees burgerpanel 3, getiteld “Klimaatverandering, milieu/gezondheid”, |
— |
gezien de aanbevelingen van het Europees burgerpanel 4, getiteld “EU in de wereld/Migratie”, |
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over het standpunt van het Europees Parlement over de Conferentie over de toekomst van Europa (1), |
— |
gezien zijn resoluties van 16 februari 2017 over de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon (2), van 16 februari 2017 over mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen van het huidige institutionele bestel van de Europese Unie (3), van 13 februari 2019 over de stand van het debat over de toekomst van Europa (4) en van 26 november 2020 over de stand van zaken met betrekking tot het Europees verkiezingsproces (5), |
— |
gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat de Europese Unie een ongeziene situatie beleeft ten opzichte van het begin van het conferentieproces, zodat een nieuwe impuls voor de Europese integratie nodig is, met een gemeenschappelijk optreden en een solidariteit die nog sterker zijn, aangezien er weer oorlog wordt gevoerd op het Europese continent; |
B. |
overwegende dat de EU zal worden beoordeeld op haar vermogen om uit de huidige crises te komen en er daarom naar moet streven om sterker te worden; |
C. |
overwegende dat het Europees Parlement zich volledig achter de Conferentie heeft geschaard, in de vaste overtuiging dat de EU moet worden hervormd om het hoofd te kunnen bieden niet alleen aan de huidige, maar ook aan toekomstige uitdagingen; |
D. |
overwegende dat in de conclusies van de Conferentie ook aandacht moet worden besteed aan alle gevolgen van de invasie van Oekraïne door Rusland, in de reeds zeer veeleisende context na de pandemie; |
E. |
overwegende dat in de voorstellen die voortvloeien uit de burgerparticipatie, zoals vertaald in de slotconclusies van de Conferentie, wordt gevraagd dat de Europese Unie democratischer, veiliger, doeltreffender, welvarender, eerlijker en duurzamer wordt, beter in staat wordt gesteld om op te treden en een invloedrijker speler in de wereld wordt; |
F. |
overwegende dat de EU moet beschikken over voldoende, passende middelen om bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken, hetgeen eens te meer duidelijk maakt dat de werking van de instellingen moet worden verbeterd; |
G. |
overwegende dat de EU daarom instrumenten ter beschikking moet krijgen waarmee zij kan reageren op belangrijke transnationale uitdagingen op het gebied van veiligheid, gezondheid, klimaatverandering en milieu, migratie, digitalisering, defensie, belastingen, bestrijding van ongelijkheid, economisch en sociaal beleid en geopolitiek; |
H. |
overwegende dat er naast de indiening van wetgevingsvoorstellen ook een proces van institutionele hervormingen moet worden gestart om uitvoering te geven aan de aanbevelingen en verwachtingen als gevolg van het proces van burgerparticipatie; |
I. |
overwegende dat nieuw beleid en, in sommige gevallen, verdragswijzigingen noodzakelijk zijn, niet als middel op zich, maar in het belang van alle Europeanen, door ernaar te streven de EU zo te hervormen dat haar open strategische autonomie, veiligheid, duurzaamheid en concurrentievermogen, de verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden en de eerbiediging van de rechtsstaat en de grondrechten worden gewaarborgd; |
J. |
overwegende dat de Conferentie opnieuw aantoont dat elke hervorming van de Unie de volledige betrokkenheid van het Parlement, de Commissie, de Raad en relevante belanghebbenden vereist, alsook rechtstreekse betrokkenheid van de burgers; |
K. |
overwegende dat de ervaring met de Conferentie bevestigt hoe belangrijk het is alle mogelijke vormen van dialoog en samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen te versterken; |
1. |
is ingenomen met de conclusies van de Conferentie, zoals goedgekeurd door de plenaire vergadering van de Conferentie op 30 april 2022; |
2. |
spreekt zijn tevredenheid uit over de ambitieuze, constructieve voorstellen die de Conferentie heeft geformuleerd op basis van de aanbevelingen en ideeën die zijn voortgekomen uit de Europese en nationale burgerpanels, het Europees Jongerenevenement en het onlineplatform; is ingenomen met het feit dat de conclusies van de Conferentie zijn opgesteld in een door de burger gestuurd proces en benadrukt het feit dat burgerparticipatie in de Europese democratie belangrijk is; |
3. |
is van mening dat de Conferentie heeft geleid tot de innovatieve, succesvolle deelname van de Europese burgers en de Europese instellingen een extra kans heeft geboden, hetgeen heeft geleid tot een ruime dialoog tussen burgers, nationale parlementen, regionale en lokale autoriteiten, sociale partners en maatschappelijke organisaties over de toekomst van de Unie; |
4. |
benadrukt het feit dat de parlementaire dimensie van het conferentieproces belangrijk is en spreekt de wens uit de dialoog en de samenwerking tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement te bevorderen en te versterken; |
5. |
is van mening dat een grotere rol in het besluitvormingsproces van de EU hand in hand gaat met meer democratische, transparante en verantwoordingsplichtige EU-instellingen; steunt bovendien de voortdurende betrokkenheid van burgers bij dit proces, die moeten kunnen participeren en worden geraadpleegd; |
6. |
wijst erop dat de meest recente crises gemeenschappelijke Europese oplossingen vereisen; is van mening dat de Conferentie een unieke gelegenheid bood om de EU in verband hiermee toekomstgerichte voorstellen aan de hand te doen; |
7. |
is van mening dat de Russische agressie tegen Oekraïne aantoont dat er behoefte is aan een sterkere geopolitieke EU, die in de wereld met één stem spreekt en een gemeenschappelijk beleid voert op het gebied van veiligheid, defensie, energie en migratie, op basis van gemeenschappelijk optreden en volledige solidariteit; |
8. |
herinnert eraan dat de EU als reactie op de COVID-19-pandemie blijk heeft gegeven van haar vermogen om op te treden en innovatieve, gemeenschappelijke oplossingen op het gebied van gezondheid, economische groei en sociale cohesie te bevorderen; is van mening dat deze positieve acties moeten worden omgevormd tot een nieuw, permanent institutioneel en beleidskader; |
9. |
benadrukt het feit dat uit de conclusies van de Conferentie blijkt dat de EU dringend een leidende rol moet spelen bij de aanpak van de klimaatverandering, de bescherming van de biodiversiteit en de bevordering van duurzaamheid; |
10. |
benadrukt het feit dat de conclusies van de Conferentie moeten leiden tot resultaten en dat moet worden voldaan aan de verwachtingen van de burgers door te werken aan ambitieuze veranderingen op een aantal van onze meest cruciale beleidsterreinen; |
11. |
is van mening dat een hechtere politieke integratie en echte democratie, zoals benadrukt in de conclusies van de Conferentie, kunnen worden gerealiseerd door middel van een wetgevingsinitiatiefrecht voor het Europees Parlement en de afschaffing van eenparigheid in de Raad; |
12. |
erkent dat de conclusies van de Conferentie verdragswijzigingen vereisen, onder meer ter vereenvoudiging van de institutionele architectuur van de EU en met het oog op meer transparantie en verantwoordingsplicht in het besluitvormingsproces en een nieuwe reflectie over de bevoegdheden van de EU; |
13. |
steunt, zoals benadrukt in de conclusies van de werkgroepen van de Conferentie, een verschuiving naar een duurzaam, inclusief en veerkrachtig groeimodel; versterking van het concurrentievermogen en de veerkracht van de economie van de EU, met bijzondere aandacht voor kmo’s als ruggengraat van onze economie, en een concurrentievermogencontrole; de volledige uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, met inbegrip van de relevante kerndoelen voor 2030; een protocol inzake sociale vooruitgang; en het bevorderen van toekomstgerichte investeringen waarbij wordt gefocust op een rechtvaardige groene en digitale transitie, met een sterke sociale dimensie, met inbegrip van gendergelijkheid, waarbij ook rekening wordt gehouden met de voorbeelden van NextGenerationEU en het Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE); |
14. |
acht het van essentieel belang te focussen op de follow-up van de voorstellen van de Conferentie, om gevolg te geven aan de verzoeken van burgers; verwacht van alle Europese instellingen dat zij zich inzetten voor een constructieve, ambitieuze aanpak, volgens hun respectieve rol en bevoegdheden, in elk stadium van de follow-up, onder meer door het indienen van wetgevingsvoorstellen; |
15. |
is bereid zijn rol te spelen en te zorgen voor een goede follow-up van het resultaat van de Conferentie; roept daarom op tot het bijeenroepen van een Conventie door de procedure in werking te stellen voor de herziening van de Verdragen als bedoeld in artikel 48 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en verzoekt zijn Commissie constitutionele zaken dienovereenkomstig de nodige procedure in te leiden; |
16. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 270 van 7.7.2021, blz. 71.
(2) PB C 252 van 18.7.2018, blz. 215.
(3) PB C 252 van 18.7.2018, blz. 201.
Donderdag, 5 mei 2022
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/112 |
P9_TA(2022)0199
De zaak van Osman Kavala in Turkije
Resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2022 over de zaak van Osman Kavala in Turkije (2022/2656(RSP))
(2022/C 465/08)
Het Europees Parlement,
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Turkije, met name die van 19 mei 2021 over de Commissieverslagen 2019-2020 over Turkije (1) en van 21 januari 2021 over de mensenrechtensituatie in Turkije, met name het geval van Selahattin Demirtaş en andere politieke gevangenen (2), |
— |
gezien de verklaringen van de vaste rapporteur van het Parlement voor Turkije en de voorzitter van de Delegatie in de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Turkije van 21 april 2022 over de laatste hoorzitting van het Gezi-proces, van 18 december 2020 over de rechterlijke uitspraak over Osman Kavala, en gezien de verklaring van de voorzitter van de Delegatie in de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Turkije van 20 februari 2020 over de detentie van Osman Kavala, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2021 inzake het uitbreidingsbeleid van de EU (COM(2021)0644) en het bijbehorende verslag 2021 over Turkije (SWD(2021)0290), |
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 24 juni 2021, en alle relevante eerdere conclusies van de Raad en de Europese Raad, |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 14 december 2021 over de uitbreiding en het stabilisatie- en associatieproces, |
— |
gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid namens de EU van 26 april 2022 over de veroordeling van de heer Osman Kavala, en gezien de eerdere verklaringen van de Europese Dienst voor extern optreden over deze zaak, |
— |
gezien het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 10 december 2019 in de zaak Kavala tegen Turkije (28749/18), dat op 11 mei 2020 definitief is geworden, |
— |
gezien de relevante resoluties van het Comité van Ministers, met inbegrip van de tussentijdse resolutie van 2 december 2021 over de uitvoering van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Kavala/Turkije en de tussentijdse resolutie van 2 februari 2022 over hetzelfde onderwerp, die de aanleiding vormden voor het starten van een inbreukprocedure tegen Turkije vanwege de weigering van dat land om het arrest van het EHRM van 2019 uit te voeren en Osman Kavala vrij te laten, |
— |
gezien de reactie van de secretaris-generaal van de Raad van Europa van 18 februari 2020 op het arrest Osman Kavala in Turkije en de reactie van de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa van 19 februari 2020 op de hernieuwde arrestatie van Osman Kavala, |
— |
gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) van 4 november 1950, waarbij Turkije partij is, |
— |
gezien artikel 46 van het EVRM waarin staat dat “de hoge verdragsluitende partijen zich ertoe verbinden zich te houden aan einduitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in zaken waarbij zij partij zijn”, en gezien de daaruit voortvloeiende verplichting van Turkije om alle uitspraken van het EHRM ten uitvoer te leggen, |
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat op 19 december 1966 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen en waarbij Turkije partij is, en met name artikel 9 over willekeurige arrestatie en detentie, |
— |
gezien de uitspraak van het 13e Hoge Strafhof van Istanbul van 25 april 2022 met betrekking tot het Gezi-proces, |
— |
gezien de uitspraak van het 30e Hoge Strafhof van Istanbul van 18 februari 2020 met betrekking tot het Gezi-proces, |
— |
gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers, |
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948, |
— |
gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat het 13e Hoge Strafhof van Istanbul, voorgezeten door rechter Mesut Özdemir, op 25 april 2022 de heer Osman Kavala, een filantroop en prominent verdediger van de mensenrechten, heeft veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf zonder voorwaardelijke vrijlating, waarbij hij schuldig werd bevonden aan “een poging om de regering omver te werpen”, maar werd vrijgesproken van “spionage”; overwegende dat zeven andere verdachten, te weten architect Mücella Yapıcı, advocaat Can Atalay, planoloog Tayfun Kahraman, directeur van de Europese School voor Politiek van Boğaziçi Ali Hakan Altınay, oprichter van de Istanbul Bilgi Universiteit Yiğit Ali Ekmekçi, filmproducent Çiğdem Mater Utku en documentairemaker Mine Özerden, op grond van dezelfde aanklacht tot 18 jaar gevangenisstraf veroordeeld werden; overwegende dat de rechtbank hun onmiddellijke arrestatie in de rechtszaal heeft bevolen; overwegende dat deze beschuldigingen politiek gemotiveerd zijn en nooit zijn onderbouwd, ook niet in het arrest van 25 april 2022; |
B. |
overwegende dat Osman Kavala voor het eerst op 1 november 2017 werd gearresteerd en gevangengezet op basis van beschuldigingen die verband hielden met de protesten in het Gezipark in 2013 en de couppoging in 2016; overwegende dat het proces inzake het Gezipark in juni 2019 van start is gegaan; overwegende dat de heer Kavala ervan werd beschuldigd de protesten van het Gezipark te hebben gefinancierd en te hebben georganiseerd; overwegende dat het 30e Hoge Strafhof van Istanbul op 18 februari 2020 de heer Kavala in het Gezi-proces heeft vrijgesproken en zijn onmiddellijke vrijlating heeft bevolen, waarbij werd aangevoerd dat er geen enkel concreet en materieel bewijs was overgelegd waaruit zou blijken dat de ten laste gelegde misdaden waren begaan; overwegende dat het hof ook Mücella Yapıcbeit, Can Atalay, Tayfun Kahraman, Ali Hakan Altınay, Yiğit Aksakoğlu, Yiğit Ali Ekmekçi, Çiğdem Mater Utku en Mine Özerden heeft vrijgesproken; overwegende dat de heer Kavala de enige verdachte was die ten tijde van zijn vrijspraak nog in hechtenis zat, aangezien hij sinds 18 oktober 2017 onrechtmatig in voorlopige hechtenis zat op grond van niet-onderbouwde aanklachten; |
C. |
overwegende dat de 3e strafkamer van het Regionale Gerechtshof van Istanbul, het hof van beroep, op 22 januari 2021 de vonnissen van vrijspraak van de heer Kavala en acht andere verdachten heeft vernietigd; |
D. |
overwegende dat dit hof, onder verwijzing naar de aanklachten tegen de verdachten in de tenlastelegging, de vernietiging rechtvaardigde door te stellen dat de bewijzen, zoals socialemediaberichten van de verdachten, persverklaringen en slogans die zij hadden geroepen, niet in aanmerking waren genomen bij het uitvaardigen van het eerdere vonnis; |
E. |
overwegende dat zeven verdachten, onder wie journalist Can Dündar en acteur Mehmet Ali Alabora, zich gedurende het proces in het buitenland bevonden; overwegende dat het hof hun zaken heeft gescheiden van die van de negen verdachten die zich in Turkije bevonden en arrestatiebevelen tegen hen heeft uitgevaardigd; overwegende dat het hof in zijn beslissing van 18 februari 2020 de arrestatiebevelen heeft ingetrokken; |
F. |
overwegende dat de heer Kavala enkele uren na zijn vrijspraak en voordat zijn bevel tot vrijlating ten uitvoer kon worden gelegd op aandringen van de hoofdaanklager van Istanbul İrfan Fidan opnieuw werd gearresteerd en in politiebewaring werd gesteld op grond van artikel 309 van het Turkse Wetboek van Strafrecht op beschuldiging van poging tot ondermijning van de grondwettelijke orde in het kader van een lopend parallel onderzoek naar zijn vermeende betrokkenheid bij de couppoging van 15 juli 2016; |
G. |
overwegende dat president Recep Tayyip Erdoğan van Turkije op 19 februari 2020 het vonnis van het 30e Hoge Strafhof van Istanbul veroordeelde en verklaarde dat de vrijspraak van de heer Kavala deel uitmaakte van een complot dat was uitgebroed door personen “die in bepaalde landen opstanden willen ontketenen en onrust willen stoken”, waarbij hij naar deze personen verwees als “moedwillige vijanden van de staat en zijn volk”; overwegende dat de verklaringen van president Erdoğan, naast die van andere hoge ambtenaren, de onafhankelijkheid van de Turkse rechterlijke macht actief ondermijnen; |
H. |
overwegende dat het openbaar ministerie ook beroep heeft ingesteld tegen de vonnissen van vrijspraak en dat officier van justitie Edip Şahiner heeft geëist dat de vrijspraak wordt teruggedraaid om de procedure kunstmatig te verlengen; |
I. |
overwegende dat de Raad van rechters en openbare aanklagers, die verantwoordelijk is voor de benoeming en het bestuur van de rechterlijke macht, naar aanleiding van de verklaringen van de heer Erdoğan een onderzoek heeft ingesteld naar de drie rechters die de heer Kavala en zijn acht medeverdachten hebben vrijgesproken, waarbij wordt verwezen naar “tekortkomingen” in hun beoordelingsvermogen; overwegende dat de tuchtprocedures tegen deze rechters een rechtstreekse inmenging in hun beslissingsbevoegdheid lijken te zijn en tot gevolg kunnen hebben dat de onafhankelijkheid van alle leden van de rechterlijke macht wordt aangetast; |
J. |
overwegende dat een verdachte die wordt beschuldigd van terrorisme of misdaden tegen de staat overeenkomstig Turkse wet nr. 7188 tot wijziging van het wetboek van strafvordering en bepaalde wetten niet langer dan twee jaar in voorlopige hechtenis kan worden gehouden voordat een zaak voor de rechter wordt gebracht; overwegende dat het onderzoeksdossier tegen de heer Kavala op grond van artikel 309 van het Turkse wetboek van strafrecht op 25 februari 2018 is geopend; overwegende dat het verzuim van de Turkse autoriteiten om de heer Kavala op 25 februari 2020 vrij te laten derhalve een schending van Turkse wetboek van strafrecht vormde; |
K. |
overwegende dat het uitblijven van een nieuw verhoor door de hoofdofficier van justitie van Istanbul na de hernieuwde arrestatie van de heer Kavala aantoont dat er sinds zijn ambtshalve invrijheidsstelling op 11 oktober 2019 geen nieuw bewijs is gevonden voor de beschuldigingen op grond van artikel 309 van het Turkse Wetboek van Strafrecht; overwegende dat dit gebrek aan nieuw bewijs betekende dat er geen geloofwaardige grond was voor de hernieuwde arrestatie van de heer Kavala op grond van dezelfde aanklachten; |
L. |
overwegende dat de hernieuwde arrestatie van de heer Kavala een voorbeeld is van mishandeling, zoals omschreven door de Commissaris voor Mensenrechten van de Raad van Europa, Dunja Mijatović; overwegende dat dit besluit tot hernieuwde arrestatie van de heer Kavala een openlijke schending van zowel het nationale als het internationale recht vormt; overwegende dat het gehele proces tegen de heer Kavala een aaneenschakeling van gerechtelijke kunstgrepen en onregelmatigheden is geweest, vertroebeld door politieke inmenging, en met als voornaamste doel de detentie van de heer Kavala te verlengen; |
M. |
overwegende dat, naast andere irrationele beslissingen tussen augustus 2021 en februari 2022, de Gezi-zaak werd samengevoegd met het zogenaamde Çarşı-proces, waarbij de vrijspraken van de beklaagden ook waren teruggedraaid; overwegende dat de rechter die het 30e Hoge Strafhof in Istanbul voorzat, Mahmut Başbuğ, en die om samenvoeging van de zaken had gevraagd, dezelfde rechter was die de samenvoeging bij het 13e Hoge Strafhof had goedgekeurd nadat hij er tijdelijk was benoemd; overwegende dat het 13e Hoge Strafhof later, in februari 2022, heeft besloten de zaken zonder duidelijke reden opnieuw op te splitsen; overwegende dat een van de rechters van het 13e Hoge Strafhof dat op 25 april 2022 uitspraak deed in de zaak, Murat Bircan, zich in 2018 voor de regerende partij kandidaat had gesteld voor de Grote Nationale Assemblee; |
N. |
overwegende dat het EHRM op 10 december 2019 heeft geoordeeld dat de detentie van de heer Kavala in strijd was met artikel 5, lid 1, EVRM wegens het ontbreken van een redelijke verdenking, met artikel 5, lid 4, van het Verdrag wegens het ontbreken van een snelle rechterlijke toetsing door het Constitutionele Hof, en met artikel 18 van het Verdrag, in samenhang met artikel 5, lid 1, van het Verdrag, wegens de politiek gemotiveerde aard van zijn detentie, die tot doel had een afschrikkend effect uit te oefenen op verdedigers van de mensenrechten; |
O. |
overwegende dat het arrest van het EHRM zowel betrekking heeft op de aanklachten die tegen de heer Kavala zijn ingebracht op grond van artikel 312 van het Turkse Wetboek van Strafrecht in verband met zijn vermeende betrokkenheid bij de protesten in het Gezipark, als op de aanklachten die tegen hem zijn ingebracht op grond van artikel 309 van het Turkse Wetboek van Strafrecht in verband met zijn vermeende betrokkenheid bij de mislukte couppoging van 15 juli 2016; |
P. |
overwegende dat in het arrest van het EHRM wordt geëist dat de Turkse autoriteiten zorgen voor onmiddellijke vrijlating van de heer Kavala; overwegende dat er geen stappen zijn gezet om hem vrij te laten ondanks het bindende arrest van het EHRM van 2019 en twee tussentijdse resoluties van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 2 december 2021 en van 2 februari 2022, waarbij een inbreukprocedure tegen Turkije werd ingeleid omdat het land weigerde het juridisch bindende arrest van het EHRM uit te voeren en de heer Kavala onmiddellijk vrij te laten, waardoor de bezorgdheid van de EU over de naleving van internationale en EU-normen door de Turkse rechterlijke macht is toegenomen; |
Q. |
overwegende dat de Turkse regerende partij de normen op het gebied van de rechtsstaat, de democratie en de mensenrechten stelselmatig uitholt, waarbij politieke tegenstanders en mensenrechtenactivisten, die vaak aangeklaagd worden op grond van breed gedefinieerde beschuldigingen van terrorisme, veelvuldig hardhandig worden aangepakt; |
R. |
overwegende dat Turkije heeft gedreigd met het “persona non grata” verklaren van tien ambassadeurs nadat diverse lidstaten van de EU verklaringen hadden afgelegd waarin zij de aanhoudende detentie van Kavala veroordeelden; |
S. |
overwegende dat Turkije als kandidaat-lidstaat van de EU gehouden is de hoogste normen inzake de democratie te eerbiedigen, waaronder de eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat, de fundamentele vrijheden en het universele recht op een eerlijk proces en strikte eerbiediging van het beginsel van vermoeden van onschuld en het recht op een eerlijke procesgang; |
T. |
overwegende dat Turkije sinds 9 augustus 1949 lid is van de Raad van Europa, waardoor het land gebonden is aan het EVRM en de arresten van het EHRM; |
1. |
veroordeelt in de sterkst mogelijke bewoordingen de recente uitspraak van het 13e Hoge Strafhof van Istanbul waarbij Osman Kavala een verzwaarde levenslange gevangenisstraf werd opgelegd na meer dan vier en een half jaar onrechtvaardige, onwettige en illegitieme detentie en minder dan drie maanden nadat het Comité van Ministers van de Raad van Europa een inbreukprocedure tegen Turkije had ingeleid omdat het weigert het juridisch bindende arrest van het EHRM uit te voeren; is van mening dat de heer Kavala veroordeeld is op grond van onterechte beschuldigingen, met als bijbedoeling hem als verdediger van de mensenrechten het zwijgen op te leggen en politieke opponenten in Turkije af te schrikken; spreekt eveneens zijn afkeuring uit over de veroordeling van de medegedaagden Mücella Yapıcbeit, Can Atalay, Tayfun Kahraman, Ali Hakan Altınay, Yiğit Aksakoğlu, Yiğit Ali Ekmekçi, Çiğdem Mater Utku en Mine Özerden; |
2. |
roept op tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Osman Kavala conform het arrest van het EHRM van 2019, tot onmiddellijke intrekking van alle aanklachten tegen hem en tot volledige waarborging van zijn rechten en vrijheden, alsook tot onmiddellijke vrijlating van de andere zeven verdachten in de zaak; veroordeelt het feit dat de heer Kavala sinds oktober 2017 permanent van zijn vrijheid wordt beroofd en roept Turkije op te handelen in overeenstemming met zijn internationale en binnenlandse verplichtingen; |
3. |
betuigt zijn volledige solidariteit met Osman Kavala en de overige verdachten in het Gezi-proces en hun families; |
4. |
is ernstig bezorgd over de voortdurende verslechtering van de grondrechten en fundamentele vrijheden en de rechtsstaat in Turkije, met name na de mislukte staatsgreep; roept de Turkse autoriteiten op een einde te maken aan de intimidatie van mensenrechtenverdedigers, academici, journalisten, geestelijk leiders en advocaten door gerechtelijke instanties; |
5. |
roept Turkije als lid van de Raad van Europa op om alle arresten van het EHRM volledig uit te voeren in overeenstemming met artikel 46 EVRM, hetgeen een absolute verplichting is die voortvloeit uit het Turkse lidmaatschap van de Raad van Europa en die in de grondwet van Turkije verankerd is; benadrukt dat de weigering van Turkije om het arrest van het EHRM in de zaak Osman Kavala uit te voeren de bezorgdheid van de EU over de naleving van internationale en Europese normen door de Turkse rechterlijke macht verder vergroot; |
6. |
veroordeelt en betreurt de voortdurende inspanningen en pogingen om de heer Kavala nog langer gevangen te houden, ondanks het ontbreken van enig geloofwaardig of tastbaar bewijs, door middel van een reeks complexe en ontwijkende gerechtelijke tactieken, waaronder het samenvoegen en splitsen van dossiers en het voortdurend begaan van onregelmatigheden, een en ander met een politiek oogmerk en met volstrekte veronachtzaming van de normen voor een eerlijk proces; |
7. |
is ontzet over het feit dat het 13e Hoge Strafhof van Istanbul de heer Kavala een verzwaarde levenslange gevangenisstraf heeft gegeven omdat hij geprobeerd zou hebben de regering met geweld omver te werpen, waarbij het feit dat het EHRM deze beschuldiging in zijn arresten al uitdrukkelijk had verworpen, volstrekt werd genegeerd; |
8. |
verwelkomt de herhaalde resoluties van het Comité van Ministers van de Raad van Europa waarin meermalen op de vrijlating van de heer Kavala wordt aangedrongen, en die leidden tot de historische inzet van de inbreukprocedure door middel van de goedkeuring van tussentijdse resoluties in december 2021 en februari 2022 betreffende de weigering van Turkije om zich aan het definitieve arrest van het EHRM te houden; wijst erop dat de inbreukprocedure de ernst onderstreept van de schendingen door Turkije van zijn verplichtingen als lid van de Raad van Europa en als kandidaat-lidstaat van de EU; verzoekt het Comité van Ministers van de Raad van Europa de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de Turkse regering onverwijld uitvoering geeft aan het arrest van het EHRM; |
9. |
veroordeelt de vernederende en onmenselijke behandeling van de heer Kavala door de Turkse autoriteiten, die een schending vormt van zijn rechten uit hoofde van het EVRM, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en de Turkse nationale wetgeving, alsmede van zijn menselijke waardigheid uit hoofde van artikel 17 van de Grondwet van de Republiek Turkije; roept Turkije op de heer Kavala niet langer te intimideren en zijn mensenrechten te eerbiedigen, overeenkomstig de bepalingen van de Turkse grondwet en van het Europese en internationale recht; |
10. |
veroordeelt het besluit van de Turkse raad van rechters en openbare aanklagers om een onderzoek in te stellen naar de drie rechters die de heer Kavala categorisch en ondubbelzinnig hebben vrijgesproken; is ontzet over de manier waarop de voormalige substituut-officier van justitie van Istanbul, Hasan Yılmaz, die verantwoordelijk was voor de tweede aanklacht tegen de heer Kavala, later benoemd werd tot viceminister van Justitie en ambtshalve lid werd van de Raad van Rechters en Openbare Aanklagers; |
11. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over incidenten die duiden op onmiskenbare inmenging van de regering in de justitiële gang van zaken rond de vervolging van de heer Kavala; is ernstig bezorgd over het feit dat de Turkse rechterlijke en uitvoerende macht de arresten van het EHRM negeren en over de toenemende niet-naleving door de gerechtelijke macht van de uitspraken van het Turkse Grondwettelijk Hof; dringt erop aan dat de Turkse autoriteiten alle mogelijke maatregelen nemen om de huidige erbarmelijke toestand van de rechterlijke macht aan te pakken en de onafhankelijkheid ervan te herstellen overeenkomstig artikel 6 EVRM, waarbij de onpartijdigheid van alle Turkse rechterlijke instanties wordt gewaarborgd en zij worden beschermd tegen politieke inmenging; |
12. |
dringt er bij de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie en de lidstaten op aan de zaak van de heer Kavala, en alle andere zaken van mensenrechtenverdedigers, advocaten, journalisten, politici, academici en anderen die in willekeurige detentie zitten aan te blijven kaarten bij hun Turkse gesprekspartners, en deze mensen diplomatieke en politieke steun te bieden, waaronder waarneming tijdens rechtszittingen en het op de voet volgen van hun zaak; roept op tot de aanwezigheid van een delegatie van het Europees Parlement bij het proces tegen de heer Kavala en zijn medegedaagden, als dat plaatsvindt; wijst op de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen de laatste gerechtelijke uitspraak bij het Turkse Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof; |
13. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten veelvuldiger gebruik te maken van noodsubsidies voor mensenrechtenverdedigers en te zorgen voor de volledige tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers; |
14. |
benadrukt dat de heer Kavala en andere Turkse burgers in vergelijkbare situaties in de EU politiek asiel kunnen krijgen als dat noodzakelijk is; |
15. |
wijst erop dat met het besluit om de bindende uitspraken van het EHRM met betrekking tot de zaak van de heer Kavala en anderen openlijk te trotseren, de huidige Turkse regering doelbewust elke hoop op heropening van het EU-toetredingsproces of het openen van nieuwe hoofdstukken en het sluiten van open hoofdstukken onder de huidige omstandigheden de grond heeft ingeboord; herinnert de Europese Raad eraan dat elke verbetering in de officiële betrekkingen tussen de EU en Turkije en elke vooruitgang met betrekking tot de positieve agenda die in de conclusies van de Europese Raad van juni 2021, maart 2021 en december 2020 wordt aangeboden, staat of valt met een daadwerkelijke verbetering van de situatie op het gebied van de burgerrechten, de mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije; |
16. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de president van Turkije en de regering en het parlement van Turkije, en verzoekt om een Turkse vertaling van deze resolutie. |
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/117 |
P9_TA(2022)0200
Meldingen van aanhoudende orgaanroof in China
Resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2022 over de berichten over aanhoudende orgaanroof in China (2022/2657(RSP))
(2022/C 465/09)
Het Europees Parlement,
— |
gezien zijn eerdere resoluties over de betrekkingen tussen de EU en China, |
— |
gezien zijn resolutie van 12 december 2013 over orgaanhandel in China (1), |
— |
gezien de studie getiteld “Proceedings of the Workshop on “Organ Harvesting in China””, die op 12 april 2016 werd gepubliceerd door zijn directoraat-generaal Intern Beleid (2), |
— |
gezien Richtlijn 2010/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 inzake kwaliteits- en veiligheidsnormen voor menselijke organen, bestemd voor transplantatie (3), |
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948 en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 2009, met name artikel 3 daarvan, waarin het gaat over het recht op menselijke integriteit, |
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat China op 4 oktober 1988 heeft geratificeerd, |
— |
gezien het Verdrag van de Raad van Europa tegen de handel in menselijke organen, |
— |
gezien de Verklaring van Istanbul inzake orgaanhandel en transplantatietoerisme, |
— |
gezien het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van de genocide, dat China in 1949 heeft ondertekend, |
— |
gezien de verklaring van de VN-mensenrechtendeskundige van 14 juni 2021 over berichten van vermeende orgaanroof bij minderheden in China, |
— |
gezien de hoorzitting van 29 november 2021 over de orgaanhandel in China, georganiseerd door de Subcommissie mensenrechten, |
— |
gezien de definitieve uitspraak van 1 maart 2020 van het Independent Tribunal into Forced Organ Harvesting from Prisoners of Conscience in China (onafhankelijk tribunaal inzake het verwijderen van organen bij gewetensgevangenen in China zonder hun toestemming, hierna “China Tribunaal” genoemd), |
— |
gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat de bevordering en eerbiediging van mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat de kern uitmaken van de betrekkingen die de EU voert met China, in overeenstemming met het engagement van de EU om deze waarden in haar extern optreden uit te dragen en de toezegging van China om zich bij zijn eigen ontwikkeling en in het kader van internationale samenwerking aan deze waarden te zullen houden; |
B. |
overwegende dat de mensenrechtensituatie in China sinds het aantreden van president Xi Jinping in maart 2013 steeds verder achteruitgaat; overwegende dat de Chinese regering zich steeds vijandiger opstelt ten opzichte van mensenrechten en de rechtsstaat; |
C. |
overwegende dat wereldwijd jaarlijks 10 000 illegale orgaantransplantaties worden uitgevoerd; overwegende dat volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de handel in menselijke organen jaarlijks meer dan een miljard EUR oplevert; |
D. |
overwegende dat het aantal vrijwillige orgaandonaties in de Volksrepubliek China uitzonderlijk gering is als gevolg van traditionele overtuigingen; overwegende dat China in 1984 regelgeving invoerde die het verwijderen van organen bij geëxecuteerde gevangenen toestond; overwegende dat China heeft verklaard dat het in 2015 gestopt is met het gebruik van organen van geëxecuteerde gevangenen en dat het een nationaal donatiesysteem heeft opgezet, zonder echter deze praktijk — die nog steeds wettelijk is — volledig te verbieden; |
E. |
overwegende dat het Chinese orgaantransplantatiesysteem niet voldoet aan de door de WHO gestelde eisen inzake transparantie en traceerbaarheid bij de methodes voor verkrijging van organen, en dat de Chinese regering zich verzet tegen onafhankelijk onderzoek naar het systeem; overwegende dat vrijwillige en geïnformeerde toestemming een basisvoorwaarde vormt voor ethisch verantwoorde orgaandonatie; |
F. |
overwegende dat orgaanroof moet worden opgevat als het doden van een persoon zonder diens toestemming met als doel de organen van die persoon te verwijderen om ze te kunnen transplanteren in een andere persoon; overwegende dat deze praktijk moet worden beschouwd als een weerzinwekkende en ontoelaatbare schending van het grondrecht op leven; |
G. |
overwegende dat de VN-commissie tegen foltering en de speciale VN-rapporteur inzake foltering en andere wrede, onmenselijke en vernederende behandeling of bestraffing hun bezorgdheid hebben uitgesproken over de beschuldigingen van orgaanroof bij gevangenen, en er bij de regering van de Volksrepubliek China op hebben aangedrongen om de verantwoordingsplicht en transparantie in het systeem van orgaantransplantatie aan te scherpen en degenen die verantwoordelijk zijn voor misbruik te bestraffen; |
H. |
overwegende dat het China Tribunaal (4) in maart 2020 zijn eindoordeel heeft geveld en tot de slotsom is gekomen dat in heel China jarenlang orgaanroof op grote schaal heeft plaatsgevonden waarbij de organen onder meer — om niet te zeggen nagenoeg altijd — afkomstig waren van aanhangers van de Falun Gong-leer; overwegende dat de Chinese regering niet wilde getuigen voor het Tribunaal; |
I. |
overwegende dat de grote afhankelijkheid van geëxecuteerde en levende gevangenen als bron van transplantatieorganen leidt tot een breed scala aan onaanvaardbare schendingen van de mensenrechten en de medische ethiek; |
J. |
overwegende dat VN-mensenrechtendeskundigen in hun verklaring van 10 juni 2021 stellen over geloofwaardige informatie te beschikken dat gedetineerden uit etnische, taalkundige of religieuze minderheden in China zonder hun vrije, vrijwillige en geïnformeerde toestemming medische onderzoeken hebben ondergaan, waaronder bloedtests en orgaanonderzoeken zoals echografische en röntgenonderzoeken, die onontbeerlijk zijn om na te gaan of er een match bestaat tussen de orgaandonor en -ontvanger; |
K. |
overwegende dat VN-mensenrechtendeskundigen reeds in 2006 en 2007 de kwestie hebben aangekaart bij de Chinese regering; overwegende dat in de antwoorden van de Chinese regering gegevens ontbraken, zoals informatie over de herkomst van organen die voor transplantatieoperaties worden gebruikt of over systemen voor informatie-uitwisseling die hadden kunnen helpen bij de identificatie en bescherming van slachtoffers van mensenhandel en bij het doeltreffend onderzoeken en vervolgen van mensenhandelaars; |
L. |
overwegende dat de Chinese regering beschuldigingen van orgaanroof heeft weersproken, met name via de reactie die zij heeft gestuurd aan het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, en herhaaldelijk en categorisch heeft ontkend dat aanhangers van de Falun Gong-leer voor hun organen zijn gedood; |
1. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit met betrekking tot de berichten over aanhoudende, systematische, onmenselijke en door de overheid gedoogde orgaanroof bij gevangenen in de Volksrepubliek China, en meer in het bijzonder bij aanhangers van de Falun Gong-leer en andere minderheden zoals Oeigoeren, Tibetanen en Christenen; |
2. |
herinnert eraan dat China het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing heeft geratificeerd, dat voorziet in een absoluut en onaantastbaar verbod op foltering en andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; |
3. |
is van mening dat de praktijk van orgaanroof bij levende ter dood veroordeelde gevangenen en gewetensgevangenen in de Volksrepubliek China kan worden aangemerkt als misdaad tegen de menselijkheid, zoals gedefinieerd in artikel 7 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof; dringt er bij de Volksrepubliek China op aan over te gaan tot de ondertekening van en toetreding tot het Statuut van Rome; |
4. |
roept de Chinese autoriteiten ertoe op snel te reageren op de beschuldigingen van orgaanroof en onafhankelijk toezicht mogelijk te maken door internationale mensenrechtenmechanismen, waaronder het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten; |
5. |
uit zijn bezorgdheid over het feit dat niet op onafhankelijke wijze wordt nagegaan of gevangenen of gedetineerden geldig toestemming geven voor orgaandonatie; hekelt het gebrek aan informatie van de Chinese autoriteiten met betrekking tot berichten dat de families van overleden gedetineerden en gevangenen niet de mogelijkheid wordt geboden om het lichaam van de overledene te claimen; |
6. |
dringt er bij de Chinese autoriteiten op aan om bij medische onderzoeken de vrije en geïnformeerde toestemming van gevangenen of gedetineerden te vragen en te waarborgen, en een regelgevingskader vast te stellen voor een vrijwillig en transparant systeem voor orgaandonatie dat in overeenstemming is met internationale verdragen; |
7. |
roept de EU en haar lidstaten ertoe op de kwestie van orgaanroof in China aan de orde te stellen tijdens elke mensenrechtendialoog; dringt erop aan dat de EU en haar lidstaten misbruik op het gebied van orgaantransplantatie in China publiekelijk veroordelen; verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om transplantatietoerisme naar China door hun burgers te voorkomen en om hun onderdanen die naar China reizen bewust te maken van deze kwestie; |
8. |
is verheugd over het bezoek van Michelle Bachelet, de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, aan China; dringt er bij de VN op aan het onderzoek naar orgaanhandel voor te zetten tijdens dit bezoek; |
9. |
verzoekt de EU en haar lidstaten de kwestie van orgaanroof aan de orde te stellen in hun samenwerkingen met derde landen, met name met haar partners in de Golfregio, waar Chinese transplantatiecentra reclame hebben gemaakt voor “halalorganen” van Oeigoeren en moslimminderheden in China; |
10. |
roept China ertoe op volledig te voldoen aan de door de WHO gestelde eisen inzake transparantie en traceerbaarheid bij de methodes voor verkrijging van organen; |
11. |
verlangt dat de lidstaten ervoor zorgen dat hun verdragen en samenwerkingsovereenkomsten met derde landen, waaronder China, op het gebied van gezondheid en onderzoek in overeenstemming zijn met de ethische beginselen van de EU inzake orgaandonatie en het gebruik voor wetenschappelijke doeleinden van bestanddelen en producten van het menselijk lichaam; verzoekt de betrokken instellingen in de lidstaten de voorwaarden van hun samenwerking met Chinese instellingen op het gebied van transplantatiegeneeskunde, onderzoek en opleiding te evalueren en te herzien; |
12. |
eist dat de Chinese autoriteiten vrije, onbelemmerde en betekenisvolle toegang tot Xinjiang verlenen aan de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en de mandaathouders van VN-Mensenrechtenraad; verzoekt de Chinese regering hieromtrent samen te werken met de VN-organisaties; dringt er bij de VN-Mensenrechtenraad op aan bij voorrang aandacht te besteden aan de kwestie van orgaanroof; |
13. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, de regering en het Parlement van de Volksrepubliek China en de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten. |
(1) PB C 468 van 15.12.2016, blz. 208.
(2) Studie — “Proceedings of the Workshop “Organ Harvesting in China””, Europees Parlement, directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsondersteunende afdeling A — Economische Zaken en Wetenschappelijk Beleid, 12 april 2016.
(3) PB L 207 van 6.8.2010, blz. 14.
(4) https://chinatribunal.com/
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/120 |
P9_TA(2022)0201
De voortdurende aanvallen op de politieke oppositie in Cambodja
Resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2022 over het voortduren van het harde optreden tegen de politieke oppositie in Cambodja (2022/2658(RSP))
(2022/C 465/10)
Het Europees Parlement,
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Cambodja, |
— |
gezien de eerdere verslagen en verklaringen van de speciale VN-rapporteur over de situatie op het gebied van de mensenrechten in Cambodja, |
— |
gezien het besluit van de Commissie van 12 februari 2020 om een deel van de tariefpreferenties die aan Cambodja zijn toegekend in het kader van de “alles behalve wapens”-handelsregeling van de EU (Everything But Arms — EBA) met ingang van 12 augustus 2020 in te trekken, |
— |
gezien het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, |
— |
gezien de verklaring van de EU-delegatie bij de VN van 29 maart 2022 over interactieve dialogen met de speciale rapporteur voor Cambodja tijdens de 49e zitting van de VN-Mensenrechtenraad, |
— |
gezien resolutie 48/23 van de VN-Mensenrechtenraad van 11 oktober 2021 over adviesverlening en technische bijstand aan Cambodja, |
— |
gezien de slotopmerkingen van het VN-Mensenrechtencomité van 30 maart 2022 over het derde periodieke verslag over Cambodja, |
— |
gezien de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Cambodja, ondertekend in Luxemburg op 29 april 1997 (1), |
— |
gezien het alomvattend Cambodjaans vredesakkoord van 23 oktober 1991, en met name artikel 15 ervan, waarin de toezegging tot eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Cambodja, ook door de internationale ondertekenaars, is verankerd, |
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 10 december 1948 en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966, |
— |
gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat het Hooggerechtshof van Cambodja op 16 november 2017 de ontbinding van de grootste oppositiepartij, de Cambodia National Rescue Party (CNRP), heeft aangekondigd; |
B. |
overwegende dat het Hooggerechtshof in de aanloop naar de verkiezingen van 2018 de CNRP heeft ontbonden en dat de Cambodjaanse regering sindsdien hard optreedt tegen politieke oppositieleden, waardoor zij uit angst voor willekeurige arrestatie of vergelding in ballingschap zijn gegaan; overwegende dat het in 2017 begonnen harde optreden van de regering tegen onafhankelijke media, maatschappelijke organisaties en de politieke oppositie in 2021 en 2022 aanhield; |
C. |
overwegende dat premier Hun Sen al 37 jaar vrijwel onafgebroken aan de macht is en dat de regerende Cambodjaanse Volkspartij de absolute macht heeft over de staat en over de wetgevende lichamen; |
D. |
overwegende dat in juni 2022 gemeenteraadsverkiezingen in Cambodja worden gehouden en dat de volgende algemene verkiezingen naar verwachting in juli 2023 zullen plaatsvinden; overwegende dat de mensenrechtensituatie in Cambodja in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van juni 2022 en de nationale verkiezingen van het jaar daarna een crisispunt heeft bereikt, aangezien de regering haar harde optreden tegen de politieke oppositie, journalisten, onafhankelijke media en het maatschappelijk middenveld geïntensiveerd heeft onder het mom van COVID-19-maatregelen; overwegende dat de nationale verkiezingscommissie van Cambodja meer dan 100 kandidaten van de oppositiepartij Candlelight (2) heeft verwijderd van de lijst van kandidaten die op 5 juni 2022 deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen van het land; |
E. |
overwegende dat de autoriteiten, nadat zij in november 2020 dagvaardingen hebben doen uitgaan, in 2021 massaprocessen zijn gestart tegen meer dan 100 oppositieleden en voorvechters van de mensenrechten wegens de uitoefening van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering; overwegende dat de onregelmatigheden in deze processen onder meer neerkomen op een gebrek aan geloofwaardig bewijs en schending van het recht op een eerlijk proces en van de waarborging van een eerlijke procesgang, en dat verscheidene verdachten bij verstek veroordeeld zijn, hetgeen in strijd is met de mensenrechtenwaarborgen; overwegende dat momenteel meer dan 60 voorvechters van de mensenrechten gevangenzitten, waaronder vakbondsleiders en milieuactivisten; |
F. |
overwegende dat negen vooraanstaande partijleiders, waaronder Sam Rainsy, in maart 2021 bij verstek schuldig zijn bevonden aan “het aanzetten tot het plegen van een misdrijf” en “het beramen van een aanval” op grond van de artikelen 27 en 451 van het wetboek van strafrecht, en veroordeeld zijn tot 25 jaar gevangenisstraf; overwegende dat Sam Rainsy, Mu Sochua en andere politici van de oppositie bij verstek veroordeeld zijn, aangezien zij niet naar Cambodja mochten terugkeren om zich ter terechtzitting te verdedigen; |
G. |
overwegende dat het proces tegen Kem Sokha, die op borgtocht onder restrictieve voorwaarden werd vrijgelaten, bijna twee jaar is uitgesteld, ondanks herhaalde verzoeken om hervatting ervan, terwijl andere processen wel gevoerd werden; overwegende dat zijn proces in januari 2022 is hervat, maar dat er geen einde in zicht is, waardoor de politicus zijn grondrecht op politieke participatie is ontnomen; |
H. |
overwegende dat het hoofd van de CNRP, Kem Sokha, in september 2017 werd gearresteerd en nog steeds te maken krijgt met een opeenstapeling van aanklachten wegens verraad; |
I. |
overwegende dat de rechter in eerste aanleg in Phnom Penh politieke tegenstanders van de regeringspartij op 17 maart 2022 heeft veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 5 tot 10 jaar, zonder borgtocht; overwegende dat de rechter in eerste aanleg in Phnom Penh op 17 maart 2022 20 oppositiepolitici en activisten tot lange gevangenisstraffen heeft veroordeeld op grond van vage aanklachten wegens “aanzetting” en “samenzwering”; |
J. |
overwegende dat Veourn Veasna, Voeung Samnang en Lanh Thavry, alle aanhangers van de CNRP en vluchtelingen die zijn erkend door de Hoge Commissaris van de VN voor de vluchtelingen, in november 2021 onder dwang uit Thailand naar Cambodja zijn teruggekeerd en vervolgens zijn gearresteerd op grond van aanzetting tot een misdrijf en schendingen van de COVID-19-wet; |
K. |
overwegende dat vakbondsleider Rong Chhun en de voormalige oppositieleden Sar Kanika en Ton Nimol in augustus 2021 zijn veroordeeld wegens “het aanzetten tot een misdrijf of sociale onrust”, waarbij straffen werden opgelegd variërend van 20 maanden tot 2 jaar, alsook een hoge boete van 400 miljoen riel (bijna 95 000 EUR); overwegende dat Rong Chhun, Sar Kanika, Ton Nimol en andere tegelijkertijd gearresteerde activisten in november 2021 onder voorwaardelijke veroordeling zijn vrijgelaten en sindsdien niet meer zijn gearresteerd;; overwegende dat bij vreedzame stakingen betrokken vrouwen herhaaldelijk en onevenredig vaak het doelwit zijn geweest van pogingen van de regering om hen uiteen te drijven; |
L. |
overwegende dat meer dan 60 politieke gevangenen in voorlopige hechtenis worden gehouden, en dat vertegenwoordigers van de politieke oppositie, gemeenschapsactivisten en vakbondsleden te maken krijgen met arrestatie, gevangenneming en onrechtmatige gevangenhouding; overwegende dat het aantal gedetineerden in Cambodja sinds 2015 meer dan verdubbeld is en dat er volgens regeringscijfers momenteel 38 977 personen gevangengehouden worden, waarbij Cambodjaanse gevangenissen een officiële capaciteit van 8 804 personen hebben; overwegende dat deze dramatische overbevolking neerkomt op een ernstige schending van de rechten van gevangenen, die dikwijls geen toegang hebben tot schoon water of medische zorg; overwegende dat de regering er evenmin in is geslaagd voldoende maatregelen te nemen ter voorkoming van grote COVID-19-uitbraken onder de gedetineerden; |
M. |
overwegende dat volgens de berichtgeving vijf kandidaten van de Candlelight Party de afgelopen twee maanden gevangen zijn genomen; overwegende dat andere kandidaten gedwongen zijn hun kandidatuur in te trekken om te voorkomen dat zij ten onrechte worden vervolgd op grond van bijvoorbeeld samenzwering; overwegende dat de regering eerder soortgelijke aantijgingen heeft gebruikt om zich van oppositiepartijen en -kandidaten te ontdoen; overwegende dat de autoriteiten in 2021 hebben geweigerd de Cambodia National Heart Party te registreren, waarbij het ministerie van Binnenlandse Zaken thans een onderzoek verricht naar de oprichter van de partij; overwegende dat de nationale verkiezingscommissie, die onder zeggenschap staat van de Cambodjaanse Volkspartij, de afgelopen weken een aanzienlijk aantal kandidaten van de Candlelight Party heeft belet om aan de komende verkiezingen deel te nemen; overwegende dat een aantal rechterlijke uitspraken ertoe heeft geleid dat in 11 gemeenten volledige kandidatenlijsten zijn ingetrokken; |
N. |
overwegende dat de regering in maart 2021 een nieuwe, brede wet heeft aangenomen inzake maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van COVID-19 en andere ernstige, gevaarlijke en besmettelijke ziekten, die voorziet in gevangenisstraffen tot 20 jaar en andere onevenredig zware straffen voor schendingen van de COVID-19-maatregelen; |
O. |
overwegende dat de regering in februari 2021 een subdecreet heeft aangenomen dat de controle op het internet aanscherpt en het onlinetoezicht op internetgebruikers die kritisch staan tegenover de regering, uitbreidt; overwegende dat de regering in maart 2022 heeft aangekondigd de tenuitvoerlegging van het subdecreet voor onbepaalde tijd uit te stellen; |
1. |
veroordeelt de vervolging van leden van de politieke oppositie, vakbondsleden, mensenrechtenverdedigers, journalisten, milieuactivisten, studenten en anderen onder impuls van premier Hun Sen en zijn Cambodjaanse Volkspartij, hoewel de vervolgde personen slechts hun mening hebben geuit; verzoekt de Cambodjaanse premier en zijn regering onmiddellijk een einde te maken aan alle vormen van intimidatie en pesterijen, met inbegrip van gerechtelijke intimidatie, van oppositieleden, vakbondsleden, mensenrechtenverdedigers, de media en actoren uit het maatschappelijk middenveld; roept de veiligheidstroepen op zich te onthouden van onnodig en buitensporig geweld tegen vreedzame demonstranten; |
2. |
veroordeelt de ontbinding van de CNRP en herhaalt zijn oproep om de aanklachten tegen Kem Sokha, Sam Rainsy, Mu Sochua en andere oppositieleden onmiddellijk te laten vallen; dringt er bij de Cambodjaanse autoriteiten op aan alle gewetensgevangenen onmiddellijk vrij te laten, evenals de gevangenen die worden vastgehouden hoewel zij slechts hun rechtmatige werk verrichtten of hun rechten uitoefenden, met inbegrip van journalisten, mensenrechtenverdedigers, milieuactivisten en vakbondsleden; verzoekt de Cambodjaanse autoriteiten een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar alle beschuldigingen van intimidatie, pesterijen, willekeurige arrestaties en foltering van en gewelddaden ten aanzien van leden van oppositiepartijen en actoren uit het maatschappelijk middenveld, en de daders voor de rechter te brengen; |
3. |
onderstreept dat de processen tegen politieke oppositieleden, maatschappelijke activisten, mensenrechtenverdedigers, journalisten en gewone burgers volledig in strijd zijn met de internationale normen voor een eerlijk proces; verzoekt de regering de gepolitiseerde rechterlijke macht te hervormen, het recht op een eerlijk proces voor iedereen te waarborgen en alle politieke gevangenen onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten; verzoekt de Cambodjaanse autoriteiten de volledige onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen en doeltreffende wettelijke en andere maatregelen te nemen om de extreme overbevolking in de gevangenissen aan te pakken, onder meer door een einde te maken aan de voorlopige hechtenis; |
4. |
dringt er bij de Cambodjaanse autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat alle beschuldigingen van buitengerechtelijke executies onverwijld en onpartijdig worden onderzocht, met inbegrip van de zaken van Sin Khon en Kem Ley, en dat de daders worden vervolgd; verzoekt de Cambodjaanse autoriteiten alle nodige maatregelen te nemen om dergelijke executies te voorkomen en een halt toe te roepen; |
5. |
uit zijn diepe bezorgdheid over de achteruitgang van de mensenrechten in Cambodja in het licht van de komende lokale verkiezingen in juni 2022 en de komende nationale verkiezingen in 2023, onder meer wat de beperkingen op onafhankelijke berichtgeving, de strafbaarstelling van vrije meningsuiting en het feitelijke verbod op vreedzame vergaderingen betreft; dringt er bij de Cambodjaanse autoriteiten op aan een einde te maken aan alle onrechtmatige beperkingen van de deelname aan het openbaar leven, en ervoor te zorgen dat alle politieke partijen een gelijke, vrije en transparante verkiezingscampagne kunnen voeren, te beginnen met de komende gemeenteraadsverkiezingen op 5 juni 2022 en de komende nationale verkiezingen in juli 2023; |
6. |
is ernstig bezorgd over het onlinetoezicht door de regering en de bedreigingen van de vrije meningsuiting en van het recht op privacy; verzoekt de Cambodjaanse autoriteiten de wet van februari 2022 betreffende een nationale toegangspoort tot het internet af te schaffen, aangezien de regering hiermee alle internetactiviteiten kan controleren en gerechtelijke procedures kan inleiden tegen personen die verslag uitbrengen over het optreden van de overheid of de politie; verzoekt de Cambodjaanse regering alle repressieve wetten in te trekken, en met name de wet betreffende politieke partijen, de vakbondswet en alle andere wetgevingshandelingen die de vrijheid van meningsuiting en de politieke vrijheden beperken en wetten die niet volledig in overeenstemming zijn met de internationale normen of met de internationale verplichtingen van Cambodja; |
7. |
spreekt zijn bezorgdheid uit over het steeds hardere optreden ten aanzien van milieuactivisten met inbegrip van personen die opkomen voor landrechten, die met name het doelwit zijn geweest in onlangs gehouden massaprocessen; betreurt in dit verband ten zeerste de berichten die het tijdens de pandemie heeft gekregen over versnelde illegale houtkap in de beschermde bossen van Cambodja en roept de EU en de lidstaten op de internationale coördinatie te bevorderen om te voorkomen dat niet-toegestane goederen illegaal uit Cambodja worden uitgevoerd; |
8. |
herinnert in de EU gevestigde bedrijven aan de noodzaak om intensief zorgvuldigheid te betrachten op het gebied van de mensenrechten en het milieu en ervoor te zorgen dat zij geen banden hebben met de politieke leiders of leiders van de veiligheidstroepen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen en de ontbinding en daaropvolgende onderdrukking van de oppositie in Cambodja, noch met entiteiten die eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van deze leiders, noch met entiteiten die profiteren van de illegale houtkap of landroof; |
9. |
roept de EU, de lidstaten en de internationale gemeenschap op om in het licht van de rol van Cambodja als voorzitter van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (Asean) de gelegenheid aan te grijpen om druk uit te oefenen en openbare maatregelen te nemen om activisten en mensenrechtenverdedigers te beschermen en politieke partijen te steunen in hun strijd om de politieke ruimte en de ruimte voor het maatschappelijk middenveld opnieuw te vergroten in de aanloop naar de komende gemeenteraadsverkiezingen van 5 juni 2022 en de komende nationale verkiezingen in 2023; benadrukt dat de recente ontwikkelingen de geloofwaardigheid van de Cambodjaanse regering bij de uitvoering van een positieve mensenrechtenagenda in de regio en als voorzitter van de Asean verder ondermijnen; |
10. |
herhaalt zijn oproep aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid om de situatie in Cambodja nauwlettend te volgen, met name om ervoor te zorgen dat de Candlelight Party niet zoals de CNRP onder bespottelijke voorwaarden wordt ontbonden; |
11. |
herhaalt zijn pleidooi voor gerichte sancties en dringt er bij de Raad op aan beperkende maatregelen vast te stellen, met inbegrip van reisverboden en bevriezing van tegoeden, ten aanzien van de politieke leiders en leiders van de veiligheidstroepen en hun economische belangen, in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten, teneinde alle personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen en voor de ontbinding en daaropvolgende onderdrukking van de oppositie in Cambodja ter verantwoording te roepen; |
12. |
verzoekt de Commissie de komende lokale verkiezingen op de voet te volgen en zich voor te bereiden om indien nodig alle beschikbare instrumenten te gebruiken — met inbegrip van de volledige schorsing van de EBA-status van Cambodja en andere sancties — indien uit de verkiezingswaarnemingen blijkt dat er sprake is van oneerlijke verkiezingen; |
13. |
vraagt de Commissie met aandrang dat zij in al haar contacten met de Cambodjaanse regering aandringt op duidelijk omschreven mensenrechtenbenchmarks, en de in deze resolutie aan de orde gestelde punten van zorg, met inbegrip van de EBA-status van Cambodja, opneemt in het kader van haar voortdurende nauwere samenwerking met de Cambodjaanse autoriteiten; verzoekt de Commissie de situatie nauwlettend in het oog te houden en na te gaan wat het effect is van de gedeeltelijke schorsing van de EBA-status op de meest kwetsbare maatschappelijke groeperingen; |
14. |
verzoekt de Commissie toezicht te houden op alle bilaterale financiële steun aan de Cambodjaanse regering en ervoor te zorgen dat bilaterale financiële steun wordt verleend aan Cambodjaanse maatschappelijke organisaties en oppositiepartijen; |
15. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Asean, de regering, de premier en de Nationale Vergadering van Cambodja. |
(1) PB L 269 van 19.10.1999, blz. 18.
(2) De CNRP is opgericht in 2012 na een fusie van de Candlelight Party en de Human Rights Party. Na de gedwongen ontbinding van de CNRP in 2017 leefde de Candlelight Party weer op en werd de belangrijkste oppositiepartij van Cambodja.
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/124 |
P9_TA(2022)0202
Mededingingsbeleid — jaarverslag 2021
Resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2022 over het mededingingsbeleid — jaarverslag 2021 (2021/2185(INI))
(2022/C 465/11)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 101 t/m 109, |
— |
gezien de relevante regels, richtsnoeren, resoluties, openbare raadplegingen, mededelingen en documenten van de Commissie over mededinging, |
— |
gezien het verslag van de Commissie van 7 juli 2021 over het mededingingsbeleid in 2020 (COM(2021)0373) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie van dezelfde datum (SWD(2021)0177), |
— |
gezien zijn resolutie van 9 juni 2021 over het mededingingsbeleid — jaarverslag 2020 (1), |
— |
gezien advies ECON-VII/015 van het Europees Comité van de Regio’s over het verslag van de Commissie van 7 juli 2021 over het mededingingsbeleid 2020 (COM(2021)0373), |
— |
gezien de follow-up die de Commissie heeft gegeven aan de resolutie van het Parlement van 18 juni 2020 over het mededingingsbeleid — jaarverslag 2019 (2), |
— |
gezien de mededelingen van de Commissie van 19 maart 2020, 3 april 2020, 8 mei 2020, 29 juni 2020, 13 oktober 2020, 28 januari 2021 en 18 november 2021 over een tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (C(2021)8442), |
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 5 mei 2021 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren (COM(2021)0223), |
— |
gezien het eerste jaarverslag van de Commissie over de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie, van 23 november 2021 (3); |
— |
gezien het regelgevingspakket, inclusief de voorstellen van de Commissie van 15 december 2020 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) (COM(2020)0825), en over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector (wet inzake digitale markten) (COM(2020)0842), |
— |
gezien Richtlijn (EU) 2019/1 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt (4), |
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 12 juli 2021 getiteld “Notice on the definition of relevant market for the purposes of Community competition law of 9 December 1997” (SWD(2021)0199), |
— |
gezien de ondersteunende studie bij de mededeling van de Commissie over de evaluatie van de definitie van relevante markt voor de toepassing van het communautaire mededingingsrecht, die in opdracht van DG Concurrentie (DG COMP) van de Commissie is uitgevoerd en in juni 2021 is gepubliceerd (5), |
— |
gezien het verslag van de bijzondere adviseurs getiteld “Mededingingsbeleid voor het digitale tijdperk”, dat in opdracht van DG COMP is opgesteld en in 2019 is gepubliceerd (6), |
— |
gezien het verslag getiteld “Kwetsbaarheid van consumenten op belangrijke markten in de Europese Unie”, dat in opdracht van het Directoraat-Generaal Justitie en Consumentenzaken van de Commissie (7) is opgesteld en in 2016 is gepubliceerd, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 18 november 2021 getiteld “A competition policy fit for new challenges” (COM(2021)0713) en de bijlage daarbij, |
— |
gezien de mededeling en routekaart van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640), |
— |
gezien Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (de “Europese klimaatwet”) (8), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 21 december 2021 over de richtsnoeren inzake staatssteun voor klimaat, milieubescherming en energie 2022 (9), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 december 2021 over de richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen (10), |
— |
gezien mededeling van de Commissie van 9 december 2021 over richtsnoeren voor de toepassing van het EU-mededingingsrecht op collectieve overeenkomsten met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van zelfstandigen zonder werknemers (C(2021)8838), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “Een nieuwe industriestrategie voor Europa” (COM(2020)0102), alsook de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021, waarbij die strategie werd geactualiseerd (COM(2021)0350), |
— |
gezien Verordening (EU) 2021/1237 van de Commissie van 23 juli 2021 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (11), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 21 december 2021 over de goedkeuring van de inhoud van een ontwerp voor een mededeling van de Commissie over de richtsnoeren inzake staatssteun voor klimaat, milieubescherming en energie 2022 (C(2021)9817), |
— |
gezien zijn resolutie van 21 oktober 2021 over de richtsnoeren inzake staatssteun op het gebied van klimaat, energie en milieu (CEEAG) (12), |
— |
gezien Speciaal verslag nr. 24/2020 van de Europese Rekenkamer, getiteld “De EU-controle op concentraties en EU-antitrustprocedures van de Commissie: opschaling van het markttoezicht nodig”, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 26 maart 2021 getiteld “Handvatten voor de toepassing van het verwijzingsmechanisme van artikel 22 van de concentratieverordening op bepaalde categorieën zaken” C(2021)1959, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 9 juli 2021 over de goedkeuring van de inhoud van een ontwerp van verordening van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (C(2021)5026) en de bijlage daarbij, en de bijlage bij de mededeling van de Commissie van 9 juli 2021 over de nota van de Commissie over richtsnoeren inzake verticale afspraken (C(2021)5038), |
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 14 juli 2021 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (COM(2021)0564), |
— |
gezien artikel 54 van zijn Reglement, |
— |
gezien het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming, |
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0064/2022), |
A. |
overwegende dat het mededingingsbeleid van de EU — met name in tijden van onzekerheid en dubbele transformatie — een essentiële rol toekomt bij het waarborgen van doeltreffende concurrentie, het bevorderen van innovatie, nieuwe werkgelegenheid, groei, concurrentievermogen en ondernemerschap, het vaststellen van eerlijke economische voorwaarden, met name middels het stimuleren van innovatie die nieuwe technologieën helpt ontwikkelen die ons op hun beurt kunnen helpen om meer te doen, met minder milieuschade, en het bevorderen van een efficiënte toewijzing van middelen, en het vergroten van de keuzemogelijkheid en het waarborgen van billijke prijzen voor consumenten, en het bevorderen van de veerkracht van de interne markt; |
B. |
overwegende dat met het mededingingsbeleid van de Unie wordt beoogd te waarborgen dat de mededinging niet wordt verstoord op de interne markt; overwegende dat het mededingingsbeleid een onmiskenbaar effect heeft op de specifieke economische belangen van eindafnemers die goederen of diensten kopen; |
C. |
overwegende dat de Commissie snel op de uitbraak van de COVID-19-crisis heeft gereageerd door speciale mededingingsregels vast te stellen, die van tijdelijke aard moeten blijven; |
D. |
overwegende dat het mededingingsbeleid bedrijven moet stimuleren te investeren in en gebruik te maken van meer geavanceerde digitale infrastructuur en hulpmiddelen (zoals cloudtechnologie, microprocessoren, en artificiële intelligentie) en minder vervuilende en efficiëntere productietechnologieën; |
E. |
overwegende dat de Commissie over een passend en doeltreffend pakket instrumenten, methoden en maatregelen moet beschikken om voor een strikte handhaving van het mededingingsbeleid en de mededingingsregels te zorgen, en ervoor te zorgen dat de mededingingsregels uniform worden toegepast, en dus bij te dragen aan belangrijke beleidsprioriteiten; overwegende dat de Commissie op onpartijdige en objectieve wijze moet optreden teneinde de geloofwaardigheid van het mededingingsbeleid van de EU te vrijwaren; |
F. |
overwegende dat een passend regelgevingskader voor het mededingingsbeleid van essentieel belang is om ervoor te zorgen dat de EU-markt in zijn geheel een ruimte wordt die het voor internationale ondernemingen en investeerders aantrekkelijker maakt om actief in te worden, alsook om de EU-productiesector te versterken en werkgelegenheid in de Unie te creëren; |
G. |
overwegende dat de politieke onafhankelijkheid van nationale mededingingsautoriteiten van cruciaal belang is om de onpartijdigheid en geloofwaardigheid van het mededingingsbeleid te waarborgen; |
H. |
overwegende dat een evenwichtige afstemming van de mededingingsregels van de Unie op haar industriële beleid en haar internationale handelsbeleid van essentieel belang is voor het terughalen van de activiteiten in de waardeketen en het versterken van het mondiale concurrentievermogen; |
I. |
overwegende dat digitale markten zich kenmerken door een steeds grotere concentratie en het risico in zich dragen van minder investeringen in innovatie en algemene ontwrichting als gevolg van de verslechterende marktdynamiek en de toegenomen marktmacht; |
J. |
overwegende dat de energieprijzen in Europa een ongekend hoog niveau hebben bereikt, waarbij gas in het najaar van 2021 400 % duurder was dan in het voorjaar van hetzelfde jaar, hetgeen onder andere toe te schrijven is aan het gebrek aan concurrentie op de gasbevoorradingsmarkt; |
K. |
overwegende dat het mededingingsbeleid van de EU geschikt moet zijn voor de duurzame dubbele transitie; |
L. |
overwegende dat internationale uitwisseling en samenwerking essentieel zijn voor het tot stand brengen van een mondiaal en concurrerend “level playing field”; overwegende dat het EU-mededingingsbeleid de hoeksteen voor de integriteit en veerkracht van de interne markt moet vormen, alsook moet bijdragen aan de verwezenlijking van de prioriteiten van de Unie, met name middels het op gecoördineerde manier bevorderen van de dubbele (digitale en groene) transitie; |
M. |
overwegende dat internationale samenwerking en nieuwe instrumenten, zoals de verordening inzake buitenlandse subsidies, van essentieel belang zijn om ervoor te zorgen dat niet-EU-landen worden ontmoedigd om ondernemingen die in de Unie actief zijn op concurrentieverstorende wijze te subsidiëren, overeenkomstig de regels van de interne markt, die dergelijke praktijken van de lidstaten en EU-bedrijven verbieden; overwegende dat de EU de beleidsmaatregelen en praktijken van niet-EU-landen en -entiteiten in dit verband nauwlettend in de gaten moet houden en monitoren; |
N. |
overwegende dat er behoefte bestaat aan versterkte coördinatie tussen de beleidsdoelstellingen van de Unie in het kader van de Green Deal en de Overeenkomst van Parijs enerzijds, en de mededingingsregels anderzijds; |
Algemene overwegingen
1. |
benadrukt dat terdege rekening moet worden gehouden met de uitdagingen naar aanleiding van de COVID-19-pandemie en dat de redelijke, progressieve en evenredige afbouw van de specifieke steunmaatregelen, met waarborgen betreffende de volledige naleving van de EU-mededingingsregels met het oog op het “level playing field” en het concurrentievermogen van ons bedrijfsleven, met name wat de behoeften van de EU-industrie aangaat, het leidende beginsel moet zijn; wijst erop dat naarmate het economisch herstel vordert, steunmaatregelen geleidelijk specifieker moeten worden voordat zij uiteindelijk volledig worden afgeschaft; wijst op de noodzaak om “cliff-edge”-effecten te vermijden, en een asymmetrisch herstel en het risico van grotere economische verschillen binnen de interne markt te voorkomen; |
2. |
benadrukt dat een mededingingsbeleid dat gericht is op het waarborgen van een gelijk speelveld in alle sectoren, waarmee innovatie en kwaliteit worden gestimuleerd en de keuzemogelijkheden voor consumenten worden verruimd, van cruciaal belang is om ervoor te zorgen dat de interne markt rimpelloos functioneert; wijst op de negatieve effecten van praktijken in verband met aanbevolen detailhandelsprijzen, die de interne markt en de mededinging tussen bedrijven ondermijnen; |
3. |
benadrukt dat de EU niet te afhankelijk moet zijn van mondiale toeleveringsketens, met name in de sectoren die als belangrijk zijn aangemerkt voor onze strategische autonomie en voor een veerkrachtige en duurzame economie, die tijdens de pandemie kwetsbaar zijn gebleken; |
4. |
neemt kennis van de raadpleging van de Commissie met betrekking tot de kwestie van de richtsnoeren voor de toepassing van het EU-mededingingsrecht op collectieve overeenkomsten met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van zelfstandigen zonder werknemers; verzoekt de Commissie in de richtsnoeren (zowel online als offline) ook aandacht te besteden aan alle groepen zelfstandigen zonder werknemers; |
5. |
is van mening dat grotere concurrentie op de markt voor producten de winstmarges en de prijzen onder druk zet en aldus bijdraagt tot een matiging van de inflatie; |
6. |
dringt erop aan een doeltreffend systeem van op elkaar afgestemde en complementaire regelgevings- en handhavingsinstrumenten te ontwikkelen voor het faciliteren van de digitale en de groene transitie, alsook de industriële ontwikkeling en convergentie, voor meer duurzame economische groei en het creëren van werkgelegenheid in de EU; geeft aan dat de dubbele transitie een proces moet zijn dat werkgelegenheid tot stand brengt en EU-ondernemingen in staat stelt een concurrentievoordeel te realiseren bij de implementatie daarvan, resulterend in een groter concurrentievermogen van de EU; vestigt de aandacht op de Europese klimaatwet, waarvan de doelstellingen alleen daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd middels particuliere en publieke investeringen; |
7. |
juicht het toe dat het mededingingsbeleid van de EU erom bekend staat doeltreffend te blijven door in te spelen op nieuwe marktontwikkelingen; dringt aan op een sterk en doeltreffend mededingingsbeleid, en op de handhaving daarvan, teneinde de economie van de EU in staat te stellen zich te herstellen en de dubbele (groene en digitale) transitie op duurzame, sociaal en territoriaal inclusieve manier te realiseren; benadrukt dat eventuele aanpassingen erin moeten resulteren dat het EU-mededingingsbeleid innovatie in de dubbele transitie blijft bevorderen, de veerkracht van de interne markt bevordert, en zorgt voor handhaving van een sterk concurrerende socialemarkteconomie, in combinatie met waarborging van billijke prijzen voor consumenten; |
8. |
benadrukt dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) de hoeksteen van de Europese economie vormen en 99,8 % van alle bedrijven in de EU uitmaken; merkt op dat kmo’s door de grote bijdrage die zij leveren aan de werkgelegenheid en hun toegevoegde waarde cruciaal zijn voor het garanderen van economische groei en sociale integratie in de EU; betreurt het feit dat kmo’s ondanks hun groeimogelijkheden tegen problemen kunnen aanlopen bij de toegang tot financiering; |
9. |
is ingenomen met de aanbevelingen uit 2021 van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) over concurrentieneutraliteit, en verzoekt de Commissie om concurrentieneutraliteit in het regelgevingsklimaat van de interne markt te handhaven; |
10. |
herinnert eraan dat diensten in termen van bruto toegevoegde waarde de grootste sector van economische activiteit in de EU vormen en dat de interne markt voor diensten aanzienlijk achterblijft in vergelijking tot de interne markt voor goederen; benadrukt dat de resterende ongerechtvaardigde barrières in de ontwikkeling van de interne markt voor diensten moeten worden aangepakt, onder meer door handhaving van de mededingingsregels; is in dit verband ingenomen met het gezamenlijk initiatief inzake binnenlandse regelgeving voor diensten, dat door de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is aangenomen om de administratieve rompslomp in de handel in diensten te verminderen; |
11. |
herinnert aan het rapport uit 2021 van het Internationaal Monetair Fonds over mededinging, innovatie en inclusieve groei, waarin wordt gesteld dat concurrentie en door innovatie aangestuurde groei van cruciaal belang zijn om productiviteitswinsten te behalen en breed gefundeerde groei te ondersteunen; merkt op dat in het rapport tevens vermeld wordt dat beleidsmaatregelen ter ondersteuning van innovatie tevens de dynamiek in het bedrijfsleven kunnen verbeteren en marktmacht kunnen verminderen; |
12. |
geeft nogmaals aan dat de bestaande mededingingsinstrumenten grondig getoetst en doeltreffend gehandhaafd moeten worden en dat, in voorkomend geval, nieuwe instrumenten moeten worden ontwikkeld die geschikt zijn voor onderzoeken op digitale markten; |
13. |
benadrukt dat adequaat moet worden ingespeeld op de nieuwe uitdagingen door de doeltreffendheid van de onderzoeken te vergroten door het gebruik van nieuwe instrumenten die voortvloeien uit rekenmiddelen (bijv. big data, artificiële intelligentie, en machine learning/deep learning) bij de handhaving van het mededingingsrecht; |
14. |
benadrukt dat de grondige toetsing met name gericht moet zijn op het waarborgen van de integriteit van de interne markt, het bevorderen van duurzame en inclusieve economische groei in het belang van consumenten, en het versterken van de consumentenrechten, zowel online als offline; is evenwel van mening dat regelingen voor uitzonderlijke omstandigheden in geen geval mogen worden aangegrepen om nationale of EU-overheidsmiddelen te gebruiken om kapitaal te injecteren in ondernemingen die economisch niet levensvatbaar zijn of die geen echt publiek strategisch belang dienen; |
15. |
neemt kennis van de oplettendheid van de Commissie bij het handhaven van de regels inzake staatssteun op het gebied van belastingheffing, en roept de Commissie op waakzaam te blijven; stelt evenwel vast dat diverse recente besluiten van de Commissie in geruchtmakende mededingingszaken op fiscaal gebied door het Gerecht van de Europese Unie zijn vernietigd; verzoekt de Commissie de noodzakelijke lessen te trekken uit de bedoelde uitspraken, teneinde het risico van vernietiging van besluiten bij toekomstige zaken op dit gebied tot een minimum te beperken; |
Beleidsreactie op de COVID-19-pandemie
16. |
neemt kennis van de verlenging met zes maanden van het tijdelijke kader voor staatssteunmaatregelen, dat was ingesteld in reactie op de COVID-19-crisis en tot doel heeft het herstel sneller te laten verlopen; benadrukt dat de reden voor de verlenging de aanhoudende economische gevolgen waren van de COVID-19-crisis in verschillende sleutelsectoren met de opkomst van nieuwe virusvarianten; herinnert eraan dat staatssteunregelingen op het niveau van de lidstaten worden ontwikkeld, hetgeen tot een ongelijk speelveld kan leiden voor de ondernemingen die op de interne markt actief zijn; dringt er bij de Commissie op aan dergelijke verstorende effecten te monitoren; dringt er bij de Commissie met klem op aan om een mogelijke versnippering van de Europese industriestrategie nauwlettend te volgen en te voorkomen; |
17. |
verzoekt de Commissie het tijdelijke staatssteunkader zo snel mogelijk aan een beoordeling te onderwerpen, zodat het Europees Parlement een robuust en op feiten gebaseerd politiek debat kan voeren, alsook met het oog op toekomstig werk aan het EU-mededingingsbeleid; |
18. |
merkt op dat de nationale herstel- en veerkrachtplannen geschikte instrumenten zijn om het herstel van en de aanpak van structurele veranderingen in nationale economieën te versnellen; is van oordeel dat de staatssteunmaatregelen die onderdeel van de nationale herstel- en veerkrachtplannen uitmaken, flexibel en prioritair moeten worden behandeld; benadrukt dat speciale aandacht moet worden geschonken aan investeringen die in het kader van de nationale herstel- en veerkrachtplannen worden gedaan, teneinde de ontwikkeling van particuliere participatie op middellange termijn mogelijk te maken; herinnert eraan dat de maatregelen die in het kader van de nationale herstel- en veerkrachtplannen worden genomen, moeten voldoen aan alle vereisten als bedoeld in de verordening betreffende de herstel- en veerkrachtfaciliteit (13), in het bijzonder de groene en de digitale pijler; |
19. |
verwelkomt de geplande evaluatie van de regels inzake gezondheids- en sociale diensten van algemeen economisch belang, die bedoeld is te garanderen dat ze (de regels) helpen bij het verwezenlijken van de doelstellingen en “fit for purpose” zijn; herinnert eraan dat het belangrijk is burgers kwalitatief hoogwaardige diensten van algemeen economisch belang aan te bieden; |
20. |
herhaalt dat het toestaan van staatssteun in het kader van diensten van algemeen economisch belang essentieel blijft voor de overlevingskansen van diverse gemeenschappen in Europa, met name in het kader van staatssteun die wordt verstrekt aan geïsoleerde, verafgelegen of perifere gebieden in de Unie; |
21. |
benadrukt de problemen waar de horeca in de Unie mee is geconfronteerd als gevolg van de pandemie; erkent de aan deze sector toegekende steun; |
22. |
beklemtoont dat het belangrijk is dat de Commissie en de lidstaten een routekaart voor de periode na de COVID-19-crisis opstellen voor het geleidelijk afbouwen van de in het kader van de COVID-19-pandemie toegekende overheidssteun, met niet-verstorende en beter gerichte staatssteun, teneinde het economisch herstel, het concurrentievermogen en de groei niet te verstoren, en hoogwaardige werkgelegenheid te waarborgen; onderstreept dat een aanzienlijk bedrag aan staatssteun aan bedrijven is toegekend voor het opvangen van de gevolgen van de maatregelen voor het indammen van de pandemie; beklemtoont dat tijdens het proces ook rekening moet worden gehouden met de dynamiek van de interne markt, en het feit dat grotere lidstaten meer staatssteun kunnen geven dan kleinere lidstaten, hetgeen in fragmentering van de interne markt kan resulteren; |
23. |
merkt op dat de steunmaatregelen die tijdens de COVID-19-crisis zijn genomen een buitengewoon karakter hadden en noodzakelijk waren in het licht van de ongekende gezondheids- en economische crisis, maar dat het buitengewone niveau van overheidssteun niet het nieuwe normaal mag worden; |
24. |
wijst er met klem op dat in de routekaart voor de periode na de COVID-19-crisis rekening moet worden gehouden met kmo’s uit plattelands- en minder ontwikkelde gebieden, die toegang moeten krijgen tot bredere markten, en dat ruimtelijke problemen als gevolg van geografische nadelen moeten worden weggenomen, teneinde dergelijke kmo’s gelijke steun, eerlijke kansen en een evenwichtige ontwikkeling op de hele interne markt te bieden; |
Mededingingsbeleid inzake handhaving en globalisering
25. |
benadrukt dat het belangrijk is het concurrentievermogen van Europese bedrijven in een context van toenemende mondiale concurrentie te waarborgen, te streven naar wederkerigheid, en te zorgen voor eerlijke mededinging op de interne markt; merkt op dat het internationale klimaat zorgvuldig moet worden geanalyseerd bij de vaststelling van de definitie van relevante markt in mededingings- en concentratiezaken; verzoekt de Commissie een inclusief en breed perspectief op de relevante markt te ontwikkelen, teneinde Europese bedrijven de kans te geven om effectief te concurreren op een mondiaal toneel; benadrukte dat er sprake moet zijn van een gelijk speelveld; |
26. |
benadrukt het belang van een gestructureerde mondiale dialoog en van samenwerking op het gebied van handhaving van het mededingingsbeleid, met name met betrekking tot staatssteunkwesties; |
27. |
is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om de handhaving van de internemarktregels van de richtlijn betreffende een evenredigheidsbeoordeling voor gereglementeerde beroepen (14) te verbeteren door inbreukprocedures in te leiden; verzoekt de lidstaten de evenredigheidsbeoordeling naar behoren uit te voeren wanneer zij nationale regels opleggen; benadrukt dat een incorrecte tenuitvoerlegging van de EU-regels inzake de evenredigheidsbeoordeling uiteindelijk nadelig kan uitpakken voor consumenten in de vorm van buitensporige prijzen, de ontwikkeling van innovatieve diensten kan ondermijnen of zelfs kan leiden tot een beperktere toegang tot diensten; |
28. |
verwelkomt het voorstel van de Commissie voor een nieuwe verordening inzake buitenlandse subsidies, teneinde iets te doen aan de potentieel verstorende gevolgen voor de interne markt, de handhavingskloof te dichten, de belangen van de Unie veilig te stellen, en voor een gelijk speelveld te zorgen voor Europese bedrijven, door gebruik te maken van de instrumenten en de voornaamste maatregelen van het EU-mededingingsrecht; benadrukt het belang van het bevorderen van een Europees regelgevingskader dat buitenlandse investeringen en de activiteiten van internationale ondernemingen in de EU stimuleert; |
29. |
benadrukt dat de staatssteunregels van de EU van toepassing moeten zijn op alle ondernemingen die actief zijn op de interne markt; benadrukt dat de Unie open moet blijven voor buitenlandse directe investeringen en wijst met name op gerichte beleidsmaatregelen en investeringen om banen terug te halen naar de EU en positieve sociale en milieu-externaliteiten te bevorderen; verzoekt de Commissie op coherente wijze aan concentratiecontrole, screening van buitenlandse directe investeringen, en controle op buitenlandse subsidies te doen; |
30. |
merkt op dat nationaal belastingbeleid en nationale belastingmaatregelen gevolgen kunnen hebben voor de belastinginning van andere lidstaten; herhaalt dat belastingen soms gebruikt kunnen worden om directe staatssteun toe te kennen, waarbij een ongelijk speelveld op de interne markt tot stand wordt gebracht, en benadrukt derhalve dat de Commissie heeft aanbevolen dat de lidstaten geen financiële steun toekennen aan bedrijven met banden met belastingparadijzen; herinnert eraan dat de Raad de Commissie heeft verzocht na te gaan hoe de verstorende effecten als gevolg van de deelname van inschrijvers die belastingparadijzen buiten de EU voor belastingontwijking gebruiken, kunnen worden aangepakt; |
31. |
herinnert eraan dat uit de empirische analyse in de studie van de OESO uit 2021 blijkt dat financiering onder de marktwaarde mogelijk een bijdrage heeft geleverd aan overcapaciteit in een aantal sectoren, en dat subsidies tevens in negatieve zin lijken samen te hangen met de productiviteit van ondernemingen; merkt op dat de bevindingen van de OESO ook aanleiding gaven tot aanzienlijke bezorgdheid over een gebrek aan transparantie met betrekking tot financiering onder de marktwaarde; is van mening dat de EU deze negatieve consequenties van buitenlandse subsidies op de interne markt doeltreffend moet aanpakken, gezien de mogelijke negatieve effecten van regelgeving, waaronder administratieve rompslomp en regeldruk, vergeldingsmaatregelen en gevolgen voor investeringen en groei; |
32. |
verzoekt de Commissie het mededingingsbeleid nauwgezet en op onpartijdige wijze te blijven handhaven, en tegelijkertijd in te zetten op een permanente constructieve dialoog en samenwerking over belangrijke technologische en economische thema’s met gelijkgezinde partners en belanghebbende partijen; benadrukt het belang van nationale mededingingsautoriteiten voor het behoud van markten en het waarborgen van een gelijk speelveld tijdens de COVID-19-uitbraak; benadrukt hun grotere rol in de platformeconomie; |
33. |
juicht de start van de Handels- en Technologieraad EU-VS en de gezamenlijke dialoog tussen de EU en de VS over mededingingsbeleid op technologiegebied toe, die tot doel hebben de economische en trans-Atlantische betrekkingen te verdiepen op basis van gemeenschappelijke waarden; stelt vast dat de transformatie van de EU-regels voor digitale platformondernemingen door de VS wordt gevolgd met vergelijkbare wetgevingsinitiatieven en individuele onderzoeken; |
34. |
benadrukt dat specifieke samenwerkingsovereenkomsten met derde landen op het gebied van het mededingingsbeleid een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan de doeltreffendheid daarvan, en erkent het belang van nationale mededingingsautoriteiten voor het handhaven en waarborgen van de toepassing van het EU-mededingingsbeleid; |
Op de nieuwe uitdagingen toegesneden mededingingsbeleid en staatssteun
35. |
is ingenomen met het onderhandelingsmandaat van het Parlement betreffende de wet digitale markten zoals goedgekeurd in de plenaire vergadering, en wijst er met klem op dat het Parlement bereid is mee te werken aan een versnelde afronding van de onderhandelingen over de wet digitale markten en de inwerkingtreding van de nieuwe regels; |
36. |
verzoekt de Commissie zorg te dragen voor een soepele en snelle implementatie van de nieuwe regelgevingsmaatregelen, én te zorgen voor synergie-effecten met en het vermijden van overlappingen c.q. duplicaties van bestaande en nieuwe maatregelen; |
37. |
verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de regelgevings- en handhavingstaken binnen haar diensten snel en op transparante wijze worden gedelegeerd, teneinde inefficiënties en administratieve rompslomp te elimineren; herhaalt dat beperkte toegang tot relevante gegevens de toegang van deelnemers tot de markt kan belemmeren; benadrukt dat de digitale transformatie de noodzaak van aanpassing van de handhaving van het mededingingsbeleid vergroot; benadrukt dat voor specifieke deskundigheid met betrekking tot digitale kwesties moet worden gezorgd; verzoekt de Commissie in dit verband voldoende passende personele en financiële middelen ter beschikking te stellen voor het organiseren van de implementatie van de wet digitale markten; is van mening dat aanvullende antitrustzaken en zaken op het gebied van de wet digitale markten, zowel op nationaal als op EU-niveau, baat zullen hebben bij betere coördinatie en handhaving, door het nieuwe instrument op het huidige mededingingskader af te stemmen; |
38. |
verzoekt de Commissie de transparantie van het evaluatieproces voor staatssteun te verbeteren, en ervoor te zorgen dat een duidelijke motivering, een beschrijving van de staatssteun en meetbare indicatoren voor monitoring en evaluatie ex post in het proces zijn inbegrepen; benadrukt derhalve dat het noodzakelijk is om wanneer staatssteun wordt toegekend ex post te controleren of de uitvoering ervan op doeltreffende wijze heeft plaatsgevonden; is van mening dat ook de uitkomst van de raadplegingsfase openbaar moeten worden gemaakt; |
39. |
verwelkomt de recente uitspraak van het Gerecht van de EU (15) waarin de beoordeling van de Commissie van het misbruik van een dominante marktpositie wordt bevestigd, die dient als bewijs voor en voorbeeld van de doeltreffende toepassing van traditionele EU-mededingingsregels in de context van een digitale economie, met name in verband met de wet digitale diensten en de interactie van mondiale digitale platforms met andere Europese bedrijven; merkt op dat antitrustzaken (16) in de regel lang duren en verwacht dat de nieuwe instrumenten die met de wet digitale markten beschikbaar komen, zullen helpen om concurrentieverstorend gedrag sneller op te lossen; |
40. |
verwelkomt de toetsing van de instrumenten van het EU-mededingingsrecht, zoals aangekondigd in de mededeling van de Commissie van 18 november 2021; geeft overigens aan dat dit niet mag betekenen dat, indien nodig, geen nieuwe instrumenten worden ontwikkeld; is van mening dat mededingingsbeoordelingen aangepast moeten zijn aan de handhaving van het EU-mededingingsrecht en de veranderende marktdynamiek; |
41. |
is ingenomen met de vastberadenheid van de Commissie om oneerlijke voorwaarden aan te pakken, teneinde voor meer prijstransparantie te zorgen en een eind te maken aan oneerlijke en onredelijke handelspraktijken; stelt vast dat er steeds meer gevallen aan het licht komen van uitbuitings- en uitsluitingspraktijken, zoals het met voorkeur behandelen van eigen producten of diensten; |
42. |
wijst op de aanbevelingen (17) van de Europese Rekenkamer (ERK) aan de Commissie om een meer proactieve benadering te hanteren door marktrelevante informatie op een consistente en kostenefficiënte wijze te verzamelen en te verwerken, en om zaken die een onderzoek behoeven te selecteren op basis van duidelijke wegingscriteria, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een puntensysteem; benadrukt, in lijn met de aanbevelingen van de ERK, dat de nieuwe regels tot een verbetering van de rapportage over de resultaten van handhavend ingrijpen moeten leiden, in plaats van te focussen op rapportage over activiteiten; |
43. |
wijst erop dat winstbejag moet worden geaccepteerd, en niet zonder objectieve en op feiten gebaseerde redenen meteen als concurrentieverstoring mag worden bestempeld; herinnert eraan dat concurrentieverstorend gedrag verboden is en hyperconcurrerend gedrag niet; wijst op het feit dat als een bepaald aanbod om gemaksredenen veel klanten trekt, dit op zichzelf onvoldoende aanleiding is voor ongerustheid; verzoekt de Commissie dit onderscheid te maken bij de handhaving van antitrustregels; |
44. |
verwelkomt de in gang gezette toetsing van de staatssteunregels, die erop gericht is voor samenhang te zorgen met zowel de bestaande als nieuwe regelgevingsbeginselen met relevantie voor de dubbele transitie; |
45. |
benadrukt dat de Commissie staatssteunzaken van geval tot geval beoordeelt en onderstreept dat de transparantie van het proces van beoordeling van staatssteunzaken moet worden vergroot; erkent dat belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (IPCEI’s) een belangrijk instrument zijn, gezien het ontegenzeggelijke en goed-gedocumenteerde bestaan van gevallen van marktfalen; herhaalt dat staatssteun voor IPCEI’s als vuistregel moet worden besteed aan onderzoek en ontwikkeling; |
46. |
neemt kennis van de geplande herziening van de hieraan gerelateerde onderdelen van de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) (18); |
47. |
neemt kennis van nieuwe richtsnoeren van de Commissie voor staatssteunregels op het gebied van klimaat, milieubescherming en energie, alsook van haar inspanningen om de richtsnoeren van 2014 aan te scherpen en aan te passen aan de Europese Green Deal, en steunt de vaststelling van nieuwe richtsnoeren om economische en ecologische duurzaamheid in evenwicht te brengen; stelt dat ecologisch duurzame staatssteun essentieel is om de klimaat-, energie- en milieubeschermingsdoelstellingen van de EU te verwezenlijken en tegelijkertijd een rechtvaardige transitie te waarborgen; stelt vast dat publieke en private investeringen in de technologieën die nodig zijn voor de groene transitie essentieel zijn voor de implementatie van de Europese klimaatwet, en met name voor de ontwikkeling van baanbrekende innovatieve oplossingen en de opschaling van relevante technologieën om de doelstelling van klimaatneutraliteit te behalen; benadrukt dat het ambitieniveau van het “Fit for 55”-pakket vereist dat een aantal specifieke energiesectoren een bepaalde mate van overheidssteun krijgen om de transitie aan te kunnen; |
48. |
vindt dat in de richtsnoeren rekening moet worden gehouden met diegenen die lijden onder de oplopende energiekosten, alsook met de “knock on”-effecten hiervan voor de economie van de EU en haar externe concurrentievermogen, alsmede met de sociaal-economische gevolgen van de stijgende prijzen voor energie en eindproducten voor de burgers van de EU; |
49. |
juicht het toe dat in de richtsnoeren inzake staatssteun op het gebied van klimaat, energie en milieu een nieuw hoofdstuk is opgenomen over steun voor de vervroegde stopzetting van de winning van steenkool, schalie-olie en turf; benadrukt dat de uitfasering van steenkool een van de belangrijkste aanjagers van decarbonisatie is en herinnert aan zijn resolutie van 20 oktober 2021 waarin het heeft opgeroepen tot het invoeren van duidelijke waarborgen voor de geleidelijke afschaffing van fossiele brandstoffen, en dat deze waarborgen verplichte stopzettingsdata zouden kunnen omvatten; herinnert er verder aan dat in deze resolutie staat dat de staatssteunregels niet mogen resulteren in, respectievelijk mogen bijdragen tot “lock-in”-effecten van broeikasgasemissies, of de totstandbrenging van gestrande activa, en verzoekt de Commissie om monitoring en toepassing van maatregelen om “lock-in”-effecten waar mogelijk te voorkomen, op een wijze die volledig in overeenstemming is met de klimaatdoelstellingen van de Unie, in combinatie met waarborgen betreffende herstel van de COVID-19-crisis, nieuwe banen in de EU en het concurrentievermogen; |
50. |
is van oordeel dat het mainstreamen van groene en digitale strategieën cruciaal is voor het ondersteunen van de transitie van de EU; verzoekt de Commissie deze benadering op te nemen in de toekomstige voorwaarden voor staatssteun op het moment dat zij de de-minimisverordening (19) aan een beoordeling onderwerpt; merkt op dat de de-minimisplafonds zouden kunnen worden herzien, rekening houdend met de economische realiteit waar de lidstaten mee worden geconfronteerd, met inachtneming van de doelstellingen die moeten worden bereikt op het gebied van het milieu, energie en de digitale transitie; |
51. |
vindt het zorgwekkend dat de connectiviteit van insulaire, perifere en afgelegen regio’s in de EU in het laagseizoen praktisch tot stilstand komt, met alle nadelige gevolgen vandien voor de inwoners en de bedrijven in deze regio’s; verzoekt de Commissie serieus te kijken naar staatssteunbeslissingen met betrekking tot de connectiviteit van insulaire, perifere en afgelegen regio’s in de EU, in het bijzonder gezien het feit dat zij hard getroffen zijn door de pandemie; |
52. |
dringt erop aan voorzichtig te zijn bij de consolidering van de Europese luchtvaartindustrie, in het licht van de enorme bedragen aan staatststeun die aan sommige luchtvaartmaatschappijen in de EU zijn toegekend, teneinde ervoor te zorgen dat luchtvaartmaatschappijen niet in de gelegenheid worden gesteld als gevolg daarvan kleinere concurrenten in de EU uit te schakelen of over te nemen; |
53. |
stelt vast dat er op diverse specifieke markten voor financiële gegevens meerdere aanbieders zijn en dat, hoewel geen van hen een dominant marktaandeel heeft, de mededinging toch zeer beperkt is; stelt vast dat de genomen maatregelen ter bevordering van de mededinging op deze markt ontoereikend zijn gebleken; |
54. |
is van oordeel dat de middelen die aan DG COMP van de Commissie worden toegewezen afdoende moeten zijn voor de werkdruk en het takenpakket ervan; is van mening dat moet worden gezorgd voor specifieke deskundigheid in de context van de digitale economie; |
55. |
onderstreept dat de Metaverse onderworpen is aan de relevante wetgevingskaders, zoals het privacy- en gegevensbeschermingskader, de digitale wetgeving en het mededingingskader; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan er actief op toe te zien dat bedrijven en entiteiten die aan en in de Metaverse werken de eerder genoemde wetgevingskaders naleven; |
56. |
betreurt de eerdere killeracquisities, die buiten het toepassingsgebied van de EG-concentratieverordening (20) vielen; |
Concentraties
57. |
verzoekt de Commissie met klem versneld invulling te geven aan haar toezegging om de mededeling over de definitie van relevante markt voor de toepassing van het communautaire mededingingsrecht te herzien; merkt op dat de Commissie een oproep tot het indienen van feitelijke gegevens heeft gedaan voor de herziening en actualisering van haar mededeling over de definitie van relevante markt; benadrukt dat deze herziening geactualiseerd en aangepast moet worden om rekening te houden met de toegenomen mondiale mededinging, de mededinging in de toekomst en de dubbele transitie, met inbegrip van de evoluerende kenmerken van het ecosysteem van digitale markten, veelzijdige markten, het belang van gegevens en markten voor gratis diensten; |
58. |
wijst erop dat gegevens een bron zijn van aanzienlijke economische macht en invloed, en is van mening dat niet-monetaire factoren in aanmerking moeten worden genomen bij het definiëren van digitale markten; |
59. |
verzoekt de Commissie te overwegen de richtlijnen voor fusies te herzien om rekening te houden met de uitdaging met betrekking tot het concurrentievermogen van de EU-industrie; is ingenomen met de rol van de eenheid Prioriteiten en Strategische Coördinatie van DG COMP, die erop neerkomt dat DG COMP bij onderzoeken in het kader van zaken gebruik maakt van de expertise van alle DG’s van de Commissie; is van mening dat de deskundigheid van de Commissie op het gebied van de industriestrategie of sectorale strategieën zou kunnen worden vergroot om de onderzoeksteams van DG Concurrentie in staat te stellen de haalbaarheid en consequenties van corrigerende maatregelen ten opzichte van de prioriteiten van de Commissie in kaart te brengen; |
60. |
erkent de bijdrage van de concentratieverordening van de EG aan de goede werking van de interne markt en verzoekt de Commissie haar kernbeginselen te blijven bevorderen en handhaven; |
61. |
benadrukt dat, in de digitale economie, prijs niet altijd een allesomvattende parameter is voor de definitie van relevante markt; benadrukt dat consumenten op digitale markten voor gratis diensten toegang hebben tot producten en diensten in ruil voor hun gegevens en daardoor worden blootgesteld aan profilering en advertenties waarbij functionaliteiten zoals kwaliteit, privacy, gegevensverwerking en zorgvuldigheid geschiktere parameters zijn; herinnert eraan dat prijsgerelateerd testen niet de enige methode is waarover de Commissie beschikt bij het vaststellen van de definitie van relevante productmarkt; |
62. |
benadrukt dat de technologische middelen voor en verzameling van persoonsgegevens die relevant zijn voor onlinepersonalisering en prijsdiscriminatie veelvuldig zijn, zich snel ontwikkelen en moeilijk op te sporen zijn; herinnert eraan dat onlinemarktplaatsen, platforms en sociale media gebruik kunnen maken van technieken voor gegevensanalyse en profilering om de efficiëntie van advertenties op het niveau van individuele consumenten te verbeteren, de rangschikking van aanbiedingen te personaliseren, of prijzen te variëren om de kosten van het dienen van individuele klanten weer te geven; |
63. |
geeft eens te meer aan dat gegevens essentieel zijn voor de digitale markt verzoekt de Commissie dan ook zo goed mogelijk gebruik te maken van de wet digitale markten en aanvullende wetgevingsvoorstellen te presenteren, naar het voorbeeld van de datawet; |
64. |
neemt kennis van de handvatten van de Commissie voor bepaalde aspecten van artikel 22 van de EG-concentratieverordening; vindt het overigens zorgwekkend dat dit initiatief wel eens niet zou kunnen volstaan om de verordening aan te passen aan de behoeften van moderne bedrijfsmodellen, zoals killeracquisities die innovatie in gevaar kunnen brengen; verzoekt de Commissie de praktische toepassing van de bedoelde handvatten te verduidelijken, teneinde ervoor te zorgen dat zowel nationale autoriteiten als fuserende partijen er iets aan hebben; |
65. |
verzoekt de Commissie haar regels inzake fusies en overnames met betrekking tot de bepalingen van de waarde van persoonsgegevens te herzien; verzoekt de Commissie bij haar besluiten over digitale fusies en overnames met name volledig rekening te houden met activa in de vorm van persoonsgegevens en de waarde ervan op dezelfde manier te bepalen als voor alle andere traditionele fysieke activa; dringt er bij de Commissie op aan een bredere benadering toe te passen bij de evaluatie van digitale fusies en de effecten van gegevensconcentratie te beoordelen; merkt op dat de overname van entiteiten met specifieke gegevensbronnen kan leiden tot een concentratie van de controle over waardevolle en niet te repliceren gegevensbronnen en tot gevolg kan hebben dat de fuserende partijen betere toegang tot gegevens hebben dan hun concurrenten; benadrukt dat gegevensconsolidatie door middel van fusies kan leiden tot een versterking van een dominante positie of de overnemende entiteit in staat kan stellen zijn marktmacht te benutten, en in sommige gevallen vragen kan doen rijzen met betrekking tot marktafscherming; |
66. |
verzoekt de Commissie voort te bouwen op bestaande initiatieven om de samenwerking tussen toezichthouders op het gebied van antitrust en gegevensbescherming te intensiveren om het misbruik van bedrijfsgegevens te controleren en te voorkomen dat bedrijven consumentengegevens gebruiken om een oneerlijk concurrentievoordeel te behalen; |
67. |
merkt op dat omzetdrempels mogelijk niet geschikt zijn om alle zaken op te sporen die door de mededingingsautoriteiten moeten worden geëvalueerd in concentratiezaken; |
68. |
is van oordeel dat de nationale autoriteiten de informatie die zij naar aanleiding van de toepassing van artikel 12 van de wet digitale markten ontvangen, zouden moeten kunnen gebruiken om te verzoeken een onderzoek in te stellen naar een concentratie uit hoofde van artikel 22 van de concentratieverordening; |
Antitrust en kartels
69. |
steunt een grondige herziening van de huidige regels inzake verticale overeenkomsten, “fine-tuning” van de veiligehavenbepalingen, en de vaststelling van regels die aansluiten bij de behoeften van e-commerce en platformondernemingen, om marktbeperkingen als gevolg van de ambivalente effecten van dergelijke overeenkomsten te voorkomen, en is van oordeel dat ervoor moet worden gezorgd dat een en ander aansluit op de regels inzake digitale markten zoals die op dit moment geformuleerd zijn; |
70. |
is met name van mening dat antitrustprocedures de laatste jaren te lang duren, waardoor noodzakelijke besluiten te lang op zich laten wachten, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de doelmatigheid van de handhaving van de mededingingswetgeving, met name in het geval van sterk groeiende digitale markten; is dan ook van mening dat de wet digitale markten, alsook antitrustzaken, van urgent belang zijn; |
71. |
neemt kennis van de opening door de Commissie van antitrustonderzoeken naar mogelijke concurrentieverstorende gedragingen in de sector onlineadvertentietechnologie; stelt voor dat de Commissie een marktstudie van de sector in de EU verricht om kwesties te onderzoeken die van invloed zijn op de mededinging; |
72. |
merkt op dat de consumentenmarkt voor het internet der dingen (IoT) de komende jaren aanzienlijk zal groeien, maar ziet ook dat er in deze sector nog steeds tekortkomingen bestaan, zoals het gebrek aan interoperabiliteit, hetgeen de concurrentie en de keuze voor consumenten zou kunnen beperken; verzoekt de Commissie een grondige analyse van dergelijke mogelijke gevolgen voor de interne markt uit te voeren, met inbegrip van een kosten-batenanalyse van eventueel regelgevend optreden; is ingenomen met het sectoraal onderzoek van de Commissie naar het internet der dingen, en verzoekt haar om — waar nodig — verdere actie te ondernemen op het gebied van normen, en de meeneembaarheid van en de toegang tot gegevens; |
73. |
maakt zich onverminderd grote zorgen over de vergaande concentratie in de Europese landbouw- en voedingsmiddelenketen; verzoekt de Commissie nogmaals met spoed een grondige analyse van de omvang en het effect van inkoopallianties uit te voeren, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan het waarborgen van eerlijke concurrentie en meer transparantie in de handelspraktijken van supermarktketens, met name wanneer dergelijke praktijken van invloed zijn op de waarde van een merk en op de productkeuze, of innovatie of prijsvergelijkbaarheid belemmeren; |
74. |
merkt op dat de verticale groepsvrijstellingsverordening (21) en de bijbehorende verticale richtsnoeren (22) onvoldoende aangepast zijn aan recente marktontwikkelingen, met name de groei van onlineverkoop en onlineplatforms; merkt tevens op dat de Commissie momenteel werkt aan haar voorstel om de verordening en de richtsnoeren beter aan te passen; wijst erop dat er zorgen bestaan over de sector duurzame goederen, waar fabrikanten rechtstreeks concurreren met het netwerk van distributeurs door de contractuele voorwaarden van de verticale distributieverhoudingen te wijzigen, waardoor distributeurs een concurrentienadeel ondervinden en kmo’s de markt uit worden gedreven; benadrukt dat de digitalisering van de sector duurzame goederen ook aanleiding geeft tot bezorgdheid met betrekking tot mededinging; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat bij een toekomstige herziening rekening wordt gehouden met het misbruik dat plaatsvindt door middel van selectieve distributieovereenkomsten, etikettering en andere maatregelen die bedoeld zijn om de aankoop, distributie en wederverkoop van goederen over grenzen heen te voorkomen; |
75. |
is van mening dat het in de ontwerprichtsnoeren voor de herziening van de verticale groepsvrijstellingsverordening gemaakte onderscheid tussen verticale prijsbinding, die de markt verstoort, en de minimale geadverteerde prijs, dat onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden kan worden toegestaan, een instrument zou kunnen zijn om kmo’s te ondersteunen zich te weren tegen agressieve prijsconcurrentie op onlinemarktplaatsen; verzoekt de Commissie met het oog hierop in de richtsnoeren te verduidelijken onder welke voorwaarden de minimale geadverteerde prijs geen verticale prijsbinding is; |
76. |
herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de gevolgen van territoriale leveringsbeperkingen die strijdig zijn met de mededinging aan te pakken, met als doel het verwezenlijken van een volledig functionerende interne markt en het waarborgen van de bijbehorende potentiële voordelen voor de consument; herhaalt dat territoriale leveringsbeperkingen het gevolg kunnen zijn van verschillende praktijken, zoals weigeren te leveren, dreigen met het stopzetten van leveringen aan een bepaalde distributeur, de verkoophoeveelheden beperken, zonder opgave van redenen per lidstaat een ander productaanbod leveren en andere prijsstellingen hanteren, en de taalopties voor productverpakkingen beperken; |
77. |
herhaalt zijn eerdere oproep aan de Commissie om ongerechtvaardigde geoblocking en andere belemmeringen voor grensoverschrijdende onlineverkoop die, zoals vastgesteld in de eerste beoordeling op korte termijn van de verordening inzake geoblocking (23), nog altijd bestaan, te monitoren en weg te nemen; neemt er in dit verband kennis van dat een dialoog met belanghebbenden is opgestart; |
78. |
beklemtoont dat het belangrijk is dat de nationale mededingingsautoriteiten binnen het Europees Mededingingsnetwerk (ECN) met elkaar samenwerken; onderstreept dat hun bijdrage aan handhaving tot de hoekstenen behoort van de wet digitale markten in zijn huidige vorm; verzoekt de Commissie de toepassing van Richtlijn (EU) 2019/1 (24) aan een grondige beoordeling te onderwerpen; is ingenomen met de omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1 in nationaal recht in de lidstaten, waardoor de nationale mededingingsautoriteiten in staat worden gesteld het mededingingsbeleid op doeltreffendere wijze te handhaven; benadrukt dat de versterkte onderzoeks- en besluitvormingscapaciteiten van de nationale mededingingsautoriteiten, alsook toereikende personele en financiële middelen, het mogelijk maken de mededingingsregels beter te handhaven op onafhankelijke en onpartijdige wijze; beveelt aan de analytische capaciteit van de nationale mededingingsautoriteiten te vergroten om hen in staat te stellen de complexiteit van de handhaving van het mededingingsrecht op digitale markten beter aan te pakken; beveelt de nationale mededingingsautoriteiten voorts aan samen te werken op het gebied van het delen van goede praktijken, alsook met andere bevoegde autoriteiten, daarbij een multidisciplinaire aanpak volgend voor het openbreken van het hokjesdenken wat betreft handhaving, aangezien concurrentieverstorend gedrag zich ook kan voordoen op gebieden van gegevensbescherming of consumentenrecht; |
79. |
wijst erop hoe belangrijk het is de onafhankelijkheid van de nationale toezichthoudende en mededingingsautoriteiten te garanderen, en wijst nogmaals op de alsmaar groeiende noodzaak om te voorzien in doeltreffendere communicatie-, informatie- en samenwerkingskanalen op het niveau van de EU; benadrukt in dit verband dat deze autoriteiten moeten worden voorzien van de personele, financiële en technologische middelen die zij nodig hebben om hun taken naar behoren uit te voeren; benadrukt ten slotte het belang om zo streng mogelijke transparantie- en onafhankelijkheidseisen te handhaven met betrekking tot de mandaten van deze autoriteiten, van de benoemingsmechanismen tot aan de regels inzake de toegang tot informatie; |
80. |
wijst erop dat de handhaving onafhankelijk moet blijven en dat hiervoor gebruik moet worden gemaakt van “fit-for-purpose”- screeninginstrumenten en passend gekwalificeerd personeel, teneinde het toenemende aantal steeds uitdagender soorten zaken efficiënt te kunnen behandelen; |
81. |
brengt in herinnering dat een grondige analyse van Richtlijn 2014/104/EU (25) niet mogelijk was als gevolg van de laattijdige omzetting en het gebrek aan informatie over de rechtszaken; verzoekt de Commissie desalniettemin de implementatie van de richtlijn voortdurend te monitoren en de resultaten van de analyse openbaar te maken; |
82. |
meent dat het Parlement een actieve rol moet spelen in het politieke debat over het mededingingsbeleid; merkt op dat het Parlement als waarnemer meer moet worden betrokken bij de activiteiten van werkgroepen en deskundigengroepen, zoals het International Competition Network (ICN) en de OESO, om beter inzicht te krijgen in het onderwerp en op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen, teneinde beter voorbereid te zijn op zijn rol als medewetgever; wijst erop dat het Parlement moet deelnemen aan EU Competition Weeks en andere bijeenkomsten waar vertegenwoordigers van de lidstaten worden uitgenodigd; merkt op dat de werkgroep Mededinging een nuttig instrument is om uitwisselingen tussen het Europees Parlement en DG COMP te bevorderen; |
83. |
veroordeelt de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde militaire aanval van Rusland op Oekraïne; juicht de buitengewone maatregelen toe die de EU neemt om de bevolking van Oekraïne te helpen; steunt de maatregelen ten behoeve van ngo’s en bedrijven die vluchtelingen helpen om vanuit landen waar oorlog woedt naar de Unie te komen; |
84. |
verzoekt de Commissie de situatie nauwlettend in de gaten te houden en in voorkomend geval de flexibiliteit die het EU-staatssteunkader biedt te gebruiken om de lidstaten in staat te stellen steun te geven aan de bedrijven en sectoren die het meest onder de aanhoudende Russische militaire agressie tegen Oekraïne lijden en die getroffen zullen worden door de aan Rusland opgelegde sancties; |
o
o o
85. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de nationale parlementen van de lidstaten en de nationale en, indien van toepassing, regionale mededingingsautoriteiten van de lidstaten. |
(1) PB C 67 van 8.2.2022, blz. 2.
(2) PB C 362 van 8.9.2021, blz. 22.
(3) Verslag van de Commissie van 23 november 2021 getiteld “Eerste jaarverslag over de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie” (COM(2021)0714).
(4) PB L 11 van 14.1.2019, blz. 3.
(5) https://ec.europa.eu/competition-policy/system/files/2021-06/kd0221712enn_market_definition_notice_2021_1.pdf
(6) Europese Commissie, Directoraat-Generaal Concurrentie, Montjoye, Y., Schweitzer, H., Crémer, J., “Mededingingsbeleid voor het digitale tijdperk”, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2019, https://data.europa.eu/doi/10.2763/407537.
(7) Europese Commissie, Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding, “Kwetsbaarheid van consumenten op belangrijke markten in de Europese Unie, eindverslag”, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2016, https://data.europa.eu/doi/10.2818/056024.
(8) PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1.
(9) PB C 80 van 18.2.2022, blz. 1.
(10) PB C 508 van 16.12.2021, blz. 1.
(11) PB L 270 van 29.7.2021, blz. 39.
(12) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0441.
(13) Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).
(14) Richtlijn (EU) 2018/958 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 betreffende een evenredigheidsbeoordeling voorafgaand aan een nieuwe reglementering van beroepen (PB L 173 van 9.7.2018, blz. 25).
(15) Arrest van het Gerecht van 10 november 2021, Google en Alphabet tegen de Europese Commissie, T-612/17, ECLI:EU:T:2021:763.
(16) Ibid.
(17) Speciaal verslag nr. 24/2020 van de Europese Rekenkamer, De EU-controle op concentraties en EU-antitrustprocedures van de Commissie: opschaling van het markttoezicht nodig, 19 november 2020.
(18) PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1.
(19) PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1.
(20) Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de “EG-concentratieverordening” (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).
(21) Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 102 van 23.4.2010, blz. 1).
(22) PB C 130 van 19.5.2010, blz. 1.
(23) Verordening (EU) 2018/302 van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2018 inzake de aanpak van ongerechtvaardigde geoblocking en andere vormen van discriminatie van klanten op grond van nationaliteit, verblijfplaats of plaats van vestiging in de interne markt (PB L 60 I van 2.3.2018, blz. 1).
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/137 |
P9_TA(2022)0203
Bedreigingen voor de stabiliteit, veiligheid en democratie in West- en Sahel-Afrika
Resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2022 over de bedreigingen voor de stabiliteit, veiligheid en democratie in West-Afrika en de Sahelregio (2022/2650(RSP))
(2022/C 465/12)
Het Europees Parlement,
— |
gezien zijn resolutie van 16 september 2020 over de samenwerking tussen de EU en Afrika op het gebied van veiligheid in de Sahelregio, West-Afrika en de Hoorn van Afrika (1), en die van 25 maart 2021 getiteld “Een nieuwe strategie EU-Afrika — een partnerschap voor duurzame en inclusieve ontwikkeling” (2), |
— |
gezien zijn resolutie van 20 mei 2021 over de situatie in Tsjaad (3), |
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2021 over schendingen van de mensenrechten door particuliere militaire en beveiligingsondernemingen, met name de Wagner Group (4), |
— |
gezien zijn resoluties van 17 februari 2022 getiteld “Uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid — jaarverslag 2021” (5), en “Uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — jaarverslag 2021” (6), |
— |
gezien zijn resolutie van 1 maart 2022 over de aanval van Rusland op Oekraïne (7), |
— |
gezien de 41e Paritaire Parlementaire Vergadering tussen de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) en de EU, die van 1 tot 3 april 2022 in Straatsburg (Frankrijk) is gehouden, |
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948, |
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, |
— |
gezien het protocol van de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) inzake democratie en goed bestuur, |
— |
gezien de Agenda 2063 van de Afrikaanse Unie (AU), |
— |
gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, |
— |
gezien het Afrikaans handvest inzake democratie, verkiezingen en bestuur, |
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNCAC), dat in werking is getreden op 14 december 2005, |
— |
gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (8) (hierna “de Overeenkomst van Cotonou”), en de herzieningen hiervan van 2005 en 2010 (9), |
— |
gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s), in het bijzonder SDG 16 over de bevordering van rechtvaardige, vreedzame en inclusieve samenlevingen voor duurzame ontwikkeling, |
— |
gezien Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) — Europa in de wereld (10), |
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 9 maart 2020 getiteld “Naar een brede strategie met Afrika” (JOIN(2020)0004), |
— |
gezien de strategie voor veiligheid en ontwikkeling van de landen van de groep van vijf voor de Sahel (G5-Sahel) van september 2016, het kader voor geïntegreerde prioritaire maatregelen van februari 2020, de Alliance Sahel en het partnerschap voor veiligheid en stabiliteit in de Sahel, |
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de leden van de Europese Raad en de lidstaten van de G5-Sahel van 28 april 2020, |
— |
gezien het gezamenlijke communiqué van de tweede bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Afrikaanse Unie (AU) en de EU van 25 tot en met 26 oktober 2021, |
— |
gezien de Sahel-conferentie die op 17 februari 2022 in Parijs is gehouden, |
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de zesde AU-EU-top van 17-18 februari 2022, |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 21 februari 2022 over de verlenging en de uitbreiding van de uitvoering van het concept “gecoördineerde maritieme aanwezigheid” in de Golf van Guinee, |
— |
gezien Besluit (GBVB) 2020/253 van de Raad van 25 februari 2020 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2018/906 tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Sahelregio (11), |
— |
gezien resolutie 2590 (2021) van de VN-Veiligheidsraad van 30 augustus 2021 over de verlenging van de bij resolutie 2374 (2017) van de Veiligheidsraad opgelegde sancties en de verlenging van het mandaat van het Groep van deskundigen betreffende Mali tot 30 september 2022, |
— |
gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN-Veiligheidsraad van 11 november 2021 over de gezamenlijke strijdkrachten van de groep van vijf voor de Sahel, |
— |
gezien resolutie A/ES-11/1 van de Algemene Vergadering van de VN van 1 maart 2022 over de agressie tegen Oekraïne, |
— |
gezien de VN-agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid, |
— |
gezien het communiqué van de Raad voor Vrede en Veiligheid van de AU van 31 januari 2022 over de situatie in Burkina Faso, |
— |
gezien de mededeling van de voorzitter van de Commissie van de AU van 6 augustus 2021 naar aanleiding van de terroristische aanslagen tegen Burkina Faso, Mali, Niger en Tsjaad, |
— |
gezien de mededeling van de voorzitter van de Commissie van de AU van 24 januari 2022 over de situatie in Burkina Faso, |
— |
gezien de buitengewone top van de staatshoofden en regeringsleiders van de Ecowas van 3 februari 2022 over de politieke situatie in Burkina Faso, Guinee en Mali, |
— |
gezien de verklaring van vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) Josep Borrell van 26 januari 2022 over Burkina Faso, |
— |
gezien de op 21 juni 2017 aangenomen resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de veiligheidssituatie in de regio Sahel-Sahara, |
— |
gezien de resoluties van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 11 maart 2021 over democratie en de eerbiediging van grondwetten in EU- en ACS-landen, van 28 september 2021 over de rol die parlementen kunnen spelen bij het versterken van de internationale veiligheid, en van 21 november 2019 over de impact van sociale media op bestuur, ontwikkeling, democratie en stabiliteit, |
— |
gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat in de betrokken regio’s de optelling van bedreigingen van armoede, gebrek aan toegang tot sociale basisvoorzieningen, klimaatverandering, terroristische gewapende groeperingen, toenemend geweld tussen gemeenschappen die vechten over land en hulpbronnen, voedselonzekerheid, ontheemding van mensen en gendergeweld heeft geleid tot een complexe context van instabiliteit en onveiligheid; |
B. |
overwegende dat de Sahel en West-Afrika een cruciale rol spelen voor de veiligheid en stabiliteit van het gehele Afrikaanse continent; overwegende dat de veiligheidssituatie in deze regio’s de afgelopen jaren sterk is verslechterd, hetgeen een bedreiging vormt voor de regionale en internationale stabiliteit; overwegende dat sinds de val van het Kadhafi-regime in Libië in 2011 het geweld in de Sahel is toegenomen en dat dit bijgevolg een van de regio’s is die het meest te lijden heeft onder de proliferatie van illegale handvuurwapens; overwegende dat de Sahel een van de armste regio’s ter wereld is; |
C. |
overwegende dat het Franse leger in 2013, na een verzoek van de Malinese regering, operatie Serval heeft gelanceerd om jihadistische en andere militaire rebellengroepen uit het noorden van Mali te verdrijven, die waren begonnen aan een opmars naar het centrum van Mali; overwegende dat het Franse leger de doelstelling van deze missie met succes heeft verwezenlijkt; |
D. |
overwegende dat de afgelopen jaren tal van internationale missies en initiatieven zijn gelanceerd, waaronder de Multidimensionale Geïntegreerde Stabilisatiemissie van de VN in Mali (MINUSMA) in 2013, de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Niger in 2012, de opleidingsmissie van de Europese Unie in Mali in 2013, de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Mali in 2014, operatie Barkhane in 2014, de G5-Sahel in 2014, de gemeenschappelijke strijdkrachten van de G5-Sahel in 2017, de Alliance Sahel in 2017, de Coalitie voor de Sahel in 2020 en de taskforce Takuba in 2020; overwegende dat de Afrikaanse veiligheidsinstellingen de afgelopen tien jaar duizenden personeelsleden hebben ingezet bij vredesoperaties op het continent; overwegende dat het bij deze interventies nog steeds ontbreekt aan de capaciteit om de veiligheidsproblemen in de regio op te lossen; |
E. |
overwegende dat meer dan 200 leden van de VN-vredestroepen en meer dan 50 Franse soldaten van de Serval- en de Barkhane-missie, alsmede talrijke Afrikaanse soldaten, zijn gedood terwijl zij vochten voor de veiligheid van het Sahel-gebied; overwegende dat talrijke Europese en VN-soldaten gewond zijn geraakt tijdens hun inzet in de regio; |
F. |
overwegende dat ondanks de talrijke vredeshandhavingsinspanningen van de Sahellanden en de internationale gemeenschap, de situatie in de regio zeer onstabiel blijft; overwegende dat terreurgroepen, met inbegrip van islamistische terroristen die banden hebben met ISIS, zoals Boko Haram en de West-Afrikaanse provincie van de Islamitische Staat (ISWAP), hun aanwezigheid in de Sahel en West-Afrika hebben vergroot en verantwoordelijk zijn voor massamoorden, folteringen, seksueel geweld, gedwongen verdwijningen, plunderingen en gedwongen verplaatsingen; overwegende dat er in 2020 een sterke toename was van het aantal moorden, onder meer toegeschreven aan islamistisch geweld, waarbij volgens het Africa Center for Strategic Studies in totaal 4 250 doden zijn gevallen; overwegende dat meer dan 7,7 miljoen mensen in zeven landen in de Sahelregio ontheemd zijn geraakt; overwegende dat er momenteel ongeveer 3 miljoen binnenlands ontheemden in de regio zijn; |
G. |
overwegende dat de humanitaire behoeften zijn toegenomen ten gevolge van de verschillende, met elkaar verweven crises; overwegende dat momenteel 20 miljoen mensen dringend humanitaire hulp nodig hebben in de centrale Sahel; overwegende dat vrouwen en kinderen bijzonder kwetsbaar zijn voor en getroffen worden door de crisis; |
H. |
overwegende dat veiligheid, ontwikkeling en bescherming van de fundamentele mensenrechten elkaar versterken en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van duurzame vrede; overwegende dat duurzame vrede alleen kan worden bereikt als de onderliggende oorzaken van onveiligheid, zoals armoede, corruptie, honger en schaarste van hulpbronnen, worden aangepakt; |
I. |
overwegende dat de veiligheidsproblemen die in de landen van West-Afrika en de Sahelregio spelen niet overal gelijk zijn; overwegende dat deze problemen onder meer betrekking hebben op de activiteiten van terroristische organisaties die banden hebben met internationale jihadistische netwerken, etnische conflicten en conflicten tussen stammen, conflicten over de toegang tot natuurlijke hulpbronnen, buitengerechtelijke activiteiten van milities en veiligheidsdiensten, gewapende rebellie, separatistische conflicten en politiek en verkiezingsgeweld; |
J. |
overwegende dat de veiligheid van Europa en Afrika nauw met elkaar verbonden zijn; overwegende dat terroristen, gewapende groepen, milities en smokkelaars gebruikmaken van een reeks complexe, elkaar overlappende problemen in de regio, waaronder armoede, gebrek aan toegang tot sociale basisvoorzieningen, voedselonzekerheid, ontbossing, aantasting van het milieu, zwakke instellingen, corruptie en een gebrek aan vertrouwen in de staat; |
K. |
overwegende dat de klimaatverandering een zware weerslag heeft op de regio; overwegende dat dit tot verdere destabilisatie kan leiden; overwegende dat er een ernstig risico van radicalisering bestaat als gevolg van de economische, sociale en ecologische marginalisering in West-Afrika en de Sahel; |
L. |
overwegende dat de schuldenlast bijdraagt tot de bedreiging van de algemene stabiliteit van de landen in de Sahel en West-Afrika; |
M. |
overwegende dat het vermogen om deze veiligheidsproblemen aan te pakken nog verder is verzwakt door de COVID-19-pandemie; |
N. |
overwegende dat de consolidatie van de democratie in West-Afrika en de Sahelregio verder wordt ondermijnd door militaire staatsgrepen, ondemocratische grondwetswijzigingen, het hardhandig neerslaan van volksprotesten, beperkingen met betrekking tot de vrijheid van vergadering, de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid en beperkingen die worden opgelegd aan oppositiepartijen en politieke tegenstanders; |
O. |
overwegende dat er niet alleen sprake is van bedreigingen voor de veiligheid, maar dat daarnaast de consolidatie van de democratie in West-Afrika en de Sahelregio wordt ondermijnd door corruptie, hardhandig optreden tegen volksprotesten en -bijeenkomsten, beperkingen van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid, beperkingen die worden opgelegd aan oppositiepartijen en politieke tegenstanders, een losse omgang met presidentiële ambtstermijnen en andere grondwettelijke bepalingen, en capaciteitsproblemen bij de organisatie van inclusieve en transparante verkiezingen voor ontheemde bevolkingsgroepen; |
P. |
overwegende dat de EU, de AU, Ecowas en andere internationale organisaties de afgelopen 20 jaar verkiezingswaarnemingsmissies hebben uitgevoerd in West-Afrikaanse landen en landen in de Sahelregio; overwegende dat er in dit kader uitgebreide verslagen zijn gepubliceerd met belangrijke aanbevelingen voor hervormingen, waarvan er slechts enkele zijn opgevolgd; |
Q. |
overwegende dat volgens de corruptieperceptie-index van 2021 de corruptieniveaus niet overal in West-Afrika gelijk zijn, waarbij Kaapverdië en Senegal tot de best presterende landen op het gebied van anticorruptiehervormingen behoren, en Liberia, Mali en Nigeria tot de slechtst presterende landen; |
R. |
overwegende dat de toegenomen veiligheidsproblemen en de ontevredenheid van de burgers over regeringen en de internationale gemeenschap tot een aantal demonstraties hebben geleid waarin wordt opgeroepen tot verdere regeringshervormingen en verbeteringen van de veiligheidssituatie; overwegende dat beschuldigingen van corruptie en nepotisme aan het adres van de regionale regeringsinstanties al geruime tijd aanhouden en hebben geleid tot een gestage daling van het vertrouwen in en de tevredenheid over regeringen en hun instellingen; |
S. |
overwegende dat de algemene stand van de democratie en de samenwerking op veiligheidsgebied in de Sahel enorme tegenslagen te verduren kreeg toen de militairen in Mali en Burkina Faso hun regeringen omverwierpen, namelijk in Mali in augustus 2020, en opnieuw in mei 2021 toen de militairen precies dezelfde regering omverwierpen die zij eerder hadden geïnstalleerd, en vervolgens in januari 2022 toen een staatsgreep plaatsvond in Burkina Faso; overwegende dat hieruit een diepgewortelde crisis in de regio blijkt; |
T. |
overwegende dat Ecowas en de AU herhaaldelijk uitwisselingen met en bezoeken aan Mali en Burkina Faso hebben georganiseerd om te bemiddelen en compromissen te bereiken tussen de verschillende actoren; overwegende dat Ecowas bij talrijke gelegenheden heeft onderstreept dat het van belang is een duidelijk tijdschema vast te stellen voor de terugkeer naar democratische processen, met inbegrip van een datum voor democratische verkiezingen op korte termijn; |
U. |
overwegende dat na de staatsgreep in Guinee in september 2021 en de arrestatie van president Alpha Condé, die onlangs werd vrijgelaten, het land uitgesloten zal blijven van Ecowas totdat de constitutionele orde is hersteld; overwegende dat de militaire autoriteiten tot 25 april 2022 de tijd hebben gekregen om nadere gegevens over hun overgangsplan te verstrekken; overwegende dat zij op die datum om een nieuwe termijn hebben verzocht voor de indiening van een tijdschema voor de overgang; |
V. |
overwegende dat eerbiediging van de nationale constitutionele orde en de rechtsstaat even essentieel is voor het waarborgen van vrede en stabiliteit als voor het bestrijden van terrorisme en het waarborgen van militaire veiligheid; overwegende dat de handhaving van democratische beginselen, met inbegrip van de organisatie van transparante en inclusieve verkiezingen, van fundamenteel belang is om ervoor te zorgen dat regeringen een breed draagvlak hebben; overwegende dat burgers echte democratische processen ondersteunen en streven naar eerlijke participatie daarin; |
W. |
overwegende dat de betrokkenheid van de nationale parlementen bij de besluitvorming over veiligheidsvraagstukken van essentieel belang is voor de ontwikkeling van duurzame veiligheid en maatschappelijke stabiliteit; |
X. |
overwegende dat veiligheid, ontwikkeling en bescherming van de fundamentele mensenrechten elkaar versterken en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van duurzame vrede; |
Y. |
overwegende dat de afnemende ruimte voor maatschappelijke organisaties en de slinkende persvrijheid in een aantal landen in West-Afrika en de Sahelregio ernstige uitdagingen met zich meebrengen voor de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten; |
Z. |
overwegende dat de Europese Unie zich ervoor inzet de veiligheid en ontwikkeling van West-Afrika en de Sahelregio te ondersteunen via politieke, diplomatieke en humanitaire partnerschappen, en in dat kader onder meer technische steun verleent voor hervormingen van de veiligheidssector, versterking van militaire en politieopleidingen, verkiezingsprocessen en de verantwoordingsplicht, alsook versterking van het maatschappelijk middenveld; |
AA. |
overwegende dat de AU een hechte partner van de EU is bij vredes- en stabiliteitsinspanningen; overwegende dat de doelstellingen van regionale veiligheidsactoren, waaronder Ecowas en de Afrikaanse Stand-bytroepenmacht van de AU, overlappen met het belang dat de EU heeft bij het bijstaan van landen in moeilijkheden om vrede en welvaart te waarborgen; overwegende dat de leiders van de EU en de AU zijn overeengekomen de samenwerking op het gebied van vrede en veiligheid op het Afrikaanse continent op te voeren; overwegende dat het memorandum van overeenstemming tussen de AU en de EU inzake vrede, veiligheid en goed bestuur en de Europese Vredesfaciliteit bedoeld zijn om instabiliteit, radicalisering, gewelddadig extremisme en terrorisme te bestrijden en de volledige conflictcyclus via een geïntegreerde benadering aan te pakken; |
AB. |
overwegende dat de G5-Sahel, die door de EU en de AU wordt gesteund, zorgt voor veiligheid en regionale ontwikkeling in een poging om terrorisme te bestrijden en stabiliteit te brengen in het Sahelgebied; overwegende dat het de G5-Sahel moeite kost om vooruitgang te boeken en draagvlak te behouden; overwegende dat door de EU gefinancierde activiteiten voor conflictpreventie, bemiddeling, dialoog en verzoening nog steeds beperkt zijn; |
AC. |
overwegende dat alle inspanningen van de internationale gemeenschap zeer sterke componenten van democratische hervormingen en hervormingen van de veiligheidssector omvatten; overwegende dat de meeste landen in de regio te kampen hebben met een gebrek aan overheidscapaciteit om de broodnodige hervormingen daadwerkelijk door te voeren; |
AD. |
overwegende dat de aanwezigheid van buitenlandse particuliere militaire en beveiligingsondernemingen in West-Afrika de veiligheidstoestand en het politieke klimaat in de regio blijft destabiliseren; overwegende dat de zogenaamde Wagner-groep, een door de Russische regering gemachtigde groep van huurlingen, in Mali aanwezig is sinds zij eind 2021 door de militaire junta werd uitgenodigd; overwegende dat de Wagner-groep naar verluidt afhankelijk is van de Russische militaire infrastructuur, en dat het Russische Ministerie van Defensie betrokken is bij de financiering, rekrutering, opleiding en bescherming van Wagner-agenten; overwegende dat de Wagner-groep beschuldigd wordt van ernstige schendingen van de mensenrechten; |
AE. |
overwegende dat VN-deskundigen gezamenlijk hebben geconcludeerd dat de Wagner-groep zich in de Centraal-Afrikaanse Republiek schuldig heeft gemaakt aan grove en stelselmatige schendingen van de mensenrechten, waaronder standrechtelijke executies op grote schaal, willekeurige detenties, seksueel geweld, plunderingen, gedwongen verdwijningen en folteringen tijdens ondervragingen; |
AF. |
overwegende dat Rusland in de Sahel actief desinformatie heeft verspreid, en dat nog steeds doet, om Europese initiatieven die erop gericht zijn stabiliteit en veiligheid in de regio te brengen, in een kwaad daglicht te stellen; |
AG. |
overwegende dat de EU en haar missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid het voorwerp zijn geweest van desinformatiecampagnes en dringend moeten worden voorzien van de middelen voor doeltreffende strategische communicatie; overwegende dat de desinformatie zo ver is gegaan dat het Franse leger valselijk is beschuldigd van massamoord in de streek van Gossi in Mali, hoewel uit bewijsmateriaal blijkt dat Malinezen en buitenlanders die ervan worden verdacht tot de Wagner-groep te behoren, verantwoordelijk zijn voor een gruwelijk verzonnen en misleidend verzinsel; |
AH. |
overwegende dat internationale actoren, als gevolg van de vele tegenwerking door de Malinese overgangsautoriteiten, hebben geconcludeerd dat niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden om hun militaire inzet in Mali voort te zetten; |
AI. |
overwegende dat de Europese en internationale actoren op verzoek van hun Afrikaanse partners zijn overeengekomen hun gezamenlijke actie tegen het terrorisme in het Sahelgebied, met inbegrip van Niger en de Golf van Guinee, voort te zetten, en met hen politiek en militair overleg zijn begonnen om tegen juni 2022 de voorwaarden voor deze gezamenlijke actie vast te stellen; |
AJ. |
overwegende dat de situatie in de Sahel nauw verweven is met die in de Golf van Guinee; overwegende dat piraterij een bedreiging blijft voor de veiligheid in de Golf van Guinee; overwegende dat de Raad de uitvoering van de gecoördineerde maritieme aanwezigheid in de Golf van Guinee met twee jaar heeft verlengd; |
1. |
veroordeelt met klem het geweld en het verlies van mensenlevens in West-Afrika en de Sahelregio, waaronder de gewelddadigheden die plaatsgevonden hebben in het kader van militaire operaties, en spreekt zijn bezorgdheid uit over de toegenomen instabiliteit in de Sahel, die de veiligheid en stabiliteit van de betrokken landen ondermijnt en ingrijpende regionale en internationale gevolgen heeft; betuigt zijn solidariteit met en zijn medeleven aan de families van alle slachtoffers van terroristische aanslagen in de gehele regio; betuigt opnieuw zijn krachtige steun aan de volkeren van West-Afrika en de Sahelregio en hun streven naar vrede, mensenrechten, veiligheid, stabiliteit, economische ontwikkeling en sociale en democratische vooruitgang; brengt hulde aan de talrijke inspanningen van lokale en internationale actoren om vrede en vooruitgang in de hele regio te bevorderen; erkent dat de veiligheidssituatie in de Sahel een enorme uitdaging blijft en dat vele burgers te lijden hebben onder een gebrek aan veiligheid en het slachtoffer zijn geworden van terroristische aanslagen; |
2. |
benadrukt dat een alomvattend antwoord op de uitdagingen waarmee West-Afrika en de Sahel worden geconfronteerd, coördinatie tussen veiligheids-, klimaat-, ontwikkelings- en handelsbeleid vereist; |
3. |
uit zijn diepe bezorgdheid over de stand van de democratie in de Sahelregio en de recente staatsgrepen in de regio; verzoekt alle coupplegers om duidelijke grenzen te stellen aan de duur van de politieke overgangsperiodes, te zorgen voor een snelle terugkeer naar de grondwettelijke orde, de rechtsstaat en burgerregeringen, en de organisatie van transparante en inclusieve verkiezingen te faciliteren; |
4. |
herhaalt met klem zijn standpunt dat voor langetermijnsamenwerking met EU-actoren op het gebied van veiligheid en politiek, realistische tijdschema’s voor een terugkeer naar de democratie, met inbegrip van duidelijke en meetbare mijlpalen, een vereiste zijn; herinnert eraan dat, indien dergelijke realistische tijdschema’s ontbreken, elke toekomstige samenwerking met EU-actoren op losse schroeven zal komen te staan; |
5. |
merkt op dat staatsgrepen ondermijnend zijn voor de inspanningen die worden geleverd om de rechtsstaat te versterken en de democratische legitimiteit van regeringsoptreden te verzekeren; herinnert eraan dat echte democratische overgang en hervorming door burgers moeten worden geleid en volledige, actieve betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, vrouwen, jongeren en oppositiepartijen moeten toelaten; dringt er bij de autoriteiten in West-Afrika en de Sahelregio op aan de vrijheid van de media en de vrijheid van vergadering, vereniging en meningsuiting te eerbiedigen en te beschermen; |
6. |
benadrukt dat in de gehele regio echte nationale dialogen met alle sectoren van het maatschappelijk middenveld nodig zijn om een duidelijke toekomstvisie op democratie te schetsen, met concrete doelstellingen die door de verschillende niet-militaire en niet-statelijke actoren gezamenlijk worden overeengekomen en gedeeld; doet een beroep op de internationale gemeenschap om een dergelijke dialoog te helpen faciliteren door aan te bieden een bemiddelende rol te spelen; |
7. |
benadrukt dat eenheid de beste manier is om de talrijke uitdagingen waarmee de regio wordt geconfronteerd, aan te pakken; steunt derhalve de door de AU aangekondigde acties en de door Ecowas ondernomen acties ter verdediging van de democratie en de rechtsstaat; |
8. |
verzoekt de militaire leiders van alle staten in de Sahel om hun internationale verbintenissen na te komen, waaronder volledige eerbiediging van de mensenrechten; steunt de inspanningen van Ecowas om een routekaart voor mensenrechtenhervormingen en verantwoordingsplicht op te stellen, teneinde verdere schendingen van de mensenrechten te voorkomen, als onderdeel van een holistische inspanning om tot een oplossing van de verschillende crises te komen; |
9. |
herinnert eraan dat NDICI — Europa in de wereld geen steun verleent aan de financiering van bepaalde operaties die verband houden met de militaire of staatsveiligheidssector of operaties die kunnen leiden tot schendingen van de mensenrechten in partnerlanden; erkent dat de Sahel- en Sahara-gebieden met talrijke uitdagingen worden geconfronteerd, zoals klimaatverandering, economische crises en terroristische aanslagen; verzoekt Europa om meer solidariteit te tonen door de regio politiek en militair te steunen, onder meer via de Europese Vredesfaciliteit, met wapentraining die toereikend is voor de verdediging, ontwikkeling en eerbiediging van de mensenrechten; verzoekt alle EU-lidstaten hun mensenrechtenverplichtingen na te komen en af te zien van wapenleveranties die schendingen van de mensenrechten in West-Afrika en de Sahelregio zouden kunnen aanwakkeren; |
10. |
herinnert aan de belangrijke rol die de jeugd van Afrika kan spelen bij de totstandbrenging van een welvarende toekomst voor de regio; roept op tot meer inclusie en actieve deelname van vrouwen aan de democratische besluitvorming op alle niveaus en aan vredesopbouw- en verzoeningsinspanningen; veroordeelt het gebruik van seksueel geweld en alle vormen van intimidatie in conflictsituaties; |
11. |
benadrukt dat de toenemende armoede onder de bevolking de sociaal-economische basis vormt voor de ontwikkeling van criminele en terroristische groeperingen; wijst erop dat het ontbreken van toegang tot essentiële publieke diensten voor de bevolking, zoals water, sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg of onderwijs, de sociaal-economische basis vormt voor de ontwikkeling van terrorisme; benadrukt het belang van onderwijs als basis voor de bevordering van economische groei, de totstandbrenging van een democratische samenleving en het voorkomen van extremisme; |
12. |
benadrukt de rol die nationale parlementen spelen als het gaat om stabiliteit en democratisering; roept de Ecowas-staten op nationale en regionale democratische organen nog meer te betrekken bij veiligheidsaangelegenheden; is van mening dat een dergelijk optreden van de EU moet worden onderworpen aan een debat in het betrokken nationale parlement; roept de EU en de Ecowas-landen op de hulp op het gebied van veiligheid, ontwikkeling, humanitaire bijstand en de democratie beter te coördineren met het oog op een geïntegreerde benadering van vrede en veiligheid voor blijvende duurzame ontwikkeling in de gehele regio; |
13. |
wijst op de belangrijke bijdrage van de EU en haar lidstaten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp, en is ingenomen met het werk van de Alliance Sahel ter ondersteuning van het ontwikkelingswerk dat wordt geleid door regeringen van de G5-Sahel; roept op tot volledige operationalisering van de G5-Sahel en de EU-lidstaten om hierin nauw samen te werken door middel van financiële capaciteitsopbouw, de uitwisseling van militair materieel en het bieden van efficiënte opleiding in militaire en civiele operaties; |
14. |
onderstreept dat de veiligheidssituatie in de regio alleen kan worden verbeterd als de onderliggende oorzaken van geweld en conflicten worden aangepakt, waaronder armoede, klimaatverandering, ontheemding, gebrekkige toegang tot onderwijs en een gebrek aan kansen — problemen die door de COVID-19-pandemie stuk voor stuk zijn verergerd; erkent dat de diepere oorzaken van gewelddadig extremisme en terrorisme complex zijn; benadrukt dat de economieën van de regio moeten worden gestimuleerd, dat het scheppen van werkgelegenheid moet worden bevorderd en dat de basis moet worden gelegd voor duurzame ontwikkeling op de lange termijn; roept de EU op haar investeringen en ontwikkelingssamenwerking af te stemmen op het aanpakken van de diepere oorzaken van terrorisme en onveiligheid; |
15. |
uit zijn diepe bezorgdheid over de sterke achteruitgang van de voedselzekerheid in West-Afrika en de Sahelregio, die momenteel tientallen miljoenen mensen treft doordat de landbouwvoedselsystemen en de toeleveringsketens in deze regio’s alleen maar kwetsbaarder worden; wijst erop dat West-Afrika en de Sahelregio afhankelijk zijn van leveringen van tarwe uit Oekraïne; geeft uiting aan zijn zeer ernstige bezorgdheid over de alarmerende gevolgen op korte en middellange termijn voor de voedselzekerheid in West-Afrika en de Sahelregio die voortkomen uit de niet-uitgelokte oorlog van Rusland tegen Oekraïne, en de alarmerende mogelijkheid dat de oorlog een nieuwe en gevaarlijke honger- en voedingscrisis veroorzaakt; |
16. |
erkent het recht van West-Afrika en de Sahelregio op voedselsoevereiniteit als instrument om voedingszekerheid te verwezenlijken, de armoede terug te dringen en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan vrouwen in de landbouw en agrarische familiebedrijven, teneinde de beschikbaarheid van betaalbare levensmiddelen zeker te stellen; |
17. |
erkent de EU als de belangrijkste mondiale donor van humanitaire en ontwikkelingshulp; vraagt de Unie en haar lidstaten hun financiële en humanitaire hulp op te voeren, teneinde tegemoet te komen aan de dringende behoeften van de getroffen bevolkingen; betreurt dat verscheidene EU-lidstaten de doelstelling om 0,7 % van hun bruto nationaal inkomen te besteden aan officiële ontwikkelingshulp, niet hebben gehaald; |
18. |
wijst op het belang van vrije toegang tot humanitaire hulp en basisdiensten in conflictzones, ook voor mensen die in gebieden wonen die niet onder controle van de overheid staan; herinnert eraan dat alle partijen moeten handelen in overeenstemming met het internationaal humanitair recht, om elk risico dat humanitaire hulp bij de verkeerde personen belandt te voorkomen; benadrukt dat het van belang is dat humanitaire hulpverlening als neutraal en onpartijdig wordt gezien en dat de veiligheid van humanitaire hulpverleners wordt gewaarborgd; |
19. |
is ingenomen met de voortgang van sommige landen op het gebied van anticorruptie; dringt er bij Afrikaanse en EU-landen op aan alle vormen van corruptie te bestrijden; benadrukt het verband tussen corruptie en milieudelicten, die beide een groeiende bedreiging vormen voor de verwezenlijking van de SDG’s; merkt op dat de instabiliteit in de regio aangepakt moet worden om de mondiale veiligheid te kunnen bevorderen en vooruitgang te kunnen boeken bij de verwezenlijking van de SDG’s; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan anticorruptiebeleid aan te wenden door middel van versterkte capaciteitsopbouw ten aanzien van strafbare feiten die door de EU, Interpol en het Milieuprogramma van de VN als milieudelicten worden erkend; |
20. |
herinnert eraan dat klimaatverandering een steeds belangrijkere factor wordt voor de regionale stabiliteit in West-Afrika en de Sahel; verzoekt de staten van West-Afrika en de Sahel om met de EU-lidstaten samen te werken om de negatieve gevolgen van klimaatverandering voor de veiligheid en stabiliteit in de regio aan te pakken; |
21. |
herinnert eraan dat sterke overheidsstructuren nodig zijn om terrorisme te bestrijden en binnenlandse uitdagingen aan te pakken; beklemtoont dat het van belang is opnieuw een strategie te formuleren voor de bestrijding van terrorisme en gewelddadig extremisme in de betrokken regio’s, in overeenstemming met internationale normen, en dringt erop aan dat alle daders van dergelijke acties ter verantwoording worden geroepen en voor de rechter worden gebracht; |
22. |
verzoekt de nationale autoriteiten in de hele regio om seks tussen mensen van hetzelfde geslacht uit het strafrecht te halen en de rechten van de lhbti-bevolking te waarborgen; wijst erop dat mensen die op de vlucht zijn voor vervolging omdat zij tot de lhbti-gemeenschap behoren, recht moeten hebben op internationale bescherming in de EU; |
23. |
wijst nadrukkelijk op de inzet van de EU om een omvattende betrokkenheid bij de regio te waarborgen via het verlenen van politieke steun en technische en financiële bijstand, met name ten behoeve van hervormingen van de veiligheidssector en militaire opleiding, en via steun voor de bescherming en versterking van het maatschappelijk middenveld, aangezien dit essentieel is voor de aanpak van veiligheidsdreigingen; verzoekt Ecowas en de lidstaten van de EU om het memorandum van overeenstemming inzake vrede, veiligheid en bestuur op doeltreffende wijze ten uitvoer te leggen; |
24. |
onderstreept dat de humanitaire en ontwikkelingshulp van de EU er op gericht is het lijden van de burgerbevolking te voorkomen en hun elementaire levensomstandigheden te verbeteren; herinnert eraan dat duurzame ontwikkeling in Afrika alleen mogelijk is door een combinatie van menselijk kapitaal en externe ontwikkelingssteun; herinnert eraan dat migratie niet mag leiden tot braindrain; verzoekt de Commissie en de lidstaten om in samenwerking met hun internationale partners en met de relevante internationale organisaties dringend een beoordeling te maken van alle beschikbare middelen waarmee kan worden voorkomen dat Afrikaanse landen hun betalingsverplichtingen niet kunnen nakomen; |
25. |
spreekt zijn steun uit voor de inzet van de VN, de EU en de regio’s in West-Afrika en de Sahel op het gebied van vredeshandhaving, militaire opleiding en technische bijstand, met name in het kader van opleidings- en capaciteitsopbouwmissies van de EU, en voor de initiatieven van Ecowas en de Afrikaanse Unie; |
26. |
is ernstig bezorgd over het grote aantal gevallen van zeer ernstige schendingen van de mensenrechten door Malinese veiligheidstroepen, zoals gemeld door de MINUSMA van de VN, die zouden kunnen neerkomen op oorlogsmisdaden op grond van het humanitair recht; neemt kennis van het besluit van de VV/HV om een deel van de opleiding van de EU-opleidingsmissie in Mali en de EU-missie voor capaciteitsopbouw in Mali voor de Malinese strijdkrachten en nationale bewakers op te schorten, en dringt aan op opschorting van alle overige EU-steun aan de Malinese veiligheidssector totdat alle misdrijven voor de rechter zijn gebracht; |
27. |
erkent dat de verschillende internationale missies hun hoofddoel van duurzame vrede in de regio niet hebben bereikt en dat derhalve een bezinningsproces over de mandaten en de rol van internationale missies en het internationale beleid noodzakelijk is; benadrukt dat een herziening van de mandaten en verbintenissen van de EU erop gericht moet zijn de samenwerking met landen in West-Afrika en de Sahelregio een meer preventief karakter te geven; dringt er bij de Ecowas-landen en de EU op aan gezamenlijk een nieuwe aanpak te ontwikkelen voor de hervorming van de veiligheidssector en voor de bijstand op veiligheidsgebied; |
28. |
veroordeelt desinformatie over de EU en haar missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid; verzoekt de EU om zich te voorzien van alle nodige middelen voor een doeltreffendere strategische communicatie; |
29. |
benadrukt dat Europese of internationale steun alleen moet worden gezien als een aanvulling op nationale en regionale inspanningen; herinnert eraan dat de gastlanden eigenaar moeten blijven van alle initiatieven die op hun grondgebied plaatsvinden; herinnert eraan dat de politieke en maatschappelijke leiders dergelijke initiatieven derhalve ook moeten steunen, willen zij kans van slagen hebben; |
30. |
erkent dat, ondanks de aanhoudende veiligheidsuitdagingen, vooruitgang is geboekt in de strijd tegen gewapende islamistische groeperingen; herhaalt dat terroristische propaganda- en rekruteringsinitiatieven moeten worden bestreden als onderdeel van bredere strategieën ter bestrijding van de vatbaarheid voor terrorisme en rekrutering door terroristen; onderstreept tegelijkertijd dat het verlaten van gewelddadige extremistische groeperingen moet worden aangemoedigd en dat er meer gedaan moet worden om dergelijke strijders te deradicaliseren en opnieuw in de samenleving te integreren; |
31. |
uit scherpe kritiek op het besluit van de Malinese regering om de samenwerking met Europese actoren te belemmeren, waartoe zij onder meer uiting heeft gegeven door haar opzegging op 2 mei 2022 van twee belangrijke overeenkomsten, namelijk de statusovereenkomst, die het juridische kader neerlegt voor de aanwezigheid in Mali van de strijdkrachten van de Franse operatie Barkhane en de Europese taskforce Takuba, en het defensiesamenwerkingsverdrag tussen Mali en Frankrijk van 2014; uit scherpe kritiek op het feit dat Mali in januari 2022 het vertrek van het Deense en Franse contingent van zijn grondgebied eiste, alsook op zijn weigering om een Duits vliegtuig toestemming te verlenen voor toegang tot het Malinese luchtruim; |
32. |
veroordeelt de toenemende aanwezigheid van de door het Kremlin gesteunde Russische Wagner-groep in de Sahel; is er vast van overtuigd dat de betrokkenheid van de Wagner-groep bij West-Afrika indruist tegen de doelstelling om vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio te brengen en onverenigbaar is met veiligheids- en defensiesamenwerking met de EU; roept alle landen op de staat van dienst van de Wagner-groep te onderzoeken, met name in de Centraal-Afrikaanse Republiek; geeft uiting aan zijn zeer ernstige bezorgdheid over het brede scala aan mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal humanitair recht door de Wagner-groep, waarvan nog steeds meldingen gemaakt worden; veroordeelt met klem de misdaden die in West-Afrika en de Sahel zijn begaan door de Wagner-groep en andere particuliere militaire en beveiligingsondernemingen; |
33. |
verzoekt alle landen die met de Wagner-groep samenwerken of dit overwegen, om rekening te houden met de ontwikkelingen in Oekraïne, waar het Russische regime een wrede en onmenselijke oorlog voert die in flagrante strijd is met het internationale recht; verzoekt alle staten om geen illusies te koesteren over de uiteindelijke doelstellingen van Russische betrokkenheid bij hun land en te erkennen dat Rusland en zijn Wagner-groep alleen oog hebben voor hun eigen belangen en alle geweld zullen gebruiken dat zij nodig achten, zoals zichtbaar is in Oekraïne en elders waar de burgerbevolking een zware prijs betaalt; |
34. |
herinnert eraan dat de veiligheidssituatie in de Sahel, de kuststaten van West-Afrika en de Maghreb nauw met elkaar verbonden zijn; verzoekt om een evaluatie van de tekortkomingen die verhinderden dat de opleidingsmissies van de EU hun beoogde doel, namelijk het adequaat opleiden van strijdkrachten in partnerlanden om het jihadisme te bestrijden, dienden; dringt erop aan dat de volgende opleidingsmissies van de EU op zodanige wijze worden uitgevoerd dat deze ernstige tekortkomingen worden verholpen; |
35. |
herhaalt dat in het kader van de verplaatsing van operatie Barkhane naar Niger lering moet worden getrokken om op een andere manier te reageren, met meer aandacht voor preventie en een meer alomvattende benadering ten aanzien van bestuur, veiligheid en ontwikkelingshulp; |
36. |
benadrukt dat de internationale gemeenschap de economische en politieke samenwerking met de landen die bereid zijn tot hervormingen en tot het boeken van resultaten moet intensiveren, zodat zij als regionale rolmodellen kunnen fungeren, die een functie kunnen vervullen bij de stabilisering van de gehele regio; is ingenomen met de inspanningen van sommige landen op het gebied van democratisering; benadrukt dat regionale succesverhalen, bijvoorbeeld in de kustregio van West-Afrika, een rol kunnen spelen bij het stabiliseren van de gehele regio, en is daarom van mening dat dergelijke positieve voorbeelden verder moeten worden aangemoedigd en ondersteund; |
37. |
herhaalt dat de bescherming en veiligheid van burgers een van de belangrijkste taken van elke regering is en onderstreept dat aanvullende maatregelen moeten worden genomen om de bescherming van burgers te verbeteren; suggereert dat dergelijke maatregelen ongewapende methoden voor de bescherming van burgers zouden kunnen omvatten, die reeds met succes door de VN in andere conflictsituaties zijn ingezet; |
38. |
wijst in het bijzonder op het belang van veiligheidsstrategieën waarbij vrouwen, die onevenredig zwaar worden getroffen door onveiligheid en geweld, en jongeren, wier toekomst — en die van de regio — afhankelijk is van de toegang tot onderwijs en werkgelegenheid als middel om een vreedzame ontwikkeling te ondersteunen en rekrutering van jihadstrijders te ontmoedigen, op zinvolle wijze worden betrokken; verzoekt de landen in de regio en de internationale gemeenschap om de uitvoering van resolutie 2250 (2015) van de VN-Veiligheidsraad over jongeren, vrede en veiligheid te blijven bevorderen, en herhaalt zijn steun voor de uitvoering van de VN-agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid in de Sahel; |
39. |
is ingenomen met het besluit van de Raad inzake de verlenging en de uitbreiding van de uitvoering van het concept “gecoördineerde maritieme aanwezigheid” in de Golf van Guinee; verzoekt de Raad te overwegen het concept in de Golf van Guinee met middelen vanuit de lucht te versterken; roept op tot meer betrokkenheid bij en samenwerking met de kuststaten van de Golf van Guinee via NDICI — Europa in de wereld en de Europese Vredesfaciliteit; |
40. |
is ingenomen met de rol die verkiezingswaarnemingsmissies spelen in het kader van de ondersteuning en versterking van het democratisch proces; herinnert eraan dat de EU-lidstaten en landen in West-Afrika en de Sahelregio officieel hebben gevraagd waarnemingsmissies op te zetten, en dringt er bij de regeringen in de West-Afrikaanse landen en landen in de Sahelregio op aan dit te blijven doen omdat dit bijdraagt aan transparante, inclusieve en werkelijk vrije verkiezingen; |
41. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de ACS-EU-Raad, de Raad van ACS-ministers, de leden van de Afrikaanse Unie en de secretariaten van Ecowas, het Accra-initiatief en de G5-Sahel. |
(1) PB C 385 van 22.9.2021, blz. 24.
(2) PB C 494 van 8.12.2021, blz. 80.
(3) PB C 15 van 12.1.2022, blz. 166.
(4) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0482.
(5) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0040.
(6) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0039.
(7) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0052.
(8) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.
(9) PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3.
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/147 |
P9_TA(2022)0204
Lopende hoorzittingen uit hoofde van artikel 7, lid 1, VEU met betrekking tot Polen en Hongarije
Resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2022 over lopende hoorzittingen uit hoofde van artikel 7, lid 1, VEU met betrekking tot Polen en Hongarije (2022/2647(RSP))
(2022/C 465/13)
Het Europees Parlement,
— |
gezien artikel 2 en artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), |
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
— |
gezien zijn resolutie van 12 september 2018 over een voorstel houdende een verzoek aan de Raad om overeenkomstig artikel 7, lid 1, VEU te constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust (1), |
— |
gezien het met redenen omklede voorstel van de Commissie van 20 december 2017 op grond van artikel 7, lid 1, VEU inzake de rechtsstaat in Polen: voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door de Republiek Polen, van de rechtsstaat (COM(2017)0835), |
— |
gezien zijn resolutie van 1 maart 2018 over het besluit van de Commissie om de procedure van artikel 7, lid 1, VEU in te leiden ten aanzien van de situatie in Polen (2), |
— |
gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over hoorzittingen die momenteel plaatsvinden in het kader van artikel 7, lid 1, VEU met betrekking tot Polen en Hongarije (3), |
— |
gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door de Republiek Polen, van de rechtsstaat (4), |
— |
gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (5), |
— |
gezien zijn resolutie van 7 oktober 2020 over de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (6), |
— |
gezien zijn resolutie van 26 november 2020 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie — Jaarverslag voor de jaren 2018-2019 (7), |
— |
gezien zijn resolutie van 24 juni 2021 over het verslag over de rechtsstaat 2020 van de Commissie (8), |
— |
gezien zijn resolutie van 8 juli 2021 over de schending van het EU-recht en van de rechten van lhbtiq-burgers in Hongarije als gevolg van de door het Hongaarse parlement aangenomen wetswijzigingen (9), |
— |
gezien zijn resolutie van 16 september 2021 over de mediavrijheid en de verdere achteruitgang van de rechtsstaat in Polen (10), |
— |
gezien zijn resolutie van 21 oktober 2021 over de crisis op het gebied van de rechtsstaat in Polen en de voorrang van het EU-recht (11), |
— |
gezien zijn resolutie van 11 november 2021 over het feit dat in Polen een jaar geleden de facto een abortusverbod werd ingevoerd (12), |
— |
gezien de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU, |
— |
gezien de standaardregelingen voor hoorzittingen bedoeld in artikel 7, lid 1, van het VEU, die op 18 juli 2019 door de Raad zijn goedgekeurd, |
— |
gezien het besluit van 27 april 2022 van het college van commissarissen om een procedure in te leiden tegen Hongarije op grond van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat (13), |
— |
gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, de waarden zijn waarop de Unie berust, zoals neergelegd in artikel 2 VEU en zoals weerspiegeld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en opgenomen in internationale mensenrechtenverdragen; overwegende dat deze waarden, die de lidstaten gemeen hebben en die zij vrijelijk hebben onderschreven, het fundament vormen van de rechten die allen die in de Unie wonen genieten; |
B. |
overwegende dat het bestaan van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending van de in artikel 2 VEU verankerde waarden door een lidstaat niet alleen gevolgen heeft voor de lidstaat waar dit gevaar zich voordoet, maar ook gevolgen heeft voor de andere lidstaten, voor het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, voor de Unie in haar geheel en voor de grondrechten van haar burgers krachtens het Unierecht; |
C. |
overwegende dat artikel 7, lid 1, VEU voorziet in een preventieve fase, waarin de Unie de mogelijkheid heeft om in te grijpen in het geval van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending van de gemeenschappelijke waarden; overwegende dat een dergelijk preventief optreden onder meer een dialoog inhoudt met de betrokken lidstaat en tot doel heeft de eventuele opschorting van bepaalde rechten die voortvloeien uit de toepassing van de Verdragen, te voorkomen; |
D. |
overwegende dat artikel 7, lid 1, VEU in werking is gesteld door de Commissie en het Parlement in verband met Polen resp. Hongarije op grond van de constatering dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de waarden waarop de Unie berust; |
E. |
overwegende dat de praktijk van het organiseren van hoorzittingen sterk verschilt volgens het voorzitterschap; overwegende dat de Raad binnen het kader van de Raad Algemene Zaken tot dusver vijf hoorzittingen over Polen en drie hoorzittingen over Hongarije heeft georganiseerd; |
1. |
neemt kennis van de door de Raad georganiseerde hoorzittingen in het kader van artikel 7, lid 1, van het VEU als reactie op bedreigingen voor de in artikel 2 van het VEU vermelde waarden in Polen en Hongarije; betreurt het feit dat de hoorzittingen niet hebben geleid tot een verbetering op het vlak van de rechtsstaat, democratie en grondrechten in Polen en Hongarije, en merkt op dat de situatie in beide landen integendeel nog is verslechterd sinds de procedure van artikel 7, lid 1, VEU in gang is gezet, zoals blijkt uit talrijke verslagen en verklaringen van de Commissie en internationale organen zoals de VN, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Raad van Europa, en uit talrijke uitspraken van het Hof van Justitie van de EU en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; |
2. |
verzoekt de Raad zich daadwerkelijk in te spannen voor reële vooruitgang in de lopende procedures van artikel 7, lid 1, VEU, conform zijn verplichtingen uit hoofde van de Verdragen om de in artikel 2 VEU genoemde waarden te beschermen; |
3. |
is van mening dat de hoorzittingen met een passende regelmaat en op gepaste wijze moeten worden georganiseerd, aangezien de doeltreffendheid van de procedure van artikel 7, lid 1, hiervan afhangt; is in dit verband ingenomen met de hervatting door het Franse voorzitterschap van de hoorzittingen in beide procedures; stelt echter met bezorgdheid vast dat de hoorzittingen, ondanks herhaalde verzoeken van het Parlement, niet op regelmatige, gestructureerde en open wijze zijn georganiseerd; dringt er bij de toekomstige voorzitterschappen op aan de hoorzittingen regelmatig en ten minste eenmaal per voorzitterschap te organiseren; verzoekt de Raad ervoor te zorgen dat de hoorzittingen uit hoofde van artikel 7, lid 1, van het VEU ook rekening houden met nieuwe ontwikkelingen, onder meer voor wat schendingen van de grondrechten betreft; |
4. |
wijst nogmaals op het intrinsieke verband tussen rechtsstaat, democratie en grondrechten en herinnert de Raad en de Commissie eraan dat het Parlement er al lang voor pleit om bij de beoordeling van de situatie van de rechtsstaat in de lidstaten rekening te houden met de schendingen van de democratie en de grondrechten die nog altijd overal in de Unie plaatsvinden, onder meer aanvallen tegen de mediavrijheid en journalisten, minderheden, migranten, de rechten van vrouwen en lhbtiq+-personen, en de vrijheid van vereniging en vergadering; |
5. |
verzoekt de Raad na elke hoorzitting gedetailleerde notulen te publiceren en het Parlement een uitgebreide debriefing te geven; onderstreept dat de hoorzittingen objectief, op feiten gebaseerd en transparant moeten zijn en dat de betrokken lidstaten gedurende het hele proces te goeder trouw moeten samenwerken in overeenstemming met het in artikel 4, lid 3, van het VEU verankerde beginsel van loyale samenwerking. |
6. |
benadrukt dat de hoorzittingen alleen doeltreffend zullen zijn als de Raad na afloop concrete aanbevelingen doet aan de betrokken lidstaten, zoals voorzien in artikel 7, lid 1, VEU; dringt er gezien de snel verslechterende situatie in Polen en Hongarije op aan dat de Raad zonder uitstel dergelijke aanbevelingen formuleert en duidelijke termijnen vaststelt voor de uitvoering ervan; benadrukt dat unanimiteit in de Raad niet vereist is wanneer het erom gaat een duidelijk risico op een ernstige schending van de waarden van de Unie uit hoofde van artikel 7, lid 1, vast te stellen of concrete aanbevelingen te doen aan de lidstaten; stelt voor, indien de verslechtering aanhoudt, dat de Commissie en de Raad overleggen over verdere stappen ter bescherming van de in artikel 2 VEU genoemde waarden; |
7. |
toont zich uitermate bezorgd over het feit dat het Parlement volgens de standaardmodaliteiten voor hoorzittingen zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, VEU niet dezelfde behandeling krijgt als de Commissie; dringt erop aan dat de uitnodiging van het Parlement voor een formele zitting van de Raad nog steeds verstuurd moet worden op basis van het initiatiefrecht en het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen zoals vastgelegd in artikel 13, lid 2, van het VEU; herhaalt zijn verzoek aan de Raad om het Parlement in elk stadium van de procedure onmiddellijk en volledig op de hoogte te houden; |
8. |
betreurt het feit dat meerdere voorzitterschappen van de Raad geen tijd hebben gehad om alle relevante commissies van het Parlement te ontmoeten, ondanks officiële uitnodigingen hiertoe; verzoekt de ministers die in de toekomst de Raad Algemene Zaken voorzitten, ten minste één keer per voorzitterschap voor de relevante commissies van het Parlement te verschijnen om het Parlement op de hoogte te brengen van de stand van zaken betreffende deze procedures; |
9. |
verzoekt alle lidstaten de voorrang van het EU-recht te eerbiedigen en beveelt de Raad aan om de bedreigingen voor de voorrang van het EU-recht in de diverse lopende procedures uit hoofde van artikel 7, lid 1, te bespreken; acht het werkelijk onaanvaardbaar dat Polen en Hongarije nog altijd geen gehoor geven aan een aanzienlijk aantal arresten van het Hof van Justitie van de EU en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; dringt er bij de Raad op aan rekening te houden met dit feit bij de beoordeling van een duidelijk risico op een ernstige schending van de in artikel 2 VEU genoemde waarden; |
10. |
verzoekt de Commissie ten volle gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten om schendingen door Polen en Hongarije van de in artikel 2 VEU genoemde waarden, waarop de Unie is gegrondvest, aan te pakken, en denkt hierbij met name aan versnelde inbreukprocedures en verzoeken om voorlopige maatregelen bij het Hof van Justitie van de EU, en aan de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat; |
11. |
verzoekt de Commissie en de Raad de nationale plannen van Polen en Hongarije in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht niet goed te keuren totdat beide landen alle landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester op het gebied van de rechtsstaat volledig hebben uitgevoerd en totdat zij gehoor hebben gegeven aan alle relevante arresten van het Hof van Justitie van de EU en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (14); herinnert eraan dat de Commissie alle instrumenten waarover zij beschikt, moet gebruiken om te vermijden dat de burgers en inwoners van de betrokken lidstaten EU-middelen worden ontzegd als gevolg van de niet-naleving van de rechtsstaat door hun regeringen; |
12. |
is van mening dat uit de recente ontwikkelingen in de lopende hoorzittingen uit hoofde van artikel 7, lid 1, VEU nogmaals blijkt dat er dringend nood is aan een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (DRG), zoals voorgesteld door het Parlement, in de vorm van een interinstitutioneel akkoord en met een permanente DRG-beleidscyclus voor alle EU-instellingen; betreurt dat de Commissie en de Raad weigeren om onderhandelingen aan te gaan over dit interinstitutionele akkoord en betreurt het feit dat er de afgelopen zes jaar geen enkele vooruitgang op dit vlak is geboekt; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de Raad om onmiddellijk in onderhandeling te treden met het Parlement over een dergelijk akkoord; |
13. |
neemt kennis van het feit dat de Commissie Hongarije op 27 april 2022 eindelijk een schriftelijke kennisgeving heeft gestuurd en hiermee de officiële procedure tegen Hongarije op grond van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat heeft ingeleid; rekent erop dat de Commissie de procedure zonder uitstel voortzet en verwacht van de Raad dat hij zich er politiek toe verbindt de procedure onverwijld en met voorrang tot een goed einde te brengen; |
14. |
stelt bezorgd vast dat de Commissie geen procedure van die aard heeft ingeleid met betrekking tot Polen, en verzoekt de Commissie om een aanvullende beoordeling en verdere maatregelen uit hoofde van de hierboven genoemde verordening; betreurt bovendien dat de Commissie deze verordening bij de beoordeling van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in een lidstaat bijzonder eng interpreteert, met name door een ernstig risico voor het financieel bestuur van de Unie en haar financiële belangen niet te beschouwen als een uitlokkend element voor de activering van het conditionaliteitsmechanisme; herhaalt dat in de verordening duidelijk staat dat het in gevaar brengen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht een schending vormt van de beginselen van de rechtsstaat; |
15. |
verzoekt de ministers van de Raad Algemene Zaken om tijdens hun volgende hoorzitting over Hongarije overeenkomstig artikel 7, lid 1, die gepland is voor eind mei, ten volle rekening te houden met de bevindingen van de Commissie in haar schriftelijke kennisgeving aan Hongarije; beklemtoont dat de bevindingen van de Commissie voldoende reden vormen opdat de Raad in het kader van de procedure van artikel 7, lid 1, VEU aanbevelingen formuleert; |
16. |
herinnert aan de bevindingen van het werkbezoek van het Parlement aan Boedapest van 29 september tot en met 1 oktober 2021 (15) en zijn werkbezoek aan Warschau van 21 tot en met 23 februari 2022 (16), waarin melding wordt gemaakt van diverse schendingen door Hongarije en Polen op het gebied van democratie, rechtsstaat en grondrechten, in het bijzonder wat betreft de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, mediavrijheid, aanvallen tegen actoren uit het maatschappelijk middenveld, verdere aantasting van de rechten van lhbtiq+-personen en vrouwen, en het vermeende gebruik van de spyware Pegasus; verzoekt de Raad deze bevindingen ten volle te benutten bij zijn werkzaamheden met betrekking tot de procedures uit hoofde van artikel 7, lid 1; |
17. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de presidenten, regeringen en parlementen van Polen en Hongarije, alsmede aan de regeringen en parlementen van de andere lidstaten. |
(1) PB C 433 van 23.12.2019, blz. 66.
(2) PB C 129 van 5.4.2019, blz. 13.
(3) PB C 270 van 7.7.2021, blz. 91.
(4) PB C 385 van 22.9.2021, blz. 317.
(5) PB C 215 van 19.6.2018, blz. 162.
(6) PB C 395 van 29.9.2021, blz. 2.
(7) PB C 425 van 20.10.2021, blz. 107.
(8) PB C 81 van 18.2.2022, blz. 27.
(9) PB C 99 van 1.3.2022, blz. 218.
(10) PB C 117 van 11.3.2022, blz. 151.
(11) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0439.
(12) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0455.
(13) Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1).
(14) Het gaat hierbij onder meer om de elf criteria die worden genoemd in artikel 19 van en bijlage V bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).
(15) Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, verslag van het ad-hocwerkbezoek aan Boedapest (Hongarije) van 29 september tot en met 1 oktober 2021, gepubliceerd op 26 november 2021, https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/LIBE-CR-699096_EN.pdf
(16) Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, verslag van de gezamenlijke onderzoeksmissie LIBE-AFCO naar Warschau (Polen) van 21 tot en met 23 februari 2022, gepubliceerd op 31 maart 2022, https://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2014_2019/plmrep/COMMITTEES/LIBE/DV/2022/03-31/Missionreport_EN.pdf
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/151 |
P9_TA(2022)0205
Stand van zaken met betrekking tot de samenwerking tussen de EU en Moldavië
Resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2022 over de stand van zaken met betrekking tot de samenwerking tussen de EU en Moldavië (2022/2651(RSP))
(2022/C 465/14)
Het Europees Parlement,
— |
gezien zijn eerdere resoluties over de Republiek Moldavië en de landen van het Oostelijk Partnerschap, |
— |
gezien de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds (1), die een diepe en brede vrijhandelsruimte omvat en die op 1 juli 2016 volledig in werking is getreden, |
— |
gezien zijn resolutie van 20 oktober 2020 over de uitvoering van de associatieovereenkomst tussen de EU en de Republiek Moldavië (2), |
— |
gezien het verzoek van de Republiek Moldavië om toetreding tot de EU, ingediend op 3 maart 2022, |
— |
gezien de Verklaring van Versailles van 10-11 maart 2022, |
— |
gezien de verklaring van 29 april 2022 van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, over de recente veiligheidsincidenten in de regio Transnistrië, |
— |
gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat de Republiek Moldavië onevenredig zwaar getroffen is door de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, met name als gevolg van de komst van meer dan 450 000 vluchtelingen sinds het begin van de invasie, van wie er bijna 100 000 in Moldavië zijn gebleven, wat het hoogste aantal vluchtelingen per hoofd van de bevolking is van alle landen die vluchtelingen uit Oekraïne hebben opgevangen, maar ook als gevolg van het wegvallen van de handel en de gestegen prijzen voor energie en vervoer; |
B. |
overwegende dat de Republiek Moldavië op 3 maart 2022 haar verzoek om toetreding tot de Europese Unie heeft ingediend, hetgeen getuigt van de langdurige vastberadenheid van de Moldavische autoriteiten en een groot deel van de bevolking om de Europese integratie van Moldavië te bevorderen; |
C. |
overwegende dat de Europese Unie en haar lidstaten de Republiek Moldavië financiële bijstand en bijstand in natura hebben verleend om het hoofd te bieden aan de gevolgen van de Russische inval in Oekraïne, waaronder 13 miljoen EUR aan humanitaire bijstand, 15 miljoen EUR voor administratieve steun aan de tijdelijk ontheemden, 15 miljoen EUR ter ondersteuning van de missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer (EUBAM) aan Moldavië en Oekraïne, en bijstand in natura in het kader van het Uniemechanisme voor civiele bescherming; overwegende dat de EU, haar lidstaten, de G7-landen en andere gelijkgezinde landen op 5 april 2022659,5 miljoen EUR hebben toegezegd bij de lancering van het steunplatform voor Moldavië; overwegende dat de EU 60 miljoen EUR heeft verstrekt aan Moldavië via een nieuw programma voor begrotingssteun, met als doel de gevolgen van de stijgende energieprijzen voor de meest kwetsbaren te beperken; |
D. |
overwegende dat de EU en Moldavië op 17 maart 2022 een overeenkomst hebben gesloten inzake samenwerking op het gebied van grensbeheer, waardoor Frontex in staat wordt gesteld de Moldavische autoriteiten te ondersteunen bij hun dagelijkse grensbeheers- en grensbeveiligingsactiviteiten; |
E. |
overwegende dat er bezorgdheid bestaat over mogelijke operaties onder valse vlag in Moldavië sinds het begin van de Russische oorlog tegen Oekraïne; |
F. |
overwegende dat Rusland in de Transnistrische regio van de Republiek Moldavië een troepenmacht van ten minste 1 500 personen paraat houdt, aangevuld met nog eens 5 000 soldaten van de zogenaamde strijdkrachten van Transnistrië; |
G. |
overwegende dat generaal-majoor Roestam Minnekajev, waarnemend bevelhebber van het centrale militaire district van Rusland, op 22 april 2022 heeft verklaard dat de aanhoudende Russische invasie van Oekraïne onder meer tot doel heeft een landcorridor naar de regio Transnistrië te creëren; overwegende dat generaal-majoor Minnekajev ook ten onrechte beweerde dat in Transnistrië onderdrukking van de Russischtalige bevolking was waargenomen; |
H. |
overwegende dat er op 25, 26 en 27 april 2022 een aantal veiligheidsincidenten hebben plaatsgevonden in de regio Transnistrië, waaronder een granaataanval op het gebouw van het zogenaamde Ministerie van Staatsveiligheid in Tiraspol, explosies die radiomasten in het dorp Maiac hebben beschadigd, en naar verluidt ook het gebruik van vuurwapens in de buurt van het munitiedepot in Cobasna; |
I. |
overwegende dat het depot in Cobasna, in de regio Transnistrië aan de Oekraïens-Moldavische grens, ongeveer 22 000 ton munitie en militaire uitrusting uit het Sovjettijdperk bevat en wordt bewaakt door de operationele groep van Russische strijdkrachten; overwegende dat de Russische Federatie, ondanks toezeggingen in 1999 en nogmaals in 2021, er niet in is geslaagd deze wapens volledig te vernietigen; overwegende dat de vrees blijft bestaan dat dit materiaal in een gewapend conflict zou worden ingezet, hetzij in een operationele hoedanigheid, hetzij om druk uit te oefenen op de Moldavische en Oekraïense autoriteiten; |
J. |
overwegende dat Rusland zijn gasexport naar Moldavië heeft gebruikt als instrument om de economische en geopolitieke belangen van het Kremlin in het land te versterken, het meest recent nog door in de tweede helft van 2021 een kunstmatige gasvoorzieningscrisis te creëren; |
K. |
overwegende dat de belangrijkste bron voor de elektriciteitsvoorziening van Moldavië een energiecentrale in de regio Transnistrië is, die in handen is van het Russische bedrijf Inter RAO; |
1. |
prijst de grote solidariteit van de burgers van de Republiek Moldavië met de Oekraïense vluchtelingen, die wegvluchten voor de Russische aanvalsoorlog, voor de verwoesting van Oekraïense steden en gemeenten, en voor de wreedheden en oorlogsmisdaden die Rusland begaat, door hun huizen voor hen te openen en hen in duizendtallen te verwelkomen; is ingenomen met de inspanningen van de autoriteiten van de Republiek Moldavië ter ondersteuning van de vluchtelingen uit Oekraïne; |
2. |
is ervan overtuigd dat de EU dezelfde mate van solidariteit met het Moldavische volk aan de dag moet leggen en de inspanningen van het land om de gevolgen van de Russische aanvalsoorlog het hoofd te bieden, zo vastberaden mogelijk moet steunen; |
3. |
herinnert eraan dat het beheer van de situatie van de bijna 100 000 vluchtelingen die in de Republiek Moldavië opgevangen worden of er op doorreis zijn, een steeds grotere financiële last vormt voor de Moldavische staat, die zich reeds in een precaire financiële situatie bevindt als gevolg van de vertraging van de economie in verband met de COVID-19-pandemie en de kunstmatig door Gazprom in gang gezette stijging van de gasprijzen; |
4. |
merkt op dat hoe langer de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne voortduurt, des te meer humanitaire, veiligheids- en sociaal-economische bijstand de Republiek Moldavië nodig zal hebben; is ingenomen met de recente goedkeuring door het Europees Parlement en de Raad van het besluit tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan de Republiek Moldavië ter hoogte van 150 miljoen EUR, bedoeld om een deel van de externe financieringsbehoeften van het land te dekken; verzoekt de Commissie derhalve om de financiële en technische bijstand aan Moldavië verder te verhogen, onder meer door een nieuw voorstel in te dienen voor macrofinanciële bijstand; benadrukt dat het belangrijk is dat er een nieuw voorstel voor macrofinanciële bijstand wordt ingediend, omdat het onlangs goedgekeurde pakket door de Commissie werd opgesteld vóór het conflict in Oekraïne; dringt erop aan dat een nieuw voorstel voor macrofinanciële bijstand voornamelijk bestaat uit subsidies in plaats van leningen, teneinde de sociaal-economische situatie van Moldavië te stabiliseren en de algemene veerkracht van het land te versterken; wijst erop dat het economisch herstelplan voor de Republiek Moldavië, ten belope van maximaal 600 miljoen EUR, van cruciaal belang is voor het herstel van Moldavië; |
5. |
is verheugd over de oprichting van het steunplatform voor Moldavië door de EU-lidstaten, de G7-landen, internationale partners en gelijkgezinde staten, dat bedoeld is om internationale steun te mobiliseren en te coördineren, als een duidelijk teken van het engagement van de Unie en haar partners voor de Europese toekomst van de Republiek Moldavië; dringt er bij alle partners van het platform op aan ervoor te zorgen dat hun toezeggingen tijdig worden uitbetaald en de financiering snel wordt opgevoerd indien de behoeften van Moldavië veranderen; |
6. |
verzoekt de Commissie door te gaan met het verlenen van humanitaire steun via het Uniemechanisme voor civiele bescherming, dat op 25 februari 2022 in werking is gesteld, met het verlenen van steun voor grensbeheer via Frontex en de verplaatste EUBAM, en met het verlenen van steun voor de overdracht van personen aan EU-lidstaten in het kader van het solidariteitsplatform; |
7. |
verzoekt de Commissie en de Raad het mandaat van de EUBAM te verruimen om het hoofd te bieden aan de huidige noodsituatie als gevolg van de komst van grote aantallen vluchtelingen uit Oekraïne en ervoor te zorgen dat de missie de autoriteiten zinvolle ondersteuning kan bieden bij de opvang van vluchtelingen; |
8. |
verzoekt de Commissie aanvullende voorstellen in te dienen om de volledige liberalisering van het vervoer en de handel met de EU te waarborgen, zoals het opschorten van invoerrechten op alle Moldavische uitvoer naar de EU, het verhogen van de quota voor Moldavische landbouwproducten en het vergemakkelijken van de toegang van Moldaviërs tot arbeid in de EU, in het licht van de verstoorde toeleveringsketens en uitvoermarkten van de Republiek Moldavië; |
9. |
wijst op de belangrijke rol die de Republiek Moldavië tot dusver heeft gespeeld bij het waarborgen van de veiligheid en stabiliteit van de oostelijke grens van de EU in de context van de humanitaire crisis die het gevolg is van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; |
10. |
herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en aan de Moldavische autoriteiten om rekening te houden met de bijzondere behoeften van vrouwen en kinderen, die de overgrote meerderheid uitmaken van de vluchtelingen uit Oekraïne die momenteel in Moldavië verblijven; verzoekt de Commissie en de lidstaten om specifieke steunprogramma’s op te zetten voor vrouwelijke vluchtelingen en kinderen die het slachtoffer van mensensmokkel dreigen te worden, in het bijzonder programma’s voor gespecialiseerde steun voor slachtoffers van dergelijke misdrijven en van gendergerelateerd geweld; |
11. |
is verheugd dat Moldavië op 3 maart 2022 een aanvraag voor EU-lidmaatschap heeft ingediend; verzoekt de EU-instellingen de Republiek Moldavië de status van kandidaat-lidstaat van de EU te verlenen, overeenkomstig artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en op basis van verdienste, en ondertussen te blijven werken aan de integratie van Moldavië in de interne markt van de EU en aan de versterking van de sectorale samenwerking; verzoekt de Commissie haar beoordeling snel af te ronden en Moldavië tijdens dit proces volledig te steunen; |
12. |
onderstreept, zonder vooruit te willen lopen op de inhoud van het advies van de Commissie, dat de Moldavische autoriteiten ongetwijfeld op het juiste spoor zitten door belangrijke hervormingen door te voeren, met name op het gebied van democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten, die ervoor zullen zorgen dat het land voldoet aan de criteria van Kopenhagen waaraan toetredingslanden moeten voldoen, en die tot doel hebben de associatieovereenkomst en de diepe en brede vrijhandelsruimte volledig uit te voeren; spoort de Moldavische autoriteiten aan door te gaan met hervormingen die het leven van de burgers verbeteren en het land dichter bij de Europese normen brengen; |
13. |
dringt erop aan dat er tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in juni 2022 een duidelijk en krachtig politiek signaal wordt afgegeven met betrekking tot het pad van de Republiek Moldavië naar Europese integratie; |
14. |
benadrukt dat, net als in Oekraïne, het concrete vooruitzicht van toetreding tot de EU een essentieel element van hoop is dat het moreel van de Moldavische bevolking in deze periode van extreme onzekerheid en materiële ontberingen op peil zal houden; |
15. |
dringt aan op nauwere samenwerking tussen de lidstaten en de Moldavische autoriteiten bij het onderzoek naar de bankfraude die plaatsvond in 2014, met name om te waarborgen dat de gestolen vermogensbestanddelen worden gerepatrieerd en de verantwoordelijken worden vervolgd; |
16. |
verzoekt de EU meer administratieve en technische bijstand te verlenen door, naar het voorbeeld van de bestaande steungroep voor Oekraïne (SGUA), een steungroep voor Moldavië op te richten, waardoor er meer EU-personeel in Moldavië aanwezig zal zijn en het mogelijk wordt om aan Moldavië bijstand te verlenen overeenkomstig het type bijstand dat aan Oekraïne wordt verleend; is van mening dat in het licht van het recente verzoek van de Republiek Moldavië om lid te worden van de EU oprichting van een dergelijke steungroep dringend noodzakelijk is; |
17. |
benadrukt dat het onaanvaardbaar is dat Rusland de gasvoorziening als wapen heeft ingezet om politieke druk uit te oefenen op de Republiek Moldavië en invloed uit te oefenen op het politieke traject en de geopolitieke oriëntatie van het land, met name na de presidentsverkiezingen van 2020 en de parlementsverkiezingen in 2021; |
18. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de Republiek Moldavië te ondersteunen bij het waarborgen van haar energieonafhankelijkheid, -connectiviteit, -diversificatie en -efficiëntie, en bij het bespoedigen van de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen; verzoekt de Moldavische autoriteiten zich als lid van de Energiegemeenschap te blijven inzetten voor de tenuitvoerlegging van het derde energiepakket van de EU, met name de ontvlechting van de transmissie en distributie van gas en elektriciteit; |
19. |
is ingenomen met de conclusies van de Europese Raad van 24 en 25 maart 2022; verzoekt de lidstaten gezamenlijk aardgas, vloeibaar aardgas en waterstof in te kopen via een gemeenschappelijk platform dat ook toegankelijk is voor de landen van de Westelijke Balkan en drie geassocieerde landen van het Oostelijk Partnerschap; herhaalt in dit verband zijn oproep een onmiddellijk embargo op Russisch gas; verzoekt de Moldavische autoriteiten en de Commissie samen te werken om een duidelijke inventarisatie te maken van de behoeften van Moldavië inzake gasopslag in de komende periode; |
20. |
is ingenomen met het succesvolle verloop van de isolatietests die Moldavië en Oekraïne onlangs hebben uitgevoerd, waarbij zij hun elektriciteitsnetten tijdelijk van die van Rusland en Belarus hebben ontkoppeld en ze met het continentale Europese elektriciteitsnet hebben gesynchroniseerd; dringt er bij de EU-instellingen op aan noodfinanciering te gebruiken om Moldavië snel op het elektriciteitsnet van de EU aan te sluiten en de financiële en technische steun van de EU die nodig is om Moldavië tegen dergelijke energiegerelateerde externe druk bestand te maken, op te voeren; |
21. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de recente ontwikkelingen op het grondgebied van de regio Transnistrië en veroordeelt deze als gevaarlijke provocaties in een zeer onstabiele veiligheidssituatie; dringt aan op kalmte om de veiligheid en het welzijn van de mensen aan weerszijden van de Nistru en in de buurlanden te bewaren; is in dit verband ingenomen met de rustige en beheerste reactie van de autoriteiten in Chişinău, omdat zij daardoor helpen om een klimaat tot stand te brengen dat bevorderlijk is voor een vreedzame en duurzame oplossing van het conflict; |
22. |
spreekt opnieuw zijn krachtige en onwrikbare steun uit voor de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van de Republiek Moldavië binnen haar internationaal erkende grenzen; |
23. |
maakt zich zorgen over het gevaar voor de veiligheid en het milieu in de regio en daarbuiten dat wordt gevormd door de in het depot in Cobasna opgeslagen munitie, en verzoekt de internationale gemeenschap de Moldavische autoriteiten te helpen om deze gevaarlijke wapens te verwijderen of te vernietigen; |
24. |
verwerpt en uit zijn bezorgdheid over de verklaring van 3 maart 2022 van de feitelijke autoriteiten in de regio Transnistrië, waarin zij aankondigen een einde te maken aan het verzoeningsproces en opnieuw oproepen tot erkenning van de zogenaamde onafhankelijkheid van Transnistrië; verzoekt de Russische Federatie om haar strijdkrachten en bewapening volledig en onvoorwaardelijk terug te trekken uit de Moldavische regio Transnistrië, overeenkomstig de herhaalde verzoeken van de Moldavische autoriteiten en met eerbiediging van de soevereiniteit en de territoriale integriteit van de Republiek Moldavië; |
25. |
wijst nogmaals op zijn steun voor een vreedzame, alomvattende en duurzame politieke oplossing voor het conflict in Transnistrië, waarbij de soevereiniteit en territoriale integriteit van de Republiek Moldavië binnen haar internationaal erkende grenzen als uitgangspunt dienen, met een speciale status voor Transnistrië binnen een levensvatbare Moldavische staat en zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de Europese aspiraties van het land; wijst op de voordelen en economische kansen voor de bedrijven en de bevolking aan weerszijden van de Nistru sinds de verwezenlijking van de diepe en brede vrijhandelsruimte die van toepassing is op het hele grondgebied van de Republiek Moldavië; |
26. |
is ingenomen met de recente initiatieven en besluiten om de steun op het gebied van veiligheid op te voeren, met name door de start van de politieke en veiligheidsdialoog op hoog niveau tussen de EU en Moldavië en substantiële steunmaatregelen in het kader van de Europese Vredesfaciliteit; herinnert eraan dat de samenwerking tussen de EU en Moldavië op het gebied van veiligheid en defensie verder moet worden versterkt en roept beide partijen op ten volle gebruik te maken van de relevante platforms; verzoekt de Raad en de lidstaten om de strijdkrachten van de Republiek Moldavië dringend ondersteuning te bieden met het oog op capaciteitsopbouw, gezien de uitdagingen op veiligheidsgebied waarmee Moldavië wordt geconfronteerd; |
27. |
prijst de recente maatregelen van de Moldavische autoriteiten tegen Russische propaganda, waaronder het tijdelijke verbod op verscheidene Russische desinformatiewebsites in het kader van de opgelegde noodtoestand en het verbod op pro-Russische militaire symbolen; verzoekt de Commissie en de Moldavische autoriteiten om zich meer in te zetten voor de bevolking van de Transnistrische regio van de Republiek Moldavië; |
28. |
dringt er bij de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden en de lidstaten op aan Moldavië bijstand te bieden voor cyberbeveiliging en strategische communicatie, teneinde het land weerbaarder te maken tegen mogelijke Russische aanvallen, en steun te verlenen aan journalisten en maatschappelijke organisaties die desinformatie willen bestrijden; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan verdere maatregelen te nemen tegen buitenlandse inmenging en desinformatie en Moldavië in dit verband te ondersteunen; |
29. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa alsook de president, de regering en het parlement van de Republiek Moldavië. |
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/155 |
P9_TA(2022)0206
De gevolgen van de oorlog tegen Oekraïne voor vrouwen
Resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2022 over de gevolgen van de oorlog tegen Oekraïne voor vrouwen (2022/2633(RSP))
(2022/C 465/15)
Het Europees Parlement,
— |
gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8, 10, 78 en 83 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
— |
gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC) van 17 juli 1998, |
— |
gezien de Verdragen van Genève, en met name het vierde Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, |
— |
gezien de Verklaring van de VN inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 20 december 1993, |
— |
gezien resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad inzake vrouwen, vrede en veiligheid van 31 oktober 2000 en de bijbehorende vervolgresoluties 1820 (19 juni 2008); 1888 (30 september 2009); 1889 (5 oktober 2009); 1960 (16 december 2010); 2106 (24 juni 2013); 2122 (18 oktober 2013); 2242 (13 oktober 2015); 2467 (23 april 2019) en 2493 (29 oktober 2019), |
— |
gezien het Verdrag van de VN tot beperking der staatloosheid van 30 augustus 1961, |
— |
gezien het mondiaal pact inzake vluchtelingen van de VN van 2018, |
— |
gezien algemene aanbeveling nr. 38 (2020) van het VN-Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen van 6 november 2020 over vrouwen- en meisjeshandel in de context van mondiale migratie, |
— |
gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) van 11 mei 2011, |
— |
gezien Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (1) (richtlijn tijdelijke bescherming), |
— |
gezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (2), |
— |
gezien Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (3), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 14 april 2021 over de EU-strategie voor de bestrijding van mensenhandel 2021-2025 (COM(2021)0171), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 23 maart 2022 getiteld “De vluchtelingen voor de oorlog in Oekraïne verwelkomen. Europa klaarstomen om aan de behoeften te voldoen” (COM(2022)0131), |
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 8 maart 2022 voor een richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (COM(2022)0105), |
— |
gezien zijn resolutie van 1 maart 2022 over de aanval van Rusland op Oekraïne (4), |
— |
gezien zijn resolutie van 7 april 2022 over de EU-bescherming van kinderen en jongeren die vanwege de oorlog in Oekraïne op de vlucht zijn (5), |
— |
gezien zijn resolutie van 23 oktober 2020 over gendergelijkheid in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU (6), |
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, getiteld “EU-genderactieplan (GAP) III — een ambitieuze agenda inzake gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen in het externe optreden van de EU” (JOIN(2020)0017), |
— |
gezien de vraag aan de Commissie over de gevolgen van de oorlog tegen Oekraïne voor vrouwen (O-0000015/2022 — B9-0012/2022), |
— |
gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement, |
— |
gezien de ontwerpresolutie van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, |
A. |
overwegende dat de Russische invasie in Oekraïne ertoe geleid heeft dat een groot aantal mensen het land heeft moeten ontvluchten; overwegende dat volgens de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR) sinds het begin van de Russische agressie tegen Oekraïne op 24 februari 2022 ongeveer 5 miljoen vluchtelingen uit Oekraïne naar de EU zijn gevlucht (7); overwegende dat naar schatting meer dan 90 % van deze vluchtelingen bestaat uit vrouwen en kinderen (8); |
B. |
overwegende dat er in Oekraïne zelf nog eens 7,1 miljoen intern ontheemden zijn (9), waaronder vrouwen en kinderen, die behoefte hebben aan onder meer medische en geestelijke gezondheidszorg, arbeidsmogelijkheden, goed onderwijs voor kinderen, behoorlijke huisvesting en bescherming tegen seksueel en gendergerelateerd geweld; overwegende dat 13,5 % van de recentelijk ontheemd geraakte mensen in de periode 2014-2015 ook reeds ontheemd was; overwegende dat interne ontheemding lokale overheden voor problemen stelt, en overwegende dat met name vrouwen in zogenaamde doorreisregio’s problemen ondervinden; overwegende dat de gemeenten die intern ontheemden opvangen adequate ondersteuning geboden moet worden; |
C. |
overwegende dat veel vrouwen die naar de EU komen, vergezeld worden door hun eigen kinderen of kinderen van familieleden of vrienden; overwegende dat er tot dusver ongeveer 2 300 niet-begeleide minderjarigen zijn geregistreerd; overwegende dat volgens internationale organisaties het aantal niet-begeleide minderjarigen vermoedelijk hoger ligt; overwegende dat kinderen die voorheen in zorginstellingen verbleven, zoals weeshuizen, niet beschouwd worden als niet-begeleide minderjarigen; overwegende dat recente berichten aangeven dat ongeveer een half miljoen Oekraïense burgers onder dwang zijn gedeporteerd, onder wie veel vrouwen en kinderen (10); overwegende dat meer dan 2 300 kinderen zijn ontvoerd en onder dwang naar Rusland zijn overgebracht; overwegende dat volgens het Verdrag van Genève “Gedwongen overbrenging van groepen of individuele personen, alsmede deportatie van beschermde personen van het bezette gebied […] zijn verboden”; |
D. |
overwegende dat ongeveer 2,8 miljoen mensen naar Polen, ongeveer 763 000 mensen naar Roemenië, 476 000 mensen naar Hongarije en 346 000 mensen naar Slowakije zijn gevlucht; overwegende dat een aanzienlijk deel van die vluchtelingen doorreist naar andere lidstaten; overwegende dat ongeveer 1 miljoen vluchtelingen vanuit Polen zijn doorgereisd naar andere lidstaten en dat ongeveer 1,5 miljoen vluchtelingen in Polen zijn gebleven, waarmee Polen het EU-land is met het hoogste aantal vluchtelingen per hoofd van de bevolking; overwegende dat Oostenrijk op deze ranglijst op de tweede plaats staat, Tsjechië op de derde en Estland op de vierde (11); overwegende dat vrouwen die geen contacten hebben in landen als Polen in slaapzalen op opvanglocaties en sporthallen worden ondergebracht; overwegende dat deze tijdelijke oplossingen niet volstaan en dat er permanente oplossingen gevonden moeten worden om te voorkomen dat vrouwen in opvangcentra in een situatie van armoede moeten verblijven en verder getraumatiseerd raken; overwegende dat er dringend behoefte is aan veilige huisvestingsmogelijkheden voor vrouwen, met name voor zwangeren, vrouwen op leeftijd en slachtoffers van seksueel geweld; |
E. |
overwegende dat ongeveer 428 000 vluchtelingen Oekraïne via Moldavië zijn ontvlucht; overwegende dat er nog altijd ongeveer 100 000 vluchtelingen in Moldavië verblijven en dat de infrastructuur en diensten van het land daardoor zwaar onder druk staan; overwegende dat in het kader van het solidariteitsplatform van de EU zeven EU-lidstaten, te weten Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Litouwen, Nederland en Spanje, alsook Noorwegen hebben toegezegd 14 500 vluchtelingen die door Moldavië worden opgevangen, te zullen overnemen; |
F. |
overwegende dat vrouwen en meisjes tijdens humanitaire en ontheemdingscrises extra gevaar lopen, aangezien zij nog altijd onevenredig vaak het slachtoffer zijn van discriminatie op grond van gendernormen en van gendergeweld; overwegende dat de eerste vluchtelingen uit Oekraïne die in de EU arriveerden in veel gevallen familie of kennissen binnen de EU hadden, maar dat meerderheid van de nu arriverende vluchtelingen geen contacten heeft en op niemand een beroep kan doen; |
G. |
overwegende dat EU-burgers, maatschappelijke organisaties en de lidstaten een ongekende solidariteit met de Oekraïense vluchtelingen aan de dag hebben gelegd; overwegende dat de Raad van de Europese Unie voor het eerst toepassing heeft gegeven aan de richtlijn tijdelijke bescherming, op grond waarvan personen gedurende de periode van een jaar, met mogelijkheid van verlenging, recht hebben op een verblijfstitel, recht hebben om te werken, recht hebben op een fatsoenlijk onderkomen of op middelen om huisvesting te vinden, recht hebben op sociale bijstand of financiële ondersteuning en op gezondheidszorg en medische zorg en, als zij minderjarig zijn, recht hebben op onderwijs, alsook, recht hebben op gezinshereniging; |
H. |
overwegende dat de richtlijn tijdelijke bescherming op tamelijk ongelijke wijze wordt toegepast en dat ten minste acht lidstaten ervoor hebben gekozen de richtlijn niet toe te passen op personen die in Oekraïne verbleven met een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en andere onderdanen van derde landen die in Oekraïne verbleven; overwegende dat personen die in Oekraïne de status van erkend vluchteling hadden en andere personen die in Oekraïne een gelijkwaardige bescherming genoten vaak niet binnen de EU kunnen reizen omdat hun reisdocumenten door sommige lidstaten niet worden erkend; overwegende dat dit zeer problematisch is voor vrouwen die voor een tweede keer ontheemd zijn geraakt (12); |
I. |
overwegende dat het tot nu toe vooral ter plaatse opererende ngo’s, maatschappelijke organisaties en lokale overheden en autoriteiten zijn geweest die zich hebben ingespannen om verbetering te brengen in de situatie van de vluchtelingen, veelal vrouwen; overwegende dat permanente ondersteuning nodig is om een goede samenwerking tussen plaatselijke organisaties en organisaties op internationaal niveau te waarborgen en overwegende dat de coördinatie tussen de verschillende organisaties sinds het begin van het conflict en de daarmee gepaard gaande vluchtelingenstroom steeds beter is geworden; overwegende dat lokale entiteiten een belangrijk deel van de organisatie in gastlanden op zich nemen; overwegende dat de lidstaten uit hoofde van het internationaal recht en het EU-recht, waaronder de richtlijn tijdelijke bescherming, gehouden zijn vluchtelingen bescherming te bieden, en dat zij om die reden meer moeten doen om de coördinatie ter plaatse te faciliteren en een betere taakverdeling te waarborgen; |
J. |
overwegende dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de situatie van vrouwelijke vluchtelingen die te maken hebben met intersectionele discriminatie, zoals vrouwelijke Roma, zwarte vrouwen, staatloze vrouwen, vrouwen met een handicap, vrouwelijke migranten, geracialiseerde vrouwen en lhbtiq+-personen, waaronder transgendervrouwen, wier identiteit soms (met name in Polen en Hongarije, waar maatregelen zijn genomen tegen lhbtiq+-personen) niet wordt erkend; overwegende dat ook bijzondere aandacht moet worden besteed aan geracialiseerde vrouwen van Afrikaanse afkomst en onderdanen van derde landen bij grensovergangen; overwegende dat de discriminatie en het gendergerelateerde geweld waarmee deze groepen vrouwen aan de grenzen te maken krijgen, vaak niet gemeld en geregistreerd worden en dus onzichtbaar blijven; |
K. |
overwegende dat vrouwen op leeftijd, met name vrouwen die geen kennissen of familie in de EU hebben, vaak het risico lopen geïsoleerd te raken omdat zij geen familie om zich heen hebben en geen band hebben met de gemeenschap; overwegende dat deze vrouwen zeer kwetsbaar zijn vanwege taalbarrières en een gebrek aan toegang tot sociale- en ondersteunende dienstverlening, waaronder toegang tot geneesmiddelen en voedsel; |
L. |
overwegende dat de oorlog in Oekraïne specifieke gevolgen heeft voor vrouwen, waaronder vrouwen die te maken hebben met intersectionele discriminatie, en bestaande ongelijkheden nog verergert; overwegende dat de meeste huishoudens in Oekraïne nu afhankelijk zijn van vrouwen en zich in een precaire en zeer kwetsbare situatie bevinden als gevolg van de aanhoudende ernstige tekorten aan voedsel, water en energie in het land; |
M. |
overwegende dat veel vrouwen in Oekraïne zijn gebleven en zich inzetten voor de gewapende strijd of voor het verstrekken van niet-gewapende steun; overwegende dat vrouwen ongeveer 15 % van het Oekraïense leger uitmaken en dat er momenteel ongeveer 300 000 vrouwen deelnemen aan de gevechten; overwegende dat in Oekraïne vrouwelijke soldaten gevangen zijn genomen; overwegende dat er aanwijzingen zijn dat Oekraïense vrouwelijke soldaten in gevangenschap zijn gefolterd en vernederd en zijn onderworpen aan seksueel geweld; overwegende dat de meldingen over dergelijke mishandeling alarmerend zijn; overwegende dat de naleving van de bepalingen van het Verdrag van Genève inzake de menselijke behandeling van krijgsgevangenen (artikel 13) van het grootste belang is; overwegende dat vrouwen ook een tweede verdedigingslinie vormen door het verlenen van niet-gewapende steun en vitale logistieke bijstand, zoals hulp bij de evacuatie van burgers; overwegende dat er vrouwen in Oekraïne zijn achtergebleven omdat zij het land niet mogen verlaten, zoals vrouwen die in kritieke infrastructuur werken, of omdat zij niet bereid of in staat zijn het land te verlaten; |
N. |
overwegende dat er een toenemend aantal niet-officiële berichten is van overlevenden, maar ook van inlichtingendiensten, over seksueel geweld in het conflict; overwegende dat er steeds meer berichten zijn dat verkrachting, seksuele intimidatie, massa-executies en genocide in toenemende mate door het Russische leger worden ingezet als oorlogswapen tegen de burgerbevolking in Oekraïne; |
O. |
overwegende dat het gebruik van seksueel en gendergerelateerd geweld als wapen een oorlogsmisdrijf is en derhalve moet worden vervolgd overeenkomstig de bepalingen van het internationaal recht en het Statuut van Rome inzake het ICC, met name de artikelen 7 en 8, waarin verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap en gedwongen sterilisatie of enige andere vorm van seksueel geweld worden gedefinieerd als misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven en worden gelijkgesteld met foltering en andere ernstige oorlogsmisdrijven, ongeacht of dergelijke daden al dan niet systematisch worden gepleegd tijdens internationale of interne conflicten, met inbegrip van seksueel en ander geweld tegen vrouwen en meisjes; |
P. |
overwegende dat de feitelijke staat van dienst op het gebied van berechting bij het ICC voor slachtoffers van seksueel geweld laag blijft, en dat er gevallen zijn waarbij veroordelingen in dergelijke zaken zijn vernietigd (arrest tegen Jean-Pierre Bemba van de Democratische Republiek Congo); |
Q. |
overwegende dat de ontoereikende beschikbaarheid en toegankelijkheid van passende diensten voor gendergerelateerd geweld voor vluchtelingen, ook in opvangcentra, een belangrijk zorgpunt blijft; overwegende dat het van essentieel belang is dat de respons op deze crisis diensten voor de preventie van en onmiddellijke respons op gendergerelateerd geweld omvat; |
R. |
overwegende dat de massale stroom van ontheemden en vluchtelingen als gevolg van de oorlog in Oekraïne omstandigheden creëert die tot een sterke stijging van de mensenhandel kunnen leiden; overwegende dat er aanzienlijke niet-officiële berichten zijn over de risico’s op mensenhandel met betrekking tot vluchtelingen, met name vrouwen en niet-begeleide kinderen, die in de handen van mensensmokkelaars zijn gevallen of als vermist zijn opgegeven, waarbij mensenhandelaars vaak misbruik maken van de kwetsbare situatie van vluchtelingen door te doen alsof zij vervoer aanbieden, hetzij per auto bij grensovergangen, hetzij in trein- of busstations; |
S. |
overwegende dat er in Oekraïne momenteel naar schatting 80 000 vrouwen zijn die binnenkort moeten bevallen; overwegende dat de moeilijke situatie ter plaatse leidt tot een gebrek aan adequate toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten voor de vrouwen die zich nog in het land bevinden; overwegende dat toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten ook steeds moeilijker wordt voor vluchtelingen die in de EU aankomen; |
T. |
overwegende dat vrouwen toegang moeten hebben tot het volledige aanbod van diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid, waaronder anticonceptie, noodanticonceptie, legale en veilige abortuszorg, prenatale zorg en gekwalificeerde bijstand tijdens de bevalling; overwegende dat de toegang tot noodanticonceptie in Polen en Hongarije ernstig wordt belemmerd, omdat hiervoor een doktersvoorschrift vereist is; overwegende dat er in het geval van Polen, Roemenië en Slowakije economische belemmeringen zijn om toegang te krijgen tot dergelijke fundamentele diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, aangezien deze niet gedekt zijn door openbare ziektekostenverzekeringen of steunregelingen, wat tot aanzienlijke kostendrempels leidt omdat vluchtelingen de volledige kosten moeten betalen of de hulp van lokale maatschappelijke organisaties moeten inroepen om de kosten voor hen te dragen; overwegende dat in Polen een bijna volledig verbod op abortus van kracht is; |
U. |
overwegende dat pleitbezorgers en ngo’s honderden oproepen ontvangen van zwangere vrouwen die Oekraïne ontvluchten en die hun zwangerschap niet kunnen beëindigen als gevolg van het feitelijke abortusverbod in Polen; overwegende dat medische abortus vroeg in de zwangerschap niet legaal is in Slowakije en niet beschikbaar is in Hongarije; overwegende dat veel vrouwen tijdens het conflict door Russische agressors zijn verkracht en dat toegang tot noodanticonceptie, profylaxe na blootstelling en veilige en legale abortusdiensten in Oekraïne en in gast- en transitlanden van cruciaal belang is; overwegende dat alle gastlanden, met inbegrip van Polen, hun verplichting moeten nakomen, ook uit hoofde van de nationale wetgeving, om de toegang tot abortuszorg te waarborgen voor vrouwen die zwanger zijn geworden als gevolg van verkrachting; overwegende dat diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten essentiële gezondheidsdiensten zijn en dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat iedereen toegang tot deze diensten heeft, met inbegrip van toegang tot veilige en legale hulpverlening en zorg bij abortus in alle omstandigheden; |
V. |
overwegende dat de Oekraïense wetgeving draagmoederschap toestaat en dat Oekraïne goed is voor meer dan een kwart van de wereldwijde draagmoederschapsmarkt; overwegende dat in het land jaarlijks naar schatting 2 000 tot 2 500 baby’s via draagmoederschap worden geboren; overwegende dat draagmoeders als gevolg van de oorlog grote moeilijkheden ondervinden om hun zwangerschap voort te zetten in omstandigheden die bevorderlijk zijn voor hun welzijn, alsook om toegang te krijgen tot gezondheidsdiensten tijdens zwangerschap, bevalling en kraambed; overwegende dat sommige draagmoederschapsbureaus draagmoeders hebben gevraagd Oekraïne niet te ontvluchten vóór de geboorte; overwegende dat pasgeboren kinderen bijzonder kwetsbaar zijn en dat de oorlog het moeilijk maakt voor beoogde ouders om het ouderlijk gezag op zich te nemen en voor overheidsdiensten om de voogdij en zorg voor deze kinderen indien nodig in passende omstandigheden waar te nemen; |
1. |
veroordeelt eens te meer in de krachtigste bewoordingen de illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde militaire agressie tegen en invasie van Oekraïne door de Russische Federatie, en veroordeelt alle oorlogsmisdrijven tegen de burgerbevolking, met inbegrip van vrouwen en meisjes in al hun diversiteit; |
2. |
herhaalt zijn verzoek aan de EU-instellingen om te werken aan de snelle toekenning aan Oekraïne van de status van kandidaat-lidstaat, overeenkomstig artikel 49 VEU en op basis van verdienste, en in de tussentijd te blijven werken aan de integratie van Oekraïne in de interne markt van de EU in overeenstemming met de associatieovereenkomst, teneinde Oekraïense vrouwen en meisjes op passende wijze te beschermen; |
3. |
prijst de solidariteit die EU-burgers, het maatschappelijk middenveld, de lidstaten en de EU zelf tonen ten aanzien van Oekraïne en de mensen die Oekraïne ontvluchten; wijst erop dat sinds het begin van de oorlog inspanningen zijn geleverd om de situatie van vrouwelijke vluchtelingen uit Oekraïne te verlichten via maatschappelijke organisaties die op het terrein actief zijn, met name lokale vrouwenorganisaties, vrijwilligers, lokale overheden en lokale en nationale regeringen, met name die van de aangrenzende lidstaten en landen, alsook internationale organisaties; |
4. |
benadrukt dat elke vorm van discriminatie, onder meer op grond van nationaliteit, verblijfsstatus, overtuiging of godsdienst, ras, huidskleur, etniciteit, geslacht, leeftijd, seksuele gerichtheid, genderidentiteit, sociaaleconomische achtergrond, genetische kenmerken, handicap of taal onaanvaardbaar is en actief moet worden voorkomen; |
5. |
verzoekt de Commissie een correcte en volledige tenuitvoerlegging van de richtlijn tijdelijke bescherming in de 27 lidstaten te verzekeren en ervoor te zorgen dat vrouwen die de oorlog in Oekraïne ontvluchten de daarin verankerde rechten, met name op het gebied van gezondheidsdiensten, moederschapszorg, kinderopvang en toegang tot de arbeidsmarkt, ten volle kunnen uitoefenen; is van mening dat het Parlementair Associatiecomité EU-Oekraïne, overeenkomstig zijn geactualiseerde taken, moet instaan voor het toezicht op de toepassing van deze richtlijn in de aan Oekraïne grenzende lidstaten; dringt aan op een soepele en gelijkvormige tenuitvoerlegging om ervoor te zorgen dat de bepalingen van de richtlijn tijdelijke bescherming op dezelfde wijze wordt toegepast op onderdanen van derde landen met een vergunning tot langdurig verblijf en andere groepen onderdanen van derde landen die de oorlog in Oekraïne ontvluchten; |
6. |
veroordeelt met klem het gebruik van seksueel en gendergerelateerd geweld als oorlogswapen en benadrukt dat dit een oorlogsmisdrijf is, evenals seksueel en gendergerelateerd geweld in de transitcentra in Oekraïne en in de hele EU; uit zijn bezorgdheid over het toenemende aantal meldingen van mensenhandel, seksueel geweld, uitbuiting, verkrachting en misbruik waarvan vrouwen en kinderen die Oekraïne ontvluchten en Europa binnenkomen het slachtoffer zijn; verzoekt de EU-landen tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van vrouwen en meisjes in opvangcentra en ervoor te zorgen dat dienstverlening, doorverwijzingscentra en klachtenmechanismen voor gendergerelateerd geweld onmiddellijk beschikbaar zijn binnen de gemeenschappen, in talen en formaten die voor alle groepen toegankelijk zijn; verzoekt de EU en de gast- en transitlanden de toegang tot diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te waarborgen, met name noodanticonceptie, profylaxe na blootstelling en abortuszorg, ook voor slachtoffers van verkrachting; verzoekt de EU en de lidstaten steun te verlenen aan lokale, nationale en internationale organisaties die diensten en onderdak verlenen aan overlevenden van gendergerelateerd geweld onder gevluchte vrouwen en meisjes; |
7. |
is ingenomen met het feit dat vrouwen die gewapende conflicten ontvluchten en het verzoek om specifieke steun te verlenen zijn opgenomen in het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake gendergerelateerd geweld; merkt op dat de stroom van ontheemden en vluchtelingen als gevolg van de oorlog in Oekraïne grotendeels genderspecifiek is; verzoekt de EU een genderbewuste respons op de crisis vast te stellen en prioriteit te geven aan de bescherming tegen seksueel en gendergerelateerd geweld en de toegang van alle vluchtelingen uit Oekraïne, met inbegrip van degenen die zich nog in het land bevinden, tot essentiële diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid; |
8. |
wijst op de noodzaak van gespecialiseerde steun voor vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn geworden van geweld of die getuige zijn geweest van geweld en seksueel misbruik en verzoekt de lidstaten dergelijke steunprogramma’s op te zetten met adequate psychologische en geestelijke gezondheidszorg en begeleiding om deze traumatische ervaringen te verwerken; benadrukt dat er binnen Oekraïne en in de EU adequate rapportage- en documentatiemechanismen moeten worden opgezet, onder meer voor de coördinatie van het verzamelen van getuigenissen van slachtoffers, teneinde zaken voor vervolging bij het ICC aanhangig te maken en de daders ter verantwoording te roepen; verzoekt de EU deze inspanningen met toereikende middelen, deskundigheid en logistiek te ondersteunen; benadrukt het belang van het opzetten van een platform voor het registreren van gevallen van oorlogsgerelateerd seksueel en gendergeweld, en om te zorgen voor adequate voorwaarden daarvoor, zoals gespecialiseerde tolken; |
9. |
spreekt zijn krachtige veroordeling en bezorgdheid uit over de deportatie, overbrenging en verplaatsing van Oekraïense vrouwen en hun kinderen naar Rusland, waarvan veelvuldig melding is gemaakt in de media en door mensenrechtengroeperingen; overwegende dat dit in strijd is met de Verdragen van Genève; dringt erop aan dat alle Oekraïense burgers die onder dwang naar Rusland zijn gedeporteerd, onmiddellijk naar Oekraïne worden teruggebracht; |
10. |
uit zijn bezorgdheid over het welzijn en de verblijfplaats van degenen die door Russische troepen gevangen zijn genomen, met name vrouwelijke gevangenen, gezien hun unieke blootstelling aan bepaalde vormen van gendergerelateerd geweld; verzoekt het Internationale Comité van het Rode Kruis daarom de verantwoordelijkheid op zich te nemen om de verblijfplaats van vrouwelijke gevangenen vast te stellen en ervoor te zorgen dat zij een eerlijke en menselijke behandeling krijgen; |
11. |
onderstreept dat vrouwen en meisjes voortdurend toegang moeten hebben tot seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten bij conflicten en ontheemding, met inbegrip van toegang tot veilige bevallingen, gezinsplanningsdiensten, legale en veilige abortus en de klinische behandeling van verkrachtingen; dringt erop aan financiering beschikbaar te stellen voor het verstrekken van essentiële en levensreddende diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid, in overeenstemming met het pakket inzake minimale initiële dienstverlening van de VN; is ingenomen met het voorstel van de Commissie om in de gastlanden triagecentra op te zetten waar vluchtelingen dringende gezondheidszorg krijgen en waar wordt gezorgd voor hun onmiddellijke overbrenging naar andere EU-lidstaten; benadrukt dat deze triagecentra tijdgevoelige behoeften aan seksuele en reproductieve gezondheidszorg moeten identificeren, zoals noodanticonceptie, legale en veilige abortuszorg en spoedeisende verloskundige zorg, en deskundige steun moeten bieden op het gebied van seksueel en gendergerelateerd geweld; verzoekt de Commissie en de lidstaten aanvullende maatregelen, EU-middelen en mechanismen in te zetten om tegemoet te komen aan de behoeften van Oekraïners inzake de bescherming tegen seksueel en gendergerelateerd geweld en inzake seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, met name door te verzoeken om producten voor de seksuele en reproductieve gezondheid op te nemen in het Uniemechanisme voor civiele bescherming en door waardige gezondheidspakketten, met inbegrip van anticonceptiemiddelen en seksuele en reproductieve gezondheidskits te bezorgen via humanitaire hulp en konvooien naar Oekraïne en de aangrenzende landen waar vluchtelingen op doorreis zijn of worden opgevangen, met name waar dit nodig is om de nationale beperkingen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te ondervangen; |
12. |
benadrukt dat mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting en andere doeleinden een van de grootste risico’s blijft voor vrouwen en kinderen die Oekraïne ontvluchten en zich in een bijzonder kwetsbare situatie bevinden; merkt op dat Oekraïense vrouwen al vóór de oorlog tot de meest voorkomende slachtoffers van mensenhandel in de EU behoorden; dringt er bij de lidstaten op aan de veiligheid van gevluchte vrouwen en meisjes te waarborgen en hen tegen seksuele uitbuiting te beschermen, onder meer door te zorgen door veilig en gecoördineerd vervoer tussen de lidstaten; dringt er bij de lidstaten en de EU op aan de smokkelnetwerken die winst maken met de seksuele uitbuiting van gevluchte vrouwen en meisjes snel in kaart te brengen en te vervolgen; herhaalt dat prostitutie een voedingsbodem vormt voor de handel in kwetsbare vrouwen; moedigt de EU aan om Oekraïne te steunen bij het investeren in bewustmakings- en preventiemaatregelen ter bestrijding van mensenhandel aan Oekraïense zijde, bijvoorbeeld door informatie over de risico’s te verspreiden; benadrukt dat draagmoeders zich in een bijzonder kwetsbare en onzekere situatie bevinden; dringt er met klem op aan dat het leven van de vrouwen de eerste prioriteit is en dat zij niet mogen worden gehinderd om Oekraïne te verlaten indien zij dat wensen; herinnert eraan dat seksuele uitbuiting voor draagmoederschap en voortplanting onaanvaardbaar is en een schending van de menselijke waardigheid en de mensenrechten is; |
13. |
veroordeelt de praktijk van draagmoederschap, die vrouwen over de hele wereld kan blootstellen aan uitbuiting, met name armere vrouwen die zich in kwetsbare situaties bevinden, zoals in de context van oorlog; verzoekt de EU en haar lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan de bescherming van draagmoeders tijdens zwangerschap, bevalling en kraambed, en al hun rechten en die van hun pasgeboren kinderen te eerbiedigen; |
14. |
wijdt op de ernstige gevolgen van draagmoederschap voor vrouwen, hun rechten en hun gezondheid, de negatieve gevolgen voor gendergelijkheid en de uitdagingen die voortvloeien uit de grensoverschrijdende implicaties van deze praktijk, zoals het geval is geweest voor de vrouwen en kinderen die getroffen zijn door de oorlog in Oekraïne; verzoekt de EU en haar lidstaten een onderzoek in te stellen naar de omvang van deze industrie, de sociaaleconomische context en de situatie van zwangere vrouwen, alsook de gevolgen voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en voor het welzijn van de baby’s; dringt aan op de invoering van bindende maatregelen om draagmoederschap aan te pakken en de rechten van vrouwen en pasgeborenen te beschermen; |
15. |
is ingenomen met het feit dat de Commissie samenwerking tot stand heeft gebracht binnen het netwerk van nationale rapporteurs inzake mensenhandel en, in verband daarmee, politiële samenwerking voor de bestrijding van mensenhandel, onder meer op het Empact-platform, en de inzet van Europolteams in de buurlanden van Oekraïne; dring erop aan dat deze inspanningen op EU-niveau worden ondersteund met voldoende financiële middelen; |
16. |
is ingenomen met het gemeenschappelijke tienpuntenplan dat op 28 maart 2022 aan de ministers van Binnenlandse Zaken is gepresenteerd en dat het plan van de Commissie voor een sterkere Europese coördinatie bij de opvang van oorlogsvluchtelingen uit Oekraïne omvat; merkt op dat in het tienpuntenplan standaardprocedures en richtsnoeren voor de opvang en ondersteuning van kinderen en de overbrenging van niet-begeleide minderjarigen worden voorgesteld; is ingenomen met de ontwikkeling in het tienpuntenplan van een gemeenschappelijk plan voor de bestrijding van mensenhandel op basis van de EU-strategie voor de bestrijding van mensenhandel (2021-2025), onder leiding van de EU-coördinator voor de bestrijding van mensenhandel; dringt aan op een snelle goedkeuring ervan; bepleit extra investeringen in maatregelen ter bestrijding van mensenhandel in Oekraïne, zoals een kosteloze en in het Oekraïens gemonitorde EU-hulplijn voor vluchtelingen die het slachtoffer zijn of dreigen te worden van mensenhandel of seksueel en gendergerelateerd geweld; |
17. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de coördinatie bij grensovergangen en in opvangfaciliteiten te verbeteren, een nauwkeurige registratie van vluchtelingen te waarborgen en te zorgen voor hun toegang tot de nodige documentatie; is ingenomen met het registratieprogramma voor vrijwilligers die vluchtelingen helpen, om bij te houden wie hulp verleent; verzoekt de Commissie nog meer inspanningen te leveren op het gebied van preventie en bestrijding van misdrijven waarmee vrouwelijke vluchtelingen te maken kunnen krijgen, zoals mensenhandel, seksueel en gendergerelateerd geweld, uitbuiting en misbruik; benadrukt dat alle vormen van mensenhandel, met name met het oog op seksuele uitbuiting door pooiers, bordeeleigenaren en kopers van seksuele diensten, maar ook voor andere doeleinden, een van de grootste risico’s vormt voor de vrouwen en kinderen die Oekraïne ontvluchten; verzoekt de politiediensten van de lidstaten en Europol toezicht uit te oefenen en bewustmakingscampagnes te voeren op door mensenhandelaars gebruikte doorreispunten, zoals trein- en busstations, benzinestations, autosnelwegen of luchthavens, waarlangs zij hun slachtoffers kunnen smokkelen, alsook in opvangcentra voor vluchtelingen, waar zij slachtoffers kunnen viseren; |
18. |
moedigt de lidstaten aan gebruik te maken van de bijstand die EU-agentschappen bieden met betrekking tot de opvang van vrouwelijke vluchtelingen; benadrukt dat er behoefte is aan een EU-breed registratieplatform voor personen die tijdelijke bescherming aanvragen, zoals voorgesteld door de Commissie, dat met name nodig is ter ondersteuning van de tracerings- en herenigingsinspanningen voor niet-begeleide minderjarigen, maar ook voor personen die het slachtoffer dreigen te worden van mensenhandel, zoals vrouwen en meisjes; |
19. |
verzoekt de Commissie snel uniforme richtsnoeren op te stellen en uit te rollen voor de opvang en ondersteuning van kinderen, en met name jonge meisjes, alsook oudere vrouwen, onder meer tijdens procedures voor het overbrengen van niet-begeleide kinderen, het bieden van tijdelijke alternatieve zorg en het herenigen van kinderen met familieleden; |
20. |
benadrukt dat de gastlidstaten steun verlenen aan de miljoenen vluchtelingen uit Oekraïne, met name vrouwen en kinderen, wat niet zonder gevolgen is voor hun sociale diensten, gezondheidszorg, kinderopvang en onderwijs; verzoekt de Commissie daarom een gedetailleerde analyse van de behoeften te maken en het bestaande beleid, met inbegrip van financiële instrumenten zoals de structuurfondsen, met een genderbewuste benadering aan te passen; verzoekt de Commissie de lidstaten hierbij zoveel mogelijk te ondersteunen, met bijzondere aandacht voor vrouwen en jonge meisjes; prijst de inspanningen van de lidstaten om via het solidariteitsplatform verantwoordelijkheid te delen en moedigt nauwere samenwerking in dit verband aan; |
21. |
merkt op dat het van essentieel belang is dat vrouwelijke vluchtelingen zo snel mogelijk toegang krijgen tot bestaansmiddelen, met inbegrip van de mogelijkheid om te werken en een inkomen te verdienen; dringt aan op speciale programma’s en taalcursussen, alsook op universele toegang tot kinderopvang, om de integratie op de arbeidsmarkt van de EU te vergemakkelijken; |
22. |
benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de behoeften van vrouwen die te maken hebben met intersectionele discriminatie op grond van hun raciale of etnische achtergrond, handicap, nationaliteit, seksuele geaardheid, genderidentiteit of genderexpressie, met inbegrip van vrouwen die te maken hebben gehad met seksueel geweld, met name door veilige en passende opvang- of zorgregelingen aan te bieden en ervoor te zorgen dat er geen sprake is van discriminatie aan grensdoorlaatposten; onderstreept dat het zaak is uitgesplitste gegevens naar geslacht, leeftijd, handicap, nationaliteit en plaats van bestemming (indien bekend) te verzamelen en te analyseren, ter ondersteuning van de korte- en langetermijnplanning van passende diensten en voorzieningen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat Romavrouwen die Oekraïne ontvluchten, niet worden gediscrimineerd en zich binnen de EU kunnen verplaatsen; verzoekt de lidstaten hun bescherming te waarborgen bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn tijdelijke bescherming; |
23. |
is ingenomen met de EU-financiering voor vluchtelingen uit Oekraïne, onder meer via het programma Herstelbijstand voor cohesie en de regio’s van Europa (React-EU), het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) en de maatregelen uit hoofde van het cohesiebeleid ten behoeve van vluchtelingen in Europa (CARE), die EU-landen en -regio’s in staat zou moeten stellen noodhulp te verlenen aan mensen die vluchten voor de Russische invasie van Oekraïne; verlangt dat deze fondsen genderbewust zijn; beklemtoont dat dit Parlement toezicht moet houden op de wijze waarop de middelen worden besteed, met name in landen met voortdurende schendingen van de rechtsstaat, zoals Polen en Hongarije; herhaalt dat gendermainstreaming en genderbudgettering kernbeginselen van de EU zijn; |
24. |
wijst erop dat maatschappelijke organisaties meer directe financiële en materiële steun van de EU en haar lidstaten nodig hebben om de coördinatie ter plaatse te vergemakkelijken en te zorgen voor een betere verdeling van de verschillende verantwoordelijkheden; verzoekt de Commissie en de lidstaten de coördinatie van humanitaire hulp te verbeteren in samenwerking met het maatschappelijk middenveld en internationale organisaties, waaronder de UNHCR, UN Women, het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties, de Wereldgezondheidsorganisatie en andere VN-agentschappen, alsook de Internationale Organisatie voor Migratie en het Internationaal Comité van het Rode Kruis, en te zorgen voor onmiddellijke en rechtstreekse toegang tot financiering voor maatschappelijke organisaties die bijstand verlenen aan Oekraïense vluchtelingen, met name organisaties voor gendergelijkheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en vrouwenrechten alsook vrouwelijke mensenrechtenverdedigers, in alle lidstaten van doorreis en alle lidstaten die vluchtelingen opvangen, en met name in landen die beperkingen opleggen aan seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan maatschappelijke organisaties hierbij te betrekken en hen en lokale autoriteiten te raadplegen over de beschikbaarheid van de middelen en de manier waarop deze worden besteed en toegewezen; |
25. |
verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten nauw overleg te plegen met organisaties die opkomen voor de rechten van vrouwen, meisjes en gemarginaliseerde groepen, met name ter plaatse, maar ook bij het nemen van beleidsbeslissingen in verband met deze oorlog; dringt aan op bijzondere steun voor en bescherming van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers die nog steeds actief zijn in Oekraïne; |
26. |
wijst op het enorme werk dat ngo’s en actiegroepen verrichten om vrouwen toegang te helpen krijgen tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en stipt aan dat hun leden hun eigen vrijheid op het spel zetten, zoals Justyna Wydrzyńska, tegen wie op grond van de draconische Poolse antiabortuswet vervolging is ingesteld wegens het verstrekken van abortuspillen aan een andere vrouw; verzoekt de Commissie deze vrouwelijke mensenrechtenverdedigers tegen eventuele vervolging te beschermen en te ondersteunen; |
27. |
wijst op de specifieke problemen waarmee lhbtiq+-gezinnen zich geconfronteerd zien wanneer zij landsgrenzen oversteken; benadrukt dat kinderen van partners van hetzelfde geslacht het risico lopen van een of beide ouders te worden gescheiden; verzoekt de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn tijdelijke bescherming rekening te houden met feitelijke partnerschappen en gezinnen; |
28. |
wijst op de moeilijke situatie van en de obstakels voor transgenders, met inbegrip van transvrouwen of transgender- en interseksuele vrouwen met de mannelijke gendermarker in hun paspoort, die Oekraïne niet kunnen ontvluchten; stipt aan dat transgenders wier identiteitsdocumenten niet overeenstemmen met hun identiteit, niet via interne controleposten kunnen passeren en uitgesloten kunnen worden van burgerbeschermingsmaatregelen; wijst erop dat de opvangkampen die door vrijwilligers en het maatschappelijk middenveld voor hen zijn opgezet, te klein zijn om iedereen te huisvesten; benadrukt dat transgenders moeilijk toegang hebben tot hormonale behandelingen; wijst erop dat dergelijke behandelingen en andere specifieke geneesmiddelen voor transgenders en interseksuelen door de WHO als essentieel worden beschouwd en derhalve moeten worden opgenomen in humanitaire hulppakketten; verzoekt de Commissie derhalve om financiële steun en coördinatie van de EU in dit verband; verzoekt de EU er bij Oekraïne op aan te dringen de procedures te vereenvoudigen zodat deze vrouwen Oekraïne kunnen ontvluchten; verzoekt de EU-lidstaten te voorzien in passende geneesmiddelen en medicatie nadat deze vrouwen de grens zijn overgestoken; |
29. |
is van mening dat passende steun moet worden verleend aan de gemeenten in Oekraïne die intern ontheemden opvangen, zodat de intern ontheemden in hun land kunnen blijven totdat de situatie hun terugkeer naar huis mogelijk maakt; is ingenomen met de inspanningen van de Commissie met betrekking tot de behoeften van intern ontheemde vrouwen en meisjes; |
30. |
herinnert aan Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad inzake vrouwen, vrede en veiligheid en alle daaropvolgende resoluties en roept op tot de tenuitvoerlegging ervan; dringt erop aan dat vrouwen in al hun diversiteit en gemarginaliseerde groepen op allerlei gebieden worden betrokken bij conflictpreventie, conflictoplossing, bemiddeling en vredesonderhandelingen, en verzoekt de EU-instellingen daarom een taskforce op te richten waarin vrouwen en het maatschappelijk middenveld ter plaatse worden betrokken; dringt erop aan dat via het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) steun wordt verleend in de vorm van opleidingsfondsen voor vrouwen en ngo’s in Oekraïne om hen in staat te stellen deel te nemen aan inspanningen voor conflictoplossing en wederopbouw na conflicten; roept de EU-instellingen en de lidstaten ertoe op bij hun inspanningen om een einde te maken aan deze oorlog bijzondere aandacht te besteden aan gendergelijkheid; |
31. |
wijst op de moeilijke situatie van Moldavië met betrekking tot zijn onder druk staande infrastructuur en diensten; is ingenomen met de herplaatsingstoezeggingen in het kader van het solidariteitsplatform om Moldavië te helpen bij zijn inspanningen om vluchtelingen uit Oekraïne op te vangen; verzoekt de lidstaten en de Commissie zich te blijven inspannen om Moldavië verder bij te staan door verantwoordelijkheid te delen en specifieke bijstand te verlenen om tegemoet te komen aan de behoeften van gevluchte vrouwen en meisjes; |
32. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de president, de regering en het parlement van Oekraïne. |
(1) PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12.
(2) PB L 71 van 4.3.2022, blz. 1.
(3) PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.
(4) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0052.
(5) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0120.
(6) PB C 404 van 6.10.2021, blz. 202.
(7) https://data2.unhcr.org/en/situations/ukraine
(8) https://www.unrefugees.org/emergencies/ukraine/
(9) https://www.iom.int/news/71-million-people-displaced-war-ukraine-iom-survey
(10) https://www.reuters.com/world/europe/moscow-has-deported-500000-people-russia-ukraine-lawmaker-says-2022-04-20/
(11) https://data2.unhcr.org/en/situations/ukraine#:~:text=Share%20this%20page%3A-,Ukraine%20Situation%3A%20Moldova%20Refugee%20Border%20Monitoring,(14%2D03%2D2022)&text=Almost%20three%20million%20refugees%20have,displaced%20to%20Moldova%20(UNHCR)
(12) https://ecre.org/wp-content/uploads/2022/03/Information-Sheet-%E2%80%93-Access-to-territory-asylum-procedures-and-reception-conditions-for-Ukrainian-nationals-in-European-countries.pdf
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/164 |
P9_TA(2022)0207
De gevolgen van de illegale aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne voor de sectoren vervoer en toerisme in de EU
Resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2022 over de impact van de Russische onwettige aanvalsoorlog tegen Oekraïne op de sectoren vervoer en toerisme in de EU (2022/2643(RSP))
(2022/C 465/16)
Het Europees Parlement,
— |
gezien Verordening (EU) 2022/334 van de Raad van 28 februari 2022 (1), |
— |
gezien het actieplan “strategisch kompas inzake veiligheid en defensie — Voor een Europese Unie die haar burgers, waarden en belangen beschermt en bijdraagt aan de internationale vrede en veiligheid”, dat werd goedgekeurd door de Raad op 21 maart 2022 en bekrachtigd door de Europese Raad op 25 maart 2022, |
— |
gezien de informele bijeenkomst van ministers van vervoer van 8 april 2022, |
— |
gezien het mondiaal pact inzake vluchtelingen van 2018, |
— |
gezien de Verklaring van Versailles van staatshoofden en regeringsleiders van de EU van 11 maart 2022, |
— |
gezien zijn resolutie van 1 maart 2022 over de aanval van Rusland op Oekraïne (2), |
— |
gezien zijn resolutie van 24 maart 2022 over de behoefte aan een dringend EU-actieplan om voedselzekerheid binnen en buiten de EU te waarborgen in het licht van de Russische invasie in Oekraïne (3), |
— |
gezien zijn resolutie van 7 april 2022 over de conclusies van de bijeenkomst van de Europese Raad van 24 en 25 maart 2022: onder meer over de recentste ontwikkelingen in de oorlog tegen Oekraïne en de EU-sancties tegen Rusland en de tenuitvoerlegging daarvan (4), |
— |
gezien zijn resolutie van 7 april 2022 over de EU-bescherming van kinderen en jongeren die vanwege de oorlog in Oekraïne op de vlucht zijn (5), |
— |
gezien het tienpuntenplan van het Internationaal Energieagentschap om het olieverbruik terug te dringen, |
— |
gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement, |
— |
gezien de ontwerpresolutie van de Commissie vervoer en toerisme, |
A. |
overwegende dat de EU als reactie op de onwettige, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne vijf sanctiepakketten heeft goedgekeurd; |
B. |
overwegende dat een nieuwe sanctiegolf Rusland waarschijnlijk sterker zal treffen op het gebied van het wegvervoer en het zeevervoer; |
C. |
overwegende dat Rusland, als vergelding, op 28 februari 2022 een verbod heeft ingesteld op het gebruik van het Russische luchtruim, hetgeen gevolgen heeft voor luchtvaartuigen uit 36 landen, waaronder de EU-staten; |
D. |
overwegende dat de Europese Raad het begrotingsonderdeel voor militaire mobiliteit in het kader van de Connecting Europe Facility in de ontwerpbegroting heeft verlaagd van 6,5 naar 1,69 miljard EUR als onderdeel van het meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027; |
E. |
overwegende dat, aangezien het Oekraïense luchtruim gesloten is, ongeveer 3,3 % van de luchtvaartbewegingen van luchtvaartpassagiers in Europa tot stilstand is gekomen, naast de passagiersvluchten tussen Rusland en Europa, die 5,7 % van het totale Europese verkeer vertegenwoordigden in 2021; |
F. |
overwegende dat er in 2020 bij benadering 535 vaartuigen onder Russische vlag ongeveer 8 848 keer een haven in de EU-lidstaten aandeden; |
G. |
overwegende dat de situatie in de Zwarte Zee en de Zee van Azov is verslechterd omdat de Russische marine de regio blokkeert en delen van die zeeën zijn aangemerkt als oorlogsgebied, naar aanleiding van de veiligheidsrisico’s voor passerend maritiem verkeer; |
H. |
overwegende dat de Russische marine in dat gebied vaartuigen met eigenaren of exploitanten uit de EU heeft aangevallen; |
I. |
overwegende dat Oekraïense en Russische zeevarenden 14,5 % van het personeelsbestand in de wereldwijde scheepvaart vertegenwoordigen, en de Europese vloten sterk afhankelijk zijn van hen; |
J. |
overwegende dat de bezorgdheid over de algemene veiligheid en operabiliteit van het spoor- en zeevervoer van en naar Oekraïne toeneemt; |
K. |
overwegende dat de brandstofprijzen de afgelopen maanden een opwaartse trend hebben gekend, en die situatie is verergerd door de onwettige aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne, en overwegende dat brandstof een van de grootste kostenposten vormt voor vervoersmaatschappijen en gebruikers; |
L. |
overwegende dat toeristische bestemmingen in veel landen van de EU opnieuw zwaar zullen worden getroffen na de twee pandemiejaren die al een verwoestend effect hebben gehad op de sector; |
1.
veroordeelt opnieuw in de krachtigst mogelijke bewoordingen de aanvalsoorlog van de Russische Federatie tegen Oekraïne, alsook de betrokkenheid van Belarus bij die oorlog, en eist dat Rusland onmiddellijk een einde maakt aan alle militaire activiteiten in Oekraïne en alle strijdkrachten en militaire uitrusting onvoorwaardelijk terugtrekt van het gehele internationaal erkende grondgebied van Oekraïne;
2.
is ingenomen met de ongeëvenaarde en evoluerende EU-sancties tegen Rusland als reactie op de aanval van Rusland op Oekraïne en verzoekt de EU om verdere, doeltreffende sancties in de vervoersector te blijven evalueren en aan te nemen teneinde de financiering van Poetins oorlogsmachine te ondermijnen; wijst erop dat dit de eerste keer is dat de EU-sancties tegen Rusland uitdrukkelijk gericht waren op de vervoersector;
3.
herinnert eraan dat vervoer een strategisch middel is voor de EU om op het gebied van logistiek, humanitaire hulpverlening, evacuatie van vluchtelingen en mobiliteit solidariteit te betonen met en steun te verlenen aan Oekraïne en zijn lijdende bevolking;
4.
spreekt zich met klem uit tegen de opzettelijke aanvallen van Russische troepen op de vervoersinfrastructuur in Oekraïne, waardoor de Oekraïense autoriteiten niet in staat zijn om burgers te evacueren en essentiële goederen en voorraden naar mensen in nood te vervoeren; dringt er bij de EU op aan financiële steun te verlenen aan Oekraïne om het land te helpen zijn vervoersinfrastructuur te herstellen;
5.
is ingenomen met de maatregelen die de Commissie heeft genomen om lidstaten, vervoersmaatschappijen en werknemers in de vervoersector te helpen vervoersactiviteiten voort te zetten en het vervoer van vluchtelingen uit Oekraïne en voor humanitaire hulpverlening te ondersteunen; onderkent de moed van werknemers in de vervoersector in Oekraïne die hun leven riskeren wanneer zij blijven werken om personen en goederen te vervoeren;
6.
is ingenomen met de operationele richtsnoeren die de Commissie heeft vastgesteld om de doorreis van Oekraïners zonder geldige documenten aan boord bij EU-vervoersmaatschappijen te verzekeren;
7.
prijst de Europese vervoersmaatschappijen omdat zij Oekraïense burgers gratis lieten reizen met de trein, de bus, het schip en het vliegtuig alsook de ontelbare initiatieven van verenigingen en individuen in de hele EU die voorzien in gratis vervoer van goederen en personen van en naar de Oekraïense grens; benadrukt dat veel Oekraïners die naar hun land willen terugkeren of proberen accommodatie in een andere lidstaat te bereiken, zich de prijs van het ticket niet kunnen veroorloven; dringt erop aan dat treinexploitanten Oekraïners gratis toegang tot treinen zonder reservering en tot niet-gereserveerde plaatsen blijven bieden;
8.
wijst erop dat het lopende conflict en de vergelding van Rusland tegen de sancties van de EU ook gevolgen hebben voor de vervoersector van de EU, die voor alle vervoerswijzen ernstig verstoord is;
9.
benadrukt dat stijgende brandstofprijzen en de verstoring van logistieke en bevoorradingsketens enkele van de belangrijkste gevolgen zijn voor alle vervoerswijzen en tot veel onzekerheid op de markten leiden;
10.
is van mening dat vervoersmaatschappijen die in de EU gevestigd zijn of in de EU in bezit zijn en die banden hebben met de Russische markt moeten worden ondersteund bij het kiezen van een andere richting buiten Rusland voor hun vervoersactiviteiten;
11.
verzoekt de Commissie om dringend een economische en sociale beoordeling uit te voeren van de gevolgen van de oorlog voor alle vervoerswijzen op de EU-markt en om, waar nodig, snel steun te bieden, onder meer door bijkomende wetgeving en/of financiële maatregelen, om de negatieve gevolgen te beperken en de goede werking, het gelijke speelveld en eerlijke mededinging van de Europese vervoersectoren te waarborgen;
12.
benadrukt dat de crisis niet mag leiden tot een tijdelijke of permanente ondermijning van de rechten van werknemers in de vervoerssector;
Luchtvaart
13. |
uit zijn bezorgdheid over de ernstige gevolgen van het conflict op de luchtvaartsector wat betreft exploitatiekosten, waardoor zowel reizigers- als goederenvervoer duurder wordt; wijst erop dat de combinatie van de sancties en de vliegverboden luchtvaartmaatschappijen ertoe heeft gedwongen hun vluchten op te schorten of langs een andere route te sturen; wijst er bovendien op dat de maximale noodzakelijke verlengingen van de route zodat vliegtuigen het Russische en Belarussische luchtruim kunnen vermijden variëren tussen drie en vier uur per enkele reis, hetgeen leidt tot problemen met tanken (bijkomende stops en derhalve bijkomende kosten), en langere arbeidstijden voor de bemanning dan die welke zijn vastgesteld in de EU-regelgeving; |
14. |
wijst erop dat Oekraïne en Rusland tot de belangrijkste producenten van titanium behoren, een cruciaal metaal voor de productie van luchtvaartuigen, en dat het lopende conflict de toevoer op de korte termijn zou kunnen beïnvloeden; |
15. |
verzoekt de Commissie een evaluatie uit te voeren en, indien nodig, een hulpstrategie voor te stellen voor luchtvaartmaatschappijen in de EU en hun personeel, aangezien zij zwaar getroffen zijn, eerst door de COVID-19-pandemie en nu door het verbod op vluchten over Rusland en Belarus, hoge brandstofprijzen en een dalende vraag; wijst er echter op dat het noodzakelijk is een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie tussen luchtvaartmaatschappijen te waarborgen, met name bij het verlenen van financiële steun; |
16. |
betreurt dat Rusland een wet heeft goedgekeurd waardoor vliegtuigen die geleased worden van buitenlandse ondernemingen opnieuw moeten worden ingeschreven in het Russische register voor luchtvaartuigen, hetgeen een duidelijke inbreuk vormt op de internationale regels voor de burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago); dringt erop aan dat deze vorm van diefstal niet kan worden aanvaard en eist dat de vliegtuigen in kwestie onmiddellijk aan hun rechtmatige eigenaars worden teruggegeven; is ingenomen met het besluit van de Commissie om de Russische luchtvaartmaatschappijen die luchtvaartuigen exploiteren die onder deze herinschrijving vallen op te nemen op de zwarte lijst van luchtvaartmaatschappijen, aangezien de Russische autoriteiten niet de capaciteit hebben om toe te zien op de veiligheid van de luchtwaardigheid van de honderden heringeschreven luchtvaartuigen; wijst erop dat uitsluitend de Russische autoriteiten verantwoordelijk zullen zijn voor het in gevaar brengen van de levens van hun eigen burgers wanneer zij deze gestolen vliegtuigen over Rusland laten vliegen zonder dat zij de noodzakelijke veiligheidsvoorschriften in acht kunnen nemen; |
17. |
verzoekt om verdere EU-maatregelen om huurlingen van de Wagner Group en buitenlandse strijders uit Syrië enz. ervan te weerhouden daadwerkelijk naar het slagveld in Oekraïne te trekken om daar gruweldaden te plegen tegen de burgerbevolking; verzoekt derhalve dat de hoge vertegenwoordiger eist dat met name de regeringen van Turkije, Georgië, Azerbeidzjan en Irak, en eveneens de regeringen van de Centraal-Aziatische republieken, hun luchtruim sluiten voor alle Russische, Iraanse of Syrische militaire of chartervliegtuigen en voor alle reguliere luchtvaartmaatschappijen die dergelijke huurlingen vervoeren; verzoekt de EU elke luchtvaartmaatschappij die deelneemt aan dergelijk vervoer, op de zwarte lijst te zetten; |
Zeevervoer
18. |
is ingenomen met de derde pijler van de Commissie van het vijfde sanctiepakket tegen Rusland, met betrekking tot het verbod op toegang tot EU-havens voor vaartuigen die onder Russische vlag varen en vaartuigen met Russische exploitanten; is van mening dat het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid in dit opzicht een belangrijke rol kan spelen door een duidelijke lijst te verstrekken van Russische vaartuigen die geen toegang mogen krijgen tot EU-havens, rekening houdend met de vaartuigen die sinds 24 februari 2022 zijn omgevlagd of opnieuw zijn geregistreerd; |
19. |
verzoekt echter verder te gaan dan deze maatregelen om het omzeilen ervan te voorkomen en de toegang tot EU-havens te ontzeggen aan alle schepen, ongeacht wie deze schepen bezit of exploiteert, welke tijdens hun traject ook Russische havens aandoen, behalve wanneer er noodzakelijke en gerechtvaardigde humanitaire redenen zijn voor die tussenstop; is reeds ingenomen met de vrijwillige beslissing van een aantal van ’s werelds grootste in Europa gevestigde scheepvaartmaatschappijen om alle vrachtboekingen van en naar Rusland tot nader order stil te leggen; |
20. |
verzoekt om een verbod voor alle schepen die een EU-haven aan willen doen op het bunkeren in Russische havens of bij Russische bunkerschepen op zee; |
21. |
is van mening dat het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid op dat gebied richtsnoeren moet verstrekken over de eenvormige toepassing van dergelijke sancties, zodat er een gelijk speelveld blijft bestaan voor EU-havens; |
22. |
verzoekt de regeringen en de bevoegde overheidsinstanties, zowel op nationaal als op EU-niveau, hun verantwoordelijkheden op te nemen en voldoende personeel en middelen uit te trekken om te zorgen voor een vlotte toepassing van de maatregelen, waarbij verdere vertragingen in de reeds verstoorde toeleveringsketen worden vermeden; |
23. |
neemt er kennis van dat een groot aantal schepen momenteel wordt tegengehouden in de betrokken regio’s; schaart zich achter de oproepen van de Commissie en de lidstaten om met spoed de veiligheid en beveiliging van de internationale scheepvaart in het gebied en met name de veiligheid van zeevarenden te waarborgen; verzoekt om de betrokken schepen dringend opnieuw te bevoorraden met essentiële benodigdheden voor hun zeevarenden, en een veilige blauwe maritieme corridor in te stellen om de veilige evacuatie van zeevarenden en schepen uit de getroffen gebieden en risicogebieden in de Zwarte Zee en de Zee van Azov mogelijk te maken; |
24. |
betreurt dat een aantal ronddrijvende zeemijnen de laatste tijd het leven van zeevarenden en passagiers bedreigen, evenals de internationale handelsstromen in de Zwarte Zee, en verzoekt om internationale steun voor de ontmijningsinspanningen van kustlanden; |
25. |
uit zijn bezorgdheid over de impact op de internationale scheepvaart, logistiek, toeleveringsketens en brandstofprijzen en met name op de vrachttarieven in de zeevaart; |
Spoorvervoer
26. |
betreurt dat er vooralsnog geen rechtstreeks verbod bestaat op spoorwegactiviteiten waarbij de Russische spoorwegmaatschappij betrokken is; merkt echter op dat de Russische spoorwegmaatschappij is toegevoegd aan de lijst van juridische entiteiten en lichamen die zijn onderworpen aan financiële beperkingen; |
27. |
wijst erop dat treinen nog altijd door Rusland kunnen reizen, met name de goederentreinen die tussen Europa en China rijden; merkt echter op dat het conflict dramatische gevolgen heeft voor de goederenvervoersstromen per spoor tussen Azië en Europa, waardoor er onzekerheid heerst voor ondernemingen die treinen exploiteren en goederen vervoeren; |
28. |
wijst erop dat de lading op goederentreinen fysieke belemmeringen ondervindt, aangezien duizenden wagons vastzitten in files aan de grens tussen Oekraïne en de EU-landen; verzoekt de Commissie Oekraïne te ondersteunen bij zijn inspanningen om verkeersstromen af te leiden, nieuwe verbindingen tot stand te brengen en versnelde handelsroutes op te zetten, wat bijzonder dringend is voor het vervoer van aan bederf onderhevige goederen zoals tarwe; is in dit verband ingenomen met het initiatief “Getreidebrücke”, waarbij Oekraïense en EU-spoorwegexploitanten samenwerken om ervoor te zorgen dat landbouwproducten en -machines Oekraïne kunnen binnenkomen en verlaten; is eveneens ingenomen met de inspanningen van Roemenië om in onbruik geraakte spoorlijnen die Roemenië met Oekraïne verbinden nieuw leven in te blazen en die de druk op de vervoersroutes van en naar Oekraïne verder kunnen verlichten; is van mening dat de EU dergelijke initiatieven moet aanmoedigen en faciliteren; |
29. |
verzoekt de Commissie Oekraïne te ondersteunen, ook bij zijn inspanningen om de spoorverbindingen tussen Oekraïne en de EU te versterken; |
30. |
prijst de heldenmoed van Oekraïense spoorwegwerkers die, ondanks het voortdurende gevaar voor eigen leven, zich inzetten om de Oekraïense bevolking uit oorlogsgebieden te evacueren, de post, pensioenbetalingen, geneesmiddelen en humanitaire goederen en levensmiddelen te blijven bezorgen, de eigendommen van nationale bedrijven, instellingen en organisaties te vervoeren naar veilige regio’s van Oekraïne, en ervoor te zorgen dat de internationale handel en actieve diplomatieke contacten op het hoogste niveau kunnen worden voortgezet; |
31. |
is van mening dat de Russische aanval op Oekraïne en de daaruit voortvloeiende vervoersbehoeften binnen de EU duidelijk hebben gemaakt dat het spoorwegsysteem in de EU een groter volume passagiers en vracht moet kunnen vervoeren; verzoekt de lidstaten derhalve de normalisatie, harmonisatie en interoperabiliteit van de spoorwegsystemen in alle lidstaten te versnellen en verzoekt de Commissie toezicht te blijven houden op de toepassing, evenals op het wegwerken van de overgebleven tekortkomingen; |
32. |
verzoekt de Commissie onmiddellijk onderhandelingen met Oekraïne te starten over de liberalisering van het internationale goederenvervoer per spoor en over de binnenwateren om de transportroutes veilig te stellen en ononderbroken toeleveringsketens voor landbouwproducten en andere grondstoffen naar Europa en de rest van de wereld te waarborgen; |
33. |
beklemtoont de heldenmoed van een aantal Belarussische spoorwegarbeiders die de inzet van Russische strijdkrachten bij hun aanval op Oekraïne hebben gesaboteerd en verzoekt alle burgers in Rusland en Belarus hun voorbeeld van burgerlijk verzet tegen deze gruwelijke aanvalsoorlog te volgen; |
Wegvervoer
34. |
juicht het optreden van de Commissie toe om de terugkeer van Europese vrachtwagenchauffeurs uit het conflictgebied evenals het vervoer van goederen over de weg naar Oekraïne en Moldavië te waarborgen; |
35. |
is ingenomen met de recente sancties waardoor in Rusland en Belarus gevestigde wegvervoerondernemingen geen goederen mogen vervoeren over de weg op het grondgebied van de Europese Unie, aangezien de mogelijkheden voor Russische bedrijven om belangrijke goederen te verkrijgen daardoor drastisch worden beperkt; |
36. |
wijst erop dat het vervoer van goederen naar Oekraïne en aangrenzende lidstaten met een grote toevloed van vluchtelingen het risico loopt op belemmeringen op regelgevingsgebied te stuiten; is ingenomen met de stappen die de Commissie heeft gezet om bepaalde maatregelen ter bevordering van wegvervoersactiviteiten die worden uitgevoerd in de uitzonderlijke omstandigheden die zijn ontstaan door de Russische aanval op Oekraïne, toe te lichten, en de lidstaten aan te sporen die maatregelen toe te passen, zoals de toekenning van tijdelijke bestuurderskaarten aan Oekraïense chauffeurs die werkzaam zijn in de EU en niet kunnen terugkeren naar Oekraïne om hun verlopen kaart te vernieuwen, de vaststelling van tijdelijke uitzonderingen op de regels inzake rij- en rusttijden, waarbij het welzijn en de veiligheid van de chauffeur gewaarborgd wordt, uitzonderingen op de betaling van tolheffingen voor vervoer dat wordt beschouwd als nooddienst en uitzonderingen op vergunningen voor het vervoer van de producten die nodig zijn voor medische zorg; benadrukt dat Oekraïense vrachtwagenchauffeurs in Europa onder grote druk staan wegens de oorlog in hun land; verzoekt de Commissie een strategie uit te voeren om vrachtwagenchauffeurs uit Oekraïne te helpen zich weer bij hun familie die ontheemd is in de Europese Unie te voegen en ervoor te zorgen dat de lidstaten hulp bieden aan chauffeurs in nood; |
37. |
verzoekt de Commissie om te blijven zoeken naar manieren om het vervoer van passagiers of om het even welke goederen naar of van Oekraïne en zijn aangrenzende EU-landen als humanitaire hulpverlening te ondersteunen en de nodige steun te bieden wat betreft heffingen voor tolwegen, infrastructuurlasten, toegang tijdens het weekend, belastingen enz.; |
38. |
steunt de onmiddellijke sluiting van de overeenkomst inzake het goederenvervoer over de weg tussen de Europese Unie en Oekraïne en verzoekt de Commissie en de lidstaten onmiddellijk over te gaan tot voorlopige toepassing van de overeenkomst; |
39. |
steunt het voorstel van de Commissie om vervoersovereenkomsten te sluiten met Oekraïne en Moldavië, door het wegvervoer gedeeltelijk te liberaliseren voor vervoerders uit die landen, zodat de uitvoer van goederen via zeeroutes die momenteel niet beschikbaar zijn als gevolg van de Russische militaire agressie in aanzienlijke mate kan worden verlegd en zodat meer gebruik kan worden gemaakt van EU-zeehavens voor de in- en uitvoer van goederen van en naar Oekraïne; spreekt in dit verband zijn duidelijke steun uit voor het snelle herstel van verbindingen via het spoor en waterwegen tussen Oekraïne en met name Roemenië die in het verleden in onbruik zijn geraakt; |
40. |
benadrukt het cruciale belang van het openstellen van groene vervoerscorridors van en naar Oekraïne om Oekraïne alle noodzakelijke middelen te verschaffen om zijn landbouwproductie (bv. pesticiden, meststoffen en zaden) te verhogen en de landbouwuitwisselingen met Oekraïne voort te zetten; |
TEN-T en militaire mobiliteit
41. |
is ingenomen met de mededeling van de Commissie over de uitbreiding van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) naar aangrenzende derde landen en dringt erop aan de lopende herziening van het TEN-T te gebruiken om aandacht te besteden aan een sterke verhoging van de investeringen in verbindingen voor vervoersinfrastructuur met de Westelijke Balkan, Moldavië, Georgië en Oekraïne; verzoekt de Commissie, de Raad en het Parlement bovendien om samen de lopende herziening van het TEN-T aan te grijpen als een kans om de nieuwe TEN-T-kaarten te herzien, zoals is voorgesteld in december 2021, en een addendum voor te stellen voor met name Oekraïne, Moldavië en Georgië zodat zij zich kunnen aanpassen aan de volledig nieuwe situatie met betrekking tot de vervoersbehoeften als gevolg van de onwettige aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne; verzoekt de Commissie ook een Vervoersgemeenschap voor de EU en het “oosten van Europa” of het “Oostelijk Partnerschap” voor te stellen, met inbegrip van een investeringskader voor het oosten van Europa, waarvoor de Vervoersgemeenschap Westelijke Balkan gedeeltelijk als voorbeeld kan dienen; |
42. |
wijst erop dat er veel meer ambitie aan de dag moet worden gelegd met betrekking tot het project voor militaire mobiliteit van de EU en is in dit opzicht ingenomen met de inzet van de EU-lidstaten om de huidige inspanningen ter versterking van de militaire mobiliteit in de hele EU te versnellen; |
43. |
spreekt opnieuw zijn grote teleurstelling uit over het besluit van de Europese Raad om bij de vaststelling van de cijfers voor het meerjarige financiële kader voor 2021-2027 drastisch te besparen op de definitieve enveloppe voor het onlangs gecreëerde begrotingsonderdeel voor militaire mobiliteit in het kader van het programma van de Connecting Europe Facility (CEF II) voor 2021-2027 en betreurt dat deze vergissing nu onze gezamenlijke Europese veiligheid ondermijnt; verzoekt de Commissie om oplossingen te vinden en voor te leggen om het begrotingsonderdeel voor militaire mobiliteit in het kader van het CEF II-programma aanzienlijk te verhogen en stelt in dit opzicht de beschikbaarstelling van ongebruikte middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat de aspecten inzake militaire mobiliteit grondig worden geëvalueerd en behandeld, zowel op het gebied van infrastructuur als financiering, teneinde optimale grensoverschrijdende samenwerking en mobiliteit te waarborgen binnen de Unie; verzoekt de Commissie in dit opzicht om gerichte steun voor te stellen voor belangrijke infrastructuurprojecten waardoor alle lidstaten beter verbonden worden en de verbindingen voor vervoersinfrastructuur met de Westelijke Balkan, Moldavië, Georgië en Oekraïne te verbeteren; verzoekt in het bijzonder om alle belangrijke infrastructuur voor tweeërlei gebruik die naar de oostelijke grens van de Unie leidt te versterken; |
44. |
verzoekt de Commissie om de EU-lidstaten van de benodigde financiering te voorzien voor de ontwikkeling van infrastructuur voor tweeërlei gebruik met een strategische rol die nodig is om te voldoen aan de huidige en toekomstige behoeften; benadrukt dat de capaciteit van de EU om het bezit en de investeringen op het gebied van strategische infrastructuur te beoordelen en te controleren, moet worden verbeterd, als cruciaal element om de veiligheid van de EU en onze burgers te waarborgen; |
45. |
verzoekt de Commissie om het “Global Gateway”-initiatief verder uiteen te zetten en gezamenlijke investeringen in infrastructuur te bevorderen, met name in de landen die universele waarden delen met ons; wijst erop dat Europa het terrein niet mag overlaten aan autocratische regimes, maar zowel een economisch aantrekkelijk als op waarden gebaseerd alternatief moet bieden voor investeringen in infrastructuur in armere derde landen; is van mening dat Europa bij deze inspanningen de krachten moet bundelen met andere belangrijke democratieën zoals de VS, het VK, Canada, Australië, Japan of Zuid-Korea; |
Stijgende energieprijzen voor vervoer
46. |
wijst erop dat een combinatie van hogere kosten voor energie en vervoer invloed zou hebben op alle burgers, en met name huishoudens met een laag inkomen die een hoger risico op vervoersarmoede lopen; beklemtoont bovendien dat hogere brandstofkosten voor het vervoer via de lucht, de weg en de zee rechtstreekse gevolgen hebben voor de prijzen van finale goederen en diensten en dat de stijging van de brandstofprijzen invloed heeft op het herstel van het toerisme na de pandemie; |
47. |
is ingenomen met de mededeling van de Commissie over “REPowerEU: een gemeenschappelijk Europees optreden voor betaalbaardere, veiligere en duurzamere energie” en steunt de noodzaak om Europa snel onafhankelijk te maken van Russische energiebronnen, hetgeen tegelijkertijd de kans biedt om de energietransitie te versnellen; betreurt echter dat de Commissie de stijging van de brandstofprijzen voor vervoersmaatschappijen nog niet heeft aangepakt; verzoekt de Commissie de economische impact van de brandstofprijzen op het vervoer en de mobiliteit in de EU diepgaand te analyseren en verdere maatregelen te nemen om overeenkomstig de Europese Green Deal in te spelen op de stijgende prijzen voor vervoer; |
48. |
is ingenomen met de buitengewone maatregelen die diverse lidstaten hebben genomen om de stijging van de brandstofprijzen te beperken, zoals een tijdelijke belastingverlaging, en verzoekt de Commissie binnen de EU gecoördineerde en gemeenschappelijke criteria voor te stellen en de vaststelling van deze maatregelen door nationale autoriteiten te vergemakkelijken; |
49. |
verzoekt de Commissie, en met name nationale, regionale en lokale overheden om maatregelen toe te passen die aansluiten bij het tienpuntenplan van het Internationaal Energieagentschap om het olieverbruik terug te dringen, waaronder een uitgebreider gebruik van de mogelijkheden van thuiswerken, autoloze zondagen in steden, de verdere bevordering van het openbaar vervoer, micromobiliteit, wandelen en fietsen, meer autodelen, de bevordering van efficiënt rijden voor vrachtwagens en het leveren van goederen, het gebruik van hogesnelheids- en nachttreinen in plaats van vliegtuigen, indien mogelijk, het vermijden van zakenreizen per vliegtuig wanneer er alternatieve mogelijkheden bestaan, en een versterkte toepassing van elektrische en efficiëntere voertuigen; |
50. |
benadrukt dat de interne productie, aanvoer en opslag van hernieuwbare brandstoffen/energie binnen de Unie dringend aanzienlijk moeten worden versterkt en dat de energievoorziening in de Europese Unie verder moet worden gediversifieerd, ook op korte termijn door de invoer van alternatieve brandstoffen, onder meer via haventerminals in de EU voor lng als overgangsbrandstof, waarbij er zorgvuldig te werk wordt gegaan om “lock-in-effecten” en gestrande activa te vermijden, en aan te sluiten bij de klimaatdoelstellingen van de EU; benadrukt voorts dat de energieverbindingen tussen de lidstaten moeten worden versterkt, met name tussen het Iberisch Schiereiland en de rest van Europa; |
51. |
is van mening dat de synergie en complementariteit van het TEN-T en TEN-E moeten worden bevorderd, met volledige waarborging van bestaande en toekomstige financieringsmogelijkheden en financieringsniveaus voor de ontwikkeling van het TEN-T; |
Toerisme
52. |
wijst erop dat de aanhoudende misdadige agressie van Rusland tegen Oekraïne een enorme stempel heeft gedrukt op de toeristische sector, vooral in grensgebieden; merkt op dat toeristen niet meer naar bepaalde EU-lidstaten willen reizen, zoals Polen, Roemenië, Slowakije, Bulgarije of de Baltische staten, omdat de grens met Oekraïne nabij is, en uit angst voor de oorlog; wijst erop dat de toeristische sector in de genoemde landen, ondanks de eigen problemen, vluchtelingen uit Oekraïne helpt; verzoekt derhalve om een gezamenlijk Europees toerismebeleid en met name een actieplan met doeltreffende financiële steun om de sector en de bestemmingen die het zwaarst getroffen zijn bij te staan om de meest recente crises met betrekking tot COVID-19 en de misdadige aanval van Rusland op Oekraïne te overwinnen; |
53. |
herhaalt dat het volledig achter de oprichting staat van een Europees mechanisme voor crisisbeheer in de toeristische sector in de EU om adequaat en snel te kunnen inspelen op ernstige crises, zoals pandemieën, oorlogen en de humanitaire crisis als gevolg van de klimaatverandering; wijst erop dat een dergelijk mechanisme financieringsoplossingen voor financiële tekorten op de korte termijn die voortvloeien uit dergelijke crises moet omvatten, evenals kaders en strategieën voor de middellange en lange termijn; |
54. |
benadrukt dat de stijgende kosten voor energie en levensmiddelen, die worden versterkt door de oorlog, ertoe zullen leiden dat de kosten zich vermenigvuldigen voor toeristische ondernemingen en de hele toeleveringsketen, en met name voor kmo’s die al moeite hebben om het hoofd boven water te houden na de twee pandemiejaren; verzoekt de lidstaten derhalve de noodzakelijke hulp te bieden door middel van belastingbeleid en met name belastingverlagingen, en verzoekt de Commissie om EU-middelen te gebruiken om de liquiditeit van kmo’s te verbeteren; wijst er in dit opzicht op dat het herstel van de sector verdere vertraging zal oplopen en verzoekt de Commissie en de lidstaten om de bestaande overheidssteun te behouden, onder meer door de terugbetaling van de aangegane verplichtingen uit te stellen; |
55. |
beklemtoont dat uit de COVID-19-pandemie en de huidige oorlogscrisis in Oekraïne is gebleken dat er een dringende behoefte bestaat aan de oprichting van een “EU-agentschap voor toerisme”; is van mening dat coördinatie als oplossing op de korte termijn onmisbaar is voor het herstel van de toeristische sector in de EU, en dat er binnen een van de bestaande agentschappen snel een speciale afdeling voor toerisme moet worden opgezet, die verantwoordelijk moet zijn voor het creëren van een nieuw “toeristisch merk voor de EU”, waarbij Europa wordt gepromoot als een veilige, duurzame en slimme bestemming voor iedereen; dringt aan op een gezamenlijke EU-campagne om reclame te maken voor Europa als bestemming teneinde toeristen aan te moedigen bestemmingen die sterk afhankelijk zijn van Russische en Oekraïense toeristen te bezoeken; |
56. |
verzoekt de lidstaten EU-hotels en diensten voor kortetermijnverhuur die Oekraïense vluchtelingen opvangen te ondersteunen; |
57. |
juicht toe dat toeristische ondernemingen al Oekraïense vluchtelingen in dienst nemen en verzoekt de Commissie die acties te ondersteunen door een tijdelijk financieel programma op te zetten om een antwoord te bieden op het tekort aan personeel in het toerisme, wat problematisch is in de toeristische sector na de pandemie; |
o
o o
58. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 57 van 28.2.2022, blz. 1.
(2) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0052.
(3) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0099.
(4) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0121.
(5) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0120.
III Voorbereidende handelingen
Europees Parlement
Dinsdag, 3 mei 2022
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/171 |
P9_TA(2022)0129
Verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 mei 2022 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, tot intrekking van Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad en de aan dit besluit gehechte Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (2020/2220(INL) — 2022/0902(APP))
(2022/C 465/17)
Het Europees Parlement,
— |
gezien de verklaring van 9 mei 1950 waarbij de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) werd voorgesteld, als een eerste stap naar een Europese volkerengemeenschap, |
— |
gezien de Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (“de Verkiezingsakte”), gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 1976, zoals gewijzigd bij Besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad van 25 juni en 23 september 2002 (1), en bij Besluit (EU, Euratom) 2018/994 van de Raad van 13 juli 2018 (2), |
— |
gezien de Verdragen, en met name de artikelen 2, 3, 9, 10 en 14 en artikel 17, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8, 20 en 22, en artikel 223, lid 1, en artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en artikel 2 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van nationale parlementen in de Europese Unie, |
— |
gezien Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, |
— |
gezien Richtlijn 93/109/EG van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn (3), |
— |
gezien de vorige resoluties van het Europees Parlement over de verkiezingsprocedure voor het Europees Parlement, en met name de resolutie van het Europees Parlement van 15 juli 1998 over de opstelling van een ontwerp voor een verkiezingsprocedure houdende gemeenschappelijke beginselen voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement (4), zijn resolutie van 22 november 2012 over de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2014 (5), zijn resolutie van 4 juli 2013 over verbetering van de modaliteiten voor de organisatie van de Europese verkiezingen van 2014 (6), en zijn resolutie van 11 november 2015 over de hervorming van de kieswet van de Europese Unie (7), |
— |
gezien de resoluties van het Europees Parlement van 13 maart 2013 (8) en 7 februari 2018 (9) over de samenstelling van het Europees Parlement, |
— |
gezien zijn resolutie van 26 november 2020 over de stand van zaken met betrekking tot het Europees verkiezingsproces (10), |
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (11), en met name de artikelen 13, 21 en 31, |
— |
gezien het kaderakkoord van 20 oktober 2010 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie, |
— |
gezien het informatief rapport getiteld “Werkelijk stemrecht van personen met een handicap bij de EP-verkiezingen” van het Europees Economisch en Sociaal Comité dat het in zijn plenaire zitting op 20 maart 2019 (12) heeft aangenomen en het aanvullende advies getiteld “De noodzaak om te garanderen dat personen met een handicap daadwerkelijk kunnen stemmen bij verkiezingen voor het Europees Parlement”, dat door het Europees Economisch en Sociaal Comité op 2 december 2020 (13) is vastgesteld, |
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD), in 2010 door de EU en door alle lidstaten geratificeerd, en artikel 29 inzake participatie in het politieke en openbare leven, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021 getiteld “Een Unie van gelijkheid: Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030” (COM(2021)0101), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 december 2020 betreffende het actieplan voor Europese democratie (COM(2020)0790), |
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), en met name de artikelen 11, 21, 23 en 39, |
— |
gezien de Europese pijler van sociale rechten, en met name beginsel 1, |
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en met name artikel 25, |
— |
gezien de werkzaamheden van de Interparlementaire Unie (IPU) op het gebied van gendergelijkheid, met name haar actieplan voor genderbewuste parlementen, |
— |
gezien de toespraak over de Staat van de Unie van 2021 waarin Ursula von der Leyen aangekondigde dat 2022 het Europees Jaar van de Jeugd zal zijn, |
— |
gezien het voorstel van de Commissie voor het Europees Jaar van de Jeugd 2022, |
— |
gezien de artikelen 46 en 54 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A9-0083/2022), |
A. |
overwegende dat het Europees Parlement, sinds in 1976 met de Verkiezingsakte voor het eerst de weg vrij werd gemaakt voor de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, voortdurend heeft verzocht om hervorming van de Europese kieswet en om verandering in de richting van een meer legitieme, eenvormige en Europese verkiezingsprocedure; |
B. |
overwegende dat met het Verdrag van Lissabon een positieve stap voorwaarts is gezet aangezien bevestigd werd dat het Europees Parlement gerechtigd is een voorstel in te dienen met betrekking tot de Verkiezingsakte en de opstelling daarvan; |
C. |
overwegende dat andere belangrijke wijzigingen in het Verdrag van Lissabon met name betrekking hadden op de formulering van artikel 14 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), in dier voege dat het Parlement dient te bestaan uit vertegenwoordigers van de burgers van de Unie en niet van de volkeren van de lidstaten, alsook de verwijzing naar de rol van het Parlement bij de verkiezing van de voorzitter van de Commissie, die moet worden verkozen met inachtneming van de uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement; |
D. |
overwegende dat met de procedure voor de verkiezingen van 2014 een precedent is geschapen voor de rol van het Parlement bij de verkiezing van de voorzitter van de Commissie; overwegende dat het niet mogelijk was deze procedure op te nemen in een algemene hervorming van de Europese kieswet, hetgeen heeft bijgedragen aan de totstandkoming van de politieke achtergrond waartegen, na de Europese verkiezingen van 2019, de toepassing van het principe van een lijsttrekker onverwacht is teruggedraaid; overwegende dat de lijsttrekker van de Europese politieke entiteit die in totaal de meeste zetels heeft behaald als eerste moet worden belast met de vorming van een meerderheidscoalitie in het nieuw verkozen Parlement voor wat betreft de benoeming van een kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie; overwegende dat indien er geen meerderheidscoalitie kan worden bereikt, de taak moet worden toegewezen aan de volgende lijsttrekker; overwegende dat het Parlement verwacht dat de voorzitter van de Europese Raad te rade gaat bij voornoemde leiders van de Europese politieke entiteiten en parlementaire fracties in het belang van de benoemingsprocedure, en van mening is dat deze lijsttrekkersprocedure kan worden geformaliseerd middels een politieke overeenkomst tussen de Europese politieke entiteiten en een interinstitutionele overeenkomst tussen het Parlement en de Europese Raad; |
E. |
overwegende dat enkele bestaande algemene bepalingen in de huidige Europese Verkiezingsakte de weg wijzen naar noodzakelijke verbeteringen, zoals de bepalingen waarin wordt gesteld dat kandidaten moeten worden gekozen op basis van evenredige vertegenwoordiging, hetzij volgens een lijstenstelsel, hetzij volgens een stelsel van één overdraagbare stem; dat er vrijheid bestaat voor het instellen van kiesdistricten op nationaal niveau; dat er een maximale kiesdrempel van 5 % in de nationale kiesdistricten wordt ingevoerd als middel om te waarborgen dat het Parlement kan functioneren; en dat leden van het Europees Parlement geen dubbelmandaat mogen hebben in een nationaal parlement en het Europees Parlement; |
F. |
overwegende dat, ondanks enkele stappen voorwaarts in het definiëren van gemeenschappelijke normen voor de verkiezingsprocedures voor het Europees Parlement, de huidige Europese verkiezingen nog steeds grotendeels worden bepaald door nationale wetten en er om die reden verdere verbetering nodig is om te komen tot een echt eenvormige procedure voor de Europese verkiezingen; |
G. |
overwegende dat de opkomst die werd geregistreerd bij de Europese verkiezingen van 2019 de hoogste was van alle verkiezingen voor het Europees Parlement in de afgelopen twintig jaar; overwegende dat het opkomstpercentage grote verschillen tussen de lidstaten verhult; overwegende dat de hogere opkomst een positief signaal is en aantoont dat de burgers van de Unie, en dan met name de jongste generaties, een toenemende interesse tonen in de ontwikkeling van het proces van Europese integratie, zoals tevens blijkt uit de resultaten van de speciale Eurobarometer van 9 maart 2021; overwegende dat dit percentage nog steeds inhoudt dat slechts de helft van de burgers heeft deelgenomen; overwegende dat toenemende belangstelling voor de Europese verkiezingen erop duidt dat burgers van de Unie eisen dat de Unie snel ingrijpt op het gebied van klimaatverandering, economisch herstel, bescherming van de mensenrechten en de rechtsstaat, migratie en de rol van de EU in internationale betrekkingen; overwegende dat er inspanningen op communicatiegebied nodig zijn om de belangstelling van burgers voor Europese kwesties en de rol van de Europese politieke partijen en politieke stichtingen in dat opzicht aan te wakkeren; |
H. |
overwegende dat de trend van een hogere opkomst verder kan worden versterkt als de band en het verantwoordingsmechanisme tussen kiezers en kandidaten worden versterkt en de EU-brede dimensie wordt gecultiveerd; |
I. |
overwegende dat een goed functionerend kiesstelsel het vertrouwen en de steun onder de bevolking vergroot en de burgers van de Unie meer vertrouwen geeft in hun vermogen om door middel van het uitbrengen van hun stem op democratische wijze de samenleving te veranderen; |
J. |
overwegende dat de goedkeuring door de lidstaten van Besluit (EU, Euratom) 2018/994 van de Raad van 13 juli 2018 nog steeds geen feit is maar dat dit het aanbrengen van de noodzakelijke wijzigingen in de kiesstelsels van de Unie niet uitsluit; |
K. |
overwegende dat een groter wordend politiek momentum in Europa kansen kan creëren om elementen en bepalingen te introduceren die de Europese dimensie van de verkiezingen kunnen versterken; |
L. |
overwegende dat een juiste benadering van een hervorming van de Europese kieswet gebaseerd moet zijn op respect voor de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en de invoering van gemeenschappelijke minimumnormen; |
M. |
overwegende dat de hervorming van de verkiezingsprocedure voor het Europees Parlement gericht moet zijn op het versterken van het democratisch en transnationale publieke debat en de democratische en transnationale dimensie van de Europese verkiezingen en de democratische legitimiteit van het besluitvormingsproces van de Unie, het bevorderen van burgerschap in de Unie, het verbeteren van de werking van het Europees Parlement en het bestuur van de Unie, het verlenen van een grotere mate van legitimiteit en een sterker wetgevend karakter aan de werkzaamheden van het Europees Parlement door het een echt initiatiefrecht toe te kennen, het versterken van de beginselen van electorale gelijkheid en gelijke kansen, met name tussen mannen en vrouwen, het vergroten van de doeltreffendheid van het systeem voor de organisatie van Europese verkiezingen, en het verkleinen van de afstand tussen leden van het Europees Parlement en hun kiezers, met name de jongeren; |
N. |
overwegende dat in Aanbeveling 16 van Europees burgerpanel 2 over Europese democratie en Waarden en rechten, de rechtsstaat en veiligheid van de Conferentie over de toekomst van Europa wordt opgeroepen tot een kieswet voor het Europees Parlement die de verkiezingsvoorwaarden gelijktrekt (kiesleeftijd, verkiezingsdatum, vereisten voor kiesdistricten, kandidaten, politieke partijen en hun financiering) en dat Europese burgers het recht hebben te stemmen op verschillende partijen op het niveau van de Europese Unie die elk uit kandidaten uit meerdere lidstaten bestaan, en dat burgers gedurende een toereikende overgangsperiode nog steeds kunnen stemmen voor zowel nationale als transnationale partijen; |
O. |
overwegende dat het Europees Jongerenevenement (EYE) van 22 — 23 oktober 2021 resulteerde in de publicatie van een verslag geheten het Youth Ideas Report, waarin wordt voorgesteld gebruik te maken van transnationale lijsten, waarbij kiezers een lijst met nationale kandidaten en een aanvullende lijst met kandidaten uit alle lidstaten zouden krijgen; overwegende dat in dat verslag ook steun wordt uitgesproken voor toepassing van de lijsttrekkersprocedure; |
P. |
overwegende dat in het derde tussentijdse verslag van het meertalig digitaal platform van de Conferentie over de toekomst van Europa wordt gesteld dat een van de vaker besproken voorstellen en een breed gedragen idee betrekking heeft op het opstellen van EU-brede transnationale kieslijsten; |
Q. |
overwegende dat in het tussentijdse politieke akkoord “Onze prioriteiten voor Europeanen”, dat op 17 januari 2022 door de leiders van de PPE-, S&D- en Renew-fracties werd goedgekeurd, voor de volgende Europese verkiezingen werd opgeroepen tot een “lijsttrekkersprocedure in combinatie met transnationale lijsten met een toereikend aantal zetels”; |
R. |
overwegende dat rekening moet worden gehouden met de beginselen van evenredigheid en gelijke kansen met betrekking tot minderheden, die ondervertegenwoordigd zijn in het Europees Parlement; overwegende dat ongeveer 20 van de 705 leden van het Europees Parlement (d.i. 2,8 %) hebben aangegeven tot een minderheid te behoren (14); overwegende dat de Commissie van Venetië erkent dat er een rol is weggelegd voor gegarandeerde gereserveerde zetels voor nationale minderheden, lagere kiesdrempels in evenredige kiesstelsels voor partijen die nationale minderheden vertegenwoordigen of de indeling van kiesdistricten op een manier die beoogt dat de deelname van minderheden in het besluitvormingsproces wordt vergroot (15); |
S. |
overwegende dat de mogelijkheid om een eenvormige verkiezingsprocedure op basis van rechtstreekse algemene verkiezingen te ontwikkelen reeds sinds 1957 in de Verdragen is verankerd; |
T. |
overwegende dat een toenemende harmonisering van de verkiezingsprocedure van het Europees Parlement in alle lidstaten kan bijdragen tot de bevordering van het recht van alle burgers van de Unie om op voet van gelijkheid deel te nemen aan het democratische leven in de Unie, hetgeen tevens de politieke dimensie van Europese integratie zou versterken; |
U. |
overwegende dat Europese politieke partijen een bijdrage leveren aan de vorming van een Europees politiek bewustzijn en daarom een grotere rol moeten spelen in de campagnes voor de verkiezingen voor het Europees Parlement, teneinde hun zichtbaarheid te vergroten en duidelijk te laten zien wat het verband is tussen een stem voor een specifieke nationale partij en de gevolgen daarvan voor de omvang van een Europese fractie in het Europees Parlement en voor de benoeming van de voorzitter van de Commissie; |
V. |
overwegende dat verenigingen van kiezers of electorale entiteiten die geen deel uitmaken van een Europese politieke partij worden opgeroepen een rol te spelen in de campagnes voor de verkiezingen voor het Europees Parlement, teneinde de betrokkenheid van burgers bij de verkiezingsprocessen te vergroten; |
W. |
overwegende dat de procedure voor de voordracht van kandidaten voor de verkiezingen van het Europees Parlement sterk verschilt van lidstaat tot lidstaat en van partij tot partij, met name wat betreft transparantie, democratische normen en gendergelijkheidsnormen; overwegende dat open, transparante en democratische procedures voor de selectie van kandidaten, met respect voor gendergelijkheid, evenwel van cruciaal belang zijn voor het opbouwen van het vertrouwen in het politieke stelsel; |
X. |
overwegende dat de termijnen voor de indiening van de kieslijsten voor de Europese verkiezingen sterk uiteenlopen in de verschillende lidstaten, en momenteel variëren van 17 dagen tot 83 dagen; overwegende dat kandidaten en kiezers in de Unie bijgevolg in een ongelijke positie verkeren qua tijd om campagne te voeren of na te denken over hun stemkeuze; |
Y. |
overwegende dat de termijnen voor de voltooiing van de kiezerslijsten voor de Europese verkiezingen sterk uiteenlopen in de verschillende lidstaten, hetgeen de uitwisseling van informatie tussen lidstaten over kiezers (bedoeld om dubbele stemmen te voorkomen) moeilijk zo niet onmogelijk maakt; |
Z. |
overwegende dat de vorming van een kiesdistrict dat de gehele Unie beslaat, waarvan de kieslijsten worden aangevoerd door de kandidaat-Commissievoorzitter van elke politieke familie, de Europese democratie zou versterken en de verkiezing van de voorzitter van de Commissie en zijn of haar verantwoordingsplicht verder zouden legitimeren; overwegende dat dit kan bijdragen aan de opbouw van een Europese politieke ruimte, en dat de verkiezingen voor het Europees Parlement dan echt zouden kunnen gaan over Europese kwesties en niet om kwesties die uitsluitend van nationaal belang zijn; |
AA. |
overwegende dat de staats- en regeringshoofden tijdens hun informele bijeenkomst op 23 februari 2018 hebben besloten hun denkproces en de technische, juridische en politieke werkzaamheden met betrekking tot het opstellen van transnationale lijsten voor de verkiezingen van 2024 voort te zetten; |
AB. |
overwegende dat niet alle lidstaten hun burgers de mogelijkheid bieden vanuit het buitenland te stemmen, en dat de voorwaarden voor toekenning van het stemrecht sterk uiteenlopen tussen de lidstaten die deze mogelijkheid wel bieden; overwegende dat het toekennen van het recht om deel te nemen aan de verkiezingen aan alle burgers van de Unie die buiten de Unie verblijven een bijdrage zou leveren aan de electorale gelijkheid; overwegende dat lidstaten echter wel hun administratiesystemen beter onderling moeten coördineren, om te voorkomen dat kiezers in twee verschillende lidstaten hun stem uitbrengen; |
AC. |
overwegende dat veel personen met een handicap in een stembureau hun stem willen uitbrengen; overwegende dat in 12 lidstaten de nationale regelgeving het niet toestaat om in een ander stembureau te gaan stemmen dan het stembureau dat op basis van woonadres is toegewezen, indien dit voor de kiezer in verband met een handicap beter uitkomt; overwegende dat in artikel 29 van het UNCRPD expliciet wordt gesteld dat de staten die partij zijn bij het verdrag zich ertoe verbinden te waarborgen dat personen met een handicap op gelijke voet met anderen effectief en ten volle kunnen deelnemen in het politieke en openbare leven; overwegende dat alle mogelijke belemmeringen voor personen met een handicap om hun stem uit te brengen of zich kandidaat te stellen, moeten worden weggenomen, en dan met name wettelijke belemmeringen voor meerderjarige personen met een handicap die juridisch handelingsonbekwaam zijn verklaard, en dat toegankelijkheid gedurende het hele proces van verkiezingen gewaarborgd moet zijn, waarbij ook aanvullende regelingen voor deelname geboden moeten worden zodat zij hun stemrecht kunnen uitoefenen, met name door middel van stemmen per post; |
AD. |
overwegende dat op het niveau van de Unie een verkiezingsautoriteit in de vorm van een netwerk van centrale contactautoriteiten van de lidstaten moet worden opgericht, die optreedt als een onafhankelijk orgaan en ervoor zorgt dat de Europese verkiezingswet correct wordt uitgevoerd, aangezien dit de toegang tot informatie over de voorschriften inzake de Europese verkiezingen zou vergemakkelijken, en tevens het proces zou stroomlijnen, met name met betrekking tot het EU-brede kiesdistrict, en het Europese karakter van de verkiezingen zou versterken; |
AE. |
overwegende dat stemmen per post meer kiezers de mogelijkheid kan bieden om deel te nemen en de organisatie van de Europese verkiezingen doeltreffender en aantrekkelijker voor kiezers kan maken, mits de hoogst mogelijke normen ten aanzien van gegevensbescherming worden gewaarborgd en stemmen bij een stembureau als standaardmethode wordt gehandhaafd; overwegende dat lidstaten om deelname te bevorderen in overeenstemming met hun nationale tradities aanvullende manieren om te stemmen kunnen aanbieden, zoals stemmen bij volmacht, elektronisch of internetstemmen; overwegende dat veel nationale instanties voor de bescherming van digitale vrijheden bedenkingen hebben geuit over stemmen via het internet; overwegende dat stemmen via het internet meerdere moeilijkheden opwerpt met betrekking tot de fundamentele beginselen die bepalend zijn voor de operationele kant van verkiezing (het stemgeheim, de persoonlijke en vrije aard van het stemmen, de eerlijkheid van de verrichtingen, een doeltreffende monitoring van de stembusgang en controle achteraf door de verkiezingsrechter); overwegende dat die problemen kunnen worden overwonnen door een gemeenschappelijk regelgevingskader en een gemeenschappelijke procedure waarin de hoogste normen op het gebied van gegevensbescherming, integriteit van verkiezingen, transparantie, betrouwbaarheid en het stemgeheim worden gewaarborgd; |
AF. |
overwegende dat in artikel 7, lid 1, van de Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen van 20 september 1976 is bepaald dat “het ambt van lid van het Europees Parlement onverenigbaar is met dat van lid van de Commissie”; |
1. |
stelt voor de verkiezingsprocedure voor het Europees Parlement te hervormen teneinde, op concrete wijze, vorm te geven aan een Europese publieke ruimte, middels het voorstellen van gemeenschappelijke minimumnormen en wetswijzigingen in de aanloop naar de Europese verkiezingen van 2024; |
2. |
acht het van essentieel belang de transparantie en democratische verantwoordingsplicht van het Parlement te verbeteren door de Europese dimensie van de verkiezingen te versterken, namelijk door de Europese verkiezingen de vorm te geven van één Europese verkiezing, in het bijzonder door het oprichten van een EU-breed kiesdistrict, in tegenstelling tot een verzameling van 27 afzonderlijke nationale verkiezingen zoals de Europese verkiezingen momenteel worden georganiseerd; |
3. |
is van mening dat Europese politieke partijen, verenigingen van kiezers en andere Europese electorale entiteiten een centralere rol moeten spelen in het Europese verkiezingsproces, duidelijk zichtbaar moeten worden voor kiezers en passende steun en financiering moeten krijgen zodat zij hun rol kunnen vervullen; |
4. |
brengt in herinnering dat uiteenlopende verkiezingsculturen hebben geleid tot een scala aan verschillende verkiezingssystemen en verschillende stemrechten in de EU; is van mening dat gemeenschappelijke democratische minimumnormen in de Europese kieswetgeving een echt Europees publiek debat kunnen bevorderen en gelijkheid van de burgers van de Unie kunnen waarborgen, onder andere wat betreft: het stemrecht en het recht om een partij, vereniging van kiezers of andere verkiezingsentiteit te registreren en zich kandidaat te stellen voor verkiezingen; toegang tot stembiljetten; het benoemen van kandidaten, met inbegrip van gendergelijkheid; laagdrempeligheid van het stemmen voor alle burgers, met name personen met een handicap; of de gebeurtenissen op de dag van de verkiezingen; |
5. |
verzoekt om het vastleggen van een gemeenschappelijk kader, met benchmarks en minimumnormen voor verkiezingsregels in de hele Unie, en stelt voor om voor de uitvoering van de centrale elementen van zijn voorstellente te focussen op een sterke coördinatie met nationale maatregelen; |
6. |
dringt er bij de EU-instellingen op aan rekening te houden de prioriteiten die burgers van de Unie naar voren hebben gebracht in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa; |
7. |
merkt op dat de Commissie de rol van facilitator vervult tijdens de institutionele besprekingen tussen het Europees Parlement en de Raad over de hervorming van de Europese kieswet; acht het van cruciaal belang een constructieve dialoog aan te gaan met de Commissie, onder meer om de resultaten van het in 2019 opgerichte Europees samenwerkingsnetwerk voor verkiezingen te evalueren en daaraan inspiratie te ontlenen; |
8. |
benadrukt de verbanden tussen de voorgestelde maatregelen voor de hervorming van de Verkiezingsakte en het Reglement van het Parlement, Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 en het actieplan voor Europese democratie van de Europese Commissie van december 2020, in het bijzonder op gebieden als:
|
9. |
is van mening dat gendergelijkheid een belangrijk element is voor het verbeteren van de vertegenwoordiging bij verkiezingen; verheugt zich over de algehele verbetering van de gendergelijkheid in de laatste verkiezingen, maar benadrukt dat er grote verschillen bestaan tussen de lidstaten onderling en dat in sommige lidstaten geen enkele vrouw tot Europees parlementslid is verkozen; dringt aan op de invoering van maatregelen die zorgen voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen om te worden gekozen zonder dat inbreuk wordt gemaakt op de rechten van niet-binaire personen, door gebruik te maken van lijsten op basis van het ritssysteem of quota; |
10. |
betreurt dat de meeste nationale en taalminderheden doorgaans niet vertegenwoordigd zijn in het Europees Parlement; wijst er in dit opzicht op dat kiesdrempels in feite een barrière vormen voor partijen die minderheden vertegenwoordigen en in een nationaal kiesdistrict of in grote, dichtbevolkte kiesdistricten aan verkiezingen meedoen; is daarom van mening dat de Europese kieswet moet voorzien in de mogelijkheid van vrijstellingen van op nationaal niveau vastgestelde drempels voor entiteiten die erkende nationale en taalminderheden vertegenwoordigen; |
11. |
acht het van essentieel belang dat zowel Europese als nationale politieke partijen en verenigingen van kiezers en andere Europese electorale entiteiten kiezen voor democratische, weloverwogen en transparante procedures voor de selectie van hun kandidaten voor het Europees Parlement, inclusief de lijsttrekker, met directe betrokkenheid van individuele burgers die partijlid zijn bij onder andere de verkiezing van hun afgevaardigden; is van mening dat zulk een democratische selectie vergezeld moet gaan van de nodige informatie over de capaciteiten en prestaties van de aspirant-kandidaten; |
12. |
is van mening dat alle Europese kiezers in staat moeten worden gesteld voor hun voorkeurskandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie te stemmen, en dat lijsttrekkers zich kandidaat moeten kunnen stellen in alle lidstaten op EU-brede lijsten, op voordracht van een Europese politieke partij, een vereniging van kiezers of een andere Europese entiteit, waarbij zij een gemeenschappelijk verkiezingsprogramma presenteren; |
13. |
verzoekt Europese politieke partijen, Europese verenigingen van kiezers en Europese electorale entiteiten om hun kandidaten voor het voorzitterschap van de Commissie ten minste twaalf weken vóór de verkiezingsdag voor te dragen; stelt dat bindende democratische procedures en transparantie bij de selectie van kandidaten gewaarborgd moeten worden; verwacht dat kandidaten op plek één van de overeenkomstige lijst voor het EU-brede kiesdistrict worden geplaatst; |
14. |
verzoekt om verbetering van de zichtbaarheid van Europese politieke partijen, Europese verenigingen van kiezers en andere Europese electorale entiteiten via mediacampagnes en op stembiljetten en alle verkiezingsmaterialen; stelt vast dat nationale partijen en verenigingen van kiezers tijdens de verkiezingscampagne hun banden, indien van toepassing, met de Europese politieke partijen of andere Europese electorale entiteiten en de overeenkomstige lijsttrekker kenbaar moeten maken; |
15. |
merkt op dat een gecoördineerde mediastrategie op Europees niveau om verslaglegging over en monitoring van de Europese verkiezingen te waarborgen, de belangstelling van burgers voor de Europese verkiezingen zou helpen vergroten; |
16. |
verwacht van de leiders van de Europese politieke partijen en parlementaire fracties dat zij overeenstemming bereiken over een gemeenschappelijke aanbeveling aan de Europese Raad wat betreft de voordracht van een kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie, op basis van de uitslag van de Europese verkiezingen en een meerderheid in het nieuw verkozen Parlement; verwacht van de voorzitter van de Europese Raad dat hij in het belang van het benoemingsproces bij de genoemde leiders van de Europese politieke entiteiten en parlementaire fracties te rade gaat; is van mening dat dit lijsttrekkersproces kan worden geformaliseerd door een politiek akkoord tussen de Europese politieke entiteiten en een interinstitutioneel akkoord tussen het Parlement en de Europese Raad; |
17. |
stelt voor om een werkwijze te introduceren waarbij parlementaire fracties die dat willen een “mandaatovereenkomst” bereiken, met als doel dat een politieke consequentie aan de Europese verkiezingen wordt verbonden en als een manier om een meerderheid binnen het Parlement tot stand te brengen voorafgaand aan de benoeming van de Commissie; |
18. |
is van mening dat de invoering van een EU-breed kiesdistrict, waaruit achtentwintig leden van het Europees Parlement moeten worden verkozen, zonder effect op het aantal afgevaardigden in het Europees Parlement dat in elke lidstaat verkozen wordt, en waarin de kieslijsten worden aangevoerd door de kandidaat van elke politieke familie voor het voorzitterschap van de Commissie, de kans biedt de democratische en transnationale dimensie van de Europese verkiezingen meer leven in te blazen; is van mening dat de totstandbrenging van een EU-breed kiesdistrict haalbaar is wanneer gendergelijkheid wordt gewaarborgd alsook een geografisch evenwicht, door te garanderen dat kleinere lidstaten geen concurrentienadeel ondervinden in vergelijking met grotere lidstaten; stelt in dit verband voor om in de lijsten voor het EU-brede kiesdistrict bindende geografische vertegenwoordiging op te nemen en moedigt Europese politieke partijen, Europese verenigingen van kiezers en andere Europese electorale entiteiten aan om kandidaten uit alle lidstaten te benoemen op de EU-brede lijsten; |
19. |
benadrukt dat de instelling van een EU-breed kiesdistrict waarin de leden worden gekozen op basis van transnationale lijsten verenigbaar is met de Verdragen, en met name met artikel 14, lid 2, VEU; is van mening dat steun voor een uniforme Europese kieswet met EU-brede lijsten en een bindend systeem van lijsttrekkers aan politieke momentum heeft gewonnen; |
20. |
is van mening dat EU-brede lijsten instrumenteel kunnen zijn in de totstandkoming van vertegenwoordiging en doeltreffende Europese politieke partijen en verenigingen van kiezers; |
21. |
stelt voor om gemeenschappelijke bepalingen op te nemen voor het beheer van de campagne-uitgaven in verband met de Europese verkiezingen, die moeten gelden voor alle entiteiten die goedkeuring kregen voor het presenteren van een kandidatenlijst voor leden van het Europees Parlement in het EU-brede kiesdistrict; verzoekt in dezen om een gedegen coördinatie met de komende herziening van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014; |
22. |
is van mening dat financiering van Europese politieke partijen en andere Europese electorale entiteiten uit de algemene begroting van de Europese Unie of enige andere bron kan worden gebruikt voor de financiering van campagnes die Europese electorale entiteiten voeren in de context van verkiezingen voor het Europees Parlement in het EU-brede kiesdistrict waaraan zij of hun leden deelnemen; is van mening dat voor financiering en de beperking van de verkiezingsuitgaven in nationale kiesdistricten de nationale bepalingen van elke lidstaat moeten gelden; |
23. |
herinnert eraan dat de minimumleeftijd voor kandidaatstelling in de 27 lidstaten varieert van 18 tot 25 jaar en de minimumleeftijd om te kunnen stemmen van 16 tot 18 jaar; verzoekt om invoering in de lidstaten van één geharmoniseerde leeftijd voor respectievelijk het passief en actief kiesrecht en beveelt aan een minimumleeftijd voor het stemrecht vast te stellen op 16 jaar, zonder afbreuk te doen aan bestaande grondwettelijke stelsels waarin een minimumleeftijd voor het stemrecht van 18 of 17 jaar is vastgelegd; is van mening dat stemrecht voor personen van 16 jaar zou aansluiten bij de huidige rechten en plichten die Europese jongeren al hebben in sommige lidstaten; |
24. |
stelt voor de mogelijkheid in te voeren om leden met moederschaps-, vaderschaps-, ouderschaps- en langdurig ziekteverlof tijdelijk te vervangen; |
25. |
is van mening dat transparantie van het verkiezingsproces en toegang tot betrouwbare informatie essentiële elementen zijn voor de vorming van een Europees politiek bewustzijn en het behalen van een verkiezingsopkomst die hoog genoeg is om als een mandaat van het electoraat te worden beschouwd; benadrukt dat burgers ruim van tevoren zouden moeten worden geïnformeerd — te weten twaalf weken voor de verkiezingen — over de kandidaten die meedoen aan de Europese verkiezingen en over de banden van nationale politieke partijen of electorale verenigingen met een Europese politieke partij of een Europese electorale vereniging; |
26. |
stelt voor om maatregelen en garanties in te voeren om buitenlandse inmenging in het verkiezingsproces te voorkomen; |
27. |
benadrukt dat er qua termijn voor voltooiing van de kiezerslijsten voor de Europese verkiezingen grote verschillen tussen de lidstaten bestaan; stelt voor een Europese kiezerslijst vast te stellen en om als algemene norm voor het vaststellen en voltooien van de nationale kiezerslijsten uiterlijk 14 weken voor de dag van de verkiezingen aan te houden, teneinde de informatie over kiezers accurater te maken en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten te vereenvoudigen, en om het voorkomen van dubbele stemmen te vergemakkelijken, opdat dergelijke dubbele stemmen, ongeacht of deze het resultaat zijn van administratieve fouten of van inbreuken op de kieswet, onderworpen zijn aan doeltreffende, proportionele en afschrikkende sancties op nationaal niveau, en worden bestraft met corrigerende maatregelen door de lidstaten; |
28. |
stelt voor een Europese Verkiezingsautoriteit op te richten die belast is met de coördinatie van informatie over de Europese verkiezingen, het toezicht op de tenuitvoerlegging van en de beslechting van geschillen met betrekking tot de gemeenschappelijke normen van de Europese kieswet, het beheer van de Europese kiezerslijst, de aankondiging van de verkiezingsresultaten en het toezicht op de uitwisseling van informatie over het stemmen van burgers van de Unie buiten hun land van herkomst; is van mening dat een dergelijk orgaan kan zorgen voor een efficiënte uitwisseling van informatie tussen nationale instanties, en dan met name de uitwisseling van best practices; stelt voor dat het beheer van het register van kieslijsten voor het EU-brede kiesdistrict een hoofdtaak van de Europese Verkiezingsautoriteit zou zijn; verzoekt de begrotingsautoriteiten ervoor te zorgen dat de Europese Verkiezingsautoriteit over voldoende middelen beschikt om haar taken te vervullen; |
29. |
stelt voor om gemeenschappelijke minimumnormen te formuleren om tot uniforme vereisten te komen voor de vaststelling van de kieslijsten; |
30. |
is van mening dat het van essentieel belang is de laagdrempeligheid van het stemmen bij Europese verkiezingen te bevorderen en te garanderen dat alle burgers met stemrecht, met inbegrip van burgers van de Unie die buiten hun land van oorsprong wonen, burgers zonder vaste verblijfplaats, burgers die in een gesloten instelling wonen, daklozen en gevangenen, in staat zijn dat stemrecht uit te oefenen; verzoekt de lidstaten om de toegankelijkheid van informatie en de laagdrempeligheid van het stemmen voor alle burgers op voet van gelijkheid te waarborgen, met inbegrip van mensen met een handicap, bijvoorbeeld door het huren van aangepaste locaties toe te staan wanneer openbare structuren niet aangepast zijn; |
31. |
verzoekt de lidstaten maatregelen in te voeren om verkiezingen optimaal toegankelijk te maken voor burgers met een handicap en hierbij, in voorkomend geval, onder meer aandacht te besteden aan informatie over en registratie voor de stemming, stembureaus, stemhokjes en -apparaten en stembiljetten; beveelt aan passende regelingen, afgestemd op nationale stemprocedures, in te voeren teneinde te bevorderen dat personen met een handicap hun stem uitbrengen, zoals de mogelijkheid om stembureaus te kiezen, gesloten stembureaus op belangrijke locaties en het gebruik van ondersteunende technologieën, formaten en technieken zoals braille, een groter lettertype, audio-informatie, tactiele stencils, eenvoudig te lezen informatie en communicatie in gebarentaal; verzoekt de lidstaten het toe te staan dat personen met een handicap tijdens het stemmen worden bijgestaan door een persoon die zij zelf kiezen, indien dat noodzakelijk is en zij hierom verzoeken; |
32. |
verzoekt de lidstaten om gemeenschappelijke vereisten in te voeren die alle burgers van de Unie die in een derde land wonen of werken het recht geven hun stem uit te brengen bij verkiezingen voor het Europees Parlement; |
33. |
is van mening dat het invoeren van stemmen per post noodzakelijk is voor kiezers die op de dag van de verkiezingen niet in staat zijn naar het stembureau te gaan, en dat dit de Europese verkiezingen op operationeel vlak efficiënter en aantrekkelijker kan maken voor kiezers die zich in specifieke of uitzonderlijke omstandigheden bevinden; verzoekt de lidstaten na te denken over de mogelijke invoering van aanvullende instrumenten die iets toevoegen, zoals vooraf fysiek stemmen en stemmen bij volmacht, alsook elektronisch en internetstemmen, in overeenstemming met hun eigen nationale tradities, rekening houdend met de aanbevelingen van de Raad van Europa op die gebieden en met passende waarborgen om de betrouwbaarheid, de integriteit, het stemgeheim, toegankelijkheid voor personen met een handicap, transparantie bij het ontwerp en de toepassing van elektronische en internetsystemen, de mogelijkheid van handmatige of elektronische hertellingen te waarborgen zonder het stemgeheim in het gedrang te brengen, en de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig het toepasselijke Unierecht; |
34. |
is van mening dat de vaststelling van een gemeenschappelijke Europese verkiezingsdag resulteert in meer samenhang van de pan-Europese verkiezingen en stelt daarom voor om 9 mei als Europese verkiezingsdag aan te wijzen, ongeacht de dag van de week waarop deze datum valt, met de mogelijkheid om die dag als nationale feestdag aan te wijzen; acht het van belang dat de eerste officiële prognoses van de verkiezingsuitslag in alle lidstaten tegelijkertijd bekend worden gemaakt, namelijk op de dag van de verkiezingen om 21:00 uur MET; |
35. |
acht het van belang dat er na iedere verkiezing een evaluatierapport wordt opgesteld om het verloop van de Europese verkiezingen te beoordelen en om zo nodig verbeteringen voor te stellen; |
36. |
stelt voor de Verdragen te hervormen om de functie van lid van de Europese Commissie en die van lid van het Europees Parlement in de periode tussen de samenstelling van het Parlement en de verkiezing van de Commissie verenigbaar te maken; |
37. |
dringt aan op een hervorming van de Verdragen, en met name van artikel 223 VWEU betreffende de bepalingen die nodig zijn voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, waarbij wordt overgestapt van eenparigheid van stemmen in de Raad en nationale ratificaties naar besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid in de Raad; |
38. |
hecht zijn goedkeuring aan bijgaand voorstel en legt het voor aan de Raad; |
39. |
verzoekt zijn voorzitter deze resolutie en het aan deze wetgevingsresolutie gehechte voorstel te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de parlementen en regeringen van de lidstaten. |
(1) PB L 283 van 21.10.2002, blz. 1.
(2) PB L 178 van 16.7.2018, blz. 1.
(3) PB L 329 van 30.12.1993, blz. 34.
(4) PB C 292 van 21.9.1998, blz. 66.
(5) PB C 419 van 16.12.2015, blz. 185.
(6) PB C 75 van 26.2.2016, blz. 109.
(7) PB C 366 van 27.10.2017, blz. 7.
(8) PB C 36 van 29.1.2016, blz. 56.
(9) PB C 463 van 21.12.2018, blz. 83.
(10) PB C 425 van 20.10.2021, blz. 98.
(11) PB L 317 van 4.11.2014, blz. 1.
(12) https://www.eesc.europa.eu/en/our-work/opinions-information-reports/information-reports/real-right-persons-disabilities-vote-european-parliament-elections-information-report.
(13) https://www.eesc.europa.eu/en/our-work/opinions-information-reports/opinions/need-guarantee-real-rights-persons-disabilities-vote-european-parliament-elections-additional-opinion.
(14) Op basis van gegevens van de Interfractiewerkgroep traditionele minderheden, nationale gemeenschappen en talen van het Europees Parlement.
(15) Compilatie van adviezen en rapporten van de Commissie van Venetië over kiesstelsels en nationale minderheden CDL-PI(2019)004, met name haar verslag over verkiezingswetgeving en nationale minderheden CDL-INF (2000).
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, tot intrekking van Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad en de aan dit besluit gehechte Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 223, lid 1,
Gezien het voorstel van het Europees Parlement,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (1) (“de Verkiezingsakte”), gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad (2), is op 1 juli 1978 in werking getreden en is sindsdien gewijzigd bij Besluit 2002/772/EG, Euratom (3) van de Raad en bij Besluit (EU, Euratom) 2018/994 van de Raad (4). |
(2) |
Overeenkomstig artikel 223, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zijn de bepalingen voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, vastgesteld door de Raad, met eenparigheid van stemmen en volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, en na goedkeuring van het Europees Parlement naar aanleiding van een voorstel dat door het Europees Parlement is opgesteld. |
(3) |
In artikel 8 VWEU is het gendermainstreamingsbeginsel neergelegd en wordt bepaald dat de Unie er in al haar optreden naar moet streven ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en gendergelijkheid te bevorderen. |
(4) |
Ingevolge het Verdrag van Lissabon is aan het Europees Parlement niet alleen het initiatiefrecht met betrekking tot de bepalingen betreffende de verkiezing van zijn leden toegekend, maar is ook het karakter van het mandaat van de leden van het Europees Parlement gewijzigd, doordat ze rechtstreekse vertegenwoordigers van de burgers van de Unie zijn geworden. Dit zijn fundamentele veranderingen die tot uiting moeten komen in een gemoderniseerde Europese kieswet door nieuwe elementen toe te voegen die erop gericht zijn de democratische legitimiteit te versterken en de rol en de bevoegdheden van het Europees Parlement in hun volledige omvang tot uitdrukking te brengen. |
(5) |
Ondanks de bepalingen van de Verkiezingsakte worden de verkiezingen voor het Europees Parlement grotendeels bepaald door nationale regels die sterk verschillen in de verschillende lidstaten, met als gevolg een scala aan verschillende kiesstelsels. Verkiezingen voor het Europees Parlement vinden plaats op verschillende dagen, en er wordt gestemd op nationale partijen met nationale kandidaten op grond van nationale programma’s. Het nader tot elkaar brengen van deze verschillende kiesstelsels door vaststelling van een meer eenvormige Europese kieswet die is gebaseerd op duidelijke gemeenschappelijke beginselen en regels zou een waarborg bieden voor gelijkheid voor alle burgers van de Unie, en zou de Europese publieke ruimte versterken. |
(6) |
Kiesdrempels maken deel uit van het politieke stelsel in veel lidstaten en dragen bij tot de ontwikkeling van een stabiele dynamiek tussen de regering en de oppositie binnen parlementen. Om eerlijke politieke concurrentie te waarborgen, mogen dergelijke drempels niet hoger zijn dan 5 %. |
(7) |
Kiesdrempels mogen geen invloed hebben op de kansen voor deelname van erkende nationale en taalminderheden aan het politieke leven van de Unie of voor hun vertegenwoordiging in het Europees Parlement. Erkende nationale of taalminderheden moeten in aanmerking komen voor vrijstellingen van de drempels waarin op nationaal niveau is voorzien. Uitzonderingen op nationale drempels moeten ook gelden voor politieke partijen of verenigingen van kiezers die in een kwart van de lidstaten aan de Europese verkiezingen deelnemen en die in hun stembiljet de namen en logo’s opnemen van de Europese entiteiten waarbij zij zijn aangesloten. |
(8) |
Overeenkomstig artikel 17, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) wordt de kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie voorgedragen door de Europese Raad, met inachtneming van de Europese verkiezingen, en wordt vervolgens door het Europees Parlement verkozen. Teneinde op passende wijze uitdrukking te geven aan dit recht moet de Europese openbare ruimte op zodanige wijze worden ingericht dat alle Europese kiezers mogen aangeven wie hun voorkeurskandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie is. Om dit mogelijk te maken, moet de lijsttrekkers die door Europese politieke partijen, door Europese verenigingen van kiezers of door andere Europese electorale entiteiten zijn voorgedragen, zich achter een gemeenschappelijk verkiezingsprogramma voor alle lidstaten kunnen scharen. Met het oog op het bereiken van een meerderheid in het Parlement voorafgaand aan de benoeming van de Commissie dienen de betrokken parlementaire fracties een praktijk in te voeren om “mandaatovereenkomsten” te sluiten opdat een politieke consequentie wordt verbonden aan de Europese verkiezingen. Via een procedure die op basis van een politieke overeenkomst tussen de Europese politieke entiteiten geformaliseerd moet worden, moet de lijsttrekker van de Europese politieke entiteit die in totaal de meeste zetels heeft behaald als eerste worden belast met de vorming van een meerderheidscoalitie in het nieuw verkozen Parlement voor wat betreft de benoeming van een kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie. Indien er geen meerderheidscoalitie kan worden bereikt, moet de taak worden toegewezen aan de volgende lijsttrekker. In het belang van de benoemingsprocedure dient de voorzitter van de Europese Raad de genoemde leiders van de Europese politieke entiteiten en parlementaire fracties te raadplegen. Het lijsttrekkersproces kan worden geformaliseerd door een politiek akkoord tussen de Europese politieke entiteiten en een interinstitutioneel akkoord tussen het Parlement en de Europese Raad. |
(9) |
In aanvulling op de nationale kiesdistricten moet een EU-breed kiesdistrict worden gecreëerd, waarvan de kieslijsten worden aangevoerd door de kandidaat-Commissievoorzitter van elke politieke familie, om zodoende de democratische en pan-Europese dimensie van de Europese verkiezingen te versterken. Voor dat EU-brede kiesdistrict moeten gedetailleerde en duidelijke regels gelden die waarborgen dat de kandidatenlijst de beginselen van gendergelijkheid en geografische evenredigheid en representativiteit eerbiedigt, en met name dat ten volle rekening wordt gehouden met de belangen van kleine en middelgrote lidstaten. |
(10) |
Voor Europese politieke partijen, Europese verenigingen van kiezers en andere Europese electorale entiteiten is een cruciale rol weggelegd bij de bevordering van een echt Europees politiek debat. Overeenkomstig artikel 10, lid 4 VEU dragen “politieke partijen op Europees niveau bij tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn en tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie”. Europese politieke partijen, Europese verenigingen van kiezers en andere Europese electorale entiteiten moeten daarom een centralere rol gaan spelen in het Europese verkiezingsproces. Zij moeten daarom in de gelegenheid worden gesteld volledig deel te nemen aan Europese verkiezingscampagnes en EU-brede lijsten te presenteren, zodat zij bekend worden bij en beter zichtbaar worden voor de kiezers, zowel op de stembiljetten als in campagnematerialen en -publicaties. |
(11) |
De voorwaarden voor de selectie van kandidaten en voor het indienen van kandidaturen moeten redelijk, billijk, democratisch en evenredig zijn en in overeenstemming zijn met de beginselen van de Gedragscode in verkiezingsaangelegenheden van de Commissie voor democratie middels het recht van de Raad van Europa (de Commissie van Venetië). Voorts doet de Commissie in het actieplan voor Europese democratie (5) een toezegging om de toegankelijkheid van democratische participatie te bevorderen. Daaronder wordt onder meer verstaan, een evenredige participatie vanuit alle delen van de bevolking in het democratische proces, alsook een evenwichtige gendervertegenwoordiging in de politiek en besluitvorming. In haar strategie voor gendergelijkheid 2020-2025 (6) heeft de Commissie gesteld dat “gelijke kansen op deelname van essentieel belang zijn voor de representatieve democratie op alle niveaus”. Gendergelijkheid en democratische en transparante procedures en geïnformeerde besluitvorming ten aanzien van de selectie van kandidaten voor de verkiezingen voor het Europees Parlement, met inbegrip van de lijsttrekker, zijn essentiële elementen voor het waarborgen van een gelijk speelveld voor alle Europese electorale entiteiten en voor het versterken van de representativiteit en de democratie. Omwille van de gelijkheid moeten deze beginselen van toepassing zijn op alle kandidatenlijsten voor de verkiezingen voor het Europees Parlement, zowel in de nationale kiesdistricten als in het EU-brede kiesdistrict. |
(12) |
Transparantie van het verkiezingsproces en toegang tot betrouwbare en tijdige informatie over kiezers en kandidaten zijn belangrijke voorwaarden voor een betrouwbaar verkiezingsproces, een vergroot Europese politieke bewustzijn en het behalen van een hoge opkomst bij de verkiezingen. Het is belangrijk om de uitwisseling van informatie over kiezers tussen lidstaten mogelijk te maken teneinde dubbele stemmen te voorkomen. Bovendien moeten burgers van de Unie ruim voor de Europese verkiezingen worden geïnformeerd over de kandidaten die aan de verkiezingen voor het Europees Parlement meedoen en over de Europese politieke partij waarbij nationale politieke partijen zijn aangesloten. Derhalve is het noodzakelijk dat er een Europese kiezerslijst en verplichte tijdslimieten worden vastgesteld voor de samenstelling van de kiezerslijst op Europees en nationaal niveau en de kandidatenlijsten. |
(13) |
Een Europese verkiezingsautoriteit die een onafhankelijk mandaat uitoefent en bestaat uit leden met de nodige deskundigheid en ervaring, is van essentieel belang voor het beheer van het EU-brede kiesdistrict. Tot de hoofdtaken van de Europese verkiezingsautoriteit behoort het toezicht op de tenuitvoerlegging van deze verordening en de beslechting van geschillen met betrekking tot de gemeenschappelijke normen van de Europese kieswet; beheer van de Europese kiezerslijst; bekendmaking van de verkiezingsuitslagen; en zorgen voor een efficiënte uitwisseling van informatie en best practices tussen nationale instanties. |
(14) |
Om ervoor te zorgen dat de Europese electorale entiteiten over voldoende middelen beschikken om hun boodschap en politieke programma aan de burgers van de Unie te kunnen overbrengen, moet de verkiezingscampagne in het EU-brede kiesdistrict voldoende financiering krijgen. |
(15) |
Om participatie in de verkiezingen voor het Europees Parlement onder kiezers aan te moedigen moeten de lidstaten voorzieningen treffen voor stemmen per post en eventueel ook voor vooraf stemmen en stemmen bij volmacht. Rekening houdend met de aanbevelingen van de Raad in dat opzicht, en om volledig gebruik te maken van de technologische mogelijkheden, zouden lidstaten ook elektronisch en internetstemmen kunnen toestaan, mits daarbij de toegankelijkheid van de systemen voor elektronisch en internetstemmen, de betrouwbaarheid van de resultaten middels de mogelijkheid van hertellingen, het stemgeheim en de bescherming van persoonsgegevens, in overeenstemming met het toepasselijke recht van de Unie, onaangetast blijven en volledige transparantie in het ontwerp en de toepassing van de systemen voor elektronisch en internetstemmen is gewaarborgd; en de toegankelijkheid voor personen met een handicap en voor alle burgers is gewaarborgd. |
(16) |
Burgers van de Unie hebben het recht deel te nemen aan het democratische leven, met name door te stemmen of zich kandidaat te stellen in verkiezingen voor het Europees Parlement. Het stemrecht en het recht zich kandidaat te stellen, alsook de toegang tot informatie en de toegankelijkheid van het stemmen, moeten op basis van gelijkheid worden gegarandeerd voor alle burgers, met inbegrip van personen met een handicap. De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om alle burgers van de Unie in staat te stellen hun stemrecht uit te oefenen bij verkiezingen voor het Europees Parlement, met inbegrip van degenen die verblijven of werken in landen buiten de Unie, die geen permanente verblijfplaats hebben, dakloos zijn, een gevangenisstraf uitzitten in de Unie of in gesloten instellingen wonen zoals ziekenhuizen, psychiatrische instellingen en andere zorginstellingen, bejaardentehuizen en verpleegtehuizen voor ouderen of wooninstellingen voor personen met een handicap. De lidstaten moeten met name passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat mensen die in een gesloten instelling wonen hun stemrecht kunnen uitoefenen. Bij het waarborgen van de toegang tot informatie, stemmateriaal en stemfaciliteiten moet rekening worden gehouden met de bijzondere behoeften van personen met een handicap. |
(17) |
De minimumleeftijd voor het uitoefenen van het stemrecht en het recht zich kandidaat te stellen varieert in de 27 lidstaten van 16 tot 18 jaar. Er moet in de hele Unie één geharmoniseerde leeftijd worden ingevoerd voor stemrecht en het recht zich kandidaat te stellen, teneinde gelijkheid te waarborgen en discriminatie te voorkomen voor wat betreft toegang tot deze meest fundamentele burger- en politieke rechten. zonder afbreuk te doen aan bestaande grondwettelijke stelsels waarbij een minimumleeftijd voor het stemmen op 18 of 17 jaar is vastgesteld, moet de minimumleeftijd voor stemmen worden vastgesteld op 16 jaar. De minimumleeftijd om zich kandidaat te stellen moet worden vastgesteld op 18 jaar. Alle personen met een handicap, ongeacht hun juridische bekwaamheid, moeten op voet van gelijkheid met anderen politieke rechten kunnen uitoefenen. |
(18) |
De uiterste termijn voor de indiening van de kandidatenlijsten voor de verkiezingen voor het Europees Parlement en voor het vaststellen van de kiezerslijsten voorafgaand aan Europese verkiezingen varieert sterk tussen lidstaten. Om ervoor te zorgen dat kandidaten en kiezers overal in de Unie evenveel tijd krijgen om campagne te voeren en na te denken over hun keuze, en teneinde de uitwisseling van informatie over kiezers tussen lidstaten te faciliteren, moeten in de hele Unie dezelfde termijnen gelden voor de indiening van de kandidatenlijsten en voor de vaststelling van de kiezerslijsten. |
(19) |
Om ervoor te zorgen dat Europese politieke partijen, Europese verenigingen van kiezers en andere Europese electorale entiteiten voldoende zichtbaar zijn, zijn duidelijke en transparante regels inzake campagnevoering en officieel verkiezingsmateriaal nodig. Dergelijke regels moeten Europese politieke partijen, Europese verenigingen van kiezers en andere Europese electorale entiteiten in staat stellen om welke vorm van publiekscommunicatie en verkiezingscampagnemateriaal dan ook te gebruiken. Deze regels moeten Europese politieke partijen, Europese verenigingen van kiezers en andere Europese electorale entiteiten in staat stellen in alle vormen van publiekscommunicatie, verkiezingscampagnemateriaal en officieel verkiezingsmateriaal zoals stembiljetten aan te geven welke banden zij hebben. Lidstaten moeten garanderen dat Europese politieke partijen, Europese verenigingen van kiezers en andere Europese electorale entiteiten een gelijke behandeling en gelijke kansen krijgen met betrekking tot de verkiezingscampagne voor het EU-brede kiesdistrict. |
(20) |
In de Verkiezingsakte van 1976 is een gemeenschappelijke verkiezingsperiode vastgesteld, waarbinnen de lidstaten zelf de exacte datum en tijd voor de verkiezingen kunnen bepalen. Voor een echt pan-Europese verkiezing is een gemeenschappelijke verkiezingsdag een vereiste. De verkiezingen voor het Europees Parlement moeten worden gehouden op 9 mei, de Dag van Europa, de gedenkdag van de Schumanverklaring van 9 mei 1950. De verkiezingsuitslagen moeten worden bekendgemaakt door de Europese Verkiezingsautoriteit en worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
(21) |
In het geval dat een lid van het Europees Parlement dat uit de nationale kiesdistricten is gekozen, ontslag neemt, overlijdt of als zijn of haar mandaat wordt ingetrokken, moet de vrijgekomen vacante zetel worden ingevuld overeenkomstig de nationale wetgeving. Aan vacante zetels van verkozen leden uit het EU-brede kiesdistrict moet invulling worden gegeven door de eerstvolgende kandidaat op de kandidatenlijst in kwestie. Tijdelijke vervangingen in gevallen van moederschaps-, vaderschaps-, ouderschapsverlof en ernstige ziekte van leden van het Europees Parlement moeten ook mogelijk zijn. |
(22) |
Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend ten aanzien van de technische vereisten, waaronder het formaat en de gegevens die moeten worden ingediend, voor de vaststelling van de Europese kiezerslijst. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7). |
(23) |
Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk het vaststellen van de noodzakelijke bepalingen voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen in overeenstemming met een eenvormige verkiezingsprocedure voor wat betreft het EU-brede kiesdistrict en met gemeenschappelijke beginselen voor alle lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar, vanwege de werkingssfeer en effecten van de verordening, beter op het niveau van de Unie kunnen worden gerealiseerd, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening worden de noodzakelijke bepalingen vastgesteld voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen in overeenstemming met een eenvormige verkiezingsprocedure voor wat betreft het EU-breed kiesdistrict als bedoeld in artikel 15, en met gemeenschappelijke beginselen voor alle lidstaten.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) |
“politieke partij”: een vereniging van burgers die politieke doeleinden nastreeft en die erkend is door, of opgericht is in overeenstemming met, de rechtsorde van ten minste één lidstaat overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad (8), met inbegrip van verenigingen die voornemens zijn een Europese coalitie van nationale politieke partijen en/of nationale verenigingen van kiezers te vormen of zich daarbij aan te sluiten om een kandidatenlijst in te dienen voor, en campagne te voeren in, het EU-brede kiesdistrict; |
2) |
“vereniging van kiezers”: een vereniging van burgers die politieke doeleinden nastreeft en die niet is opgericht als politieke partij maar in plaats daarvan is geregistreerd als een vereniging van burgers in overeenstemming met toepasselijke nationale bepalingen, met inbegrip van verenigingen met als doel een Europese coalitie van nationale politieke partijen en/of verenigingen van kiezers te vormen of zich daarbij aan te sluiten teneinde een kandidatenlijst te presenteren voor, en campagne te voeren in, het EU-brede kiesdistrict; |
3) |
“Europese coalitie van nationale politieke partijen en/of verenigingen van kiezers”: een lijstverbinding van nationale politieke partijen en/of nationale verenigingen van kiezers die geregistreerd zijn in ten minste een kwart van de lidstaten, zo nodig naar boven afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, die een kandidatenlijst presenteert voor, en campagne voert in, het EU-brede kiesdistrict; |
4) |
“Europese politieke partij”: een politieke alliantie van nationale politieke partijen die politieke doeleinden nastreeft en is geregistreerd bij de Autoriteit voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 met het doel een kandidatenlijst te presenteren voor, en campagne te voeren in, het EU-brede kiesdistrict; |
5) |
“Europese vereniging van kiezers”: een transnationale vereniging van burgers die in minstens een kwart van de lidstaten is geregistreerd, die in aantal ten minste 0,02 % van de stemgerechtigden in de betreffende lidstaten uitmaakt, die politieke doeleinden nastreeft maar niet is opgericht als een Europese politieke partij, en die erkend is met het oog op het presenteren van een lijst van kandidaten voor, en het voeren van campagne in, het EU-brede kiesdistrict; |
6) |
“Europese lijstverbinding”: een lijstverbinding van twee of meer Europese politieke partijen en/of Europese verenigingen van kiezers die een kandidatenlijst presenteert voor en campagne voert in het EU-brede kiesdistrict, waarbij nationale politieke partijen en/of nationale verenigingen van kiezers zich kunnen aansluiten, mits zij geen banden hebben met een Europese politieke partij; |
7) |
“politieke alliantie”: een gestructureerde samenwerking tussen politieke partijen en/of burgers in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014; |
8) |
“Europese electorale entiteit”: een Europese coalitie van nationale politieke partijen en/of verenigingen van kiezers, een Europese politieke partij, een Europese vereniging van kiezers, een Europese lijstverbinding of een politieke alliantie; |
9) |
“EU-brede lijst”: de kandidatenlijst die door een Europese electorale entiteit wordt gepresenteerd in het EU-brede kiesdistrict. |
Artikel 3
Nationale bepalingen
Deze verordening is van toepassing op de procedure voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement. Op aangelegenheden waarop deze verordening niet van toepassing is, zijn de nationale bepalingen van elke lidstaat van toepassing.
Deze nationale bepalingen hebben geen invloed op het proportionele karakter van het kiesstelsel.
Zij waarborgen in ieder geval de naleving van democratische normen, die leiden tot democratische en evenredige vereisten voor de registratie van een politieke partij of een vereniging van kiezers en voor het indienen van een kandidatenlijst voor de nationale kiesdistricten en het EU-brede kiesdistrict.
Artikel 4
Het actief kiesrecht
1. Iedere burger van de Unie vanaf 16 jaar, met inbegrip van gehandicapten, ongeacht hun handelingsbekwaamheid, heeft stemrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement, zonder afbreuk te doen aan bestaande grondwettelijke bepalingen waarbij een stemgerechtigde leeftijd van 18 of 17 jaar wordt vastgesteld.
2. Bij de verkiezing van de leden van het Europees Parlement mag een stemgerechtigde burger van de Unie niet meer dan eenmaal zijn stem uitbrengen in de nationale kiesdistricten of in het EU-brede kiesdistrict.
3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat bij de verkiezingen voor het Europees Parlement dubbel stemmen wordt bestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.
Artikel 5
Het passief kiesrecht
1. Iedere burger van de Unie vanaf 18 jaar heeft het recht zich kandidaat te stellen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in een nationaal kiesdistrict of het EU-brede kiesdistrict, of in beide.
2. Een burger van de Unie die het recht heeft zich kandidaat te stellen, kan zich bij verkiezingen voor het Europees Parlement niet kandidaat stellen in meer dan één nationaal kiesdistrict, noch op meer dan één lijst staan voor een nationaal kiesdistrict of op meer dan één EU-brede lijst staan.
Artikel 6
Uitoefening van het stemrecht
1. De lidstaten zien erop toe dat alle burgers van de Unie, met inbegrip van degenen die in een derde land wonen of werken, personen zonder vaste verblijfplaats, personen in gesloten instellingen, daklozen en personen in de Unie die een gevangenisstraf uitzitten, hun stemrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement kunnen uitoefenen.
2. Wat betreft de burgers in de Unie die een gevangenisstraf uitzitten, doet lid 1 geen afbreuk aan het nationale recht of aan rechterlijke beslissingen die overeenkomstig het nationale recht zijn gegeven.
Artikel 7
Toegankelijkheid
1. De lidstaten zien erop toe dat alle burgers, ook personen met een handicap, gelijke toegang hebben tot relevant materiaal, tot stemfaciliteiten en tot stembureaus.
2. Op basis van hun nationale kiessystemen voorzien de lidstaten in passende regelingen die tot doel hebben het voor personen met een handicap gemakkelijker te maken hun stemrecht uit te oefenen, zodat zij hun stem zelfstandig en geheim kunnen uitbrengen.
3. De lidstaten zien erop toe dat personen met een handicap op eigen verzoek ondersteuning krijgen bij het uitbrengen van hun stem door een persoon van hun eigen keuze.
Artikel 8
Stemmen per post
1. De lidstaten treffen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement voorzieningen voor het stemmen per post, ook voor burgers die in een derde land wonen, en nemen maatregelen om te waarborgen dat er per post kan worden gestemd, met name door personen met een handicap. De lidstaten nemen alle vereiste maatregelen om bij het stemmen de betrouwbaarheid en het stemgeheim te waarborgen en persoonsgegevens te beschermen in overeenstemming met het toepasselijke recht van de Unie.
2. De lidstaten kunnen extra mogelijkheden bieden om te stemmen door middel van vooraf uitgebrachte fysieke stemmen, stemmen bij volmacht en stemmen via elektronische systemen of via internet.
Bij elektronisch, internet- en volmachtstemmen nemen de lidstaten alle nodige maatregelen om de betrouwbaarheid, de integriteit, het stemgeheim, de transparantie van het ontwerp en de uitrol van elektronische en internetsystemen, de mogelijkheid om stemmen handmatig of elektronisch opnieuw te tellen zonder dat het stemgeheim daarbij in het gedrang komt, en de bescherming van persoonsgegevens in overeenstemming met het toepasselijk recht van de Unie te waarborgen.
Artikel 9
Vaststelling van de nationale kiezerslijsten en de Europese kiezerslijst
1. Met het oog op het opsporen en voorkomen van dubbel stemmen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement wordt de uiterste datum voor het opstellen van de kiezerslijsten in elke lidstaat vastgesteld op 14 weken voor de verkiezingsdag als bedoeld in artikel 19, lid 1. Fouten in de kiezerslijsten kunnen tot de verkiezingsdag worden gecorrigeerd.
2. Met het oog op de opstelling van de Europese kiezerslijsten verstrekken de bevoegde nationale autoriteiten de Europese verkiezingsautoriteit alle uit hoofde van artikel 18 vereiste gegevens. De criteria om op de nationale kiezerslijst te worden opgenomen, worden door nationale bepalingen geregeld.
3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van de technische voorschriften, met inbegrip van het formaat en de gegevens die moeten worden verstrekt voor het opstellen van de Europese kiezerslijsten met het oog op de uitvoering van lid 2 van dit artikel. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 29 bedoelde adviesprocedure.
Artikel 10
Beginselen voor de selectie van kandidaten
1. Alle politieke partijen, verenigingen van kiezers, lijstverbindingen en Europese electorale entiteiten die aan de verkiezingen voor het Europees Parlement deelnemen, nemen bij de selectie van hun kandidaten voor de verkiezingen voor het Europees Parlement democratische procedures, transparantie en gendergelijkheid in acht, door middel van maatregelen die erop gericht zijn te waarborgen dat alle verkiesbare personen gelijke kansen hebben om verkozen te worden, en dat de samenstelling van het Europees Parlement een afspiegeling is van de diversiteit van de Europese Unie. Gendergelijkheid wordt, afhankelijk van de kiesstelsels van de lidstaten en in ieder geval in het EU-brede kiesdistrict, bereikt door het gebruik van lijsten met afwisselend vrouwen en mannen (man-vrouwrits) of quota, zonder een inbreuk te maken op de rechten van niet-binaire personen.
2. Een lid van een politieke partij, een vereniging van kiezers of een Europese electorale entiteit kan een gemotiveerde klacht met betrekking tot niet-naleving van de democratische procedures en de criteria inzake transparantie en gendergelijkheid als bedoeld in dit artikel indienen bij de verantwoordelijke nationale autoriteit of de Europese verkiezingsautoriteit.
Artikel 11
Indiening van de kandidatenlijsten
1. De uiterste termijn voor de indiening van de kandidatenlijsten voor de verkiezingen voor het Europees Parlement is twaalf weken voor de in artikel 19, lid 1, bedoelde verkiezingsdag.
2. De Europese electorale entiteiten verstrekken uiterlijk twaalf weken voor de verkiezingsdag een document aan de Europese Verkiezingsautoriteit waaruit blijkt dat alle kandidaten toestemming verlenen voor hun opname in de EU-brede lijst. Dit document bevat de volledige namen van de kandidaten en hun identiteitskaart- of paspoortnummer. Het wordt ondertekend door de kandidaten en vermeldt datum en plaats van ondertekening.
Artikel 12
Kiesstelsel
1. De verkiezingen worden gehouden door middel van rechtstreekse, algemene, eerlijke, vrije en geheime verkiezingen. Elke kiezer heeft twee stemmen, één om de leden van het Europees Parlement in de nationale kiesdistricten te kiezen en één om de leden van het Europees Parlement in het EU-brede kiesdistrict te kiezen.
2. De leden van het Europees Parlement worden in de nationale kiesdistricten en in het EU-brede kiesdistrict gekozen als vertegenwoordigers van de burgers van de Unie volgens een stelsel van evenredige vertegenwoordiging.
3. In de nationale kiesdistricten worden de leden van het Europees Parlement in de nationale kiesdistricten gekozen op basis van de door de lidstaten doorgaans gebruikte vorm van evenredige vertegenwoordiging.
4. In het EU-brede kiesdistrict worden de leden van het Europees Parlement gekozen volgens het gesloten lijstenstelsel.
Artikel 13
Kiesdrempel
1. De lidstaten kunnen bepalen dat er een minimumdrempel voor de verdeling van de zetels wordt vastgesteld. Op nationaal niveau mag die drempel maximaal 5 % van de uitgebrachte geldige stemmen bedragen.
2. Voor nationale kiesdistricten met meer dan 60 zetels wordt een drempel vastgesteld die niet lager mag zijn dan 3,5 % van de in het betrokken kiesdistrict uitgebrachte geldige stemmen.
3. De in de leden 1 en 2 bedoelde drempels doen geen afbreuk aan uitzonderingen in de nationale wetgeving voor politieke partijen of verenigingen van kiezers die erkende nationale of taalkundige minderheden vertegenwoordigen.
4. Van de in lid 2 vastgestelde nationale drempels worden vrijgesteld politieke partijen of verenigingen van kiezers die in een kwart van de lidstaten zijn geregistreerd en in de gehele Unie ten minste één miljoen stemmen behalen, en die op hun nationale stembiljet één enkele naam en één enkel logo dragen van de Europese verkiezingsentiteit waarbij zij zijn aangesloten, in voorkomend geval aangepast aan de talen van de betrokken lidstaten.
5. Er is geen minimumdrempel voor de zetelverdeling in het EU-brede kiesdistrict, zoals bedoeld in artikel 15.
Artikel 14
Nationale kiesdistricten
Afhankelijk van de specifieke nationale situatie en zonder afbreuk te doen aan artikel 15 kunnen de lidstaten kiesdistricten voor de verkiezing van het Europees Parlement instellen of hun verkiezingsgebied anders indelen, evenwel zonder dat algemeen genomen afbreuk wordt gedaan aan het proportionele karakter van het kiesstelsel.
De lidstaten kunnen overeenkomstig de nationale regelgeving kiesdistricten met één lid instellen voor de vertegenwoordiging van taal- of etnische minderheden, onderdanen van overzeese gebieden, ultraperifere gebieden of overzeese gebiedsdelen, zonder afbreuk te doen aan het evenredige karakter van het stemsysteem.
Artikel 15
EU-breed kiesdistrict
1. Er wordt één kiesdistrict gevormd dat het gehele grondgebied van de Europese Unie omvat en waaruit 28 leden van het Europees Parlement worden gekozen bij de eerste verkiezing van de leden van het Europees Parlement na de inwerkingtreding van deze verordening.
Voor de daaropvolgende verkiezingen van de leden van het Europees Parlement wordt de omvang van het EU-brede kiesdistrict bepaald bij het besluit van de Europese Raad tot vaststelling van de samenstelling van het Europees Parlement.
2. De verkiezingen voor het EU-brede kiesdistrict hebben geen gevolgen voor de leden van het Europees Parlement die per lidstaat worden verkozen.
3. Alle Europese electorale entiteiten overeenkomstig artikel 2 kunnen bij de Europese verkiezingsautoriteit EU-brede lijsten indienen.
4. Per Europese electorale entiteit mag er niet meer dan één EU-brede lijst worden ingediend. Nationale partijen en nationale verenigingen van kiezers mogen slechts één EU-brede lijst steunen.
5. Op de stemformulieren met de EU-brede lijsten staan de naam en het logo van de respectievelijke Europese electorale entiteit.
6. Wat betreft kandidaten die in een derde land wonen, wordt voor de opstelling van de EU-brede lijst als verblijfplaats van de kandidaat zijn/haar laatste verblijfplaats vóór het verlaten van de Europese Unie aangehouden. Wat betreft kandidaten die in een derde land zijn geboren en wonen, wordt voor de samenstelling van de EU-brede lijst als verblijfplaats van de kandidaat de lidstaat waarvan de kandidaat onderdaan is, aangehouden.
7. De EU-brede lijsten bevatten evenveel kandidaten als het aantal mandaten als bedoeld in lid 1.
8. De EU-brede lijsten worden door de Europese electorale entiteiten opgesteld overeenkomstig de in artikel 10, lid 1, neergelegde beginselen.
9. Met het oog op het geografisch evenwicht zijn de EU-brede lijsten onderverdeeld in secties met elk drie posities. Elk van deze drie posities moet worden ingevuld met één kandidaat uit elk van de drie groepen lidstaten als omschreven in bijlage I en geïllustreerd in bijlage II.
10. De volgorde van de kandidaten woonachtig in één van de lidstaten in elk van de drie in bijlage I genoemde lidstatengroepen varieert per sectie met drie lijstposities totdat de lijstpositie is bereikt die overeenkomt met het totale aantal zetels gedeeld door twee, zo nodig naar boven afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal.
11. De totale bevolking van de lidstaten wordt door de Commissie (Eurostat) berekend op basis van de meest recente gegevens die de lidstaten hebben verstrekt overeenkomstig een methode die in Verordening (EU) nr. 1260/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) is vastgelegd.
12. De verdeling van de zetels over de lijsten van de Unie op basis van de geaggregeerde resultaten in de EU-brede kiesdistricten geschiedt volgens de methode D’Hondt, en wel als volgt:
a) |
het aantal door de kandidaten behaalde stemmen wordt van hoog naar laag geordend in een kolom; |
b) |
het aantal per kandidaat behaalde stemmen wordt achtereenvolgens gedeeld door 1, 2, 3, etc., tot aan het getal dat overeenkomt met het aantal zetels behorende bij het kiesdistrict, en op deze wijze wordt een tabel samengesteld zoals de tabel in Bijlage III. De zetels worden toegewezen aan de kandidaten die de hoogste quotiënten hebben behaald in de tabel, in aflopende volgorde; |
c) |
wanneer twee zetels van twee verschillende kandidaten hetzelfde quotiënt hebben, wordt de zetel toegewezen aan de lijst met het hoogste totaal aantal behaalde stemmen. Wanneer twee kandidaten hetzelfde aantal stemmen hebben behaald, wordt het eerste geval van gelijke stemmen beslist middels loting en worden de zetels in volgende gevallen om beurten toegewezen. |
13. Europese en nationale publieke omroepen wijzen zendtijd toe naar rato van de uitkomst van de voorgaande verkiezingen voor het EU-brede kiesdistrict, en waarborgen een minimumzendtijd voor iedere EU-brede lijst.
Artikel 16
Financiering van verkiezingscampagnes van Europese electorale entiteiten
De bepalingen van de hoofdstukken IV en V van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 zijn van overeenkomstige toepassing op de financiering van de verkiezingscampagnes van Europese electorale entiteiten.
Artikel 17
Gemeenschappelijke bepalingen met betrekking tot verkiezingscampagnes
1. Een verkiezingscampagne begint niet eerder dan acht weken voor de verkiezingsdag.
2. Een verkiezingscampagne bestaat erin dat kiezers door middel van gedrukt of digitaal materiaal en andere vormen van openbare communicatie, mediareclame en openbare evenementen wordt gevraagd om hun stem uit te brengen bij de Europese verkiezingen. Het verkiezingscampagnemateriaal moet het logo en een verwijzing bevatten naar het manifest of programma van de Europese electorale entiteit waaraan de nationale partij gelieerd is.
3. Het verkiezingscampagnemateriaal moet toegankelijk zijn voor personen met een handicap.
4. In de nationale kiesdistricten moeten de stembiljetten die bij de verkiezingen voor het Europees Parlement worden gebruikt, uniform zijn, gelijke zichtbaarheid geven aan de namen, letterwoorden, symbolen en logo’s, indien die er zijn, van de nationale politieke partijen en/of nationale verenigingen van kiezers, en aan die van de Europese electorale entiteiten wanneer die aan een van hen zijn gelieerd, en de namenlijst van de kandidaten en, in voorkomend geval, van de plaatsvervangers bevatten, in de volgorde waarin zij op de desbetreffende kieslijsten staan.
5. Bij de verkiezingen voor het Europees Parlement zijn de regels voor het versturen van verkiezingsmateriaal aan kiezers dezelfde als die voor nationale, regionale en lokale verkiezingen in de desbetreffende lidstaat.
6. De lidstaten waarborgen dat de Europese electorale entiteiten in de verkiezingscampagne voor het EU-brede kiesdistrict op gelijke wijze worden behandeld en gelijke kansen krijgen ten opzichte van nationale politieke partijen en nationale verenigingen van kiezers.
7. De lidstaten voeren een periode in van 48 uur vóór de verkiezingsdag, waarin het niet is toegestaan kiezers te vragen hoe zij van plan zijn te gaan stemmen.
Artikel 18
Contactautoriteiten
1. Elke lidstaat wijst een contactautoriteit aan die met zijn tegenhangers in de andere lidstaten en met de overeenkomstig artikel 28 opgerichte Europese verkiezingsautoriteit gegevens over de kiezers moet uitwisselen die nodig zijn voor het opstellen van de Europese kiezerslijsten overeenkomstig artikel 9, lid 2, alsmede over de kandidaten.
2. De in lid 1 bedoelde contactautoriteit begint, in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens, uiterlijk zes weken voor de verkiezingsdag met het verzenden aan zijn tegenhangers en de Europese Verkiezingsautoriteit van de in artikel 9 en 10 van Richtlijn 93/109/EG van de Raad (10) bedoelde gegevens betreffende burgers van de Unie die in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn op de kiezerslijst zijn geplaatst of zich kandidaat hebben gesteld.
Artikel 19
Verkiezingsdag
1. De verkiezingen voor het Europees Parlement worden gehouden op 9 mei in het laatste jaar van een parlementaire zittingsperiode, zoals bedoeld in artikel 20 (de “verkiezingsdag”).
2. Vanaf een half uur voor de opening en tijdens de openingsuren van de stembureaus is elke politieke activiteit in de stembureaus of in de nabijheid ervan verboden, los van activiteiten die worden georganiseerd om de Dag van Europa in de lidstaten te vieren.
3. De verkiezingen eindigen in alle lidstaten om 21.00 uur lokale tijd op verkiezingsdag. Om rekening te houden met het tijdsverschil kunnen in de landen en gebieden overzee van de Unie de verkiezingen voor het Europees Parlement worden gehouden op 8 mei van het laatste jaar van een parlementaire zittingsperiode.
4. De lidstaten maken de resultaten van hun telling officieel of op voorlopige basis pas bekend na de sluiting van de stembussen, overeenkomstig lid 3, in de lidstaat waar de stembussen het laatst zijn gesloten.
5. De lidstaten mogen verkiezingsdag uitroepen tot nationale feestdag.
Artikel 20
Vaststelling en publicatie van de verkiezingsuitslag
1. De verkiezingsresultaten in het EU-brede kiesdistrict en in de nationale kiesdistricten worden in die volgorde afgekondigd door de Europese verkiezingsautoriteit, op basis van de informatie die door de contactautoriteiten is verstrekt.
2. De officiële verkiezingsuitslag wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 21
Zittingsperiode en mandaat van het Parlement
1. De periode van vijf jaar waarvoor de leden van het Europees Parlement zijn gekozen, begint bij de opening van de eerste zitting na iedere verkiezing (de “zittingsperiode”).
2. Het mandaat van elk lid van het Europees Parlement begint en eindigt gelijktijdig met de zittingsperiode (het “mandaat”).
Artikel 22
Bijeenroeping van het parlement
In aanvulling op de verplichting die is vastgelegd in artikel 229 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie komt het Europees Parlement, zonder de noodzaak bijeen te worden geroepen, bijeen op de eerste dinsdag na het verstrijken van een maand gerekend vanaf verkiezingsdag.
Artikel 23
Onderzoek van geloofsbrieven
Het Europees Parlement onderzoekt de geloofsbrieven van de leden van het Europees Parlement.
Daartoe neemt het Europees Parlement nota van de officieel door de lidstaten en de Europese verkiezingsautoriteit bekendgemaakte uitslagen.
Artikel 24
Onverenigbaarheid
1. De hoedanigheid van lid van het Europees Parlement is onverenigbaar met die van:
— |
lid van de regering van een lidstaat, |
— |
lid van een nationaal of regionaal parlement, dan wel nationale of regionale vergadering, met wetgevende bevoegdheid, |
— |
lid van de Europese Commissie, |
— |
rechter in, advocaat-generaal bij of griffier van het Hof van Justitie van de Europese Unie, |
— |
lid van de directie van de Europese Centrale Bank, |
— |
lid van de Rekenkamer, |
— |
Europese Ombudsman, |
— |
lid van het Economisch en Sociaal Comité, |
— |
lid van het Comité van de Regio’s, |
— |
lid van comités of lichamen die krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie zijn opgericht met oog op het beheer van de middelen van de Unie of ter vervulling van een permanente taak van rechtstreeks administratief beheer, |
— |
lid van de Raad van bestuur of van de directie, of functionaris van de Europese Investeringsbank, |
— |
ambtenaar of ander personeelslid in actieve dienst van de instellingen van de Europese Unie of van de daaraan verbonden gespecialiseerde lichamen of van de Europese Centrale Bank. |
2. Elke lidstaat mag bijkomende nationale regels invoeren ter zake van de onverenigbaarheid met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement.
3. Leden van het Europees Parlement op wie lid 1 en 2 van toepassing is worden tijdens de zittingsperiode, worden overeenkomstig artikel 27 vervangen.
Artikel 25
Externe parlementaire activiteiten
Nadat zij zijn verkozen, wijzen leden van het Europees Parlement de gemeente en indien van toepassing de regio in de lidstaat aan waar zij woonachtig zijn en van waaruit zij externe parlementaire activiteiten zullen ontplooien.
Artikel 26
Persoonlijke en onafhankelijke stem
1. De leden van het Europees Parlement brengen hun stem individueel en persoonlijk uit. Zij mogen niet gebonden zijn door instructies en mogen geen bindend mandaat aanvaarden.
2. De leden van het Europees Parlement genieten de voorrechten en immuniteiten die op hen van toepassing zijn uit hoofde van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, vanaf het tijdstip van de officiële bekendmaking van hun verkiezing voor het Europees Parlement.
Artikel 27
Vacatures
1. Een zetel wordt vacant wanneer het mandaat van een lid van het Europees Parlement ten einde komt als gevolg van zijn of haar aftreden of overlijden of het vervallen van zijn of haar mandaat.
2. In geval van overlijden, ontslag of intrekking van het mandaat van een lid van het Europees Parlement dat in het EU-brede kiesdistrict is verkozen, stelt de Voorzitter van het Europees Parlement de Europese verkiezingsautoriteit daarvan onmiddellijk in kennis.
De vacature zal worden ingevuld door de volgende kandidaat op de kandidatenlijst waarin het lid dat is overleden, afgetreden of waarvan het mandaat is vervallen oorspronkelijk verkiesbaar was.
3. Elke lidstaat stelt, met inachtneming van de overige bepalingen van deze verordening passende procedures vast om de tijdens de zittingsperiode vacant geworden zetels gedurende de resterende zittingsperiode te doen bezetten.
4. Wanneer de wettelijke bepalingen van een lidstaat uitdrukkelijk voorschrijft dat het mandaat van een lid van het Europees Parlement vervalt, loopt het mandaat van de betrokkene ten einde op grond van de bepalingen van die wettelijke bepalingen. De bevoegde nationale autoriteiten brengen het Europees Parlement daarvan op de hoogte.
5. Wanneer een zetel vacant is geworden door aftreden of overlijden, brengt de voorzitter van het Europees Parlement de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat en de Europese verkiezingsautoriteit daarvan onverwijld op de hoogte.
6. Wanneer het Parlement verklaart dat een zetel van een verkozen lid uit het EU-brede kiesdistrict vacant is geworden, stelt de Voorzitter de Europese verkiezingsautoriteit daarvan in kennis, met het verzoek onverwijld invulling te geven aan de vacature voor de resterende duur van het mandaat.
Aan vacante zetels van verkozen leden van het Europees Parlement uit het EU-brede kiesdistrict wordt invulling gegeven door de eerstvolgende kandidaat op de kandidatenlijst in kwestie, overeenkomstig de vastgestelde rangorde.
7. Het Parlement kan op verzoek van het betreffende lid, en met goedvinden van de betreffende lidstaat of de Europese verkiezingsautoriteit, een tijdelijke vervanging van het lid voorstellen in verband met moederschaps-, vaderschaps- of ouderschapsverlof of in verband met ziekteverlof wegens een ernstige ziekte.
Wanneer een zetel tijdelijk vacant is om een van de in de eerste alinea genoemde redenen, wordt het betrokken lid gedurende een periode van zestien weken tijdelijk vervangen door de eerstvolgende kandidaat op de desbetreffende lijst, die kan besluiten de vacature al dan niet te vervullen. Een weigering om de vacature te vervullen, leidt niet tot verlies van de plaats op de desbetreffende lijst voor toekomstige vacatures. De periode van zestien weken kan worden verlengd.
Artikel 28
Europese verkiezingsautoriteit
1. Er wordt een Europese verkiezingsautoriteit (de “Europese verkiezingsautoriteit”) opgericht om:
a) |
toe te zien op de juiste tenuitvoerlegging van deze verordening, en het verkiezingsproces in het EU-brede kiesdistrict te leiden en te monitoren; |
b) |
de procedure vast te stellen die van toepassing is op klachten uit hoofde van artikel 10, lid 2, met betrekking tot het EU-brede kiesdistrict; |
c) |
alle functies te vervullen die verband houden met het verkiezingsproces in het EU-brede kiesdistrict en contacten te onderhouden met de in artikel 18 genoemde autoriteiten; |
d) |
na te gaan of de Europese electorale entiteiten voldoen aan de voorwaarden voor het indienen van EU-brede lijsten overeenkomstig artikel 15; |
e) |
de in artikel 9 vastgestelde Europese kiezerslijst te beheren; |
f) |
de verkiezingsuitslagen bekend te maken overeenkomstig artikel 20; |
g) |
geschillen te beslechten die zich kunnen voordoen in verband met de bepalingen van deze verordening, uitgezonderd de geschillen die kunnen voortvloeien uit de nationale bepalingen waarnaar deze verordening verwijst. |
De Europese verkiezingsautoriteit kan ook bijstand verlenen in het geval van problemen in verband met de interpretatie van door de nationale autoriteiten ingediende lijsten.
2. De Europese verkiezingsautoriteit is onafhankelijk en oefent haar bevoegdheden uit in volledige overeenstemming met deze verordening.
3. De Europese verkiezingsautoriteit maakt elf weken voor verkiezingsdag de EU-brede lijsten bekend.
Zij draagt zorg voor de oprichting en het beheer van een register van de verschillende EU-brede lijsten die zijn ingediend door de Europese electorale entiteiten. De inhoud van het register wordt openbaar gemaakt.
In haar besluiten houdt de Europese verkiezingsautoriteit ten volle rekening met de fundamentele rechten van actief en passief kiesrecht.
4. Elke lidstaat benoemt een lid van de Europese verkiezingsautoriteit, dat op grond van zijn professionele kwaliteiten en met inachtneming van het genderevenwicht wordt gekozen uit hoogleraren in de rechtswetenschappen of in de politieke wetenschappen en andere deskundigen op het gebied van kiesstelsels. In een afzonderlijke stemming kiezen de leden van de Europese verkiezingsautoriteit met gewone meerderheid van stemmen een voorzitter, vicevoorzitter en secretaris. De Europese verkiezingsautoriteit streeft ernaar besluiten bij consensus te nemen. Indien het niet mogelijk is een besluit bij consensus te nemen, neemt de Europese verkiezingsautoriteit een besluit met gewone meerderheid van stemmen.
De leden van de Europese verkiezingsautoriteit verrichten hun taken in volledige onafhankelijkheid. De leden vragen noch aanvaarden instructies van instellingen, regeringen, organen of instanties. Zij mogen geen leden of voormalige leden van het Europees Parlement, nationale parlementen of nationale regeringen zijn. Daarnaast mogen zij geen houders zijn van een verkiezingsmandaat, of ambtenaren of andere personeelsleden zijn van een EU-instelling of van een Europese politieke partij of Europese vereniging van kiezers, of van een Europese politieke stichting.
De leden van de Europese verkiezingsautoriteit worden benoemd voor een ambtstermijn van vijf jaar, die éénmaal kan worden verlengd.
5. De Europese verkiezingsautoriteit wordt vertegenwoordigd door haar voorzitter, die namens de Europese verkiezingsautoriteit de tenuitvoerlegging van al haar beslissingen waarborgt.
De voorzitter van de Europese verkiezingsautoriteit onthoudt zich van elke handeling die onverenigbaar is met de aard van zijn of haar taken.
Wanneer een lid van de Europese verkiezingsautoriteit, waaronder de voorzitter, niet langer voldoet aan de voorwaarden voor de uitoefening van zijn of haar taken, mag hij of zij worden ontslagen met instemming van drie vijfde van de leden van de Europese verkiezingsautoriteit op basis van een verslag met daarin een gemotiveerd voorstel tot ontslag.
De ambtstermijn van vijf jaar van de Europese verkiezingsautoriteit begint tweeënhalf jaar na aanvang van de parlementaire zittingsperiode. Het eerste mandaat van de Europese verkiezingsautoriteit vangt zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van deze verordening aan.
Een vacature bij de Europese verkiezingsautoriteit als gevolg van aftreden, pensionering, ontslag of overlijden wordt ingevuld volgens dezelfde procedure als van toepassing voor de initiële aanstelling.
6. De Europese verkiezingsautoriteit heeft rechtspersoonlijkheid en beschikt voor de uitvoering van haar taken over de benodigde kantoorruimte, medewerkers, diensten en faciliteiten voor administratieve ondersteuning.
7. De Europese verkiezingsautoriteit dient binnen negen maanden na de Europese verkiezingen een verslag in bij het Europees Parlement over de organisatie van de Europese verkiezingen en de tenuitvoerlegging van deze verordening en de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan.
8. De kosten van de Europese verkiezingsautoriteit, met inbegrip van de bezoldiging van haar leden, worden gefinancierd uit kredieten van de algemene begroting van de Unie.
De begrotingskredieten zijn toereikend om het volledig en onafhankelijk functioneren van de Europese verkiezingsautoriteit te waarborgen. De voorzitter van de Europese verkiezingsautoriteit legt een ontwerpbegrotingsplan voor aan het Europees Parlement. Dit ontwerpbegrotingsplan wordt openbaar gemaakt. Met betrekking tot deze kredieten delegeert het Europees Parlement de taken van ordonnateur aan de voorzitter van de Europese verkiezingsautoriteit.
Artikel 29
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 30
Intrekking
1. De Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, alsook Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad waarin deze Akte is vastgelegd, worden ingetrokken.
2. Verwijzingen naar de ingetrokken Akte gelden als verwijzingen naar deze verordening.
Artikel 31
Toetsingsclausule
Uiterlijk één jaar na iedere Europese verkiezing brengt het Europees Parlement, na overleg met de Europese verkiezingsautoriteit, een verslag uit over de algemene werking van de verordening, in voorkomend geval in combinatie met een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening.
Artikel 32
Inwerkingtreding
1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de goedkeuring van de bepalingen van deze verordening door de lidstaten, overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen.
2. De lidstaten stellen het secretariaat-generaal van de Raad in kennis van de voltooiing van hun nationale procedures.
BIJLAGE I
TABEL — DE 27 LIDSTATEN INGEDEELD IN CATEGORIEËN OP BASIS VAN BEVOLKINGSAANTALLEN
Categorieën |
Lidstaat |
Totale bevolking |
Groep A (37,9 miljoen - 83,1 miljoen) |
Duitsland |
83 166 711 |
Frankrijk |
67 320 216 |
|
Italië |
59 641 488 |
|
Spanje |
47 332 614 |
|
Polen |
37 958 138 |
|
Groep B (6,9 miljoen - 19,3 miljoen) |
Roemenië |
19 328 838 |
Nederland |
17 407 585 |
|
België |
11 522 440 |
|
Griekenland |
10 718 565 |
|
Tsjechië |
10 693 939 |
|
Zweden |
10 327 589 |
|
Portugal |
10 295 909 |
|
Hongarije |
9 769 526 |
|
Oostenrijk |
8 901 064 |
|
Bulgarije |
6 951 482 |
|
Groep C (0,5 miljoen - 5,8 miljoen) |
Denemarken |
5 822 763 |
Finland |
5 525 292 |
|
Slowakije |
5 457 873 |
|
Ierland |
4 964 440 |
|
Kroatië |
4 058 165 |
|
Litouwen |
2 794 090 |
|
Slovenië |
2 095 861 |
|
Letland |
1 907 675 |
|
Estland |
1 328 976 |
|
Cyprus |
888 005 |
|
Luxemburg |
626 108 |
|
Malta |
514 564 |
Bron: https://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/tps00001/default/table?lang=en
BIJLAGE II
Praktisch voorbeeld van een EU-brede lijst van 28 kandidaten aan de hand van de drie categorieën
A1, A2, A3, A4, A5, B1, B2, B3, B4, B5, B7, B8, B9, B10, C1, C2, C3, C4, C5, C6, C7, C8, C9, C10, C11, C12, zijn voorbeelden van kandidaten uit de lidstaten gecategoriseerd naar bevolkingsaantal
Voorbeeld van een EU-brede lijst |
||
Secties |
Nummer positie |
Kandidaten uit |
Sectie 1 |
1 |
A1 |
2 |
B7 |
|
3 |
C7 |
|
Sectie 2 |
4 |
B10 |
5 |
C5 |
|
6 |
A3 |
|
Sectie 3 |
7 |
A2 |
8 |
C3 |
|
9 |
B7 |
|
Sectie 4 |
10 |
B5 |
11 |
C3 |
|
12 |
A4 |
|
Sectie 5 |
13 |
A5 |
14 |
C12 |
|
15 |
B9 |
|
Sectie 6 |
16 |
A4 |
17 |
A2 |
|
18 |
B2 |
|
Sectie 7 |
19 |
B3 |
20 |
A1 |
|
21 |
B8 |
|
Sectie 8 |
22 |
C1 |
23 |
C2 |
|
24 |
B4 |
|
Sectie 9 |
25 |
A5 |
26 |
C8 |
|
27 |
B1 |
|
Sectie 10 |
28 |
B7 |
BIJLAGE III
Praktisch voorbeeld — Methode d’Hondt
Praktisch voorbeeld: 1 000 000 geldige stemmen uitgebracht in een kiesdistrict waar vijf leden worden gekozen.
A (350 000 stemmen), B (300 000 stemmen), C (150 000 stemmen), D (100 000 stemmen), E (70 000 stemmen), F (30 000 stemmen)
Verdeling |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
A |
350 000 |
175 000 |
116 666 |
87 500 |
70 000 |
B |
300 000 |
150 000 |
100 000 |
75 000 |
60 000 |
C |
150 000 |
75 000 |
50 000 |
37 500 |
30 000 |
D |
100 000 |
50 000 |
33 333 |
25 000 |
20 000 |
E |
70 000 |
35 000 |
23 333 |
17 500 |
14 000 |
F |
30 000 |
15 000 |
10 000 |
7 500 |
6 000 |
A verwerft twee zetels, B verwerft twee zetels en C verwerft één zetel.
(1) PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5.
(2) Besluit 76/787/ECSC, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 1976 (PB L 278 van 8.10.1976, blz. 1).
(3) Besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad van 25 juni 2002 en 23 september 2002 tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom (PB L 283 van 21.10.2002, blz. 1).
(4) Besluit (EU, Euratom) 2018/994 van de Raad van 13 juli 2018 tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 1976 (PB L 178 van 16.7.2018, blz. 1), niet in werking.
(5) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende het actieplan voor Europese democratie (COM(2020)0790).
(6) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152).
(7) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(8) Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 1).
(9) Verordening (EU) nr. 1260/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende de Europese bevolkingsstatistieken (PB L 330 van 10.12.2013, blz. 39).
(10) Richtlijn 93/109/EG van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn (PB L 329 van 30.12.1993, blz. 34).
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/199 |
P9_TA(2022)0130
Wijziging van de bijlagen IV en V bij Verordening (EU) 2019/1021 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 3 mei 2022 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de bijlagen IV en V bij Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (COM(2021)0656 — C9-0396/2021 — 2021/0340(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2022/C 465/18)
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 1 bis De Commissie beoordeelt of het passend is Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen of Besluit 2014/955/EU (1 bis) van de Commissie, of beide, te wijzigen om te erkennen dat afvalstoffen die persistente organische verontreinigende stoffen bevatten die de in bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1021 vermelde concentratiegrenzen overschrijden, als gevaarlijk moeten worden ingedeeld, en dient indien nodig, op basis van die beoordeling en uiterlijk 18 maanden na de inwerkingtreding van deze wetgeving, een wetgevingsvoorstel in tot wijziging van de richtlijn of het besluit, of beide. |
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — alinea 1 — punt 1 — a — tabel
Verordening (EU) 2019/1021
Bijlage IV — tabel
Door de Commissie voorgestelde tekst
“Pentachloorfenol en de zouten en esters daarvan |
87-86-5 en andere |
201-778-6 en andere |
100 mg/kg |
Dicofol |
115-32-2 |
204-082-0 |
50 mg/kg |
Perfluoroctaanzuur (PFOA), zouten daarvan en aanverwante verbindingen |
335-67-1 en andere |
206-397-9 en andere |
1 mg/kg |
|
|
|
( PFOA en zouten daarvan) |
|
|
|
40 mg/kg |
|
|
|
(aan PFOA verwante verbindingen)”; |
Amendement
“Pentachloorfenol (PCP) en de zouten en esters daarvan |
87-86-5 en andere |
201-778-6 en andere |
100 mg/kg |
Dicofol |
115-32-2 |
204-082-0 |
50 mg/kg |
Perfluoroctaanzuur (PFOA), zouten daarvan en aanverwante verbindingen |
335-67-1 en andere |
206-397-9 en andere |
0,1 mg/kg |
|
|
|
(PFOA en zouten daarvan) |
|
|
|
20 mg/kg |
|
|
|
( som van aan PFOA verwante verbindingen)”; |
Perfluorhexaansulfonzuur (PFHxS), zouten daarvan en aanverwante verbindingen |
355-46-4 en andere |
355-46-4 en andere |
0,1 mg/kg |
|
|
|
( PFHxS en zouten daarvan) |
|
|
|
20 mg/kg |
|
|
|
(aan PFHxS verwante verbindingen)” |
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — alinea 1 — punt 1 — b — tabel
Verordening (EU) 2019/1021
Bijlage IV — tabel
Door de Commissie voorgestelde tekst
“Alkanen, C10-C13, chloor (gechloreerde paraffinen met een korte keten) (SCCP’s) |
85535-84-8 |
287-476-5 |
1 500 mg/kg” |
Amendement
“Alkanen, C10-C13, chloor (gechloreerde paraffinen met een korte keten) (SCCP’s) |
85535-84-8 |
287-476-5 |
420 mg/kg ” |
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — alinea 1 — punt 1 — c — tabel
Verordening (EU) 2019/1021
Bijlage IV — tabel
Door de Commissie voorgestelde tekst
“Tetrabroomdifenylether C12H6Br4O |
40088-47-9 en andere |
254-787-2 en andere |
Som van de concentraties van tetrabroomdifenylether, pentabroomdifenylether, hexabroomdifenylether, heptabroomdifenylether en decabroomdifenylether: |
||
Pentabroomdifenylether C12H5Br5O |
32534-81-9 en andere |
251-084-2 en andere |
|||
Hexabroomdifenylether C12H4Br6O |
36483-60-0 en andere |
253-058-6 en andere |
|||
Heptabroomdifenylether C12H3Br7O |
68928-80-3 en andere |
273-031-2 en andere |
|||
Bis(pentabroomfenyl)ether (decabroomdifenylether; decaBDE) C12Br10O |
1163-19-5 en andere |
214-604-9 en andere |
|||
|
|
|
|
||
|
|
|
|
Amendement
“Tetrabroomdifenylether C12H6Br4O |
40088-47-9 en andere |
254-787-2 en andere |
Som van de concentraties van tetrabroomdifenylether (C12H6Br4O) , pentabroomdifenylether (C12H5Br5O) , hexabroomdifenylether (C12H4Br6O) , heptabroomdifenylether (C12H3Br7O) en decabroomdifenylether (C12Br10O) : |
||
Pentabroomdifenylether C12H5Br5O |
32534-81-9 en andere |
251-084-2 en andere |
|||
Hexabroomdifenylether C12H4Br6O |
36483-60 en andere |
253-058-6 en andere |
|||
Heptabroomdifenylether C12H3Br7O |
68928-80-3 en andere |
273-031-2 en andere |
|||
Bis(pentabroomfenyl)ether (decabroomdifenylether; decaBDE) C12Br10O |
1163-19-5 en andere |
214-604-9 en andere |
|||
|
|
|
|
||
|
|
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — alinea 1 — punt 1 — d — tabel
Verordening (EU) 2019/1021
Bijlage IV — tabel
Door de Commissie voorgestelde tekst
“Polychloordibenzo-p-dioxinen en -dibenzofuranen (PCDD’s/PCDF’s) en dioxineachtige gepolychloreerde bifenylen (dl-pcb’s) |
|
|
5 μg/kg (2) |
Amendement
“Polychloordibenzo-p-dioxinen en -dibenzofuranen (PCDD’s/PCDF’s) en dioxineachtige gepolychloreerde bifenylen (dl-pcb’s) |
|
|
1 μg/kg (2) |
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — alinea 1 — punt 1 — e — tabel
Verordening (EU) 2019/1021
Bijlage IV — tabel
Door de Commissie voorgestelde tekst
“Hexabroomcyclododecaan(4) |
25637-99-4, 3194-55-6, 134237-50-6, 134237-51-7, 134237-52-8 |
247-148-4 221-695-9 |
500 mg/kg ” |
Amendement
“Hexabroomcyclododecaan(4) |
25637-99-4, 3194-55-6, 134237-50-6, 134237-51-7, 134237-52-8 |
247-148-4 221-695-9 |
|
||
|
|
|
De Commissie evalueert die concentratiegrenswaarde en stelt indien nodig en overeenkomstig de Verdragen uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen 5 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een wetgevingsvoorstel vast om die grenswaarde te verlagen tot 100 mg/kg. ” |
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — alinea 1 — punt 2 — a — iv (nieuw)
Verordening (EU) 2019/1021
Bijlage V — deel 2 — tabel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Perfluorhexaansulfonzuur (PFHxS), zouten daarvan en aanverwante verbindingen: 50 mg/kg (PFHxS en zouten daarvan), 2 000 mg/kg (aan PFHxS verwante verbindingen). |
(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0092/2022).
(23) Verordening (EU) 2019/636 van de Commissie van 23 april 2019 tot wijziging van de bijlagen IV en V bij Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 109 van 24.4.2019, blz. 6).
(24) Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7).
(23) Verordening (EU) 2019/636 van de Commissie van 23 april 2019 tot wijziging van de bijlagen IV en V bij Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 109 van 24.4.2019, blz. 6).
(24) Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7).
(5 bis) POPRC-15/1.
(5 ter) SWD(2021)0300.
(26) COM(2019)0640.
(26) COM(2019)0640.
(1 bis) Besluit van de Commissie van 18 december 2014 tot wijziging van Beschikking 2000/532/EG betreffende de lijst van afvalstoffen overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG.
(2) De grenswaarde wordt berekend als de som van PCDD’s, PCDF’s en dl-pcb’s met gebruikmaking van de toxische-equivalentiefactoren (TEF’s) als vermeld in de tabel in bijlage V, deel 2, derde alinea.”;
(2) De grenswaarde wordt berekend als de som van PCDD’s, PCDF’s en dl-pcb’s met gebruikmaking van de toxische-equivalentiefactoren (TEF’s) als vermeld in de tabel in bijlage V, deel 2, derde alinea.”;
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/209 |
P9_TA(2022)0131
Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw): verlenging van de toepassingsperiode van de facultatieve verleggingsregeling voor leveringen van bepaalde fraudegevoelige goederen en diensten en van het snellereactiemechanisme tegen btw-fraude *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 mei 2022 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende de verlenging van de toepassingsperiode van de facultatieve verleggingsregeling voor leveringen van bepaalde fraudegevoelige goederen en diensten en van het snellereactiemechanisme tegen btw-fraude (COM(2022)0039 — C9-0053/2022 — 2022/0027(CNS))
(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)
(2022/C 465/19)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2022)0039), |
— |
gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0053/2022), |
— |
gezien artikel 82 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0128/2022), |
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel; |
2. |
verzoekt de Commissie een effectbeoordeling uit te voeren van de verleggingsregeling voordat de verlenging van de toepassingsperiode van deze regeling wordt doorgevoerd; |
3. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
4. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; |
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. |
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/210 |
P9_TA(2022)0132
Toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis met betrekking tot het Schengeninformatiesysteem in de Republiek Cyprus *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 mei 2022 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis met betrekking tot het Schengeninformatiesysteem in de Republiek Cyprus (COM(2021)0472 — C9-0350/2021 — 2021/0266(NLE))
(Raadpleging)
(2022/C 465/20)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2021)0472), |
— |
gezien artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0350/2021), |
— |
gezien artikel 82 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0082/2022), |
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel; |
2. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
3. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; |
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/211 |
P9_TA(2022)0133
Voordracht voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer — Lefteris Christoforou
Besluit van het Europees Parlement van 3 mei 2022 over de voordracht van Lefteris Christoforou voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C9-0042/2022 — 2022/0802(NLE))
(Raadpleging)
(2022/C 465/21)
Het Europees Parlement,
— |
gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0042/2022), |
— |
gezien artikel 129 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0132/2022), |
A. |
overwegende dat de Raad bij schrijven van 10 februari 2022 het Europees Parlement heeft geraadpleegd over de benoeming van Lefteris Christoforou tot lid van de Rekenkamer; |
B. |
overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van de voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden; overwegende dat de commissie in het kader van dit onderzoek een curriculum vitae van de kandidaat heeft ontvangen, alsmede de antwoorden van de kandidaat op de hem toegezonden schriftelijke vragenlijst; |
C. |
overwegende dat de commissie de kandidaat vervolgens op 21 april 2022 heeft gehoord, waarbij hij een inleidende verklaring heeft afgelegd en daarna de door de leden van de commissie gestelde vragen heeft beantwoord; |
1. |
brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Lefteris Christoforou tot lid van de Rekenkamer; |
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmede aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instanties van de lidstaten. |
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/212 |
P9_TA(2022)0134
Voordracht voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer — George Marius Hyzler
Besluit van het Europees Parlement van 3 mei 2022 over de voordracht van George Marius Hyzler voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C9-0043/2022 — 2022/0803(NLE))
(Raadpleging)
(2022/C 465/22)
Het Europees Parlement,
— |
gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0043/2022), |
— |
gezien artikel 129 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0130/2022), |
A. |
overwegende dat de Raad bij schrijven van 10 februari 2022 het Europees Parlement heeft geraadpleegd over de benoeming van George Marius Hyzler tot lid van de Rekenkamer; |
B. |
overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van de voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden; overwegende dat de commissie in het kader van dit onderzoek een curriculum vitae van de kandidaat heeft ontvangen, alsmede de antwoorden van de kandidaat op de hem toegezonden schriftelijke vragenlijst; |
C. |
overwegende dat deze commissie de kandidaat vervolgens op 21 april 2022 heeft gehoord, waarbij hij een inleidende verklaring heeft afgelegd en daarna de door de leden van de commissie gestelde vragen heeft beantwoord; |
1. |
brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van George Marius Hyzler tot lid van de Rekenkamer; |
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmede aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten. |
Woensdag, 4 mei 2022
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/213 |
P9_TA(2022)0142
Versterking van het mandaat van Europol: samenwerking met particuliere partijen, de verwerking van persoonsgegevens en de ondersteuning op het gebied van onderzoek en innovatie ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 mei 2022 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2016/794, wat betreft de samenwerking van Europol met particuliere partijen, de verwerking van persoonsgegevens door Europol ter ondersteuning van strafrechtelijke onderzoeken en de rol van Europol op het gebied van onderzoek en innovatie (COM(2020)0796 — C9-0401/2020 — 2020/0349(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2022/C 465/23)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0796), |
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 88 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0401/2020), |
— |
gezien artikel 294, lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 11 februari 2022 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, |
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0290/2021), |
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
2. |
neemt kennis van de bij deze resolutie gevoegde verklaringen van de Commissie die in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zullen worden gepubliceerd; |
3. |
neemt kennis van de bij deze resolutie gevoegde verklaring van de Raad die in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden gepubliceerd; |
4. |
verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; |
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
P9_TC1-COD(2020)0349
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 mei 2022 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2022/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2016/794, wat betreft de samenwerking van Europol met particuliere partijen, de verwerking van persoonsgegevens door Europol ter ondersteuning van strafrechtelijke onderzoeken, en de rol van Europol bij onderzoek en innovatie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2022/991.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaringen van de Commissie over Verordening (EU) 2022/991 van het Europees Parlement en de Raad (1)
Verklaring van de Commissie over de toepassing van het mechanisme waarmee Europol de invoering van signaleringen in het Schengeninformatiesysteem voorstelt
In het kader van de evaluatie die de Commissie overeenkomstig artikel 68, lid 3, van Verordening (EU) 2016/794 zal uitvoeren, zal de Commissie drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening tot wijziging van Verordening (EU) 2016/794 verslag uitbrengen over de operationele impact van het nieuwe, bij artikel 4, lid 1, punt r), van Verordening (EU) 2016/794 ingestelde mechanisme. Overeenkomstig dit mechanisme kan Europol voorstellen dat de lidstaten op basis van gegevens die Europol van derde landen of internationale organisaties heeft ontvangen, in het belang van de Unie signaleringen met betrekking tot informatie in het Schengeninformatiesysteem invoeren over personen die betrokken zijn bij terrorisme of zware georganiseerde criminaliteit. De Commissie zal deze evaluatie uitvoeren op basis van verslagen van Europol over de voorstellen voor signaleringen in het Schengeninformatiesysteem en over de signaleringen die de lidstaten naar aanleiding daarvan in het Schengeninformatiesysteem hebben opgenomen.
Verklaring van de Commissie over de betrekkingen tussen Europol en het Europees Openbaar Ministerie
De Commissie is van mening dat de bepalingen over de betrekkingen tussen Europol en het Europees Openbaar Ministerie (EOM), zoals vastgesteld in artikel 20 bis van Verordening (EU) 2016/794, geen beperking mogen inhouden van de verplichtingen die uit hoofde van artikel 24, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad op Europol rusten, en derhalve moeten worden uitgelegd en toegepast in overeenstemming met laatstgenoemd artikel.
Verklaring van de Commissie over de bepalingen inzake de samenwerking van Europol met derde landen
Wat de regels voor de samenwerking van Europol met derde landen betreft, merkt de Commissie op dat voor elke overdracht van persoonsgegevens door Europol aan een derde land op basis van een “juridisch bindend instrument” een internationale overeenkomst vereist is op grond van artikel 218 van het Verdrag, zoals reeds is bepaald in artikel 25, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2016/794. De Commissie merkt ook op wanneer Europol op basis van een beoordeling van de passende waarborgen persoonsgegevens aan een derde land overdraagt, die overdracht moet voldoen aan de vereisten in de jurisprudentie (2) van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dit houdt in dat Europol het niveau van gegevensbescherming in het derde land als in wezen gelijkwaardig moet beoordelen. Als overdracht van gegevens op basis van een dergelijke beoordeling wordt toegestaan zonder dat daarvoor voorafgaande toestemming van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming overeenkomstig artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) 2016/794 vereist is, bestaat het risico dat de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming zal optreden omdat de waarborgen inzake gegevensbescherming verschillend worden beoordeeld, en bestaat de kans dat de samenwerking op het gebied van rechtshandhaving daaronder zal lijden.
Verklaring van de Commissie over de versterking van de samenwerking tussen Europol en Interpol
De Commissie herinnert eraan dat de Commissie in de lopende onderhandelingen over een samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Internationale Criminele Politieorganisatie (ICPO-Interpol) en in overeenstemming met de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad (3) ernaar streeft de samenwerking tussen Europol en Interpol te versterken, rekening houdend met de meest recente ontwikkelingen op het gebied van de bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende en transnationale zware georganiseerde criminaliteit en rekening houdend met de huidige operationele behoeften en het mandaat van Europol. De Commissie tracht er overeenkomstig de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad (4) voor te zorgen dat de overeenkomst de rechtsgrondslag biedt om Europol toegang te verlenen tot databanken van Interpol die relevant zijn voor de uitvoering van zijn taken.
Verklaring van de Raad over de rode kennisgevingen van Interpol, in het kader van de vaststelling van Verordening (EU) 2022/991 van het Europees Parlement en de Raad (5)
In het kader van de lopende samenwerking tussen de EU en Interpol is de Raad ingenomen met de vooruitgang die Interpol heeft geboekt bij het opzetten van interne mechanismen voor het beoordelen — voorafgaand aan de publicatie en verspreiding van rode kennisgevingen — van schendingen van het statuut van Interpol. De lidstaten zullen Interpol blijven steunen bij deze inspanningen, en zijn ermee ingenomen dat een vertegenwoordiger van Interpol op werkgroep-niveau van de Raad informatie heeft verstrekt over de inspanningen die Interpol levert om te voorkomen dat rode kennisgevingen worden misbruikt om politieke redenen of voor mensenrechtenschendingen, en zij roepen op tot een voortdurende en regelmatige uitwisseling van informatie over deze kwestie tussen Interpol en zijn “Nationale Centrale Bureaus” om meer bekendheid te geven aan de maatregelen die de lidstaten in samenwerking met Interpol moeten nemen. De Raad zal Interpol blijven steunen bij het bevorderen van de bestaande Interpolnormen en -procedures voor gegevenskwaliteit en -overeenstemming, en zal Interpol verzoeken de Raad regelmatig te informeren op werkgroepniveau.
(1) Verordening (EU) 2022/991 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2022 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/794, wat betreft de samenwerking van Europol met particuliere partijen, de verwerking van persoonsgegevens door Europol ter ondersteuning van strafrechtelijke onderzoeken, en de rol van Europol bij onderzoek en innovatie (PB L 169 van 27.6.2022, blz. 1).
(2) Advies 1/15, PNR-overeenkomst EU-Canada, EU:C:2017:592 (26.7.2017); arrest van 6 oktober 2015, Schrems, C-362/14, EU:C:2015:650; arrest van 16 juli 2020, Schrems II, C-311/18, EU:C:2020:559.
(3) Besluit (EU) 2021/1312 van de Raad van 19 juli 2021 houdende machtiging tot het openen van onderhandelingen over een samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Internationale Criminele Politieorganisatie (ICPO-Interpol).
(4) Besluit (EU) 2021/1312 van de Raad van 19 juli 2021 houdende machtiging tot het openen van onderhandelingen over een samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Internationale Criminele Politieorganisatie (ICPO-Interpol).
(5) Verordening (EU) 2022/991 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2022 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/794, wat betreft de samenwerking van Europol met particuliere partijen, de verwerking van persoonsgegevens door Europol ter ondersteuning van strafrechtelijke onderzoeken, en de rol van Europol bij onderzoek en innovatie (PB L 169 van 27.6.2022, blz. 1).
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/217 |
P9_TA(2022)0143
Verstorende buitenlandse subsidies ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 4 mei 2022 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren (COM(2021)0223 — C9-0167/2021 — 2021/0114(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2022/C 465/24)
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 7 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 10
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 11 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 16
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 20 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 21
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 22
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 26
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 31
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 32 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 35
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 36
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 37
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 43
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 43 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 47
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 47 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 48
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) Deze verordening stelt voorschriften en procedures vast voor het onderzoek van buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, en voor het herstel van die verstoringen. Dergelijke verstoringen kunnen zich voordoen ten aanzien van enigerlei economische activiteit, en met name bij concentraties en openbare aanbestedingsprocedures. |
(1) Deze verordening stelt voorschriften en procedures vast voor het onderzoek van buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren en voor het herstel van die verstoringen , teneinde een gelijk speelveld te waarborgen . Dergelijke verstoringen kunnen zich voordoen ten aanzien van enigerlei economische activiteit, en met name bij concentraties en openbare aanbestedingsprocedures. |
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 2 — punt a — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 2 — punt a — i
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 2 — punt a — ii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 2 — punt a — ii bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 2 — punt a — iii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) Van een verstoring op de interne markt wordt er geacht sprake te zijn indien een buitenlandse subsidie de concurrentiepositie van de betrokken onderneming op de interne markt kan verbeteren en indien zij daardoor de mededinging op de interne markt daadwerkelijk of potentieel ongunstig beïnvloedt. Of er sprake is van een verstoring op de interne markt wordt bepaald op basis van indicatoren die onder meer kunnen zijn: |
(1) Van een verstoring op de interne markt wordt er geacht sprake te zijn indien een buitenlandse subsidie de concurrentiepositie van de betrokken onderneming op de interne markt kan verbeteren en indien zij daardoor de mededinging op de interne markt daadwerkelijk of potentieel ongunstig beïnvloedt. Of er sprake is van een verstoring op de interne markt wordt bepaald op basis van indicatoren die onder meer zijn: |
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 1 — punt c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 1 — punt d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(2) Een buitenlandse subsidie verstoort de interne markt waarschijnlijk niet indien het totale bedrag ervan, over een opeenvolgende periode van drie boekjaren, 5 miljoen EUR onderschrijdt. |
(2) Een buitenlandse subsidie verstoort de interne markt waarschijnlijk niet indien het totale bedrag ervan, over een opeenvolgende periode van drie boekjaren, 4 miljoen EUR onderschrijdt. |
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(2 bis) De Commissie kan in overweging nemen of het derde land over een systeem voor de herziening van subsidies beschikt, waarvan de Commissie heeft vastgesteld dat het in de wet en in de praktijk garanties biedt dat het niveau van bescherming tegen onrechtmatige staatsinmenging in de marktwerking en oneerlijke concurrentie ten minste gelijkwaardig is aan het niveau van bescherming binnen de Unie, of de subsidie in het kader van dat systeem is goedgekeurd en of die goedkeuring ook relevant lijkt voor de gevolgen voor de interne markt. |
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 2 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(2 ter) Om de efficiëntie en transparantie te borgen maakt de Commissie uiterlijk 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening richtsnoeren over de toepassing van dit artikel bekend, met uitleg en voorbeelden van de wijze waarop elke indicator moet worden toegepast. De Commissie werkt deze richtsnoeren, in nauwe samenwerking met de lidstaten, regelmatig bij en houdt het Europees Parlement en de Raad op de hoogte. |
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — punt 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — punt 2 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) De Commissie maakt , in voorkomend geval, een afweging tussen de negatieve effecten van een buitenlandse subsidie in termen van verstoring op de interne markt en de positieve effecten voor de ontwikkeling van de betrokken economische activiteit. |
(1) De Commissie kan , in voorkomend geval, een afweging maken tussen de negatieve effecten van een buitenlandse subsidie in termen van verstoring op de interne markt en de positieve effecten voor de ontwikkeling van de betrokken economische activiteit op de interne markt . |
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(2 bis) De Commissie maakt uiterlijk 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening richtsnoeren over de toepassing van dit artikel bekend, waaronder over de criteria die in de afweging worden gebruikt. De Commissie werkt deze richtsnoeren, in nauwe samenwerking met de lidstaten, regelmatig bij en houdt het Europees Parlement en de Raad op de hoogte. |
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) Om de daadwerkelijk of potentieel door een buitenlandse subsidie veroorzaakte verstoring op de interne markt te verhelpen, kan de Commissie herstelmaatregelen opleggen. De betrokken onderneming kan ook verbintenissen aanbieden . |
(1) Onverminderd artikel 5 legt de Commissie herstelmaatregelen op om de daadwerkelijk of potentieel door een buitenlandse subsidie veroorzaakte verstoring op de interne markt te verhelpen, tenzij zij de door de betrokken onderneming aangeboden verbintenissen heeft geaccepteerd overeenkomstig lid 1 bis . |
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(1 bis) De Commissie kan door de betrokken onderneming aangeboden verbintenissen accepteren, wanneer zulke verbintenissen de verstoring op de interne markt volledig en effectief verhelpen. Door zulke verbintenissen te accepteren, verklaart de Commissie deze voor de onderneming verbindend in een besluit met verbintenissen overeenkomstig artikel 9, lid 3. De Commissie ziet erop toe dat de onderneming de overeengekomen verbintenissen nakomt. |
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(2) Verbintenissen of herstelmaatregelen verhelpen de door de buitenlandse subsidie op de interne markt veroorzaakte verstoring volledig en effectief. |
(2) Verbintenissen of herstelmaatregelen verhelpen de door de buitenlandse subsidie op de interne markt veroorzaakte feitelijke of potentiële verstoring volledig en effectief. |
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 3 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) Verbintenissen of herstelmaatregelen kunnen bestaan uit het volgende: |
(3) Verbintenissen of herstelmaatregelen kunnen onder meer bestaan uit het volgende: |
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 3 — punt a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 3 — punt b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 3 — punt h bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 3 — punt h ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(4) De Commissie kan rapportage- en transparantievoorwaarden opleggen . |
(4) De Commissie legt rapportage- en transparantievoorwaarden op . |
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(5) Indien een onderneming verbintenissen aanbiedt die de verstoring op de interne markt volledig en effectief wordt verhelpen, kan de Commissie deze accepteren en voor de onderneming bindend verklaren in een besluit met verbintenissen overeenkomstig artikel 9, lid 3. |
Schrappen |
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(6) Indien de betrokken onderneming voorstelt de buitenlandse subsidie vermeerderd met een passende rente terug te betalen, accepteert de Commissie die terugbetaling als verbintenis indien zij zich ervan kan vergewissen dat de terugbetaling transparant en effectief is , doch rekening houdende met het risico op omzeiling. |
(6) Indien de betrokken onderneming voorstelt de buitenlandse subsidie vermeerderd met een passende rente terug te betalen, accepteert de Commissie die terugbetaling alleen als verbintenis wanneer zij zich ervan kan vergewissen dat de terugbetaling transparant is en de verstorende gevolgen doeltreffend en adequaat verhelpt , doch rekening houdende met het risico op omzeiling. |
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De Commissie kan ambtshalve informatie uit enigerlei bron over mogelijke verstorende buitenlandse subsidies onderzoeken. |
De Commissie kan ambtshalve informatie uit enigerlei bron , met inbegrip van lidstaten en ondernemingen of van Uniebrede sociale partners, over mogelijke verstorende buitenlandse subsidies onderzoeken. |
|
De Commissie zet een contactpunt op via hetwelk deze informatie vertrouwelijk kan worden gerapporteerd. |
|
De Commissie stelt de overheidsinstantie in kennis van iedere follow-up. |
|
De bevoegde overheidsinstanties verzamelen gegevens en wisselen deze uit met de Commissie. |
|
De Commissie maakt uiterlijk 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening richtsnoeren bekend over de criteria voor het instellen van een ambtshalve toetsing. |
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 2 — punt b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) Indien de Commissie na een voorlopige beoordeling tot de conclusie komt dat er onvoldoende gronden zijn om het diepgaande onderzoek in te leiden, ofwel omdat er geen sprake is van een buitenlandse subsidie ofwel omdat er geen aanwijzingen zijn van een daadwerkelijke of potentiële verstoring op de interne markt, sluit zij de voorlopige beoordeling af en stelt zij de betrokken onderneming daarvan in kennis. |
(3) Indien de Commissie na een voorlopige beoordeling tot de conclusie komt dat er onvoldoende gronden zijn om het diepgaande onderzoek in te leiden, ofwel omdat er geen sprake is van een buitenlandse subsidie ofwel omdat er geen aanwijzingen zijn van een daadwerkelijke of potentiële verstoring op de interne markt, sluit zij de voorlopige beoordeling af en stelt zij de betrokken onderneming en de betrokken lidstaten, alsook het Europees Parlement, daarvan in kennis. |
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(2) Indien de Commissie tot de bevinding komt dat een buitenlandse subsidie de interne markt verstoort in de zin van de artikelen 3 tot en met 5, kan zij herstelmaatregelen opleggen (“besluit met herstelmaatregelen”). |
(2) Indien de Commissie tot de bevinding komt dat een buitenlandse subsidie de interne markt verstoort in de zin van de artikelen 3 en 4, en zonder afbreuk te doen aan artikel 5, legt zij herstelmaatregelen op (“besluit met herstelmaatregelen”) , tenzij zij verbintenissen accepteert overeenkomstig lid 3 . |
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — alinea 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De Commissie kan voorlopige maatregelen treffen wanneer: |
De Commissie kan voorlopige maatregelen treffen , ook tijdens de voorlopige beoordeling, wanneer: |
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Voorlopige maatregelen zijn in de tijd beperkt en kunnen worden verlengd wanneer de aanwijzingen van een verstoring of van een ernstig risico op aanzienlijke en onherstelbare schade voor de mededinging op de interne markt standhouden. |
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) De Commissie kan de noodzakelijke inspecties bij ondernemingen verrichten . |
(1) Teneinde de haar bij deze verordening opgedragen taken te vervullen, verricht de Commissie waar nodig inspecties bij ondernemingen. |
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — punt a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Om de haar bij deze verordening opgedragen taken uit te voeren, kan de Commissie inspecties verrichten op het grondgebied van een derde land, mits de betrokken onderneming daarmee heeft ingestemd en de regering van het derde land officieel in kennis is gesteld van en akkoord is gegaan met de inspectie. Artikel 12, lid 1, artikel 12, lid 2, en artikel 12, lid 3, punten a) en b), zijn van overeenkomstige toepassing. |
Om de haar bij deze verordening opgedragen taken uit te voeren, kan de Commissie inspecties verrichten op het grondgebied van een derde land, mits de regering van het derde land officieel in kennis is gesteld van en akkoord is gegaan met de inspectie. Artikel 12, lid 1, artikel 12, lid 2, en artikel 12, lid 3, punten a) en b), zijn van overeenkomstige toepassing. |
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 — lid 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) De Commissie kan bij besluit geldboeten of dwangsommen opleggen indien een betrokken onderneming of ondernemersvereniging opzettelijk of uit onachtzaamheid: |
1. De Commissie legt bij besluit geldboeten of dwangsommen op indien een betrokken onderneming of een betrokken ondernemersvereniging opzettelijk of uit onachtzaamheid: |
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 — lid 5 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(5) Indien een betrokken onderneming een besluit met verbintenissen krachtens artikel 9, lid 3, een besluit tot oplegging van voorlopige maatregelen krachtens artikel 10 of een besluit tot oplegging van herstelmaatregelen krachtens artikel 9, lid 2, niet nakomt, kan de Commissie bij besluit: |
5. Indien een betrokken onderneming of ondernemersvereniging een besluit met verbintenissen krachtens artikel 9, lid 3, een besluit tot oplegging van voorlopige maatregelen krachtens artikel 10 of een besluit tot oplegging van herstelmaatregelen krachtens artikel 9, lid 2, niet nakomt, kan de Commissie bij besluit: |
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 3 — punt a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 3 — punt b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 4 — punt a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 4 — punt b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(4) Indien de betrokken ondernemingen hun aanmeldingsverplichting niet nakomen, kan de Commissie een aan te melden concentratie overeenkomstig deze verordening toetsen , door de aanmelding ervan te verlangen. In dat geval is de Commissie niet aan de in artikel 23, leden 1 en 4, genoemde termijnen gebonden. |
(4) Indien de betrokken ondernemingen hun aanmeldingsverplichting niet nakomen, toetst de Commissie een aan te melden concentratie overeenkomstig deze verordening, door de aanmelding ervan te verlangen. In dat geval is de Commissie niet aan de in artikel 23, leden 1 en 4, genoemde termijnen gebonden. |
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(5) De Commissie kan de voorafgaande aanmelding van een concentratie die geen aan te melden concentratie in de zin van artikel 18 is, verlangen op enig tijdstip vóór de totstandbrenging ervan indien zij vermoedt dat de betrokken ondernemingen buitenlandse subsidies hebben ontvangen in de drie jaar vóór de concentratie. Die concentratie wordt geacht een voor de toepassing van deze verordening aan te melden concentratie te zijn. |
(5) De Commissie kan de voorafgaande aanmelding van een concentratie die geen aan te melden concentratie in de zin van artikel 18 is, verlangen op enig tijdstip vóór de totstandbrenging ervan indien zij vermoedt dat aan de betrokken ondernemingen buitenlandse subsidies zijn toegekend in de drie jaar vóór de concentratie. Die concentratie wordt geacht een voor de toepassing van deze verordening aan te melden concentratie te zijn. |
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(2) Voor de toepassing van artikel 28 wordt er geacht sprake te zijn van een aan te melden buitenlandse financiële bijdrage in een openbare aanbestedingsprocedure in de EU indien de geraamde waarde van die overheidsopdracht gelijk is aan of groter dan 250 miljoen EUR. |
(2) Voor de toepassing van artikel 28 van deze verordening wordt er geacht sprake te zijn van een aan te melden buitenlandse financiële bijdrage in een openbare aanbestedingsprocedure in de EU indien de geraamde totale waarde van die overheidsopdracht , berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 16 van Richtlijn 2014/25/EU, gelijk is aan of groter dan 200 miljoen EUR. |
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(2) De verplichting uit hoofde van dit lid om buitenlandse financiële bijdragen aan te melden, geldt voor ondernemers, voor in artikel 26, lid 2, van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 37, lid 2, van Richtlijn 2014/25/EU bedoelde combinaties van ondernemers, voor hoofdonderaannemers en voor hoofdleveranciers. Een onderaannemer of leverancier geldt als hoofdonderaannemer of hoofdleverancier indien zijn deelname de belangrijkste elementen van de uitvoering van de opdracht garandeert en hoe dan ook indien het economische aandeel van zijn bijdrage meer dan 30 % van de geraamde waarde van de opdracht bedraagt. |
(2) De verplichting uit hoofde van dit lid om buitenlandse financiële bijdragen aan te melden, geldt voor ondernemers, voor in artikel 26, lid 2, van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 37, lid 2, van Richtlijn 2014/25/EU bedoelde combinaties van ondernemers, voor hoofdonderaannemers en voor hoofdleveranciers. Een onderaannemer of leverancier geldt als hoofdonderaannemer of hoofdleverancier indien het economische aandeel van zijn bijdrage meer dan 20 % van de geraamde waarde van de opdracht bedraagt. |
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) Voor combinaties van ondernemers, hoofdonderaannemers en hoofdleveranciers neemt de leidinggevende ondernemer de aanmelding voor zijn rekening. |
(3) Voor combinaties van ondernemers, hoofdonderaannemers en hoofdleveranciers neemt de leidinggevende ondernemer de aanmelding voor zijn rekening. De leidinggevende ondernemer is niet aansprakelijk voor informatie die is verstrekt door zijn hoofdonderaannemers of hoofdleveranciers. |
Amendement 72
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 — lid 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(6) Indien de Commissie vermoedt dat een onderneming in de drie jaar vóór de inschrijving of vóór het verzoek tot deelname aan de openbare aanbestedingsprocedure buitenlandse subsidies heeft ontvangen , kan zij, op enig tijdstip vóór de gunning van de opdracht, de aanmelding eisen van de buitenlandse financiële bijdragen die deze onderneming heeft ontvangen in openbare aanbestedingsprocedures en die niet krachtens artikel 27, lid 2, hoefden te worden aangemeld of die onder de toepassing van lid 5 van dit artikel vallen. Zodra de Commissie de aanmelding van dit soort financiële bijdrage heeft gevraagd, wordt deze beschouwd als een aan te melden buitenlandse financiële bijdrage in een openbare aanbestedingsprocedure. |
(6) Indien de Commissie vermoedt dat aan een onderneming in de drie jaar vóór de inschrijving of vóór het verzoek tot deelname aan de openbare aanbestedingsprocedure buitenlandse subsidies is toegekend , kan zij, op enig tijdstip vóór de gunning van de opdracht, de aanmelding eisen van de buitenlandse financiële bijdragen die deze onderneming heeft ontvangen in openbare aanbestedingsprocedures en die niet krachtens artikel 27, lid 2, hoefden te worden aangemeld of die onder de toepassing van lid 5 van dit artikel vallen. Zodra de Commissie de aanmelding van dit soort financiële bijdrage heeft gevraagd, wordt deze beschouwd als een aan te melden buitenlandse financiële bijdrage in een openbare aanbestedingsprocedure. |
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(2) De Commissie voert uiterlijk 60 dagen nadat zij de aanmelding heeft ontvangen, een voorlopige beoordeling uit . |
(2) De Commissie rondt uiterlijk 40 dagen nadat zij de aanmelding heeft ontvangen, een voorlopige beoordeling af . |
Amendement 74
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(4) De Commissie kan een besluit tot afsluiting van het diepgaande onderzoek vaststellen uiterlijk 200 dagen na ontvangst van de aanmelding. In uitzonderlijke omstandigheden kan deze termijn, na raadpleging van de betrokken aanbestedende dienst of aanbestedende instantie, worden verlengd. |
(4) De Commissie kan een besluit tot afsluiting van het diepgaande onderzoek vaststellen uiterlijk 120 dagen na ontvangst van de aanmelding. In uitzonderlijke omstandigheden kan deze termijn, na raadpleging van de betrokken aanbestedende dienst of aanbestedende instantie, met 20 dagen worden verlengd. |
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) De opdracht mag alleen worden gegund aan een onderneming die op grond van artikel 28 een verklaring heeft ingediend voordat de Commissie een van de in artikel 30 genoemde besluiten vaststelt of voordat in de in artikel 29, lid 4, gestelde termijn is verstreken, indien de evaluatie van de inschrijving heeft aangetoond dat de betrokken onderneming hoe dan ook de meest voordelige inschrijving heeft ingediend. |
(3) De opdracht mag alleen worden gegund aan een onderneming die op grond van artikel 28 een verklaring heeft ingediend voordat de Commissie een van de in artikel 30 genoemde besluiten vaststelt of voordat in de in artikel 29, lid 4, van deze verordening gestelde termijn is verstreken, indien de evaluatie van de inschrijving heeft aangetoond dat de betrokken onderneming hoe dan ook de meest voordelige inschrijving heeft ingediend , in de zin van artikel 67, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 82, lid 2, van Richtlijn 2014/25/EU. Informatie over verstorende buitenlandse subsidies, met inbegrip van elk vermoeden dat een valse aangifte is gedaan, kan aan de Commissie worden gemeld. |
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 — lid 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(6) In alle gevallen stelt de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie de Commissie in kennis van alle besluiten met betrekking tot de uitkomst van de openbare aanbestedingsprocedure. |
(6) In alle gevallen stelt de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie de Commissie onverwijld in kennis van alle besluiten met betrekking tot de uitkomst van de openbare aanbestedingsprocedure. |
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 — lid 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(7) De beginselen inzake overheidsopdrachten — zoals evenredigheid, non-discriminatie, gelijke behandeling en transparantie — worden in acht genomen ten aanzien van alle ondernemingen die bij de openbare aanbestedingsprocedure zijn betrokken. Het onderzoek van buitenlandse subsidies op grond van deze verordening leidt er niet toe dat de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie de betrokken onderneming behandelt op een wijze die met die beginselen strijdig is. |
(7) De beginselen inzake openbare aanbestedingsprocedures — zoals evenredigheid, non-discriminatie, gelijke behandeling en transparantie alsook naleving van verplichtingen met betrekking tot de toepasselijke milieu-, sociale en arbeidswetgeving en -normen bij de uitvoering van de opdracht — worden in acht genomen ten aanzien van alle ondernemingen die bij de openbare aanbestedingsprocedure zijn betrokken. Het onderzoek van buitenlandse subsidies op grond van deze verordening leidt er niet toe dat de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie de betrokken onderneming behandelt op een wijze die met die beginselen strijdig is. |
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(2) Daarnaast kan de Commissie bij besluit aan de betrokken ondernemingen geldboeten van ten hoogste 1 % van de in het voorafgaande boekjaar behaalde totale omzet opleggen, indien deze, opzettelijk of uit onachtzaamheid, onjuiste of misleidende informatie verstrekken in een aanmelding overeenkomstig artikel 28 of in een aanvulling daarop. |
2. Daarnaast kan de Commissie bij besluit aan de betrokken ondernemingen geldboeten van ten hoogste 1 % van de in het voorafgaande boekjaar behaalde totale omzet opleggen, indien deze, opzettelijk of uit onachtzaamheid, onjuiste of misleidende informatie verstrekken in een aanmelding en verklaringen overeenkomstig artikel 28 of in een aanvulling daarop. |
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Artikel 33 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) Een financiële bijdrage die op grond van artikel 19 in het kader van een concentratie is aangemeld, kan relevant zijn en opnieuw worden beoordeeld met betrekking tot een andere economische activiteit. |
1. Een financiële bijdrage die op grond van artikel 19 in het kader van een concentratie is aangemeld, kan relevant zijn en kan krachtens deze verordening opnieuw worden beoordeeld met betrekking tot een andere economische activiteit. |
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Artikel 33 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(2) Een financiële bijdrage die op grond van artikel 28 in het kader van een openbare aanbestedingsprocedure is aangemeld, kan relevant zijn en kan opnieuw worden beoordeeld met betrekking tot een andere economische activiteit. |
2. Een financiële bijdrage die op grond van artikel 28 in het kader van een openbare aanbestedingsprocedure is aangemeld, kan relevant zijn en kan krachtens deze verordening opnieuw worden beoordeeld met betrekking tot een andere economische activiteit. |
Amendement 81
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) Indien de beschikbare informatie een redelijk vermoeden staaft dat buitenlandse subsidies in een specifieke bedrijfstak, voor een specifiek type economische activiteit of op basis van een specifiek subsidie-instrument de interne markt kunnen verstoren, kan de Commissie een marktonderzoek voeren naar die specifieke bedrijfstak, dat specifieke type economische activiteit of het gebruik van het betrokken subsidie-instrument. Tijdens dat marktonderzoek kan de Commissie de betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen vragen de noodzakelijke informatie te verstrekken en kan zij de noodzakelijke inspecties verrichten. De Commissie kan ook de betrokken lidstaat of het betrokken derde land vragen informatie te verstrekken. |
(1) Indien de beschikbare informatie een redelijk vermoeden staaft dat buitenlandse subsidies in een specifieke bedrijfstak, voor een specifiek type economische activiteit of op basis van een specifiek subsidie-instrument de interne markt kunnen verstoren, voert de Commissie een marktonderzoek uit naar die specifieke bedrijfstak, dat specifieke type economische activiteit of het gebruik van het betrokken subsidie-instrument. Tijdens dat marktonderzoek vraagt de Commissie de betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen de noodzakelijke informatie te verstrekken en kan zij de noodzakelijke inspecties verrichten. De Commissie kan ook de betrokken lidstaat of het betrokken derde land vragen informatie te verstrekken. |
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(2) De Commissie kan een verslag bekendmaken over de uitkomsten van haar marktonderzoek naar specifieke bedrijfstakken, specifieke types economische activiteit of specifieke subsidie-instrumenten en kan belanghebbenden verzoeken opmerkingen te maken. |
(2) De Commissie maakt indien relevant een verslag bekend over de uitkomsten van haar marktonderzoek naar specifieke bedrijfstakken, specifieke types economische activiteit of specifieke subsidie-instrumenten en verzoekt belanghebbenden opmerkingen te maken. |
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 34 bis |
|
Dialoog met derde landen |
|
1. Wanneer de Commissie, na een marktonderzoek overeenkomstig artikel 34, het bestaan van systeemverstorende buitenlandse subsidieregelingen ontdekt, of wanneer andere beschikbare informatie een redelijk vermoeden van het bestaan van dergelijke subsidies staaft, kan zij in naam van de Unie een dialoog aangaan met het betrokken derde land om opties te onderzoeken om de stopzetting of wijziging van de subsidies te bewerkstelligen teneinde de verstorende gevolgen ervan voor de interne markt weg te nemen. |
|
2. Die dialoog belet de Commissie niet om verdere maatregelen te nemen op grond van de bepalingen van deze verordening, met inbegrip van de opening of voortzetting van een onderzoek of de toepassing van voorlopige of herstelmaatregelen. |
|
3. De Commissie kan ook trachten de stopzetting of wijziging van de systeemverstorende subsidies te bewerkstelligen door de kwestie op een relevant internationaal forum aan de orde te stellen. |
|
4. De Commissie kan namens de Unie overleg plegen of samenwerking aangaan met elk ander derde land dat door dezelfde systeemverstorende subsidies wordt getroffen, of met elk belanghebbend derde land, met het oog op de stopzetting of wijziging van de subsidies. Dit kan in voorkomend geval gaan om coördinatie op relevante internationale fora en om coördinatie naar aanleiding van de systeemverstorende subsidies. |
|
5. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad onverwijld in kennis van de relevante ontwikkelingen. |
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) Voor de bevoegdheden van de Commissie uit hoofde van artikel 9 geldt een verjaringstermijn van tien jaar, die ingaat op de dag waarop een buitenlandse subsidie aan de betrokken onderneming wordt toegekend. De verjaringstermijn wordt gestuit door elke door de Commissie op grond van de artikelen 8, 11, 12 of 13 ten aanzien van een buitenlandse subsidie gestelde handeling. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen. |
(1) Voor de bevoegdheden van de Commissie uit hoofde van artikel 9 geldt een verjaringstermijn van tien jaar, die ingaat op de dag waarop een buitenlandse subsidie aan de betrokken onderneming wordt toegekend. De verjaringstermijn wordt gestuit door elke door de Commissie op grond van de artikelen 8, 11, 12 , 13 of 34 ten aanzien van een buitenlandse subsidie gestelde handeling. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen. |
Amendement 85
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 — lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 bis) Deze verordening laat de toepassing van Verordening (EU) 2022/… van het Europees Parlement en de Raad onverlet (1 bis) . |
Amendement 86
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 — lid 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(7) Een onderzoek op grond van deze verordening wordt niet uitgevoerd, noch worden maatregelen opgelegd of gehandhaafd indien dat onderzoek of die maatregelen strijdig zijn met de verplichtingen van de Unie uit hoofde van ter zake relevante internationale overeenkomsten die de Unie heeft gesloten. Met name worden krachtens deze verordening geen maatregelen getroffen die neerkomen op een bijzondere maatregel tegen een subsidie in de zin van artikel 32.1 van de overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen. Deze verordening staat er niet aan in de weg dat de Unie op grond van internationale overeenkomsten haar rechten uitoefent of haar verplichtingen nakomt. |
(7) Een onderzoek op grond van deze verordening wordt niet uitgevoerd, noch worden maatregelen opgelegd of gehandhaafd indien dat onderzoek of die maatregelen strijdig zijn met de verplichtingen van de Unie uit hoofde van ter zake relevante internationale overeenkomsten die de Unie heeft gesloten. Met name worden krachtens deze verordening geen maatregelen getroffen die neerkomen op een bijzondere maatregel tegen een subsidie in de zin van artikel 32.1 van de overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen die is toegekend door een derde land dat lid is van de Wereldhandelsorganisatie . Deze verordening staat er niet aan in de weg dat de Unie op grond van internationale overeenkomsten haar rechten uitoefent of haar verplichtingen nakomt. |
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 — lid 1 — punt a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 — lid 1 — punt b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(1 bis) De eerste uitvoeringshandeling(en) met betrekking tot alle in lid 1 vermelde elementen wordt/worden uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening vastgesteld. |
Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Artikel 44
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
Artikel 44 |
Schrappen |
||
Gedelegeerde handelingen |
|
||
(1) De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot: |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
(2) De in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen worden overeenkomstig artikel 45 vastgesteld. |
|
Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Artikel 45
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Artikel 45 |
Schrappen |
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie |
|
(1) De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. |
|
(2) De in artikel 44 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. |
|
(3) Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 44 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. |
|
(4) Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. |
|
(5) Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. |
|
(6) Een overeenkomstig artikel 44 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. |
|
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening, in voorkomend geval vergezeld van de nodige wetgevingsvoorstellen . |
1. Uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening , en daarna om de drie jaar, onderzoekt en evalueert de Commissie de werking en de doeltreffendheid van deze verordening en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing ervan. Deze evaluatie omvat een beoordeling van de in de artikelen 18 en 27 vastgestelde aanmeldingsdrempels en de gevolgen daarvan voor het vermogen van de Commissie om deze verordening op doeltreffende wijze uit te voeren . |
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
1 bis. Indien in het verslag wijzigingen van deze verordening worden aanbevolen en de Commissie dit passend acht in het licht van haar praktijk tijdens de toepassing van deze verordening en rekening houdend met de doeltreffendheid van de toepassing, kan het verslag vergezeld gaan van relevante wetgevingsvoorstellen, waaronder: |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) Deze verordening is van toepassing op buitenlandse subsidies die zijn toegekend in de tien jaar vóór de datum van toepassing van deze verordening, indien die buitenlandse subsidies de interne markt verstoren nadat deze verordening van toepassing werd. |
(1) Deze verordening is van toepassing op buitenlandse subsidies die zijn toegekend in de zeven jaar vóór de datum van toepassing van deze verordening, indien die buitenlandse subsidies de interne markt verstoren nadat deze verordening van toepassing werd. |
(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0135/2022).
(1 bis) Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de “EG-concentratieverordening”) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).
(1 ter) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
(1 quater) Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PB L 79 I van 21.3.2019, blz. 1).
(1 quinquies) Verordening (EU) 2022/… van het Europees Parlement en de Raad over toegang van ondernemers, goederen en diensten uit derde landen tot de aanbestedingsmarkt van de Unie en procedures tot ondersteuning van onderhandelingen over toegang van ondernemers, goederen en diensten uit de Unie tot de aanbestedingsmarkten van derde landen (instrument voor internationale overheidsopdrachten — IPI (PB L …).
(47) Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
(1 bis) Verordening (EU) 2022/… van het Europees Parlement en de Raad over toegang van ondernemers, goederen en diensten uit derde landen tot de aanbestedingsmarkt van de Unie en procedures tot ondersteuning van onderhandelingen over toegang van ondernemers, goederen en diensten uit de Unie tot de aanbestedingsmarkten van derde landen (instrument voor internationale overheidsopdrachten — IPI (PB L …).
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/255 |
P9_TA(2022)0197
Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: overgangsbepalingen voor in Oekraïne afgegeven inspectiecertificaten
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 8 april 2022 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2306 wat betreft de overgangsbepalingen voor in Oekraïne afgegeven inspectiecertificaten (C(2022)02164 — 2022/2637(DEA))
(2022/C 465/25)
Het Europees Parlement,
— |
gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2022)02164), |
— |
gezien het schrijven van de Commissie van 11 april 2022, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening, |
— |
gezien het schrijven van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters van 20 april 2022, |
— |
gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 38, lid 8, punt a), ii), artikel 46, lid 7, punt b), en artikel 57, lid 3, |
— |
gezien artikel 111, lid 6, van zijn Reglement, |
— |
gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, |
— |
gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 111, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 3 mei 2022 verstreek, |
A. |
overwegende dat de invasie van Oekraïne door Rusland op 24 februari 2022 een uitzonderlijke en ongekende uitdaging vormt voor de controleautoriteiten en controleorganen die erkend zijn met het oog op de uitvoer van biologische producten van Oekraïne naar de Unie en overwegende dat de postdiensten in Oekraïne ook verstoord zijn; |
B. |
overwegende dat bepaalde controleautoriteiten en controleorganen die in Oekraïne erkend zijn met het oog op de uitvoer van biologische producten naar de Unie geen inspectiecertificaten kunnen afgeven met een gekwalificeerd elektronisch zegel (e-zegel), zoals vereist is op grond van artikel 5, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2306 van de Commissie (2), omdat niet al deze controleautoriteiten en controleorganen beschikken over een e-zegel; |
C. |
overwegende dat de controleautoriteiten en controleorganen ook geen gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om het inspectiecertificaat op papier af te geven overeenkomstig de overgangsbepaling van artikel 11, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2306, aangezien de postdiensten in Oekraïne momenteel verstoord zijn; |
D. |
overwegende dat de Commissie, om ervoor te zorgen dat biologische producten die Oekraïne verlaten naar de Unie kunnen blijven worden uitgevoerd, voorstelt om in Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2306 op te nemen dat het de controleautoriteiten en controleorganen in Oekraïne is toegestaan om tot en met 30 juni 2022 het inspectiecertificaat in Traces in elektronische vorm aan te maken en in te dienen zonder aanbrenging van een e-zegel; |
E. |
overwegende dat deze verordening, gezien de invasie van Oekraïne door Rusland en de onmiddellijke reactie die nodig is, met terugwerkende kracht van toepassing moet zijn per 24 februari 2022; |
1. |
verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening; |
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1).
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2306 van de Commissie van 21 oktober 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad met regels betreffende de officiële controles van zendingen biologische producten en omschakelingsproducten die bestemd zijn voor invoer in de Unie en betreffende het inspectiecertificaat (PB L 461 van 27.12.2021, blz. 13).
Donderdag, 5 mei 2022
6.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 465/257 |
P9_TA(2022)0198
Overgangsbepalingen voor de verpakking en etikettering van diergeneesmiddelen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2022 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van overgangsbepalingen voor de verpakking en etikettering van diergeneesmiddelen waarvoor overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 een vergunning is verleend (COM(2022)0076 — C9-0054/2022 — 2022/0053(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2022/C 465/26)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0076), |
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 en artikel 168, lid 4, punt b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0054/2022), |
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 maart 2022 (1), |
— |
na raadpleging van het Comité van Regio's, |
— |
gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 27 april 2022 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, |
— |
gezien de artikelen 59 en 163 van zijn Reglement, |
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
2. |
verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; |
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.
P9_TC1-COD(2022)0053
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 mei 2022 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2022/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van overgangsbepalingen voor de verpakking en etikettering van diergeneesmiddelen waarvoor overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004 een vergunning is verleend of die overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004 zijn geregistreerd
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2022/839.)