ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
65e jaargang |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2022/C 441/01 |
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2022/C 441/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/2 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 30 september 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Administratīvā rajona tiesa — Letland) — “ĒDIENS & KM.LV” PS / Ieslodzījuma vietu pārvalde, Iepirkumu uzraudzības birojs
(Zaak C-592/21) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Plaatsen van overheidsopdrachten - Richtlijn 2014/24/EU - Verloop van de procedure - Selectie van de deelnemers - Selectiecriteria - Technische en beroepsbekwaamheid - Artikel 58, lid 4 - Bewijsmiddelen - Uniform Europees Aanbestedingsdocument - Artikel 59 - Beroep op de draagkracht van andere entiteiten - Artikel 63, lid 1 - Combinatie van ondernemers - Eis die verband houdt met beroepservaring en die moet worden vervuld door het lid van de combinatie dat in geval van gunning van de opdracht belast is met de uitvoering van de taken waarvoor die ervaring vereist is - Eis die niet wordt gesteld in de aanbestedingsstukken - Geen aanwijzing dat er in verband met de hoedanigheid van vennootschap onder firma sprake is van een stelsel van hoofdelijke aansprakelijkheid)
(2022/C 441/02)
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Administratīvā rajona tiesa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij:“ĒDIENS & KM.LV” PS
Verwerende partijen: Ieslodzījuma vietu pārvalde, Iepirkumu uzraudzības birojs
Dictum
Artikel 63, lid 1, juncto artikel 59 van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG,
moet aldus worden uitgelegd dat
wanneer in geval van de gunning van een overheidsopdracht voor diensten aan een combinatie van ondernemers de uitvoering van de activiteiten waarvoor ervaring vereist is, zal worden toevertrouwd aan één lid van de combinatie, de inschrijvende combinatie zich voor het bewijs dat zij voldoet aan een door de aanbestedende dienst overeenkomstig artikel 58, lid 4, van die richtlijn gestelde eis die verband houdt met het beschikken over ervaring, enkel kan beroepen op de ervaring van voormeld lid van de groep, ook al is in de aanbestedingsstukken niet uitdrukkelijk bepaald dat de leden van een combinatie van ondernemers elk afzonderlijk moeten voldoen aan die eis.
(1) Datum van indiening van het verzoek om een prejudiciële beslissing: 22 september 2021.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/3 |
Hogere voorziening ingesteld op 3 februari 2022 door CX tegen het arrest van het Gerecht (achtste kamer) van 24 november 2021 in zaak T-743/16, RENV II, CX / Commissie
(Zaak C-71/22 P)
(2022/C 441/03)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: CX (vertegenwoordiger: É. Boigelot, avocat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Bij beschikking van 29 september 2022 heeft het Hof (Zevende kamer) de hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard en rekwirant in zijn eigen kosten verwezen.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/3 |
Hogere voorziening ingesteld op 28 februari 2022 door FT e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 15 december 2021 in zaak T-224/20, FT e.a. / Europese Commissie
(Zaak C-168/22 P)
(2022/C 441/04)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwiranten: FT e.a. (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, avocat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Bij beschikking van 5 oktober 2022 heeft het Hof (Zevende kamer) de hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en rekwiranten verwezen in hun eigen kosten.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/3 |
Hogere voorziening ingesteld op 28 februari 2022 door FJ e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 15 december 2021 in zaak T-225/20, FJ e.a. / EDEO
(Zaak C-170/22 P)
(2022/C 441/05)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwiranten: FJ e.a. (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, avocat)
Andere partij in de procedure: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)
Bij beschikking van 5 oktober 2022 heeft het Hof (Zevende kamer) de hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en rekwiranten verwezen in hun eigen kosten.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/3 |
Hogere voorziening ingesteld op 2 maart 2022 door FJ e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 15 december 2021 in zaak T-619/20, FJ e.a. / EDEO
(Zaak C-171/22 P)
(2022/C 441/06)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwiranten: FJ e.a. (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, avocat)
Andere partij in de procedure: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)
Bij beschikking van 5 oktober 2022 heeft het Hof (Zevende kamer) de hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en rekwiranten verwezen in hun eigen kosten.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/4 |
Hogere voorziening ingesteld op 2 maart 2022 door FZ e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 15 december 2021 in zaak T-618/20, FZ e.a. / Commissie
(Zaak C-172/22 P)
(2022/C 441/07)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwiranten: FZ e.a. (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, avocat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Bij beschikking van 5 oktober 2022 heeft het Hof (Zevende kamer) de hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en rekwiranten verwezen in hun eigen kosten.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/4 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 29 juli 2022 — AQ / trendtours Touristik GmbH
(Zaak C-511/22)
(2022/C 441/08)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Frankfurt am Main
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker in eerste aanleg en appellant: AQ
Verweerster in eerste aanleg en geïntimeerde: trendtours Touristik GmbH
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 12, lid 2, eerste volzin, van richtlijn (EU) 2015/2302 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad (hierna: “richtlijn pakketreizen”) aldus worden uitgelegd dat hierin, naast het beëindigingsrecht in artikel 12, lid 1, van de richtlijn pakketreizen, nog een ander beëindigingsrecht wordt geregeld, dat zijn rechtsgevolgen slechts sorteert wanneer de reiziger zich daarop beroept in zijn beëindigingsverklaring? |
2) |
Moet artikel 12, lid 2, van de richtlijn pakketreizen aldus worden uitgelegd dat de verplichting tot betaling van een beëindigingsvergoeding niet vervalt wanneer de reiziger in zijn verklaring tot beëindiging van de pakketreisovereenkomst geen reden opgeeft of een reden noemt die geen verband houdt met een onvermijdbare en buitengewone omstandigheid? |
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 9 augustus 2022 — PA / trendtours Touristik GmbH
(Zaak C-529/22)
(2022/C 441/09)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Frankfurt am Main
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker in eerste aanleg en appellant: PA
Verweerster in eerste aanleg en geïntimeerde: trendtours Touristik GmbH
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 12, lid 2, van richtlijn (EU) 2015/2302 (1) betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van 25 november 2015 (hierna: “richtlijn pakketreizen”) aldus worden uitgelegd dat hierin, naast het beëindigingsrecht in artikel 12, lid 1, van de richtlijn pakketreizen, nog een ander beëindigingsrecht wordt geregeld, dat zijn rechtsgevolgen slechts sorteert wanneer de reiziger zich in zijn beëindigingsverklaring beroept op onvermijdbare en buitengewone omstandigheden die zich voordoen op de plaats van bestemming of in de onmiddellijke omgeving daarvan en die aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van de pakketreis of het vervoer van personen naar de plaats van bestemming? |
2) |
Moet artikel 12, lid 2, van de richtlijn pakketreizen aldus worden uitgelegd dat de verplichting tot betaling van een beëindigingsvergoeding niet vervalt wanneer de reiziger geen reden voor zijn beëindiging opgeeft en de beëindiging pas achteraf motiveert met onvermijdbare en buitengewone omstandigheden op de plaats van bestemming of in de onmiddellijke omgeving daarvan, die aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van de pakketreis of het vervoer van personen naar de plaats van bestemming, hoewel deze omstandigheden enkel in aanmerking zijn genomen in het kader van een prognose op het tijdstip van de beëindiging of zich pas hebben voorgedaan ten tijde van de reis? |
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/5 |
Hogere voorziening ingesteld op 11 augustus 2022 door Araceli García Fernández e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 1 juni 2022 in zaak T-523/17, Eleveté Invest Group e.a./Commissie en GAR
(Zaak C-541/22 P)
(2022/C 441/10)
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwiranten: Araceli García Fernández, Faustino González Parra, Fernando Luis Treviño de Las Cuevas, Juan Antonio Galán Alcázar, Lucía Palazuelo Vallejo-Nágera, Macon, SA, Marta Espejel García, Memphis Investments Ltd, Pedro Alcántara de la Herrán Matorras, Pedro José de Jesús Benito Trebbau López, Pedro Regalado Cuadrado Martínez en María Rosario Mari Juan Domingo (vertegenwoordigers: B. M. Cremades Román, J. López Useros, S. Cajal Martín en P. Marrodán Lázaro, abogados)
Andere partijen in de procedure: Eleveté Invest Group, SL, Antonio Bail Cajal, Carlos Sobrini Marín, Edificios 1326 de l’Hospitalet, SL, Juan José Homs Tapias, Anna María Torras Giro, Marbore 2000, SL, Tristán González del Valle, Europese Commissie, Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR), Koninkrijk Spanje en Banco Santander, SA
Conclusies
Rekwiranten verzoeken het Hof om:
i) |
nota te nemen van de instelling van de hogere voorziening, de bijbehorende documenten en de ter onderbouwing van de hogere voorziening aangevoerde argumenten; |
ii) |
overeenkomstig artikel 256 VWEU, artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 170 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof:
|
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwiranten komen op tegen het dictum en de gehele juridische onderbouwing van het arrest van het Gerecht, aangezien dat arrest onder meer blijkt geeft van meerdere onjuiste opvattingen bij de toepassing en de uitlegging van het Unierecht, alsook van een ontoereikende en tegenstrijdige motivering, onjuiste kwalificatie van de feiten en de daaraan verbonden rechtsgevolgen, en een onjuiste beoordeling van het bewijs.
In dit verband voeren rekwiranten vier middelen aan ter ondersteuning van hun hogere voorziening.
Het eerste middel betreft de onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 18 van verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (hierna: “GAM-verordening”) (1).
Middels het eerste onderdeel van het eerste middel wordt aangevoerd dat artikel 18, lid 1, onder a), van de GAM-verordening onjuist wordt uitgelegd en toegepast waar het gaat om de noodzaak van het verstrekken van liquiditeit, het niet nakomen van vertrouwelijkheidsverplichtingen en de uitlegging van het beginsel van behoorlijk bestuur. Het tweede onderdeel van dit middel ziet op een ontoereikende motivering en onjuiste uitlegging waar het gaat om artikel 18, lid 1, onder b), van de GAM-verordening. Betoogd wordt dat Banco Popular Español niet insolvent was en dat de GAR andere, minder schadelijke maatregelen had kunnen treffen. Het derde onderdeel heeft betrekking op de onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 18, lid 1, onder c), van de GAM-verordening.
Het tweede middel is gebaseerd op de onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 20 van de GAM-verordening. In dit verband voeren rekwiranten aan dat de leden 1, 5, 7, 9, 10 en 11 van dit artikel onjuist zijn uitgelegd en toegepast. Het vijfde onderdeel van het tweede middel ziet op de onjuiste uitlegging en toepassing van het recht tot inzage van het dossier. Gesteld wordt dat de redenering van het Gerecht zich niet verdraagt met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het zesde onderdeel van dit middel betreft onjuiste rechtsopvattingen bij de beoordeling van de motiveringsplicht.
Het derde middel ziet op het verzoek om schadevergoeding dat samenhing met de gevorderde nietigverklaring van de litigieuze besluiten, waarvan de werking evenwel is bevestigd.
Het vierde middel betreft de onjuiste uitlegging en toepassing van de GAM-verordening waar het gaat om de gevorderde schadevergoeding wegens niet-contractuele aansprakelijkheid, los van het verzoek om nietigverklaring. Volgens het eerste onderdeel van het vierde middel heeft het Gerecht blijk gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling bij de uitlegging en toepassing van overweging 116 en de artikelen 88 en 91 van de GAM-verordening en van artikel 339 VWEU, door een beschermingsniveau toe te passen dat ver onder het niveau ligt dat door de Europese Unie is vastgesteld op het gebied van de afwikkeling van banken. Dit eerste onderdeel heeft ook betrekking op een onjuiste uitlegging en toepassing van de GAM-verordening in strijd met de zorgplicht. Het tweede onderdeel van het vierde middel is gebaseerd op de onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 20, leden 15 en 16, van de GAM-verordening, alsook op het ontbreken van een met redenen omkleed antwoord.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/7 |
Hogere voorziening ingesteld op 16 augustus 2022 door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord Ierland tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 8 juni 2022 in de gevoegde zaken T-363/19 en T-456/19, Verenigd Koninkrijk en ITV / Commissie
(Zaak C-555/22 P)
(2022/C 441/11)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigd door: L. Baxter, gemachtigde, P. Baker, QC, en T. Johnston, Barrister)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, ITV plc, LSEGH (Luxembourg) Ltd, London Stock Exchange Group Holdings (Italy) Ltd
Conclusies
— |
het bestreden arrest in zijn geheel vernietigen en de vordering van het Verenigd Koninkrijk voor het Gerecht toewijzen; |
— |
subsidiair, het bestreden arrest in zijn geheel vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening, en |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van deze hogere voorziening en van de procedure bij het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant vijf middelen aan:
Eerste middel: het Gerecht heeft blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en/of het Unierecht geschonden omdat het de onderliggende feiten onjuist heeft opgevat en juridisch onjuist heeft gekwalificeerd waar het heeft geoordeeld dat het referentiestelsel werd gevormd door de United Kingdom CFC (controlled foreign companies) legislation (wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk voor onder zeggenschap staande buitenlandse ondernemingen; hierna: “CFC-regels”).
Tweede middel: het Gerecht heeft blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de CFC-regels een voordeel opleverden. Deze onjuiste rechtsopvatting vloeide voort uit de verkeerde voorstelling en onjuiste kwalificatie van de feiten met betrekking tot de rol van “significant people functions” (sleutelfuncties; hierna: “SPF’s”) in de CFC-regels en het verband tussen de hoofdstukken 5 en 9 daarvan.
Derde middel: het Gerecht heeft blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het doel en de selectiviteit van de CFC-regels. Het bestreden arrest bevat meerdere verkeerde voorstellingen van en/of kennelijke misvattingen over de rol van SPF’s in de CFC-regels en het verband tussen de hoofdstukken 5 en 9 daarvan. Ook wordt in strijd met de motiveringsplicht geen melding gemaakt van of niet ingegaan op kernpunten van het betoog van het Verenigd Koninkrijk.
Vierde middel: het Gerecht is in strijd met zijn motiveringsplicht niet ingegaan op het argument van het Verenigd Koninkrijk dat het onderscheid in het besluit van de Commissie (1) tussen de SPF’s en “met het Verenigd Koninkrijk verbonden kapitaal” irrationeel was. Voorts heeft het Gerecht de rechtvaardiging op basis van administratieve uitvoerbaarheid verworpen om twee redenen, die verband houden met een vermeend gebrek aan bewijs. Geen van die redenen was houdbaar, en beide hielden een duidelijk verkeerde voorstelling in van de feiten die waren voorgedragen aan het Gerecht.
Vijfde middel: het Gerecht heeft bij zijn redenering blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het vereiste van de vrijheid van vestiging en de betekenis van het arrest van 12 september 2006, Cadbury Schweppes en Cadbury Schweppes Overseas (C-196/04, EU:C:2006:544; hierna: “Cadbury Schweppes zaak”), hetgeen neerkomt op miskenning van die zaak. Het oordeel van het Gerecht hierover vertoont verscheidene fouten. In de eerste plaats berust het op een misvatting over de rol van de SPF’s in de CFC-regels. In de tweede plaats lijkt het Gerecht ervan uit te zijn gegaan dat het Verenigd Koninkrijk een zuiver territoriaal stelstel heeft vastgesteld. In de derde plaats wordt er in dit deel van het bestreden arrest geen melding gemaakt van of niet ingegaan op de wezenlijke argumenten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de gevolgen van de Cadbury Scheppes-zaken voor de vormgeving van haar CFC-regels.
(1) Besluit (EU) 2019/1352 van de Commissie van 2 april 2019 betreffende steunmaatregel SA.44896 van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot een CFC-vrijstelling inzake groepsfinanciering (PB 2019, L 216, blz. 1).
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/8 |
Hogere voorziening ingesteld op 17 augustus 2022 door ITV plc tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer — uitgebreid) van 8 juni 2022 in de gevoegde zaken T-363/19 en T-456/19, Verenigd Koninkrijk en ITV / Commissie
(Zaak C-556/22 P)
(2022/C 441/12)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: ITV plc (vertegenwoordigers: J. Lesar, Solicitor, en K. Beal, QC)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, LSEGH (Luxembourg) Ltd, London Stock Exchange Group Holdings (Italy) Ltd
Conclusies
— |
toelating van de hogere voorziening; |
— |
vernietiging van de punten 2) en 4) van het dictum van het bestreden arrest; |
— |
nietigverklaring van besluit (EU) 2019/1352 van de Commissie van 2 april 2019 betreffende steunmaatregel SA.44896 van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot een CFC-vrijstelling inzake groepsfinanciering (1), en |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure voor het Hof en het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan:
Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door te oordelen dat de Commissie geen fout heeft gemaakt bij haar keuze van het referentiestelsel voor de analyse of de in de artikelen 107 en 108 VWEU neergelegde regels inzake staatssteun geschonden waren.
Ten tweede heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door te oordelen dat de betrokken vrijstellingen het effect hadden van een uitzondering op een algemeen belastingstelsel waarvan de regels voor CFC’s (“controlled foreign companies”) deel uitmaken, en dus een selectief voordeel toekenden aan slechts enkele van de belastingplichtige vennootschappen die zich voor het overige in een vergelijkbare positie bevonden.
Ten derde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door te oordelen dat de vrijstellingen, indien zij een selectief voordeel zouden toekennen (quod non), niet op basis van administratieve uitvoerbaarheid konden worden gerechtvaardigd.
Ten vierde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het arrest van 12 september 2006, Cadbury Schweppes en Cadbury Schweppes Overseas (C-196/04, EU:C:2006:544), niet naar behoren te onderzoeken en toe te passen, zij het bij het onderzoek van het referentiestelsel en van het selectief voordeel, dan wel bij de analyse van de vraag of de vrijstellingen (of een daarvan) gerechtvaardigd kunnen (kan) zijn ter bescherming van de vrijheid van vestiging krachtens artikel 49 VWEU. Voorts of subsidiair heeft het Gerecht zijn vaststellingen op dit punt ontoereikend gemotiveerd.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 19 augustus 2022 — Autorità di Regolazione per Energia Reti e Ambiente (ARERA) / Fallimento Esperia SpA, Gestore dei Servizi Energetici SpA — GSE
(Zaak C-558/22)
(2022/C 441/13)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Autorità di Regolazione per Energia Reti e Ambiente (ARERA)
Verwerende partij: Fallimento Esperia SpA, Gestore dei Servizi Energetici SpA — GSE
Prejudiciële vragen
Staan:
— |
artikel 18 VWEU, voor zover op grond daarvan binnen de werkingssfeer van de Verdragen elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden is; |
— |
de artikelen 28 en 30 VWEU, voor zover op grond daarvan invoerrechten en maatregelen van gelijke werking verboden zijn; |
— |
artikel 110 VWEU, voor zover het op grond daarvan verboden is op ingevoerde producten hogere belastingen te heffen dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven; |
— |
artikel 34 VWEU, voor zover op grond daarvan alle maatregelen met een gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen verboden zijn; |
— |
de artikelen 107 en 108 VWEU, voor zover het op grond daarvan verboden is steunmaatregelen die niet ter kennis van de Commissie zijn gebracht en die onverenigbaar zijn met de interne markt, tot uitvoer te brengen; |
— |
richtlijn 2009/28/EG (1), voor zover deze tot doel heeft de handel in groene stroom binnen de EU te bevorderen en tegelijk een toename van de productiecapaciteit van de afzonderlijke lidstaten te stimuleren, in de weg aan een nationale wettelijke regeling als hierboven beschreven, die importeurs van groene stroom een financiële last oplegt die niet van toepassing is op nationale producenten van hetzelfde product? |
(1) Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG (PB 2009, L 140 blz. 16)
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria regionale per il Friuli Venezia Giulia (Italië) op 23 augustus 2022 — Ferriere Nord SpA e a. / Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, Agenzia delle entrate — Riscossione
(Zaak C-560/22)
(2022/C 441/14)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Commissione tributaria regionale per il Friuli Venezia Giulia
Partijen in het hoofdgeding
Appellantes: Ferriere Nord SpA, SIAT — Società Italiana Acciai Trafilati SpA, Acciaierie di Verona SpA
Geïntimeerden: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, Agenzia delle entrate — Riscossione
Prejudiciële vraag
“Kan artikel 5 bis van voorlopig wetsbesluit nr. 1 van 24 januari 2012 (zoals gewijzigd bij omzettingswet nr. 27 van 24 maart 2012) — waarbij aan artikel 10 van wet nr. 287/1990 de leden 7 ter en 7 quater zijn toegevoegd — op grond waarvan de institutionele activiteit van de Italiaanse autoriteit ter verzekering van de mededinging en de marktwerking uitsluitend wordt gefinancierd door een “bijdrage” die alleen moet worden betaald door kapitaalvennootschappen (zowel Italiaanse kapitaalvennootschappen als buitenlandse die in Italië filialen hebben met een permanente vertegenwoordiging die in het handelsregister moeten worden ingeschreven) waarvan de totale inkomsten meer dan 50 miljoen EUR bedragen, en die derhalve niet op billijke en evenredige wijze wordt opgelegd aan alle op de markt opererende ondernemingen, ten behoeve waarvan (naast consumenten) die autoriteit haar activiteiten verricht, worden uitgelegd op een wijze die verenigbaar is met het Unierecht, in het bijzonder:
— |
artikel 4, lid 3, VEU (beginsel van loyale samenwerking); |
— |
de beginselen die aan de interne markt ten grondslag liggen (met inbegrip van het recht van vestiging en het vrije kapitaalverkeer); |
— |
de artikelen 101, 102 en 103 VWEU; |
— |
verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het EG (1)-Verdrag (thans de artikelen 101 en 102 VWEU); |
— |
richtlijn (EU) 2019/1 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt (2) (met name de overwegingen 1, 6, 8, 17 en 26, artikel 1, lid 1, artikel 2, punt 10, en artikel 5, lid 1); gelezen in het licht van artikel 17, lid 1 (recht op eigendom), artikel 20 (gelijkheid voor de wet), artikel 21, lid 1 (gelijke behandeling), en artikel 52, lid 1 (evenredigheidsbeginsel), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; en moet het dus aldus worden uitgelegd dat de nationale regeling van artikel 5 bis van voorlopig wetsbesluit nr. 1 van 24 januari 2012 (zoals gewijzigd bij omzettingswet nr. 27 van 24 maart 2012) — waarbij de leden 7 ter en 7 quater aan artikel 10 van wet nr. 287/1990 zijn toegevoegd — in strijd is met het Unierecht in de hierboven bedoelde zin?” |
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/11 |
Hogere voorziening ingesteld op 25 augustus 2022 door LSEGH (Luxembourg) Ltd, London Stock Exchange Group Holdings (Italy) Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer — uitgebreid) van 8 juni 2022 in de gevoegde zaken T-363/19 en T-456/19, Verenigd Koninkrijk en ITV / Commissie
(Zaak C-564/22 P)
(2022/C 441/15)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: LSEGH (Luxembourg) Ltd, London Stock Exchange Group Holdings (Italy) Ltd (vertegenwoordigers: A. von Bonin, Rechtsanwalt, O.W. Brouwer en A. Pliego Selie, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, ITV plc.
Conclusies
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
— |
de zaak zelf afdoen en besluit (EU) 2019/1352 van de Commissie van 2 april 2019 betreffende steunmaatregel SA.44896 van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot een CFC-vrijstelling inzake groepsfinanciering (1) (het “litigieuze besluit”) nietig verklaren; |
— |
subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening overeenkomstig het arrest van het Hof, en |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van deze procedure en die van de procedure voor het Gerecht, met inbegrip van de kosten van eventuele interveniërende partijen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter onderbouwing van hun hogere voorziening voeren rekwirantes vijf middelen aan:
Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het nationale recht verkeerd voor te stellen en bewijsmateriaal over het hoofd te zien waar het de United Kingdom controlled foreign companies rules (Britse regels voor onder zeggenschap staande buitenlandse ondernemingen; hierna: “CFC-regels”) in deel 9A van de Taxation (International and Other Provisions) Act 2010 [belastingwet van 2010 (internationale en andere bepalingen); hierna: “TIOPA”], en niet het Britse vennootschapsbelastingstelsel waarvan de CFC-regels onlosmakelijk deel uitmaken, als referentiestelsel heeft aangewezen.
Tweede middel: zelfs indien de CFC-regels het referentiestelsel zouden zijn, heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de vaststelling van het doel van dat stelsel. Bijgevolg heeft het Gerecht de bepalingen van hoofdstuk 5 van de CFC-regels ten onrechte aangemerkt als de “normale” belastingregeling voor passieve financiële winsten, waardoor de “vrijstelling inzake groepsfinanciering” in deel 9A, hoofdstuk 9, TIOPA een “voordeel” zou opleveren.
Derde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in verband met de vaststelling van een selectief voordeel. In het bijzonder heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat ondernemers die in aanmerking kwamen voor de “vrijstelling inzake groepsfinanciering” van deel 9A, hoofdstuk 9, TIOPA, zich bevonden in situatie die juridisch en feitelijk vergelijkbaar was met die van vennootschappen die er niet voor in aanmerking kwamen.
Vierde middel: het Gerecht heeft de artikelen 263 en 296 VWEU geschonden door niet in te gaan op de middelen en zijn motiveringsplicht niet na te komen, aangezien het zijn eigen motivering in de plaats heeft gesteld van die van de Commissie in het litigieuze besluit.
Vijfde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de “vrijstelling inzake groepsfinanciering” in deel 9A, hoofdstuk 9, TIOPA niet wordt gerechtvaardigd door de aard of de algemene opzet van het referentiestelsel.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 26 augustus 2022 — Verein für Konsumenteninformation / Sofatutor GmbH
(Zaak C-565/22)
(2022/C 441/16)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberster Gerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster tot Revision: Verein für Konsumenteninformation
Verweerster in Revision: Sofatutor GmbH
Prejudiciële vraag
Moet artikel 9, lid 1, van richtlijn 2011/83/EU (1) aldus worden uitgelegd dat de consument in geval van “automatische verlenging” [artikel 6, lid 1, onder o), van de richtlijn] van een op afstand gesloten overeenkomst opnieuw een herroepingsrecht heeft?
(1) Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2011, L 304, blz. 64).
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/12 |
Hogere voorziening ingesteld op 25 augustus 2022 door Vasile Dumitrescu, Guido Schwarz tegen het arrest van het Gerecht (achtste kamer) van 15 juni 2022 in zaak T-531/16, Dumitrescu en Schwarz / Commissie
(Zaak C-567/22 P)
(2022/C 441/17)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwiranten: Vasile Dumitrescu, Guido Schwarz (vertegenwoordigers: L. Levi, J.-N. Louis, avocats)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Europees Parlement, Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 15 juni 2022 in zaak T-531/16, Dumitrescu en Schwarz / Commissie, vernietigen; |
— |
de onderhavige zaak zelf afdoen en het beroep in eerste aanleg gegrond verklaren; |
— |
de verwerende partij verwijzen in de kosten van de beide instanties. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter onderbouwing van hun hogere voorzieningen voeren rekwiranten drie middelen aan:
Eerste middel: schending van artikel 45 VWEU, niet-nakoming van de motiveringsplicht door het Gerecht, onjuiste juridische kwalificatie en verkeerde opvatting van het dossier;
Tweede middel: niet-inachtneming van het doel van artikel 8 van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, schending van het algemene beginsel dat de ambtenaar recht heeft op het behoud van persoonlijke betrekkingen met de plaats van zijn voornaamste belangen, schending van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten en verkeerde opvatting van het dossier;
Derde middel: schending van het gelijkheidsbeginsel.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/13 |
Hogere voorziening ingesteld op 25 augustus 2022 door YT, YU tegen het arrest van het Gerecht (achtste kamer) van 15 juni 2022 in zaak T-532/16, YT en YU / Commissie
(Zaak C-568/22 P)
(2022/C 441/18)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwiranten: YT, YU (vertegenwoordigers: L. Levi, J.-N. Louis, avocats)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Europees Parlement, Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 15 juni 2022 in zaak T-532/16, YT en YU / Commissie, vernietigen; |
— |
de zaak zelf afdoen en het beroep in eerste aanleg gegrond verklaren; |
— |
de verwerende partij verwijzen in de kosten van de beide instanties. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwiranten twee middelen aan:
Eerste middel; schending van artikel 45 VWEU, niet-nakoming van de motiveringsplicht door het Gerecht, onjuiste juridische kwalificatie en verkeerde opvatting van het dossier;
Tweede middel: niet-inachtneming van het doel van artikel 8 van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en schending van het algemene evenredigheidsbeginsel.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/14 |
Hogere voorziening ingesteld op 25 augustus 2022 door YV tegen het arrest van het Gerecht (achtste kamer) van 15 juni 2022 in zaak T-533/16, YV e.a. / Commissie
(Zaak C-569/22 P)
(2022/C 441/19)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: YV (vertegenwoordigers: L. Levi, J.-N. Louis, avocats)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, YW, YZ, Europees Parlement, Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 15 juni 2022 in zaak T-533/16, YV e.a. / Commissie, vernietigen; |
— |
de zaak zelf afdoen en het beroep in eerste aanleg gegrond verklaren; |
— |
de verwerende partij verwijzen in de kosten van de beide instanties. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant twee middelen aan:
Eerste middel: schending van artikel 45 VWEU, niet-nakoming van de motiveringsplicht door het Gerecht, onjuiste juridische kwalificatie en verkeerde opvatting van het dossier;
Tweede middel: niet-inachtneming van het doel van artikel 8 van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en schending van het algemene evenredigheidsbeginsel.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/14 |
Hogere voorziening ingesteld op 25 augustus 2022 door ZA tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 15 juni 2022 in zaak T-545/16, YY en ZA / Hof van Justitie van de Europese Unie
(Zaak C-570/22 P)
(2022/C 441/20)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: ZA (vertegenwoordigers: L. Levi, J.-N. Louis, avocats)
Andere partijen in de procedure: Hof van Justitie van de Europese Unie, YY, Europees Parlement, Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 15 juni 2022 in zaak T-545/16, YY en ZA/Hof van Justitie; |
— |
de onderhavige zaak zelf afdoen en het beroep van verzoeker in eerste aanleg gegrond verklaren; |
— |
verwijzing van verweerder in alle kosten van de beide instanties. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant twee middelen aan.
Het eerste middel betreft schending van artikel 45 VWEU, schending door het Gerecht van zijn motiveringsplicht, onjuiste juridische kwalificatie en verkeerd begrip van de stukken.
Het tweede middel betreft schending van de doelstelling van artikel 8 van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en schending van het algemeen beginsel van evenredigheid.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/15 |
Hogere voorziening ingesteld op 29 augustus 2022 door Hochmann Marketing GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 29 juni 2022 in zaak T-337/20, Hochmann Marketing GmbH /Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
(Zaak C-575/22 P)
(2022/C 441/21)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Hochmann Marketing GmbH (vertegenwoordiger: J. Jennings, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
Bij beschikking van 10 oktober 2022 heeft de vicepresident van het Hof van Justitie van de Europese Unie de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard en rekwirante verwezen in haar eigen kosten.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 1 september 2022 — flightright GmbH / TAP Portugal
(Zaak C-578/22)
(2022/C 441/22)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Frankfurt am Main
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij en appellante: flightright GmbH
Verwerende partij en geïntimeerde: TAP Portugal
Prejudiciële vragen
1. |
Moet artikel 4, lid 3, juncto artikel 2, onder j), van verordening (EG) nr. 261/2004 (1) (hierna: “passagiersrechtenverordening”), gelezen in samenhang met artikel 3, lid 2, van de passagiersrechtenverordening, aldus worden uitgelegd dat de passagier zich altijd bij de incheckbalie moet melden, zoals bepaald en op de tijd die van tevoren door de luchtvaartmaatschappij, de touroperator of een erkend reisbureau is aangegeven, of, indien er geen tijd wordt aangegeven, uiterlijk 45 minuten vóór de gepubliceerde vertrektijd, en zich ook voor instappen moet melden overeenkomstig artikel 2, onder j), van de passagiersrechtenverordening onder de in artikel 3, lid 2, van deze verordening genoemde voorwaarden? |
2. |
Indien het Hof de eerste vraag ontkennend beantwoordt: Moet artikel 4, lid 3, van de passagiersrechtenverordening, gelezen in samenhang met artikel 2, onder j), van die verordening, aldus worden uitgelegd dat de instapweigering tegen de wil van de passagier hem ook, met verbindende kracht jegens de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, kan worden meegedeeld door de luchtvaartmaatschappij waarmee deze passagier een overeenkomst heeft gesloten, die met de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een code-share-overeenkomst voor de vlucht heeft afgesloten? |
(1) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Köln (Duitsland) op 2 september 2022 — Die Länderbahn GmbH DLB e.a. / Bundesrepublik Deutschland
(Zaak C-582/22)
(2022/C 441/23)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgericht Köln
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Die Länderbahn GmbH DLB, Prignitzer Eisenbahn GmbH, Ostdeutsche Eisenbahn, Ostseeland Verkehrs GmbH
Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland (Bondsrepubliek Duitsland)
Andere partij: DB Netz AG
Prejudiciële vragen
1. |
Moet artikel 56, leden 1, 6 en 9, van richtlijn 2012/34/EU (1) aldus worden uitgelegd dat een heffingsregeling nog steeds het voorwerp van een klacht kan zijn wanneer het tijdvak waarin de te toetsen heffing van toepassing was, reeds is afgelopen (klacht tegen een zogenaamd oud gebruiksrecht)? |
2. |
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 56, leden 1, 6 en 9, van richtlijn 2012/34/EU aldus worden uitgelegd dat de toezichthoudende instantie bij een controle achteraf van oude gebruiksrechten, deze met terugwerkende kracht nietig kan verklaren? |
3. |
Indien de eerste en de tweede vraag bevestigend worden beantwoord: staat de uitlegging van artikel 56, leden 1, 6 en 9, van richtlijn 2012/34/EU een nationale regeling toe die de mogelijkheid van een controle achteraf van oude rechten met terugwerkende kracht uitsluit? |
4. |
Indien de eerste en de tweede vraag bevestigend worden beantwoord: moet artikel 56, lid 9, van richtlijn 2012/34/EU aldus worden uitgelegd dat de aldaar vastgestelde herstelmaatregelen van de bevoegde toezichthoudende instantie wat de rechtsgevolgen betreft in beginsel ook de mogelijkheid omvatten om terugbetaling te gelasten van gebruiksrechten die onrechtmatig door de infrastructuurbeheerder zijn geheven, ook al kunnen vorderingen tot terugbetaling tussen spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders civielrechtelijk worden afgedaan? |
5. |
Indien de eerste of de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: blijkt een recht van beroep tegen oude gebruiksrechten in ieder geval uit artikel 47, eerste alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), wanneer terugbetaling van onrechtmatige oude gebruiksrechten op grond van de bepalingen van het nationale civiele recht volgens de rechtspraak van het Hof in [zaak C-489/15 (2) (arrest van 9 november 2017)] uitgesloten is zonder een beslissing van de toezichthoudende instantie op een klacht? |
(1) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (herschikking) (PB 2012, L 343, blz. 32).
(2) EU:C:2017:834, CTL Logistics.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 5 september 2022 — QM/Kiwi Tours GmbH
(Zaak C-584/22)
(2022/C 441/24)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker en verzoeker tot Revision: QM
Verweerster en verweerster in Revision: Kiwi Tours GmbH
Prejudiciële vragen
Moet artikel 12, lid 2, van richtlijn (EU) 2015/2302 (1)
1. |
aldus worden uitgelegd dat voor de beoordeling van de gegrondheid van de beëindiging alleen de onvermijdbare en buitengewone omstandigheden relevant zijn die zich op het tijdstip van beëindiging reeds hebben voorgedaan, |
2. |
dan wel aldus dat ook rekening moet worden gehouden met onvermijdbare en buitengewone omstandigheden die zich daadwerkelijk voordoen na de beëindiging, maar nog vóór het geplande begin van de reis? |
(1) Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad (PB 2015, L 326, blz. 1).
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/17 |
Hogere voorziening ingesteld op 16 september 2022 door Carles Puigdemont i Casamajó en Antoni Comín i Oliveres tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 6 juli 2022 in zaak T-388/19, Puigdemont i Casamajó en Comín i Oliveres/Parlement
(Zaak C-600/22 P)
(2022/C 441/25)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwiranten: Carles Puigdemont i Casamajó en Antoni Comín i Oliveres (vertegenwoordigers: P. Bekaert en S. Bekaert, advocaten, en G. Boye, abogado)
Andere partijen in de procedure: Europees Parlement, Koninkrijk Spanje
Conclusies
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
— |
de zaak terugverwijzen naar het Gerecht of, subsidiair, de litigieuze handelingen nietig verklaren, en |
— |
het Parlement en het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten of, subsidiair, de beslissing omtrent de kosten aanhouden. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voeren rekwiranten de volgende vier middelen aan:
Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en inbreuk gemaakt op artikel 263 VWEU, en derhalve op artikel 47 van het Handvest, door tot de slotsom te komen dat het feit dat het Parlement rekwiranten niet heeft toegestaan om vanaf 2 juli 2019 hun ambt te bekleden, hun mandaat uit te oefenen en zitting te nemen in het Parlement, niet voortvloeide uit de weigering van het Parlement om de status van rekwiranten als leden van het Europees Parlement te erkennen, zoals blijkt uit de instructie van 29 mei 2019 en de brief van 27 juni 2019, en dat de litigieuze handelingen de rechtspositie van rekwiranten dus niet hadden gewijzigd.
Overeenkomstig artikel 12 van de akte van 1976 (1) staat het aan het Parlement om geschillen die voortvloeien uit de bepalingen van de akte van 1976 — waarvan artikel 1, lid 3, een essentiële bepaling is — te beslechten. In het arrest Donnici (2) is, wat de aan het Parlement toegekende bevoegdheden betreft, een verkeerde uitlegging gegeven aan de in artikel 12 van de akte van 1976 vastgestelde bevoegdheidsverdeling tussen nationale autoriteiten en het Parlement. Rekwiranten zouden hoe dan ook in staat zijn geweest om hun zetel in te nemen in afwachting van de beslissing op het geschil dat zij aan het Parlement hadden voorgelegd. Derhalve geeft het bestreden arrest blijk van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de litigieuze handelingen de situatie van rekwiranten niet hebben gewijzigd.
Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door tot de slotsom te komen dat het besluit om geen initiatief te nemen om, overeenkomstig artikel 8 van het Reglement van het Europees Parlement, de voorrechten en immuniteiten van het betrokken lid te bevestigen, geen voor beroep vatbare handeling is.
Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat rekwiranten het Parlement niet hadden verzocht om verdediging van hun voorrechten en immuniteiten overeenkomstig de artikelen 7 en 9 van het Reglement van het Europees Parlement.
(1) Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 1976, zoals gewijzigd bij besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad van 25 juni 2002 en van 23 september 2002 (PB 2002, L 283, blz. 1).
(2) Arrest van 30 april 2009, Italië en Donnici/Parlement, C-393/07 en C-9/08, EU:C:2009:275.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Tirol (Oostenrijk) op 19 september 2022 — Umweltverband WWF Österreich e.a. / Tiroler Landesregierung
(Zaak C-601/22)
(2022/C 441/26)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landesverwaltungsgericht Tirol
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Umweltverband WWF Österreich, ÖKOBÜRO — Allianz der Umweltbewegung, Naturschutzbund Österreich, Umweltdachverband, Wiener Tierschutzverein
Verwerende autoriteit: Tiroler Landesregierung
Prejudiciële vragen
1) |
Schendt artikel 12 juncto bijlage IV van richtlijn 92/43/EEG (1), zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2013/17/EU (2), op grond waarvan de wolf aan de strikte beschermingsregeling is onderworpen, maar populaties in verschillende lidstaten daarvan zijn uitgezonderd, terwijl voor Oostenrijk niet in een overeenkomstige uitzondering is voorzien, het in artikel 4, lid 2, VEU verankerde “beginsel van gelijke behandeling van de lidstaten”? |
2) |
Moet artikel 16, lid 1, van richtlijn 92/43/EEG, zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2013/17/EU, op grond waarvan een afwijking van het systeem van strikte bescherming van de wolf slechts is toegestaan indien onder meer de populaties van de betrokken soorten in hun “natuurlijke verspreidingsgebied” ondanks de afwijking in een “gunstige staat van instandhouding” blijven, aldus worden uitgelegd dat de gunstige staat van instandhouding niet moet worden gehandhaafd of hersteld op nationaal niveau, maar in het natuurlijke verspreidingsgebied van een populatie, dat een aanzienlijk grotere biogeografische regio over de grenzen heen kan omvatten? |
3) |
Moet artikel 16, lid 1, onder b), van richtlijn 92/43/EEG, zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2013/17/EU, aldus worden uitgelegd dat naast de door een specifieke wolf veroorzaakte directe schade ook de niet aan een specifieke wolf toe te rekenen indirecte (toekomstige) “economische” schade tot de “ernstige schade” moet worden gerekend? |
4) |
Moet artikel 16, lid 1, van richtlijn 92/43/EEG, zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2013/17/EU, aldus worden uitgelegd dat “andere bevredigende oplossingen” uitsluitend moeten worden onderzocht op basis van de feitelijke uitvoerbaarheid of ook op basis van economische criteria, gelet op de heersende topografische, alpiene landbouw- en bedrijfsstructuren in de deelstaat Tirol? |
(1) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992, L 206, blz. 7).
(2) Richtlijn 2013/17/EU van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het milieu, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië (PB 2013, L 158, blz. 193).
Gerecht
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/20 |
Beroep ingesteld op 19 augustus 2022 — Sberbank of Russia / Commissie en GAR
(Zaak T-525/22)
(2022/C 441/27)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Sberbank of Russia OAO (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: D. Rovetta, M. Campa, M. Pirovano, M. Moretto en V. Villante, advocaten)
Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)
Conclusies
— |
nietigverklaring van besluit SRB/EES/2022/21 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) van 1 maart 2022 tot vaststelling van een afwikkelingsregeling ten aanzien van Sberbank d.d., alsook van het eerste waarderingsverslag van de GAR van 27 februari 2022 en van het tweede waarderingsverslag van de GAR van 27 of 28 februari 2022; |
— |
nietigverklaring van besluit (EU) 2022/948 van de Europese Commissie van 1 maart 2022 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Sberbank d.d. (1); |
— |
verwijzing van de GAR en de Europese Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
1. |
Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften. |
2. |
Tweede middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht, schending van artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 41, lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming en van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
3. |
Derde middel: kennelijk onjuiste beoordeling bij de algehele evaluatie van de voorwaarden van de afwikkelingsregeling, schending van artikel 6 van verordening (EU) nr. 806/2014 (2), schending van artikel 39 van richtlijn 2014/59/EU (3) alsook schending van het fundamentele eigendomsrecht en van de vrijheid van ondernemerschap. |
(2) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225 , blz. 1).
(3) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 173, blz. 190).
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/21 |
Beroep ingesteld op 20 augustus 2022 — Sberbank of Russia / Commissie en GAR
(Zaak T-526/22)
(2022/C 441/28)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Sberbank of Russia OAO (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: D. Rovetta, M. Campa, M. Pirovano, M. Moretto en V. Villante, advocaten)
Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)
Conclusies
— |
nietigverklaring van besluit SRB/EES/2022/20 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) van 1 maart 2022 tot vaststelling van een afwikkelingsregeling ten aanzien van Sberbank d.d., alsook van het eerste waarderingsverslag van de GAR van 27 februari 2022 en van het tweede waarderingsverslag van de GAR van 27 of 28 februari 2022; |
— |
nietigverklaring van besluit (EU) 2022/947 van de Europese Commissie van 1 maart 2022 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Sberbank d.d. (1); |
— |
verwijzing van de GAR en de Europese Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
1. |
Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften. |
2. |
Tweede middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht, schending van artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 41, lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming en van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
3. |
Derde middel: kennelijk onjuiste beoordeling bij de algehele evaluatie van de voorwaarden van de afwikkelingsregeling, schending van artikel 6 van verordening (EU) nr. 806/2014 (2), schending van artikel 39 van richtlijn 2014/59/EU (3), alsook schending van het fundamentele eigendomsrecht en van de vrijheid van ondernemerschap. |
(2) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225 , blz. 1).
(3) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 173, blz. 190).
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/22 |
Beroep ingesteld op 22 augustus 2022 — Sberbank of Russia / GAR
(Zaak T-527/22)
(2022/C 441/29)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Sberbank of Russia (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: D. Rovetta, M. Campa, M. Pirovano, M. Moretto en V. Villante, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)
Conclusies
— |
nietigverklaring van besluit (SRB/EES/2022/19) van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) van 1 maart 2022 betreffende de beoordeling van de voorwaarden voor afwikkeling met betrekking tot Sberbank Europe AG, alsook van het eerste waarderingsverslag van de GAR van 27 februari 2022; |
— |
verwijzing van de GAR in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
1. |
Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften. |
2. |
Tweede middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht, schending van artikel 296 VWEU en artikel 41, lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming en van artikel 47 van het Handvest. |
3. |
Derde middel: kennelijk onjuiste beoordeling bij de algehele evaluatie van de voorwaarden van de afwikkelingsregeling, schending van de artikelen 6, 14 en 18 van verordening (EU) nr. 806/2014 (1), alsook schending van het fundamentele eigendomsrecht en van de vrijheid van ondernemerschap. |
(1) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/22 |
Beroep ingesteld op 23 september 2022 — Polaroid IP/EUIPO — Klimeck (Weergave van een vierkant in een rechthoek)
(Zaak T-591/22)
(2022/C 441/30)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Polaroid IP BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: G. Vos, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Thomas Klimeck (Kevelaer, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: verzoekster
Betrokken merk: Uniebeeldmerk (Weergave van een vierkant in een rechthoek) — Uniemerk nr. 16 217 267
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 30 juni 2022 in zaak R 1646/2021-4
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
— |
de zaak terugverwijzen naar de nietigheidsafdeling; |
— |
het EUIPO verwijzen in de kosten van dit beroep en Klimeck verwijzen in de kosten van de procedures voor de nietigheidsafdeling en de kamer van beroep. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/23 |
Beroep ingesteld op 26 september 2022 — Sophienwald/EUIPO — Zalto Glas (Sw Sophienwald)
(Zaak T-597/22)
(2022/C 441/31)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Sophienwald AG (Vaduz, Liechtenstein) (vertegenwoordiger: J. Hellenbrand, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Zalto Glas GmbH (Gmünd, Oostenrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniebeeldmerk Sw Sophienwald — Uniemerk nr. 13 448 981
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 25 juli 2022 in zaak R 2113/2021-1
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
— |
het EUIPO verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht en van de procedure voor het EUIPO. |
Aangevoerde middelen
— |
Schending van artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
Schending van artikel 94, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
Schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
Schending van het verbod van willekeur. |
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/24 |
Beroep ingesteld op 26 september 2022 — Consultora de Telecomunicaciones Optiva Media/EUIPO — Optiva Canada (OPTIVA MEDIA)
(Zaak T-601/22)
(2022/C 441/32)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Consultora de Telecomunicaciones Optiva Media SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: C. Rivadulla Oliva, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Optiva Canada Inc. (Mississauga, Ontario, Canada)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: verzoekster
Betrokken merk: Uniebeeldmerk OPTIVA MEDIA (met aanspraak op de kleuren “groen” en “zwart”) — Uniemerk nr. 10 939 767
Procedure voor het EUIPO: vervallenverklaringsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 13 juli 2022 in de gevoegde zaken R 1533/2021-5 en R 1740/2021-5
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen. |
Aangevoerd middel
— |
schending van de artikelen 18 en 58 tot en met 64 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/24 |
Beroep ingesteld op 26 september 2022 — Agus/EUIPO — Alpen Food Group (ROYAL MILK)
(Zaak T-603/22)
(2022/C 441/33)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Agus sp. z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: B. Wojtkowska, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Alpen Food Group BV (Weesp, Nederland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: verzoekster
Betrokken merk: Uniebeeldmerk ROYAL MILK — Uniemerk nr. 10 321 735
Procedure voor het EUIPO: vervallenverklaringsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 11 juli 2022 in zaak R 2056/2021-4
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
— |
het EUIPO verwijzen in de kosten van de procedure. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 58, lid 1, onder a), en lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/25 |
Beroep ingesteld op 30 september 2022 — KHG/EUIPO — Dreams (Dreamer)
(Zaak T-608/22)
(2022/C 441/34)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: KHG GmbH & Co. KG (Schönefeld, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Gehnen, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Dreams Ltd (High Wycombe, Verenigd Koninkrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniebeeldmerk Dreamer — Uniemerk nr. 17 652 165
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 29 juni 2022 in zaak R 1975/2021-2
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
— |
het EUIPO en, voor zover zij deelneemt aan de procedure, de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, verwijzen in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
Schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/26 |
Beroep ingesteld op 30 september 2022 — Nienaber/EUIPO — St. Hippolyt Mühle Ebert (BoneKare)
(Zaak T-609/22)
(2022/C 441/35)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Andreas Nienaber (Cloppenburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Ebenhardt, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: St. Hippolyt Mühle Ebert GmbH (Dielheim, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniewoordmerk BoneKare — Uniemerk nr. 10 055 903
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 4 augustus 2022 in zaak R 436/2022-1
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
— |
het EUIPO verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten die zijn gemaakt in de procedure voor de nietigheidsafdeling en voor de kamer van beroep van verweerder. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
schending van artikel 59, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
schending van artikel 95, lid 1, derde volzin, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/26 |
Beroep ingesteld op 30 september 2022 — Nienaber/EUIPO (BoneKare)
(Zaak T-610/22)
(2022/C 441/36)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Jannah Nienaber (Cloppenburg, Duitsland), Andreas Nienaber (Cloppenburg) (vertegenwoordiger: J. Eberhardt, Rechtsanwalt)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk BoneKare — inschrijvingsaanvraag nr. 18 411 756
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 4 augustus 2022 in zaak R 348/2022-1
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
— |
de bestreden beslissing te vernietigen; |
— |
het EUIPO te verwijzen in de kosten, inclusief de kosten van de procedure bij de kamer van beroep. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/27 |
Beroep ingesteld op 30 september 2022 — Marico/EUIPO — Regal Impex (SAFFOLA)
(Zaak T-611/22)
(2022/C 441/37)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Marico Ltd (Mumbai, Indië) (vertegenwoordigers: B. Collett en S. Malynicz, BL)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Regal Impex Ltd (Harrow, Verenigd Koninkrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniewoordmerk “SAFFOLA” — Uniemerk nr. 12 568 739
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 3 juli 2022 in zaak R 1538/2021-5
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
— |
EUIPO en de interveniënt, mocht de andere partij in de procedure voor het EUIPO beslissen te interveniëren, hun eigen kosten laten dragen en verwijzen in die van verzoekende partij. |
Aangevoerde middelen
— |
De kamer van beroep heeft artikel 18, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad geschonden door ten onrechte vast te stellen dat de houder van het Uniemerk had aangetoond dat het betwiste merk normaal werd gebruikt voor “eetbare oliën en vetten”; |
— |
De kamer van beroep heeft een fout begaan ten aanzien van het bewijs, de procedure en het recht door vast te stellen dat zonnebloemolie een eetbaar vet is. |
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/28 |
Beroep ingesteld op 3 oktober 2022 — Breville/EUIPO (Kookbenodigdheden)
(Zaak T-616/22)
(2022/C 441/38)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Breville Pty Ltd (Alexandria, Australië) (vertegenwoordigers: F. Caruso, G. Grippiotti, M. Pozzi, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken model: gemeenschapsmodel nr. 1 444 467-0001
Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 20 juni 2022 in zaak R 613/2022-3
Conclusies
Verzoek tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot herstel in de vorige toestand.
Aangevoerde middelen
— |
Er is blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in verband met de uiterste termijn voor het indienen van een verzoek tot herstel in de vorige toestand; |
— |
Schending van artikel 67, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad. |
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/28 |
Beroep ingesteld op 4 oktober 2022 — Amazonen-Werke H. Dreyer / EUIPO (Combinatie van de kleuren groen en oranje)
(Zaak T-618/22)
(2022/C 441/39)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Amazonen-Werke H. Dreyer SE & Co. KG (Hasbergen-Gaste, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Neuhierl, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van een beeldmerk dat de combinatie van de kleuren groen en oranje weergeeft — internationale inschrijving nr. 1 461 516
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 22 juli 2022 in zaak R 2006/2021-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/29 |
Beroep ingesteld op 4 oktober 2022 — SB / EDEO
(Zaak T-621/22)
(2022/C 441/40)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: SB (vertegenwoordigers: L. Burguin, T. Bontinck en A. Guillerme, advocaten)
Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
vast te stellen dat EDEO aansprakelijk is; |
— |
EDEO te veroordelen tot 80 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade en 720 000 EUR ter vergoeding van de materiële schade; |
— |
verwerende partij te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De verzoekende partij voert vier middelen aan ter ondersteuning van haar beroep tegen de twee beslissingen van 10 november 2021 waarbij haar kandidaturen voor de post van hoofd van de delegatie van de Europese Unie bij respectievelijk [vertrouwelijk] (1) en [vertrouwelijk] zijn afgewezen.
1. |
Eerste middel, betreffende een kennelijk onjuiste beoordeling. |
2. |
Tweede middel, betreffende schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen. |
3. |
Derde middel, betreffende schending van het beginsel van gelijke behandeling. |
4. |
Vierde middel, betreffende misbruik van bevoegdheid. |
(1) Vertrouwelijke gegevens weggelaten.
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/29 |
Beroep ingesteld op 6 oktober 2022 — Van Oosterwijck / Commissie
(Zaak T-622/22)
(2022/C 441/41)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Viviane Van Oosterwijck (Kontich, België) (vertegenwoordiger: F. Moyse, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de beslissing van 7 juli 2022 en voor zover nodig die van 15 december 2021 nietig te verklaren, waarbij de Commissie heeft geweigerd haar een overlevingspensioen toe te kennen; |
— |
derhalve te erkennen dat zij op grond van de artikelen 19 en 20 van bijlage VIII bij het Statuut recht heeft op een overlevingspensioen; |
— |
hoe dan ook de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van het beroep voert de verzoekende partij één middel aan, namelijk dat artikel 20 van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: “Statuut”) onrechtmatig is omdat het schending van de beginselen van gelijke behandeling en niet-discriminatie oplevert op basis van de duur van het huwelijk. Zij betoogt met name dat het verschil dat in casu moet worden vastgesteld — namelijk het feit dat de minimumduur van het huwelijk die voormeld artikel 20 voor de daaronder vallende situaties vereist aanzienlijk langer is dan die welke artikel 19 van bijlage VIII bij het Statuut voor de daaronder vallende situaties vereist, hoewel al deze situaties vergelijkbaar zijn — moet worden geacht willekeurig of kennelijk ongepast te zijn gelet op de doelstelling die de wetgever met beide bepalingen nastreeft.