ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 433

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
15 november 2022


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Raad

2022/C 433/01

Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende een herziene gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen

1

 

AANBEVELINGEN

 

Raad

2022/C 433/02

Aanbeveling van de Raad van 14 november 2022 ter evaluatie van de voortgang die door de deelnemende lidstaten is gemaakt bij het nakomen van de verbintenissen in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO)

6


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2022/C 433/03

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10845 — HG / WCAS / WARBURG PINCUS / NORSTELLA) ( 1 )

13


 

III   Voorbereidende handelingen

 

RAAD

2022/C 433/04

Standpunt (EU) Nr. 3/2022 van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake het verbeteren van het genderevenwicht bij bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen Vastgesteld door de Raad op 17 oktober 2022 ( 1 )

14

2022/C 433/05

Motivering van de Raad: Standpunt (EU) nr. 3/2022 van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake het verbeteren van het genderevenwicht bij bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen

31


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2022/C 433/06

Wisselkoersen van de euro — 14 november 2022

36

 

Raad

2022/C 433/07

Kennisgeving aan de personen en de entiteit die zijn onderworpen aan de beperkende maatregelen van Besluit (GBVB) 2018/1544 van de Raad, als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2022/2232 van de Raad, en van Verordening (EU) 2018/1542 van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2228 van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen de proliferatie en het gebruik van chemische wapens

37

2022/C 433/08

Kennisgeving ter attentie van de betrokkenen op wie de beperkende maatregelen van Besluit (GBVB) 2018/1544 van de Raad en van Verordening (EU) 2018/1542 van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen de proliferatie en het gebruik van chemische wapens van toepassing zijn

38

2022/C 433/09

Kennisgeving aan de personen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van Besluit 2014/145/GBVB van de Raad, als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2022/2233 van de Raad, en van Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2229 van de Raad, betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

40

2022/C 433/10

Kennisgeving aan de natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van Besluit 2014/145/GBVB van de Raad, als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2022/2233 van de Raad, en van Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2229 van de Raad, betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

41

2022/C 433/11

Kennisgeving aan de betrokkenen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van Besluit 2014/145/GBVB van de Raad en van Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

42

2022/C 433/12

Kennisgeving aan de persoon op wie de maatregelen van Besluit 2011/235/GBVB van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/2234, en van Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2230 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Iran, van toepassing zijn

44

2022/C 433/13

Kennisgeving aan de betrokkenen op wie de beperkende maatregelen van Besluit 2011/235/GBVB van de Raad en Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad, betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Iran, van toepassing zijn

45

2022/C 433/14

Kennisgeving aan de personen, entiteiten en lichamen waarop de maatregelen van Besluit 2011/235/GBVB van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/2235 van de Raad, en van Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2231 van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran, van toepassing zijn

47

2022/C 433/15

Kennisgeving aan de betrokkenen op wie de beperkende maatregelen van Besluit 2011/235/GBVB van de Raad en Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran, van toepassing zijn

48

2022/C 433/16

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van - ABDOLLAHI Hamed, AL-NASSER Abdelkarim Hussein Mohamed, AL YACOUB Ibrahim Salih Mohammed, ARBABSIAR Manssor, ASSADI Assadollah, BOUYERI Mohammed, EL HAJJ Hassan Hassan, AL-DIN Izz Hasan, MELIAD Farah, MOHAMMED Khalid Sheikh, SHAHLAI Abdul Reza, SHAKURI Ali Gholam, Al-Aqsa Martelarenbrigade, Communist Party of the Philippines' (de Filipijnse communistische partij), met inbegrip van New People's Army – NPA, Hizballah Military Wing (de militaire vleugel van Hezbollah), Ejército de Liberación Nacional (Nationaal Bevrijdingsleger), Popular Front for the Liberation of Palestine – PFLP (Volksfront voor de Bevrijding van Palestina), Popular Front for the Liberalisation of Palestine – General Command (Volksfront voor de Bevrijding van Palestina - Algemeen Commando), Sendero Luminoso – SL (Lichtend Pad), en Teyrbazen Azadiya Kurdistan – TAK (Koerdische Vrijheidsvalken) personen en groepen die opgenomen zijn op de lijst van personen, groepen en entiteiten die vallen onder de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme en Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme

50

2022/C 433/17

Kennisgeving aan de personen die onderworpen zijn aan de restrictieve maatregelen van Besluit 2011/72/GBVB van de Raad en van Verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië

51

 

Rekenkamer

2022/C 433/18

Jaarverslag over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2021

52

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

2022/C 433/19

Kennisgeving van het Ministerie van Milieubeheer van de Tsjechische Republiek overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen

53


 

V   Bekendmakingen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europese Commissie

2022/C 433/20

Kennisgeving overeenkomstig artikel 29, lid 2, van het Statuut — Bekendmaking van een vacature voor drie functies van directeur Middelen (rang AD 14) in de directoraten-generaal: — Internationale partnerschappen (INTPA) — Gezondheid en Voedselveiligheid (SANTE) — Handel (TRADE) — COM/2022/10419

55

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2022/C 433/21

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.10943 — ENEL / CVC CAPITAL PARTNERS / GRIDSPERTISE) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

56

2022/C 433/22

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.10927 — ACTION LOGEMENT / AG2R LA MONDIALE / BNP PARIBAS / JV) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

58

 

ANDERE HANDELINGEN

 

Europese Commissie

2022/C 433/23

Bekendmaking van een aanvraag tot registratie van een naam overeenkomstig artikel 50, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

60

2022/C 433/24

Bekendmaking van een aanvraag tot registratie van een naam overeenkomstig artikel 50, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

64


 

Rectificaties

 

Rectificatie van het besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10763 — NORDEA / TOPDANMARK LIV HOLDING) ( PB C 431 van 14.11.2022 )

67


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Raad

15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/1


Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende een herziene gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen

(2022/C 433/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

HERINNEREND AAN de conclusies van de Raad Ecofin van 1 december 1997 inzake het belastingbeleid, in het licht van de overweging dat een gecoördineerd optreden op het niveau van de Europese Unie noodzakelijk is om verstoringen op de eengemaakte markt tegen te gaan, om te voorkomen dat aanzienlijke belastinginkomsten worden misgelopen en ervoor te zorgen dat de belastingstructuren gunstiger worden voor de werkgelegenheid,

HERINNEREND AAN de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 1 december 1997 betreffende een gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen,

HERINNEREND AAN de conclusies van de Raad van 5 december 2017 over de EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied en de meest recente internationale ontwikkelingen in de strijd tegen belastingontwijking en -ontduiking,

ONDER ERKENNING VAN de positieve effecten van eerlijke concurrentie en van de noodzaak het internationale concurrentievermogen van de Europese Unie en de lidstaten te consolideren, maar tevens vaststellend dat sommige belastingmaatregelen schadelijke gevolgen kunnen hebben,

BENADRUKKEND dat de gedragscode een politiek engagement is en dus geen afbreuk doet aan de rechten en plichten van de lidstaten of de respectieve bevoegdheidsgebieden van de lidstaten en de Unie, zoals deze voortvloeien uit de Verdragen,

BENADRUKKEND dat de Groep gedragscode bestaat uit een groep vertegenwoordigers van de lidstaten die elkaar als gelijken beschouwen, waaraan de Commissie onontbeerlijke bijstand verleent,

ONDER ERKENNING VAN het succesvolle werk van de Groep gedragscode met haar gekozen voorzitters, waardoor een groot aantal belastingmaatregelen kon worden teruggedraaid en een kader voor constructieve samenwerking met derde landen en jurisdicties tot stand kon worden gebracht,

er NOTA VAN NEMEND dat de secretariaatstaken van de groep worden verricht door het secretariaat-generaal van de Raad,

ONDER ERKENNING VAN de ontwikkeling van overeengekomen richtsnoeren ter facilitering van de succesvolle werkzaamheden van de Groep gedragscode, die van belang zijn voor procedurele aspecten, alsmede van overeengekomen richtsnoeren die van belang zijn voor inhoudelijke kwesties, welke alle openbaar worden gemaakt,

ONDER BEVESTIGING derhalve VAN de permanente noodzaak van een gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen, die tot doel heeft belastingmaatregelen met schadelijke gevolgen tegen te gaan,

BENADRUKKEND dat een rechtvaardige behandeling binnen de EU en ten aanzien van derde landen en fiscale rechtsgebieden van essentieel belang blijft voor de coherente toepassing van de beginselen van de gedragscode,

ANDERMAAL WIJZEND OP de bereidheid om de toepassing van de gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen zo transparant mogelijk te houden, zonder afbreuk te doen aan de vertrouwelijkheid die nodig is voor een betrouwbare uitwisseling van standpunten en gevoelige informatie tussen de leden van de groep en met derde landen en fiscale jurisdicties, aangezien op die manier wordt gezorgd voor doeltreffende en resultaatgerichte werkzaamheden volgens de gedragscode,

OVERWEGENDE dat de bestaande gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen, als opgenomen in de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 1 december 1997, moet worden herzien om zo efficiënt mogelijk het hoofd te bieden aan nieuwe uitdagingen in een steeds meer geglobaliseerde en gedigitaliseerde economische omgeving,

HECHTEN HUN GOEDKEURING AAN DE VOLGENDE HERZIENE GEDRAGSCODE INZAKE DE BELASTINGREGELING VOOR ONDERNEMINGEN

Beoogde belastingmaatregelen

A.

Onverminderd de onderscheiden bevoegdheden van de lidstaten en de Unie, heeft deze gedragscode, die een belastingregeling voor ondernemingen behelst, (hierna “gedragscode”) betrekking op preferentiële belastingmaatregelen en belastingkenmerken van algemene strekking die de locatie van bedrijfsactiviteiten in de Unie in aanzienlijke mate beïnvloeden of kunnen beïnvloeden.

In dit verband omvatten bedrijfsactiviteiten tevens alle activiteiten die binnen een groep van ondernemingen worden uitgeoefend.

De preferentiële belastingmaatregelen en de belastingkenmerken van algemene strekking (hierna samen “belastingmaatregelen”) die onder de gedragscode vallen, omvatten zowel wet- en regelgeving als administratieve praktijken.

B.1.

Binnen de in punt A omschreven werkingssfeer worden als potentieel schadelijk en derhalve als onder deze gedragscode vallend beschouwd de preferentiële belastingmaatregelen die een daadwerkelijk belastingniveau opleveren dat beduidend lager is, inclusief belasting tegen nultarief, dan die welke normaal gesproken in de betrokken lidstaat van toepassing zijn.

Een dergelijk belastingniveau kan worden bewerkstelligd door middel van het nominale belastingtarief, de belastinggrondslag of een andere relevante factor.

Bij de beoordeling van het schadelijke karakter van de maatregelen wordt onder andere rekening gehouden met de volgende criteria:

1.

worden de voordelen feitelijk of juridisch afgezonderd van de binnenlandse markt, bijvoorbeeld worden zij alleen toegekend aan niet-ingezetenen of voor transacties met niet-ingezetenen, of hebben zij geen invloed op de nationale belastinggrondslag, of

2.

worden de voordelen ook toegekend zelfs als er geen sprake is van enige daadwerkelijke economische activiteit of substantiële economische aanwezigheid in de lidstaat die deze belastingvoordelen biedt, of

3.

wijken de regels voor het bepalen van de winst uit de activiteiten binnen een multinationale groep van ondernemingen af van de internationaal aanvaarde beginselen, met name van de in OESO-verband goedgekeurde regels, of

4.

zijn de belastingmaatregelen onvoldoende doorzichtig, of zijn de wettelijke voorschriften op bestuursrechtelijk niveau minder stringent en worden zij op ondoorzichtige wijze toegepast?

B.2.

Binnen de in punt A omschreven werkingssfeer moeten belastingkenmerken van algemene strekking van een lidstaat die een mogelijkheid tot dubbele niet-heffing creëren of die kunnen leiden tot het dubbele of meervoudige gebruik van belastingvoordelen in verband met dezelfde uitgaven, inkomsten of transactieketen, als potentieel schadelijk worden beschouwd en derhalve onder deze gedragscode vallen.

Zulke effecten kunnen te wijten zijn aan elk relevant kenmerk van een nationaal belastingstelsel van een lidstaat dat ertoe leidt dat er minder belasting, of zelfs geen belasting, verschuldigd is, met uitzondering van het nominale belastingtarief of de uitgestelde belastingheffing als kenmerk van een dividendbelastingstelsel.

Bij de beoordeling of een belastingkenmerk van algemene strekking van een lidstaat schadelijk is, moet rekening worden gehouden met de volgende cumulatieve criteria en met het bestaan van een rechtstreeks causaal verband daartussen:

1.

het belastingkenmerk van algemene strekking gaat niet vergezeld van passende bepalingen ter bestrijding van misbruik of andere passende waarborgen en leidt bijgevolg tot dubbele niet-heffing, of maakt het mogelijk belastingvoordelen dubbel of meervoudig te gebruiken in verband met dezelfde uitgaven, inkomsten of transactieketen;

2.

het belastingkenmerk van algemene strekking heeft een aanzienlijke invloed op de locatie van bedrijfsactiviteiten in de Unie. Bij de beoordeling of het belastingkenmerk een belangrijke factor is bij het bepalen van de locatie van bedrijfsactiviteiten in de Unie, moet de Groep gedragscode (hierna “de groep”) ermee rekening houden dat de locatie van de bedrijfsactiviteiten ook kan worden beïnvloed door andere omstandigheden dan belastingkenmerken.

Standstill en terugdraaiing

Standstill

C.

De lidstaten verplichten zich ertoe geen nieuwe belastingmaatregelen in te voeren die schadelijk zijn in de zin van deze gedragscode. De lidstaten nemen derhalve bij het bepalen van hun toekomstige beleid de aan de gedragscode ten grondslag liggende beginselen in acht en bij het beoordelen of nieuwe belastingmaatregelen al dan niet schadelijk zijn, houden zij terdege rekening met het in de punten E tot en met I bedoelde onderzoek.

Terugdraaiing

D.

De lidstaten verplichten zich ertoe hun bestaande voorschriften en heersende praktijken opnieuw te bezien in het licht van de aan de gedragscode ten grondslag liggende beginselen en het in de punten E tot en met I bedoelde onderzoek. De lidstaten wijzigen deze voorschriften en praktijken indien nodig om zo spoedig mogelijk alle schadelijke belastingmaatregelen af te schaffen, of om passende bepalingen ter bestrijding van misbruik of andere passende waarborgen in verband met schadelijke belastingmaatregelen aan te nemen, rekening houdend met de besprekingen in de Raad na de onderzoeksprocedure.

Onderzoek

Aanmelding

E.1.

Overeenkomstig de beginselen van transparantie en openheid verstrekken de lidstaten elkaar aan het eind van elk kalenderjaar informatie over bestaande en voorgestelde belastingmaatregelen die mogelijk binnen de werkingssfeer van de gedragscode vallen.

De betrokken lidstaten kunnen elkaar ook in kennis stellen van bestaande of voorgestelde belastingmaatregelen, teneinde zich ervan te vergewissen dat deze stroken met de gedragscode.

Bij ontstentenis van een aanmelding als bedoeld in de eerste en de tweede alinea, dienen de lidstaten op verzoek van een andere lidstaat of van de Commissie informatie te verstrekken over belastingmaatregelen waarop de gedragscode van toepassing lijkt te zijn. Ingeval de beoogde belastingmaatregelen door het parlement moeten worden goedgekeurd, mag de bovenbedoelde informatie pas worden verstrekt nadat de maatregelen aan het parlement zijn voorgelegd.

E.2.

Belastingmaatregelen van een lidstaat die niet overeenkomstig punt E.1 zijn aangemeld, kunnen op verzoek van een andere lidstaat of de Commissie onder de aandacht van de groep worden gebracht. Voordat dergelijke belastingmaatregelen onder de aandacht van de groep worden gebracht, moet de aanmeldende lidstaat of de Commissie de betrokken lidstaat daarvan op de hoogte stellen.

Wat belastingkenmerken van algemene strekking betreft, moet de aanmeldende lidstaat of de Commissie de groep alle informatie verstrekken:

i)

waaruit redelijkerwijs blijkt dat het belastingkenmerk ten minste een van de in punt B.2 beschreven effecten heeft, en

ii)

die redelijkerwijs kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van een potentieel significant effect op de locatie van de bedrijfsactiviteiten in de Unie.

Overeengekomen beschrijving

F.1.

Elke lidstaat of de Commissie kan verzoeken om een overeenkomstig punt E.1 of punt E.2 aangemelde belastingmaatregel van een lidstaat te bespreken en te becommentariëren. De lidstaten besluiten vervolgens of zij de overeengekomen beschrijving van een dergelijke maatregel ter harte nemen en deze uitwerken.

Beoordeling

F.2.

Aan de hand van de overeengekomen beschrijving kan worden nagegaan of de belastingmaatregelen in kwestie al dan niet schadelijk zijn in het licht van hun mogelijke effecten in de Unie. Wat de preferentiële belastingmaatregelen betreft, wordt bij die beoordeling rekening gehouden met alle in punt B.1 genoemde criteria. Wat de belastingkenmerken van algemene strekking betreft, wordt bij die beoordeling rekening gehouden met alle in punt B.2 genoemde criteria en de in punt L genoemde richtsnoeren met betrekking tot specifieke belastingkenmerken van algemene strekking.

G.

Bij het onderzoek van aangemelde belastingmaatregelen wijst de Raad er ook op dat de gevolgen ervan voor andere lidstaten zorgvuldig moeten worden geëvalueerd, onder meer in het licht van de wijze waarop de betrokken activiteiten daadwerkelijk in de gehele Unie worden belast, en verzoekt hij de groep relevante economische factoren en impactgegevens die onder haar aandacht worden gebracht, in overweging te nemen en rekening te houden met de omvang en de openheid van de economie van de betrokken lidstaat.

Voor zover de belastingmaatregelen worden gebruikt om de economische ontwikkeling van bepaalde regio's te bevorderen, wordt nagegaan of zij in verhouding staan tot de beoogde doelstelling en of zij doelgericht zijn. In het kader van deze beoordeling wordt vooral aandacht besteed aan de bijzondere kenmerken en beperkingen van de ultraperifere gebieden en de kleine eilanden, zonder afbreuk te doen aan de integriteit en de samenhang van de rechtsorde van de Unie, daaronder begrepen de interne markt en de gemeenschappelijke beleidsdomeinen.

Procedure

H.

De Groep gedragscode, die is ingesteld bij de conclusies van de Raad van 9 maart 1998, blijft de belastingmaatregelen die mogelijk binnen de werkingssfeer van deze gedragscode vallen, beoordelen en houdt verder toezicht op de verstrekking van informatie over die maatregelen. De Raad nodigt elke lidstaat en de Commissie uit een vertegenwoordiger op hoog niveau en een plaatsvervanger aan te wijzen voor deze groep, die door een vertegenwoordiger van een lidstaat wordt voorgezeten. De gekozen voorzitters worden bijgestaan door het secretariaat-generaal van de Raad, dat de secretariaatstaken van de groep verricht. De groep, die op gezette tijden vergadert, selecteert en beoordeelt de belastingmaatregelen overeenkomstig het bepaalde in de punten E, F en G. De groep brengt regelmatig verslag uit over de beoordeelde maatregelen. Deze verslagen worden ter beraadslaging aan de Raad gezonden. Zij omvatten de overeengekomen beschrijvingen en de eindbeoordelingen van de belastingmaatregelen die de groep heeft onderzocht.

Definitieve documenten die door de Raad zijn goedgekeurd, worden openbaar gemaakt, en aanvullende documenten worden, in voorkomend geval, overeenkomstig de desbetreffende voorschriften openbaar gemaakt.

I.

De Raad verzoekt de Commissie de groep bij te staan bij de nodige voorbereidende werkzaamheden voor haar vergaderingen, en de informatieverstrekking en het verloop van het onderzoek te vergemakkelijken. Daartoe verzoekt de Raad de lidstaten om de Commissie de in punt E bedoelde informatie te verstrekken, zodat de Commissie de in punt F bedoelde ontwerpbeschrijvingen en ontwerpbeoordelingen kan opstellen. De Commissie moet gelijksoortige taken uitvoeren voor de in punt N bedoelde beoordelingen. De Commissie neemt niet deel aan de besluitvorming van de groep. De resultaten van de werkzaamheden van de groep worden gevalideerd door de vertegenwoordigers van de lidstaten op groepsniveau en ter goedkeuring aan de Raad voorgelegd.

Staatssteun

J.

De Raad constateert dat een deel van de belastingmaatregelen waarop de gedragscode betrekking heeft, mogelijk binnen de werkingssfeer valt van de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die voorzien in bepalingen over staatssteun. De werkzaamheden van de groep laten het recht van de Unie onverlet. Ingeval de Commissie een staatssteunprocedure start, moet de groep haar onderzoek van de betrokken maatregelen schorsen tot het einde van deze staatssteunprocedure. Een voorlopige beschrijving van de maatregel, die door de Commissie in nauw overleg met de betrokken lidstaat is opgesteld, kan reeds aan de groep worden verstrekt. Zodra de staatssteunprocedure is beëindigd, moet indien nodig een definitieve beschrijving worden verstrekt.

Bestrijding van belastingontwijking en -ontduiking

K.

De Raad verzoekt de lidstaten om, overeenkomstig hun nationale wetgeving, Uniewetgeving en internationale normen, hun volledige medewerking aan de bestrijding van belastingontwijking en -ontduiking te verlenen, met name bij de tijdige verstrekking van informatie aan andere lidstaten.

De Raad verzoekt de groep om, waar zulks zinvol wordt geacht, van gedachten te wisselen over in internationale fora besproken punten van gemeenschappelijk belang die binnen de werkingssfeer van de gedragscode vallen.

L.

Wanneer dit dienstig wordt geacht, kan de groep ook voorstellen voor algemene richtsnoeren binnen de reikwijdte van haar mandaat ter goedkeuring voorleggen aan de Raad, voor zover de voorgestelde algemene richtsnoeren niet reeds onder de wetgeving van de Unie vallen. Na goedkeuring door de Raad worden de definitieve richtsnoeren bekendgemaakt. De groep zal aan de Raad met name voorstellen ter goedkeuring voorleggen voor richtsnoeren met betrekking tot specifieke belastingkenmerken van algemene strekking die binnen de werkingssfeer van punt B.2 vallen, en dergelijke kenmerken zullen worden beoordeeld ten aanzien van de lidstaten — overeenkomstig de voorgaande bepalingen van deze gedragscode — met inachtneming van die richtsnoeren.

M.

De Raad merkt op dat bepalingen ter bestrijding van misbruik of defensieve maatregelen in nationale belastingwetgeving en in verdragen tot het vermijden van dubbele belasting een fundamentele rol vervullen bij het tegengaan van belastingontwijking en -ontduiking, ook in het kader van de externe strategie van de EU.

Externe strategie van de EU en geografisch toepassingsgebied van de gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen

N.

De Raad acht het aangewezen dat de beginselen die de uitbanning van schadelijke belastingmaatregelen beogen, in een zo ruim mogelijk geografisch kader worden aangenomen. Met het oog daarop zeggen de lidstaten toe de uitvoering ervan op mondiaal niveau te bevorderen door te streven naar samenwerking met jurisdicties buiten de Unie, onder meer via de EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied. De details van de procedure voor plaatsing op deze lijst, alsook de relevante procedurele richtsnoeren voor het monitoringproces, zijn opgenomen in de conclusies van de Raad van 5 december 2017 en de latere actualiseringen en herzieningen ervan.

Daartoe voert de groep regelmatig beoordelingen van de betrokken jurisdicties uit op basis van objectieve criteria inzake fiscale transparantie, eerlijke belastingheffing en de uitvoering van maatregelen ter bestrijding van grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS).

De groep zal de Raad regelmatig op de hoogte houden van de geboekte vooruitgang en hem actualiseringen en herzieningen van de lijst aanbevelen.

O.

De lidstaten verplichten zich ook ertoe de goedkeuring van de beginselen van de gedragscode te bevorderen in gebieden waarop het Verdrag niet van toepassing is. In het bijzonder verplichten de lidstaten zich in het kader van hun grondwettelijke voorschriften ertoe om, in voorkomend geval, deze beginselen toe te passen in afhankelijke of geassocieerde gebieden of in andere gebieden ten aanzien waarvan zij bijzondere verantwoordelijkheden of fiscale voorrechten hebben, mits die gebieden niet op de EU-lijst van jurisdicties staan die niet-coöperatief zijn op belastinggebied. Deze lidstaten rapporteren over de stand van zaken in verslagen aan de groep, die deze verslagen zal beoordelen in het kader van het hierboven omschreven onderzoek.

Toepassing, monitoring en herziening

P.

Deze gedragscode vervangt met ingang van 1 januari 2023 de gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen die is opgenomen in de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 1 december 1997. Wat betreft de belastingkenmerken van algemene strekking zoals bedoeld in punt B.2, zijn de punten E.1 tot en met F.2 echter van toepassing met ingang van 1 januari 2024 en worden zij alleen gebruikt voor maatregelen die op of na 1 januari 2023 zijn vastgesteld of gewijzigd.

Teneinde een evenwichtige en effectieve toepassing van de gedragscode te waarborgen, verzoekt de Raad de Commissie om jaarlijks verslag aan hem uit te brengen over de toepassing van de gedragscode en over fiscale staatssteun. De Raad en de lidstaten zullen de bepalingen van de gedragscode indien nodig opnieuw bezien, met name wanneer er zich een nieuwe internationale consensus over relevante kwesties heeft gevormd.


AANBEVELINGEN

Raad

15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/6


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 14 november 2022

ter evaluatie van de voortgang die door de deelnemende lidstaten is gemaakt bij het nakomen van de verbintenissen in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO)

(2022/C 433/02)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 46, lid 6,

Gezien Protocol nr. 10 betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 42 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit (GBVB) 2017/2315 van de Raad van 11 december 2017 tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en tot opstelling van de lijst van deelnemende lidstaten (1),

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 4, lid 2, punt d), van Besluit (GBVB) 2017/2315 is bepaald dat de Raad besluiten neemt en aanbevelingen doet ter evaluatie van de bijdragen van de deelnemende lidstaten om te voldoen aan de overeengekomen verbintenissen overeenkomstig het in artikel 6 van dat besluit beschreven mechanisme.

(2)

In artikel 6, lid 3, van Besluit (GBVB) 2017/2315 is bepaald dat de Raad op basis van het jaarlijkse door de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de “hoge vertegenwoordiger”) ingediende verslag over de PESCO eenmaal per jaar evalueert of de deelnemende lidstaten nog steeds voldoen aan de verdergaande verbintenissen bedoeld in artikel 3 van dat besluit.

(3)

In aanhangsel 1 bij de bijlage bij de conclusies van de Raad van 20 november 2020 betreffende de strategische PESCO-evaluatie van 2020 is bepaald dat de hoge vertegenwoordiger uiterlijk in juli van elk jaar het jaarlijks verslag over de uitvoering van de PESCO presenteert, zodat de Raad zijn aanbeveling waarbij de vooruitgang van de deelnemende lidstaten met het nakomen van de in het kader van de PESCO aangegane verbintenissen wordt beoordeeld, uiterlijk in november van dat jaar kan doen. In punt 16 van de Aanbeveling van de Raad van 6 maart 2018 betreffende een stappenplan voor de uitvoering van de PESCO (2) is bepaald dat het Militair Comité van de Europese Unie aan het Politiek en Veiligheidscomité militair advies en aanbevelingen dient te verstrekken zodat het de beoordeling door de Raad van de vraag of de deelnemende lidstaten de verdergaande verbintenissen nog steeds nakomen, kan opstellen.

(4)

In punt 26 van de Aanbeveling van de Raad van 16 november 2021 inzake de volgorde van de nakoming van de verdergaande verbintenissen die in het kader van de PESCO zijn aangegaan en inzake de nadere precisering van de doelstellingen, en tot intrekking van de aanbeveling van 15 oktober 2018 (3) (Aanbeveling van 16 november 2021 inzake de volgorde van de nakoming van de verdergaande verbintenissen) is bepaald dat de deelnemende lidstaten hun nationale uitvoeringsplannen (NIP’s) evalueren en zo nodig actualiseren, en deze uiterlijk op 10 maart 2022, en vervolgens jaarlijks op dezelfde datum, aan het PESCO-secretariaat toezenden in overeenstemming met artikel 3, lid 2, van Besluit (GBVB) 2017/2315, met het oog op het in artikel 6, lid 3, van dat besluit bedoelde beoordelingsproces. Om de twee jaar moeten de NIP’s vergezeld gaan van een politieke verklaring op hoog niveau waarin de deelnemende lidstaten een overzicht kunnen geven van de voornaamste verwezenlijkingen en specifieke nationale prioriteiten kunnen aangeven, en hun ervaringen met het plannen en helpen verwezenlijken van alle verdergaande verbintenissen, delen.

(5)

In punt 28 van de Aanbeveling van de Raad van 16 november 2021 inzake de volgorde van nakoming van de verdergaande verbintenissen is bepaald dat de hoge vertegenwoordiger deze aanbeveling vanaf 2022 in aanmerking moet nemen in het jaarlijkse verslag over de PESCO dat voor de beoordeling van de naleving door elke deelnemende lidstaat van de verdergaande verbintenissen zal worden gebruikt.

(6)

Op 21 maart 2022 heeft de Raad het strategisch kompas voor veiligheid en defensie aangenomen, waarin wordt benadrukt dat de lidstaten zich ertoe verbinden uiterlijk in 2025 alle verdergaande verbintenissen na te komen en ten volle gebruik te maken van de permanente gestructureerde samenwerking om hun samenwerking op het gebied van vermogensontwikkeling te intensiveren (4).

(7)

Op 18 mei 2022 hebben de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger een gezamenlijke mededeling aangenomen over de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen en de te volgen koers (Defence Investment Gaps Analysis and Way Forward – DIGA) (5).

(8)

Op 13 juli 2022 heeft de hoge vertegenwoordiger de Raad zijn jaarverslag verstrekt over de stand van zaken bij de uitvoering van de PESCO (het “jaarverslag”), alsook over de nakoming door elke deelnemende lidstaat van zijn verbintenissen, in overeenstemming met zijn geactualiseerde en herziene NIP’s.

(9)

Op basis daarvan moet de Raad daarom een aanbeveling doen waarin de vooruitgang wordt beoordeeld die de deelnemende lidstaten hebben geboekt bij het nakomen van de verbintenissen die zij in het kader van de PESCO zijn aangegaan,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

I.   Doel en toepassingsgebied

1.

Deze aanbeveling heeft tot doel de bijdragen te beoordelen die de deelnemende lidstaten hebben geleverd om te voldoen aan de verdergaande verbintenissen die in het kader van de PESCO zijn aangegaan. De beoordeling is gebaseerd op het jaarverslag over de stand van zaken bij de uitvoering van de PESCO dat de hoge vertegenwoordiger op 13 juli 2022 heeft ingediend (het “jaarverslag”) en op de door de deelnemende lidstaten in 2022 ingediende NIP’s, die vergezeld gingen van politieke verklaringen op hoog niveau.

II.   Bevindingen en aanbevelingen

2.

Het jaarverslag biedt een degelijke basis om de uitvoering van de PESCO te beoordelen, waaronder de nakoming van de 20 verdergaande verbintenissen door elke deelnemende lidstaat overeenkomstig zijn NIP.

3.

In het licht van de geopolitieke context, waaronder de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne die de Europese en mondiale vrede en veiligheid in gevaar brengt, en het voortdurend veranderende dreigingslandschap, blijft de PESCO een waardevol instrument voor samenwerking en versterking van de defensievermogens van de deelnemende lidstaten. Met hun inspanningen dragen de deelnemende lidstaten bij aan het vergroten van de capaciteit van de Unie om als veiligheidsverstrekker op te treden en haar strategische autonomie te vergroten, en aan het versterken van haar vermogen om met partners samen te werken, haar burgers te beschermen en haar waarden en belangen te verdedigen. Voorts zijn er gezien de in het kader van het strategisch kompas vastgestelde doelstellingen meer inspanningen nodig om het volledige potentieel van de PESCO te benutten. Een sterkere en slagvaardigere EU in veiligheid en defensie zal een positieve bijdrage leveren aan de mondiale en trans-Atlantische veiligheid en is complementair aan de NAVO, die het fundament blijft van de collectieve defensie van haar leden.

1.   Nationale uitvoeringsplannen

4.

De Raad erkent dat de deelnemende lidstaten betere concrete resultaten moeten boeken en dat de uitvoering van de uiterlijk eind 2025 in te lossen verdergaande verbintenissen zo spoedig mogelijk moet worden gefaciliteerd, en onderstreept in dat verband dat de deelnemende lidstaten in verschillende mate vooruitgang hebben geboekt bij de uitvoering van de jegens elkaar aangegane 20 verdergaande verbintenissen en bij de uitvoering van projecten. Het is nu zaak dat zij meer inspanningen leveren om al deze verbintenissen uiterlijk in 2025 na te komen, zoals gevraagd in de Aanbeveling van de Raad van 16 november 2021 inzake de volgorde van de nakoming van de verdergaande verbintenissen, en zoals herhaald in het strategisch kompas. Voorts benadrukt de Raad dat de deelnemende lidstaten:

a)

hun defensie-uitgaven zijn blijven verhogen en plannen hebben aangegeven voor verdere verhogingen in 2022 en in de periode 2023-2025, ook als reactie op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne. Deze positieve trend in defensie-uitgaven en defensie-investeringen moet langdurig worden gehandhaafd, terwijl het merendeel van de deelnemende lidstaten ook de uitgaven voor defensieonderzoek en -technologie aanzienlijk zouden moeten verhogen om de overeengekomen 2 % van de totale defensie-uitgaven (gezamenlijke benchmark) te halen. In dit verband zou er oog moeten zijn voor alle beschikbare EU-instrumenten en -structuren, waaronder de onlangs opgerichte innovatiehub voor defensie binnen het Europees Defensieagentschap (EDA) en de EU-innovatieregeling voor defensie binnen de Commissie, zodat het potentieel ervan wordt benut;

b)

weinig vooruitgang hebben geboekt met betrekking tot de verbintenis om het aantal samenwerkingsprojecten op het gebied van defensievermogens en de daarmee verband houdende investeringen in de aankoop van defensiematerieel en defensieonderzoek en -technologie te verhogen. Om de EU-prioriteiten voor vermogensontwikkeling tot uitvoering te brengen en de overeengekomen gezamenlijke benchmarks te verwezenlijken (20 % van de totale uitgaven voor gezamenlijk defensieonderzoek en -technologie en 35 % van de totale uitgaven voor gezamenlijke aankopen van defensiematerieel), zouden de deelnemende lidstaten de bestaande EU-defensie-initiatieven en -instrumenten optimaal moeten gebruiken en hun defensie-investeringen in onderlinge samenwerking op EU-niveau verder moeten verhogen en ten volle moeten benutten (6). In dit verband worden zij aangemoedigd ten volle gebruik te maken van de bevindingen van de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (Coordinated Annual Review on Defence - CARD) en de daarin vervatte aanbevelingen, met name de mogelijkheden voor samenwerking en de aandachtsgebieden. Rekening houdend met het strategisch kompas, worden zij ook verzocht om nieuwe kansen te benutten in het PESCO-kader, zoals het bevorderen van gezamenlijke aanbestedingen, onder meer in het kader van de follow-up van de gezamenlijke mededeling over DIGA;

c)

over het algemeen hun bijdrage aan militaire missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) hebben gehandhaafd of enigszins hebben verhoogd, maar er blijven lacunes bestaan en die moeten dringend worden opgevuld. De deelnemende lidstaten zouden hun inspanningen om de operationele verbintenissen na te komen aanzienlijk moeten opvoeren, daarbij rekening houdend met het beginsel van één set strijdkrachten, aangezien bijdragen aan missies en operaties nog steeds een punt van zorg zijn. De deelnemende lidstaten zouden hun bijdragen aan de EU-gevechtsgroepenlijst en aan de databank voor snelle respons moeten opvoeren. Bovendien zouden zij meer specifiek strategische vermogenstekorten, namelijk de vermogensdoelstellingen met een grote impact, moeten aanpakken. Daarnaast zouden de deelnemende lidstaten concrete voorstellen moeten doen om de gezamenlijke financiering van GVDB-missies en -operaties in de context van bijvoorbeeld de snel inzetbare EU-capaciteit te verbeteren, onder meer via herijking van het toepassingsgebied en herdefiniëring van het begrip gemeenschappelijke kosten, teneinde de solidariteit te vergroten en deelname aan militaire missies en operaties alsmede in de kosten van oefeningen te stimuleren. De werkzaamheden met betrekking tot de definitie van de parameters van een eerlijk aandeel in de bijdragen aan militaire missies en operaties, zoals gevraagd in de aanbeveling van de Raad van 16 november 2021 inzake de volgorde van de nakoming van de verdergaande verbintenissen, zouden zo spoedig mogelijk moeten worden afgerond. Dit is belangrijk voor het aanmoedigen en ondersteunen van de deelnemende lidstaten om, binnen de grenzen van hun middelen en vermogens, hun bijdragen aan GVDB-missies en -operaties op te voeren, waarbij voor de nodige transparantie ten aanzien van de nakoming van hun respectieve verbintenissen wordt gezorgd;

d)

bescheiden vooruitgang hebben geboekt bij het gebruik van de instrumenten en processen van de Unie op het gebied van vermogensplanning en -ontwikkeling als richtsnoer voor nationale planning en besluitvorming. De deelnemende lidstaten worden aangemoedigd zich meer in te spannen voor een systematischer en actiever gebruik van deze instrumenten, met inbegrip van CARD-aanbevelingen, om hun potentieel ten volle te benutten en vermogenstekorten op een coöperatieve manier te verhelpen;

e)

onvoldoende gevolg geven aan de verbintenis om samen te werken teneinde vermogenstekorten te verhelpen. Het gebruik van een Europese samenwerkingsaanpak is nog steeds zeer beperkt en zou aanzienlijk moeten worden uitgebreid. In hun NIP’s tonen de deelnemende lidstaten belangstelling voor het benutten van de CARD-aanbevelingen inzake samenwerking op defensiegebied, met name de vastgestelde samenwerkingsmogelijkheden. Daartoe zouden zij deze mogelijkheden systematisch moeten opnemen in hun nationale planning en daarover verslag moeten uitbrengen in hun NIP. De deelnemende lidstaten zouden ook verder moeten samenwerken om vermogens te leveren ter versterking van de commando- en controlestructuren van de EU en dan met name het militair plannings- en uitvoeringsvermogen (Military Planning and Conduct Capability - MPCC) als voorkeurscommando- en controlestructuur, alsmede om overeenkomstig het strategisch kompas de snel inzetbare EU-capaciteit operationeel te maken. De Raad heeft eraan herinnerd dat er is gezorgd – en onverminderd zal worden gezorgd – voor de samenhang tussen de resultaten van het CDP en de CARD, enerzijds, en de betreffende NAVO-processen zoals het defensieplanningsproces van de NAVO, anderzijds, daar waar de behoeften elkaar overlappen, rekening houdend met de verschillende aard van beide organisaties en hun respectieve verantwoordelijkheden en leden;

f)

hebben aangetoond dat het EDA grotendeels wordt gebruikt als Europees forum voor vermogensontwikkeling. Het investeringsniveau in projecten die in het kader van het EDA zijn ontwikkeld, blijft echter laag en zou moeten worden opgevoerd, mede met het oog op een verdere versterking van de rol van het EDA als forum voor vermogensontwikkeling;

g)

duidelijkere aanwijzingen hebben gegeven dat zij deelnemen aan samenwerkingsprojecten die de Europese technologische en industriële defensiebasis (EDTIB) in de hele Unie versterken, ook door gebruik te maken van initiatieven om gezamenlijk defensievermogens te verwerven. De deelnemende lidstaten zouden deze beginselen echter verder moeten verwerken in hun respectieve industriebeleid en aankoopstrategieën.

5.

De Raad neemt er nota van dat de beoordeling van de geactualiseerde NIP’s heeft bevestigd dat de uitvoering van een aantal verbintenissen nog steeds achterblijft om deze uiterlijk in 2025 te kunnen nakomen. Daarom wordt elke deelnemende lidstaat aangemoedigd om bij de verdere uitvoering van de PESCO rekening te houden met de bevindingen en aanbevelingen in het jaarverslag, en dienovereenkomstig zijn bijdrage aan de nakoming van de verdergaande verbintenissen te evalueren. De deelnemende lidstaten worden verzocht gedetailleerdere informatie in hun NIP op te nemen om de doelstellingen voor de tweede initiële fase van de PESCO te verwezenlijken. Een duurzaam opwaarts traject blijft van cruciaal belang om vooruitgang te boeken opdat uiterlijk in 2025 aan alle verdergaande PESCO-verbintenissen wordt voldaan. Het PESCO-secretariaat zou daarom voorafgaand aan de volgende actualisering van het NIP een workshop moeten organiseren om na te gaan hoe de meer uitdagende verbintenissen kunnen worden nagekomen.

6.

Alle deelnemende lidstaten hebben bij hun NIP’s een politieke verklaring op hoog niveau gevoegd, waarin de belangrijkste verwezenlijkingen worden uiteengezet en specifieke nationale prioriteiten en bijdragen aan de nakoming van de verdergaande verbintenissen worden vermeld. De Raad benadrukt dat de politieke verklaringen belangrijk zijn omdat de standpunten van de deelnemende lidstaten erin zijn weergegeven. Voorts onderstreept de Raad hoe belangrijk het is dat via de nodige politieke betrokkenheid en steun het debat op politiek niveau wordt bevorderd. De deelnemende lidstaten zouden in 2024, en daarna om het jaar, hun NIP opnieuw vergezeld moeten doen gaan van een dergelijke politieke verklaring op hoog niveau.

7.

De meeste deelnemende lidstaten hebben reeds gebruikgemaakt van het door het EDA ontwikkelde digitale platform om hun nationale uitvoeringsplannen in te dienen. De deelnemende lidstaten worden aangemoedigd dit in de toekomst te blijven doen; zo kunnen zij gegevens gebruiken die zij in het kader van eerdere defensie-initiatieven van de Unie hebben verstrekt, en kunnen zij de administratieve lasten verlichten.

2.   PESCO-projecten

8.

Met de goedkeuring van 14 nieuwe projecten in de vierde reeks van PESCO-projecten in november 2021 (7) steeg het aantal PESCO-projecten tot 60, wat bijdraagt tot de nakoming van de 20 verdergaande verbintenissen. Dit bevestigt de waarde van het PESCO-kader voor het ontwikkelen van samenwerkingsprojecten. Uit de goedkeuring van PESCO-projecten die gericht zijn op samenwerkingsmogelijkheden, ook die welke tot de door CARD vastgestelde aandachtsgebieden behoren, is gebleken dat de samenhang tussen de twee initiatieven toeneemt.

9.

De Raad moedigt de deelnemende lidstaten aan gebruik te maken van de vijfde reeks PESCO-projecten, die in 2023 moet worden aangenomen, om strategisch relevante projecten te starten die gericht zijn op het leveren van kritieke vermogens en het verbeteren van de interoperabiliteit van strijdkrachten, ook overeenkomstig de aan het CDP ontleende EU-prioriteiten voor vermogensopbouw, en de in het strategisch kompas overeengekomen richtsnoeren. Hij onderstreept dat de komende vijfde reeks de gelegenheid biedt om vooruitgang te boeken met de resultaten van de tweede CARD-cyclus, met name door meer gebruik te maken van de vastgestelde samenwerkingsmogelijkheden, waaronder die met een operationele focus, alsook van de aandachtsgebieden. De Raad brengt in herinnering dat PESCO een door de lidstaten aangestuurd proces blijft, en verzoekt het PESCO-secretariaat te helpen bij het ontwikkelen en, in voorkomend geval, uitwerken van projectvoorstellen zodat nieuwe projecten beter zijn voorbereid en zonder vertragingen kunnen worden verwezenlijkt, ook in de vijfde reeks.

10.

De Raad neemt er nota van dat, zoals aangegeven in het voortgangsverslag van de PESCO-projecten aan de Raad van 29 juni, algemene vooruitgang is geboekt met de projecten: 18 ervan, op alle verschillende gebieden, bevinden zich al in de uitvoeringsfase en 2 hebben al hun volledige operationele capaciteit bereikt. De Raad is ook ingenomen met het feit dat naar verwachting in 2025 bijna de helft van de projecten concrete resultaten zal opleveren. Dit omvat 77 % van de projecten (20 van de 26) die in de Raadsconclusies van 20 november 2020 betreffende de Strategische PESCO-evaluatie 2020 zijn vastgesteld en die naar verwachting binnen dit tijdsbestek zullen worden verwezenlijkt. De deelnemende lidstaten zouden een grotere rol voor het PESCO-secretariaat moeten overwegen om de uitvoering van projecten te ondersteunen, met name door gebruik te maken van de deskundigheid van het EDA als kader voor de gezamenlijke uitvoering van projecten voor vermogensontwikkeling, met inbegrip van de instrumenten voor projectbeheer die reeds aan de deelnemende lidstaten worden aangeboden, en de deskundigheid van de Militaire Staf van de Europese Unie op het gebied van operationele aspecten. Bovendien zouden de deelnemende lidstaten, in voorkomend geval met ondersteuning van het PESCO-secretariaat, de strategische communicatie over de voortgang van de projecten en het nut ervan voor de Europese veiligheid en defensie, moeten verbeteren. De deelnemende lidstaten zouden ook moeten overwegen gebruik te maken van de Europese Veiligheids- en defensieacademie-cursus over het beheer van PESCO-projecten.

11.

Tegelijkertijd neemt de Raad er nota van dat bij een aantal andere projecten er zich nog steeds moeilijkheden bij de uitvoering voordoen, waaronder vertragingen bij de verwezenlijking van de projectdoelstellingen. De Raad benadrukt dat de deelnemende lidstaten meer inspanningen zouden moeten leveren om tastbare resultaten te boeken zoals gepland, met name voor de projecten die officieel in 2018 zijn opgezet en nog geen concrete resultaten hebben opgeleverd. Indien de projectleden constateren dat projecten niet de verwachte resultaten opleveren, zou die projecten nieuw leven ingeblazen moeten worden of zouden deze moeten worden stopgezet, om de relevantie, doeltreffendheid en geloofwaardigheid van alle PESCO-projecten te waarborgen. Evenzo wordt gevraagd dat de activiteiten betreffende nieuwe projecten uiterlijk zes maanden na aanvaarding in de PESCO op gang worden gebracht. In het kader van de voortgang van PESCO-projecten kan het PESCO-secretariaat door de deelnemende lidstaten worden verzocht een beoordeling in dit verband te verstrekken. Teneinde de vastgestelde risico’s voor de uitvoering van projecten te beperken, kunnen de projectleden bovendien een haalbare reikwijdte, indicatieve termijnen en de toewijzing van de nodige middelen voor de uitvoering van PESCO-projecten overeenkomen, en daarbij waar mogelijk EU-financiering aanvragen. Het PESCO-secretariaat kan worden verzocht beste praktijken voor het beheer en de uitvoering van PESCO-projecten te verzamelen en deze met de deelnemende lidstaten te delen in de vorm van een gids voor projectcoördinatoren.

12.

Het PESCO-secretariaat zou ook vergaderingen kunnen voorstellen en faciliteren tussen groepen PESCO-projecten waarvoor synergieën en raakvlakken zijn vastgesteld, om samenwerking te bevorderen en het effect en de efficiëntie ervan te vergroten, middelen te besparen en onnodig dubbel werk te voorkomen. Voor projecten die bijna afgerond zijn, kan het PESCO-secretariaat besprekingen over het gebruik van de geleverde vermogens en daarmee verband houdende structuren, met inbegrip van eventuele vervolgprojecten, aanmoedigen en faciliteren.

13.

Het stemt de Raad tevreden dat de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Noorwegen, in overeenstemming met Besluit (GBVB) 2020/1639 van de Raad (8), en naar aanleiding van Besluiten (GBVB) 2021/748 (9), (GBVB) 2021/749 (10) en (GBVB) 2021/750 (11) van de Raad, zich in december 2021 hebben aangesloten bij het project voor militaire mobiliteit.

De Raad herinnert eraan dat partners die aan de algemene voorwaarden voldoen bij wijze van uitzondering volgens de procedure van Besluit (GBVB) 2020/1639 kunnen worden uitgenodigd om deel te nemen aan afzonderlijke PESCO-projecten, en neemt nota van de belangstelling van verscheidene EU-partners om deel te nemen aan PESCO-projecten. In dit verband ziet de Raad uit naar de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan het project voor militaire mobiliteit, naar aanleiding van Besluit (GBVB) 2022/2244 van de Raad (12).

III.   Volgende stappen

14.

De deelnemende lidstaten worden verzocht hun NIP’s uiterlijk op 10 maart 2023 te actualiseren en aan het PESCO-secretariaat voor te leggen.

15.

De deelnemende lidstaten worden aangemoedigd verdere vooruitgang te boeken bij de uitvoering van zowel de 20 verdergaande verbintenissen, teneinde deze uiterlijk in 2025 na te komen, als de daarmee verband houdende projecten, rekening houdend met de voorstellen in deze aanbeveling. Regelmatige politieke besprekingen op hoog niveau tussen de deelnemende lidstaten en de hoge vertegenwoordiger, alsmede door de respectieve voorbereidende instanties van de Raad en in andere relevante fora, moeten blijven zorgen voor politieke dynamiek en een grotere betrokkenheid van de deelnemende lidstaten. De Raad verzoekt het PESCO-secretariaat zijn ondersteunende rol te vervullen voor de verschillende acties die in deze aanbeveling aan bod komen, onder meer door specifieke workshops te organiseren.

16.

De Raad merkt op dat de PESCO, zowel via haar verdergaande verbintenissen als door samenwerkingsprojecten, een waardevol instrument voor samenwerking is, met name in het licht van huidige geopolitieke situatie. Het PESCO-kader is een belangrijk instrument bij het ondersteunen van de uitvoering van het strategisch kompas, het aanpakken van de EU-vermogensontwikkelingsprioriteiten en het optimaal benutten van de CARD-bevindingen, met name de vastgestelde samenwerkingsmogelijkheden, rekening houdend met de gezamenlijke mededeling over de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen, en om de EDTIB in de hele Unie te versterken. De Raad verzoekt ook verder te werken aan de verbeterde samenhang van de EU-defensie-initiatieven, onder meer teneinde de procedures te vereenvoudigen, meer informatie uit te wisselen en meer specifieke prioriteiten vast te stellen. Hij is ingenomen met de eerste jaarlijkse bijeenkomst van de ministers van Defensie over EU-defensie-initiatieven voor vermogensontwikkeling, waarbij de bestaande formats ten volle zullen worden benut, en die de samenhang van de EU-defensie-initiatieven verder zal ondersteunen.

17.

De Raad wijst er nogmaals op dat de deelnemende lidstaten, in het kader van de uiterlijk voor het einde van de tweede initiële fase van de PESCO in 2025 uit te voeren strategische evaluatie, en zoals vermeld in de PESCO-kennisgeving – waarin ook wordt herinnerd aan het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten – de nakoming van alle PESCO-verbintenissen zullen beoordelen, en nieuwe verbintenissen zullen bespreken en daarover zullen beslissen, met het oog op een nieuwe fase in de Europese integratie op het gebied van veiligheid en defensie. De Raad moedigt de deelnemende lidstaten aan om, met de steun van het PESCO-secretariaat, in 2023 besprekingen te starten over de komende strategische evaluatie, onder meer over mogelijke tijdschema’s en intermediaire doelen.

Gedaan te Brussel, 14 november 2022.

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB L 331 van 14.12.2017, blz. 57.

(2)  PB C 88 van 8.3.2018, blz. 1.

(3)  PB C 464 van 17.11.2021, blz. 1.

(4)  Doc. 7371/22.

(5)  JOIN(2022)24 final.

(6)  Zoals vermeld in de gezamenlijke mededeling over de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen, is het aandeel gezamenlijke aankopen van defensiematerieel gedaald van gemiddeld 11 % in 2020 tot ongeveer 8 % in 2021, terwijl de gecombineerde uitgaven voor defensieonderzoek en -technologie in 2020 goed waren voor 1,2 % van de totale defensie-uitgaven.

(7)  Besluit (GBVB) 2021/2008 van de Raad van 16 november 2021 tot wijziging en actualisering van Besluit (GBVB) 2018/340 tot vaststelling van de lijst van projecten die in het kader van de PESCO zullen worden ontwikkeld (PB L 407 van 17.11.2021, blz. 37).

(8)  Besluit (GBVB) 2020/1639 van de Raad van 5 november 2020 tot vaststelling van de algemene voorwaarden op grond waarvan derde staten bij wijze van uitzondering kunnen worden uitgenodigd om deel te nemen aan afzonderlijke Pesco-projecten (PB L 371 van 6.11.2020, blz. 3).

(9)  Besluit (GBVB) 2021/748 van de Raad van 6 mei 2021 betreffende de deelname van Canada aan het PESCO-project militaire mobiliteit (PB L 160 van 7.5.2021, blz. 106).

(10)  Besluit (GBVB) 2021/748 van de Raad van 6 mei 2021 betreffende de deelname van het Koninkrijk Noorwegen aan het PESCO-project militaire mobiliteit (PB L 160 van 7.5.2021, blz. 109).

(11)  Besluit (GBVB) 2021/750 van de Raad van 6 mei 2021 betreffende de deelname van de Verenigde Staten van Amerika aan het PESCO-project militaire mobiliteit (PB L 160 van 7.5.2021, blz. 112).

(12)  Besluit (GBVB) 2022/2244 van de Raad van 14 november 2022 betreffende de deelneming van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland aan het PESCO-project militaire mobiliteit. (PB L 295 van 15.11.2022, blz. 22).


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/13


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.10845 — HG / WCAS / WARBURG PINCUS / NORSTELLA)

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 433/03)

Op 10 oktober 2022 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32022M10845. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


III Voorbereidende handelingen

RAAD

15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/14


STANDPUNT(EU) Nr. 3/2022VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

met het oog op de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake het verbeteren van het genderevenwicht bij bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen

Vastgesteld door de Raad op 17 oktober 2022

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 433/04)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 157, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) is gelijkheid een fundamentele waarde van de Unie die de lidstaten gemeen hebben in een samenleving die gekenmerkt wordt door gelijkheid van vrouwen en mannen. Krachtens artikel 3, lid 3, VEU dient de Unie de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen.

(2)

Artikel 157, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verleent het Europees Parlement en de Raad de bevoegdheden om maatregelen aan te nemen om de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep te waarborgen.

(3)

Om volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen in het beroepsleven in de praktijk te verzekeren, maakt artikel 157, lid 4, VWEU positieve actie mogelijk door de lidstaten toe te staan maatregelen te handhaven of aan te nemen waarbij specifieke voordelen worden ingesteld om de uitoefening van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren. Artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “handvest”) bepaalt dat de gelijkheid van vrouwen en mannen op alle gebieden moet worden gewaarborgd en dat het gelijkheidsbeginsel niet belet dat er maatregelen gehandhaafd of genomen worden waarbij specifieke voordelen worden ingesteld ten gunste van het ondervertegenwoordigde geslacht.

(4)

In de Europese pijler van sociale rechten, die in 2017 gezamenlijk is afgekondigd door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, is het beginsel van gelijke behandeling en gelijke kansen voor vrouwen en mannen opgenomen, waaronder de participatie op de arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden en loopbaanontwikkeling.

(5)

De verwezenlijking van gendergelijkheid op de werkplek vereist een alomvattende aanpak, die ook de bevordering van genderevenwichtige besluitvorming binnen ondernemingen op alle niveaus omvat, evenals het dichten van de genderloonkloof. Het waarborgen van gelijkheid op de werkplek is ook een essentiële voorwaarde voor het terugdringen van armoede onder vrouwen.

(6)

Bij Aanbeveling 84/635/EEG van de Raad (4) werd de lidstaten aanbevolen er zorg voor te dragen dat de positieve acties zoveel mogelijk acties omvatten die betrekking hebben op actieve deelname van vrouwen in besluitvormingsorganen. Bij Aanbeveling 96/694/EG van de Raad (5) werd de lidstaten aanbevolen de private sector aan te moedigen de aanwezigheid van vrouwen op alle niveaus van de besluitvorming te versterken, met name door het aannemen van plannen voor gelijke kansen en positieve-actieprogramma's, of in het kader daarvan.

(7)

Deze richtlijn heeft tot doel de toepassing van het beginsel van gelijke kansen voor vrouwen en mannen te waarborgen en te zorgen voor een genderevenwichtige vertegenwoordiging in de hoogste leidinggevende functies door een reeks procedurele vereisten vast te stellen voor de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder op basis van transparantie en verdienste.

(8)

De laatste jaren heeft de Commissie meerdere verslagen uitgebracht over de stand van zaken op het gebied van gendergelijkheid in de economische besluitvorming. Zij heeft beursgenoteerde ondernemingen aangemoedigd om er door middel van zelfregulering voor te zorgen dat er meer leden van het ondervertegenwoordigde geslacht in hun raden worden benoemd en om in dat verband vrijwillig concrete toezeggingen te doen. In haar mededeling van 5 maart 2010 getiteld “Een grotere inzet voor de gelijkheid van vrouwen en mannen — Een Vrouwenhandvest” benadrukte de Commissie dat vrouwen nog steeds geen volledige toegang hebben tot de machtsuitoefening en de besluitvorming in het politieke en economische leven en in de publieke en de private sector, en verklaarde zij andermaal zich sterk te zullen blijven maken voor een eerlijkere vertegenwoordiging van vrouwen en mannen op machtsposities in het openbare leven en de economie. In haar mededeling van 21 september 2010 getiteld “Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015” merkte de Commissie het verbeteren van het genderevenwicht in de besluitvorming aan als een van haar prioriteiten. Het tot stand brengen van een genderevenwicht in de besluitvorming en de politiek is een van de prioriteiten in de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025”.

(9)

In zijn conclusies van 7 maart 2011 over het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020) heeft de Raad onderkend dat beleidsmaatregelen voor gendergelijkheid cruciaal zijn voor economische groei, welvaart en concurrentiekracht. De Raad verzekerde zich te zullen blijven inspannen om de genderkloof te dichten teneinde de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken, met name op het vlak van werkgelegenheid, onderwijs en bevordering van sociale insluiting — drie gebieden die van groot belang zijn voor gendergelijkheid. Hij drong tevens aan op maatregelen om de gelijke deelname van vrouwen en mannen aan de besluitvorming op alle niveaus en op alle gebieden te stimuleren, om alle talenten ten volle te benutten. In dat opzicht zou het benutten van alle beschikbare talenten, kennis en ideeën de diversiteit onder het menselijk kapitaal en zakelijke vooruitzichten verbeteren.

(10)

In haar mededeling van 3 maart 2010 getiteld “Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (de “Europa 2020-strategie”) heeft de Commissie erkend dat een hogere arbeidsmarktparticipatie van vrouwen een noodzakelijke voorwaarde is om de groei te bevorderen en de demografische uitdagingen in Europa aan te gaan. De Europa 2020-strategie bevatte het kerndoel om uiterlijk in 2020 een arbeidsparticipatiegraad van ten minste 75 % te bereiken onder de bevolking van de Unie in de leeftijdsgroep tussen 20 en 64 jaar. Het is van belang dat een duidelijk engagement wordt aangegaan om de hardnekkige genderloonkloof te dichten en extra inspanningen te leveren om alle belemmeringen voor arbeidsparticipatie van vrouwen weg te nemen, waaronder het “glazen plafond”. In de Verklaring van Porto, die op 8 mei 2021 (6) door de staatshoofden en regeringsleiders werd ondertekend, werden de nieuwe kerndoelen van de Unie inzake banen, vaardigheden en armoedebestrijding verwelkomd, alsook het herziene sociaal scorebord dat de Commissie heeft voorgesteld in haar mededeling van 4 maart 2021 getiteld “Actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten”. Dat actieplan bepaalt dat om de algemene doelstelling van ten minste 78 % arbeidsparticipatie onder de bevolking van de Unie in de leeftijdsgroep tussen 20 en 64 jaar in 2030 te bereiken, de genderkloof inzake arbeidsparticipatie ten minste gehalveerd moet worden ten opzichte van 2019. Grotere betrokkenheid van vrouwen bij de economische besluitvorming, met name in raden, zal naar verwachting een gunstig effect hebben op het percentage vrouwelijke werknemers van de betrokken onderneming en binnen de economie als geheel. Na de COVID-19-crisis zijn gendergelijkheid en inclusief leiderschap meer dan ooit van belang, gezien de noodzaak om de beschikbare pool aan talent van zowel vrouwen als mannen ten volle te benutten. Uit onderzoek is gebleken dat inclusie en diversiteit bevorderlijk zijn voor herstel en veerkracht. Zij zijn van essentieel belang voor het economisch concurrentievermogen van de Unie, voor het stimuleren van innovatie en voor het aanscherpen van de professionele normen in raden.

(11)

Het Europees Parlement drong er in zijn resolutie van 6 juli 2011 over vrouwen en leidinggevende functies in het bedrijfsleven bij ondernemingen op aan om uiterlijk in 2015 de kritische drempel van 30 % vrouwen in leidinggevende organen te halen en uiterlijk in 2020 die van 40 %. De Commissie werd verzocht om, als de maatregelen van de ondernemingen en de lidstaten onvoldoende zouden blijken, tegen 2012 regelgeving voor te stellen, met inbegrip van quota. Het zou van belang zijn dat die wetgeving op tijdelijke basis wordt toegepast en als een aanjager van verandering en van snelle hervormingen dient om hardnekkige genderongelijkheid en -stereotypen in de economische besluitvorming tegen te gaan. Het Europees Parlement herhaalde dat verzoek om regelgeving in zijn resoluties van 13 maart 2012 en 21 januari 2021.

(12)

Het is van belang dat de instellingen en organen van de Unie het goede voorbeeld geven op het gebied van gendergelijkheid, onder meer door doelstellingen vast te stellen voor een genderevenwichtige vertegenwoordiging op alle leidinggevende niveaus. Er moet bijzondere aandacht worden geschonken aan het aanwervingsbeleid voor hogere leidinggevende functies. Daarom heeft de Commissie in haar mededeling van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” benadrukt dat de instellingen, organen en instanties van de Unie moeten zorgen voor genderevenwicht in leidinggevende functies. In haar mededeling van 5 april 2022 getiteld “Een nieuwe strategie voor personele middelen voor de Commissie” heeft de Commissie zich ertoe verbonden om uiterlijk in 2024 te zorgen voor volledige gendergelijkheid op al haar leidinggevende niveaus. De Commissie zal de voortgang monitoren en daarover geregeld verslag uitbrengen op haar website. De Commissie deelt voorts beste praktijken met andere instellingen, organen en instanties van de Unie en zal op haar website verslag uitbrengen over het genderevenwicht in leidinggevende functies in die instellingen, organen en instanties. Het Europees Parlement heeft in het besluit van zijn bureau van 13 januari 2020 overeenstemming bereikt over het bepalen van doelstellingen voor genderevenwicht in hogere en middenkaderfuncties voor 2024. Het Europees Parlement zal de vooruitgang op alle leidinggevende niveaus blijven volgen en wil het goede voorbeeld geven. De Raad heeft zich er in zijn strategie inzake diversiteit en inclusie 2021-2024 toe verbonden uiterlijk eind 2026 gendergelijkheid op managementniveau van zijn secretariaat-generaal (SGR) te bereiken, met een marge van 45 tot 55 %. Het actieplan van het SGR voor gendergelijkheid op managementniveau bevat maatregelen om die doelstelling te verwezenlijken.

(13)

Het is belangrijk dat ondernemingen en bedrijven vrouwelijk talent op alle niveaus en gedurende de gehele carrière koesteren, ondersteunen en ontwikkelen, om ervoor te zorgen dat gekwalificeerde vrouwen de kans krijgen bestuurs- en managementfuncties te bekleden.

(14)

Om gendergelijkheid te bevorderen en de deelname van vrouwen aan de besluitvorming te ondersteunen, is in Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad (7), die het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers bevordert, bepaald dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om te zorgen voor een gelijke verdeling van zorgtaken tussen vrouwen en mannen door middel van ouderschaps-, vaderschaps- en zorgverlof, naast het bestaande zwangerschapsverlof. Die richtlijn voorziet ook in het recht om om flexibele werkregelingen te verzoeken.

(15)

De benoeming van vrouwen als bestuurders wordt gehinderd door een aantal specifieke factoren die uit te schakelen zijn, niet alleen door middel van bindende regels maar ook door middel van educatieve initiatieven en stimulansen ter bevordering van goede praktijken. In de eerste plaats is het noodzakelijk dat er in de opleidingen van business schools en aan universitaire faculteiten aandacht wordt besteed aan de voordelen van gendergelijkheid voor het concurrentievermogen van ondernemingen. Daarnaast moet ook een regelmatige afwisseling van bestuurders worden aangemoedigd, en moeten er positieve maatregelen worden ingevoerd om de inspanningen van de lidstaten en ondernemingen tot een doortastender aanpak van zulke veranderingen in de hoogste economische besluitvormingsorganen op alle niveaus aan te moedigen en te belonen.

(16)

De Unie heeft een groot aantal hooggekwalificeerde vrouwen dat voortdurend aangroeit, zoals blijkt uit het feit dat 60 % van de universitair afgestudeerden vrouw is. Het verwezenlijken van genderevenwicht in raden is van wezenlijk belang voor een efficiënte benutting van dat bestaande grote aantal, hetgeen cruciaal is voor het aanpakken van de demografische en economische uitdagingen waarmee de Unie wordt geconfronteerd. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in de raden is dus een gemiste kans voor de economieën van de lidstaten in het algemeen, en voor hun ontwikkeling en groei. Als optimaal gebruik zou worden gemaakt van de bestaande pool aan vrouwelijk talent, zou het rendement van het onderwijs zowel voor individuele personen als voor de publieke sector stijgen. Algemeen wordt erkend dat de aanwezigheid van vrouwen in de raden de corporate governance verbetert, omdat teamprestaties en de kwaliteit van de besluitvorming worden verbeterd door een meer gevarieerde en collectief georiënteerde mentaliteit met een bredere waaier aan perspectieven. Uit talrijke studies is gebleken dat diversiteit leidt tot een proactiever bedrijfsmodel, evenwichtigere beslissingen en strengere professionele normen in raden die beter aansluiten bij de maatschappelijke realiteit en de behoeften van de consument. Het stimuleert ook innovatie. Uit tal van studies is ook gebleken dat er een positief verband bestaat tussen genderdiversiteit op het hoogste leidinggevende niveau enerzijds en de financiële prestaties en het rendement van een onderneming anderzijds, wat dan weer leidt tot aanzienlijke duurzame groei op lange termijn. Het verwezenlijken van genderevenwicht in raden is daarom van cruciaal belang om het concurrentievermogen van de Unie in een gemondialiseerde economie te waarborgen en zou een comparatief voordeel bieden ten opzichte van derde landen.

(17)

Een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in raden heeft niet alleen gevolgen voor de vrouwen die als bestuurder worden benoemd, maar draagt er ook toe bij dat de onderneming vrouwelijk talent aantrekt en zorgt ervoor dat op alle leidinggevende niveaus en op de werkvloer meer vrouwen werkzaam zijn. Een hoger aandeel vrouwen in raden zal waarschijnlijk bijdragen tot het dichten van de genderkloof inzake zowel de arbeidsparticipatie als het loon.

(18)

Ondanks het aangetoonde gunstige effect van een goed genderevenwicht binnen de ondernemingen zelf en in de economie als geheel, en ondanks het bestaande Unierecht dat discriminatie op basis van geslacht verbiedt, evenals de bestaande acties op Unieniveau ter bevordering van zelfregulering, blijven in de hele Unie vrouwen sterk ondervertegenwoordigd in de hoogste besluitvormingsorganen van ondernemingen. Uit statistieken blijkt dat het percentage vrouwen dat op topniveau betrokken is bij de zakelijke besluitvorming, nog altijd bijzonder laag is. Als één helft van de beschikbare pool aan talent zelfs niet in aanmerking wordt genomen voor leidinggevende functies, kan het benoemingsproces zelf en de kwaliteit van de benoemingen daaronder lijden, hetgeen het wantrouwen tegenover de gezagsstructuren in ondernemingen zou vergroten en de efficiënte benutting van het beschikbare menselijke kapitaal zou schaden. Het is belangrijk dat de samenstelling van de samenleving getrouw tot uiting komt in de besluitvorming van ondernemingen en dat het potentieel van de hele bevolking van de Unie wordt benut. Volgens het Europees Instituut voor gendergelijkheid vertegenwoordigden vrouwen in 2021 gemiddeld 30,6 % van de bestuurders van de grootste beursgenoteerde ondernemingen en slechts 8,5 % van de voorzitters. Dat wijst op een oneerlijke en discriminerende ondervertegenwoordiging van vrouwen, waardoor de beginselen van de Unie inzake gelijke kansen en gelijke behandeling van vrouwen en mannen op het gebied van arbeid en beroep duidelijk ondermijnd worden. Derhalve moeten maatregelen ter bevordering van de loopbaanontwikkeling van vrouwen op alle managementniveaus ingevoerd en versterkt worden, en moet er in het bijzonder op worden toegezien dat dat het geval is bij beursgenoteerde ondernemingen, vanwege de aanzienlijke economische en sociale verantwoordelijkheid van die ondernemingen. Daarnaast is het belangrijk dat de instellingen, organen en instanties van de Unie het goede voorbeeld geven wanneer het gaat om het rechttrekken van het bestaande scheve genderevenwicht in de samenstelling van hun eigen raden.

(19)

Het percentage vrouwen in raden is de laatste jaren zeer langzaam toegenomen. De mate van vooruitgang verschilt per lidstaat en heeft tot sterk uiteenlopende resultaten geleid. Er werd veel grotere vooruitgang geconstateerd in de lidstaten die bindende maatregelen hadden ingevoerd. Die discrepantie zal waarschijnlijk nog groter worden, gezien de verschillen in aanpak om het genderevenwicht in raden te verbeteren. De lidstaten worden derhalve aangemoedigd om informatie te delen over de concrete maatregelen die zij hebben genomen en het nationale beleid dat zij hebben ontwikkeld, en om beste praktijken uit te wisselen, teneinde in de hele Unie vooruitgang te stimuleren naar een evenwichtigere gendervertegenwoordiging in raden van ondernemingen.

(20)

Dat nationale regels inzake genderevenwicht in raden van beursgenoteerde ondernemingen versnipperd zijn, onderling afwijken of geheel ontbreken, leidt niet alleen tot afwijkende percentages vrouwelijke niet-uitvoerende bestuurders en tot verschillen in de mate waarin de lidstaten vooruitgang boeken; indien beursgenoteerde ondernemingen van de Unie moeten voldoen aan uiteenlopende eisen inzake corporate governance, belemmert dat ook de interne markt. Die verschillen tussen wettelijke en op zelfregulering gebaseerde eisen inzake de samenstelling van raden kunnen beursgenoteerde ondernemingen met grensoverschrijdende activiteiten voor praktische problemen stellen, met name bij het oprichten van dochterondernemingen of bij fusies en overnames, en kunnen ook kandidaten voor functies van bestuurder parten spelen.

(21)

Een scheef genderevenwicht binnen ondernemingen doet zich op hogere managementniveaus vaker voor. Bovendien werken veel van de vrouwen die een hogere managementfunctie bekleden, op terreinen als personeelszaken en communicatie, terwijl mannen in dergelijke functies vaker in het algemeen management of in het lijnmanagement binnen de onderneming werkzaam zijn. Daar functies van bestuurder vooral bezet worden door kandidaten met hogermanagementervaring is het van essentieel belang dat het aantal vrouwen dat naar dergelijke functies in ondernemingen doorstroomt, toeneemt.

(22)

Een van de belangrijkste factoren voor een correcte uitvoering van deze richtlijn is de mate waarin de van tevoren op volledig transparante wijze vast te stellen criteria voor de selectie van bestuurders worden toegepast, waarbij de kwalificaties, kennis en vaardigheden van de kandidaten op gelijke voet worden beoordeeld, ongeacht hun geslacht.

(23)

Het huidige gebrek aan transparantie in het selectieproces en de kwalificatiecriteria voor functies van bestuurder in de meeste lidstaten vormt een belangrijke belemmering voor een beter genderevenwicht bij bestuurders, en is ongunstig zowel voor de loopbaan van de potentiële bestuurders en hun recht van vrij verkeer als voor investeringsbesluiten. Een dergelijk gebrek aan transparantie weerhoudt potentiële kandidaten voor een functie van bestuurder ervan om te solliciteren bij raden die misschien erg om personeel met die capaciteiten verlegen zitten en om benoemingsbesluiten aan te vechten die op vooroordelen over gender berusten, waardoor hun vrijheid van verkeer binnen de interne markt wordt ingeperkt. Anderzijds volgen investeerders misschien investeringsstrategieën die vereisen dat informatie verstrekt wordt die ook betrekking heeft op de deskundigheid en bekwaamheid van bestuurders. Als er meer transparantie is over de kwalificatiecriteria en het selectieproces voor bestuurders kunnen investeerders de bedrijfsstrategie van de onderneming beter beoordelen en hun besluiten met kennis van zaken nemen. Het is daarom belangrijk dat de procedures tot benoeming van bestuurders duidelijk en transparant zijn, en dat de kandidaten objectief worden beoordeeld op hun individuele verdiensten, ongeacht hun geslacht.

(24)

Hoewel deze richtlijn niet tot doel heeft de nationale wetgeving inzake het selectieproces en de kwalificatiecriteria voor functies van bestuurder tot in detail te harmoniseren, moeten er om een goed genderevenwicht te verwezenlijken niettemin bepaalde minimumvereisten worden ingevoerd voor beursgenoteerde ondernemingen met een raad zonder genderevenwichtige vertegenwoordiging wat betreft de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder op basis van een transparante en duidelijk omschreven selectieproces en een objectieve vergelijkende beoordeling van de kwalificaties van kandidaten qua geschiktheid, bekwaamheid en beroepsprestaties. Alleen een bindende maatregel op het niveau van de Unie kan daadwerkelijk bijdragen tot gelijke concurrentievoorwaarden in de hele Unie en kan praktische problemen in het bedrijfsleven voorkomen.

(25)

De Unie dient derhalve te streven naar een hoger percentage vrouwen in raden in alle lidstaten, teneinde de economische groei te bevorderen, de mobiliteit op de arbeidsmarkt te stimuleren, het concurrentievermogen van beursgenoteerde ondernemingen te versterken en daadwerkelijke gendergelijkheid op de arbeidsmarkt tot stand te brengen. Daartoe dienen minimumvereisten inzake positieve actie te worden vastgesteld in de vorm van bindende maatregelen. Die bindende maatregelen moeten gericht zijn op de verwezenlijking van een kwantitatieve doelstelling voor de gendersamenstelling van de raden, aangezien de lidstaten en derde landen die die of een soortgelijke methode hebben gekozen, er het best in zijn geslaagd de ondervertegenwoordiging van vrouwen in functies waar de economische besluiten worden genomen, terug te dringen.

(26)

Het is belangrijk dat elke beursgenoteerde onderneming een gendergelijkheidsbeleid ontwikkelt om tot een beter genderevenwicht op alle niveaus te komen. Een dergelijk beleid kan onder meer de voordracht van zowel een vrouwelijke kandidaat als een mannelijke kandidaat in belangrijke functies omvatten, evenals mentorregelingen en ondersteuning van loopbaanontwikkeling voor vrouwen, en personeelsstrategieën om de diversiteit bij de aanwerving te stimuleren.

(27)

Beursgenoteerde ondernemingen zijn van bijzonder economisch belang, zijn zeer zichtbaar en hebben een grote invloed op de markt als geheel. Dergelijke ondernemingen bepalen de norm voor de economie in bredere zin, en hun werkwijzen worden in de regel door andere soorten ondernemingen overgenomen. Gelet op hun publieke aard is het te verantwoorden dat bij de regulering van beursgenoteerde ondernemingen het algemeen belang meer vooropstaat.

(28)

De maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, dienen van toepassing te zijn op beursgenoteerde ondernemingen.

(29)

Deze richtlijn mag niet van toepassing te zijn op micro-, kleine en middelgrote ondernemingen.

(30)

Voor de toepassing van deze richtlijn dient de lidstaat die bevoegd is om de onder deze richtlijn vallende aangelegenheden te regelen, de lidstaat te zijn waarin de betrokken beursgenoteerde onderneming haar statutaire zetel heeft. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de nationale regels tot vaststelling van het recht dat van toepassing is op ondernemingen voor aangelegenheden die niet onder deze richtlijn vallen.

(31)

De raad van beursgenoteerde ondernemingen kan in de lidstaten op verschillende manieren zijn samengesteld; het belangrijkste onderscheid is dat tussen het dualistische model, met een raad van bestuur en een raad van toezicht, en het monistische model, waarbij de bestuurs- en toezichthoudende functies door een enkele raad worden uitgeoefend. Er zijn ook gecombineerde stelsels, die kenmerken van beide modellen vertonen of ondernemingen de keuze uit verschillende modellen laten. Deze richtlijn dient van toepassing te zijn op alle in de lidstaten bestaande soorten raden.

(32)

Bij alle modellen voor raden wordt de jure of de facto onderscheid gemaakt tussen uitvoerende bestuurders, die betrokken zijn bij het dagelijks bestuur van de onderneming, en niet-uitvoerende bestuurders, die een toezichthoudende functie hebben en niet betrokken zijn bij het dagelijks bestuur van de beursgenoteerde onderneming. Deze richtlijn is erop gericht het genderevenwicht te verbeteren in beide categorieën bestuurders. Om het juiste evenwicht te bereiken tussen de behoefte aan meer genderevenwicht in raden en de noodzaak de bemoeienis met het dagelijks bestuur van een onderneming zo gering mogelijk te houden, maakt deze richtlijn een onderscheid tussen die twee categorieën bestuurders.

(33)

In meerdere lidstaten kan of moet op grond van het nationale recht of nationale gebruiken een bepaald deel van de niet-uitvoerende bestuurders benoemd of verkozen worden door het personeel van de onderneming, door werknemersorganisaties, of door beide. De in deze richtlijn vastgelegde kwantitatieve doelstellingen moeten ook van toepassing zijn op dergelijke bestuurders. Aangezien sommige niet-uitvoerende bestuurders werknemersvertegenwoordigers zijn, moeten de lidstaten echter de middelen vaststellen ter verwezenlijking van die doelstellingen, met inachtneming van de specifieke regels voor het verkiezen of aanwijzen van werknemersvertegenwoordigers zoals vastgelegd in het nationale recht en met eerbiediging van de keuzevrijheid bij de verkiezing van werknemersvertegenwoordigers. Gezien de verschillen tussen de nationale vennootschapsrechtstelsels van de lidstaten, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om de kwantitatieve doelstellingen gedifferentieerd toe te passen naargelang het vertegenwoordigers van de aandeelhouders of vertegenwoordigers van de werknemers betreft.

(34)

De lidstaten moeten beursgenoteerde ondernemingen ofwel uiterlijk op 30 juni 2026 onderwerpen aan de doelstelling om raden te hebben waarin de leden van het ondervertegenwoordigde geslacht ten minste 40 % van de functies van niet-uitvoerend bestuurder bekleden, ofwel, aangezien het van belang is dat beursgenoteerde ondernemingen het aandeel van het ondervertegenwoordigde geslacht in alle besluitvormingsfuncties verhogen, hen uiterlijk op 30 juni 2026 onderwerpen aan de doelstelling om raden te hebben waarin de leden van het ondervertegenwoordigde geslacht ten minste 33 % van alle functies van bestuurder bekleden, ongeacht of dat functies van uitvoerend of niet-uitvoerend bestuurder zijn, teneinde een beter genderevenwicht bij de bestuurders te bevorderen.

(35)

De doelstellingen om raden te hebben waarin leden van het ondervertegenwoordigde geslacht ten minste 40 % van de niet-uitvoerende functies van bestuurder of ten minste 33 % van de functies van bestuurder bekleden, hebben betrekking op het algehele genderevenwicht bij bestuurders maar blijven buiten beschouwing wanneer een bepaalde bestuurder uit een grote pool van mannelijke en vrouwelijke kandidaten moet worden gekozen. Met name worden bij deze richtlijn geen specifieke kandidaten van functies van bestuurder uitgesloten of specifieke bestuurders aan beursgenoteerde ondernemingen of aandeelhouders opgedrongen. Beursgenoteerde ondernemingen en aandeelhouders blijven dus bevoegd voor het kiezen van de geschikte bestuurders.

(36)

Gezien hun aard is het passend dat openbare bedrijven die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, als model dienen voor de private sector. De lidstaten oefenen een overheersende invloed uit op openbare bedrijven in de zin van artikel 2, punt b), van Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie (8) die genoteerd zijn op een gereglementeerde markt. Door die overheersende invloed beschikken de lidstaten over de instrumenten waarmee de nodige verandering sneller bewerkstelligd kan worden.

(37)

De vaststelling van het aantal functies van bestuurder dat nodig is om de in deze richtlijn neergelegde doelstellingen te verwezenlijken dient nader gespecificeerd te worden, omdat het wegens de omvang van de meeste raden rekenkundig niet mogelijk is een percentage van exact 40 % of, in voorkomend geval, 33 % te halen. Het aantal functies van bestuurder dat nodig is om de in deze richtlijn neergelegde doelstellingen te halen, dient derhalve het aantal te zijn dat zo dicht mogelijk bij het percentage van 40 % of, in voorkomend geval, 33 % uitkomt, en mag in beide gevallen niet meer dan 49 % zijn.

(38)

In zijn jurisprudentie (9) inzake positieve actie en de verenigbaarheid daarvan met het beginsel non-discriminatie op grond van geslacht, dat ook is neergelegd in artikel 21 van het handvest, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (het “Hof van Justitie”) aanvaard dat in bepaalde gevallen bij selectie voor werving of bevordering prioriteit gegeven kan worden aan het ondervertegenwoordigde geslacht, mits de kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht en de medekandidaat van het andere geslacht dezelfde kwalificaties hebben wat geschiktheid, bekwaamheid en beroepsprestaties betreft, de prioriteit niet automatisch en onvoorwaardelijk geldt, maar elders gelegd kan worden wanneer om redenen die specifiek zijn voor de individuele kandidaat van het andere geslacht, laatstgenoemde uiteindelijk de voorkeur krijgt, en de sollicitatie van elke kandidaat onderworpen wordt aan een objectieve beoordeling die alle selectiecriteria specifiek toepast op de individuele kandidaten.

(39)

De lidstaten dienen te waarborgen dat de beursgenoteerde ondernemingen met een raad waarvan leden van het ondervertegenwoordigde geslacht minder dan 40 % van de functies van niet-uitvoerend bestuurder, respectievelijk minder dan 33 % van alle functies van bestuurder, met inbegrip van zowel de uitvoerende als de niet-uitvoerende bestuurders, bekleden, de kandidaten met de beste kwalificaties voor de benoeming in of verkiezing tot die functies selecteren op basis van een vergelijkende beoordeling van de kwalificaties van de kandidaten door duidelijke, neutraal geformuleerde en ondubbelzinnige criteria toe te passen die vóór het selectieproces zijn vastgesteld, teneinde het genderevenwicht in raden te verbeteren. Beursgenoteerde ondernemingen zouden als selectiecriteria bijvoorbeeld kunnen kiezen voor werkervaring met bestuurlijke of toezichthoudende taken, internationale ervaring, multidisciplinariteit, leidinggeven, communicatieve capaciteiten, netwerkvaardigheid en kennis van specifieke relevante gebieden als financiën, financieel toezicht of personeelsbeheer.

(40)

Bij de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder moet voorrang gegeven worden aan de gelijk gekwalificeerde kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht. Een dergelijke prioriteit mag echter geen automatische en onvoorwaardelijke voorkeur vormen. Er kunnen zich uitzonderlijke gevallen voordoen waarin een objectieve beoordeling van de specifieke situatie van een kandidaat van het andere geslacht met gelijke kwalificaties zwaarder zou kunnen wegen dan de voorkeur die anders gegeven zou moeten worden aan de kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer op nationaal of ondernemingsniveau een breder diversiteitsbeleid van toepassing is voor de selectie van bestuurders. Het niet toepassen van positieve actie moet echter een uitzondering blijven, moet per geval beoordeeld worden en moet naar behoren gemotiveerd worden aan de hand van objectieve criteria die in geen geval het ondervertegenwoordigde geslacht mogen discrimineren.

(41)

In de lidstaten waar de vereisten van deze richtlijn met betrekking tot de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder van toepassing zijn, mogen beursgenoteerde ondernemingen met een raad waarvan de leden van het ondervertegenwoordigde geslacht ten minste 40 % van de functies van niet-uitvoerend bestuurder, respectievelijk ten minste 33 % van alle functies van bestuurder, bekleden, niet verplicht worden die vereisten na te leven.

(42)

De wijze waarop kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder worden geselecteerd, verschilt per lidstaat en per beursgenoteerde onderneming. Zo kan aan de aandeelhoudersvergadering een voorselectie van kandidaten worden voorgelegd, bijvoorbeeld door een voordrachtcommissie of door ondernemingen die leidinggevend personeel werven. Aan de vereisten voor de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder dient in de passende fase van het selectieproces, overeenkomstig het nationale recht en de statuten van de betrokken beursgenoteerde ondernemingen, te worden voldaan, ook vóór de verkiezing van een kandidaat door de aandeelhouders, bijvoorbeeld bij het opstellen van een shortlist. In dat verband stelt deze richtlijn slechts minimumnormen voor de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder vast, zodat de voorwaarden van de jurisprudentie van het Hof van Justitie kunnen worden toegepast teneinde te komen tot gendergelijkheid en een evenwichtiger vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van beursgenoteerde ondernemingen. Deze richtlijn laat het dagelijks bestuur van beursgenoteerde ondernemingen zoveel mogelijk ongemoeid, aangezien zij de vrijheid behouden om kandidaten te selecteren op basis van kwalificaties of andere objectieve ter zake doende overwegingen.

(43)

Met het oog op de doelstellingen van deze richtlijn wat betreft genderevenwicht, dienen beursgenoteerde ondernemingen op verzoek van een kandidaat voor benoeming in of verkiezing tot een functie van bestuurder te worden verplicht die kandidaat op de hoogte te brengen van de kwalificatiecriteria waarop de selectie was gebaseerd, de objectieve vergelijkende beoordeling van de kandidaten uit hoofde van die criteria en, waar relevant, de specifieke overwegingen op grond waarvan een kandidaat die niet van het ondervertegenwoordigde geslacht is, uitzonderlijk de voorkeur heeft gekregen. Een verplichting om dergelijke informatie te verstrekken kan een inperking inhouden van het recht op eerbiediging van het privéleven en van het recht op bescherming van persoonsgegevens, welke worden erkend in respectievelijk artikel 7 en artikel 8 van het handvest. Die inperkingen zijn evenwel noodzakelijk en dienen daadwerkelijk erkende doelstellingen van algemeen belang, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel. Zij zijn dan ook in overeenstemming met de vereisten voor dergelijke inperkingen, zoals neergelegd in artikel 52, lid 1, van het handvest en met de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie. Dergelijke inperkingen moeten worden toegepast conform Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(44)

Wanneer een tot het ondervertegenwoordigde geslacht behorende kandidaat voor benoeming in of verkiezing tot een functie van bestuurder voor een rechter of een andere bevoegde autoriteit feiten aanvoert op basis waarvan vermoed kan worden dat die kandidaat over gelijke kwalificaties beschikte als de geselecteerde kandidaat van het andere geslacht, dient de beursgenoteerde onderneming te worden verplicht de juistheid van haar keuze aan te tonen.

(45)

Hoewel met deze richtlijn wordt beoogd minimumvereisten vast te stellen in de vorm van bindende maatregelen ter verbetering van de gendersamenstelling van raden, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, is het overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van belang de legitimiteit van de verschillende benaderingen te erkennen, evenals de doeltreffendheid van bepaalde bestaande nationale maatregelen die reeds op dit beleidsterrein zijn vastgesteld en bevredigende resultaten hebben opgeleverd. In sommige lidstaten zijn aldus reeds inspanningen geleverd om te zorgen voor een evenwichtigere vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden, door middel van bindende maatregelen die even doeltreffend worden geacht als die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld. Die lidstaten moeten de toepassing van de in deze richtlijn vastgelegde vereisten met betrekking tot de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder en, waar relevant, die met betrekking tot de vaststelling van individuele kwantitatieve doelstellingen, kunnen opschorten, mits aan de in deze richtlijn genoemde voorwaarden voor een opschorting is voldaan. In zulke gevallen waarin de lidstaten dergelijke maatregelen in het nationale recht hebben ingevoerd, moeten de in deze richtlijn vastgestelde afrondingsregels met betrekking tot het specifieke aantal bestuurders in het kader van deze richtlijn mutatis mutandis worden toegepast voor de beoordeling van dat nationale recht. In een lidstaat waar een dergelijke opschorting van toepassing is, moeten de in deze richtlijn vastgestelde doelstellingen geacht worden verwezenlijkt te zijn, en bijgevolg vervangen de in deze richtlijn neergelegde doelstellingen met betrekking tot niet-uitvoerende bestuurders of met betrekking tot alle bestuurders de relevante nationale maatregelen niet en worden zij evenmin daaraan toegevoegd.

(46)

Met het oog op het verbeteren van het genderevenwicht bij bestuurders die betrokken zijn bij het dagelijks bestuur, dienen beursgenoteerde ondernemingen te worden verplicht individuele kwantitatieve doelstellingen vast te stellen met betrekking tot een evenwichtiger gendervertegenwoordiging bij uitvoerende bestuurders, teneinde die doelstellingen uiterlijk op de in deze richtlijn vastgestelde datum te verwezenlijken. Die doelstellingen moeten ondernemingen helpen tastbare vooruitgang te boeken ten opzichte van hun huidige situatie. Die verplichting mag niet van toepassing te zijn op de beursgenoteerde ondernemingen die de doelstelling van 33 % voor alle bestuurders, uitvoerend of niet-uitvoerend, willen halen.

(47)

De lidstaten dienen beursgenoteerde ondernemingen te verplichten om de bevoegde autoriteiten jaarlijks te informeren over de gendersamenstelling van hun raad en over de maatregelen die zij hebben getroffen om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken; zo kunnen die autoriteiten de vorderingen nagaan die elke beursgenoteerde onderneming geboekt heeft bij het verwezenlijken van genderevenwicht bij haar bestuurders. Beursgenoteerde ondernemingen dienen die informatie op passende en gemakkelijk toegankelijke wijze bekend te maken op hun website en op te nemen in hun jaarverslag. Heeft een beursgenoteerde onderneming de toepasselijke kwantitatieve doelstellingen niet verwezenlijkt, dan dient zij in die informatie de concrete maatregelen te beschrijven die zij reeds heeft genomen of in de toekomst zal nemen om de in deze richtlijn neergelegde doelstellingen te verwezenlijken. Om onnodige administratieve lasten en dubbel werk te voorkomen, moet de op grond van deze richtlijn te rapporteren informatie over genderevenwicht in raden, indien van toepassing, deel uitmaken van de verklaring inzake corporate governance van beursgenoteerde ondernemingen, in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en met name met Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (11). Indien lidstaten de toepassing van artikel 6 op grond van artikel 12 hebben opgeschort, mogen de in deze richtlijn beschreven rapportageverplichtingen niet van toepassing zijn, mits het nationale recht van die lidstaten voorziet in rapportageverplichtingen die ervoor zorgen dat regelmatig informatie wordt gepubliceerd over de vooruitgang die beursgenoteerde ondernemingen geboekt hebben inzake een evenwichtigere gendervertegenwoordiging in hun raden.

(48)

De vereisten die verband houden met de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder, de verplichting een kwantitatieve doelstelling betreffende uitvoerende bestuurders te bepalen en de rapportageverplichtingen dienen te worden gehandhaafd door sancties die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, en de lidstaten dienen ervoor te zorgen dat er daarvoor adequate administratieve of gerechtelijke procedures voorhanden zijn. Dergelijke sancties kunnen boetes omvatten of de mogelijkheid voor een rechterlijke instantie om de selectie van bestuurders ongeldig of nietig te verklaren. Onverminderd het nationale recht betreffende de instelling van sancties mogen beursgenoteerde ondernemingen, zolang zij aan die verplichtingen voldoen, niet worden gestraft voor het niet halen van de kwantitatieve doelstellingen inzake de vertegenwoordiging van vrouwen en mannen bij bestuurders. Sancties mogen niet op de beursgenoteerde ondernemingen zelf worden toegepast als krachtens het nationale recht een bepaald handelen of nalaten niet toe te rekenen is aan de onderneming, maar aan andere natuurlijke of rechtspersonen, zoals individuele aandeelhouders. Het moet voor de lidstaten mogelijk zijn andere sancties toe te passen dan die welke zijn opgenomen in de niet-uitputtende lijst van sancties in deze richtlijn, met name in geval van ernstige en herhaalde inbreuken door een beursgenoteerde onderneming op de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat beursgenoteerde ondernemingen bij de uitvoering van overheidsopdrachten en concessies voldoen aan de toepasselijke sociaal- en arbeidsrechtelijke verplichtingen, in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht.

(49)

De lidstaten of beursgenoteerde ondernemingen moeten gunstiger maatregelen kunnen invoeren of handhaven voor het waarborgen van een evenwichtiger vertegenwoordiging van vrouwen en mannen.

(50)

De lidstaten moeten organen aanwijzen voor de bevordering, analyse, monitoring en ondersteuning van het genderevenwicht in de raden. Voorts zouden voorlichtingscampagnes en het delen van beste praktijken aanzienlijk kunnen bijdragen aan de bewustmaking van alle beursgenoteerde ondernemingen voor dat thema en hen kunnen aanmoedigen om proactief te werken aan het verwezenlijken van genderevenwicht. Met name worden de lidstaten aangemoedigd een beleid te voeren om micro-, kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen en te stimuleren om het genderevenwicht op alle leidinggevende niveaus en in de raden beduidend te verbeteren.

(51)

In deze richtlijn worden de grondrechten en de in het handvest erkende beginselen in acht genomen. Zij draagt met name bij tot de verwezenlijking van het beginsel van gelijkheid van vrouwen en mannen (artikel 23 van het handvest) en de vrijheid van beroep en het recht om te werken (artikel 15 van het handvest). Deze richtlijn heeft ten doel de volledige eerbiediging van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47 van het handvest) te waarborgen. De inperking van de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het handvest) en van het recht op eigendom (artikel 17, lid 1, van het handvest) eerbiedigt de wezenlijke inhoud van die vrijheid en van dat recht en is noodzakelijk en evenredig. Inperkingen zijn slechts mogelijk indien ze daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie onderkende doelstellingen van algemeen belang of voorzien in de noodzaak de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.

(52)

Hoewel enkele lidstaten regelgeving hebben vastgesteld of zelfregulering hebben aangemoedigd, met gemengde resultaten, hebben de meeste lidstaten geen actie ondernomen en zich evenmin bereid getoond om door eigen optreden voor voldoende verbetering te zorgen. Prognoses op basis van een brede analyse van alle beschikbare informatie over eerdere en huidige tendensen en voornemens wijzen uit dat individueel optreden van de lidstaten er niet toe zal leiden dat de in deze richtlijn vervatte doelstelling om tot een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen te komen bij bestuurders in de Unie, op enig moment in de nabije toekomst zal worden verwezenlijkt. Niet handelen op dat gebied vertraagt het streven naar gendergelijkheid op de werkplek meer in het algemeen, ook wat betreft het dichten van de genderloonkloof, die deels het gevolg is van verticale segregatie. Gezien die omstandigheden en de toenemende verschillen tussen de lidstaten wat de vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in raden betreft, kan het genderevenwicht in de raden in de Unie alleen worden verbeterd door een gezamenlijke aanpak, en kunnen de potentiële resultaten op het gebied van gendergelijkheid, concurrentievermogen en groei beter door een gecoördineerd optreden op Unieniveau worden bereikt dan door nationale initiatieven met een verschillende reikwijdte, ambitie en doeltreffendheid. Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de verwezenlijking van een evenwichtiger vertegenwoordiging van vrouwen en mannen bij de bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen door de vaststelling van doeltreffende maatregelen die erop gericht zijn sneller tot een genderevenwicht te komen en de beursgenoteerde ondernemingen voldoende tijd te bieden om de daartoe nodige regelingen te treffen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen.

Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel bevat deze richtlijn slechts gezamenlijke doelstellingen en beginselen, en gaat zij niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. De lidstaten krijgen voldoende vrijheid om te bepalen hoe de doelstellingen van deze richtlijn het best kunnen worden verwezenlijkt, gelet op de nationale omstandigheden, met name de regels en praktijken op het gebied van de aanwerving voor raden. Deze richtlijn laat onverlet dat beursgenoteerde ondernemingen de kandidaten met de beste kwalificaties tot bestuurders kunnen benoemen, en zij voorziet in een flexibel kader en voldoende tijd voor aanpassing.

(53)

De lidstaten moeten samenwerken met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld om hen op doeltreffende manier in kennis stellen van de betekenis, de omzetting en de uitvoering van deze richtlijn.

(54)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dienen de doelstellingen die beursgenoteerde ondernemingen moeten halen in de tijd beperkt te zijn en mogen zij enkel van kracht blijven tot wanneer duurzame vooruitgang geboekt is met betrekking tot de gendersamenstelling van de raden. De Commissie dient de toepassing van deze richtlijn om die reden regelmatig te evalueren en daarvan verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad. Voorts voorziet deze richtlijn in een datum waarop zij verstrijkt. De Commissie dient bij haar evaluatie na te gaan of het nodig is de geldigheidsduur van deze richtlijn tot na die datum te verlengen.

(55)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (12) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om, indien gerechtvaardigd, de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn streeft naar een meer evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen bij de bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen door middel van doeltreffende maatregelen die erop gericht zijn sneller tot een genderevenwicht te komen en de beursgenoteerde ondernemingen voldoende tijd te bieden om de nodige regelingen daartoe te treffen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op beursgenoteerde ondernemingen. Deze richtlijn is niet van toepassing op micro-, kleine en middelgrote ondernemingen.

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)

“beursgenoteerde onderneming”: een onderneming die haar statutaire zetel in een lidstaat heeft en waarvan de aandelen in een of meer lidstaten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 21), van Richtlijn 2014/65/EU;

2)

“raad”: een bestuurlijk, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een beursgenoteerde onderneming;

3)

“bestuurder”: een lid van een raad, met inbegrip van een lid dat werknemersvertegenwoordiger is;

4)

“uitvoerend bestuurder”: een lid van een monistisch bestuur dat zich bezighoudt met het dagelijks bestuur van een beursgenoteerde onderneming of, in geval van een dualistisch bestuursmodel, een lid van de raad dat managementfuncties van een beursgenoteerde onderneming vervult;

5)

“niet-uitvoerend bestuurder”: een lid van een monistisch bestuur dat geen uitvoerend bestuurder is of, in geval van een dualistisch bestuursmodel, een lid van de raad dat toezichthoudende functies van een beursgenoteerde onderneming vervult;

6)

“monistisch bestuur”: een enkele raad die zowel de functie van bestuurder als de toezichthoudende functie binnen een beursgenoteerde onderneming vervult;

7)

“dualistisch bestuursmodel”: een stelsel waarbij de functie van bestuurder en de toezichthoudende functie binnen een beursgenoteerde onderneming door twee afzonderlijke raden worden vervuld;

8)

“micro-, kleine of middelgrote onderneming”: een onderneming met minder dan 250 werknemers en een jaaromzet van maximaal 50 miljoen EUR of een jaarlijks balanstotaal van maximaal 43 miljoen EUR of, voor een micro-, kleine of middelgrote onderneming die haar statutaire zetel in een lidstaat heeft die niet de euro als munt heeft, de tegenwaarde van die bedragen in de munteenheid van die lidstaat.

Artikel 4

Toepasselijk recht

De lidstaat die bevoegd is om regels te stellen betreffende onder deze richtlijn vallende aangelegenheden die betrekking hebben op een bepaalde beursgenoteerde onderneming, is de lidstaat waarin die onderneming haar statutaire zetel heeft. Het toepasselijk recht is het recht van die lidstaat.

Artikel 5

Doelstellingen met betrekking tot genderevenwicht in raden

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat beursgenoteerde ondernemingen uiterlijk op 30 juni 2026 onderworpen worden aan een van de volgende doelstellingen:

a)

leden van het ondervertegenwoordigde geslacht bekleden ten minste 40 % van de functies van niet-uitvoerend bestuurder;

b)

leden van het ondervertegenwoordigde geslacht bekleden ten minste 33 % van alle functies van bestuurder, zowel de uitvoerende als de niet-uitvoerende.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat beursgenoteerde ondernemingen die niet onderworpen zijn aan de in lid 1, punt b), genoemde doelstelling, individuele kwantitatieve doelstellingen vaststellen met het oog op een beter genderevenwicht onder uitvoerende bestuurders. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke beursgenoteerde ondernemingen die individuele kwantitatieve doelstellingen uiterlijk op 30 juni 2026 trachten te bereiken.

3.   Het aantal functies van niet-uitvoerend bestuurder dat nodig wordt geacht voor het verwezenlijken van de in lid 1, punt a), genoemde doelstelling, is het aantal dat het percentage van 40 % zo dicht mogelijk benadert, maar 49 % niet overschrijdt. Het aantal van alle functies van bestuurder dat nodig wordt geacht voor het verwezenlijken van de in lid 1, punt b), genoemde doelstelling, is het aantal dat het percentage van 33 % zo dicht mogelijk benadert, maar 49 % niet overschrijdt. Die aantallen zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 6

Middelen om de doelstellingen te verwezenlijken

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat beursgenoteerde ondernemingen die, naargelang het geval, niet de in artikel 5, lid 1, punt a) of punt b), genoemde doelstellingen halen, het selectieproces met betrekking tot kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder aanpassen. Die kandidaten worden geselecteerd op basis van een vergelijkende beoordeling van de kwalificaties van elke kandidaat. Daartoe worden heldere, neutraal geformuleerde en ondubbelzinnige criteria op niet-discriminerende wijze gedurende het gehele selectieproces toegepast, ook tijdens het opstellen van vacatures, de voorselectiefase, de fase van het opstellen van de shortlist en de fase van het samenstellen van een selectiepool van kandidaten. Zulke criteria worden voorafgaand aan het selectieproces vastgesteld.

2.   Bij de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder zorgen de lidstaten ervoor dat, als de kandidaten gelijk gekwalificeerd zijn qua geschiktheid, bekwaamheid en beroepsprestaties, voorrang gegeven wordt aan de kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht, tenzij in uitzonderlijke gevallen zwaarder wegende juridische redenen, zoals het nastreven van ander diversiteitsbeleid dat wordt ingeroepen in het kader van een objectieve beoordeling, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van een kandidaat van het andere geslacht, en die stoelt op niet-discriminerende criteria, de voorkeur uiteindelijk naar de kandidaat van het andere geslacht doen uitgaan.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat, op verzoek van een kandidaat die heeft deelgenomen aan de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot een bestuursfunctie, beursgenoteerde ondernemingen ertoe worden verplicht die kandidaat in kennis te stellen van:

a)

de bij de selectie gebruikte kwalificatiecriteria,

b)

de objectieve vergelijkende beoordeling van de kandidaten op grond van die kwalificatiecriteria, en

c)

indien relevant, de specifieke overwegingen die er uitzonderlijk voor hebben gezorgd dat de kandidaat die niet tot het ondervertegenwoordigde geslacht behoort, uiteindelijk de voorkeur heeft gekregen.

4.   De lidstaten nemen overeenkomstig hun nationale rechtsstelsels de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, als een afgewezen kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht voor een rechter of een andere bevoegde autoriteit feiten aanvoert waarvan kan worden vermoed dat die kandidaat over dezelfde kwalificaties beschikte als de voor benoeming in of verkiezing tot een functie van bestuurder geselecteerde kandidaat, het aan de beursgenoteerde onderneming is om aan te tonen dat artikel 6, lid 2, niet is geschonden.

Dit lid belet de lidstaten niet voor de eiser gunstiger regels inzake de bewijslast in te voeren.

5.   Wanneer het proces voor de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot een functie van bestuurder de vorm aanneemt van een stemming door aandeelhouders of werknemers, verplichten de lidstaten de beursgenoteerde ondernemingen ervoor te zorgen dat de stemmers terdege worden geïnformeerd over de maatregelen van deze richtlijn, met inbegrip van de sancties die aan de beursgenoteerde onderneming kunnen worden opgelegd indien die haar verplichtingen niet nakomt.

Artikel 7

Verslaglegging

1.   De lidstaten verplichten beursgenoteerde ondernemingen ertoe de bevoegde autoriteiten eenmaal per jaar informatie te verstrekken over de man-vrouwverhouding in hun raden, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders, en over de maatregelen die zijn genomen voor het verwezenlijken van de toepasselijke in artikel 5, lid 1, genoemde doelstellingen en, indien van toepassing, de overeenkomstig artikel 5, lid 2, vastgestelde doelstellingen. De lidstaten verplichten beursgenoteerde ondernemingen ertoe die informatie op passende en gemakkelijk toegankelijke wijze op hun websites bekend te maken. Op basis van de verstrekte informatie publiceren de lidstaten op gemakkelijk toegankelijke en gecentraliseerde wijze een lijst van de beursgenoteerde ondernemingen die een van de doelstellingen van artikel 5, lid 1, hebben verwezenlijkt, en actualiseren zij die lijst regelmatig.

2.   Als een beursgenoteerde onderneming een van de in artikel 5, lid 1, genoemde doelstellingen, of, indien van toepassing, een van de overeenkomstig artikel 5, lid 2, vastgestelde doelstellingen, niet verwezenlijkt heeft, bevat de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie de redenen daarvoor, evenals een uitvoerige beschrijving van de maatregelen die de beurgenoteerde onderneming reeds heeft genomen of van plan is te nemen om de doelstellingen te verwezenlijken.

3.   In voorkomend geval wordt de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde informatie ook opgenomen in de verklaring inzake corporate governance van de onderneming, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2013/34/EU.

4.   De in de leden 1 en 2 van dit artikel vastgelegde verplichtingen zijn niet van toepassing in een lidstaat die de toepassing van artikel 6 heeft opgeschort op grond van artikel 12, mits het nationale recht verslagleggingsverplichtingen voorschrijft die ervoor zorgen dat regelmatig informatie wordt gepubliceerd over de vooruitgang die beursgenoteerde ondernemingen geboekt hebben in de richting van een evenwichtigere gendervertegenwoordiging in hun raden.

Artikel 8

Sancties en aanvullende maatregelen

1.   De lidstaten stellen regels vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op door beursgenoteerde ondernemingen begane overtredingen van de, naargelang het geval, op grond van artikel 5, lid 2, en de artikelen 6 en 7 vastgestelde nationale bepalingen, en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die regels worden uitgevoerd. In het bijzonder zorgen de lidstaten ervoor dat er adequate administratieve of gerechtelijke procedures voorhanden zijn om de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen te doen naleven. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Dergelijke sancties kunnen boetes omvatten of de mogelijkheid voor een rechterlijke instantie om een besluit betreffende de selectie van bestuurders dat niet strookt met de op grond van artikel 6 vastgestelde nationale bepalingen, ongeldig of nietig te verklaren. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op … [PB: twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn], van die voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.

2.   Beursgenoteerde ondernemingen kunnen alleen aansprakelijk worden gesteld voor een handelen of nalaten dat hun overeenkomstig het nationaal recht kan worden toegerekend.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat beursgenoteerde ondernemingen bij de uitvoering van overheidsopdrachten en concessies voldoen aan de toepasselijke sociaal- en arbeidsrechtelijke verplichtingen, in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht.

Artikel 9

Minimumvereisten

De lidstaten kunnen bepalingen vaststellen of handhaven die voor het waarborgen van een evenwichtiger vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de op hun nationale grondgebied gevestigde beursgenoteerde ondernemingen gunstiger zijn dan die van deze richtlijn.

Artikel 10

Organen voor de bevordering van het genderevenwicht in beursgenoteerde ondernemingen

De lidstaten wijzen een of meer organen aan voor de bevordering, analyse, monitoring en ondersteuning van het genderevenwicht in de raden. Daartoe kunnen de lidstaten bijvoorbeeld de organen voor gelijke kansen aanwijzen die zijn aangewezen op grond van artikel 20 van Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (13).

Artikel 11

Omzetting

1.   De lidstaten stellen uiterlijk op … [PB: twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en maken die bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten die de toepassing van artikel 6 op grond van artikel 12 hebben opgeschort, delen de Commissie onmiddellijk de informatie mee waaruit blijkt dat de voorwaarden van artikel 12 vervuld zijn.

3.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 12

Opschorting van de toepassing van artikel 6

1.   Een lidstaat kan de toepassing van artikel 6 en, indien relevant, artikel 5, lid 2, opschorten indien in die lidstaat uiterlijk op … [PB: de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

leden van het ondervertegenwoordigde geslacht bekleden ten minste 30 % van de functies van niet-uitvoerend bestuurder of ten minste 25 % van alle functies van bestuurder in beursgenoteerde ondernemingen, of

b)

het nationale recht van die lidstaat:

i)

vereist dat leden van het ondervertegenwoordigde geslacht ten minste 30 % van de functies van niet-uitvoerend bestuurder of ten minste 25 % van alle functies van bestuurder in beursgenoteerde ondernemingen bekleden;

ii)

voorziet in doeltreffende, evenredige en afschrikkende handhavingsmaatregelen in geval van niet-naleving van de in punt i) bedoelde vereisten, en

iii)

vereist dat alle beursgenoteerde ondernemingen die niet onder dat nationale recht vallen, voor alle functies van bestuurder individuele kwantitatieve doelstellingen vaststellen.

Wanneer een lidstaat de toepassing van artikel 6 en, indien relevant, van artikel 5, lid 2, op basis van een van de in lid 1 van dit artikel genoemde voorwaarden heeft opgeschort, worden de in artikel 5, lid 1, genoemde doelstellingen geacht te zijn gehaald in die lidstaat.

2.   Om te beoordelen of er voldaan is aan de voorwaarden voor een opschorting op basis van lid 1, eerste alinea, punt a) of punt b), is het aantal vereiste functies van bestuurder het aantal dat het percentage van 30 % van het totale aantal functies van niet-uitvoerend bestuurder of 25 % van het totale aantal functies van bestuurder zo dicht mogelijk benadert, maar niet meer dan 39 % bedraagt. Dat is ook het geval indien op grond van het nationale recht de in artikel 5 vastgelegde afzonderlijke kwantitatieve doelstellingen gelden voor enerzijds vertegenwoordigers van aandeelhouders en anderzijds werknemersvertegenwoordigers.

3.   Indien in een lidstaat die de toepassing van artikel 6 en, indien relevant, van artikel 5, lid 2, op grond van lid 1 van dit artikel heeft opgeschort, niet langer aan de vereisten van lid 1 van dit artikel is voldaan, zijn artikel 6 en, indien relevant, artikel 5, lid 2, van toepassing uiterlijk zes maanden nadat niet langer aan die vereisten wordt voldaan.

Artikel 13

Evaluatie

1.   Uiterlijk op … [PB: één jaar na de in artikel 11, lid 1, genoemde datum], en vervolgens om de twee jaar, dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over de uitvoering van deze richtlijn. Dat verslag bevat uitgebreide informatie over de maatregelen die zijn genomen ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 5, lid 1, informatie die wordt verstrekt overeenkomstig artikel 7, en, in voorkomend geval, representatieve informatie over individuele kwantitatieve doelstellingen die op grond van artikel 5, lid 2, zijn vastgesteld door beursgenoteerde ondernemingen.

2.   De lidstaten die de toepassing van artikel 6 en, indien relevant, artikel 5, lid 2, hebben opgeschort op grond van artikel 12, nemen in de in lid 1 van dit artikel bedoelde verslagen informatie op waaruit blijkt of en hoe aan de voorwaarden van artikel 12 is voldaan en of zij vooruitgang blijven boeken in de richting van een evenwichtigere gendervertegenwoordiging bij functies van niet-uitvoerend bestuurder of alle functies van bestuurder in beursgenoteerde ondernemingen.

Uiterlijk op … [PB: twee jaar na de in artikel 11, lid 1, bedoelde datum], en vervolgens om de twee jaar, brengt de Commissie een specifiek verslag uit waarin onder meer wordt nagegaan of en hoe aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, is voldaan en, in voorkomend geval, of de lidstaten de toepassing van artikel 6 en artikel 5, lid 2, overeenkomstig artikel 12, lid 3, hebben hervat.

3.   Uiterlijk op 31 december 2030, en vervolgens om de twee jaar, evalueert de Commissie de toepassing van deze richtlijn en brengt zij daarover verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad. De Commissie beoordeelt met name of de doelstellingen van deze richtlijn verwezenlijkt zijn.

4.   In haar in lid 3 van dit artikel bedoelde verslag beoordeelt de Commissie of deze richtlijn, in het licht van de ontwikkelingen omtrent de vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden op diverse besluitvormingsniveaus in de gehele economie, en rekening houdend met de vraag of de geboekte vooruitgang voldoende duurzaam is, een efficiënt en doeltreffend instrument is om het genderevenwicht in de raden te verbeteren. Op basis van die beoordeling gaat de Commissie na of de geldigheidsduur van deze richtlijn moet worden verlengd tot na 31 december 2038, dan wel of de richtlijn moet worden gewijzigd, bijvoorbeeld door niet-beursgenoteerde ondernemingen die niet onder de definitie van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen vallen, op te nemen in het toepassingsgebied, of door de voorwaarden van artikel 12, lid 1, eerste alinea, punt a), zo te wijzigen dat ze zorgen voor verdere vooruitgang in de richting van een evenwichtigere gendervertegenwoordiging in uitvoerende en niet-uitvoerende bestuursfuncties of in alle functies van bestuurder in beursgenoteerde ondernemingen.

Artikel 14

Inwerkingtreding en geldigheidsduur

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij verstrijkt op 31 december 2038.

Artikel 15

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 133 van 9.5.2013, blz. 68.

(2)  PB C 218 van 30.7.2013, blz. 33.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 20 november 2013 (PB C 436 van 24.11.2016, blz. 225) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 17 oktober 2022. Standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Aanbeveling 84/635/EEG van de Raad van 13 december 1984 betreffende de bevordering van positieve acties voor vrouwen (PB L 331 van 19.12.1984, blz. 34).

(5)  Aanbeveling 96/694/EG van de Raad van 2 december 1996 betreffende de evenwichtige deelneming van vrouwen en mannen aan het besluitvormingsproces (PB L 319 van 10.12.1996, blz. 11).

(6)  https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2021/05/08/the-porto-declaration/

(7)  Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 79).

(8)  Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen (PB L 318 van 17.11.2006, blz. 17).

(9)  Zie arrest van het Hof van Justitie van 17 oktober 1995, Kalanke/Freie Hansestadt Bremen, C-450/93, ECLI:EU:C:1995:322; arrest van het Hof van Justitie van 11 november 1997, Marschall/Land Nordrhein-Westfalen, C-409/95, ECLI:EU:C:1997:533; arrest van het Hof van Justitie van 28 maart 2000, Badeck et al., C-158/97, ECLI:EU:C:2000:163; arrest van het Hof van Justitie van 6 juli 2000, Abrahamsson en Anderson, C-407/98, ECLI:EU:C:2000:367.

(10)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(12)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(13)  Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23).


BIJLAGE

Streefcijfers voor bestuurders van het ondervertegenwoordigde geslacht

Aantal functies in de raad

Minimumaantal niet-uitvoerende bestuurders van het ondervertegenwoordigde geslacht dat nodig is om te voldoen aan de doelstelling van 40 % (artikel 5, lid 1, punt a))

Minimumaantal bestuurders van het ondervertegenwoordigde geslacht dat nodig is om te voldoen aan de doelstelling van 33 % (artikel 5, lid 1, punt b))

1

2

3

1 (33,3  %)

1 (33,3  %)

4

1 (25  %)

1 (25  %)

5

2 (40  %)

2 (40  %)

6

2 (33,3  %)

2 (33,3  %)

7

3 (42,9  %)

2 (28,6  %)

8

3 (37,5  %)

3 (37,5  %)

9

4 (44,4  %)

3 (33,3  %)

10

4 (40  %)

3 (30  %)

11

4 (36,4  %)

4 (36,4  %)

12

5 (41,7  %)

4 (33,3  %)

13

5 (38,4  %)

4 (30,8  %)

14

6 (42,9  %)

5 (35,7  %)

15

6 (40  %)

5 (33,3  %)

16

6 (37,5  %)

5 (31,3  %)

17

7 (41,2  %)

6 (35,3  %)

18

7 (38,9  %)

6 (33,3  %)

19

8 (42,1  %)

6 (31,6  %)

20

8 (40  %)

7 (35  %)

21

8 (38,1  %)

7 (33,3  %)

22

9 (40,1  %)

7 (31,8  %)

23

9 (39,1  %)

8 (34,8  %)

24

10 (41,7  %)

8 (33,3  %)

25

10 (40  %)

8 (32  %)

26

10 (38,5  %)

9 (34,6  %)

27

11 (40,7  %)

9 (33,3  %)

28

11 (39,3  %)

9 (32,1  %)

29

12 (41,4  %)

10 (34,5  %)

30

12 (40  %)

10 (33,3  %)


15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/31


Motivering van de Raad: Standpunt (EU) nr. 3/2022 van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake het verbeteren van het genderevenwicht bij bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen

(2022/C 433/05)

I.   INLEIDING

1.

De Europese Commissie heeft bovengenoemd voorstel op 14 november 2012 bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.

2.

Het voorstel was bedoeld om het ernstige probleem van de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de raden van beursgenoteerde ondernemingen aan te pakken.

3.

Het Europees Parlement heeft tijdens zijn 7e zittingsperiode de Commissie juridische zaken (JURI) en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid (FEMM) aangewezen als de commissies die gezamenlijk voor het wetgevingsvoorstel verantwoordelijk zijn. De Commissie JURI en de Commissie FEMM hebben respectievelijk mevrouw Evelyn Regner (SD, AT) en mevrouw Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (PPE, EL) tot corapporteurs benoemd en hebben op 14 oktober 2013 over het verslag gestemd. Het Europees Parlement stelde op 20 november 2013 zijn standpunt in eerste lezing vast, met daarin 66 amendementen (1).

4.

Tijdens de 9e zittingsperiode van het Europees Parlement hebben de Commissie JURI en de Commissie FEMM respectievelijk mevrouw Lara Wolters (SD, NL) en mevrouw Evelyn Regner (SD, AT) tot corapporteurs benoemd en nadat de Raad zijn algemene oriëntatie over het voorstel had bereikt, hebben zij op 16 maart 2022 gezamenlijk besloten interinstitutionele onderhandelingen te openen op basis van het standpunt van het Parlement in eerste lezing.

5.

In de Raad heeft de Groep sociale vraagstukken het voorstel op 1 februari 2013 een eerste keer besproken. De groep heeft ook de effectbeoordeling besproken tijdens deze en de erop volgende vergadering (van 18 februari 2013 en 25 maart 2013).

6.

Er zijn voortgangsverslagen ingediend bij de Raad Epsco op 20 juni 2013, 9 december 2013, 19 juni 2014, 11 december 2014 en 18 juni 2015. De Raad Epsco heeft op 7 december 2015 een compromistekst van het voorzitterschap besproken, maar kon geen gekwalificeerde meerderheid bereiken. Een volgend voortgangsverslag werd op 15 juni 2017 bij de Raad Epsco ingediend. Na verdere besprekingen op verschillende niveaus heeft de Raad op 14 maart 2022 een algemene oriëntatie bereikt (2).

7.

Tussen maart en juni 2022 hebben het Europees Parlement, de Raad en, als bemiddelaar, de Commissie onderhandelingen gevoerd om tot een akkoord over het voorstel te komen. Op 7 juni 2022 bereikten de onderhandelaars een voorlopig akkoord over een compromistekst (3), die vervolgens op 15 juni 2022 werd besproken en onderschreven door het Comité van permanente vertegenwoordigers.

8.

De Raad heeft bij zijn werkzaamheden ook rekening gehouden met het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 13 februari 2013 en van het Comité van de Regio's van 30 mei 2013.

9.

Gezien het voorlopig akkoord tussen de twee wetgevers zal de Raad, nadat het voorstel door de juristen-vertalers is bijgewerkt, naar verwachting in oktober 2022 zijn standpunt in eerste lezing vaststellen.

II.   DOELSTELLING

10.

In het voorstel van de Commissie wordt voorzien in een kwantitatieve doelstelling van 40 % voor het aandeel van het ondervertegenwoordigde geslacht in de raden van beursgenoteerde ondernemingen en in een verplichting om deze doelstelling na te streven, onder meer door procedureregels in te voeren voor de selectie en benoeming van niet-uitvoerende bestuurders.

III.   ANALYSE VAN HET STANDPUNT VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

A.   Algemeen

11.

Op basis van het Commissievoorstel hebben het Europees Parlement en de Raad onderhandeld opdat een akkoord kan worden bereikt op het moment dat de Raad zijn standpunt in eerste lezing bepaalt (akkoord in vervroegde tweede lezing). De tekst van het ontwerpstandpunt van de Raad stemt volledig overeen met het compromis tussen de twee wetgevers.

12.

Het standpunt van het Parlement in eerste lezing bevestigde in grote lijnen de aanpak van de Commissie in haar voorstel, waarin een minimumnorm werd voorgesteld voor eerlijke en transparante selectieprocedures ter verbetering van het genderevenwicht in raden, maar waarin geen bindende quota werden vastgesteld. In de algemene oriëntatie van de Raad, waarover meer dan negen jaar na het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeenstemming werd bereikt, werd deze aanpak ook onderschreven, maar werd tevens benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de verschillende middelen waarmee de lidstaten de doelstellingen van de richtlijn kunnen verwezenlijken, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel.

13.

Hieronder volgen de belangrijkste elementen van het compromis dat wordt belichaamd in het standpunt van de Raad in eerste lezing.

B.   Structuur en toepassingsgebied

a.   Herschikking van de tekst

14.

De Raad heeft de tekst anders ingedeeld om de tekst duidelijker te maken en het onderscheid tussen de doelstellingen die door beursgenoteerde ondernemingen moeten worden nagestreefd en de middelen om deze te verwezenlijken (zie de artikelen 5 en 6) te benadrukken en om de andere bepalingen, waaronder die betreffende individuele doelstellingen, verslaglegging en organen voor de bevordering van gelijkheid (zie de artikelen 5, 7 en 10) te verduidelijken. Dankzij deze herschikking kon ook de werking van de opschortingsclausule worden verduidelijkt (zie hieronder). Om duidelijk te maken dat opschorting gebeurt bij de uitvoering van de richtlijn, tijdens de onderhandelingen tussen de twee wetgevers, werd het desbetreffende artikel naar verderop in de tekst (zie artikel 12) verplaatst. De rest van de structuur van de overeengekomen tekst volgt dezelfde logica als de algemene oriëntatie van de Raad.

b.   Titel

15.

De titel van het oorspronkelijke voorstel had enkel betrekking op niet-uitvoerende bestuurders, hoewel het voorstel in werkelijkheid ook bepalingen bevatte die ook op uitvoerende bestuurders van toepassing waren. Voor de duidelijkheid heeft de Raad de titel gewijzigd om uit te leggen dat de richtlijn van toepassing is op alle bestuurders, d.w.z. zowel uitvoerende als niet-uitvoerende bestuurders. In de gehele tekst werd waar nodig dezelfde verduidelijking toegevoegd. Deze aanpak werd door de twee wetgevers tijdens de onderhandelingen overeengekomen en blijft in de compromistekst behouden.

c.   Definities (artikel 3)

16.

In de compromistekst zijn de belangrijkste definities afgestemd op de algemene oriëntatie van de Raad. In het bijzonder verwijst de definitie van “beursgenoteerde onderneming” naar een onderneming die haar statutaire zetel in een lidstaat heeft en waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt.

d.   Doelstellingen (artikel 5)

17.

Het voorstel van de Europese Commissie bevatte reeds twee alternatieve doelstellingen: 40 % voor niet-uitvoerende bestuurders of 33 % voor alle bestuurders, hoewel deze laatste optie er minder in aan bod kwam. De Raad heeft beide doelstellingen expliciet geformuleerd ter verduidelijking van het toepassingsgebied en de voorziene alternatieven. Het Europees Parlement vond die wijziging niet nodig en sprak er zijn bezorgdheid over uit dat het er met die wijziging mogelijk op zou lijken dat het ambitieniveau wordt verlaagd. Bij wijze van compromis werd artikel 5 enigszins geherformuleerd zodat het niet langer de zinsnede “na te streven” bevat, maar in plaats daarvan verwijst naar de verplichting van de lidstaten om te zorgen dat beursgenoteerde ondernemingen een van beide doelstellingen “verwezenlijken”. De doelstellingen zelf zijn echter ongewijzigd gelaten.

e.   Openbare versus particuliere ondernemingen, en ondernemingen waarvan het personeel voor minder dan 10 % uit leden van het ondervertegenwoordigde geslacht bestaat

18.

De Raad wenste de bepaling te schrappen waarin een onderscheid werd gemaakt tussen openbare en particuliere ondernemingen. Voor openbare ondernemingen geldt namelijk een eerdere streefdatum. Het Parlement wenste van zijn kant de bepaling te schrappen die de lidstaten de mogelijkheid biedt om ondernemingen waarvan het personeel voor minder dan 10 % uit leden van het ondervertegenwoordigde geslacht bestaat, vrij te stellen van de hoofdbepalingen. Bij wijze van compromis werden beide bepalingen geschrapt.

C.   Selectieprocedures

a.   Positieve actie (artikel 6)

19.

Het standpunt van het Parlement bevatte verschillende bepalingen die van toepassing waren op de voorselectiefase. Bij wijze van compromis kwamen de twee wetgevers een bewoording overeen die duidelijk maakt dat positieve actie voor het volledige selectieproces geldt. In overeenstemming met deze aanpak en in het licht van de vaste rechtspraak ter zake wordt er in de compromistekst gespecificeerd dat de doelstelling om het genderevenwicht te verbeteren het gehele proces moet beheersen, ook de voorselectie, en dat voorrang moet worden gegeven, echter niet automatisch of onvoorwaardelijk, aan het ondervertegenwoordigde geslacht voor zover de kandidaat dezelfde kwalificaties heeft als de kandidaat van het andere geslacht.

b.   Informatievereisten (artikel 6, lid 3)

20.

Het standpunt van het Parlement voorzag in een uitbreiding van de lijst met informatie die ondernemingen aan afgewezen kandidaten moeten verstrekken. Als onderdeel van het algemene compromis werden de desbetreffende bepalingen echter gehandhaafd in een vorm die dicht aanleunt bij wat de Commissie oorspronkelijk had voorgesteld.

D.   Opschortingsclausule (artikel 12)

21.

In zijn algemene oriëntatie heeft de Raad met het oog op de subsidiariteit de opschortingsclausule van het Commissievoorstel verder uitgewerkt en verfijnd, teneinde de nodige flexibiliteit te bieden aan de lidstaten die reeds even doeltreffende maatregelen hadden genomen ter verbetering van het genderevenwicht in raden en derhalve in staat moeten worden gesteld de in de richtlijn vastgestelde procedurele vereisten op te schorten. Het Parlement was echter van mening dat de opschortingsclausule in de tekst van de Raad mogelijk te vaag en deels ook onduidelijk was, wat de indruk zou wekken van een maas in de wetgeving. Bij wijze van compromis zijn de twee wetgevers overeengekomen te specificeren dat de opschortingsclausule enkel beschikbaar zou zijn voor lidstaten die reeds nationale maatregelen hadden vastgesteld die aantoonbaar “even doeltreffend” zijn, wat betekent dat ofwel bindende kwantitatieve maatregelen in de nationale wetgeving, ofwel feitelijke resultaten in termen van een bepaald behaald percentage vereist zijn. Bovendien wordt er in de compromistekst bepaald dat een lidstaat pas gebruik kan maken van de opschortingsclausule als aan de voorwaarden is voldaan op de dag van inwerkingtreding van de richtlijn.

22.

Daarnaast bevat het compromis een gesloten lijst met voorwaarden waaraan de lidstaten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een opschorting en een duidelijkere beschrijving van de kernelementen die de nationale wetgeving moet bevatten. Ook is de aanvullende optie van het Commissievoorstel weggelaten waarbij een opschorting mogelijk zou zijn geweest bij een momentum richting vooruitgang (in plaats van een specifiek reeds bereikt percentage). Daarnaast werd er in het artikel inzake evaluatie een bepaling opgenomen op grond waarvan de Commissie in haar verslag van 2030 moet nagaan of de voorwaarden van de opschortingsclausule eventueel moeten worden herzien. Bovendien zullen de lidstaten die van de opschortingsclausule gebruikmaken niet alleen moeten melden of en hoe zij aan de toepasselijke voorwaarden hebben voldaan, maar ook of zij verdere vooruitgang boeken richting een meer evenwichtige vertegenwoordiging van beide geslachten, wat overeenstemt met hun bredere verplichting om verslag uit te brengen over hun vorderingen in het algemeen. In het compromis wordt ook bepaald dat de lidstaten de richtlijn toepassen en dat de Commissie verslag uitbrengt over deze toepassing.

E.   Datums en termijnen (artikel 5)

23.

Gezien het aantal jaren dat is verstreken sinds het voorstel voor het eerst werd opgesteld, heeft de Raad de datums en termijnen in zijn algemene oriëntatie bijgewerkt. Het Parlement nam reeds in 2013 zijn standpunt aan en heeft echter niet de gelegenheid gehad om een dergelijke bijwerking uit te voeren. De onderhandelingen tussen de twee wetgevers waren toegespitst op de uiterste datum van omzetting en de streefdatum die is vastgesteld onder verwijzing naar de doelstellingen van de richtlijn. Het Parlement drong daarbij aan op een strakker tijdschema. In het overeengekomen compromis wordt teruggegrepen naar een standaard omzettingstermijn van twee jaar en wordt een streefdatum voor het bereiken van de kwantitatieve doelstellingen vastgelegd, namelijk 30 juni 2026, halverwege tussen de respectieve mandaten van de twee wetgevers.

F.   Sancties (artikel 8)

24.

Er bestond een aanzienlijke kloof tussen het standpunt in de algemene oriëntatie van de Raad, waarin een korte en algemene formulering werd behouden met verwijzing naar “handhavingsmaatregelen”, en dat van het Parlement, dat meer in detail trad en de lidstaten ertoe zou hebben verplicht om bepaalde sancties in te voeren, zoals boetes, nietigverklaring van benoemingen en uitsluiting van openbare aanbestedingen en van toegang tot Europese fondsen. In de overeengekomen compromistekst wordt de term “sancties” gebruikt en wordt het oorspronkelijke idee van de Commissie overgenomen om enkel bij wijze van voorbeeld boetes en de nietigverklaring van benoemingen te vermelden. Er is ook een algemene bepaling inzake openbare aanbestedingen opgenomen die de lidstaten ertoe verplicht ervoor te zorgen dat beursgenoteerde ondernemingen bij de uitvoering van overheidsopdrachten en concessies voldoen aan de toepasselijke sociaal- en arbeidsrechtelijke verplichtingen, in overeenstemming met de toepasselijke EU-wetgeving. Ten slotte is in de tekst ook een alternatieve vorm van sanctie of informele stimulans opgenomen als onderdeel van het compromis, namelijk de bekendmaking door de lidstaten van een lijst met ondernemingen die de kwantitatieve doelstellingen van de richtlijn hebben gehaald.

G.   Evaluatie (artikel 13)

25.

In zijn standpunt overwoog het Parlement het voor de Commissie expliciet mogelijk te maken een herziening van het toepassingsgebied van de richtlijn voor te stellen om de Europese instellingen en organen, niet-beursgenoteerde ondernemingen, sancties en de opschortingsclausule op te nemen. De Raad was voorstander van een meer algemene formulering, in de wetenschap dat de Commissie in ieder geval het initiatiefrecht heeft om te beslissen over toekomstige voorstellen tot herziening of aanvulling van de richtlijn. In de compromistekst wordt de Commissie verzocht om in haar verslag van 2030 na te gaan of de richtlijn doeltreffend is, te bekijken of het toepassingsgebied van de richtlijn later moet worden uitgebreid tot niet-beursgenoteerde ondernemingen die geen kmo's zijn, en een van de voorwaarden van de opschortingsclausule, namelijk die welke gebaseerd is op de geboekte vooruitgang (artikel 12, lid 1, punt a)), te onderzoeken. Kmo's en de EU-instellingen vallen duidelijk niet onder het artikel inzake evaluatie, zoals blijkt uit het compromis dat werd bereikt. Er is echter wel een overweging toegevoegd over de voorbeeldrol van de EU-instellingen om nota te nemen van de bestaande gelijkheidsstrategieën (overweging 12).

H.   Technische bijlage

26.

De Raad heeft aan zijn standpunt een technische bijlage toegevoegd waarin het specifieke aantal bestuursfuncties wordt vermeld dat nodig is om de kwantitatieve doelstellingen te bereiken die in de richtlijn in percentages worden uitgedrukt. Deze bijlage is opgenomen in het compromis waarover de twee wetgevers overeenstemming hebben bereikt.

IV.   CONCLUSIE

27.

In het standpunt van de Raad worden de hoofddoelstellingen van het voorstel van de Europese Commissie behouden. Het standpunt eerbiedigt volledig het compromis dat tussen de Raad en het Europees Parlement, met de steun van de Commissie, tijdens de informele onderhandelingen is bereikt.

28.

Het door de twee wetgevers bereikte compromis is in een brief van de voorzitters van de Commissie JURI en de Commissie FEMM van het Europees Parlement d.d. 16 juni 2022 bevestigd. Het zal naar verwachting te zijner tijd als standpunt in eerste lezing door de Raad worden aangenomen.

(1)  P7_TA(2013)0488.

(2)  Doc. 6468/22 + ADD 1.

(3)  Doc. 9880/22 + ADD 1.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/36


Wisselkoersen van de euro (1)

14 november 2022

(2022/C 433/06)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,0319

JPY

Japanse yen

144,86

DKK

Deense kroon

7,4382

GBP

Pond sterling

0,87513

SEK

Zweedse kroon

10,7713

CHF

Zwitserse frank

0,9751

ISK

IJslandse kroon

150,30

NOK

Noorse kroon

10,3143

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

24,289

HUF

Hongaarse forint

407,28

PLN

Poolse zloty

4,6898

RON

Roemeense leu

4,9043

TRY

Turkse lira

19,1923

AUD

Australische dollar

1,5427

CAD

Canadese dollar

1,3706

HKD

Hongkongse dollar

8,0852

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,6957

SGD

Singaporese dollar

1,4177

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 369,32

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

17,8393

CNY

Chinese yuan renminbi

7,2906

HRK

Kroatische kuna

7,5465

IDR

Indonesische roepia

16 052,12

MYR

Maleisische ringgit

4,7429

PHP

Filipijnse peso

59,040

RUB

Russische roebel

 

THB

Thaise baht

36,978

BRL

Braziliaanse real

5,4605

MXN

Mexicaanse peso

20,0985

INR

Indiase roepie

83,7779


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


Raad

15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/37


Kennisgeving aan de personen en de entiteit die zijn onderworpen aan de beperkende maatregelen van Besluit (GBVB) 2018/1544 van de Raad, als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2022/2232 van de Raad, en van Verordening (EU) 2018/1542 van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2228 van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen de proliferatie en het gebruik van chemische wapens

(2022/C 433/07)

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de personen en de entiteit die worden genoemd in de bijlage bij Besluit (GBVB) 2018/1544 van de Raad (1), als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2022/2232 van de Raad (2), en in bijlage I bij Verordening (EU) 2018/1542 van de Raad (3), als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2228 van de Raad (4), betreffende beperkende maatregelen tegen de proliferatie en het gebruik van chemische wapens.

De Raad van de Europese Unie heeft besloten dat de in de bovengenoemde bijlagen vermelde personen en entiteit moeten worden opgenomen op de lijst van personen en entiteiten die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van Besluit (GBVB) 2018/1544 en van Verordening (EU) 2018/1542 betreffende beperkende maatregelen tegen de proliferatie en het gebruik van chemische wapens. De redenen voor de opneming van de betrokken personen en entiteit staan in de desbetreffende vermeldingen in deze bijlagen.

De betrokken personen en entiteit worden erop geattendeerd dat zij de bevoegde instanties van de desbetreffende lidstaat of lidstaten, vermeld op de websites in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1542, kunnen verzoeken om toestemming voor het gebruik van bevroren tegoeden voor basisbehoeften of specifieke betalingen (zie artikel 3 van de verordening).

De betrokken personen en entiteit kunnen vóór 19 juni 2023 bij de Raad een gemotiveerd verzoek indienen om het besluit hen op bovengenoemde lijsten op te nemen, te heroverwegen. Dit verzoek dient aan het volgende adres te worden gericht:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX 1

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

Met ingekomen opmerkingen zal rekening worden gehouden bij de regelmatige toetsing van de lijst door de Raad, overeenkomstig artikel 8 van Besluit (GBVB) 2018/1544 en artikel 12, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1542.

Tevens worden de betrokken personen en entiteit erop geattendeerd dat zij tegen het besluit van de Raad beroep kunnen instellen bij het Gerecht van de Europese Unie, overeenkomstig de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 275, tweede alinea, en artikel 263, vierde en zesde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.


(1)  PB L 259 van 16.10.2018, blz. 25.

(2)  PB L 293 van 14.11.2022, blz. 32.

(3)  PB L 259 van 16.10.2018, blz. 12.

(4)  PB L 293 van 14.11.2022, blz. 1.


15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/38


Kennisgeving ter attentie van de betrokkenen op wie de beperkende maatregelen van Besluit (GBVB) 2018/1544 van de Raad en van Verordening (EU) 2018/1542 van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen de proliferatie en het gebruik van chemische wapens van toepassing zijn

(2022/C 433/08)

De aandacht van de betrokkenen wordt gevestigd op onderstaande informatie overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (1).

De rechtsgronden voor deze gegevensverwerking zijn Besluit GBVB 2018/1544 van de Raad (2), als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2022/2232 van de Raad (3), en Verordening (EU) 2018/1542 van de Raad (4), als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2228 van de Raad (5).

De verwerkingsverantwoordelijke is de afdeling RELEX.1 van het directoraat-generaal Buitenlandse Betrekkingen (Relex) van het secretariaat-generaal van de Raad (SGR), waarmee contact kan worden opgenomen op het volgende adres:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX 1

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

De functionaris voor gegevensbescherming van het SGR is bereikbaar op het volgende adres:

Functionaris voor gegevensbescherming

data.protection@consilium.europa.eu

Het doel van de gegevensverwerking is het opstellen en actualiseren van de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn overeenkomstig Besluit (GBVB) 2018/1544 van de Raad, als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2022/2232 van de Raad, en Verordening (EU) 2018/1542 van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2228 van de Raad.

De betrokkenen zijn de natuurlijke personen die voldoen aan de criteria voor plaatsing op de lijst als vastgesteld in Besluit (GBVB) 2018/1544 en in Verordening (EU) 2018/1542.

De verzamelde persoonsgegevens omvatten gegevens die nodig zijn voor de correcte identificatie van de betrokkene, de motivering van de plaatsing op de lijst en eventuele andere hiermee verband houdende gegevens.

De verzamelde persoonsgegevens kunnen zo nodig worden gedeeld met de Europese Dienst voor extern optreden en met de Commissie.

Onverminderd de beperkingen uit hoofde van artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725, worden de rechten van de betrokkenen, waaronder het recht van toegang, het recht op rectificatie en het recht van bezwaar, uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725.

De persoonsgegevens worden bewaard gedurende vijf jaar vanaf het moment waarop de betrokkene is verwijderd van de lijst van personen op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn of de geldigheidsduur van de maatregel is verstreken, dan wel voor de duur van eventueel begonnen gerechtelijke procedures.

Onverminderd het gebruik van een eventuele voorziening in rechte, een administratief beroep of een buitengerechtelijk beroep, kunnen betrokkenen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming een klacht indienen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 (edps@edps.europa.eu).


(1)  PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39.

(2)  PB L 259 van 16.10.2018, blz. 25.

(3)  PB L 293 van 14.11.2022, blz. 32.

(4)  PB L 259 van 16.10.2018, blz. 12.

(5)  PB L 293 van 14.11.2022, blz. 1.


15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/40


Kennisgeving aan de personen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van Besluit 2014/145/GBVB van de Raad, als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2022/2233 van de Raad, en van Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2229 van de Raad, betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

(2022/C 433/09)

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de personen, entiteiten en lichamen die worden genoemd in de bijlage bij Besluit 2014/145/GBVB van de Raad (1), als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2022/2233 van de Raad (2), en in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad (3), als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2229 van de Raad (4), betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen.

De Raad van de Europese Unie heeft besloten dat deze personen, entiteiten en lichamen moeten worden opgenomen op de lijst van personen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van Besluit 2014/145/GBVB van de Raad en van Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad, betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen. De redenen voor de aanwijzing van deze personen, entiteiten en lichamen staan in de desbetreffende vermeldingen in die bijlagen.

De betrokken personen, entiteiten en lichamen worden erop geattendeerd dat zij de bevoegde instanties van de desbetreffende lidstaat of lidstaten, genoemd op de websites in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad, kunnen verzoeken om toestemming voor het gebruik van bevroren tegoeden voor basisbehoeften of specifieke betalingen (zie artikel 4 van de verordening).

De betrokken personen, entiteiten en lichamen kunnen vóór 30 december 2022 bij de Raad een verzoek indienen tot heroverweging van het besluit hen op de bovengenoemde lijst te plaatsen. Dit verzoek moet vergezeld gaan van bewijsstukken en aan onderstaand adres worden gericht:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX 1

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

Tevens worden de betrokken personen, entiteiten en lichamen erop geattendeerd dat zij bij het Gerecht van de Europese Unie beroep kunnen instellen tegen het besluit van de Raad, overeenkomstig de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 275, tweede alinea, en artikel 263, vierde en zesde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.


(1)  PB L 78 van 17.3.2014, blz. 16.

(2)  PB L 293 van 14.11.2022, blz. 40.

(3)  PB L 78 van 17.3.2014, blz. 6.

(4)  PB L 293 van 14.11.2022, blz. 9.


15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/41


Kennisgeving aan de natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van Besluit 2014/145/GBVB van de Raad, als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2022/2233 van de Raad, en van Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2229 van de Raad, betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

(2022/C 433/10)

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten en lichamen die worden genoemd in de bijlage bij Besluit 2014/145/GBVB van de Raad (1), als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2022/2233 van de Raad (2), en in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad (3), als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2229 van de Raad (4), betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen.

Artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 269/2014 voert voor deze natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen de verplichting in om vóór 1 september 2022 of binnen zes weken na de datum van opname op de lijst in bijlage I als dit later is, tegoeden of economische middelen die onder de jurisdictie van een lidstaat vallen en toebehoren aan, eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van hen, te melden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar deze tegoeden of economische middelen zich bevinden. Zij moeten met de bevoegde autoriteit samenwerken bij de verificatie van deze informatie. Het niet-nakomen van deze verplichtingen zal worden beschouwd als het omzeilen van de maatregelen inzake de bevriezing van tegoeden en van economische middelen.

De te melden informatie moet worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, via haar website, zoals aangegeven in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 269/2014 (5).

De meldingsplicht uit hoofde van artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 269/2014 geldt pas per 1 januari 2023 ten aanzien van tegoeden of economische middelen die zich bevinden in een lidstaat waarin al vóór 21 juli 2022 een soortgelijke meldingsplicht gold krachtens zijn nationaal recht.


(1)  PB L 78 van 17.3.2014, blz. 16.

(2)  PB L 293 van 14.11.2022, blz. 40.

(3)  PB L 78 van 17.3.2014, blz. 6.

(4)  PB L 293 van 14.11.2022, blz. 9.

(5)  Laatste geconsolideerde versie: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A02014R0269-20220916&qid=1666170179071


15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/42


Kennisgeving aan de betrokkenen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van Besluit 2014/145/GBVB van de Raad en van Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

(2022/C 433/11)

De betrokkenen wordt geattendeerd op onderstaande informatie, conform artikel 16 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (1).

De rechtsgronden voor de verwerking van gegevens zijn Besluit 2014/145/GBVB van de Raad (2), als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2022/2233 van de Raad (3), en Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad (4), als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2229 van de Raad (5).

De verwerkingsverantwoordelijke is de afdeling RELEX.1 van het directoraat-generaal Buitenlandse Betrekkingen (RELEX) van het secretariaat-generaal van de Raad (SGR), waarmee contact kan worden opgenomen op het volgende adres:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX 1

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

De functionaris voor gegevensbescherming van het SGR is bereikbaar op het volgende adres:

Functionaris voor gegevensbescherming

data.protection@consilium.europa.eu

Doel van de gegevensverwerking is het opstellen en actualiseren van de lijst van personen tegen wie beperkende maatregelen zijn genomen overeenkomstig Besluit 2014/145/GBVB, als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2022/2233, en Verordening (EU) nr. 269/2014, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2229.

De betrokkenen zijn de natuurlijke personen die voldoen aan de criteria voor plaatsing op de lijst als vastgesteld bij Besluit 2014/145/GBVB en Verordening (EU) nr. 269/2014.

De verzamelde persoonsgegevens omvatten gegevens die nodig zijn voor de correcte identificatie van de betrokkene, de motivering en eventuele andere daarmee verband houdende gegevens.

De verzamelde persoonsgegevens kunnen zo nodig worden meegedeeld aan de Europese Dienst voor extern optreden en aan de Commissie.

Onverminderd de beperkingen uit hoofde van artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725 worden de rechten van de betrokkenen, waaronder het recht van toegang, het recht op rectificatie en het recht van bezwaar, uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725.

De persoonsgegevens worden bewaard gedurende vijf jaar na het moment waarop de betrokkene is verwijderd van de lijst van personen tegen wie beperkende maatregelen zijn genomen of waarop de geldigheidsduur van de maatregel is verstreken, dan wel voor de duur van eventueel begonnen gerechtelijke procedures.

Onverminderd een eventueel rechterlijk, administratief of buitengerechtelijk beroep kunnen betrokkenen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming een klacht indienen, conform Verordening (EU) 2018/1725 (edps@edps.europa.eu).


(1)  PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39.

(2)  PB L 78 van 17.3.2014, blz. 16.

(3)  PB L 293 van 14.11.2022, blz. 40.

(4)  PB L 78 van 17.3.2014, blz. 6.

(5)  PB L 293 van 14.11.2022, blz. 9.


15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/44


Kennisgeving aan de persoon op wie de maatregelen van Besluit 2011/235/GBVB van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/2234, en van Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2230 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Iran, van toepassing zijn

(2022/C 433/12)

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de persoon die wordt genoemd in de bijlage bij Besluit 2011/235/GBVB van de Raad (1), als uitgevoerd bij Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/2234 van de Raad (2), en in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad (3), als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2230 van de Raad (4) betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Iran.

De Raad van de Europese Unie heeft besloten dat deze persoon moet worden opgenomen in de lijst van personen en entiteiten die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van Besluit 2011/235/GBVB en van Verordening (EU) nr. 359/2011.

De betrokken persoon wordt erop geattendeerd dat hij bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat/lidstaten in kwestie, vermeld op de websites in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 359/2011, een verzoek kan indienen tot verstrekking van een machtiging voor het gebruik van bevroren tegoeden voor basisbehoeften of specifieke betalingen (zie artikel 4 van de verordening).

De betrokken persoon kan vóór 31 december 2022, onder overlegging van bewijsstukken, op onderstaand adres een verzoek bij de Raad indienen tot heroverweging van het besluit hem op bovengenoemde lijst te plaatsen:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX 1

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

Tevens wordt de betrokken persoon erop geattendeerd dat hij bij het Gerecht van de Europese Unie beroep tegen het besluit van de Raad kan aantekenen, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 275, tweede alinea, en artikel 263, vierde en zesde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.


(1)  PB L 100 van 14.4.2011, blz. 51.

(2)  PB LI 294 van 14.11.2022, blz. 43

(3)  PB L 100 van 14.4.2011, blz. 1.

(4)  PB LI 294 van 14.11.2022, blz. 13


15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/45


Kennisgeving aan de betrokkenen op wie de beperkende maatregelen van Besluit 2011/235/GBVB van de Raad en Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad, betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Iran, van toepassing zijn

(2022/C 433/13)

Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (1) wordt de aandacht van de betrokkenen gevestigd op onderstaande informatie:

De rechtsgrond voor deze verwerking wordt gevormd door Besluit 2011/235/GBVB van de Raad (2), als uitgevoerd bij Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/2234 (3), en Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad (4), als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2230 van de Raad (5).

De verwerkingsverantwoordelijke is afdeling RELEX.1 van het directoraat-generaal Buitenlandse Betrekkingen (Relex) van het secretariaat-generaal van de Raad (SGR). De afdeling is als volgt te bereiken:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX 1

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

De functionaris voor gegevensbescherming van het SGR is bereikbaar op het volgende adres:

Functionaris voor gegevensbescherming

data.protection@consilium.europa.eu

Doel van de verwerking is het opstellen en actualiseren van de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn overeenkomstig Besluit 2011/235/GBVB, als uitgevoerd bij Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/2234, en Verordening (EU) nr. 359/2011, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2230.

De betrokkenen zijn de natuurlijke personen die voldoen aan de criteria voor plaatsing op de lijst als vastgelegd in Besluit 2011/235/GBVB en Verordening (EU) nr. 359/2011.

De verzamelde persoonsgegevens omvatten gegevens die nodig zijn voor de correcte identificatie van de betrokken persoon, de motivering en eventuele andere daarmee verband houdende gegevens.

De verzamelde persoonsgegevens kunnen zo nodig worden uitgewisseld met de Europese Dienst voor extern optreden en de Europese Commissie.

Onverminderd de beperkingen uit hoofde van artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725, worden de rechten van de betrokkenen, waaronder het recht van inzage, het recht op rectificatie en het recht van bezwaar, uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725.

De persoonsgegevens worden bewaard gedurende vijf jaar na het moment waarop de betrokkene is geschrapt van de lijst van personen op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn of waarop de geldigheidsduur van de maatregel is verstreken, of voor de duur van gerechtelijke procedures die eventueel zijn ingesteld.

Onverminderd een beroep op de rechter, een administratief beroep of een buitengerechtelijk beroep, kunnen betrokkenen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 een klacht indienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (edps@edps.europa.eu).


(1)  PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39.

(2)  PB L 100 van 14.4.2011, blz. 51.

(3)  PB LI 293 van 14.11.2022, blz. 43.

(4)  PB L 100 van 14.4.2011, blz. 1.

(5)  PB LI 293 van 14.11.2022, blz. 13.


15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/47


Kennisgeving aan de personen, entiteiten en lichamen waarop de maatregelen van Besluit 2011/235/GBVB van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/2235 van de Raad, en van Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2231 van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran, van toepassing zijn

(2022/C 433/14)

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de personen en entiteiten die worden genoemd in de bijlage bij Besluit 2011/235/GBVB van de Raad (1), als uitgevoerd bij Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/2235 van de Raad (2), en in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad (3), als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2231 van de Raad (4), betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran.

De Raad van de Europese Unie heeft besloten dat deze personen en entiteiten moeten worden opgenomen in de lijst van personen en entiteiten die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van Besluit 2011/235/GBVB en van Verordening (EU) nr. 359/2011.

De betrokken personen en entiteiten worden erop geattendeerd dat zij bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat/lidstaten in kwestie, vermeld op de websites in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 359/2011, een verzoek kunnen indienen tot verstrekking van een machtiging voor het gebruik van bevroren tegoeden voor basisbehoeften of specifieke betalingen (zie artikel 4 van de verordening).

De betrokken personen en entiteiten kunnen vóór 31 december 2022, onder overlegging van bewijsstukken, op onderstaand adres een verzoek bij de Raad indienen tot heroverweging van het besluit hen op bovengenoemde lijst te plaatsen:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX 1

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

Tevens worden de betrokken personen en entiteiten erop geattendeerd dat zij bij het Gerecht van de Europese Unie beroep tegen het besluit van de Raad kunnen aantekenen, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 275, tweede alinea, en artikel 263, vierde en zesde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.


(1)  PB L 100 van 14.4.2011, blz. 51.

(2)  PB L 293 van 14.11.2022, blz. 46.

(3)  PB L 100 van 14.4.2011, blz. 1.

(4)  PB L 293 van 14.11.2022, blz. 16.


15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/48


Kennisgeving aan de betrokkenen op wie de beperkende maatregelen van Besluit 2011/235/GBVB van de Raad en Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran, van toepassing zijn

(2022/C 433/15)

Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (1) wordt de aandacht van de betrokkenen gevestigd op onderstaande informatie:

De rechtsgrond voor deze verwerking wordt gevormd door Besluit 2011/235/GBVB (2), als uitgevoerd bij Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/2235 van de Raad (3), en Verordening (EU) nr. 359/2011 (4), als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2231 van de Raad (5).

De verwerkingsverantwoordelijke is afdeling RELEX.1 van het directoraat-generaal Buitenlandse Betrekkingen (Relex) van het secretariaat-generaal van de Raad (SGR). De afdeling is als volgt te bereiken:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX 1

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

De functionaris voor gegevensbescherming van het SGR is bereikbaar op het volgende adres:

Functionaris voor gegevensbescherming

data.protection@consilium.europa.eu

Doel van de verwerking is het opstellen en actualiseren van de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn overeenkomstig Besluit 2011/235/GBVB, als uitgevoerd bij Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/2235 van de Raad, en Verordening (EU) nr. 359/2011, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2231 van de Raad.

De betrokkenen zijn de natuurlijke personen die voldoen aan de criteria voor plaatsing op de lijst als vastgelegd in Besluit 2011/235/GBVB en Verordening (EU) nr. 359/2011.

De verzamelde persoonsgegevens omvatten gegevens die nodig zijn voor de correcte identificatie van de betrokken persoon, de motivering en eventuele andere daarmee verband houdende gegevens.

De verzamelde persoonsgegevens kunnen zo nodig worden uitgewisseld met de Europese Dienst voor extern optreden en de Europese Commissie.

Onverminderd de beperkingen uit hoofde van artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725, worden de rechten van de betrokkenen, waaronder het recht van inzage, het recht op rectificatie en het recht van bezwaar, uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725.

De persoonsgegevens worden bewaard gedurende vijf jaar na het moment waarop de betrokkene is geschrapt van de lijst van personen op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn of waarop de geldigheidsduur van de maatregel is verstreken, of voor de duur van gerechtelijke procedures die eventueel zijn ingesteld.

Onverminderd een beroep op de rechter, een administratief beroep of een buitengerechtelijk beroep, kunnen betrokkenen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 een klacht indienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (edps@edps.europa.eu).


(1)  PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39.

(2)  PB L 100 van 14.4.2011, blz. 51.

(3)  PB L 293 van 14.11.2022, blz. 46.

(4)  PB L 100 van 14.4.2011, blz. 1.

(5)  PB L 293 van 14.11.2022, blz. 16.


15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/50


De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van - ABDOLLAHI Hamed, AL-NASSER Abdelkarim Hussein Mohamed, AL YACOUB Ibrahim Salih Mohammed, ARBABSIAR Manssor, ASSADI Assadollah, BOUYERI Mohammed, EL HAJJ Hassan Hassan, AL-DIN Izz Hasan, MELIAD Farah, MOHAMMED Khalid Sheikh, SHAHLAI Abdul Reza, SHAKURI Ali Gholam, Al-Aqsa Martelarenbrigade, Communist Party of the Philippines' (de Filipijnse communistische partij), met inbegrip van New People's Army – NPA, Hizballah Military Wing (de militaire vleugel van Hezbollah), Ejército de Liberación Nacional (Nationaal Bevrijdingsleger), Popular Front for the Liberation of Palestine – PFLP (Volksfront voor de Bevrijding van Palestina), Popular Front for the Liberalisation of Palestine – General Command (Volksfront voor de Bevrijding van Palestina - Algemeen Commando), Sendero Luminoso – SL (Lichtend Pad), en Teyrbazen Azadiya Kurdistan – TAK (Koerdische Vrijheidsvalken) personen en groepen die opgenomen zijn op de lijst van personen, groepen en entiteiten die vallen onder de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme en Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme

(2022/C 433/16)

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de bovengenoemde personen en groepen die op de lijst in Besluit (GBVB) 2022/1241 (1) van de Raad en Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1230 van de Raad (2) zijn geplaatst.

In Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad (3) is bepaald dat alle tegoeden, andere financiële activa en economische middelen die in het bezit zijn van de betrokken personen en groepen, worden bevroren, en dat aan deze personen en groepen noch direct, noch indirect tegoeden, andere financiële activa of economische middelen ter beschikking mogen worden gesteld.

De Raad heeft nieuwe informatie ontvangen die relevant is voor de plaatsing op de lijst van de bovengenoemde personen en groepen. Op grond van die nieuwe informatie is de Raad voornemens zijn motiveringen dienovereenkomstig te wijzigen.

De betrokken personen en groepen kunnen de Raad verzoeken de beoogde motiveringen voor de handhaving op bovengenoemde lijst aan hen mede te delen. Die verzoeken moeten worden gericht aan:

Raad van de Europese Unie (t.a.v.: COMET designations)

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

Deze verzoeken dienen uiterlijk op 22 november 2022 te worden ingediend.

De personen en groepen kunnen te allen tijde, onder overlegging van eventuele bewijsstukken, de Raad verzoeken om heroverweging van het besluit om hen op de lijst te plaatsen en te handhaven; dat verzoek dient aan bovengenoemd adres te worden gericht. Het verzoek zal na ontvangst worden behandeld. In dat verband worden de betrokken personen en groepen erop geattendeerd dat de lijst overeenkomstig artikel 1, lid 6, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB regelmatig door de Raad wordt geëvalueerd (4).

De betrokken personen en groepen worden erop geattendeerd dat zij bij de in de bijlage bij de verordening vermelde bevoegde instanties van de betrokken lidstaat (lidstaten) een machtiging tot het gebruik van bevroren tegoeden voor essentiële behoeften of specifieke betalingen kunnen aanvragen (zie artikel 5, lid 2, van de verordening).


(1)  PB L 190 van 19.7.2022, blz. 133.

(2)  PB L 190 van 19.7.2022, blz. 1.

(3)  PB L 344 van 28.12.2001, blz. 70.

(4)  PB L 344 van 28.12.2001, blz. 93.


15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/51


Kennisgeving aan de personen die onderworpen zijn aan de restrictieve maatregelen van Besluit 2011/72/GBVB van de Raad en van Verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië

(2022/C 433/17)

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de personen die worden genoemd in de bijlage bij Besluit 2011/72/GBVB van de Raad (1) en in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad (2) betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië.

De Raad heeft van de Tunesische autoriteiten informatie ontvangen betreffende alle personen die zijn vermeld in de bijlage bij Besluit 2011/72/GBVB en in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011, welke informatie zal worden beoordeeld in het kader van de jaarlijkse toetsing van de restrictieve maatregelen. De betrokken personen worden er bij deze op geattendeerd, dat zij vóór 22 november 2022 de Raad kunnen verzoeken om de hun betreffende informatie aan hen mede te delen. Dit verzoek moet als volgt worden geadresseerd:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX 1

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

Met eventueel ontvangen opmerkingen zal rekening worden gehouden bij de periodieke toetsing door de Raad, overeenkomstig artikel 5 van Besluit 2011/72/GBVB en artikel 12, lid 4, van Verordening (EU) nr. 101/2011.


(1)  PB L 28 van 2.2.2011, blz. 62.

(2)  PB L 31 van 5.2.2011, blz. 1.


Rekenkamer

15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/52


Jaarverslag over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2021

(2022/C 433/18)

De Europese Rekenkamer zal haar Jaarverslag over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2021, vergezeld van hun antwoorden, publiceren op 15 november 2022.

Het verslag kan op 15 november 2022 vanaf 17.00 uur rechtstreeks worden ingezien op of gedownload van de website van de Europese Rekenkamer:

 

https://www.eca.europa.eu/nl/Pages/DocItem.aspx?did=62403.


INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/53


Kennisgeving van het Ministerie van Milieubeheer van de Tsjechische Republiek overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen

(2022/C 433/19)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen, deelt het Ministerie van Milieubeheer hierbij mee dat het een aanvraag voor voorafgaande toestemming heeft ontvangen met betrekking tot een voorstel tot oprichting van de winningslocatie Karviná-Doly IV voor de exploitatie van het aardgasveld bij kolenlaag Důl Darkov, installatie nr. 3 (registratienr. 070423). De aanvraag heeft betrekking op een veelhoekig gebied van ongeveer 4,49875 km2. Het gebied ligt in het kadastrale gebied van de gemeenten Karviná-Doly, Stonava en Darkov in de regio Moravië-Silezië (in het noordoosten van Tsjechië).

Onder verwijzing naar de in de titel genoemde richtlijn en afdeling 24 van Wet nr. 44/1988 inzake de bescherming en de exploitatie van delfstoffen (de Mijnbouwwet), zoals gewijzigd, nodigt het Tsjechische Ministerie van Milieubeheer rechtspersonen of natuurlijke personen die gemachtigd zijn mijnbouwactiviteiten uit te voeren (aanbestedende diensten) uit om een concurrerende aanvraag in te dienen voor voorafgaande toestemming voor de oprichting van een winningslocatie in het hierboven afgebakende gebied.

De autoriteit die bevoegd is om het besluit te nemen, is het Ministerie van Milieubeheer. De criteria, voorwaarden en eisen van artikel 5, leden 1 en 2, en artikel 6, lid 2, van de richtlijn zijn volledig vastgelegd in de Tsjechische Wet nr. 44/1988 inzake de bescherming en de exploitatie van delfstoffen (de Mijnbouwwet), zoals gewijzigd.

Aanvragen kunnen worden ingediend gedurende 90 dagen na de bekendmaking van deze kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie en moeten worden gericht aan het Ministerie van Milieubeheer op het volgende adres:

RNDr. Martin Holý

ředitel odboru geologie

Ministerstvo životního prostředí

Vršovická 65

100 10 Praha 10

TSJECHIË

Aanvragen die na deze termijn worden ontvangen, zullen niet in aanmerking worden genomen. Er wordt uiterlijk twaalf maanden na deze termijn een beslissing genomen over de aanvragen. Meer informatie is op verzoek verkrijgbaar bij de dienst Geologie van het Ministerie via het e-mailadres martin.holy@mzp.cz.


BIJLAGE

Image 1


V Bekendmakingen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europese Commissie

15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/55


KENNISGEVING OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 29, LID 2, VAN HET STATUUT

Bekendmaking van een vacature voor drie functies van directeur “Middelen” (rang AD 14) in de directoraten-generaal:

Internationale partnerschappen (INTPA)

Gezondheid en Voedselveiligheid (SANTE)

Handel (TRADE)

COM/2022/10419

(2022/C 433/20)

De Europese Commissie heeft een kennisgeving van vacature (referentie COM/2022/10419) gepubliceerd voor drie functies van directeur “Middelen” (rang AD 14) bij de directoraten-generaal Internationaal partnerschappen (INTPA), Gezondheid en Voedselveiligheid (SANTE) en Handel (TRADE).

U kunt de vacature in 24 talen raadplegen en uw sollicitatie indienen op de volgende website van de Europese Commissie: https://europa.eu/!RNhCDw


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/56


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.10943 — ENEL / CVC CAPITAL PARTNERS / GRIDSPERTISE)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 433/21)

1.   

Op 3 november 2022 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

Enel S.p.A. (“Enel”, Italië),

CVC Capital Partners SICAV-FIS S.A. (“CVC Capital Partners”, Luxemburg),

Gridspertise S.r.l. (“Gridspertise”, Italië), dat momenteel onder zeggenschap staat van Enel.

Enel en CVC Capital Partners zullen gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, punt b), en artikel 3, lid 4, van de concentratieverordening verkrijgen over Gridspertise.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

Enel: een geïntegreerde globale speler actief in de elektriciteitsopwekking en de distibutie en levering van gas,

CVC Capital Partners: adviesverlener en beheerder met betrekking tot beleggingsfondsen met belangen in een aantal ondernemingen die actief zijn in verschillende sectoren wereldwijd,

Gridspertise: aanbieder van uitrusting voor slimme energienetten voor exploitanten van distibutiesystemen en netgebruikers.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 (2) van de Raad.

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.10943 — ENEL / CVC CAPITAL PARTNERS / GRIDSPERTISE

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/58


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.10927 — ACTION LOGEMENT / AG2R LA MONDIALE / BNP PARIBAS / JV)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 433/22)

1.   

Op 7 november 2022 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

In’li (Frankrijk), dat onder zeggenschap staat van Action Logement group (Frankrijk),

AGLM Immo (Frankrijk), dat onder zeggenschap staat van AG2R La Mondiale group (Frankrijk),

Pierre Impact (Frankrijk), dat onder zeggenschap staat van BNP Paribas (Frankrijk),

JV (“de doelonderneming”, Frankrijk).

In’li, AGLM Immo en Pierre Impact verkrijgen gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, punt b), en artikel 3, lid 4, van de concentratieverordening over het geheel vande doelonderneming, een volwaardige gemeenschappelijke onderneming.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen in een nieuw opgerichte onderneming die een joint venture vormt.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

In’li: vastgoedbedrijf, dochteronderneming van de Action Logement group, dat in Frankrijk actief is in de sector van de sociale en tijdelijke huisvesting,

AGLM Immo: dochteronderneming van de AG2R La Mondiale group, opgericht om de eigendom te faciliteren van het onroerend goed van alle ondernemingen in AG2R La Mondiale, een verzekeringsgroep die actief is in Frankrijk en Luxemburg en gespecialiseerd is in persoonlijke verzekering (persioenen, gezondheid, voorzorgssparen, spaargelden, sociale voorzorg),

Pierre Impact: beheermaatschappij die in Frankrijk en in verschillende landen van de EER een multidisciplinaire waaier aan vastgoeddiensten aanbiedt,

Doelonderneming: een volwaardige gemeenschappelijke onderneming die in Frankrijk vastgoedactiviteiten in de residentiele sector zal verrichten.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 (2) van de Raad.

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.10927 ACTION LOGEMENT / AG2R LA MONDIALE / BNP PARIBAS / JV

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Bruxelles/Brussel

BELGIQUE/BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


ANDERE HANDELINGEN

Europese Commissie

15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/60


Bekendmaking van een aanvraag tot registratie van een naam overeenkomstig artikel 50, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

(2022/C 433/23)

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag binnen drie maanden na de datum van deze bekendmaking.

ENIG DOCUMENT

“Cebolla de la Mancha”

EU-nr.: PGI-ES-02631 – 7.9.2020

BOB ( ) BGA (X)

1.   Naam van de BGA

“Cebolla de la Mancha”

2.   Lidstaat of derde land

Spanje

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.    Productcategorie

Categorie 1.6. Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

3.2.    Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

Uien (bollen van de soort Allium cepa L.) van het type “Recas”, bestemd om vers en in gehele staat te worden verkocht.

De beschermde geografische aanduiding geldt alleen voor uien met een drogestofgehalte tussen 5 en 10 %, een gewicht per stuk tussen 165 en 1 000 gram, een diameter van 50 tot 120 mm en een suikergehalte van ten minste 3,5 °Brix (± 0,5 %).

Het drogestofgehalte van “Cebolla de La Mancha” geeft deze uien hun knapperige, vlezige textuur. Het lage suikergehalte zorgt voor een milde, licht scherpe smaak.

“Cebolla de la Mancha”-uien zijn bolvormig, met een aanvaardbare vervorming tot 10 % in de polaire en equatoriale diameters.

De buitenste kleur van de “Cebolla de la Mancha”-uien wordt bepaald door ten minste twee schillen of tunicae, die koper of donkerbrons van kleur zijn. De binnenbol moet wit zijn.

3.3.    Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong) en grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

3.4.    Specifieke stappen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

De “Cebolla de La Mancha”-uien moeten worden geproduceerd in het in punt 4 omschreven geografische gebied.

3.5.    Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz. van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

Verpakkingsfabrieken moeten uitgerust zijn met systemen waarmee uien die onder de beschermde geografische aanduiding vallen, gescheiden van andere uien kunnen worden verpakt.

3.6.    Specifieke voorschriften betreffende de etikettering van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

Naast de verkoopbenaming van het product moet het verpakkingsetiket het logo van het merk “Cebolla de La Mancha” dragen met de vermelding “Indicación Geográfica Protegida” [beschermde geografische aanduiding]. Het logo moet beschikbaar zijn voor alle marktdeelnemers die erom vragen en moet in overeenstemming zijn met het productdossier. Optioneel mogen de etiketten ook de conformiteitsmarkering van de productcertificeringsinstantie dragen.

Image 2

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

Het productiegebied van de beschermde geografische aanduiding omvat de gemeenten die tot de volgende districten behoren: Almansa, Centro, Hellín, Mancha en Manchuela (provincie Albacete); Campo de Calatrava, Campos de Montiel en Mancha (provincie Ciudad Real); Mancha Alta, Mancha Baja en Manchuela (provincie Cuenca) en La Mancha, La Sagra, Talavera (alleen de gemeente Talavera) en Torrijos (provincie Toledo).

5.   Verband met het geografische gebied

De aanvraag tot registratie van “Cebolla de la Mancha” als BGA is gebaseerd op de kenmerken van de uien: uien van het type “Recas”, bolvormig, met een drogestofgehalte van 5 tot 10 %, ten minste twee buitenschillen of tunicae die koper of donkerbrons van kleur moeten zijn, wit vanbinnen, een suikergehalte van ten minste 3,5 °Brix, een gewicht per stuk tussen 165 en 1 000 gram en een diameter van 50 tot 120 mm. Deze kenmerken zijn onlosmakelijk verbonden aan het geografische productiegebied en de wijze waarop de gewassen worden geteeld.

5.1.    Specificiteit van het geografische gebied

a)   Landschap

Water stroomt bergafwaarts van de omliggende heuvels en bergketens naar La Mancha. Deze landschapsconfiguratie heeft geleid tot de ontwikkeling van vruchtbare, goed geïrrigeerde vlakten langs de oevers van de lokale rivieren. Vanwege het landschap en ondergrondse waterbronnen zijn specifieke bodem- en klimaatomstandigheden ontstaan voor de uienteelt. Dat heeft geleid tot de specifieke organoleptische kenmerken van de ui: een knapperige, vlezige textuur en een milde, licht scherpe smaak.

b)   Klimaat

De temperaturen in Castilië-La Mancha zijn zeer extreem als gevolg van het landklimaat. Er zijn grote temperatuurverschillen (18 tot 20 graden) tussen nacht en dag.

Er valt weinig regen in het afgebakende gebied van de beschermde geografische aanduiding; gemiddeld 392,83 mm/m2 per jaar. Er is veel zonneschijn: de zon schijnt er gemiddeld 2 777 uur per jaar. In de zomer vindt evapotranspiratie plaats. Bovendien is de relatieve vochtigheid laag (jaarlijks gemiddeld 64 %) en is de windcirculatie bijna constant, met een gemiddelde windsnelheid van 216 km/dag (tot gemiddeld 344 km/dag in het weerstation van Albacete).

c)   Bodem.

De bodem heeft meestal een leem- of zandleemtextuur, is zeer doorlatend en heeft een hoog mineraalgehalte. De B-horizon is kalkhoudend en de bodems zijn stenig, poreus en gemakkelijk te bewerken. De bodem bestaat voor minder dan 20 % uit klei. De pH van de bodem is alkalisch, met waarden tussen 7,5 en 8,5. Het gehalte aan organische stoffen is doorgaans laag, ongeveer 1,5 %. De uien worden geteeld op ondiepe percelen van ongeveer 35-40 cm diep in landbouwgronden met een lage vruchtbaarheid. De bodem bevat doorgaans middelmatig tot onvoldoende fosfor in een voor planten bruikbare vorm, maar er is kalium, magnesium en calcium in overvloed.

5.2.    Specificiteit van het product

“Cebolla de la Mancha”-uien hebben de volgende kenmerken:

 

Uien van het type “Recas”.

 

Bolvormig.

 

Het drogestofgehalte varieert van 5 tot 10 %, wat de uien hun knapperige, vlezige textuur geeft.

 

Ten minste twee droge schillen of tunicae die koper of donkerbrons van kleur moeten zijn.

 

Wit vanbinnen.

 

Een minimumsuikergehalte van 3,5 °Brix, wat de uien hun zachte, licht scherpe smaak geeft.

 

Gewicht per stuk tussen 165 en 1 000 gram

 

Diameter van 50 tot 120 mm.

5.3.    Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)

Door de combinatie van bodem, klimaat en teeltpraktijken in het productiegebied is er geselecteerd op uien van het type “Recas”. Deze uien zijn perfect aan dit productiegebied aangepast. De uien zijn zeer gewild vanwege hun specifieke kenmerken in termen van kleur, grootte, textuur en smaak. De vraag is zo groot dat Castilië-La Mancha de regio is die de meeste uien produceert van heel Spanje, goed voor meer dan de helft van de nationale uienoogst.

De kenmerkende kleur van de schil wordt veroorzaakt door de genetische samenstelling van de “Recas”-variëteiten en het aantal uren zonneschijn in de regio. Vanwege het jaargemiddelde van 2 777 uur zonneschijn heeft de ui minstens twee buitenlagen of tunicae die koper of donkerbrons van kleur zijn.

Er is een temperatuurverschil van 18 tot 20 graden tussen dag en nacht. ‘s Zomers bedraagt de gemiddelde nachttemperatuur minder dan 20 °C. Daardoor verbruiken de uienplanten minder van hun reserves tijdens het nachtelijke ademhalingsproces en is de netto fotosynthese hoger. Dit zorgt ervoor dat uien van het type “Recas” die in het afgebakende gebied van de BGA worden geteeld, groter van omvang zijn. De bollen zijn middelgroot tot groot, bolvormig, met een diameter van 50 tot 120 mm en een gewicht per stuk tussen 165 en 1 000 gram.

De aanwezigheid van kalium, magnesium en calcium in de bodem in het productiegebied zorgt voor de kenmerkende zoete smaak van de “Cebolla de la Mancha”-uien. Een minimumsuikergehalte van 3,5 °Brix zorgt voor de zachte, licht scherpe smaak van de uien.

Er valt zeer weinig regen in het gebied, tussen 300 en 400 mm/jaar. ‘s Zomers is er veel zonneschijn en vindt evapotranspiratie plaats. In combinatie met de warme nachten en de lage relatieve vochtigheid zorgt dit voor een drogestofgehalte van 5 tot 10 %, wat deze uien een knapperige, vlezige textuur geeft.

Bij de teeltpraktijken wordt doorgaans gestreefd naar een goede sluiting van de nek van de ui tegen het einde van het groeiproces. De beste omstandigheden hiervoor zijn een hoog aantal uren zonneschijn, hoge temperaturen, een lage relatieve vochtigheid, een bijna constante windcirculatie en een hoge evapotranspiratie. In combinatie met de klimatologische omstandigheden in het gebied, lage temperaturen en een lage relatieve vochtigheid tijdens de maanden waarin de uien zijn opgeslagen, zorgt dit ervoor dat de uien hun hoge kwaliteit behouden gedurende hun lange houdbaarheidsperiode.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

http://pagina.jccm.es/agricul/paginas/comercial-industrial/consejos_new/pliegos/PC_IGP_CEBOLLA_DE_LA_MANCHA-20191202.pdf


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.


15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/64


Bekendmaking van een aanvraag tot registratie van een naam overeenkomstig artikel 50, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

(2022/C 433/24)

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) binnen drie maanden na de datum van deze bekendmaking bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag.

ENIG DOCUMENT

“Antakya Künefesi”

EU-nr.: PGI-TR-02451 – 14.3.2019

BOB ( ) BGA (X)

1.   Naam/Namen [van de BOB of de BGA]

“Antakya Künefesi”

2.   Lidstaat of derde land

Republiek Turkije

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 2.3. Brood, gebak, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

“Antakya Künefesi” is een van de weinige Turkse desserten die kaas bevatten. Bij de bereiding wordt gebruikgemaakt van künefelik kadayıf (licht gebakken deegslierten voor künefe), verse Antakya künefelik-kaas (kaas voor künefe), boter en siroop. “Antakya Künefesi” wordt bereid door künefelik-kaas in een platte schaal te bakken tussen de twee lagen künefelik kadayıf, gemengd met boter, en door vóór consumptie siroop toe te voegen tot de gewenste zoetheid. De grootte van de schaal is aangepast aan het nodige aantal porties. “Antakya Künefesi” wordt warm gegeten. Het is de bedoeling dat de kaas tijdens de consumptie in draden uitrekt.

“Antakya Künefesi” is een dessert met een ronde vorm en een hoogte van 1-2 cm. De diameter van het dessert hangt af van het aantal porties en kan variëren van 10 tot 50 cm. De boven- en onderlagen van het mengsel van künefelik kadayıf en boter krijgen bij het bakken een bruine kleur door de Maillardreactie en vormen een krokante korst. Intussen wordt de Antakya künefelik-kaas in het midden zacht en lopend. Toevoeging van siroop zorgt voor een zoete smaak. “Antakya Künefesi” wordt vlak na toevoeging van de siroop geserveerd, als hij nog warm is. Hij kan in onafgewerkte toestand (niet gebakken) worden ingevroren en bij -18 °C worden bewaard voor vervoer en distributie.

3.3.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong) en grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

Melk voor de bereiding van Antakya künefelik-kaas moet afkomstig zijn uit de provincie Hatay. Antakya Künefelik-kaas dankt zijn smaak aan de melk van koeien die grazen in de gebieden met een rijke flora in Hatay.

3.4.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

De “künefelik kadayıf”, de “Antakya künefelik”-kaas en “Antakya Künefesi” moeten worden geproduceerd in het in punt 4 omschreven geografische gebied.

3.5.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken, enz. van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

De volgende informatie moet leesbaar en onuitwisbaar op de verpakking van “Antakya Künefesi” worden geschreven of gedrukt:

handelsnaam en adres, korte naam en adres of het geregistreerd handelsmerk van het bedrijf,

nummer van de partij,

naam van het product – “Antakya Künefesi”,

nettogewicht,

houdbaarheid van het ongebakken product (één week op koelkasttemperatuur of zes maanden bij -18 °C),

dat het moet worden gebakken en onmiddellijk na toevoeging van siroop warm moet worden geconsumeerd,

het volgende logo:

Image 3

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

De productieregio van “Antakya Künefesi” bestaat uit de provincie Hatay en haar districten (Antakya, Altınözü, Kumlu, Belen, İskenderun, Arsuz, Kırıkhan, Payas, Dörtyol, Hassa, Erzin, Samandağ, Yayladağ, Defne, Reyhanlı). Hatay is een bevolkingscentrum in het zuidelijkste punt van Turkije. Het wordt omgeven door de Middellandse Zee in het westen, Syrië in het zuiden en oosten, Adana in het noordwesten, Osmaniye in het noorden en Gaziantep in het noordoosten.

5.   Verband met het geografische gebied

Het verband tussen “Antakya Künefesi” en het geografische gebied ervan is gebaseerd op de faam van het product, het recept en de vaardigheden op het gebied van de productie van künefelik kadayıf, Antakya künefelik-kaas en “Antakya Künefesi”. Het recept en de productievaardigheden zijn van generatie op generatie en van meester op leerling doorgegeven. Enkele punten zijn cruciaal om de kwaliteit van het product constant te houden. Het aanpassen van de dikte van künefelik kadayıf en de textuur ervan tijdens het snel bakken op een draaiende schaal vereist bijvoorbeeld bepaalde vaardigheden. Ook wordt bij de bereiding van de Antakya künefelik-kaas bepaald hoe lopend hij zal zijn. Deze vaardigheden worden pas verworven nadat onder toezicht van een meester een bepaald niveau van ervaring/meesterschap is bereikt. Twee ingrediënten, künefelik kadayıf en Antakya künefelik-kaas, moeten in het afgebakende gebied worden geproduceerd.

Antakya künefelik-kaas dankt zijn smaak aan de melk van koeien die grazen in de gebieden met een rijke flora in Hatay. Er zijn ongeveer tweeduizend planten, waarvan er driehonderd als endemisch zijn geregistreerd. Aangenomen wordt dat de in de regio’s aanwezige endemische planten, met name zahter (wilde tijm), bijdragen tot de smaak van de künefelik-kaas. Om deze rijkdom in stand te houden en te tonen, liet de gouverneur van Hatay in 2017 het Museum van aromatische en endemische planten oprichten.

De kaas die bij de bereiding van “Antakya Künefesi” wordt gebruikt, is zeer uniek, omdat hij uitsluitend voor künefe wordt geproduceerd en bekendstaat als künefelik-kaas. De meest onderscheidende kenmerken van Antakya künefelik-kaas zijn dat hij wordt bereid uit rauwe koemelk, dat hij een elastische textuur en een zogenaamde “kippenborst”-structuur heeft en dat de pH 4,9-5,2 bedraagt. De kaas wordt lopend bij temperaturen boven 65 °C. De karakteristieke en functionele kenmerken van de kaas zijn dat hij zich in Antakya Künefe uitrekt en bij verhitting een draderige structuur krijgt.

18e-eeuwse islamitische geschriften getuigen reeds van de productie van künefe (destijds werd alleen het woord “künefe” gebruikt), die in Antiochië als een beroep werd beschouwd (Gül, 2008.117). Documenten uit verschillende jaren in de 18e tot de 20e eeuw bevatten informatie over künefe en de prijs ervan, de indeling als beroepsgroep, de voorwerpen die voor de bereiding van künefe werden gebruikt en de nalatenschap ervan. Zo wordt in de islamitische geschriften van Antiochië nr. 50 (1898-1901) een künefe-schaal gerekend onder de goederen, kledingstukken en huishoudelijke artikelen in Antiochië.

Het boek van H. Boyacı, “Van Antiochië tot Hatay 1870-1976”, geeft informatie over de oprichting van het Künefeciler-plein in de jaren 1930. Twee broers verkochten daar van 1935 tot 1960 Antakya Künefesi aan de inwoners van Antiochië op een plaats die Köprübaşı werd genoemd. Omdat hun huid zwart was, werden zij “Arabieren” genoemd. Een andere beroemde Antakya Künefesi-verkoper was Hacı de Arabier, een zeer beroemde künefe-meester die van 1940 tot 1950 een winkel had in Uzun Çarşı, nr. 153, waar nu een bakkerij is (B. Nakim, 2012).

In een krantencolumn van 27 september 1973 geeft Süleyman Okay, die bekend is onder de naam Abbuş Usta, een uitgebreide omschrijving van Antakya Künefe met kaas (Okay, 2009).

De toeristische gids over Hatay van Kemal Karaömeroğlu, gepubliceerd in 1971, noemt tartaarballetjes, paling, gehakt en burghulburger en het dessert künefe als typische gerechten uit Antiochië (blz. 29-31). Bij het vijftigjarige bestaan van de republiek in 1973 werd Hatay in het provinciejaarboek omschreven als de provincie van “Antakya Künefesi”. “Antakya Künefesi” wordt vermeld op bladzijde 129 van het boek “Economische en sociale toeristische activiteiten in Antiochië”, dat in 1976 werd gepubliceerd door İnayet İnsel.

Elk jaar organiseert de metropolitane gemeente van Hatay het Antakya-festival ter herdenking van de aansluiting van Hatay bij Turkije. Tijdens het festival wordt de langste “Antakya Künefesi” bereid, die elk jaar één meter langer is. In 2019 werd een “Antakya Künefesi” van 81 meter gemaakt.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.


Rectificaties

15.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 433/67


Rectificatie van het besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10763 — NORDEA / TOPDANMARK LIV HOLDING)

( Publicatieblad van de Europese Unie C 431 van 14 november 2022 )

(2022/C 433/25)

De bekendmaking van dit besluit dient als nietig te worden beschouwd.