ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 421

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
4 november 2022


Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2022/C 421/01

Intrekking van aanmelding van een concentratie (Zaak M.10561 — CINTRA / ABERTIS / ITINERE / BIP & DRIVE) ( 1 )

1

2022/C 421/02

Informatie van de Commissie overeenkomstig artikel 8, tweede alinea, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij — Statistieken betreffende technische voorschriften, genotificeerd in 2021 overeenkomstig de kennisgevingsprocedure van Richtlijn (EU) 2015/1535 ( 1 )

2

2022/C 421/03

Bericht van de Commissie — Synergieën tussen Horizon Europa en EFRO-programma's

7


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2022/C 421/04

Door de Europese Centrale Bank toegepaste rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties: — 2,00 % per 1 november 2022 — Wisselkoersen van de euro

52

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

2022/C 421/05

Door de lidstaten meegedeelde informatie betreffende sluiting van de visserij

53


 

V   Bekendmakingen

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

 

Europese Commissie

2022/C 421/06

Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China

54


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

4.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 421/1


Intrekking van aanmelding van een concentratie

(Zaak M.10561 — CINTRA / ABERTIS / ITINERE / BIP & DRIVE)

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 421/01)

Op 7 oktober 2022 heeft de Commissie een aanmelding (1) van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2) ontvangen.

Op 26 oktober 2022 hebben de aanmeldende partijen de Commissie gemeld dat zij hun aanmelding introkken.


(1)  PB C 395 van 14.10.2022, blz. 12.

(2)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


4.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 421/2


Informatie van de Commissie overeenkomstig artikel 8, tweede alinea, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (1)

Statistieken betreffende technische voorschriften, genotificeerd in 2021 overeenkomstig de kennisgevingsprocedure van Richtlijn (EU) 2015/1535

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 421/02)

I.-   

Tabel met de verschillende soorten reacties, ingediend bij de lidstaten van de Europese Unie naar aanleiding van hun respectieve genotificeerde ontwerpen

Lidstaten

Aantal kennisgevingen

Opmerkingen (2)

Uitvoerig gemotiveerde meningen (3)

Voorstellen voor EU-wetgeving

 

 

MS

COM

EVA  (4) TR (5)

MS

COM

6.3 (6)

6.4 (7)

Oostenrijk

55

2

6

0

0

0

0

0

België

55

3

13

0

0

6

0

0

Bulgarije

21

3

9

0

0

4

0

0

Kroatië

9

0

4

0

0

3

0

0

Cyprus

6

0

1

0

0

0

0

0

Tsjechië

18

4

5

0

1

2

0

0

Denemarken

48

1

2

0

0

0

0

0

Estland

11

4

0

0

1

1

0

0

Finland

25

0

4

0

1

0

0

0

Frankrijk

135

23

17

0

3

0

0

0

Duitsland

86

2

17

0

0

4

0

0

Griekenland

88

0

3

0

0

5

0

0

Hongarije

33

1

12

0

12

3

0

0

Ierland

5

0

0

0

0

0

0

0

Italië

30

2

4

0

0

1

0

0

Letland

4

1

0

0

0

0

0

0

Litouwen

18

4

3

0

0

3

0

0

Luxemburg

5

0

0

0

0

0

0

0

Malta

3

0

2

0

0

0

0

0

Nederland

62

0

7

0

1

0

0

0

Polen

41

0

6

0

2

0

0

0

Portugal

17

4

7

0

0

0

0

0

Roemenië

24

2

2

0

1

2

0

0

Slowakije

10

0

1

0

0

0

0

0

Slovenië

18

1

2

0

0

1

0

0

Spanje

27

0

5

0

0

2

0

0

Zweden

62

1

4

0

0

5

1

0

EU totaal

916

58

136

0

22

42

1

0

II.-   

Tabel met de uitsplitsing naar sector van de door de lidstaten van de Europese Unie genotificeerde ontwerpen

Sector

AT

BE

BG

HR

CY

CZ

DK

EE

FI

FR

DE

EL

HU

IE

IT

LV

LT

LU

MT

NL

PL

PT

RO

SK

SL

ES

SW

Totaal

Diensten van de informatiemaatschappij

4

1

0

0

0

0

0

0

2

18

13

0

1

0

13

0

1

0

0

1

2

0

0

0

3

4

0

63

Landbouw

13

13

7

6

1

7

3

2

0

12

7

7

17

2

1

1

9

0

0

9

9

2

7

0

3

6

8

152

Chemische producten

1

2

0

0

0

3

2

0

5

2

5

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

1

1

3

25

Bouw

24

14

1

3

3

2

8

1

6

8

26

74

2

2

7

1

2

0

1

26

3

1

4

5

4

4

3

235

Huishoudelijke apparaten en vrijetijdstoestellen

1

1

0

0

2

0

0

0

1

0

6

0

0

0

1

0

3

0

0

1

0

0

0

0

0

3

2

21

Energie, mineralen, hout

0

2

0

0

0

0

4

0

0

2

3

6

0

0

0

0

0

1

0

7

5

4

1

1

0

0

4

40

Milieu

6

3

2

0

0

3

1

1

0

10

2

0

0

0

4

1

0

0

1

6

2

3

0

2

2

2

6

57

Goederen en diverse producten

0

1

0

0

0

1

15

0

2

12

4

0

2

0

1

0

2

0

0

8

4

1

0

1

0

2

8

64

Gezondheid, medische apparatuur

0

4

0

0

0

0

8

0

0

58

1

0

0

0

0

0

0

0

0

0

3

3

1

0

0

1

1

80

Werktuigkunde

3

4

0

0

0

0

0

3

0

1

4

1

0

1

2

1

0

0

0

0

3

3

2

0

4

0

1

33

Farmaceutische en cosmetische producten

1

2

3

0

0

2

1

0

2

10

4

0

8

0

0

0

0

0

0

0

4

0

3

0

0

0

5

45

Telecommunicatie

0

3

8

0

0

0

0

3

2

2

5

0

1

0

0

0

1

0

1

1

1

0

5

0

0

1

1

35

Transport

2

5

0

0

0

0

6

1

5

0

6

0

2

0

1

0

0

4

0

3

5

0

1

1

1

3

20

66

Totaal per lidstaat

55

55

21

9

6

18

48

11

25

135

86

88

33

5

30

4

18

5

3

62

41

17

24

10

18

27

62

916

III.-   

Tabel met de uitsplitsing naar het aantal opmerkingen, ingediend door de Europese Commissie namens de Europese Unie met betrekking tot de ontwerpen, genotificeerd door IJsland, Liechtenstein, Noorwegen (8) en Zwitserland (9)

Land

Kennisgevingen

EU opmerkingen (10)

IJsland

6

0

Liechtenstein

0

0

Noorwegen

16

1

Zwitserland

4

0

Totaal

26

1

IV.-   

Tabel met de uitsplitsing per sector van de door IJsland, Noorwegen, Liechtenstein en Zwitserland genotificeerde ontwerpen

Sector

IJsland

Liechtenstein

Noorwegen

Zwitserland

Totaal

Landbouw

0

0

1

0

1

Chemische producten

0

0

2

1

3

Werktuigkunde

0

0

3

0

3

Gezondheid, medische apparatuur

0

0

0

0

0

Telecommunicatie

0

0

0

3

3

Transport

1

0

5

0

6

Bouw

1

0

2

0

3

Huishoudelijke apparaten en vrijetijdstoestellen

0

0

1

0

1

Farmaceutische en cosmetische producten

1

0

0

0

1

Goederen en diverse producten

3

0

0

0

3

Diensten van de informatiemaatschappij

0

0

2

0

2

Energie, mineralen, hout

0

0

0

0

0

Totaal per land

6

0

16

4

26

V.-   

Tabel met de door Turkije genotificeerde ontwerpen en de opmerkingen van de Europese Commissie namens de Europese Unie met betrekking tot deze ontwerpen

Turkije

Kennisgevingen

Opmerkingen van de Commissie of van de lidstaten

Totaal

13

0

VI.-   

Tabel met de uitsplitsing naar sector van de door Turkije genotificeerde ontwerpen

Sector

Turkije

Bouw

0

Goederen en diverse producten

1

Werktuigkunde

1

Telecommunicatie

12

Totaal

14

VII.-   

Tabel met de door het Verenigd Koninkrijk (Noord-Ierland) genotificeerde ontwerpen en de opmerkingen van de Europese Commissie namens de Europese Unie met betrekking tot deze ontwerpen

VERENIGD KONINKRIJK (NOORD-IERLAND)

Kennisgevingen

Opmerkingen van de Commissie of van de lidstaten

Totaal

14

0

VIII.-   

Tabel met de uitsplitsing naar sector van de door het VERENIGD KONINKRIJK (NOORD-IERLAND) genotificeerde ontwerpen

Sector

Verenigd Koninkrijk (Noord-Ierland)

Bouw

8

Goederen en diverse producten

0

Landbouw

2

Energie, mineralen, hout

1

Telecommunicatie

2

Vervoer

1

Totaal

14

IX.-   

Statistieken betreffende lopende inbreukprocedures in 2021 die zijn opgestart op basis van artikel 258 VWEU voor inbreuken op de bepalingen van Richtlijn (EU) 2015/1535

Land

Aantal lopende inbreukprocedures opgestart in 2021

EU totaal

1


(1)  PB L 241, 17.9.2015, blz. 1. Hierna “de Richtlijn”.

(2)  Artikel 5, lid 2, van de Richtlijn.

(3)  Artikel 6, lid 2, van de Richtlijn.

(4)  Bij Besluit nr. 75/2019 van het Gemengd Comité van de EER van 29 maart 2019 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificering) en bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) is Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij in de EER-overeenkomst opgenomen. EVA-landen die partij zijn bij deze overeenkomst, kunnen daarom opmerkingen maken over door de lidstaten van de Europese Unie meegedeelde ontwerpen. Zwitserland mag ook dergelijke opmerkingen indienen op basis van een informele overeenkomst betreffende de uitwisseling van informatie op het gebied van technische voorschriften.

(5)  De kennisgevingsprocedure overeenkomstig de Richtlijn werd uitgebreid tot Turkije overeenkomstig de associatieovereenkomst die met dat land werd gesloten (Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (PB P 217 van 1964, blz. 3687) en de Besluiten 1/95 en 2/97 van de Associatieraad EG-Turkije).

(6)  Artikel 6, lid 3, van de Richtlijn verplicht de lidstaten om de goedkeuring van het genotificeerde ontwerp (met uitzondering van de ontwerpen voor technische voorschriften betreffende de diensten van de informatiemaatschappij) met twaalf maanden uit te stellen, te rekenen vanaf de datum waarop de Commissie het ontwerp ontvangt, indien de Commissie te kennen geeft op dit gebied een richtlijn, een verordening of een besluit te willen voorstellen of vaststellen.

(7)  Artikel 6, lid 4, van de Richtlijn verplicht de lidstaten om de goedkeuring van het genotificeerde ontwerp met twaalf maanden uit te stellen, te rekenen vanaf de datum waarop de Commissie het ontwerp ontvangt, indien de Commissie te kennen geeft dat het ontwerp betrekking heeft op een materie die wordt bestreken door een voorstel voor een richtlijn, voor een verordening of voor een besluit dat bij het Europees Parlement en de Raad is ingediend.

(8)  In de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (zie voetnoot 4) is voor EVA-landen die partij zijn bij deze overeenkomst de verplichting vastgesteld om ontwerpen voor technische voorschriften mee te delen aan de Commissie.

(9)  Op basis van de informele overeenkomst betreffende de uitwisseling van informatie op het gebied van technische voorschriften (zie voetnoot 4) dient ook Zwitserland zijn ontwerp voor technische voorschriften in bij de Commissie.

(10)  De enige soort reactie waarin de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte voorziet (zie voetnoten 4 en 8) is de mogelijkheid dat de Europese Unie opmerkingen indient. Hetzelfde type reactie kan worden gegeven met betrekking tot kennisgevingen van Zwitserland op basis van de informele overeenkomst tussen de EU en dit land (zie de voetnoten 4 en 9).


4.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 421/7


BERICHT VAN DE COMMISSIE

Synergieën tussen Horizon Europa en EFRO-programma's

(2022/C 421/03)

Inhoudsopgave

INLEIDING 8
SOORTEN SYNERGIEËN 9

1.

Excellentiekeurmerk 9

2.

Overdrachten van het EFRO naar Horizon Europa 14

3.

Cumulatieve financiering 18

4.

Europese partnerschappen 23

5.

Gecombineerde financiering (teamvorming) 32

6.

Upstream- en downstreamsynergieën 33
BIJLAGE 1 36
BIJLAGE 2 39
BIJLAGE 3 41

INLEIDING

Het regelgevingskader voor de periode 2021-2027 voor cohesiebeleidsfondsen onder gedeeld beheer en fondsen onder direct beheer maakt versterkte synergieën tussen deze twee soorten EU-financiering mogelijk (1).

Relevante mechanismen zijn onder meer excellentiekeurmerken, overdrachten, cumulatieve financiering (ook te gebruiken ter ondersteuning van gezamenlijk gefinancierde en geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen in het kader van Horizon Europa) en steun voor teamvorming. Deze richtsnoeren hebben betrekking op deze mechanismen en “upstream- en downstreamsynergieën”.

Dit document is bedoeld om de nieuwe mogelijkheden te schetsen die de beheerautoriteiten van de cohesiebeleidsprogramma’s, nationale contactpunten van Horizon Europa en ontwikkelaars/indieners van projecten van Horizon Europa ter beschikking staan. Het moet ook het gebruik van de in de vorige alinea genoemde relevante mechanismen vergemakkelijken. Het is toegespitst op synergieën tussen Horizon Europa en de programma’s van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) (2).

De operationele dimensie van synergieën, ten aanzien waarvan veel vooruitgang is geboekt in de wetgeving voor 2021-2027, is even belangrijk en vormt een aanvulling op de strategische dimensie. Een regelmatige gedachtewisseling over synergieën tussen de autoriteiten van de lidstaten die betrokken zijn bij de cohesiebeleidsprogramma’s en de uitvoering van Horizon Europa zou bijdragen tot meer bewustwording van de mogelijkheden die synergieën in de lidstaten bieden.

Strategische context op EU-niveau

Het is een prioriteit van het EU-beleid om innovatieve, slimme en duurzame economische transformatie te bevorderen en excellentie in onderzoek en innovatie (O&I) te stimuleren, en tegelijkertijd de hardnekkige innovatiekloof (de kloof tussen de innovatiecapaciteit van de particuliere en de publieke sector van de lidstaten) te verkleinen en te overbruggen. Horizon Europa en het EFRO zijn belangrijke EU-instrumenten om resultaten te boeken met betrekking tot deze onderling verbonden doelstellingen.

Horizon Europa is gericht op de ondersteuning van excellentie in O&I, overeenkomstig artikel 179 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het cohesiebeleid heeft tot doel de algehele harmonieuze ontwikkeling van de lidstaten en hun regio’s te bevorderen en te ondersteunen, overeenkomstig artikel 174 VWEU, met name door de regionale verschillen te verkleinen. In de onderstaande figuur worden de belangrijkste structurele elementen van steun voor O&I in het kader van Horizon Europa en het cohesiebeleid weergegeven.

Image 1

Het dichter bij elkaar brengen van het cohesiebeleid en Horizon Europa heeft de afgelopen jaren dan ook hoge prioriteit gehad voor de Commissie, met name bij de voorbereiding voor de periode 2021-2027. Het doel is het effect van beide beleidsmaatregelen te versterken door complementariteit tot stand te brengen, met name in de minder ontwikkelde en perifere regio’s. Het bevorderen van een geïntegreerde aanpak en het versterken van de synergieën tussen deze belangrijke EU-instrumenten (en hun respectieve pijlers en beleidsdoelstellingen) kunnen nieuwe win-winsituaties opleveren die gunstig zijn voor iedereen. Er kan bijvoorbeeld een duurzame en slimme regionale economische ontwikkeling worden bevorderd, terwijl tegelijkertijd het innovatie-ecosysteem van de EU in het algemeen wordt verbeterd en beter in staat wordt gesteld op belangrijke maatschappelijke uitdagingen in te spelen en belangrijke strategische waardeketens tot stand te brengen.

Deze aanpak creëert nieuwe mogelijkheden om innovatie in alle regio’s te bevorderen en minder ontwikkelde en perifere regio’s beter te integreren in de Europese onderzoeksruimte (EOR) en het Europees innovatie-ecosysteem.

De mededeling van de Commissie over een nieuwe EOR voor O&I (3) was een belangrijke stap in de totstandbrenging van de EOR. Het doel van de EOR is excellentie, grensoverschrijdende samenwerking tussen onderzoekers, kritische massa op belangrijke strategische gebieden en mobiliteitsmogelijkheden voor onderzoekers op te bouwen en uiteindelijk een open eengemaakte markt voor O&I tot stand te brengen. Het nieuwe toekomstgerichte plan in de mededeling heeft vier ambitieuze beleidsdoelstellingen: prioriteit toekennen aan investeringen en hervormingen; excellentie toegankelijker maken en de O&I-systemen in de hele EU versterken; de vertaling van nieuwe O&I-resultaten naar het bedrijfsleven verbeteren; en de integratie van nationale beleidsmaatregelen verdiepen.

Daarnaast heeft de Commissie op 16 juli 2021 een voorstel aangenomen voor een aanbeveling van de Raad over een Pact voor onderzoek en innovatie in Europa (4). De aanbeveling bevat een aantal prioritaire gebieden voor gezamenlijk optreden ter ondersteuning van de EOR. Hiertoe behoort samenwerking om een antwoord te bieden op de uitdagingen van de digitale en de groene transitie (bijvoorbeeld bij de uitvoering van missies en Europese partnerschappen in het kader van Horizon Europa).

Synergieën zijn erop gebaseerd dat de beheerautoriteiten van voor O&I relevante programma’s elkaar en elkaars programma’s kennen. Zij zijn er ook op gebaseerd dat nationale O&I-vertegenwoordigers de prioriteiten en acties van Horizon Europa (zoals nieuwe missies en partnerschappen) en de regionale prioriteiten op het gebied van slimme specialisatie kennen. Deze prioriteiten en acties vormen een uitstekend referentiepunt voor het ontwikkelen van complementariteit. Synergieën tussen het O&I-kader en de cohesieprogramma’s kunnen het bedrag, de kwaliteit en het effect van de investeringen in O&I maximaliseren door strategische plannen op te stellen die elkaar aanvullen en door gebruik te maken van verschillende financieringsstromen (overeenkomstig de specifieke doelstellingen van elk programma/fonds).

Strategieën voor slimme specialisatie zijn van cruciaal belang voor synergieën met instrumenten op het gebied van slimme groei op EU-niveau (met name met Horizon Europa). Door prioriteiten van strategieën voor slimme specialisatie bottom-up te bepalen, moet het gemakkelijker worden om in andere lidstaten partners te vinden met het oog op samenwerking inzake gerelateerde onderwerpen en waardeketens.

Met betrekking tot het EFRO verplicht artikel 11, lid 1, punt b), iii), van de verordening gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening) (5) de lidstaten om in hun strategische partnerschapsovereenkomsten het volgende te specificeren: “complementariteit en synergie tussen de onder de partnerschapsovereenkomst vallende middelen […] en andere instrumenten van de Unie […] en, in voorkomend geval, projecten die worden gefinancierd uit Horizon Europa”. Evenzo vereist artikel 22, lid 3, punt a), iii), van de GB-verordening voor elk cohesiebeleidsprogramma een samenvatting van de belangrijkste uitdagingen, rekening houdend met “investeringsbehoeften en complementariteit en synergie met andere vormen van steun”.

In alle gevallen moeten de beheerautoriteiten zelf beslissen of zij al dan niet gebruikmaken van synergiemechanismen.

SOORTEN SYNERGIEËN

1.   Excellentiekeurmerk

Het excellentiekeurmerk is een kwaliteitskeurmerk dat de Commissie toekent aan een voorstel dat is ingediend in het kader van een competitieve oproep tot het indienen van voorstellen uit hoofde van een EU-instrument en dat in overeenstemming met de minimumkwaliteitseisen van dat EU-instrument is bevonden, maar vanwege budgettaire beperkingen niet kon worden gefinancierd. Het excellentiekeurmerk geeft aan dat een project in aanmerking zou kunnen komen voor steun uit andere EU- of nationale financieringsbronnen.

Een excellentiekeurmerk in het kader van Horizon Europa erkent de waarde van het voorstel en helpt andere financieringsinstanties om gebruik te maken van het evaluatieproces van Horizon Europa. Het kan bijvoorbeeld worden toegekend aan voorstellen die zijn ingediend in het kader van de Accelerator van de Europese Innovatieraad (EIC) (een voormalig kmo-instrument), EIC Transition, Marie Skłodowska-Curie-acties (MSCA), teamvorming en proof of concept door de Europese Onderzoeksraad (ERC).

De beheerautoriteiten voor het cohesiebeleid in de lidstaten kunnen een vereenvoudigde selectieprocedure volgen wanneer zij besluiten nemen over de financiering van concrete acties met een excellentiekeurmerk (6) uit EFRO-programma’s. Dergelijke concrete acties moeten aan drie criteria voldoen:

ten eerste moeten zij in overeenstemming zijn met het programma (en met de desbetreffende strategieën die aan het programma ten grondslag liggen) en effectief bijdragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma;

ten tweede moeten de concrete acties waarvoor een randvoorwaarde geldt, overeenstemmen met de desbetreffende strategieën en planningdocumenten voor de vervulling van die randvoorwaarde;

ten derde moeten zij binnen het toepassingsgebied van het betrokken fonds vallen en aan een interventietype worden toegewezen (7).

Toepasselijke wetgeving

GB-verordening

Artikel 2, lid 45, artikel 73, lid 4, en overweging 61

Horizon Europa

Artikel 2, lid 23, artikel 15, lid 2, artikel 24, lid 4, en artikel 48, lid 7

Aanverwante wetgeving

Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV)

De artikelen 25 bis en 25 ter (staatssteun)

Beleidsoverwegingen

Het excellentiekeurmerk is een kwaliteitskeurmerk dat wordt toegekend aan projectvoorstellen die zijn ingediend in het kader van Horizon Europa (het O&I-financieringsprogramma van de EU tot en met 2027) en in het kader van het vorige programma, Horizon 2020. Met het excellentiekeurmerk wordt bevestigd dat deze voorstellen excellent zijn en worden zij zichtbaarder gemaakt voor mogelijke financieringsinstanties (particulier of publiek; nationaal of regionaal; met inbegrip van beheerautoriteiten van de fondsen van het cohesiebeleid) die geïnteresseerd zijn in investeringen in veelbelovende O&I-projecten. Bijgevolg helpt het excellentiekeurmerk om alternatieve financiering voor deze voorstellen te vinden.

Financieringsinstanties kunnen bovendien gebruikmaken van het gevestigde en hoogwaardige evaluatieproces van Horizon Europa ter bevordering van de territoriale ontwikkeling. Dit stelt de lidstaten en regio’s in staat excellente voorstellen voor O&I-projecten op hun grondgebied in kaart te brengen en daarvan te profiteren, waardoor hun prestaties en capaciteit op het gebied van O&I verbeteren.

Projectaanvragers die in het kader van een oproep van Horizon Europa een positieve evaluatie en een excellentiekeurmerk krijgen, kunnen mogelijke EFRO-financiering aanvragen als het project is afgestemd op de prioriteiten van de cohesiebeleidsprogramma’s van de lidstaat of regio van de projectontwikkelaars.

Het excellentiekeurmerk bevat alle basisinformatie over het voorstel die een financieringsinstantie nodig heeft om het voorstel te identificeren en de belangrijkste kenmerken en de waarde ervan te begrijpen (titel van het voorstel, verwijzing naar de oproep / het onderwerp en de naam en het adres van de juridische entiteit van de indiener). Het is digitaal verzegeld tegen fraude, net als het projectvoorstel en het samenvattend evaluatieverslag (dit is aangegeven in de documenten). Tot slot geven de handtekeningen van de commissaris voor Cohesie en Hervormingen en de commissaris voor Innovatie, Onderzoek, Cultuur, Onderwijs en Jeugd blijk van hun politieke inzet voor het mobiliseren van alternatieve financiering voor deze projecten.

Het excellentiekeurmerk is met name geschikt voor onderdelen van Horizon Europa met één begunstigde (zoals de EIC-accelerator en EIC Transition, MSCA, ERC-proof of concept, teamvorming). Hoewel in de toekomst ook een excellentiekeurmerk voor meerdere begunstigden kan worden overwogen, is het momenteel de bedoeling om het excellentiekeurmerk alleen toe te kennen in het kader van onderdelen met één begunstigde tijdens de eerste fase van Horizon Europa. Deze voorwaarde moet in de desbetreffende oproep worden vermeld. De onderdelen in het kader waarvan het excellentiekeurmerk wordt toegekend, worden in het desbetreffende werkprogramma vermeld.

De Commissie kan ook een excellentiekeurmerk toekennen aan projectvoorstellen van buiten de EU (met name uit met Horizon Europa geassocieerde landen) die gebruik kunnen maken van andere financieringsbronnen die geen verband houden met het cohesiebeleid.

Steun voor de financiering van projecten met een excellentiekeurmerk uit een EFRO-programma is vrijwillig, afhankelijk van het besluit van de beheerautoriteit en overeenkomstig het programma. Het excellentiekeurmerk geeft dus niet automatisch het recht op alternatieve financiering. Het is een mogelijkheid die de lidstaat of regio kan besluiten te onderzoeken, maar de betrokken beheerautoriteit neemt uiteindelijk het besluit.

De volgende vereenvoudigingen zijn aangebracht om onnodige dubbel werk door begunstigden en beheerautoriteiten bij het indienen, evalueren en selecteren van concrete acties voor EFRO-steun te vermijden.

De lidstaten, regio’s en begunstigden kunnen de categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van subsidiabele kosten van Horizon Europa toepassen dankzij vereenvoudigingen van de toepasselijke EU-staatssteunregels (de AGVV).

De technische/inhoudelijke evaluatie van Horizon Europa wordt als geldig beschouwd. Dit betekent dat de beheerautoriteit van een EFRO-programma geen nieuwe evaluatie hoeft uit te voeren. Voordat het document met alle steunvoorwaarden met de begunstigden kan worden ondertekend, moeten beheerautoriteiten echter nagaan of de betrokken projecten voldoen aan de specifieke eisen van de GB-verordening en het EFRO die niet onder de evaluatie van Horizon Europa vallen. De reden hiervoor is dat deze projecten formeel moeten worden geselecteerd overeenkomstig de GB-verordening — d.w.z. bijzondere subsidiabiliteit (kmo’s in moeilijkheden), bijdrage aan de doelstellingen van alternatieve financieringsprogramma’s, toepasselijke randvoorwaarden en toepassingsgebied van het fonds (zie artikel 73, lid 2, punten a), b) en g), van de GB-verordening).

Image 2
Belangrijkste stappen in het proces

Voorbereiding/programmering

In de jaarlijkse of tweejaarlijkse werkprogramma’s van Horizon Europa worden de oproepen vermeld in het kader waarvan excellentiekeurmerken kunnen worden toegekend. Deze werkprogramma’s van Horizon Europa kunnen worden bekeken en gedownload op het financierings- en aanbestedingsportaal. (https://ec.europa.eu/info/funding-tenders/opportunities/portal/screen/programmes/horizon)

De lidstaten en regio’s moeten de Commissie laten weten of zij al dan niet steun uit EFRO-programma’s aan projecten met een excellentiekeurmerk in het kader van Horizon Europa willen toestaan. De lidstaten of regio’s kunnen deze informatie opnemen in het deel van de partnerschapsovereenkomst over complementariteit en synergie en in de beschrijving van de specifieke doelstelling in het desbetreffende EFRO-programma. De beheerautoriteit kan besluiten projectvoorstellen met een excellentiekeurmerk te steunen, ook indien deze niet expliciet in de partnerschapsovereenkomst of het programma worden vermeld. De beheerautoriteit moet er in ieder geval voor zorgen dat de geselecteerde projecten in overeenstemming zijn met het programma.

Toekenning van excellentie-keurmerken door de Commissie

Het excellentiekeurmerk wordt toegekend aan in aanmerking komende voorstellen en toegezonden samen met een brief waarin de indieners in kennis worden gesteld van de resultaten van de evaluatie. De werkprogramma’s van Horizon Europa bevatten meer details over de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van een excellentiekeurmerk.

Toewijzing van steun

De houder van het excellentiekeurmerk dient de aanvraag rechtstreeks bij het gegeven EFRO-programma in.

Projecten met een excellentiekeurmerk hoeven geen regulier EFRO-projectselectieproces te doorlopen. Zij moeten niettemin ten minste een vereenvoudigde beoordeling ondergaan aan de hand van de door het monitoringcomité goedgekeurde selectiecriteria (naleving van de toepasselijke randvoorwaarden, toepassingsgebied van het fonds en programmadoelstellingen, samen met de toepasselijke EU-staatssteunregels) om ervoor te zorgen dat de concrete acties voldoen aan de eisen van artikel 73, lid 2, punten a), b) en g), van de GB-verordening, zoals is voorgeschreven in artikel 73, lid 4, van de GB-verordening.

De beoordeling van projecten met een excellentiekeurmerk voor EFRO-financiering moet een vereenvoudigde beoordeling zijn (nalevingscontrole), maar de nationale procedures kunnen verschillen. Beheerautoriteiten kunnen kiezen wat zij als de beste optie beschouwen (een open oproep lanceren; “wie het eerst komt, het eerst maalt” enz.; of rechtstreeks projecten selecteren wanneer het programma deze optie biedt, mits de beginselen van transparantie en non-discriminatie in acht worden genomen).

Voor steun in het kader van het cohesiebeleid kunnen beheerautoriteiten, aan de hand van selectiecriteria, drempels vaststellen die hoger zijn dan de minimumscores die vereist zijn voor financiering.

Op de website over het excellentiekeurmerk staan verschillende voorbeelden. (https://ec.europa.eu/info/research-and-innovation/funding/funding-opportunities/seal-excellence_nl#how)

Het EFRO-programma wordt aangemoedigd DG REGIO (relevante geografische eenheid) en de speciale praktijkgemeenschap voor het excellentiekeurmerk (RTD-SEAL-OF-EXCELLENCE@ec.europa.eu) in kennis te stellen van hun steun voor projecten met een excellentiekeurmerk.

Uitvoering, monitoring en controle

De begunstigden voeren de projecten uit in overeenstemming met de regels en procedures van het cohesiebeleid. Voorstellen met een excellentiekeurmerk worden medegefinancierd overeenkomstig de regels van de GB-verordening en de specifieke EFRO-regels. Op voorwaarde dat aan de voorschriften van het programma wordt voldaan, kan de beheerautoriteit bepaalde categorieën regels van Horizon Europa toepassen (bijvoorbeeld op de categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van subsidiabele kosten). De beheerautoriteit moet deze elementen vermelden in het document met de steunvoorwaarden.

Het op de totale overheidsfinanciering van het project toegepaste medefinancieringspercentage mag niet hoger zijn dan het financieringspercentage volgens de regels van het programma Horizon Europa indien de steun wordt verleend in de vorm van staatssteun op grond van artikel 25 bis of artikel 25 ter AGVV (zie het deel over staatssteun hieronder).

Voor monitoring en controle gelden dezelfde regels als voor andere concrete acties in het kader van het betrokken EFRO-programma.

Het openbare dashboard van Horizon Europa verschaft geaggregeerde gegevens over het excellentiekeurmerk, met een visualisatie van het keurmerk per land en regio.

Image 3
Belangrijk om te weten

Hoe zit het met de EU-staatssteunregels?

Financiering uit EFRO-programma’s kan onder de EU-staatssteunregels vallen als de begunstigden ondernemingen zijn. In dergelijke gevallen moet de financiering verenigbaar zijn met de interne markt, op basis van de toepasselijke EU-staatssteunregels. Voor projecten waaraan het excellentiekeurmerk is toegekend, zijn de artikelen 25 bis en 25 ter AGVV (8) een optie voor de lidstaten om de verenigbaarheid met de interne markt te waarborgen. Bovendien bevat de AGVV een aantal algemene voorwaarden waaraan alle steunmaatregelen die op grond van de AGVV worden uitgevoerd, moeten voldoen, ongeacht het doel ervan. De specifieke voorwaarden van de artikelen 25 bis en 25 ter AGVV staan EFRO-financiering toe voor projecten waaraan een excellentiekeurmerk is toegekend — tegen hetzelfde financieringspercentage en met dezelfde subsidiabele kosten van Horizon Europa — zonder voorafgaande formele aanmelding bij de Commissie en zonder dat er nog een technische evaluatie moet worden uitgevoerd. De autoriteit die steun verleent, is verplicht om bij de toekenning van de financiering aan de toepasselijke algemene en specifieke voorwaarden van de AGVV te voldoen. Naast zijn oorspronkelijke aanvraag bij Horizon Europa moet de houder van het excellentiekeurmerk voldoen aan de selectiecriteria voor projecten met een excellentiekeurmerk die door de beheerautoriteit zijn vastgesteld en moet hij er ook voor zorgen dat wordt voldaan aan de toepasselijke staatssteunregels.

Hoe kunnen we als beheerautoriteit / andere financieringsinstantie op de hoogte blijven van ontwikkelingen en beste praktijken ter ondersteuning van voorstellen met een excellentiekeurmerk?

De speciale praktijkgemeenschap voor het excellentiekeurmerk zal geïnteresseerde EFRO-beheerautoriteiten en andere financieringsinstanties de mogelijkheid blijven bieden beste praktijken uit te wisselen over de wijze waarop voorstellen met een excellentiekeurmerk kunnen worden ondersteund, op de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen en toegang te krijgen tot alle relevante informatie en gegevens over voorstellen met een excellentiekeurmerk in hun regio (aantal, aangevraagde financiering enz.). Dit moet het gemakkelijker maken om alternatieve financieringsregelingen te plannen.

Hoe kunnen we als beheerautoriteit / andere financieringsinstantie op de hoogte blijven van de voorstellen in ons land / onze regio waaraan het excellentiekeurmerk is toegekend?

De houders van een excellentiekeurmerk wordt verzocht toestemming te geven om een beperkte reeks informatie (d.w.z. contactgegevens zoals de naam van de onderneming, het adres van de onderneming en het e-mailadres van de contactpersoon, een samenvatting van het voorstel, het bedrag van de aangevraagde financiële steun en trefwoorden die worden gebruikt) te delen met de beheerautoriteiten voor het cohesiebeleid en andere publieke of particuliere entiteiten die mogelijk geïnteresseerd zijn in financiering of ondersteuning van hun onderneming. De beheerautoriteiten krijgen toegang tot deze informatie en kunnen contact opnemen met de houder van een excellentiekeurmerk. Op de speciale website over het excellentiekeurmerk staat meer informatie over het gebruik van het excellentiekeurmerk en het achterhalen van de contactgegevens van de beheerautoriteiten per land.

Onder welke voorwaarden kunnen beheerautoriteiten projecten financieren waarvoor een aanvraag bij Horizon Europa is ingediend, maar die niet zijn geselecteerd voor financiering van Horizon Europa en waaraan geen excellentiekeurmerk is toegekend?

Wil het cohesiebeleid steun verlenen aan een project waaraan geen excellentiekeurmerk is toegekend, dan moet het project de volledige standaardbeoordeling ondergaan die op grond van een cohesiebeleidsprogramma vereist is (de vereenvoudigde beoordeling is alleen van toepassing op projecten met een excellentiekeurmerk en op concrete acties die zijn geselecteerd in het kader van een door Horizon Europa medegefinancierd programma).

Image 4
Praktisch voorbeeld

Een project met een excellentiekeurmerk van de EIC-accelerator van Horizon Europa (EIC-werkprogramma 2022, blz. 74, inclusief voetnoten 63 en 64):

Een kmo dient een aanvraag in naar aanleiding van een oproep van Horizon Europa en doorloopt met succes de in het jaarlijkse werkprogramma van de EIC beschreven evaluatiestappen voorafgaand aan de jury (“GO”). Ondanks de hoge kwaliteit van het projectvoorstel is de EIC-jury van oordeel dat het niet kan worden gefinancierd, omdat er onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn. De kmo zou normaal gesproken een excellentiekeurmerk krijgen (behalve in specifieke gevallen die in het EIC-werkprogramma worden vermeld, bijvoorbeeld wanneer de kmo niet instemt met het delen van informatie over haar voorstel).

Een kmo met een excellentiekeurmerk kan vervolgens andere financieringsinstanties benaderen, bijvoorbeeld de beheerautoriteiten van cohesiebeleidsprogramma’s. Met voorafgaande toestemming van de aanvrager kan de Commissie ook basisinformatie, met name contactgegevens, over de succesvolle aanvraag delen. De evaluatieresultaten en andere gevoelige gegevens kunnen enkel aan geïnteresseerde financieringsinstanties worden meegedeeld als er vertrouwelijkheidsovereenkomsten worden gesloten. Daarnaast kan de Commissie, met toestemming van de aanvrager, informatie delen met andere organisaties die de kmo kunnen ondersteunen, bijvoorbeeld het Enterprise Europe Network. Het Enterprise Europe Network kan een-op-eenondersteuning bieden aan kmo’s met een excellentiekeurmerk om hen te helpen bij het vinden van relevante alternatieve financieringsbronnen (met inbegrip van door het EFRO gefinancierde programma’s) en bij aanvraagprocedures (met inbegrip van een mogelijke aanpassing van het projectvoorstel), capaciteitsopbouw voor aanvraagprocedures en presentatievaardigheden, en hen doorverwijzen naar andere relevante ondersteunende diensten, zoals matching en de selectie van geschikte zakenpartners. De diensten van het Enterprise Europe Network, die zijn toegesneden op de behoeften van elke houder van een excellentiekeurmerk, hebben de vorm van drie- tot vijfdaagse dienstenpakketten die gratis aan de betrokken kmo ter beschikking worden gesteld.

Ter ondersteuning van projecten met een excellentiekeurmerk kunnen beheerautoriteiten besluiten dat de categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van subsidiabele kosten de regels van Horizon Europa zullen volgen, op voorwaarde dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor verenigbaarheid met de staatssteunregels van artikel 25 bis en hoofdstuk 1 van de AGVV. In dat geval kunnen zij de regels voor de Accelerator van het kaderprogramma Horizon toepassen (“Het onderdeel subsidies of terug te betalen voorschotten van de steun in het kader van de Accelerator vertegenwoordigt maximaal 70 % van de totale subsidiabele kosten van de geselecteerde innovatieactie” — artikel 48, lid 9, van de verordening betreffende het kaderprogramma Horizon) (9). Bovendien zullen, zoals uiteengezet in het specifieke programma van Horizon (punt 1.1.2), “[d]e combinatie en het volume van de financiering” in het kader van de Accelerator “worden afgestemd op de behoeften, de omvang en de fase van de onderneming, de aard van de technologie of innovatie en de lengte van de innovatiecyclus” (10).

Indien het werkprogramma daarin voorziet, kunnen houders van het EIC-excellentiekeurmerk in het kader van Horizon Europa profiteren van matchingevenementen die door de EIC-diensten voor bedrijfsacceleratie worden georganiseerd om de EIC-gemeenschap van innovatoren — met inbegrip van innovatoren met een excellentiekeurmerk — te koppelen aan investeerders, partners en overheidsafnemers. De EIC-diensten voor bedrijfsacceleratie verlenen ook een reeks coaching- en mentoringdiensten en geven innovators toegang tot internationale netwerken van potentiële partners, waaronder potentiële industriële partners, om een waardeketen aan te vullen, marktkansen te ontwikkelen en/of investeerders of andere bronnen van particuliere of bedrijfsfinanciering te vinden (11).

Voorstellen met het excellentiekeurmerk van de EIC-accelerator worden niet alleen gepromoot bij EFRO-beheerautoriteiten, maar ook bij particuliere financieringsbronnen (bv. door specifieke e-pitching- en matchingevenementen die worden georganiseerd door speciale netwerken en gemeenschappen voor het excellentiekeurmerk, en door op het InvestEU-portaal het excellentiekeurmerk te vermelden).

2.   Overdrachten van het EFRO naar Horizon Europa

Op grond van artikel 26, lid 1, van de GB-verordening kunnen de lidstaten verzoeken om de overdracht van maximaal 5 % van hun middelen onder gedeeld beheer naar een of meer andere EU-fondsen of -instrumenten onder direct of indirect beheer. Het maximum van 5 % geldt voor de initiële nationale toewijzing van een bepaald fonds en niet voor een specifiek programma of specifieke regio(categorie). Overgedragen middelen mogen alleen worden gebruikt voor toekomstige vastleggingen in de begroting (d.w.z. voor volgende jaren). De middelen moeten worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat (12).

Dergelijke overgedragen bedragen tellen niet mee voor thematische concentratie voor het EFRO.

Alle onderdelen van Horizon Europa mogen overdrachten van middelen van programma’s onder gedeeld beheer ontvangen.

Toepasselijke wetgeving

GB-verordening

Artikel 26 (Overdracht van middelen) en overweging 19

Horizon Europa

Artikel 15, leden 5 en 6

Aanverwante wetgeving

GB-verordening

Artikel 24 (Wijziging van programma’s)

Beleidsoverwegingen

Beheerautoriteiten kunnen overdrachten gebruiken om ervoor te zorgen dat excellente voorstellen van Horizon Europa van hun lidstaat/regio aan Horizon Europa kunnen deelnemen wanneer zij door budgettaire beperkingen anders niet voor steun van Horizon Europa zouden worden geselecteerd.

Overdrachten kunnen een toegevoegde waarde hebben wanneer zij gericht zijn op O&I-gebieden die in nationale en/of regionale strategieën voor slimme specialisatie als prioriteiten zijn aangemerkt en waarvoor bij oproepen van Horizon Europa doorgaans veel te veel voorstellen worden ingediend. Het is echter geen wettelijke verplichting dat investeringen die onder de overgedragen middelen vallen, aansluiten bij de prioriteiten op het gebied van slimme specialisatie.

Overdrachten bieden onder meer mogelijkheden voor:

het versterken van de deelname aan Horizon Europa door begunstigden uit regio’s/lidstaten die van oudsher een geringe deelname aan en een laag succespercentage in Horizon Europa hebben;

het stimuleren van projecten op gebieden die door slimme specialisatie als prioritair zijn aangemerkt;

het behoud van de administratieve capaciteit op nationaal/regionaal niveau bij de selectie en follow-up van O&I-projecten, omdat dit niet zal worden gedaan door de beheerautoriteit op grond van de regels van de GB-verordening, maar door het desbetreffende agentschap op grond van de regels van Horizon Europa (met name wanneer er onvoldoende excellente projecten zijn om een volledige oproep op nationaal/regionaal niveau in het kader van het programma van de GB-verordening te rechtvaardigen; wanneer er veel van deze excellente voorstellen in het kader van Horizon Europa zijn; of wanneer de beheerautoriteit van het programma van de GB-verordening het soort steun wil diversifiëren).

Overdrachten zijn met name geschikt voor onderdelen met één begunstigde. In de eerste fase van Horizon Europa is alleen overdracht voor deze onderdelen mogelijk.

De overgedragen middelen moeten worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat. Een lidstaat kan de territoriale reikwijdte van de overdracht beperken tot een specifieke regio (te weten de regio die valt onder een cohesiebeleidsprogramma waaruit de middelen worden overgedragen).

Overdrachten kunnen lidstaten of regio’s met een geringe deelname aan Horizon Europa in staat stellen hun O&I-capaciteit op te bouwen door de deelname van hun eigen juridische entiteiten aan Horizon Europa te vergroten. Dit komt omdat een overdracht alleen ten goede mag komen aan de begunstigden in die lidstaat/regio.

Een overdracht naar Horizon Europa kan ook leermogelijkheden bieden voor projectontwikkelaars zoals kmo’s of universiteiten, omdat zij dankzij de extra middelen die door de overdracht door hun lidstaat of regio ter beschikking van Horizon Europa worden gesteld, aan het proces van Horizon Europa kunnen deelnemen. Het project gaat de procedure voor subsidievoorbereiding in en is volledig onderworpen aan de regels van Horizon Europa, met inbegrip van financieringspercentages. Het betrokken agentschap van de Commissie zal het project gedurende de gehele looptijd ervan monitoren.

Image 5
Belangrijkste stappen in het proces

Voorbereiding

Overdrachten moeten uitdrukkelijk worden vermeld in de partnerschapsovereenkomst (of in een verzoek tot wijziging van een programma indien het monitoringcomité daarmee instemt) (13). Indien overdrachten aanvankelijk niet in de partnerschapsovereenkomst zijn vermeld, kunnen zij op elk later tijdstip nog steeds worden aangevraagd door middel van een verzoek tot wijziging van het betrokken programma onder gedeeld beheer (met inbegrip van het financieringsplan).

Voor overdrachten via een programmawijziging is voorafgaande goedkeuring van het monitoringcomité vereist. Voorts geldt: “Indien het verzoek […] betrekking heeft op een wijziging van een programma, zijn overdrachten alleen mogelijk voor middelen uit toekomstige kalenderjaren.” Zie de artikelen 24 en 26 van de GB-verordening voor meer details over de voorschriften.

Bij een verzoek om een overdracht moet de lidstaat/beheerautoriteit toelichten op welke wijze de overdracht ten goede zou komen aan de overdragende lidstaat of (in het geval van een regionaal programma) specifieke regio’s en op welke wijze de overdracht zou bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het ontvangende instrument. Om de uitvoering te vergemakkelijken, kan in het verzoek worden aangegeven op welk onderdeel van Horizon Europa (bv. EIC-accelerator) de overdracht betrekking heeft.

Om het onderdeel en het over te dragen bedrag te bepalen, kunnen de diensten van de Commissie een raming maken van het bedrag dat in de betrokken periode waarschijnlijk zal worden opgenomen, op basis van de gegevens van die lidstaat/regio met betrekking tot het gekozen onderdeel.

Beoordeling van verzoeken door de Commissie

De Commissie moet een verzoek om overdracht weigeren indien die overdracht een risico zou inhouden voor het bereiken van de doelstellingen van het programma van waaruit de middelen zouden worden overgedragen.

Indien de Commissie de overdracht goedkeurt, wordt dit officieel bevestigd in het besluit tot goedkeuring van de partnerschapsovereenkomst of de programmawijziging.

Het tijdschema voor de goedkeuring van het verzoek om overdracht wordt onder deze tabel weergegeven.

Toewijzing van steun

Zodra de overdracht is goedgekeurd, wordt die in het volgende kalenderjaar beschikbaar voor Horizon Europa voor oproepen van dat jaar. Vanaf dat moment kan de overdracht worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat/regio. De overdracht kan voorstellen ondersteunen die zich in de overdragende regio’s / het overdragende land bevinden en die door onafhankelijke deskundigen positief zijn beoordeeld, maar vanwege budgettaire beperkingen niet konden worden aanvaard. De overschrijving vormt geen vervanging van, maar een aanvulling op de steun uit de oorspronkelijke begroting van Horizon Europa.

Projecten worden geselecteerd op basis van de ranglijst die het resultaat is van de evaluatie van Horizon Europa of van specifieke regels (met inachtneming van de nationale/regionale reservering van het overgedragen bedrag). In het geval van de EIC-accelerator wordt het overgedragen budget toegewezen op basis van het beginsel “wie het eerst komt, het eerst maalt”, overeenkomstig de planning van de sluitingsdata (om de drie maanden worden selectieprocedures gestart) totdat het is opgebruikt.

De regels van Horizon Europa zijn van toepassing op de overgedragen bedragen, waarvoor dezelfde voorwaarden voor de projectuitvoering gelden als voor elk ander project in het kader van Horizon Europa.

Het NUTS-niveau 2 zal worden gebruikt om de regio te definiëren. Gegevens over gefinancierde projecten (geanalyseerd per regio) zijn openbaar beschikbaar op het dashboard van Horizon Europa. Op het dashboard wordt vermeld dat het project werd ondersteund met overgedragen gelden.

Uitvoering, monitoring en controle

Na de overdracht vindt de uitvoering (met inbegrip van de monitoring) uitsluitend door de Commissie plaats volgens de regels van Horizon Europa, en niet meer door de beheerautoriteiten van programma’s onder gedeeld beheer. Niettemin spelen de beheerautoriteiten een rol in het geval van terugboekingen naar het cohesiebeleid en de indiening van een programmawijziging.

De overdracht heeft geen rechtstreekse gevolgen voor projectontwikkelaars of begunstigden, die de regels en procedures van Horizon Europa volgen.

Image 6
Tijdschema voor verzoeken om overdracht

Fase 1: Verzoek om overdracht van middelen uit een cohesiebeleidsinstrument

1.1   Verzoek om overdracht via partnerschapsovereenkomst

Image 7

1.2   Verzoek om overdracht via programmawijziging

Image 8

Fase 2: Uitvoering van de overgedragen middelen via Horizon Europa

Image 9

Image 10
Belangrijk om te weten

Kunnen overgedragen middelen weer worden overgedragen naar hun oorspronkelijke fonds?

Indien de Commissie uiterlijk op 31 augustus van het jaar n + 1 geen juridische verbintenis is aangegaan voor de uit hoofde van Horizon Europa overgedragen middelen, kunnen de overeenkomstige niet-vastgelegde middelen weer worden overgedragen naar het fonds van waaruit de middelen oorspronkelijk waren overgedragen. Zij kunnen dan op verzoek van de lidstaat opnieuw worden toegewezen aan een of meer programma’s (artikel 26, lid 7, van de GB-verordening, artikel 15, lid 6, van de Horizon Europa-verordening).

Dezelfde procedure voor een verzoek tot programmawijziging is van toepassing (artikel 24 van de GB-verordening) en het verzoek moet ten minste vier maanden vóór de uiterste datum voor (financiële) vastleggingen (d.w.z. 31 augustus van het jaar n + 1) bij de Commissie worden ingediend.

Middelen die zijn teruggeboekt, worden vervolgens opnieuw toegewezen aan het (de) ontvangende programma(’s) en zijn onderworpen aan de regels van de GB-verordening.

Als de Commissie middelen moet terugvorderen van begunstigden van Horizon Europa die een overdracht uit het EFRO hebben ontvangen, worden deze middelen dan teruggestort in het EFRO-programma?

Nee. De kredieten vloeien niet terug naar het oorspronkelijke begrotingsonderdeel (EFRO), maar blijven bij het desbetreffende programma. In dit specifieke geval zouden zij bij het programma Horizon Europa blijven (waarnaar zij uit het EFRO waren overgedragen).

Image 11
Praktisch voorbeeld

Een lidstaat besluit een deel van de middelen van een bepaald EFRO-programma voor toekomstige kalenderjaren over te dragen naar Horizon Europa (14) door het programma te wijzigen overeenkomstig artikel 24 van de GB-verordening.

De Commissie is het ermee eens dat de overdracht naar behoren is gemotiveerd en in overeenstemming is met de doelstellingen van het programma van waaruit de middelen zullen worden overgedragen. De Commissie keurt de programmawijziging goed nadat het monitoringcomité daarmee heeft ingestemd. De lidstaten en de Commissie bespreken ook de geografische reikwijdte (bepaald door het grondgebied van het overdragende programma), het beoogde gebruik van de uit hoofde van Horizon Europa overgedragen middelen (op het niveau van het onderdeel van Horizon Europa) en het over te dragen bedrag op basis van het geraamde “opnemingsvermogen” (bijvoorbeeld aan de hand van historische statistieken over deelname aan soortgelijke oproepen van dat land / die regio).

De lidstaat is voornemens de overgedragen middelen te gebruiken voor de financiering van kmo-voorstellen in het kader van een oproep van Horizon Europa voor de EIC-accelerator. Hij is van plan dit te doen door middel van subsidieovereenkomsten die uiterlijk aan het einde van het jaar n + 1 (d.w.z. het jaar volgend op het jaar waarin de middelen naar Horizon Europa worden overgedragen) moeten worden gesloten.

De middelen worden gebruikt voor de financiering van in het kader van de EIC-accelerator ingediende kmo-voorstellen die zijn geëvalueerd nadat de lidstaat heeft besloten het geld over te dragen.

Horizon Europa draagt (momenteel) eventuele extra administratieve kosten voor de uitvoering van de overdracht. In het kader van de tussentijdse evaluatie van het programma zal worden beoordeeld of deze aanpak kan worden gehandhaafd.

De lidstaat kan tot vier maanden voor het einde van het jaar n + 1 (d.w.z. uiterlijk op 31 augustus) verzoeken om niet-vastgelegde middelen weer over te dragen naar het EFRO. Hij doet dit door te verzoeken om een wijziging van het (de) programma(’s) waarin deze middelen zullen worden opgenomen. Het verzoek moet door de Commissie worden goedgekeurd. De vrijmakingsregel wordt van toepassing vanaf het jaar waarin de overeenkomstige budgettaire vastleggingen worden gedaan.

3.   Cumulatieve financiering

Cumulatieve financiering betekent dat een concrete actie / concreet project steun ontvangt uit meer dan één fonds, programma of instrument (waaronder zowel gedeelde als direct beheerde fondsen) voor dezelfde kostenpost/uitgave. Net als bij de andere synergiemechanismen is cumulatieve financiering niet automatisch. Het is veeleer een optie die kan worden onderzocht door beheerautoriteiten voor het cohesiebeleid en de steunverlenende autoriteit voor direct beheerde EU-programma’s. Cumulatieve financiering kan alleen worden toegepast met instemming van alle betrokken partijen (d.w.z. beheerautoriteiten en de steunverlenende autoriteit voor direct beheerde EU-programma’s).

Toepasselijke wetgeving

GB-verordening

Artikel 63, lid 9

Horizon Europa

Artikel 15, lid 4

Aanverwante wetgeving

Programma Digitaal Europa

Artikel 23, lid 1 (15)

Beleidsoverwegingen / potentiële voordelen

Cumulatieve financiering maakt het mogelijk de financiële lasten van een concrete actie te spreiden en eventuele budgettaire beperkingen aan te pakken (bv. die welke voortvloeien uit de lagere financieringspercentages van een instrument), omdat daarmee tot 100 % van een synergieproject uit de EU-begroting kan worden gefinancierd, op voorwaarde dat aan de desbetreffende staatssteunregels wordt voldaan. Het maakt het ook mogelijk nationale bijdragen te ondersteunen, met name in minder ontwikkelde lidstaten en regio’s.

Met cumulatieve financiering kunnen bovendien de middelen uit verschillende EU-instrumenten onder zowel direct als gedeeld beheer worden gebundeld en wordt 100 % financiering met EU-middelen mogelijk gemaakt. Cumulatieve financiering biedt dan ook de gelegenheid om de verbanden tussen de elkaar onderling aanvullende O&I-prioriteiten van oproepen van Horizon Europa en EFRO-programma’s (en de daarmee verband houdende strategieën voor slimme specialisatie) te versterken.

Image 12
Belangrijkste stappen in het proces

Voorbereiding/programmering

Cumulatieve financiering tussen direct en gedeeld beheer is mogelijk voor dezelfde uitgaven van een concrete actie, mits er specifieke regelingen worden getroffen om de naleving van artikel 63, lid 9, van de GB-verordening en artikel 191, lid 3, van het Financieel Reglement te garanderen. De programma-autoriteiten moeten bijzondere aandacht besteden aan de volgende interpretatie van artikel 63, lid 9, van de GB-verordening en artikel 191, lid 3, van het Financieel Reglement, en cumulatieve financiering uitvoeren overeenkomstig de onderstaande praktische stappen.

Artikel 63, lid 9, eerste alinea, van de GB-verordening voorziet in een verbod op dubbele declaratie van uitgaven krachtens de GB-verordening door te bepalen dat dezelfde uitgavenpost alleen mag worden vergoed in het kader van één enkel financieringsinstrument van de Unie en dat er geen sprake mag zijn van dubbele Uniefinanciering in verband met dezelfde uitgavenpost. Dit verbod op dubbele declaratie geldt voor uitgaven die in een betalingsaanvraag door een beheerautoriteit bij de Commissie zijn gedeclareerd, en niet voor een betalingsaanvraag die door een begunstigde bij de nationale autoriteiten is ingediend voor een specifieke concrete actie.

Deze bepaling komt overeen met artikel 191, lid 3, van het Financieel Reglement. Wel staat het Financieel Reglement de cumulatieve toekenning van subsidies uit de EU-begroting toe, indien de basishandelingen dit toestaan. Voor het meerjarig financieel kader 2021-2027 staan de meeste basishandelingen, met inbegrip van Horizon Europa, de cumulatie van subsidies toe, op voorwaarde dat niet meer dan 100 % van de subsidiabele kosten wordt vergoed.

De beheerautoriteit kan in het cohesiebeleidsprogramma aangeven dat zij voornemens is cumulatieve financiering toe te staan en op welke gebieden dergelijke financiering voordelen zou opleveren. Ook als in het programma niet naar dit mechanisme wordt verwezen, kan cumulatieve financiering toch worden toegepast als de concrete acties in overeenstemming zijn met de prioriteiten van het programma.

De beheerautoriteiten en de diensten van de Commissie / steunverlenende autoriteit (voor het direct beheerde EU-programma in kwestie) kunnen dan afspreken gecoördineerde oproepen te doen.

Voor deze oproepen geld dat:

ze moeten worden gecoördineerd tussen de beheerautoriteiten en de diensten van de Commissie / steunverlenende autoriteit en idealiter tegelijkertijd moeten worden gelanceerd;

erin moet worden vermeld dat als de aanvrager ervoor kiest een aanvraag in te dienen in het kader van de oproepen voor beide instrumenten en als beide aanvragen worden aanvaard, het project cumulatieve financiering kan ontvangen (d.w.z. steun uit beide instrumenten);

erin duidelijk moet worden aangegeven dat voor elke subsidie de toepasselijke procedures en subsidiabiliteitsregels in acht moeten worden genomen;

de financieringspercentages en -voorwaarden erin moeten worden vastgesteld die in de volgende drie scenario’s van toepassing zijn:

i)

indien de aanvrager ervoor kiest een aanvraag in te dienen in het kader van de oproepen voor beide instrumenten en beide aanvragen worden aanvaard;

ii)

indien de aanvrager ervoor kiest een aanvraag in te dienen in het kader van de oproepen voor beide instrumenten, maar slechts een van de aanvragen wordt aanvaard;

iii)

indien de aanvrager ervoor kiest een aanvraag in te dienen in het kader van slechts een van de oproepen voor de twee instrumenten.

Daarnaast moet in de oproepen het volgende worden vermeld:

de subsidiabiliteitsregels (afhankelijk van de financieringsbron kunnen er twee afzonderlijke reeksen subsidiabiliteitsregels zijn), de subsidiabiliteitsperiode voor kosten, de duur van het project, de verslagleggingsperioden, de termijnen voor de goedkeuring van de twee subsidies (de betrokken beheerautoriteiten en de steunverlenende autoriteit voor het direct beheerde EU-programma moeten de termijnen van tevoren afstemmen);

de financieringspercentages die in het kader van beide instrumenten zullen worden toegepast (krachtens de respectieve wettelijke regels). De gecombineerde financieringspercentages mogen niet hoger zijn dan 100 % van de subsidiabele kosten en moeten in overeenstemming zijn met de staatssteunregels;

de inhoud die aanvragers in hun voorstellen moeten opnemen (meer informatie staat hierna onder “Toewijzing van steun”).

Toewijzing van steun

De voorstellen moeten alle elementen bevatten die de beheerautoriteit en de steunverlenende autoriteit voor het direct beheerde EU-programma in hun respectieve selectieprocessen zullen evalueren.

De selectie en evaluatie van de voorstellen worden voor elke oproep afzonderlijk uitgevoerd, overeenkomstig de mechanismen en regels van elk instrument.

Selectie in het kader van de ene oproep is geen garantie voor selectie in het kader van de andere oproep.

In de voorstellen moet worden aangegeven of de aanvrager al dan niet een aanvraag zal indienen in het kader van de oproep voor het andere instrument.

Als het antwoord “ja” luidt, betekent de behoefte aan doeltreffende coördinatie van financieringsinstrumenten dat in de aanvraag ook moet worden aangegeven of de aanvrager voornemens is door te gaan met het potentieel medegefinancierde project als het project i) alleen wordt geselecteerd door de beheerautoriteit of ii) alleen wordt geselecteerd door de steunverlenende autoriteit voor het direct beheerde EU-programma.

Indien slechts een van de aanvragen wordt aanvaard, sluit de verantwoordelijke autoriteit (de beheerautoriteit of de steunverlenende autoriteit in het kader van direct beheer) een subsidieovereenkomst met de begunstigde overeenkomstig de regels van het respectieve fonds/instrument. Als het bijvoorbeeld gaat om een overeenkomst met de beheerautoriteit (voor steun in het kader van een cohesiebeleidsprogramma), zijn de GB-verordening en de EU-staatssteunregels van toepassing en wordt het document met de steunvoorwaarden afgegeven.

In geval van aanvraag en selectie in het kader van beide oproepen moet de begunstigde twee afzonderlijke subsidieovereenkomsten sluiten — een met de beheerautoriteit, een zogenaamd document waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld, en een andere met de steunverlenende autoriteit voor het direct beheerde EU-programma. In elke subsidieovereenkomst i) moeten de toepasselijke regels van het desbetreffende fonds/instrument worden vermeld en ii) moet het verband met de andere subsidie worden aangegeven. Een subsidieovereenkomst in het kader van een direct beheerd EU-programma wordt in het informatieblad aangemerkt als een “synergieactie” (hetzij tijdens de voorbereiding van de subsidie, hetzij tijdens een wijziging van de subsidie) en de overeenkomstige facultatieve bepalingen zullen worden geactiveerd.

De respectieve autoriteiten (beheerautoriteiten en steunverlenende autoriteiten voor direct beheerde programma’s) moeten ervoor zorgen dat de gecombineerde financieringspercentages die op het niveau van een concrete actie worden toegepast, niet hoger zijn dan 100 % van de subsidiabele kosten.

Bij gedeeld beheer kunnen het op het niveau van een concrete actie toegepaste financieringspercentage en het medefinancieringspercentage op het niveau van de betrokken prioriteit verschillen. Bij de synergieacties moet rekening worden gehouden met het medefinancieringspercentage op prioriteitsniveau, maar uiteindelijk zal het financieringspercentage op het niveau van de concrete actie, zoals vastgesteld in het document met de steunvoorwaarden, worden gebruikt voor de afstemming met het financieringspercentage in het direct beheerde programma en om ervoor te zorgen dat niet meer dan 100 % door de Uniebegroting wordt gedekt.

Uitvoering, monitoring en controle

Uitvoering

Om 100 % financiering uit de Uniebegroting mogelijk te maken overeenkomstig het streven naar synergieacties, moet er voor het betreffende synergieproject één uitgavendeclaratie bij de Commissie worden ingediend. Deze enkele declaratie moet door de autoriteiten voor gedeeld beheer bij de Commissie worden ingediend in een betalingsaanvraag (en betrekking hebben op de door de begunstigde bij de beheerautoriteit gedeclareerde subsidiabele kosten, die door de beheerautoriteit in deze betalingsaanvraag aan de Commissie als aanvullende informatie worden toegevoegd). Op die manier wordt het verbod op dubbele declaratie van uitgaven bij de Commissie uit hoofde van artikel 63, lid 9, van de GB-verordening niet geschonden voor de betalingen onder gedeeld beheer.

De begunstigde moet daarom eerst alle subsidiabele uitgaven bij de beheerautoriteit declareren overeenkomstig de voorwaarden van de subsidie.

De beheerautoriteit informeert de begunstigde wanneer de uitgaven zijn opgenomen in een bij de Commissie ingediende betalingsaanvraag in het kader van gedeeld beheer. Dit geldt voor alle betalingsaanvragen die worden ingediend overeenkomstig artikel 91 van de GB-verordening: voor de EFRO-programma’s dient de lidstaat maximaal zes betalingsaanvragen in per programma, per fonds en per boekjaar. De lidstaat mag per jaar één betalingsaanvraag indienen, op een willekeurig moment in elke periode tussen de volgende data: 28 februari, 31 mei, 31 juli, 31 oktober, 30 november en 31 december.

Een kopie van de declaratie van de begunstigde bij de beheerautoriteit (samen met een kopie van de informatie van de beheerautoriteit aan de begunstigde waarin wordt bevestigd dat de uitgaven zijn opgenomen in een bij de Commissie ingediende betalingsaanvraag) wordt vervolgens door de begunstigde als bewijsstuk bij de in eGrants invoerde betalingsaanvraag gevoegd.

In geen geval mogen kosten eerst in een betalingsaanvraag in het kader van de direct beheerde subsidie worden opgenomen, aangezien zij dan niet meer in aanmerking komen voor gedeeld beheer.

Met betrekking tot de betalingsaanvraag die de beheerautoriteit bij de Commissie heeft ingediend, volgt de bijdrage uit het EFRO de regels van artikel 112 van de GB-verordening inzake het medefinancieringspercentage en de maximale steun uit de fondsen voor elk van de prioriteiten (medefinanciering op prioriteitsniveau). De bijdrage van het direct beheerde programma telt niet mee voor dit medefinancieringspercentage en moet worden gepresenteerd als een nationale (overheids)bijdrage.

Er zij op gewezen dat betalingsaanvragen onder gedeeld beheer worden ingediend op het niveau van de prioriteiten en niet per concrete actie. De beheerautoriteit moet voor elke betalingsaanvraag de bedragen specificeren die verband houden met de synergieprojecten binnen elke prioriteit.

Zodra de uitgaven door de beheerautoriteit in een bij de Commissie ingediende betalingsaanvraag zijn opgenomen, uploadt de begunstigde/coördinator in eGrants een kopie van de bij de beheerautoriteit ingediende declaratie (samen met een kopie van de informatie van de beheerautoriteit aan de begunstigde waarin wordt bevestigd dat de uitgaven zijn opgenomen in een bij de Commissie ingediende betalingsaanvraag) en verstrekt hij informatie over het door de beheerautoriteit toegepaste / toe te passen medefinancieringspercentage op het niveau van de concrete actie en op het niveau van de prioritaire as, en voert hij tegelijkertijd alle informatie in over de uitvoering van de actie zoals vereist door de regels van het direct beheerde programma (via het financierings- en aanbestedingsportaal voor het elektronische beheer van EU-subsidies).

Hieruit volgt dat de begunstigde niet door het directe beheer kan worden betaald zolang deze kopie van de bij de beheerautoriteit ingediende declaratie niet is geüpload, wat een wachttijd van maximaal twee maanden betekent.

Beide steunverlenende autoriteiten moeten over voldoende informatie en bewijzen over de andere bestaande of geplande EU-financiering beschikken om dubbele financiering gedurende de gehele levenscyclus van een synergieactie te voorkomen. Zolang de bijdragen worden beperkt tot een bepaald maximumbedrag op basis van een gecoördineerd percentage van de subsidiabele kosten, zal de totale gecombineerde EU-steun niet hoger zijn dan de totale kosten.

De verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de naleving van de staatssteunregels wordt geverifieerd.

Voor de uitvoering van deze aanpak hoeven de programma-autoriteiten in het kader van gedeeld beheer geen andere maatregelen te nemen dan de begunstigde in kennis te stellen van de datum waarop de desbetreffende uitgaven bij de Commissie zijn gedeclareerd.

Monitoring

Er wordt geen uitzondering op de regels gemaakt voor cumulatieve financiering ten behoeve van EFRO-verslaglegging. Bijlage VII bij de GB-verordening moet worden ingevuld en de EFRO-bijdragen moeten in aanmerking worden genomen.

Voor betalingsaanvragen overeenkomstig bijlage XXIII bij de GB-verordening moeten EFRO-bijdragen worden geclassificeerd als EU-financiering. Bijdragen uit de direct beheerde instrumenten moeten daarentegen worden gepresenteerd onder het tabblad publiek (nationaal).

De beheerautoriteit en de steunverlenende autoriteit in het kader van direct beheer stellen de termijnen voor verslaglegging en betaling vast overeenkomstig de toepasselijke regels om de hierboven beschreven sequentiële aanpak mogelijk te maken (d.w.z. eerst declaratie bij de beheerautoriteit (en door de beheerautoriteit bij de Commissie) en vervolgens kopiëren naar het direct beheerde instrument).

De begunstigden moeten zich houden aan de regels voor de uitvoering, monitoring en controle van alle betrokken instrumenten/fondsen. Indien de steunverlenende autoriteit van het direct beheerde programma/fonds een certificaat betreffende de financiële staten met betrekking tot de direct beheerde subsidie nodig heeft, kan de controleur van de certificaten betreffende de financiële staten ook terugvallen op auditcertificaten betreffende de uitgaven onder gedeeld beheer (voor zover deze betrekking hebben op dezelfde kosten en identieke subsidiabiliteitsvoorwaarden).

Projecten kunnen voorfinanciering of voorschotten ontvangen overeenkomstig de toepasselijke wettelijke regels en het vooraf overeengekomen financieringspercentage.

Image 13
Belangrijk om te weten

Hoe zit het met de EU-staatssteunregels?

De EU-staatssteunregels zijn van toepassing op het deel van het project dat door het EFRO wordt gefinancierd. De in de EU-staatssteunregels vastgelegde regels inzake de cumulatie van overheidsfinanciering om te bepalen hoeveel overheidsfinanciering in totaal voor het project / de activiteit mogelijk is, moeten eveneens worden gecontroleerd en correct worden toegepast.

Geldt, in het geval van cumulatieve financiering, voor de nationale financieringsinstantie of de begunstigden nog steeds de verplichting om een deel van de financiering bij te dragen?

Dat hangt af van de financieringspercentages die op projectniveau voor beide financieringsbronnen zijn vastgesteld. In het geval van het EFRO zijn de staatssteunregels van toepassing, waarin het maximaal toelaatbare financieringspercentage op operationeel niveau wordt bepaald. Om na te gaan of het maximaal toegestane financieringspercentage in acht wordt genomen, moet rekening worden gehouden met alle overheidsfinanciering op projectniveau, met inbegrip van steun uit bijvoorbeeld het EFRO en Horizon Europa en in welke vorm dan ook.

Image 14

4.   Europese partnerschappen

Het gebruik van het EFRO als nationale bijdrage aan gezamenlijk gefinancierde en geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen

Een “Europees partnerschap” is een initiatief waarbij de EU en particuliere en/of publieke partners (zoals het bedrijfsleven, overheidsinstanties of stichtingen) zich ertoe verbinden de ontwikkeling en uitvoering van een programma voor O&I-activiteiten gezamenlijk te ondersteunen. Een strategische agenda voor onderzoek en innovatie — die alle partners delen en zullen nastreven — vormt de basis voor elk Europees partnerschap. Deze langetermijnvisie wordt in concrete activiteiten vertaald door middel van jaarlijkse werkprogramma’s. Europese partnerschappen moeten hun concrete doelstellingen en streefdoelen vermelden, samen met een reeks overeenkomstige kernprestatie-indicatoren.

Overeenkomstig artikel 73, lid 4, van de GB-verordening kunnen beheerautoriteiten besluiten rechtstreeks uit het EFRO steun te verstrekken aan concrete acties die zijn geselecteerd in het kader van een door Horizon Europa medegefinancierd programma (zoals een gezamenlijk gefinancierd of geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap).

Volgens artikel 15, lid 3, van de verordening tot vaststelling van Horizon Europa kunnen financiële bijdragen uit EFRO-programma’s (16) als bijdrage van de deelnemende lidstaat aan een gezamenlijk gefinancierd of geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap worden aangemerkt, op voorwaarde dat wordt voldaan aan de bepalingen van de GB-verordening. Instanties die door Horizon Europa medegefinancierde programma’s uitvoeren, moeten als intermediaire instantie van het desbetreffende EFRO-programma worden aangewezen (artikel 71, lid 5, van de GB-verordening). Dit maakt het gemakkelijker om Horizon Europa, het relevante EFRO-programma en de nationale steun te coördineren en te synchroniseren. EFRO-programma’s kunnen betrekking hebben op (een deel van) de nationale bijdrage voor deelname aan dergelijke Europese partnerschappen. Een besluit om bij te dragen aan een partnerschap moet het resultaat zijn van een selectieprocedure die in overeenstemming is met de regels van het cohesiebeleid.

Bovendien geldt net als bij het excellentiekeurmerk dat beheerautoriteiten overeenkomstig artikel 73, lid 4, van de GB-verordening een dergelijke bijdrage rechtstreeks (zonder competitieve oproep en afzonderlijke selectieprocedure) kunnen verstrekken aan concrete acties die zijn geselecteerd in het kader van een door Horizon Europa medegefinancierd programma. Eveneens net als bij het excellentiekeurmerk moeten de beheerautoriteiten echter nog steeds een vereenvoudigde beoordeling uitvoeren om na te gaan of deze projecten voldoen aan artikel 73, lid 2, punten a), b) en g), van de GB-verordening. Dergelijke concrete acties moeten i) consistent zijn met het programma, en met de desbetreffende strategieën die aan het programma ten grondslag liggen, en effectief bijdragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma, ii) binnen het toepassingsgebied van een randvoorwaarde vallen en overeenstemmen met de desbetreffende strategieën en planningdocumenten die zijn opgesteld voor de vervulling van die randvoorwaarde, en iii) binnen het toepassingsgebied van het betrokken fonds vallen en aan een interventietype worden toegewezen.

Ook kunnen de beheerautoriteiten op deze concrete acties de categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van de subsidiabele kosten toepassen die conform Horizon Europa zijn vastgesteld.

De naleving van de staatssteunregels kan worden gewaarborgd door te voldoen aan de verenigbaarheidsvoorwaarden van artikel 25 quater AGVV, dat mogelijkheden biedt om de subsidiabele kosten en financieringspercentages volgens de regels van Horizon Europa toe te passen op onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die zijn geselecteerd in het kader van een door Horizon medegefinancierd programma dat voldoet aan de voorwaarden van dit artikel.

Bijdragen uit EFRO-programma’s aan Europese partnerschappen moeten voldoen aan de regels inzake het verbod op dubbele declaratie van uitgaven zoals vastgelegd in artikel 63, lid 9, van de GB-verordening. Dezelfde kosten mogen niet tweemaal bij de Commissie worden gedeclareerd. Twee soorten Europese partnerschappen zijn relevant voor de uitvoering van artikel 15, lid 3, van de verordening tot vaststelling van Horizon Europa.

Gezamenlijk gefinancierde Europese partnerschappen (ondersteund door een “medefinancieringsactie voor programma’s”) zijn gebaseerd op een subsidieovereenkomst tussen de Commissie en een consortium van partners (doorgaans nationale ministeries of agentschappen die O&I financieren). De partners verbinden zich tot financiële bijdragen en bijdragen in natura. Dit zijn partnerschappen met EU-landen waarbij nationale/regionale onderzoeksfinanciers en andere overheidsinstanties de kern van het consortium vormen. De EU verstrekt medefinanciering voor een programma dat wordt uitgevoerd door entiteiten die O&I-activiteiten beheren en financieren. Tot de belangrijkste activiteiten die door gezamenlijk gefinancierde Europese partnerschappen worden ontwikkeld, behoren gezamenlijke oproepen door middel waarvan transnationale O&I-projecten worden gefinancierd en waarbij elke partner de begroting verstrekt voor zijn entiteiten die aan de projecten deelnemen en de EU aanvullende financiering verstrekt.

Geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen zijn O&I-programma’s. Zij kunnen worden opgezet door i) verscheidene lidstaten (op basis van een besluit van de Raad en het Europees Parlement overeenkomstig artikel 185 VWEU), ii) instanties die zijn opgericht bij een besluit van de Raad op grond van artikel 187 VWEU (bijvoorbeeld gemeenschappelijke ondernemingen), of iii) kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG’s) van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) overeenkomstig de EIT-verordening en de strategische innovatieagenda van het EIT. Zij worden geacht een langetermijnperspectief te hebben en enige integratie te omvatten.

Figuur 1 hieronder bevat een overzicht van alle gezamenlijk gefinancierde, gezamenlijk geprogrammeerde en geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen in het kader van het eerste strategisch plan 2019-2024 van Horizon Europa. De twintig gezamenlijk gefinancierde en geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen met deelname van de lidstaten zijn relevant voor de toepassing van artikel 15, lid 3, van de verordening tot vaststelling van Horizon Europa.

Figuur 1.

Overzicht van de vier clusters van Europese partnerschappen

Image 15

Goed om te weten

Gezamenlijk geprogrammeerde Europese partnerschappen zijn gebaseerd op een memorandum van overeenstemming tussen de Commissie en andere partners dan de EU. Deze partnerschappen komen niet in aanmerking voor het EFRO als nationale bijdrage, omdat er geen mogelijkheid is om financiering te combineren (er is alleen parallelle of sequentiële financiering mogelijk). Voor dergelijke partnerschappen is het mogelijk om het EFRO als nationale bijdrage te gebruiken voor de aanvullende activiteiten van de partnerschappen, indien deze in het plan voor aanvullende activiteiten worden vermeld. De Europese openwetenschapscloud is momenteel het enige gezamenlijk geprogrammeerde Europese partnerschap met deelname van de lidstaten.

Toepasselijke wetgeving

GB-verordening

Artikel 63, lid 9, artikel 71, lid 5, artikel 73, lid 4, en overweging 61

Horizon Europa

Artikel 15, lid 3

Aanverwante wetgeving

AGVV

De artikelen 25 quater en 25 quinquies (staatssteun)

Beleidsoverwegingen / potentiële voordelen

Europese partnerschappen worden opgezet om de prioriteiten van de EU te verwezenlijken. Door samen te werken met zowel de publieke als de particuliere sector maken zij het mogelijk mondiale uitdagingen aan te pakken die een kritische massa vereisen en waarvoor een langetermijnvisie nodig is waarover de partners het eens zijn en waartoe zij zich verbinden. Partnerschappen publiceren niet alleen gezamenlijke oproepen, maar voeren ook diverse aanvullende activiteiten uit ter ondersteuning van de toepassing van O&I-resultaten in de maatschappij, de markt en de regelgeving.

Europese partnerschappen zijn een belangrijke factor voor synergieën, omdat zij het mogelijk maken het gebruik van middelen uit verschillende EU- en nationale instrumenten, programma’s en fondsen te bundelen en te coördineren. Zij dragen ook bij tot de versterking van de EOR door grensoverschrijdende samenwerking te stimuleren, de O&I-plannen op elkaar af te stemmen, vaardigheden te verbeteren en het opnemingsvermogen van Europese bedrijven te vergroten. Het specifieke doel van een Europees partnerschap met deelname van de lidstaten is het bereiken van wetenschappelijke, bestuurlijke en financiële integratie van nationale onderzoeksprogramma’s op het desbetreffende gebied. De deelname van de “verbredingslidstaten” aan EU-partnerschappen voor O&I was in het verleden beperkt vanwege een gebrek aan ervaring of beschikbare financiering voor transnationale samenwerking. Europese partnerschappen zijn bedoeld om de prioriteiten van de EU aan te pakken, dus het is belangrijk om de deelname van ondervertegenwoordigde landen te versterken, de complementariteit in de hele EU te vergroten en de daaruit voortvloeiende voordelen te delen. Dit is met name van belang omdat sommige prioriteiten van Horizon Europa alleen door Europese partnerschappen worden aangepakt. Dit betekent dat lidstaten moeten deelnemen om hun entiteiten in staat te stellen deel te nemen aan de oproepen en andere activiteiten die door de partnerschappen worden gelanceerd.

De erkenning van bijdragen uit EFRO-programma’s als nationale bijdragen in partnerschappen van Horizon Europa vormt een belangrijke stimulans voor transnationale samenwerking. Ook wordt het effect van O&I-investeringen uit verschillende EU-fondsen vergroot door investeringen af te stemmen op gemeenschappelijke EU-prioriteiten.

De nieuwe regels maken het gemakkelijker om middelen uit het EFRO en Horizon Europa te bundelen in gezamenlijk gefinancierde Horizon-partnerschappen, waardoor de regio’s de kans krijgen om met andere EU-landen en regio’s samen te werken om gerelateerde prioriteiten op het gebied van slimme specialisatie aan te pakken. Het belangrijkste voordeel is de mogelijkheid om de deelname van minder ontwikkelde regio’s en lidstaten aan transnationale samenwerking binnen het partnerschapskader te vergroten.

De medefinanciering door de EU via partnerschappen kan derhalve met name meerwaarde opleveren wanneer de in het kader van Horizon Europa en door middel van strategieën voor slimme specialisatie vastgestelde prioriteiten met elkaar overeenstemmen of elkaar aanvullen.

Image 16
Belangrijkste stappen in het proces — Gezamenlijk gefinancierde Europese partnerschappen

Voorbereiding/ programmering

De nationale autoriteiten/belanghebbenden moeten ruim vóór de formele onderhandelingen over het programma met de Commissie een dialoog aangaan met hun beheerautoriteit.

De beheerautoriteit en de nationale/regionale belanghebbenden moeten in programma’s O&I-prioriteiten vaststellen in overeenstemming met de prioriteiten van de strategieën voor slimme specialisatie, passende maatregelen in het kader van het cohesiefonds plannen en een dialoog aangaan met de coördinatoren/contactpunten van het gezamenlijk gefinancierde Europese partnerschap om inzicht te krijgen in de soorten activiteiten en middelen die moeten worden gepland.

Voor gezamenlijk gefinancierde Europese partnerschappen wordt alles overeengekomen in een subsidieovereenkomst, met inbegrip van het EU-vergoedingspercentage van de subsidiabele kosten en de totale begroting voor de gehele duur van het partnerschap. In het jaarlijkse werkprogramma, dat door de Commissie moet worden goedgekeurd, worden de activiteiten van het partnerschap beschreven. Het consortium zelf beslist over de toewijzing van de EU-financiering, met inachtneming van de regels die zijn vastgelegd in het document met de steunvoorwaarden.

De totale EU-bijdrage wordt berekend als percentage van de totale subsidiabele kosten. Het financieringspercentage in het kader van Horizon Europa voor gezamenlijk gefinancierde Europese partnerschappen bedraagt gewoonlijk 30 % (in uitzonderlijke gevallen 50 %). Een consortium heeft volledige vrijheid bij het nemen van beslissingen over de verdeling van de bijdrage van de EU aan het geplande partnerschap over de begunstigden die partij zijn bij de subsidieovereenkomst van Horizon Europa, en dit kan leiden tot hogere of lagere financieringspercentages voor specifieke activiteiten en/of begunstigden. Indien een EFRO-programma overeenkomstig zijn doelstellingen voorziet in steun uit het EFRO voor een programma dat wordt medegefinancierd door Horizon Europa, moeten de instanties die de uit het door Horizon Europa medegefinancierde programma voortvloeiende activiteiten uitvoeren (bv. nationale financieringsinstanties), in het kader van de desbetreffende programma’s als intermediaire instanties worden aangewezen. Overeenkomstig artikel 71, lid 3, van de GB-verordening worden afspraken tussen de beheerautoriteit en de intermediaire instantie(s) schriftelijk vastgelegd.

De bijdrage uit een EFRO-programma is bestemd voor een specifiek project dat op nationaal of regionaal niveau wordt gefinancierd, en de ontvanger van deze bijdrage is de begunstigde van dit project (in de context van het cohesiebeleid wordt de term “concrete actie” gebruikt).

Plannen om aan de in het kader van de Europese partnerschappen geselecteerde projecten bij te dragen met een nationale bijdrage moeten in het EFRO-programma worden toegelicht.

De bijdrage van een EFRO-programma aan een Europees partnerschap moet binnen het toepassingsgebied van de toepasselijke randvoorwaarde (d.w.z. strategieën voor slimme specialisatie) vallen en overeenstemmen met de desbetreffende programmaspecifieke doelstellingen en reikwijdte. De bijdrage aan een Europees partnerschap kan ook in een vroeg stadium worden vastgesteld, in de desbetreffende strategieën voor slimme specialisatie, als een maatregel om de samenwerking op prioritaire gebieden met partners van buiten een bepaalde lidstaat te verbeteren.

Toewijzing van steun

Voor concrete acties die zijn geselecteerd in het kader van een door Horizon Europa medegefinancierd activiteitenprogramma, kan de beheerautoriteit besluiten rechtstreeks uit het EFRO-programma steun te verstrekken, op voorwaarde dat wordt voldaan aan de eisen van artikel 73, lid 4, van de GB-verordening (betreffende de naleving van de programmadoelstellingen, het toepassingsgebied van het fonds en de toepasselijke randvoorwaarden). De beheerautoriteiten kunnen ook de conform Horizon Europa vastgestelde categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van de subsidiabele kosten toepassen (deze moeten worden vastgelegd in het document met de steunvoorwaarden).

Het financieel beheer van een gezamenlijk gefinancierd Europees partnerschap is hetzelfde als voor elk ander project van Horizon Europa (d.w.z. begunstigden van de subsidieovereenkomst voeren activiteiten uit en melden hun kosten aan de Commissie).

De gemelde kosten moeten voldoen aan de subsidiabiliteitsregels van Horizon Europa en aan de specifieke regels voor de medefinancieringsacties van het programma zoals gedefinieerd in de modelsubsidieovereenkomst (bv. de regels voor de selectie van transnationale projecten moeten worden gevolgd). Zowel bijdragen in natura als financiële bijdragen zijn mogelijk, mits zij subsidiabel zijn in het kader van de cohesiebeleidsfondsen en Horizon Europa.

Voor Horizon Europa worden de subsidiabele kosten vergoed overeenkomstig het toepasselijke financieringspercentage (dit is gewoonlijk 30 % van het totale door het consortium verworven bedrag, dat “[f]inanciële bijdragen uit hoofde van door het EFRO […] medegefinancierde programma’s” kan omvatten overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de verordening tot vaststelling van Horizon Europa).

De bijdrage van Horizon Europa wordt via de coördinator overgedragen aan de nationale financieringsinstantie en gebruikt als aanvullende financiering voor het activiteitenprogramma.

Het consortium dat de medegefinancierde acties van het programma uitvoert, beheert de EU-bijdrage autonoom en beslist (bijvoorbeeld in de consortiumovereenkomst) over de toewijzing en verdeling van de middelen aan de activiteiten en begunstigden. De begunstigden van de medegefinancierde actie van het programma (de nationale financieringsinstanties) melden hun subsidiabele kosten aan de beheerautoriteit. Een kopie van de declaratie wordt gedeeld met de steunverlenende autoriteit voor Horizon Europa.

Dezelfde procedure als voor cumulatieve financiering is van toepassing wanneer een EFRO-programma een bijdrage levert (zie hierboven).

Image 17
Praktisch voorbeeld

Een lidstaat of regio neemt deel aan een consortium van nationale financieringsinstanties in een gezamenlijk gefinancierd Europees partnerschap.

De lidstaat of regio is voornemens een EFRO-programma te gebruiken om een deel van de nationale bijdrage aan het gezamenlijk gefinancierde Europese partnerschap te dekken.

De nationale financieringsinstantie (d.w.z. de intermediaire instantie van het EFRO-programma) meldt aan Horizon Europa dat zij 100 miljoen EUR aan financiële steun / financiering aan haar begunstigden verstrekt. De nationale financieringsinstantie ontvangt een vergoeding van 30 % uit Horizon Europa (30 miljoen EUR).

De resterende 70 miljoen EUR kan worden medegefinancierd uit het EFRO-programma (bv. met een medefinancieringspercentage van 50 %; het medefinancieringspercentage van de prioriteit van het programma moet in acht worden genomen — artikel 112 van de GB-verordening).

De totale kosten van 100 miljoen EUR worden derhalve als volgt gedekt: 30 miljoen EUR uit Horizon Europa, 35 miljoen EUR uit het EFRO en 35 miljoen EUR uit de nationale begroting.

De uitgaven en kosten moeten worden gedeclareerd en gemeld overeenkomstig de hierboven uiteengezette regels voor cumulatieve financiering.

Figuur 2.

Hoe werkt een gezamenlijk gefinancierd Europees partnerschap?

Image 18

Image 19
Praktische voorbeelden van een transnationale gezamenlijke oproep — begunstigde geselecteerd op nationaal niveau door een nationale financieringsinstantie

De volgende voorbeelden zijn hypothetisch. De uiteindelijke beslissing berust bij de betrokken lidstaat.

Elke lidstaat die betrokken is bij een gezamenlijk gefinancierd Europees partnerschap, financiert in de regel de deelnemers op nationaal niveau via zijn eigen nationale procedures en volgens zijn eigen nationale regels.

Vanuit het perspectief van een modelsubsidieovereenkomst van Horizon Europa voor een gezamenlijk gefinancierd partnerschap wordt een begunstigde als een ontvanger van “financiële steun aan derden” beschouwd.

Vanuit nationaal perspectief geldt voor deze nationale begunstigde een van de volgende gevallen:

1.

volledig gefinancierd door een door het EFRO medegefinancierd programma.

De nationale begunstigde ondertekent slechts één nationale subsidieovereenkomst met de nationale financieringsinstantie. Deze bevat de voorwaarden waaronder de nationale financieringsinstantie het EFRO-geld zal uitbetalen.

De nationale financieringsinstantie wordt beschouwd als een intermediaire instantie (vanuit het perspectief van de GB-verordening) en meldt haar kosten (d.w.z. de EFRO-financiering die zij aan de nationale begunstigde heeft verstrekt) aan de steunverlenende autoriteit van Horizon Europa[1] en de bevoegde beheerautoriteit. Zij brengen vervolgens verslag uit aan de Commissie;

2.

medegefinancierd door het EFRO en een of meer andere nationale bronnen die door dezelfde nationale financieringsinstantie worden beheerd.

De nationale begunstigde ondertekent één nationale subsidieovereenkomst die de voorwaarden bevat waaronder de nationale financieringsinstantie het EFRO-geld zal uitbetalen. De nationale begunstigde ondertekent vervolgens nog een nationale subsidieovereenkomst die de voorwaarden bevat waaronder de nationale financieringsinstantie het andere bedrag aan nationaal verkregen geld zal uitbetalen.

De nationale financieringsinstantie wordt beschouwd als een intermediaire instantie (vanuit het perspectief van de GB-verordening) en meldt:

de kosten van het verstrekken van de EFRO-financiering aan de nationale begunstigde (dit meldt zij aan de bevoegde beheerautoriteit);

de totale kosten[2] van het verstrekken van zowel de EFRO-financiering als de andere nationale financiering die de nationale financieringsinstantie aan de nationale begunstigde heeft verstrekt (dit meldt zij aan de steunverlenende autoriteit van Horizon Europa[3]).

In beide bovengenoemde gevallen moet de nationale financieringsinstantie de procedure voor cumulatieve financiering volgen (zie punt 3 over cumulatieve financiering) en in eGrants een kopie van een door de begunstigde bij de beheerautoriteit ingediende declaratie uploaden (samen met een kopie van de informatie van de beheerautoriteit aan de begunstigde waarin wordt bevestigd dat de uitgaven zijn opgenomen in een bij de Commissie ingediende betalingsaanvraag) als bewijsstuk bij de ingediende betalingsaanvraag.

[1]

In de kostencategorie “financiële steun aan derden” in de modelsubsidieovereenkomst voor een gezamenlijk gefinancierd Europees partnerschap in het kader van Horizon Europa.

[2]

In de kostencategorie “financiële steun aan derden” in de modelsubsidieovereenkomst voor een gezamenlijk gefinancierd Europees partnerschap in het kader van Horizon Europa.

[3]

In de kostencategorie “financiële steun aan derden” in de modelsubsidieovereenkomst voor een gezamenlijk gefinancierd Europees partnerschap in het kader van Horizon Europa.

Image 20
Belangrijk om te weten

Hoe worden bijdragen en toezeggingen uit Horizon Europa gedaan?

Toezeggingen en bijdragen voor gezamenlijk gefinancierde Europese partnerschappen worden in vijf fasen gedaan:

1.

indicatieve vooraf gedane toezegging;

2.

algemene toezegging bij de ondertekening van de subsidieovereenkomst;

3.

jaarlijkse toezegging bij de vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma (bv. vaststelling van de bijdrage uit de begroting aan de oproep);

4.

definitieve toezegging bij de goedkeuring van de ranglijst/selectielijst en het ondertekenen van subsidieovereenkomsten;

5.

bijdrage (d.w.z. betaling van de financiering).

Indien het partnerschap overeenkomstig artikel 71, lid 5, van de GB-verordening de intermediaire instantie in het EFRO-programma wordt, moeten in de schriftelijke afspraken (het partnerschap) tussen de beheerautoriteit en deze intermediaire instantie duidelijk de verantwoordelijkheden van elke partij worden vermeld met betrekking tot de uitvoering van de taken die de beheerautoriteit aan deze intermediaire instantie heeft gedelegeerd.

Image 21
Belangrijkste stappen in het proces — Geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen (de artikelen 185 en 187 VWEU)

Voorbereiding/programmering

De bijdragen en activiteiten worden vastgesteld in een besluit van het Europees Parlement en de Raad (artikel 185 VWEU) of in een verordening van de Raad (artikel 187 VWEU). De bijdrage van de EU moet ten minste gelijk zijn aan de bijdrage van de niet-EU-partner.

Indien een EFRO-programma overeenkomstig zijn doelstellingen voorziet in steun voor een partnerschap dat ook wordt medegefinancierd door Horizon Europa, wijst de beheerautoriteit van het desbetreffende programma de gemeenschappelijke onderneming (artikel 187 VWEU) of de gedecentraliseerde uitvoeringsstructuur (artikel 185 VWEU) (17) aan als intermediaire instantie overeenkomstig artikel 71, lid 5, van de GB-verordening. Krachtens artikel 71, lid 3, van de GB-verordening moeten afspraken tussen de beheerautoriteit en de intermediaire instantie(s) schriftelijk worden vastgelegd.

De bijdrage uit een EFRO-programma wordt verstrekt voor een specifiek project. De ontvanger van een dergelijke EFRO-bijdrage is de begunstigde van het project (het project wordt in de context van het cohesiebeleid een concrete actie genoemd).

Een bijdrage aan een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap moet met een motivering worden vermeld in het deel over synergie en complementariteit van het programma.

Een bijdrage aan een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap moet voldoen aan de criteria van de toepasselijke randvoorwaarde (d.w.z. strategieën voor slimme specialisatie) en overeenstemmen met de desbetreffende doelstelling en reikwijdte van het programma, overeenkomstig artikel 73, lid 4, van de GB-verordening. De bijdrage aan een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap kan ook in een vroeg stadium worden vastgesteld, in de desbetreffende strategieën voor slimme specialisatie, als een maatregel om de samenwerking op prioritaire gebieden met partners van buiten een bepaalde lidstaat te verbeteren. In de schriftelijke afspraken tussen een beheerautoriteit en een intermediaire instantie (het partnerschap) moeten de verantwoordelijkheden voor de uitvoering van deze taken duidelijk worden vastgelegd.

Toewijzing van steun

De beheerautoriteit kan besluiten rechtstreeks uit het EFRO-programma steun te verstrekken, op voorwaarde dat aan de eisen van artikel 73, lid 4, van de GB-verordening wordt voldaan. De beheerautoriteiten kunnen ook de in het kader van Horizon Europa vastgestelde categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van de subsidiabele kosten toepassen (deze moeten worden vastgelegd in het document waarin de steunvoorwaarden worden vastgesteld).

De financiering die de deelnemende landen aan hun nationale entiteiten in projecten van de gemeenschappelijke onderneming verstrekken, wordt beschouwd als een financiële bijdrage aan de gemeenschappelijke onderneming. Overeenkomstig de toepasselijke regels inzake het beheer van de bijdragen van de deelnemende landen (18) moeten de deelnemende landen jaarlijks uiterlijk op 31 januari aan de raad van bestuur verslag uitbrengen over de in dat begrotingsjaar te leveren indicatieve financiële bijdragen. Daarbij moeten de deelnemende landen aangeven welk deel van deze bijdragen afkomstig is uit de fondsen van het cohesiebeleid.

Bij centraal beheer van de financiële bijdragen (wanneer de begunstigde één subsidieovereenkomst ondertekent met de gemeenschappelijke onderneming die de EU- en nationale bijdragen uitvoert) worden de middelen van het EFRO-programma aan de uitvoeringsstructuur betaald nadat voorstellen zijn geselecteerd en nationale/regionale bijdragen zijn vastgesteld. In dit geval zijn uitsluitend de regels van Horizon Europa van toepassing, zowel in de fase van de evaluatie en selectie van voorstellen als in de fase van de betaling.

Bij de coördinatie van betalingen draagt de nationale autoriteit geen middelen over naar de uitvoeringsstructuur, maar vergoedt zij de begunstigden rechtstreeks op basis van een nationale subsidieovereenkomst. De nationale of EFRO-financieringsregels zijn van toepassing op de volledige nationale bijdrage. Voor de oproep, evaluatie en selectie gelden echter uitsluitend de regels van Horizon Europa.

Ongeacht de manier waarop de bijdrage wordt uitgevoerd, kunnen er in het kader van dezelfde oproep acties worden gefinancierd met EFRO-middelen en met middelen van Horizon Europa of het programma Digitaal Europa.

Image 22
Belangrijkste stappen in het proces — Van toepassing op zowel gezamenlijk gefinancierde als geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen (artikel 185 of 187 VWEU)

Voorbereiding/programmering

Nieuwe Europese partnerschappen worden geïdentificeerd in het kader van de strategische planning van Horizon Europa en het daarmee samenhangende strategische coördinatieproces. De lidstaten worden daar volledig bij betrokken overeenkomstig artikel 6, lid 5, van het specifieke programma van Horizon Europa.

Uitvoering, monitoring en controle

Partnerschappen moeten een monitoringsysteem opzetten overeenkomstig de voorschriften van artikel 45 van en de bijlagen III en V bij de verordening tot vaststelling van Horizon Europa. Dit moet input leveren voor dezelfde databank als de andere onderdelen van Horizon Europa. De geaggregeerde gegevens met betrekking tot voorstellen en projecten die gefinancierd worden in het kader van de Europese partnerschappen, komen op die manier beschikbaar via eCORDA en het Horizon-dashboard. Naast de kerneffecttrajecten van Horizon Europa is voor Europese partnerschappen een reeks gemeenschappelijke indicatoren ontwikkeld om hun prestaties te toetsen aan de criteria van de rechtsgrondslag, zoals additionaliteit, openheid en synergieën. De monitoring moet het mogelijk maken om in de loop van de tijd de resultaten en de vorderingen bij het bereiken van effecten te beoordelen en na te gaan of er behoefte is aan corrigerende maatregelen. De resultaten van deze monitoring zullen worden meegenomen in de tweejaarlijkse monitoring van alle Europese partnerschappen en evaluatiecycli van Horizon Europa.

Overeenkomstig artikel 72, lid 1, van de GB-verordening verzamelt de beheerautoriteit gegevens over concrete acties, met inbegrip van de door de partnerschappen geselecteerde ondersteunende projecten.

Image 23
Belangrijk om te weten

Hoeveel van de nationale bijdragen kan uit het EFRO-programma worden gedekt?

De bijdrage uit een EFRO-programma kan de nationale bijdragen dekken overeenkomstig de regels inzake medefinanciering en met het maximumbedrag van de steun uit de fondsen voor elke prioriteit zoals vastgesteld in artikel 112 van de GB-verordening en artikel 190 van het Financieel Reglement, op voorwaarde dat aan de eisen van artikel 63, lid 9, van de GB-verordening wordt voldaan.

Artikel 25 quater AGVV voorziet in voorwaarden voor de verenigbaarheid van staatssteun, zodat de subsidiabele kosten en financieringspercentages volgens de regels van Horizon Europa kunnen worden toegepast op onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die door een Europees partnerschap worden ondersteund.

Kunnen uit een EFRO-programma alle nationale bijdragen aan het project worden gedekt, gezien het feit dat we nationale medefinanciering niet op basis van project, maar op basis van prioriteit programmeren?

Ja, dat kan. De bijdrage is afkomstig van het desbetreffende programma, waarvoor ook medefinancieringsregels gelden. Aangezien de medefinanciering echter op prioriteitsniveau en niet op operationeel niveau wordt vastgesteld, kan de EU-begroting alle nationale bijdragen aan een specifieke concrete actie dekken.

Is het mogelijk om EFRO-programma’s niet te gebruiken voor de financiering van projecten, maar voor een bijdrage in natura?

EFRO-programma’s kunnen worden gebruikt ter dekking van de nationale bijdragen van lidstaten die deelnemen aan Europese partnerschappen. Het maakt niet uit of het om financiële bijdragen of om bijdragen in natura gaat. Er zijn geen bijdragen in natura van de deelnemende lidstaten voor geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen.

Hoe kan de beheerautoriteit van een EFRO-programma waarborgen dat een medegefinancierde concrete actie bijdraagt tot de in het programma vastgestelde indicatoren?

Door Europese partnerschappen geselecteerde projecten kunnen worden ondersteund als zij voldoen aan de eisen van artikel 73, lid 2, punten a), b) en g), van de GB-verordening. Zij moeten dus bijdragen tot de verwezenlijking van de programma-indicatoren.

Kunnen de middelen voor andere doeleinden worden gebruikt als zij niet worden besteed aan de financiering van projecten in het kader van een partnerschap?

Deze bijdragen gaan naar aangewezen projecten nadat die zijn geëvalueerd en geselecteerd door de raad van bestuur van het Europees partnerschap. Het is dus niet mogelijk om ze terug te geven.

Hoe zit het met de EU-staatssteunregels?

De staatssteunregels zijn van toepassing indien de begunstigde van overheidsfinanciering uit nationale middelen, met inbegrip van het EFRO, een onderneming is (en indien aan alle andere cumulatieve voorwaarden voor de aanwezigheid van staatssteun is voldaan, zoals bepaald in artikel 107, lid 1, VWEU). Onder de voorwaarden van artikel 25 quater AGVV kunnen op medegefinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten de subsidiabele kosten en financieringspercentages volgens de regels van Horizon Europa worden toegepast. Dit geldt ook voor door partnerschappen gelanceerde oproepen op basis van artikel 185 of artikel 187 VWEU of voor oproepen in het kader van medefinancieringsacties voor programma’s. De projecten moeten transnationale projecten zijn (uitgevoerd door ten minste drie lidstaten, of twee lidstaten en ten minste één geassocieerd land) en moeten voortvloeien uit centraal georganiseerde oproepen tot het indienen van voorstellen waarop de financieringsregels van Horizon Europa van toepassing zijn (artikel 25 quater, lid 3, AGVV betreffende de categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van subsidiabele kosten). Indien aan alle toepasselijke voorwaarden van de AGVV is voldaan, hoeft de steunverlenende autoriteit geen afzonderlijke staatssteunbeoordeling uit te voeren en hoeft zij de steun ook niet bij de Commissie aan te melden. Wanneer financiering onderworpen is aan de staatssteunregels en niet in overeenstemming is met alle voorwaarden van artikel 25 quater AGVV, is de vereenvoudigde behandeling van deze projecten op grond van de staatssteunregels niet van toepassing.

Wat is het vetorecht in geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen?

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, punt c), van de verordening tot vaststelling van Horizon Europa moeten bijdragen van een deelnemende lidstaat worden gebruikt voor de financiering van de deelname van in die deelnemende lidstaat gevestigde entiteiten. De deelnemende lidstaten behouden op die manier de controle over hun nationale bijdragen, omdat zij hun veto kunnen uitspreken over de toewijzing van nationale middelen aan een specifieke begunstigde (om uitzonderlijke redenen en als daar gegronde redenen voor zijn) zonder dat dit van invloed is op de vraag of het voorstel in aanmerking komt voor EU-financiering.

Kunnen EFRO-programma’s het lidmaatschap van / de kosten van deelname aan andere EU-organen of -netwerken (bv. EIT-partnerschappen) ondersteunen?

Een door het EFRO medegefinancierde concrete actie moet binnen het toepassingsgebied van de EFRO-verordening vallen. Op grond van artikel 5, lid 1, punt f), van de EFRO-verordening kan het EFRO steun verlenen aan netwerken, samenwerking en de uitwisseling van ervaringen en activiteiten waarbij innovatieclusters betrokken zijn (met inbegrip van die waarbij bedrijven, onderzoeksorganisaties en overheidsinstanties worden samengebracht). Dergelijke samenwerking kan worden bevorderd via een internationale organisatie.

Krachtens artikel 63, lid 4, van de GB-verordening kan een concrete actie of een deel daarvan buiten een lidstaat worden uitgevoerd, ook indien dit buiten het grondgebied van de EU is, mits de concrete actie bijdraagt tot de doelstellingen van het programma.

Lidmaatschapsbijdragen van internationale organisaties voldoen derhalve niet aan de bovengenoemde voorwaarden en komen niet in aanmerking voor EFRO-steun, omdat de door internationale organisaties nagestreefde doelstellingen over het algemeen te ruim zijn om overeen te komen met een specifieke concrete actie waarmee de doelstellingen van het financieringsprogramma worden nagestreefd.

Deelnamekosten houden daarentegen doorgaans verband met specifiekere en concretere activiteiten en kunnen derhalve in aanmerking komen voor EFRO-steun — indien zij verband houden met een concrete actie die wordt uitgevoerd door een internationale organisatie die binnen het toepassingsgebied van de EFRO-verordening valt en bijdraagt tot de doelstelling(en) van het financieringsprogramma.

5.   Gecombineerde financiering (teamvorming)

Het is belangrijk om de voordelen die O&I voor de samenleving, het milieu en de economie in het algemeen kan opleveren, en de bijdrage ervan tot de verwezenlijking van de EU-doelstellingen, te optimaliseren en te maximaliseren. De EU-financiering moet daarom coherent zijn en mogelijke synergieën benutten. Dit is met name het geval voor een teamvormingsactie ter ondersteuning van de oprichting of modernisering van een kenniscentrum in een verbredingsland door dit een samenwerkingsverband aan te laten gaan met een toonaangevende onderzoeksinstelling (geavanceerde partner) in een ander land. Hiervoor is aanvullende financiering nodig uit een nationale, regionale, EU- of particuliere bron. Een dergelijke actie wordt in het werkprogramma van Horizon Europa daarom aangemerkt als een “synergieactie”. Teamvormingsacties zullen naar verwachting een invloedrijke en betekenisvolle brug gaan vormen, met name tussen strategieën voor slimme specialisatie en excellentie in O&I, waardoor de Europese Onderzoeksruimte wordt versterkt.

Aanverwante wetgeving

AGVV, artikel 25 quinquies (staatssteun)

Image 24
Belangrijkste stappen in het proces

Voorbereiding/programmering

In het werkprogramma van Horizon Europa worden teamvormingsacties aangemerkt als “synergieacties”. Cohesiebeleidsprogramma’s kunnen voorzien in aanvullende financiering voor een teamvormingsproject voor een reeks subsidiabele kosten die losstaan van de kosten die door Horizon Europa worden gedekt, op voorwaarde dat aan de eisen van artikel 73, lid 4, van de GB-verordening wordt voldaan.

Toewijzing van steun

Er worden twee afzonderlijke oproepen gedaan (het EFRO en Horizon Europa). Het voorstel van Horizon Europa moet een duidelijke beschrijving bevatten van het aanvullende project dat door het EFRO of andere financieringsbronnen wordt ondersteund. In voorkomend geval moet de beschrijving de kostencategorieën, technische specificaties van de infrastructuur, voorlopige planning voor gebouwen en installaties, kosten-batenanalyse enz. omvatten. Deze beschrijving zal ook worden onderworpen aan de evaluatie door onafhankelijke deskundigen volgens de regels en selectiecriteria van Horizon Europa.

Uitvoering

Het EFRO-programma ondersteunt O&O-projecten die een aanvulling vormen op Horizon Europa, zij het met een andere reeks subsidiabele kosten. In het gewijzigde artikel 25 quinquies AGVV worden verenigbaarheidsvoorwaarden vastgesteld voor het verlenen van staatssteun (onder meer uit het EFRO) aan medegefinancierde O&O-projecten die een aanvulling vormen op teamvormingsacties (in dergelijke gevallen zijn de subsidiabele kosten en financieringspercentages volgens de regels van Horizon Europa van toepassing). Bovendien mag overeenkomstig het gewijzigde artikel 25 quinquies AGVV overheidssteun voor investeringen worden toegekend ter dekking van maximaal 70 % van de infrastructuurinvesteringen in het kader van een teamvormingsactie (ook hier zijn bepaalde voorwaarden aan verbonden). Het projectvoorstel ondergaat één evaluatie die betrekking heeft op beide onderdelen van het project (d.w.z. het onderdeel van Horizon Europa en het onderdeel dat verband houdt met een gekozen aanvullende financieringsbron, zoals een cohesiebeleidsprogramma). Dit is nodig om het gewijzigde artikel 25 quinquies AGVV te kunnen toepassen, op grond waarvan de beheerders van de aanvullende financieringsbron de conform Horizon Europa vastgestelde categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van de subsidiabele kosten kunnen toepassen op de concrete actie in kwestie.

6.   Upstream- en downstreamsynergieën

Upstream- en downstreamsynergieën ontstaan wanneer EU-steun (voornamelijk via programma’s van Horizon Europa en van het EFRO) een gecoördineerd en samenhangend kader verschaft voor alle stappen van het O&I-proces (van capaciteitsopbouw en fundamenteel onderzoek tot commercialisering en toepassing van innovatieve oplossingen door particuliere ondernemingen). Dergelijke synergieën hebben een bijzondere meerwaarde wanneer zij ontstaan op gebieden die verband houden met belangrijke beleidsdoelstellingen van de EU en het vooruitzicht bieden om de ruimere economie aanzienlijk te verbeteren.

De ontwikkeling van dergelijke synergieën vereist nauwe samenwerking tussen de relevante actoren — met name de EU- en nationale autoriteiten die betrokken zijn bij de programmering en uitvoering van de steun van Horizon Europa en het EFRO.

Zo leveren missies van Horizon Europa (19) nieuwe oplossingen op voor de in hun missies in kaart gebrachte problemen, alsook transformatieve oplossingen die de invoering van de beste beschikbare technologieën kunnen helpen versnellen. Praktische voorbeelden van mogelijke synergieën tussen de vijf EU-missies en het EFRO zijn opgenomen in de bijlage bij deze mededeling.

Om die invoering te stimuleren, zal de nieuwe verspreidings- en exploitatiestrategie voor Horizon Europa een geïntegreerde aanpak bevorderen door portefeuilles van missieresultaten te creëren en bij te houden, en door deze te combineren met een geïntegreerd ecosysteem van diensten (bv. het platform voor Horizonresultaten en Horizon Results Booster) en initiatieven (bv. evenementen en workshops). Hierdoor worden duidelijke reeksen O&I-resultaten onder de aandacht van nationale en regionale investeerders en beleidsmakers gebracht. In de nieuwe verspreidings- en exploitatiestrategie voor Horizon Europa wordt ook de nadruk gelegd op de onderwerpen van het werkprogramma van Horizon Europa, zodat indieners van voorstellen kunnen nagaan of zij potentiële synergieën met andere EU-programma’s kunnen benutten.

De uit de vierde Interreg-oproep voor Midden-Europa voor de exploitatie van de resultaten van bestaande projecten in het kader van Horizon 2020 (en andere EU-programma’s) geleerde lessen zullen in aanmerking worden genomen wanneer wordt bepaald hoe de O&I-resultaten van Horizon Europa met behulp van de Interreg-programma’s kunnen worden benut (als extra manier om de toegang van regio’s tot kwalitatief hoogstaande O&I-resultaten te vergroten). Toekomstige inspanningen in deze richting zullen baat hebben bij de kennis en ervaring die is opgedaan met initiatieven op het gebied van matchmaking (bijvoorbeeld het nieuwe instrument voor het in kaart brengen van synergieën tussen Horizon en Interreg, dat thematische en regionale informatie combineert om mogelijke synergieën tussen deze twee financieringsstromen te identificeren).

Deze benaderingen en oplossingen kunnen overheidsdiensten ook helpen om nieuwe capaciteiten te ontwikkelen en nieuwe diensten aan te bieden. Dit is met name van belang voor minder ontwikkelde en perifere regio’s, die minder in staat zijn om nieuwe technologieën in te voeren en systemische transformatie te beheren.

Veel van deze regio’s kunnen daarom met middelen van het cohesiebeleid demonstratiemodellen, innovatie en maatregelen voor de overdracht van technologie uitbreiden om de programmadoelstellingen te helpen verwezenlijken. Regio’s die prioriteiten hebben vastgesteld in de strategieën die betrekking hebben op een bepaald missiegebied, kunnen synergieën met die missie (20) tot stand brengen om de ontwikkeling en/of stroomafwaartse toepassing van nieuwe benaderingen voor de ontwikkeling van transformatieve trajecten te ondersteunen. Missies in het kader van Horizon Europa kunnen bijvoorbeeld richtinggevend zijn; regionale ontwikkeling stimuleren; interdisciplinair en meerlagig bestuur bevorderen; het grote publiek en lokale/regionale belanghebbenden erbij betrekken; en bekendheid geven aan cohesiebeleidsinvesteringen en toegang tot nieuwe netwerken, platforms voor beleidsleren en financieringsinstrumenten.

De regio’s spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de waterstofeconomie, met name via Hydrogen Valleys (21). Zij zorgen voor de productie, het vervoer, de opslag en het gebruik van waterstof op regionaal of lokaal niveau en zijn van cruciaal belang om de doelstellingen van REPowerEU (22) te verwezenlijken. De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” heeft jarenlange ervaring met de ondersteuning van de ontwikkeling van Hydrogen Valleys in de EU. De verdere invoering van dit succesvolle concept in alle lidstaten vereist een aanzienlijke bundeling van middelen.

Zo zal hernieuwbare waterstof van essentieel belang zijn om aardgas, steenkool en olie te vervangen in moeilijk te decarboniseren industrieën en vervoer. REPowerEU stelt een streefcijfer vast van 10 miljoen ton binnenlandse productie van hernieuwbare waterstof en 10 miljoen ton invoer van hernieuwbare waterstof tegen 2030. De regio’s spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de waterstofeconomie in de EU, met name via Hydrogen Valleys. Hydrogen Valleys zorgen voor de productie, het vervoer, de opslag en het gebruik van waterstof op regionaal of lokaal niveau en zijn van cruciaal belang om de doelstellingen van REPowerEU te verwezenlijken. De Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” en de voorlopers daarvan hebben jarenlange ervaring met de ondersteuning van de ontwikkeling van Hydrogen Valleys in de EU. Op dit moment zijn er 23 Hydrogen Valleys in de EU in tien lidstaten. De verdere invoering van dit succesvolle concept in alle lidstaten vereist een aanzienlijke bundeling van middelen.

Image 25

Voorbeeld: Synergieën in het kader van de nieuwe Europese innovatieagenda

Synergieën kunnen de uitvoering van de nieuwe Europese innovatieagenda ondersteunen, met name vlaggenschipinitiatief 3, dat tot doel heeft regionale innovatie-ecosystemen te versterken en met elkaar te verbinden en de innovatiekloof te verkleinen.


(1)  Dit kan ook gelden voor indirect beheerde EU-fondsen.

(2)  Met het oog op de afstemming van de bepalingen van direct beheerde EU-programma’s, bv. Horizon Europa, het programma Digitaal Europa en de Connecting Europe Facility (CEF), wat betreft synergieën met programma’s onder gedeeld beheer, kunnen elementen van dit document worden beschouwd als richtsnoeren voor de operationalisering van synergieën tussen dergelijke direct beheerde EU-programma’s en EFRO-programma’s, zorgvuldig rekening houdend met de specifieke kenmerken van elke toepasselijke rechtsgrondslag en beleidsoverwegingen die specifiek zijn voor elk van die programma’s.

(3)  COM(2020) 628 final van 30 september 2020.

(4)  COM(2021) 407 final.

(5)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(6)  Hoewel dit document gericht is op het excellentiekeurmerk waarin Horizon Europa voorziet, is de mogelijkheid om een excellentiekeurmerk toe te kennen ook vastgelegd in de basishandelingen van 14 andere programma’s binnen het meerjarig financieel kader van de EU (Digitaal Europa, het programma voor de interne markt, LIFE, Creatief Europa, Erasmus+, het ruimtevaartprogramma, het Europees Solidariteitskorps, de Connecting Europe Facility, het programma Justitie, het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden”, Euratom, het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer en het Fonds voor interne veiligheid).

(7)  Zie artikel 73, lid 2, punten a), b) en g), en artikel 73, lid 4, van de GB-verordening.

(8)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1, zoals gewijzigd). Een geconsolideerde versie van de gewijzigde verordening is, uitsluitend ter informatie, beschikbaar op de website van de Europese Commissie: https://ec.europa.eu/competition-policy/state-aid/legislation/regulations_en

(9)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013.

(10)  Besluit (EU) 2021/764 van de Raad van 10 mei 2021 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU.

(11)  Het EIC-werkprogramma 2022.

(12)  Overdrachten naar andere direct beheerde programma’s zijn ook mogelijk, zie bijvoorbeeld artikel 4, lid 14, van de CEF-verordening, dat van toepassing is op de digitale sector, en artikel 9, lid 5, van de verordening tot oprichting van het programma Digitaal Europa.

(13)  Tabel 4.2 van het model voor de partnerschapsovereenkomst (bijlage II van de GB-verordening) betreffende “Overdrachten naar instrumenten in direct of indirect beheer” voorziet in de identificatie van het specifieke instrument waarnaar EFRO-bedragen worden overgedragen.

(14)  Binnen de grenzen van artikel 26, lid 1, van de GB-verordening.

(15)  Er zij op gewezen dat artikel 23, lid 1, van de verordening tot oprichting van het programma Digitaal Europa en bv. artikel 19, lid 1, van de CEF-verordening bepalingen bevatten die identiek zijn aan artikel 15, lid 4, van de verordening tot vaststelling van Horizon Europa. Dit maakt het vervolgens mogelijk om de uitvoeringsregelingen voor de cumulatieve financiering van deze programma’s op elkaar af te stemmen.

(16)  Deze richtsnoeren zijn toegespitst op de synergieën tussen programma’s van Horizon Europa en van het EFRO, maar eenzelfde redenering geldt voor de andere in artikel 15, lid 3, genoemde programma’s.

(17)  In Horizon Europa is er maar één initiatief op grond van artikel 185 VWEU: het door Euramet beheerde Europees partnerschap inzake metrologie.

(18)  Artikel 12 van Verordening 2021/2085 van de Raad voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa.

(19)  Zie voor meer informatie over EU-missies in het kader van Horizon Europa: https://ec.europa.eu/info/research-and-innovation/funding/funding-opportunities/funding-programmes-and-open-calls/horizon-europe/eu-missions-horizon-europe_en#what

(20)  EU-missies zijn een nieuwigheid van het onderzoeks- en innovatieprogramma van Horizon Europa voor de jaren 2021-2027. EU-missies zijn een gecoördineerde inspanning van de Commissie om de nodige middelen te bundelen in termen van financieringsprogramma’s, -beleid en -regelgeving, en andere activiteiten. Missies moeten ook publieke en particuliere actoren, zoals EU-lidstaten, regionale en lokale autoriteiten, onderzoeksinstellingen, landbouwers en grondbeheerders, ondernemers en investeerders, mobiliseren en activeren om een reële en duurzame impact te creëren. Missies zullen contact onderhouden met het grote publiek om de maatschappelijke toepassing van nieuwe oplossingen en benaderingen te stimuleren. Er zijn vijf EU-missies (aanpassing aan de klimaatverandering; kankerbestrijding; onze oceanen en wateren tegen 2030 herstellen; 100 klimaatneutrale en slimme steden tegen 2030; een bodemdeal voor Europa).

(21)  “Hydrogen Valleys Partnership” in het kader van het platform voor slimme specialisatie en proefproject inzake waterstof (Hydrogen valleys —Smart Specialisation Platform (europa.eu) ).

(22)  REPowerEU (COM(2022) 230 final) stelt een streefcijfer vast van 10 miljoen ton binnenlandse productie van hernieuwbare waterstof en 10 miljoen ton invoer van hernieuwbare waterstof tegen 2030.


BIJLAGE 1

Synergieën met EU-missies

EU-missie Aanpassing aan de klimaatverandering

De missie Aanpassing aan de klimaatverandering is bedoeld om ten minste 150 Europese regio’s, lokale overheden en gemeenschappen te ondersteunen bij hun inspanningen om tegen 2030 klimaatbestendig te worden. De missie zal algemene steun verlenen aan regio’s, lokale overheden en gemeenschappen om hen te helpen meer inzicht te krijgen in, zich beter voor te bereiden op en tot een beter beheer te komen van klimaatrisico’s en -kansen, hun transformatie naar klimaatbestendigheid te versnellen en ten minste 75 voorbeelden van grootschalige aanpassing aan de klimaatverandering in de praktijk te realiseren.

De deelname van de lidstaten, regio’s en lokale overheden zal een cruciale rol spelen bij de uitvoering van deze missie, omdat zij belangrijke aanjagers van verandering zijn. Zij kunnen ook nieuwe technologieën toepassen, experimenteren met innovatieve oplossingen die tegemoetkomen aan lokale behoeften, en verschillende belanghebbenden helpen klimaatbestendig te worden.

De doelstellingen van de missie zijn in overeenstemming met de beleidsdoelstellingen van het EFRO (1), namelijk een concurrerender en slimmer Europa door de bevordering van innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit. De missie draagt ook bij tot de beleidsdoelstelling van een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en -beheer, en duurzame stedelijke mobiliteit.

Financiering in het kader van deze prioriteiten kan bijvoorbeeld worden ingezet voor de opschaling van oplossingen voor aanpassing aan de klimaatverandering, door gebruik te maken van synergieën met de financiering uit Horizon Europa. Regio’s en lokale overheden kunnen bovendien het handvest voor de missie ondertekenen, waarmee zij zich bereid verklaren om samen te werken en afspraken te maken met andere ondertekenaars, zodat zij op hun grondgebied middelen kunnen mobiliseren en activiteiten kunnen ontwikkelen om hun doelstellingen inzake aanpassing aan de klimaatverandering te bereiken.

Het uitvoeringsplatform voor de missie zal regio’s en lokale overheden ondersteunen, bijvoorbeeld door hen toegang te bieden tot kennis en technische bijstand. Via de werkprogramma’s van Horizon Europa zal er financiering beschikbaar worden gesteld voor O&I-projecten op het gebied van aanpassing aan de klimaatverandering, die kunnen worden uitgevoerd door de potentiële synergieën met het EFRO te benutten.

EU-missie Kanker

De missie inzake kanker is, samen met het Europees kankerbestrijdingsplan, bedoeld om tegen 2030 het leven van meer dan 3 miljoen mensen te verbeteren door preventie, genezing en, voor mensen die door kanker worden getroffen, met inbegrip van hun gezinnen, een langer en beter leven. Deze algemene doelstelling is in overeenstemming met de beleidsdoelstelling van het EFRO, namelijk een socialer en inclusiever Europa.

Er zal een digitale infrastructuur worden opgezet ter ondersteuning van O&I op het gebied van kankerbestrijding. Op het UNCAN.eu-platform zullen verschillende soorten gegevens uit diverse bronnen worden verzameld. Een virtueel Europees digitaal centrum voor kankerpatiënten zal kankerpatiënten en mensen die van kanker genezen zijn in staat stellen hun gezondheidsgegevens te deponeren en informatie te ontvangen. Uitgebreide kankerinfrastructuren zullen worden ondersteund om ongelijkheden aan te pakken wat betreft de toegang tot hoogwaardige kankerzorg, bv. door de versterking van de onderzoekscapaciteit en het opzetten van een netwerk tussen lidstaten en regio’s.

De deelname van de lidstaten, regio’s en lokale overheden is van cruciaal belang voor de uitvoering van de beoogde acties, aangezien zij in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor de organisatie van hun gezondheidszorg. Om de toegang tot vroegtijdige screening of innovatieve kankerbehandelingen te verbeteren, zullen bijvoorbeeld grote investeringen nodig zijn in infrastructuur, apparatuur, digitalisering, gezondheidswerkers en nieuwe zorgmodellen, waaronder telegeneeskundeoplossingen, om patiënten in landelijke en afgelegen gebieden te bereiken.

Het EFRO speelt een belangrijke rol bij het verbeteren van de bestrijding van kanker. Veel regio’s hebben strategieën voor slimme specialisatie op het gebied van gezondheid, onder meer voor kankerbestrijding. Bestaande projecten hebben een enorm potentieel om bij te dragen tot de doelstellingen van de missie. De regio’s zullen worden aangemoedigd om zich aan te passen aan de prioriteiten van de EU en meer te investeren in O&I door prioriteiten op het gebied van slimme specialisatie te richten op innovatie op het gebied van kanker. Ook kan Interreg steun bieden aan kankerpatiënten die zich in een ander land willen laten behandelen door grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking te versterken.

De regio’s zullen bij de uitvoering worden betrokken via de toekomstige nationale kankercentra in elke lidstaat. Deze zullen het volgende vergemakkelijken: 1) de integratie van de activiteiten van de missie, door het in kaart brengen van synergieën in kankergerelateerde beleidsinitiatieven en investeringen op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau; 2) de betrokkenheid van relevante nationale actoren en belanghebbenden die meer omvat dan O&I en de gezondheidszorgstelsels om relevante gebieden van kankerbestrijding te bestrijken (zoals werkgelegenheid, onderwijs); 3) beleidsdialogen over kanker; en 4) activiteiten op het gebied van burgerbetrokkenheid.

EU-missie Onze oceanen en wateren herstellen

De strategische doelstelling van de missie is de gezondheid van onze oceanen en wateren tegen 2030 te herstellen door mariene en zoetwaterecosystemen en de biodiversiteit te beschermen en te herstellen, verontreiniging van onze oceanen, zeeën en wateren te voorkomen en uit te bannen en koolstofneutraliteit en circulariteit van de blauwe economie van de EU te bevorderen.

Er wordt bijzondere aandacht besteed aan regionale betrokkenheid door middel van gebiedsgebonden “gidsprojecten”. Deze worden opgezet als O&I-projectportefeuilles voor de ontwikkeling en toepassing van transformatieve oplossingen in vier belangrijke Europese bekkens: het bekken van de Atlantische Oceaan en de Noordelijke IJszee; het bekken van de Oostzee en de Noordzee; het bekken van de Middellandse Zee; het bekken van de Donau en de Zwarte Zee.

De missie zal in twee fasen worden uitgevoerd: ontwikkelen van en experimenteren met oplossingen (2021-2024) en opzetten en opschalen (vanaf 2025) van deze activiteiten. Hoewel de Commissie voor de periode 2021-2023 bijna 350 miljoen EUR uit Horizon Europa heeft gereserveerd voor de ondersteuning van de eerste fase, zal het mobiliseren van aanvullende vastleggingen en begrotingen van publieke en particuliere actoren, onder meer via het EFRO, van cruciaal belang zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de missie.

Het begrip “geassocieerde regio’s” is verankerd in alle relevante activiteiten van het werkprogramma van de missie. “Geassocieerde regio’s” zijn gebieden met ecosystemen die kunnen profiteren van de demonstratieactiviteiten (bv. aangrenzende regio’s en/of regio’s in een ander zeebekken) en/of minder ontwikkelde regio’s, waar capaciteit moet worden opgebouwd om de innovatieve oplossingen die in het kader van de verschillende projecten zijn ontwikkeld, uit te voeren. Deze regio’s zullen financiële steun krijgen om de haalbaarheid, reproduceerbaarheid en schaalvergroting van innovatieve oplossingen onder de aandacht te brengen. Het EFRO zou de uitvoering van innovatieve oplossingen op regionaal niveau kunnen bevorderen. Een handvest voor de missie zal toezeggingen/acties bevatten en zal alle belanghebbende partijen, van lidstaten en geassocieerde landen tot regio’s en lokale overheden, particuliere entiteiten, ngo’s en burgers, verenigen.

EU-missie Klimaatneutrale en slimme steden

De missie heeft tot doel tegen 2030 ten minste honderd Europese klimaatneutrale en slimme steden te realiseren en ervoor te zorgen dat deze steden fungeren als hub voor experimenten en innovaties, zodat alle Europese steden tegen 2050 klimaatneutraal kunnen worden.

Door de stadsgerichte benadering en de focus op plaatsgebaseerde oplossingen draagt de missie ook bij tot de EU-beleidsdoelstelling van het EFRO van een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en -beheer, en duurzame stedelijke mobiliteit. De missie draagt tevens bij tot de beleidsdoelstelling van een Europa dat dichter bij de burger staat door bevordering van de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van alle soorten gebieden en lokale initiatieven, door op maat gesneden investeringsstrategieën op territoriaal niveau, in steden en lokale gemeenschappen, te ondersteunen om hun uiteenlopende uitdagingen aan te pakken en hun ontwikkelingspotentieel te benutten.

Via een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling werden steden uitgenodigd hun voornemen te kennen te geven om tegen 2030 klimaatneutraal te worden. De blijken van belangstelling werden beoordeeld op basis van de ambitie van de steden, hun mate van paraatheid, hun voortdurende en geplande inzet voor klimaatneutraliteit en het terugdringen van de vervuiling, en hun inzet om burgers en relevante belanghebbenden bij het stadsklimaatplan te betrekken. De geselecteerde steden worden uitgenodigd om met steun van een missieplatform een klimaatstadcontract op te stellen. Het klimaatstadcontract, dat geen juridisch bindend instrument is, zal worden ontwikkeld door middel van een innovatief cocreatieproces waarbij steden, nationale/regionale overheden, relevante belanghebbenden en de Commissie worden betrokken. Het sluit aan bij de regionale strategie voor slimme specialisatie en geeft steden een sturende rol op basis van hun werkelijke behoeften. Het is een sectoroverschrijdende, vraaggerichte en bottom-upbenadering, met specifieke toezeggingen om innovatieve en slimme oplossingen met betrekking tot klimaatneutraliteit in alle relevante sectoren uit te rollen en op te schalen. Het klimaatstadcontract bevat een overeengekomen uitgangsscenario; hoe de stad van plan is deze toezeggingen tegen 2030 na te komen; en een investeringsplan met relevante financieringsbronnen.

Het missieplatform zal bijstand verlenen aan met name de steden die zich ertoe verbinden tegen 2030 klimaatneutraliteit te verwezenlijken, zorgen voor algemene samenhang en coördinatie gedurende het hele proces en regelmatig verslag uitbrengen over de vorderingen met betrekking tot het klimaatstadcontract.

Steden die het klimaatstadcontract ondertekenen, krijgen een “missielabel” ter erkenning van de strenge evaluatie en de kwaliteit en haalbaarheid van hun toezeggingen. Hierdoor worden gerichte financieringsmogelijkheden in EU-financieringsprogramma’s ontsloten en krijgen regio’s, lidstaten en andere publieke actoren de kans om zeer zichtbare activiteiten op het gebied van klimaatneutraliteit in pionierssteden te ondersteunen om te helpen de inspanningen ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal voort te zetten. Aangezien activiteiten in het kader van het klimaatstadcontract reeds als ecologisch duurzaam zullen zijn aangemerkt in overeenstemming met het EU-kader ter bevordering van duurzame beleggingen, zal het label het bewustzijn en het vertrouwen van beleggers vergroten. Daardoor wordt het voor steden gemakkelijker om financiering voor hun klimaatgerelateerde activiteiten aan te trekken van extra publieke en particuliere investeerders.

EU-missie Een bodemdeal voor Europa

De missie zal de transitie naar gezonde bodems leiden, onder de aandacht brengen en versnellen door middel van ambitieuze acties in 100 levende laboratoria en gidsprojecten in een territoriale omgeving. Dit wordt gecombineerd met een ambitieus transdisciplinair O&I-programma, een robuust, geharmoniseerd kader voor bodemmonitoring en meer kennis over de bodem en communicatie om de burgers erbij te betrekken.

De doelstellingen van de missie zijn volledig in overeenstemming met de EFRO-beleidsdoelstellingen van een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en -beheer, en duurzame stedelijke mobiliteit.

Het EFRO kan een belangrijke rol spelen met betrekking tot bodemgezondheid. Driekwart van de NUTS 2-regio’s heeft strategieën voor slimme specialisatie in de agrovoedingssector, wat betekent dat er een aanzienlijk potentieel is voor projecten die bijdragen tot de doelstellingen van de missie vanuit het oogpunt van onderzoek en innovatie. De missie zal gebruikmaken van het thematisch platform voor slimme specialisatie op het gebied van agrovoeding om van regio-overschrijdende samenwerking te profiteren en de opkomst van gemeenschappelijke innovatieve investeringsprojecten op gebieden die relevant zijn voor de missie te bevorderen.

De thematische prioriteit “groener, koolstofvrij Europa” zal het mogelijk maken de resultaten van missies op te schalen. Regio’s die in hun strategieën voor slimme specialisatie prioriteiten in verband met duurzaam bodem- en landbeheer hebben vastgesteld, kunnen van de in de levende laboratoria en de gidsprojecten van de missie ontwikkelde en geteste oplossingen profiteren en deze stroomafwaarts op grotere schaal inzetten.

Interreg kan ook zeer doeltreffend tot de uitvoering van de missie bijdragen door samenwerking inzake de doelstellingen van de missie tot stand te brengen over de grenzen heen (grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking). Enkele voorbeelden zijn: proefprojecten of demonstraties van het herstel van wetlands in grensoverschrijdende of Noord-Europese transnationale gebieden, samenwerking inzake watererosie in Zuid-Europese transnationale gebieden en grensoverschrijdende stroomgebieden (bv. de Donau) of samenwerking in verband met benaderingswijzen van ruimtelijke ordening waarbij terdege rekening wordt gehouden met land- en bodembeheer.


(1)  Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds, artikel 3.


BIJLAGE 2

Voorbeeld van cumulatieve financiering voor andere direct beheerde instrumenten (programma Digitaal Europa)

Synergetische financiering in verband met Europese digitale-innovatiehubs (EDIH’s) in het kader van het programma Digitaal Europa

Europese digitale-innovatiehubs zijn een gezamenlijke investering van de EU, de lidstaten en de geassocieerde landen van het programma Digitaal Europa. Dit komt tot uiting in het uit twee fasen bestaande selectieproces dat is beschreven in het programma Digitaal Europa (Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad). Eerst maken de lidstaten een selectie en een shortlist van kandidaat-entiteiten. In de tweede fase selecteert de Commissie uit deze lijst de entiteiten die het netwerk van Europese digitale-innovatiehubs zullen vormen. Deze selectie is gebaseerd op de criteria relevantie, uitvoering en impact, maar er wordt ook rekening gehouden met de doelstellingen wat betreft geografische, sectorale en technologische spreiding en het beschikbare budget per land. Met het programma Digitaal Europa worden geselecteerde subsidies medegefinancierd met maximaal 50 % en de lidstaten kunnen het resterende deel medefinancieren via het EFRO. (Zij kunnen ook andere nationale publieke of particuliere financiering gebruiken.)

In dit praktische voorbeeld worden de belangrijkste stappen toegelicht die moeten worden ondernomen voor de synergetische financiering van een Europese digitale-innovatiehub met behulp van het programma Digitaal Europa en het EFRO. De Commissie verwacht dat ongeveer 70 “gekoppelde acties” ter uitvoering van de Europese digitale-innovatiehubs hiervan gebruik zullen maken. Aangezien elke Europese digitale-innovatiehub een regionale basis heeft, is bekend welke beheerautoriteit van de kant van het gedeelde beheer verantwoordelijk zal zijn.

Stap 1 — Voorbereiding. De bevoegde ordonnateur coördineert en werkt samen met de beheerautoriteit die verantwoordelijk is voor de actie in het kader van het fonds onder gedeeld beheer, met name om te zorgen voor de afstemming van de financieringspercentages, zodat de gecombineerde financiering niet meer dan 100 % van de geraamde subsidiabele kosten bedraagt.

DG CONNECT heeft een vergadering met de bij deze gekoppelde acties betrokken lidstaten en hun beheerautoriteiten georganiseerd om het proces volledig toe te lichten.

Stap 2 — Koppeling van de twee acties. De actie onder direct beheer wordt als een “synergieactie” aangemerkt, hetzij tijdens de voorbereiding van de subsidieovereenkomst, hetzij na de ondertekening van de subsidieovereenkomst, via een wijziging van de subsidie. De actie onder gedeeld beheer wordt aan de actie onder direct beheer gekoppeld (bijvoorbeeld via de lidstaat, de beheerautoriteit, het nummer van de oproep, het projectnummer).

Dit is voorzien in de procedure voor subsidievoorbereiding en werd ook aangekondigd in het oproepdocument.

Stap 3 — Ondertekening van de subsidieovereenkomst en voorfinanciering. De begunstigde ondertekent twee afzonderlijke subsidieovereenkomsten (1): de subsidieovereenkomst onder direct beheer en de subsidieovereenkomst onder gedeeld beheer. De steunverlenende autoriteiten zorgen ervoor dat de gecombineerde financieringspercentages niet meer dan 100 % van de subsidiabele kosten bedragen. De subsidiabiliteitsperiode, de duur van het project, de verslagleggingsperioden en de termijnen voor de goedkeuring van de twee subsidies moeten ook zoveel mogelijk door de steunverlenende autoriteiten worden gecoördineerd.

Voorfinancieringsbetalingen in het kader van de direct beheerde subsidieovereenkomst zullen worden verricht zoals gebruikelijk. Voorschotten worden betaald in het kader van de subsidie onder gedeeld beheer, indien de toepasselijke nationale voorschriften daarin voorzien.

Image 26

Weergave van de activiteiten in verband met de ondertekening van de subsidieovereenkomst

Stap 4 — Verslaglegging en betalingen. Alvorens bij de Commissie / het agentschap voor de subsidie onder direct beheer betalingen aan te vragen, moet de begunstigde eerst de uitgaven declareren bij de beheerautoriteit in het kader van de subsidie onder gedeeld beheer. De beheerautoriteit informeert de begunstigde wanneer de uitgaven zijn opgenomen in een bij de Commissie ingediende betalingsaanvraag in het kader van gedeeld beheer. In geen geval mogen kosten eerst in een betalingsaanvraag in het kader van de direct beheerde subsidie worden opgenomen, aangezien zij dan niet meer in aanmerking komen voor het andere fonds.

Pas nadat de uitgaven door de beheerautoriteit bij de Commissie zijn gedeclareerd, uploadt de begunstigde/coördinator in eGrants ook een kopie van de bij de beheerautoriteit ingediende declaratie en voert hij tegelijkertijd alle informatie in over de uitvoering van de actie, zoals vereist door de regels van het direct beheerde programma.

Indien de ordonnateur een certificaat betreffende de financiële staten met betrekking tot de direct beheerde subsidie nodig heeft, kan de controleur ook terugvallen op auditcertificaten betreffende de uitgaven onder gedeeld beheer, voor zover deze betrekking hebben op dezelfde kosten en identieke subsidiabiliteitsvoorwaarden.

Beide steunverlenende autoriteiten zullen de kosten aan de hand van hun toepasselijke regels controleren, op dezelfde wijze als voor niet-synergieacties en, indien de kosten worden aanvaard, de betaling op de gebruikelijke wijze afhandelen.


(1)  Het document met de voorwaarden voor steun voor gedeeld beheer, d.w.z. artikel 73, lid 3, van de GB-verordening.


BIJLAGE 3

Tekst van de relevante wettelijke bepalingen (GB-verordening; Horizon Europa; AGVV)

EXCELLENTIEKEURMERK

GB-verordening

Overweging 61

“(61)

De synergie tussen de fondsen en rechtstreeks beheerde instrumenten moet worden geoptimaliseerd. Het verlenen van steun voor concrete acties waaraan reeds een Excellentiekeurmerk is toegekend of die worden medegefinancierd door Horizon Europa, met een bijdrage uit de fondsen, moet worden vergemakkelijkt. Omstandigheden die reeds op Unieniveau zijn beoordeeld vóór de toekenning van het Excellentiekeurmerk of de medefinanciering door Horizon Europa, moeten niet opnieuw worden beoordeeld, mits de activiteiten voldoen aan een beperkte reeks in deze verordening vastgelegde vereisten. Dit moet ook het volgen van de desbetreffende regels van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (1) vergemakkelijken.”.

Artikel 2, lid 45

“Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

[…]

(45)

“Excellentiekeurmerk”: het door de Commissie ten aanzien van een voorstel toegekend kwaliteitskeurmerk, waaruit blijkt dat het voorstel dat in het kader van een oproep tot het indienen van voorstellen uit hoofde van een instrument van de Unie is beoordeeld, geacht wordt te voldoen aan de minimumkwaliteitseisen van dat instrument van de Unie, maar bij gebrek aan beschikbare begrotingsmiddelen voor die oproep tot het indienen van voorstellen niet kon worden gefinancierd, en steun zou kunnen ontvangen uit andere Unie- of nationale financieringsbronnen.”.

Artikel 73, leden 2 en 4

“Artikel 73

Selectie van concrete acties door de beheerautoriteit

[…]

2.   Voor de selectie van concrete acties moet de beheerautoriteit:

a)

ervoor zorgen dat de geselecteerde acties in overeenstemming zijn met het programma, daaronder begrepen samenhang vertonen met de desbetreffende strategieën die eraan ten grondslag liggen, en effectief bijdragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma;

b)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties waarvoor een randvoorwaarde geldt, overeenstemmen met de desbetreffende strategieën en planningdocumenten die zijn opgesteld voor de vervulling van die randvoorwaarde;

[…]

g)

waarborgen dat een geselecteerde concrete actie binnen het toepassingsgebied van het betrokken fonds valt en aan een interventietype wordt toegewezen; […]

Met betrekking tot punt b) van dit lid, zijn in het geval van de eerste beleidsdoelstelling, als vermeld in artikel 3, lid 1, punt a), van de EFRO- en CF-verordening, alleen concrete acties die overeenstemmen met de in de punten i) en iv) van dat punt bedoelde specifieke doelstellingen consistent met de desbetreffende strategieën voor slimme specialisatie. […]

3.   De beheerautoriteit waarborgt dat aan de begunstigde een document wordt verstrekt met alle voorwaarden voor steun voor elke concrete actie, met inbegrip van de specifieke vereisten betreffende de producten of diensten die moeten worden geleverd, het financieringsplan, de uitvoeringstermijn en, indien van toepassing, de toe te passen methode voor de vaststelling van de kosten van de concrete actie en de voorwaarden voor betaling van de steun.

4.   Voor concrete acties waaraan een Excellentiekeurmerk is toegekend of die zijn geselecteerd in het kader van een door Horizon Europa medegefinancierd programma, kan de beheerautoriteit besluiten rechtstreeks uit het EFRO of het ESF+ steun te verstrekken, op voorwaarde dat die concrete acties voldoen aan de in lid 2, punten a), b) en g), vermelde vereisten.

Daarnaast kunnen de beheerautoriteiten op de in de eerste alinea bedoelde concrete acties de categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van de subsidiabele kosten toepassen die conform het betrokken Unie-instrument zijn vastgesteld. Deze elementen worden vermeld in het in lid 3 bedoelde document.”.

Horizon Europa

“Artikel 2

Definities

23.

“excellentiekeurmerk”: kwaliteitskeurmerk dat aantoont dat een naar aanleiding van een oproep tot het indienen van voorstellen ingediend voorstel alle in het werkprogramma vastgestelde drempelwaarden voor beoordeling haalde, maar bij gebrek aan beschikbare middelen voor die oproep tot het indienen van voorstellen in het werkprogramma niet zou kunnen worden gefinancierd en steun zou kunnen ontvangen uit andere Unie- of nationale financieringsbronnen; ”

“Artikel 15

Alternatieve, gecombineerde en cumulatieve financiering en overdrachten van middelen

1.   Het programma wordt uitgevoerd in synergie met andere programma’s van de Unie, overeenkomstig het in artikel 7, lid 7, geformuleerde beginsel.

2.   In het werkprogramma omschreven oproepen tot het indienen van voorstellen krijgen het excellentiekeurmerk toegekend. Overeenkomstig de relevante bepaling van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027 en de relevante bepaling van de verordening strategische GLB-plan, kunnen het EFRO, het ESF+ of het Elfpo steun verlenen aan:

a)

medegefinancierde acties die in het kader van het programma zijn geselecteerd, en

b)

acties waaraan een excellentiekeur is toegekend, op voorwaarde dat zij voldoen aan alle volgende voorwaarden:

i)

zij zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;

ii)

zij voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen, en

iii)

zij zijn uitsluitend vanwege budgettaire beperkingen niet gefinancierd in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen.

3.   Financiële bijdragen uit hoofde van door het EFRO, het ESF+, het EFMZVA en het Elfpo medegefinancierde programma’s kunnen als bijdrage van de deelnemende lidstaat aan Europese partnerschappen krachtens artikel 10, lid 1, punten b) en c), van deze verordening, worden aangemerkt, mits wordt voldaan aan de relevante bepalingen van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027, en aan de fondsspecifieke verordeningen.

4.   Aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van het programma is toegekend, kan ook een bijdrage uit een ander programma van de Unie worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

5.   Aan de lidstaten toegewezen middelen in beheer kunnen, op verzoek van de betrokken lidstaat, onder de voorwaarden van de relevante bepalingen van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027 worden overgedragen naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Deze middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

6.   Indien de Commissie geen juridische verbintenis in direct of indirect beheer voor overeenkomstig lid 5 overgedragen middelen is aangegaan, kunnen de overeenkomstige niet-vastgelegde middelen op verzoek van de lidstaat weer naar een of meer van de respectieve bronprogramma’s worden overgedragen, overeenkomstig de voorwaarden van de relevante bepalingen van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027. ”

“Artikel 24

Oproepen tot het indienen van voorstellen

4.   In het werkprogramma worden de oproepen tot het indienen van voorstellen vermeld in het kader waarvan excellentiekeurmerken kunnen worden toegekend. Met voorafgaande toestemming van de aanvrager kan informatie met betrekking tot de aanvraag en de evaluatie worden gedeeld met geïnteresseerde financieringsinstanties, op voorwaarde dat er vertrouwelijkheidsovereenkomsten worden gesloten. ”

“Artikel 48

De Accelerator

1.   De Accelerator heeft tot doel voornamelijk marktcreërende innovatie te ondersteunen. Hij ondersteunt alleen individuele begunstigden en verstrekt voornamelijk gemengde financiering. Onder bepaalde voorwaarden kan hij ook uitsluitend in de vorm van subsidies verleende steun of uitsluitend in de vorm van eigen vermogen verleende steun verstrekken.

De Accelerator biedt de volgende soorten steun:

a)

gemengde financieringssteun voor kmo’s, waaronder start-ups en, in uitzonderlijke gevallen, kleine midcap-ondernemingen, die baanbrekende en disruptieve niet-bankabele innovatie verrichten;

b)

uitsluitend in de vorm van subsidies verleende steun voor kmo’s, waaronder start-ups, die ongeacht welke soort innovatie verrichten, gaande van stapsgewijze tot baanbrekende en disruptieve innovatie, en die tot doel hebben later op te schalen;

c)

uitsluitend in de vorm van eigen vermogen verleende steun aan niet-bankabele kmo’s, waaronder start-ups, die al uitsluitend in de vorm van subsidies verleende steun hebben ontvangen.

Uitsluitend in de vorm van subsidies verleende steun in het kader van de Accelerator wordt enkel onder de volgende cumulatieve voorwaarden verstrekt:

a)

het project bevat informatie over de capaciteit en de bereidheid van de aanvrager om op te schalen;

b)

de begunstigde is enkel een start-up of een kmo;

c)

uitsluitend in de vorm van subsidies verleende steun in het kader van de Accelerator wordt tijdens de termijn van tenuitvoerlegging van het programma slechts éénmaal aan een begunstigde verstrekt, voor maximaal 2,5 miljoen EUR.

2.   De begunstigde van de Accelerator is een in een lidstaat of een geassocieerd land gevestigde juridische entiteit die als start-up, kmo of in uitzonderlijke gevallen als kleine midcap-onderneming wordt aangemerkt en wil opschalen. Het voorstel kan ofwel worden ingediend door de begunstigde ofwel, op voorwaarde van de voorafgaande toestemming van de begunstigde, door een of meer natuurlijke personen of juridische entiteiten die voornemens zijn die begunstigde op te richten of te ondersteunen. In dit laatste geval wordt de financieringsovereenkomst enkel met de begunstigde gesloten.

3.   Eén enkel toekenningsbesluit heeft betrekking op en regelt de financiering voor alle vormen van bijdragen van de Unie in het kader van gemengde EIC-financiering.

4.   Voorstellen worden geëvalueerd door onafhankelijke externe deskundigen op basis van de individuele verdiensten ervan en geselecteerd voor financiering door middel van een openbare oproep tot het indienen van voorstellen met bepaalde termijnen, gebaseerd op de artikelen 27, 28 en 29, met inachtneming van lid 5 van dit artikel.

5.   De ingediende voorstellen worden geëvalueerd aan de hand van de volgende gunningscriteria:

a)

excellentie;

b)

effect;

c)

het risiconiveau van de actie dat investeringen zou belemmeren, de kwaliteit en doeltreffendheid van de uitvoering, en de behoefte aan Uniefinanciering.

6.   Met instemming van de betrokken aanvragers kunnen de Commissie of de financieringsorganen die het programma uitvoeren (met inbegrip van KIG’s van het EIT), een voorstel voor een innovatie- en marktintroductieactie dat al aan de in lid 5, punten a) en b), bedoelde toekenningscriteria voldoet onmiddellijk indienen voor evaluatie op basis van het in lid 5, punt c), bedoelde toekenningscriterium, met inachtneming van de volgende cumulatieve voorwaarden:

a)

het voorstel vloeit voort uit een andere actie van dit programma die in het kader van Horizon 2020 wordt gefinancierd of, onder voorbehoud van een fase waarin een verkennend proefproject wordt gestart in het kader van het eerste werkprogramma, uit nationale en/of regionale programma’s, te beginnen met het in kaart brengen van de vraag naar een dergelijke regeling, waarvan de gedetailleerde bepalingen in het specifieke programma als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt a), worden vastgesteld;

b)

het voorstel is gebaseerd op een, binnen de twee voorgaande jaren uitgevoerde, projectevaluatie ter beoordeling van de excellentie en het effect van het voorstel, met inachtneming van voorwaarden en processen die nader worden beschreven in het werkprogramma.

7.   Een excellentiekeurmerk kan worden toegekend mits aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

a)

de begunstigde is een start-up, een kmo of een kleine midcap-onderneming;

b)

het voorstel was subsidiabel en heeft de toepasselijke drempelwaarden gehaald voor de in lid 5, punten a) en b), bedoelde toekenningscriteria;

c)

de activiteit zou subsidiabel zijn in het kader van een innovatieactie.

8.   Voor een voorstel dat de evaluatie heeft doorstaan, stellen onafhankelijke externe deskundigen overeenkomstige steun in het kader van de Accelerator voor op basis van het risico dat wordt gelopen, alsmede van de middelen en de tijd die voor de marktintroductie van de innovatie nodig zijn.

De Commissie kan een door onafhankelijke externe deskundigen geselecteerd voorstel verwerpen om gegronde redenen, waaronder niet-overeenstemming met de doelstellingen van het beleid van de Unie. Het programmacomité wordt van de redenen voor een dergelijke afwijzing in kennis gesteld.

9.   Het onderdeel subsidies of terug te betalen voorschotten van de steun in het kader van de Accelerator vertegenwoordigt maximaal 70 % van de totale subsidiabele kosten van de geselecteerde innovatieactie.

10.   De voorwaarden voor de uitvoering van de onderdelen eigenvermogenssteun en terugbetaalbare steun van de steun in het kader van de Accelerator worden bepaald in Besluit (EU) 2021/764.

11.   In de overeenkomst voor de geselecteerde actie wordt voorzien in specifieke meetbare mijlpalen en de overeenkomstige voorfinanciering en betaling in tranches van de steun in het kader van de Accelerator.

Bij gemengde EIC-financiering kunnen activiteiten die overeenkomen met een innovatieactie worden opgestart en kan de eerste voorfinanciering van de subsidie of het terug te betalen voorschot worden uitbetaald vóór de uitvoering van andere onderdelen van de toegekende gemengde EIC-financiering. De uitvoering van deze onderdelen is afhankelijk van het bereiken van in de overeenkomst vastgestelde specifieke mijlpalen.

12.   Overeenkomstig de overeenkomst wordt de actie geschorst, gewijzigd of, mits terdege gemotiveerd, beëindigd indien de meetbare mijlpalen niet worden bereikt. De actie kan tevens worden beëindigd indien de verwachte marktintroductie, in het bijzonder in de Unie, niet kan worden verwezenlijkt.

In uitzonderlijke gevallen, en op advies van het EIC-college, kan de Commissie, na een herziening van het project door onafhankelijke, externe, deskundigen, beslissen de steun in het kader van de Accelerator te verhogen. Het programmacomité wordt van dergelijke gevallen in kennis gesteld. ”

“Artikel 50

Monitoring en verslaglegging

De Commissie monitort voortdurend het beheer en de uitvoering van het programma, het in artikel 1, lid 2, punt a), bedoelde specifieke programma en de activiteiten van het EIT. Met het oog op meer transparantie wordt de recentste versie van deze gegevens ook eenvoudig toegankelijk gemaakt voor het publiek op de website van de Commissie. Met name worden gegevens inzake projecten die gefinancierd worden in het kader van de ERC, Europese partnerschappen, missies, de EIC en het EIT, in dezelfde databank opgenomen.

De databank bevat:

b)

informatie over de mate van mainstreaming van de sociale en de geesteswetenschappen, de verhouding tussen lagere en hogere TRL’s in gezamenlijk onderzoek, de vooruitgang inzake de deelname van verbredingslanden, de geografische samenstelling van consortia bij samenwerkingsprojecten, de salarisontwikkeling van onderzoekers, het gebruik van een indienings- en evaluatieprocedure in twee fasen, de maatregelen ter facilitering van samenwerkingsverbanden in Europees O&I, het gebruik van de toetsing van evaluaties en het aantal en de soorten klachten, de mate van mainstreaming van de klimaatproblematiek en daarmee gepaard gaande uitgaven, de deelname van kmo’s, de deelname van de private sector, de deelname van mannen en vrouwen aan gefinancierde acties, evaluatiepanels, raden en adviesgroepen, de “excellentiekeurmerken”, de Europese partnerschappen alsook het medefinancieringspercentage, complementaire en cumulatieve financiering uit andere programma’s van de Unie, onderzoeksinfrastructuren, de subsidietoekenningstermijnen, de mate van internationale samenwerking, de betrokkenheid en deelname van burgers en maatschappelijke organisaties;

Voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie

1.1.3.

Aanvullende EIC-activiteiten

De EIC zal ook uitvoering geven aan voor alle geselecteerde start-ups en kmo’s en, in uitzonderlijke gevallen, kleine midcaps, zeer aan te bevelen, hoewel niet verplichte, EIC-diensten voor bedrijfsacceleratie, ter ondersteuning van de activiteiten en acties van Pathfinder en Accelerator. Deze zullen tot doel hebben de EIC-gemeenschap van innovators die steun ontvangen, waaronder financiering op basis van het Excellentiekeurmerk, te koppelen aan investeerders, partners en overheidsafnemers. Er zullen uiteenlopende coaching- en mentoringdiensten worden verleend aan EIC-acties. Innovators zal toegang worden gegeven tot internationale netwerken van potentiële partners, onder meer uit de industrie, om een waardeketen aan te vullen of marktkansen te ontwikkelen, en investeerders en andere bronnen van particuliere of bedrijfsfinanciering te vinden. De activiteiten zullen live-evenementen (zoals bemiddelingsevenementen en pitchsessies) omvatten, maar ook de ontwikkeling van matchingplatforms of het gebruik van bestaande platforms, in nauwe samenspraak met de financiële intermediairs die ondersteund worden door InvestEU en met de EIB-groep. Bij deze activiteiten zullen ook uitwisselingen worden bevorderd, als methode waarmee men binnen het innovatie-ecosysteem van elkaar kan leren, en daarbij zal met name een beroep worden gedaan op de leden van het EIC-college en de EIC-Fellows; ”

OVERDRACHTEN

GB-verordening

Overweging 19

“(19)

Om de lidstaten voldoende flexibiliteit te bieden bij de uitvoering van hun toewijzingen in gedeeld beheer, moet het mogelijk zijn bepaalde niveaus van financiering over te dragen tussen de fondsen onderling en tussen instrumenten in gedeeld beheer en direct of indirect beheerde instrumenten. Indien de specifieke economische en sociale omstandigheden van een lidstaat het rechtvaardigen, moet dat niveau van overdracht hoger zijn.”.

“Artikel 26

Overdracht van middelen

1.   De lidstaten kunnen in de partnerschapsovereenkomst, of in een verzoek tot wijziging van een programma indien het monitoringcomité van het programma daarmee instemt overeenkomstig artikel 40, lid 2, punt d), verzoeken om de overdracht van maximaal 5 % van de initiële nationale toewijzing van elk fonds naar een ander instrument in direct of indirect beheer, indien in de basishandeling van dat instrument in die mogelijkheid is voorzien.

De som van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde overdrachten en de bijdragen overeenkomstig artikel 14, lid 1, eerste alinea, bedraagt niet meer dan 5 % van de initiële nationale toewijzing van elk fonds.

De lidstaten kunnen in de partnerschapsovereenkomst of in het verzoek tot wijziging van een programma verzoeken om de overdracht van maximaal 5 % van de initiële nationale toewijzing van elk fonds naar een of meer andere fondsen, met uitzondering van de overdrachten die in de vierde alinea worden bedoeld.

De lidstaten kunnen in de partnerschapsovereenkomst of in het verzoek tot wijziging van een programma eveneens verzoeken om een aanvullende overdracht van maximaal 20 % van de initiële nationale toewijzing per fonds tussen het EFRO, het ESF+ of het Cohesiefonds binnen de totale middelen van de lidstaat in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”. De lidstaten met een gemiddeld totaal werkloosheidspercentage voor de periode 2017-2019 van minder dan 3 % kunnen om een dergelijke aanvullende overdracht van maximaal 25 % van de initiële nationale toewijzing verzoeken.

2.   Overgedragen middelen worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van het fonds of instrument waarnaar de middelen zijn overgedragen en, in het geval van overdrachten naar instrumenten in direct of indirect beheer, ten voordele van de lidstaat in kwestie.

3.   In verzoeken tot wijziging van een programma wordt vermeld welk totaalbedrag voor elk jaar per fonds en, waar van toepassing, per regiocategorie wordt overgedragen; dergelijke verzoeken worden afdoende gemotiveerd met het oog op de complementariteit en het beoogde effect, en gaan vergezeld van het herziene programma of de gewijzigde programma’s overeenkomstig artikel 24.

4.   Na overleg met de betrokken lidstaat weigert de Commissie een verzoek om overdracht in de betrokken programmawijziging indien een dergelijke overdracht een risico zou inhouden voor het bereiken van de doelstellingen van het programma van waaruit de middelen worden overgedragen.

De Commissie weigert het verzoek ook indien zij van oordeel is dat de lidstaat de overdracht niet afdoende heeft gemotiveerd wat betreft de resultaten die moeten worden behaald of de bijdrage die moet worden geleverd aan de doelstellingen van het ontvangende fonds of instrument in direct of indirect beheer.

5.   Indien het verzoek om overdracht betrekking heeft op een wijziging van een programma, zijn overdrachten alleen mogelijk voor middelen uit toekomstige kalenderjaren.

6.   JTF-middelen, waaronder middelen die overeenkomstig artikel 27 uit het EFRO en het ESF+ zijn overgedragen, mogen niet naar andere fondsen of instrumenten worden overgedragen uit hoofde van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel.

Het JTF ontvangt geen overdrachten uit hoofde van de leden 1 tot en met 5.

7.   Indien de Commissie geen juridische verbintenis in direct of indirect beheer is aangegaan voor overeenkomstig lid 1 overgedragen middelen, kunnen de overeenkomstige niet-vastgelegde middelen weer worden overgedragen naar het fonds van waaruit zij oorspronkelijk zijn overgedragen en aan een of meer programma’s zijn toegewezen.

Daartoe dient de lidstaat uiterlijk vier maanden vóór de in artikel 114, lid 2, eerste alinea, van het Financieel Reglement vastgelegde termijn voor vastleggingen een verzoek tot wijziging van een programma in overeenkomstig artikel 24, lid 1.

8.   Middelen die weer worden overgedragen naar het fonds van waaruit zij oorspronkelijk zijn overgedragen en aan een of meer programma’s zijn toegewezen, worden vanaf de datum van indiening van het verzoek tot wijziging van het programma uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen.

9.   Voor de middelen die overeenkomstig lid 7 van dit artikel weer worden overgedragen naar het fonds van waaruit zij oorspronkelijk zijn overgedragen en aan een programma zijn toegewezen, begint de termijn voor de vrijmaking in de zin van artikel 105, lid 1, te lopen in het jaar waarin de overeenkomstige budgettaire vastleggingen worden gedaan.”.

Horizon Europa

Artikel 15

Alternatieve, gecombineerde en cumulatieve financiering en overdrachten van middelen

5.   Aan de lidstaten toegewezen middelen in beheer kunnen, op verzoek van de betrokken lidstaat, onder de voorwaarden van de relevante bepalingen van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027 worden overgedragen naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Deze middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

6.   Indien de Commissie geen juridische verbintenis in direct of indirect beheer voor overeenkomstig lid 5 overgedragen middelen is aangegaan, kunnen de overeenkomstige niet-vastgelegde middelen op verzoek van de lidstaat weer naar een of meer van de respectieve bronprogramma’s worden overgedragen, overeenkomstig de voorwaarden van de relevante bepalingen van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027.

CUMULATIEVE FINANCIERING

GB-verordening

“Artikel 63

Subsidiabiliteit

[…]

9.   Voor een concrete actie mag steun worden ontvangen uit een of meer fondsen, of uit een of meer programma’s, en uit andere instrumenten van de Unie. In dat geval mogen uitgaven die worden gedeclareerd in een betalingsaanvraag voor een van de fondsen, niet worden gedeclareerd voor een van de onderstaande vormen van steun:

a)

steun uit een ander fonds of instrument van de Unie;

b)

steun uit hetzelfde fonds in het kader van een ander programma.

Het bedrag van de in de betalingsaanvraag voor een fonds op te nemen uitgave kan voor elk fonds en voor het betrokken programma of de betrokken programma’s pro rata worden berekend overeenkomstig het document met de steunvoorwaarden.”.

Horizon Europa

“Artikel 15

Alternatieve, gecombineerde en cumulatieve financiering en overdrachten van middelen

4.   Aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van het programma is toegekend, kan ook een bijdrage uit een ander programma van de Unie worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld. ”

GECOMBINEERDE FINANCIERING / GEZAMENLIJK GEFINANCIERDE EUROPESE PARTNERSCHAPPEN

GB-verordening

“Artikel 71

Programma-autoriteiten

[…]

5.   Indien een programma overeenkomstig zijn doelstellingen voorziet in steun uit het EFRO of het ESF+ voor een programma dat wordt medegefinancierd door Horizon Europa, als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt b), van de Horizon Europa-verordening, wordt de instantie die het door Horizon Europa medegefinancierde programma uitvoert, overeenkomstig lid 3 van dit artikel door de beheerautoriteit van het desbetreffende programma als een intermediaire instantie aangewezen.”.

“Artikel 73

Selectie van concrete acties door de beheerautoriteit

[…]

4.   Voor concrete acties waaraan een Excellentiekeurmerk is toegekend of die zijn geselecteerd in het kader van een door Horizon Europa medegefinancierd programma, kan de beheerautoriteit besluiten rechtstreeks uit het EFRO of het ESF+ steun te verstrekken, op voorwaarde dat die concrete acties voldoen aan de in lid 2, punten a), b) en g), vermelde vereisten.

Daarnaast kunnen de beheerautoriteiten op de in de eerste alinea bedoelde concrete acties de categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van de subsidiabele kosten toepassen die conform het betrokken Unie-instrument zijn vastgesteld. Deze elementen worden vermeld in het in lid 3 bedoelde document.”.

Horizon Europa

“Artikel 15

Alternatieve, gecombineerde en cumulatieve financiering en overdrachten van middelen

1.   Financiële bijdragen uit hoofde van door het EFRO, het ESF+, het EFMZVA en het Elfpo medegefinancierde programma’s kunnen als bijdrage van de deelnemende lidstaat aan Europese partnerschappen krachtens artikel 10, lid 1, punten b) en c), van deze verordening, worden aangemerkt, mits wordt voldaan aan de relevante bepalingen van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027, en aan de fondsspecifieke verordeningen. ”

Verordening (EU) 2021/1237 van de Commissie van 23 juli 2021 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard

“Artikel 25 bis

Steun voor projecten waaraan het kwaliteitslabel “Excellentiekeur” is toegekend

1.   Steun aan kmo’s ten behoeve van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten en haalbaarheidsstudies waaraan in het kader van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma het kwaliteitslabel “Excellentiekeur” is toegekend, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende activiteiten van de gesteunde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten of haalbaarheidsstudies zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma, met uitsluiting van activiteiten die verder gaan dan experimentele ontwikkelingsactiviteiten.

3.   De categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van in aanmerking komende kosten van de gesteunde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten of haalbaarheidsstudies zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.

4.   Het maximale steunbedrag beloopt ten hoogste 2,5 miljoen EUR per kmo per onderzoeks- en ontwikkelingsproject of haalbaarheidsstudie.

5.   De totale overheidsfinanciering voor elk onderzoeks- en ontwikkelingsproject of elke haalbaarheidsstudie is niet hoger dan het financieringspercentage dat volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma voor dat onderzoeks- en ontwikkelingsproject of die haalbaarheidsstudie is vastgesteld.

Artikel 25 ter

Steun voor Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties

1.   Steun voor Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties waaraan in het kader van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma het kwaliteitslabel “Excellentiekeur” is toegekend, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende activiteiten van de gesteunde actie zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.

3.   De categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van in aanmerking komende kosten van de gesteunde actie zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.

4.   De totale overheidsfinanciering voor elke gesteunde actie is niet hoger dan het maximale steunniveau dat in het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma is bepaald.

Artikel 25 quater

Steun vervat in gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten

1.   Steun voor gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten of haalbaarheidsstudies (met inbegrip van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die worden uitgevoerd in het kader van een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap op basis van artikel 185 of artikel 187 van het Verdrag, of een cofinancieringsactie voor programma’s zoals gedefinieerd in de regels van het Horizon Europa-programma) die door ten minste drie lidstaten, of twee lidstaten en ten minste één geassocieerd land, worden uitgevoerd en op basis van de evaluatie en rangschikking van onafhankelijke deskundigen worden geselecteerd na transnationale oproepen tot inschrijving volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende activiteiten van de gesteunde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten of haalbaarheidsstudies zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma, met uitsluiting van activiteiten die verder gaan dan experimentele ontwikkelingsactiviteiten.

3.   De categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van in aanmerking komende kosten zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.

4.   De totale overheidsfinanciering is niet hoger dan het financieringspercentage dat voor het onderzoeks- en ontwikkelingsproject of de haalbaarheidsstudie is vastgesteld na de selectie, rangschikking en evaluatie volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.

5.   De door het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma verschafte financiering dekt ten minste 30 % van de totale in aanmerking komende kosten van een onderzoeks- en innovatieactie of een innovatieactie als gedefinieerd in het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.

Artikel 25 quinquies

Steun voor teamvormingsacties

1.   Steun voor gecofinancierde teamvormingsacties waarbij ten minste twee lidstaten betrokken zijn en die op basis van de evaluatie en rangschikking van onafhankelijke deskundigen zijn geselecteerd na transnationale oproepen tot inschrijving volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende activiteiten van de gecofinancierde teamvormingsacties zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma. Activiteiten die verder gaan dan experimentele ontwikkelingsactiviteiten, zijn uitgesloten.

3.   De categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van in aanmerking komende kosten zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma. Daarnaast komen kosten voor investeringen in projectgerelateerde materiële en immateriële activa in aanmerking.

4.   De totale overheidsfinanciering is niet hoger dan het financieringspercentage dat voor de teamvormingsactie is vastgesteld na de selectie, rangschikking en evaluatie volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma. Voorts bedraagt de steun voor investeringen in projectgerelateerde materiële en immateriële activa niet meer dan 70 % van de investeringskosten.

5.   Voor investeringssteun voor infrastructuur in het kader van een teamvormingsactie zijn de volgende aanvullende voorwaarden van toepassing:

a)

wanneer met de infrastructuur zowel economische als niet-economische activiteiten worden verricht, wordt voor de financiering, kosten en inkomsten van elk soort activiteit een gescheiden boekhouding gevoerd, op basis van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen van kostprijsadministratie;

b)

de prijs die voor de exploitatie of het gebruik van de infrastructuur wordt berekend, stemt overeen met een marktprijs;

c)

toegang tot de infrastructuur staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 10 % van de investeringskosten van de infrastructuur hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden. Om overcompensatie te vermijden, is deze toegang evenredig aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en worden deze voorwaarden publiek beschikbaar gesteld;

d)

wanneer de infrastructuur overheidsfinanciering ontvangt voor zowel economische als niet-economische activiteiten, werken de lidstaten een monitoring- en terugvorderingsmechanisme uit om te garanderen dat de toepasselijke steunintensiteit niet wordt overschreden door een toename van het aandeel economische activiteiten ten opzichte van de situatie waarmee op het tijdstip van de toekenning van de steun werd gerekend.”.


(1)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

4.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 421/52


Door de Europese Centrale Bank toegepaste rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties (1):

2,00 % per 1 november 2022

Wisselkoersen van de euro (2)

3 november 2022

(2022/C 421/04)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

0,9753

JPY

Japanse yen

144,58

DKK

Deense kroon

7,4433

GBP

Pond sterling

0,87228

SEK

Zweedse kroon

10,9320

CHF

Zwitserse frank

0,9889

ISK

IJslandse kroon

144,90

NOK

Noorse kroon

10,3543

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

24,539

HUF

Hongaarse forint

407,87

PLN

Poolse zloty

4,7090

RON

Roemeense leu

4,9013

TRY

Turkse lira

18,1602

AUD

Australische dollar

1,5517

CAD

Canadese dollar

1,3452

HKD

Hongkongse dollar

7,6560

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,6957

SGD

Singaporese dollar

1,3878

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 391,75

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

18,0173

CNY

Chinese yuan renminbi

7,1367

HRK

Kroatische kuna

7,5375

IDR

Indonesische roepia

15 400,20

MYR

Maleisische ringgit

4,6271

PHP

Filipijnse peso

57,463

RUB

Russische roebel

 

THB

Thaise baht

37,091

BRL

Braziliaanse real

5,0262

MXN

Mexicaanse peso

19,2363

INR

Indiase roepie

80,8845


(1)  Rentevoet die is toegepast op de laatst uitgevoerde transactie voor de opgegeven dag. In geval van een tender met variabele rente, verwijst deze rentevoet naar de marginale interestvoet.

(2)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

4.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 421/53


Door de lidstaten meegedeelde informatie betreffende sluiting van de visserij

(2022/C 421/05)

Krachtens artikel 35, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), is besloten de visserij te sluiten overeenkomstig de bepalingen in de onderstaande tabel:

Datum en tijdstip van sluiting

28.9.2022

Duur

28.9.2022 - 31.12.2022

Lidstaat

Italië

Bestand of groep bestanden

ARS/GF8-11

Soort

Rode diepzeegarnaal (Aristaeomorpha foliacea)

Gebied

GDG’s 8-9-10-11

Vissersvaartuigtype(n)

Referentienummer

09/TQ110


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.


V Bekendmakingen

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

Europese Commissie

4.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 421/54


Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China

(2022/C 421/06)

Na de bekendmaking van een bericht (1) van het naderend vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“de VRC” of “het betrokken land”) heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) een verzoek ontvangen om een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (2) (“de basisverordening”).

1.   Verzoek om nieuw onderzoek

Het verzoek werd op 2 augustus 2022 ingediend door Tech-Fab Europe (“de indiener van het verzoek”) namens de bedrijfstak van de Unie voor bepaalde open weefsels van glasvezels in de zin van artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

Een openbare versie van het verzoek en de analyse van de mate van steun van de producenten in de Unie voor het verzoek zijn beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden. Punt 5.6 van dit bericht bevat informatie over toegang tot het dossier voor belanghebbenden.

2.   Onderzocht product

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op open weefsels van glasvezels, met een celgrootte van meer dan 1,8 mm in zowel lengte als breedte en met een gewicht van meer dan 35 g/m2, met uitzondering van glasvezelschijven (“het onderzochte product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7019 63 00, ex 7019 64 00, ex 7019 65 00, ex 7019 66 00 en ex 7019 69 90 (Taric-codes 7019630019, 7019640019, 7019650018, 7019660018 en 7019699019). De GN- en Taric-codes worden slechts ter informatie vermeld.

3.   Bestaande maatregelen

Momenteel geldt een definitief antidumpingrecht dat werd ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1993 van de Commissie (3), zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/788 van de Commissie (4).

4.   Motivering van het nieuwe onderzoek

Het verzoek is ingediend op grond dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van dumping en tot voortzetting of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

4.1.    Bewering dat voortzetting of herhaling van dumping waarschijnlijk is

4.1.1.   Bewering dat voortzetting of herhaling van dumping uit de VRC waarschijnlijk is

Volgens de indiener van het verzoek is het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening in de VRC niet passend gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in dat land.

Om het bestaan van de vermeende verstoringen van betekenis te onderbouwen, verwees de indiener van het verzoek naar de informatie in het landrapport van de diensten van de Commissie van 20 december 2017 (5), waarin de specifieke marktomstandigheden in de VRC worden beschreven. In het bijzonder verwees de indiener van het verzoek naar verstoringen als overheidsaanwezigheid in het algemeen en meer specifiek met betrekking tot de chemische sector, en naar de hoofdstukken over grondstoffen en energie. Voorts beriep de indiener van het verzoek zich op openbaar beschikbare informatie, met name het “Veertiende vijfjarenplan voor de nationale economische en sociale ontwikkeling van de Volksrepubliek China en het Overzicht van de langetermijndoelstellingen voor 2035”. Ten slotte baseerde de indiener van het verzoek zich ook op de bevindingen van de Commissie in recente antidumping- en antisubsidieonderzoeken (6).

Daarom is, gelet op artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening, de bewering van herhaling van dumping uit de VRC gebaseerd op een vergelijking van een normale waarde die is berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks in een geschikt representatief land tot uitdrukking komen, met de prijs (af fabriek) van het onderzochte product bij uitvoer naar bepaalde derde landen, omdat er momenteel op het niveau van de Taric-codes geen aanzienlijke volumes uit de VRC in de Unie worden ingevoerd.

Op grond van die vergelijking, waaruit dumping blijkt, voert de indiener van het verzoek aan dat herhaling van dumping uit de VRC waarschijnlijk is.

De indiener van het verzoek voert verder aan dat het ontbreken van aanzienlijke volumes aan invoer op het niveau van de Taric-codes uit de VRC in de Unie niet overeenkomt met de informatie waarover hij beschikt over de aanwezigheid van de Chinese invoer op de markt van de Unie. In dit verband is volgens de indiener ook sprake van voortzetting van dumping. Die bewering is gebaseerd op een vergelijking van een normale waarde, berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks in een geschikt representatief land tot uitdrukking komen, met de prijs (af fabriek) van het onderzochte product bij uitvoer naar de Unie.

De aldus berekende dumpingmarges zijn voor de VRC aanzienlijk.

In het licht van de beschikbare informatie is de Commissie van oordeel dat er voldoende bewijsmateriaal in de zin van artikel 5, lid 9, van de basisverordening is dat erop wijst dat het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis die van invloed zijn op de prijzen en kosten, niet passend is gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in het betrokken land, zodat de opening van een onderzoek op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening gerechtvaardigd is.

Het landrapport is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (7).

4.2.    Bewering dat voortzetting of herhaling van schade waarschijnlijk is

Volgens de indiener van het verzoek is voortzetting of herhaling van schade door de invoer uit het betrokken land waarschijnlijk.

Hij heeft bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de invoer van het onderzochte product uit het betrokken land in de Unie waarschijnlijk in omvang zal toenemen als de maatregelen zouden komen te vervallen. Dit is het gevolg van de aanzienlijke onbenutte capaciteit in het betrokken land en de aantrekkelijkheid van de markt van de Europese Unie qua omvang en prijzen.

Volgens de indiener van het verzoek zou een eventuele aanzienlijke toename van de invoer tegen dumpingprijzen uit het betrokken land de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk verder schade toebrengen of leiden tot een voortzetting van schade aan de bedrijfstak van de Unie als de maatregelen zouden komen te vervallen.

5.   Procedure

Daar de Commissie, na raadpleging van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité, tot de conclusie is gekomen dat er voldoende bewijs inzake de waarschijnlijkheid van dumping en schade is om de opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te rechtvaardigen, opent zij hierbij overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening een nieuw onderzoek.

Bij het onderzoek zal worden vastgesteld of voortzetting of herhaling van dumping van het onderzochte product van oorsprong uit de VRC en voortzetting of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie bij het vervallen van de maatregelen al dan niet waarschijnlijk zijn.

De Commissie wijst de partijen ook op de bekendmaking van de Mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (8), die mogelijk van toepassing is op deze procedure.

5.1.    Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van dumping zal betrekking hebben op de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022 (“het tijdvak van het nieuwe onderzoek”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade zal betrekking hebben op de periode van 1 januari 2019 tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek (“de beoordelingsperiode”).

5.2.    Opmerkingen over het verzoek en de opening van het onderzoek

Belanghebbenden die opmerkingen wensen te maken over het verzoek (onder meer in verband met herhaling van schade en oorzakelijk verband) of over aspecten in verband met de opening van het onderzoek (onder meer over de mate van steun voor het verzoek), moeten dit uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (9) doen.

Verzoeken om te worden gehoord met betrekking tot de opening van het onderzoek moeten uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend.

5.3.    Procedure om vast te stellen of voortzetting of herhaling van dumping waarschijnlijk is

De Commissie stelt in het kader van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen een onderzoek in naar de uitvoer naar de Unie die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek heeft plaatsgevonden en gaat, los van de uitvoer naar de Unie, na of de ondernemingen die in het betrokken land het onderzochte product produceren en verkopen zich in een zodanige situatie bevinden dat voortzetting of herhaling van de uitvoer met dumping naar de Unie waarschijnlijk is als de maatregelen komen te vervallen.

Alle producenten (10) van het onderzochte product uit het betrokken land, met inbegrip van die welke niet hebben meegewerkt aan het onderzoek dat/de onderzoeken die tot de geldende maatregelen heeft/hebben geleid, worden derhalve verzocht aan het onderzoek van de Commissie mee te werken.

5.3.1.   Onderzoek van producenten in het betrokken land

Gezien het mogelijk grote aantal producenten in het betrokken land dat bij dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen betrokken is, kan de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, haar onderzoek tot een redelijk aantal producenten beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef zal overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening worden samengesteld.

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle producenten of hun vertegenwoordigers, met inbegrip van die welke niet hebben meegewerkt aan het onderzoek dat tot de thans onderzochte maatregelen heeft geleid, verzocht de Commissie uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht informatie over hun ondernemingen te verstrekken. Deze informatie moet worden verstrekt via het platform TRON.tdi https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/tdi/form/R781_SAMPLING_FORM_FOR_EXPORTING_PRODUCER. In de punten 5.6 en 5.9 vindt u informatie over de toegang tot het platform TRON.tdi.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van producenten nodig acht, zal de Commissie bovendien contact opnemen met de autoriteiten van het betrokken land en eventueel ook met de haar bekende verenigingen van producenten in het betrokken land.

Indien een steekproef noodzakelijk is, zullen de producenten worden geselecteerd op basis van het grootste representatieve volume van de productie, verkoop of uitvoer dat binnen de beschikbare termijn redelijkerwijs kan worden onderzocht. De Commissie zal alle haar bekende producenten in het betrokken land, de autoriteiten van het betrokken land en de verenigingen van producenten, indien nodig via de autoriteiten van het betrokken land, meedelen welke ondernemingen voor de steekproef zijn geselecteerd.

Zodra de Commissie de noodzakelijke informatie heeft ontvangen om een steekproef van producenten samen te stellen, deelt zij de betrokken partijen mee of zij in de steekproef zijn opgenomen. De in de steekproef opgenomen producenten moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 30 dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over hun opname in de steekproef indienen.

De Commissie zal een mededeling inzake de samenstelling van de steekproef toevoegen aan het dossier voor inzage door belanghebbenden. Opmerkingen over de samenstelling van de steekproef moeten uiterlijk drie dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over de steekproef worden ingediend.

Een exemplaar van de vragenlijst voor producenten in het betrokken land is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://tron.trade.ec.europa.eu/investigations/case-view?caseId=2633).

Ondernemingen die hebben ingestemd met opname in de steekproef maar uiteindelijk niet worden geselecteerd, worden onverminderd de mogelijke toepassing van artikel 18 van de basisverordening geacht mee te werken.

5.3.2.   Aanvullende procedure met betrekking tot de VRC waar verstoringen van betekenis bestaan

Alle belanghebbenden wordt verzocht om onder de voorwaarden van dit bericht hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen met betrekking tot de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Tenzij anders aangegeven, moeten deze informatie en dit bewijsmateriaal uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het bezit van de Commissie zijn.

De Commissie verzoekt alle belanghebbenden met name hun standpunt over de inputs en de in het verzoek verstrekte codes van het geharmoniseerd systeem (GS) kenbaar te maken, een geschikt representatief land of geschikte representatieve landen voor te stellen en de identiteit van producenten van het onderzochte product in die landen te verstrekken. Deze informatie en dit bewijsmateriaal moeten uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het bezit van de Commissie zijn.

Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt e), van de basisverordening zal de Commissie de bij het onderzoek betrokken partijen kort na de opening van het onderzoek door middel van een mededeling in het voor hen toegankelijke dossier meedelen welke relevante bronnen zij voornemens is te gebruiken voor de vaststelling van de normale waarde in de VRC overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Daarbij worden alle bronnen vermeld, en in voorkomend geval ook de keuze van een geschikt representatief derde land. Vanaf de datum waarop de desbetreffende mededeling in het dossier wordt opgenomen, hebben de bij het onderzoek betrokken partijen tien dagen de tijd om opmerkingen in te dienen.

Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, zijn Rusland en India, zoals voorgesteld door de indiener van het verzoek, in dit geval mogelijke representatieve derde landen voor de VRC. Om uiteindelijk het geschikte representatieve derde land te selecteren, zal de Commissie onderzoeken of er landen zijn met een niveau van economische ontwikkeling dat vergelijkbaar is met dat van de VRC, waar het onderzochte product wordt geproduceerd en verkocht en waar de desbetreffende gegevens onmiddellijk beschikbaar zijn. Wanneer er meer van dergelijke landen zijn, zal de voorkeur in voorkomend geval worden gegeven aan landen met een toereikend niveau van sociale en milieubescherming.

Wat de relevante bronnen betreft, verzoekt de Commissie alle producenten in de VRC om binnen 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht informatie te verstrekken over de materialen (grondstoffen en verwerkte materialen) en energie die bij de productie van het onderzochte product worden gebruikt. Deze informatie moet worden verstrekt via het platform TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/tdi/form/R781_INFO_ON_INPUTS_FOR _EXPORTING_PRODUCER_FORM). In de punten 5.6 en 5.9 vindt u informatie over de toegang tot het platform TRON.tdi.

Bovendien moet feitelijke informatie voor het beoordelen van kosten en prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening uiterlijk 65 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend. Dergelijke feitelijke informatie mag uitsluitend afkomstig zijn uit openbaar beschikbare bronnen.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek met betrekking tot de gestelde verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening nodig acht, zal de Commissie ook aan de overheid van de VRC een vragenlijst ter beschikking stellen.

5.3.3.   Onderzoek van niet-verbonden importeurs (11) (12)

Niet-verbonden importeurs die het onderzochte product uit het betrokken land in de Unie invoeren, met inbegrip van die welke niet hebben meegewerkt aan het onderzoek dat tot de geldende maatregelen heeft geleid, wordt verzocht aan dit onderzoek mee te werken.

Gezien het mogelijk grote aantal bij dit tussentijdse nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen betrokken niet-verbonden importeurs kan de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, haar onderzoek tot een redelijk aantal niet-verbonden importeurs beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef zal overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening worden samengesteld.

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle niet-verbonden importeurs of hun vertegenwoordigers, met inbegrip van die welke niet hebben meegewerkt aan het onderzoek dat tot de onderzochte maatregelen heeft geleid, verzocht contact met de Commissie op te nemen. Zij moeten dat uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht doen door de Commissie de in de bijlage bij dit bericht verlangde informatie over hun onderneming of ondernemingen te verstrekken.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van niet-verbonden importeurs nodig acht, kan de Commissie ook contact opnemen met haar bekende verenigingen van importeurs.

Indien een steekproef noodzakelijk is, kunnen de importeurs worden geselecteerd op basis van het grootste representatieve volume van hun verkoop in de Unie van het onderzochte product uit het betrokken land dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht. De Commissie zal alle haar bekende niet-verbonden importeurs en verenigingen van importeurs meedelen welke ondernemingen voor de steekproef zijn geselecteerd.

De Commissie zal ook een mededeling inzake de samenstelling van de steekproef toevoegen aan het dossier voor inzage door belanghebbenden. Opmerkingen over de samenstelling van de steekproef moeten uiterlijk drie dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over de steekproef worden ingediend.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie een vragenlijst ter beschikking stellen van de in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeurs. Deze partijen moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 30 dagen na de datum van kennisgeving van de samenstelling van de steekproef indienen.

Een exemplaar van de vragenlijst voor niet-verbonden importeurs is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://tron.trade.ec.europa.eu/investigations/case-view?caseId=2633).

5.4.    Procedure voor het vaststellen van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade en onderzoek van producenten in de Unie

Teneinde vast te stellen of voortzetting of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk is, verzoekt de Commissie de producenten van het onderzochte product in de Unie aan het onderzoek mee te werken.

Gezien het grote aantal bij dit nieuwe onderzoek betrokken producenten in de Unie heeft de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, besloten haar onderzoek tot een redelijk aantal producenten in de Unie te beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef wordt overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening samengesteld.

De Commissie heeft een voorlopige steekproef van producenten in de Unie samengesteld. Belanghebbenden vinden nadere details in het dossier.

De belanghebbenden wordt verzocht om opmerkingen over de voorlopige steekproef. Andere producenten in de Unie of hun vertegenwoordigers, met inbegrip van die welke niet hebben meegewerkt aan het onderzoek dat/de onderzoeken die tot de geldende maatregelen heeft/hebben geleid, die vinden dat er redenen zijn waarom zij in de steekproef zouden moeten worden opgenomen, moeten uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht contact met de Commissie opnemen. Alle opmerkingen over de voorlopige steekproef moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend.

De Commissie zal alle haar bekende producenten in de Unie en/of verenigingen van producenten in de Unie meedelen welke ondernemingen uiteindelijk voor de steekproef zijn geselecteerd.

De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 30 dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over hun opname in de steekproef een ingevulde vragenlijst indienen.

Een exemplaar van de vragenlijst voor producenten in de Unie is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://tron.trade.ec.europa.eu/investigations/case-view?caseId=2633).

5.5.    Procedure voor het beoordelen van het belang van de Unie

Als wordt bevestigd dat voortzetting of herhaling van dumping en schade waarschijnlijk is, zal uit hoofde van artikel 21 van de basisverordening een beslissing worden genomen over de vraag of het handhaven van de antidumpingmaatregelen niet in strijd zou zijn met het belang van de Unie.

Producenten in de Unie, importeurs en hun representatieve verenigingen, gebruikers en hun representatieve verenigingen, vakbonden alsmede representatieve consumentenorganisaties wordt verzocht de Commissie informatie te verstrekken over het belang van de Unie.

Informatie over de beoordeling van het belang van de Unie moet, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend. Deze informatie kan vormvrij worden opgesteld of er kan een vragenlijst van de Commissie worden ingevuld.

Een exemplaar van de vragenlijsten, waaronder de vragenlijst voor gebruikers van het onderzochte product, is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://tron.trade.ec.europa.eu/investigations/case-view?caseId=2633). Met informatie die op grond van artikel 21 van de basisverordening wordt verstrekt, wordt alleen rekening gehouden indien daarbij tegelijkertijd het nodige bewijsmateriaal is gevoegd dat de geldigheid ervan bevestigt.

5.6.    Belanghebbenden

Om aan het onderzoek mee te werken, moeten belanghebbenden zoals producenten in het betrokken land, producenten in de Unie, importeurs en hun representatieve verenigingen, gebruikers en hun representatieve verenigingen, vakbonden en representatieve consumentenorganisaties eerst aantonen dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.

Producenten in het betrokken land, producenten in de Unie, importeurs en representatieve verenigingen die informatie hebben verstrekt in overeenstemming met de procedures zoals beschreven in de punten 5.3.1, 5.3.3 en 5.4 worden als belanghebbenden beschouwd indien er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.

Andere partijen kunnen alleen als belanghebbende meewerken aan het onderzoek vanaf het moment waarop zij contact opnemen met de Commissie, en op voorwaarde dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product. Beschouwd worden als een belanghebbende laat de toepassing van artikel 18 van de basisverordening onverlet.

Het dossier voor inzage door belanghebbenden is toegankelijk via het platform TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/TDI). Volg de instructies op die pagina om toegang te krijgen (13).

5.7.    Andere schriftelijke opmerkingen

Alle belanghebbenden wordt verzocht om onder de voorwaarden van dit bericht hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen. Tenzij anders aangegeven, moeten deze informatie en dit bewijsmateriaal uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het bezit van de Commissie zijn.

5.8.    Mogelijkheid om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord

Alle belanghebbenden kunnen een verzoek indienen om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord. Het verzoek om te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed, alsook een samenvatting bevatten van wat de belanghebbende tijdens de hoorzitting wenst te bespreken. De hoorzitting zal worden beperkt tot de punten die vooraf schriftelijk door de belanghebbenden zijn aangedragen.

In beginsel worden hoorzittingen niet gebruikt om feitelijke informatie te presenteren die nog niet in het dossier is opgenomen. Desalniettemin kan de belanghebbenden, uit het oogpunt van behoorlijk bestuur en om de diensten van de Commissie in staat te stellen vooruitgang in het onderzoek te boeken, na een hoorzitting worden opgedragen nieuwe feitelijke informatie te verstrekken.

5.9.    Instructies voor schriftelijke opmerkingen en de verzending van ingevulde vragenlijsten en correspondentie

Informatie die aan de Commissie wordt verstrekt in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken moet vrij zijn van auteursrechten. Alvorens aan de Commissie informatie en/of gegevens te verstrekken die onderworpen zijn aan het auteursrecht van derden, moeten belanghebbenden de houder van het auteursrecht specifiek verzoeken de Commissie uitdrukkelijk toestemming te verlenen om a) voor deze handelsbeschermingsprocedure gebruik te maken van de informatie en gegevens en b) de informatie en/of gegevens te verstrekken aan belanghebbenden in dit onderzoek, in een vorm die hun de mogelijkheid biedt hun recht van verweer uit te oefenen.

Alle schriftelijke opmerkingen (met inbegrip van de in dit bericht gevraagde informatie), ingevulde vragenlijsten en correspondentie die door de belanghebbenden worden verstrekt en waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten zijn voorzien van de vermelding “Sensitive” (14). Belanghebbenden die in de loop van dit onderzoek informatie indienen, wordt verzocht hun verzoek om vertrouwelijke behandeling met redenen te omkleden.

Belanghebbenden die informatie met de vermelding “Sensitive” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 19, lid 2, van de basisverordening een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding “For inspection by interested parties”. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte informatie. Als een belanghebbende die vertrouwelijke informatie verstrekt, geen geldige redenen voor het verzoek om een vertrouwelijke behandeling aanvoert of geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan indient met de vereiste vorm en inhoud, kan de Commissie deze informatie buiten beschouwing laten, tenzij aan de hand van geëigende bronnen aannemelijk wordt gemaakt dat de informatie juist is.

Belanghebbenden wordt verzocht alle opmerkingen en verzoeken, met inbegrip van verzoeken om als belanghebbende te worden geregistreerd, gescande volmachten en certificaten, via het platform TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/TDI) in te dienen. Door het platform TRON.tdi of e-mail te gebruiken, stemmen belanghebbenden in met de geldende voorschriften inzake elektronisch ingediende opmerkingen, die zijn vervat in het document “Correspondentie met de Europese Commissie in handelsbeschermingszaken” op de website van het directoraat-generaal Handel (https://circabc.europa.eu/ui/group/2e3865ad-3886-4131-92bb-a71754fffec6/library/c9e93fcc-f476-45c4-a400-f0ae0d44a059/details). Belanghebbenden moeten hun naam, adres, telefoonnummer en een geldig e-mailadres vermelden en ervoor zorgen dat het verstrekte e-mailadres een actief, officieel en zakelijk e-mailadres is dat elke dag wordt gecontroleerd. Zodra contactgegevens zijn verstrekt, verloopt de communicatie van de Commissie met belanghebbenden uitsluitend via het platform TRON.tdi of per e-mail, tenzij zij uitdrukkelijk verzoeken alle documenten van de Commissie via een ander communicatiemiddel te ontvangen of het document wegens de aard ervan per aangetekend schrijven moet worden verzonden. Voor nadere voorschriften en informatie over de correspondentie met de Commissie, met inbegrip van de beginselen die van toepassing zijn op via het platform TRON.tdi of per e-mail verzonden opmerkingen, moeten belanghebbenden de hierboven genoemde instructies voor de communicatie met belanghebbenden raadplegen.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat G

Kamer CHAR 04/039

1049 Bruxelles/Brussel

BELGIQUE/BELGIË

TRON.tdi: https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/tdi

E-mail:

voor dumpingaangelegenheden: TRADE-OPEN-MESH-R781-DUMPING@ec.europa.eu

voor schadeaangelegenheden en aangelegenheden met betrekking tot het belang van de Unie, alsmede voor het terugzenden van de ingevulde bijlage bij dit bericht: TRADE-OPEN-MESH-R781-INJURY@ec.europa.eu

6.   Tijdschema voor het nieuwe onderzoek

Het onderzoek wordt overeenkomstig artikel 11, lid 5, van de basisverordening normaal gesproken binnen 12 maanden, maar uiterlijk binnen 15 maanden na de datum van bekendmaking van dit bericht afgesloten.

7.   Indiening van informatie

In de regel kunnen belanghebbenden alleen binnen de in punt 5 van dit bericht vermelde termijnen informatie indienen.

Teneinde het onderzoek binnen de voorgeschreven termijnen af te ronden, zal de Commissie geen opmerkingen van belanghebbenden meer aanvaarden na het verstrijken van de termijn voor het indienen van opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de termijn voor het indienen van opmerkingen over de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen.

8.   Mogelijkheid om opmerkingen te maken over door andere belanghebbenden ingediende informatie

Om het recht van verweer te waarborgen, moeten belanghebbenden de mogelijkheid hebben om opmerkingen te maken over de door andere belanghebbenden ingediende informatie. Daarbij mogen zij alleen ingaan op kwesties die in de door andere belanghebbenden ingediende informatie worden vermeld en mogen zij geen nieuwe kwesties aan de orde stellen.

Opmerkingen over de informatie die door andere belanghebbenden is verstrekt naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk vijf dagen na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over de definitieve bevindingen worden ingediend. In geval van een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen moeten opmerkingen over de informatie die door andere belanghebbenden is verstrekt naar aanleiding van deze aanvullende mededeling, tenzij anders aangegeven, uiterlijk één dag na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over deze aanvullende mededeling worden ingediend.

Bovenbedoeld tijdschema geldt onverminderd het recht van de Commissie om de belanghebbenden in naar behoren gemotiveerde gevallen om aanvullende informatie te verzoeken.

9.   Verlenging van de in dit bericht vermelde termijnen

Een eventuele verlenging van de in dit bericht vermelde termijnen mag alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden aangevraagd en wordt alleen verleend indien dit naar behoren gerechtvaardigd is. In elk geval is de eventuele verlenging van de termijn om de vragenlijsten te beantwoorden normaliter beperkt tot drie dagen, en mag deze in de regel niet meer dan zeven dagen bedragen. Wat de termijnen voor de indiening van andere in het bericht van opening genoemde informatie betreft, zijn verlengingen beperkt tot drie dagen, tenzij wordt aangetoond dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.

10.   Niet-medewerking

Wanneer belanghebbenden geen toegang tot de nodige gegevens verlenen, deze niet binnen de gestelde termijn verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening conclusies worden getrokken aan de hand van de beschikbare gegevens, zowel in positieve als in negatieve zin.

Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, kunnen deze buiten beschouwing worden gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

Als een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de conclusies daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kan het resultaat voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend.

Indien de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als niet-medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat verstrekking van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten met zich zou brengen. De belanghebbende moet onmiddellijk contact opnemen met de Commissie.

11.   Raadadviseur-auditeur

Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures wordt ingeschakeld. Deze behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en alle andere verzoeken betreffende het recht van verweer van belanghebbenden en van derden die tijdens de procedure kunnen worden ingediend.

De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting beleggen en bemiddelen tussen de belanghebbende(n) en de diensten van de Commissie om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen. Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. De raadadviseur-auditeur onderzoekt de redenen voor de verzoeken. Deze hoorzittingen mogen enkel plaatsvinden indien de kwesties niet tijdig zijn opgelost met de diensten van de Commissie.

Elk verzoek moet tijdig en snel worden ingediend, zodat het ordelijk verloop van de procedure niet in gevaar wordt gebracht. Daartoe moet een verzoek om inschakeling van de raadadviseur-auditeur zo spoedig mogelijk na de gebeurtenis die een dergelijke inschakeling rechtvaardigt door de belanghebbenden worden ingediend. Wanneer een verzoek om een hoorzitting niet binnen de daarvoor geldende termijn wordt ingediend, onderzoekt de raadadviseur-auditeur ook de redenen voor het laattijdige verzoek, de aard van de aan de orde gestelde kwesties en de gevolgen van die kwesties voor het recht van verweer, rekening houdend met het belang van behoorlijk bestuur en de tijdige voltooiing van het onderzoek.

Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de pagina’s van de raadadviseur-auditeur op de website van DG Handel

(https://policy.trade.ec.europa.eu/contacts/hearing-officer_nl).

12.   Verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening

Aangezien dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen wordt geopend overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening, kunnen de bestaande maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 6, van de basisverordening naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek worden ingetrokken of gehandhaafd, maar niet worden gewijzigd.

Belanghebbenden die van oordeel zijn dat de maatregelen opnieuw moeten worden onderzocht zodat deze kunnen worden gewijzigd, kunnen een verzoek indienen voor een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

Zij moeten daartoe contact opnemen met de Commissie op het bovenstaande adres. Een dergelijk onderzoek zal onafhankelijk van het in dit bericht aangekondigde onderzoek worden uitgevoerd.

13.   Verwerking van persoonsgegevens

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (15).

Een privacyverklaring die alle particulieren op de hoogte brengt van de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de handelsbeschermingsactiviteiten van de Commissie is beschikbaar op de website van DG Handel

(https://policy.trade.ec.europa.eu/enforcement-and-protection/trade-defence_nl).


(1)  PB C 63 van 7.2.2022, blz. 11.

(2)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1993 van de Commissie van 6 november 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China zoals uitgebreid tot bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden vanuit India, Indonesië, Maleisië, Taiwan en Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit deze landen, naar aanleiding van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 288 van 7.11.2017, blz. 4).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/788 van de Commissie van 30 mei 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1993 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China zoals uitgebreid tot bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden vanuit India, Indonesië, Maleisië, Taiwan en Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit deze landen, naar aanleiding van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 134 van 31.5.2018, blz. 5).

(5)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Significant Distortions in the Economy of the People’s Republic of China for the Purposes of Trade Defence Investigations”, 20 december 2017, SWD(2017) 483 final/2 (https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2017/december/tradoc_156474.pdf).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/492 van de Commissie van 1 april 2020 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Egypte (PB L 108 van 6.4.2020, blz. 1); Uitvoeringsverordening (EU) 2020/776 van de Commissie van 12 juni 2020 tot instelling van definitieve compenserende rechten op bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Egypte en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/492 van de Commissie tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Egypte (PB L 189 van 15.6.2020, blz. 1); Uitvoeringsverordening (EU) 2020/870 van de Commissie van 24 juni 2020 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopig compenserend recht op de invoer van continuglasvezelproducten van oorsprong uit Egypte en tot heffing van een definitief compenserend recht op de geregistreerde invoer van continuglasvezelproducten van oorsprong uit Egypte (PB L 201 van 25.6.2020, blz. 10); Uitvoeringsverordening (EU) 2021/328 van de Commissie van 24 februari 2021 tot instelling van een definitief compenserend recht op continuglasvezelproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 65 van 25.2.2021, blz. 1); Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2287 van de Commissie van 17 december 2021 tot instelling van definitieve compenserende rechten op aluminium converter foil van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2170 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op aluminium converter foil van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 458 van 22.12.2021, blz. 344), en Uitvoeringsverordening (EU) 2022/72 van de Commissie van 18 januari 2022 tot instelling van definitieve compenserende rechten op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 12 van 19.1.2022, blz. 34).

(7)  De in het landrapport genoemde documenten zijn eveneens verkrijgbaar op met redenen omkleed verzoek.

(8)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52020XC0316%2802%29

(9)  Alle verwijzingen naar de bekendmaking van dit bericht zijn verwijzingen naar de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie, tenzij anders aangegeven.

(10)  Onder “producent” wordt verstaan een onderneming uit het betrokken land die het onderzochte product produceert, met inbegrip van verbonden ondernemingen die betrokken zijn bij de productie, binnenlandse verkoop of uitvoer van het onderzochte product.

(11)  Uitsluitend importeurs die niet verbonden zijn met producenten in het betrokken land mogen in de steekproef worden opgenomen. Importeurs die met producenten verbonden zijn, moeten bijlage I bij de vragenlijst voor deze producenten invullen. Overeenkomstig artikel 127 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, worden twee personen geacht verbonden te zijn indien: a) zij functionaris of directeur zijn in de onderneming van de andere persoon; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) een derde partij 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of de aandelen van beiden direct of indirect bezit, houdt of daarover zeggenschap heeft; e) één van hen direct of indirect zeggenschap over de ander heeft; f) een derde persoon direct of indirect zeggenschap over beiden heeft; g) beiden direct of indirect zeggenschap over een derde persoon hebben; of h) zij tot dezelfde familie behoren (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558). Personen worden slechts geacht tot dezelfde familie te behoren indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. Overeenkomstig artikel 5, punt 4, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie wordt onder “persoon” verstaan een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit, maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(12)  Gegevens die door niet-verbonden importeurs zijn verstrekt, mogen ook worden gebruikt voor andere aspecten van dit onderzoek dan het vaststellen van dumping.

(13)  Bij technische problemen kunt u per e-mail (trade-service-desk@ec.europa.eu) of per telefoon (+32 22979797) contact opnemen met de handelshelpdesk.

(14)  Een “Sensitive”-document wordt beschouwd als vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van de basisverordening en artikel 6 van de WTO-Overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (Antidumpingovereenkomst). Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(15)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


BIJLAGE

Sensitive”-versie

Versie “For inspection by interested parties

(vakje aankruisen dat van toepassing is)

NIEUW ONDERZOEK IN VERBAND MET HET VERVALLEN VAN DE ANTIDUMPINGMAATREGELEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP DE INVOER VAN BEPAALDE OPEN WEEFSELS VAN GLASVEZELS VAN OORSPRONG UIT DE VOLKSREPUBLIEK CHINA

INFORMATIE VOOR DE SAMENSTELLING VAN DE STEEKPROEF VAN NIET-VERBONDEN IMPORTEURS

Dit formulier is bedoeld om niet-verbonden importeurs te helpen bij het verstrekken van de informatie voor de samenstelling van de steekproef als bedoeld in punt 5.3.3 van het bericht van opening.

De Sensitive-versie en de versie For inspection by interested parties moeten beide aan de Commissie worden teruggezonden, zoals aangegeven in het bericht van opening.

1.   NAAM EN CONTACTGEGEVENS

Verstrek de volgende gegevens over uw onderneming:

Naam van de onderneming

 

Adres

 

Contactpersoon

 

E-mailadres

 

Telefoonnummer

 

2.   OMZET EN VERKOOPVOLUME

Vermeld voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek in euro’s (EUR) de totale omzet van de onderneming alsmede de waarde in euro’s (EUR) van de invoer en de wederverkoop op de markt van de Unie, na invoer uit de Volksrepubliek China, van het onderzochte product zoals omschreven in het bericht van opening, alsook het volume in ton en vierkante meter daarvan.

 

Volume (ton)

Volume (m2)

Waarde in EUR

Totale omzet van uw onderneming in EUR

 

 

 

Invoer van het onderzochte product van oorsprong uit de Volksrepubliek China

 

 

 

Invoer van het onderzochte product (ongeacht de oorsprong)

 

 

 

Wederverkoop van het onderzochte product op de markt van de Unie na invoer uit de Volksrepubliek China

 

 

 

3.   ACTIVITEITEN VAN UW ONDERNEMING EN VAN VERBONDEN ONDERNEMINGEN (1)

Verstrek nadere bijzonderheden over de precieze activiteiten van de onderneming en alle verbonden ondernemingen (vermeld die ondernemingen en geef de relatie met uw onderneming aan) die betrokken zijn bij de productie en/of verkoop (uitvoer en/of binnenlandse verkoop) van het onderzochte product. Dergelijke activiteiten kunnen de aankoop van het onderzochte product of de productie ervan in het kader van uitbestedingsregelingen omvatten, alsook de verwerking ervan of de handel erin, maar zijn daartoe niet beperkt.

Naam en locatie van de onderneming

Activiteiten

Relatie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.   ANDERE INFORMATIE

Verstrek alle andere relevante informatie die de onderneming nuttig acht om de Commissie bij de samenstelling van de steekproef te helpen.

5.   CERTIFICERING

Door bovengenoemde informatie te verstrekken, stemt de onderneming ermee in eventueel in de steekproef te worden opgenomen. Selectie voor de steekproef houdt in dat een vragenlijst moet worden ingevuld en dat aanvaard wordt dat de antwoorden bij een bezoek ter plaatse worden gecontroleerd. Ondernemingen die verklaren niet in de steekproef te willen worden opgenomen, worden geacht niet aan het onderzoek te hebben meegewerkt. De bevindingen van de Commissie met betrekking tot niet-medewerkende importeurs worden gebaseerd op de beschikbare gegevens en het resultaat kan voor de desbetreffende onderneming minder gunstig zijn dan wanneer zij wel had meegewerkt.

Handtekening van de gemachtigde:

Naam en titel van de gemachtigde:

Datum:


(1)  Overeenkomstig artikel 127 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, worden twee personen geacht verbonden te zijn indien: a) zij functionaris of directeur zijn in de onderneming van de andere persoon; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) een derde partij 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of de aandelen van beiden direct of indirect bezit, houdt of daarover zeggenschap heeft; e) één van hen direct of indirect zeggenschap over de ander heeft; f) een derde persoon direct of indirect zeggenschap over beiden heeft; g) beiden direct of indirect zeggenschap over een derde persoon hebben; of h) zij tot dezelfde familie behoren (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558). Personen worden slechts geacht tot dezelfde familie te behoren indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. Overeenkomstig artikel 5, punt 4, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie wordt onder “persoon” verstaan een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit, maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).