ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 398

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
17 oktober 2022


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2022/C 398/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1

 

Gerecht

2022/C 398/02

Eedaflegging door nieuwe leden van het Gerecht

2

2022/C 398/03

Verkiezing van de president van het Gerecht

2

2022/C 398/04

Verkiezing van de vicepresident van het Gerecht

2

2022/C 398/05

Verkiezing van de kamerpresidenten

3

2022/C 398/06

Vorming van de kamers en toevoeging van de rechters aan de kamers

3

2022/C 398/07

Samenstelling van de Grote kamer

7

2022/C 398/08

Wijze waarop de rechter ter vervanging van een verhinderde rechter wordt aangewezen

7

2022/C 398/09

Criteria voor de toewijzing van de zaken aan de kamers

8


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2022/C 398/10

Zaak C-278/20: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 28 juni 2022 — Europese Commissie / Spaanse Koninkrijk (Niet-nakoming – Aansprakelijkheid van de lidstaten voor schade die is toegebracht aan particulieren door schending van het Unierecht – Schending van het Unierecht door de nationale wetgever – Schending van de grondwet van een lidstaat door de nationale wetgever – Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel)

9

2022/C 398/11

Zaak C-67/22: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 1 september 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Pharol, SGPS, SA / Autoridade Tributária e Aduaneira (Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Artikelen 63 en 65 VWEU – Vrij verkeer van kapitaal – Belasting op inkomsten van rechtspersonen – Dividenden ontvangen van een vennootschap die is gevestigd in de lidstaat van de ontvangende vennootschap – Dividenden ontvangen van een vennootschap die is gevestigd in een derde land – Nationale regeling die ertoe strekt dubbele belastingheffing af te schaffen – Verschil in behandeling – Beperking – Rechtvaardiging – Doeltreffendheid van fiscale controles – Geen verdragsverplichting tot het verstrekken van fiscale gegevens)

10

2022/C 398/12

Zaak C-802/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 19 december 2021 door Ioana-Felicia Rosca tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 20 oktober 2021 in zaak T-434/19, Rosca/Commissie

11

2022/C 398/13

Zaak C-344/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 27 mei 2022 — Gemeente A / Finanzamt

11

2022/C 398/14

Zaak C-461/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Landgericht Hannover (Duitsland) op 12 juli 2022 — MK/WB

11

2022/C 398/15

Zaak C-474/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 15 juli 2022 — Laudamotion GmbH/Flightright GmbH

12

2022/C 398/16

Zaak C-481/22: Beroep ingesteld op 18 juli 2022 — Europese Commissie / Ierland

13

2022/C 398/17

Zaak C-496/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Bucureşti (Roemenië) op 22 juli 2022 — EI / SC Brink’s Cash Solutions SRL

13

2022/C 398/18

Zaak C-516/22: Beroep ingesteld op 29 juli 2022 — Europese Commissie / Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

14

2022/C 398/19

Zaak C-517/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 augustus 2022 door Eurobolt BV, Fabory Nederland BV, ASF Fischer BV tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 18 mei 2022 in zaak T-479/20, Eurobolt e.a./Commissie

15

2022/C 398/20

Zaak C-524/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 augustus 2022 door Amer Foz tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 18 mei 2022 in zaak T-296/20, Foz / Raad

16

2022/C 398/21

Zaak C-539/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 augustus 2022 door Antonio Del Valle Ruíz, Alejandra Pérez Mina, Alejandro Finkler Kudler, Alonso de Garay Gutiérrez, Arantzazu Del Valle Diharce, Arturo Grinberg Kreimerman, Carlos Ruíz Sacristán, Edmundo Del Valle Diharce, Elias Abadi Cherem, Enrique Rojas Blásquez, Eugenio Santiago Clariond Reyes, Fernando Ramos González de Castilla, Gerardo Madrazo Gómez, Germán Larrea Mota Velasco, Jacobo Troice Jalife, Jaime Abadi Cherem, Jorge Esteve Recolons, José Eduardo Del Valle Diharce, José Manuel Fierro Von Mohr, José María Casanueva Y Llaguno, Juan Pablo Del Valle Perochena, Julio Andrés Maza Casas, Luís de Garay Russ, Luis Francisco Suinaga Aguilár, María de Guadalupe Del Valle Perochena, Rogelio Barrenechea Cuenca, Xochitl Montero De Garay, Inmobiliaria Asturval, SA de CV, Bauhaus Partners Ltd, DGFam Fund, LP, Eureka Global Pte Ltd, Fideicomiso 70385-0 Bancomer (Antonio Cosío y Familia), Tanoak Ltd, GBM Capital Bursátil, SA de CV, Fondo de Inversión de Renta Variable, GBM Fondo de Inversión Total, SA de CV, Fondo de Inversión de Renta Variable, GBM Global, SA de CV, Fondo de Inversión de Renta Variable, Grow Investments LP, Grupo Bursátil Mexicano, SA de CV, Casa de Bolsa, Hechos con Amor, SA de CV, Miura LP, Simple Investments LP, Terra Gamma Partners CV tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 1 juni 2022 in zaak T-510/17, Del Valle Ruíz e.a. / Commissie en GAR

18

2022/C 398/22

Zaak C-579/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 september 2022 door Anglo Austrian AAB AG in liquidatie tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer — uitgebreid) van 22 juni 2022 in zaak T-797/19, Anglo Austrian AAB AG in liquidatie / Europese Centrale Bank

19

2022/C 398/23

Zaak C-581/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 september 2022 door thyssenkrupp AG tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 22 juni 2022 in zaak T-584/19, thyssenkrupp/Commissie

20

2022/C 398/24

Zaak C-587/22: Beroep ingesteld op 8 september 2022 — Europese Commissie / Hongarije

22

 

Gerecht

2022/C 398/25

Zaak T-642/19: Arrest van het Gerecht van 7 september 2022 — JCDecaux Street Furniture Belgium/Commissie (Staatssteun – Door België ten uitvoer gelegde steunmaatregel ten gunste van JCDecaux Street Furniture Belgium – Besluit waarbij de steunmaatregel onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en terugvordering van de steun wordt gelast – Voordeel – Motiveringsplicht)

23

2022/C 398/26

Zaak T-85/18: Beschikking van het Gerecht van 17 augustus 2022 — Batchelor/Commissie (Beroep tot nietigverklaring – Vertegenwoordiging door een advocaat die geen onafhankelijke derde ten aanzien van de verzoekende partij is – Niet-ontvankelijkheid)

23

2022/C 398/27

Zaak T-592/21: Beschikking van het Gerecht van 2 augustus 2022 — Kakuzo / EUIPO — Rauch Fruchtsäfte (Kakuzo) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Intrekking van de oppositie – Afdoening zonder beslissing)

24

2022/C 398/28

Zaak T-622/21: Beschikking van het Gerecht van 2 augustus 2022 — Puma / EUIPO — SMB Swisspour (PUMA) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Intrekking van de inschrijvingsaanvraag – Afdoening zonder beslissing)

25

2022/C 398/29

Zaak T-742/21: Beschikking van het Gerecht van 1 augustus 2022 — Preventicus / EUIPO (NIGHTWATCH) (Uniemerk – Intrekking van de bestreden beslissing – Geding zonder voorwerp geraakt – Afdoening zonder beslissing)

25

2022/C 398/30

Zaak T-51/22: Beschikking van het Gerecht van 29 juli 2022 — Santos / EUIPO (Vorm van een citruspers) [Beroep tot vernietiging – Uniemerk – Aanvraag voor een driedimensionaal Uniemerk – Vorm van een citruspers – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Beslissing die is genomen na de herroeping van een eerdere beslissing – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

26

2022/C 398/31

Zaak T-269/22 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 4 augustus 2022 — Biogen Netherlands / Europese Commissie [Kort geding – Geneesmiddelen voor menselijk gebruik – Verordening (EG) nr. 726/2004 – Vergunning voor het in de handel brengen van Dimethyl fumarate Polpharma – Dimethylfumaraat – Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging – Geen spoedeisendheid]

26

2022/C 398/32

Zaak T-278/22 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 4 augustus 2022 — Biogen Netherlands BV / Europese Commissie [Kort geding – Geneesmiddelen voor menselijk gebruik – Verordening (EG) nr. 726/2004 – Vergunning voor het in de handel brengen van Dimethyl fumarate Neuraxpharm – Dimethylfumaraat – Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging – Geen spoedeisendheid]

27

2022/C 398/33

Zaak T-279/22 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 4 augustus 2022 — Biogen Netherlands / Europese Commissie [Kort geding – Geneesmiddelen voor menselijk gebruik – Verordening (EG) nr. 726/2004 – Vergunning voor het in de handel brengen van Dimethyl fumarate Mylan – Dimethylfumaraat – Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging – Geen spoedeisendheid]

27

2022/C 398/34

Zaak T-458/22: Beroep ingesteld op 21 juli 2022 — Ryanair/Commissie

28

2022/C 398/35

Zaak T-474/22: Beroep ingesteld op 1 augustus 2022 — Imasa, Ingeniería y Proyectos / Commissie en anderen

29

2022/C 398/36

Zaak T-475/22: Beroep ingesteld op 1 augustus 2022 — Fundación Pedro Barrié de la Maza, Conde de Fenosa/Commissie en anderen

30

2022/C 398/37

Zaak T-477/22: Beroep ingesteld op 1 augustus 2022 — Calatrava Real State 2015 / Commissie en anderen

30

2022/C 398/38

Zaak T-512/22: Beroep ingesteld op 16 augustus 2022 — Republiek Portugal / Commissie

31

2022/C 398/39

Zaak T-516/22: Beroep ingesteld op 25 augustus 2022 — Deutsche Glasfaser Wholesale/EUIPO — O2 Worldwide (brightblue)

32

2022/C 398/40

Zaak T-518/22: Beroep ingesteld op 26 augustus 2022 — GKP/EUIPO — Cristalfarma (TIARA RUBIS)

33

2022/C 398/41

Zaak T-519/22: Beroep ingesteld op 29 augustus 2022 — Société des produits Nestlé/EUIPO — European Food (FITNESS)

34

2022/C 398/42

Zaak T-535/22: Beroep ingesteld op 1 september 2022 — NZ / Commissie

35

2022/C 398/43

Zaak T-540/22: Beroep ingesteld op 2 september 2022 — Frankrijk / GAR

36

2022/C 398/44

Zaak T-138/21: Beschikking van het Gerecht van 31 augustus 2022 — Virbac/Commissie

36

2022/C 398/45

Zaak T-176/22: Beschikking van het Gerecht van 29 augustus 2022 — Mellish/Commissie

37


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2022/C 398/01)

Laatste publicatie

PB C 389 van 10.10.2022

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 380 van 3.10.2022

PB C 368 van 26.9.2022

PB C 359 van 19.9.2022

PB C 340 van 5.9.2022

PB C 326 van 29.8.2022

PB C 318 van 22.8.2022

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


Gerecht

17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/2


Eedaflegging door nieuwe leden van het Gerecht

(2022/C 398/02)

Na zijn benoeming tot rechter in het Gerecht van de Europese Unie bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie van 27 april 2022 (1), voor de periode van 1 september 2022 tot en met 31 augustus 2028, heeft de heer Goulielmos Valasidis op 15 september 2022 voor het Hof de eed afgelegd.

Na zijn benoeming tot rechter in het Gerecht van de Europese Unie bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie van 29 juni 2022 (2), voor de periode van 1 september 2022 tot en met 31 augustus 2028, heeft de heer Steven Verschuur op 15 september 2022 voor het Hof de eed afgelegd.

Na haar benoeming tot rechter in het Gerecht van de Europese Unie bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie van 20 juli 2022 (3), voor de periode van 1 september 2022 tot en met 31 augustus 2028, heeft mevrouw Elisabeth Tichy-Fisslberger op 15 september 2022 voor het Hof de eed afgelegd.


(1)  PB L 126 van 29.4.2022, blz. 23.

(2)  PB L 173 van 30.6.2022, blz. 77.

(3)  PB L 198 van 27.7.2022, blz. 16.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/2


Verkiezing van de president van het Gerecht

(2022/C 398/03)

Tijdens hun vergadering van 16 september 2022 hebben de rechters van het Gerecht overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering rechter Marc van der Woude verkozen tot president van het Gerecht voor de periode van 16 september 2022 tot en met 31 augustus 2025.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/2


Verkiezing van de vicepresident van het Gerecht

(2022/C 398/04)

Tijdens hun vergadering van 16 september 2022 hebben de rechters van het Gerecht overeenkomstig artikel 9, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering rechter Savvas Papasavvas verkozen tot vicepresident van het Gerecht voor de periode van 16 september 2022 tot en met 31 augustus 2025.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/3


Verkiezing van de kamerpresidenten

(2022/C 398/05)

Op 19 september 2022 heeft het Gerecht overeenkomstig artikel 9, lid 3, en artikel 18, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering de volgende rechters verkozen tot presidenten van de kamers van drie rechters en van vijf rechters, voor de periode van 19 september 2022 tot en met 31 augustus 2025:

de heer Spielmann,

mevrouw Marcoulli,

de heer Schalin,

de heer da Silva Passos,

de heer Svenningsen,

mevrouw Costeira,

mevrouw Kowalik-Bańczyk,

de heer Kornezov,

de heer Truchot,

mevrouw Porchia.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/3


Vorming van de kamers en toevoeging van de rechters aan de kamers

(2022/C 398/06)

Tijdens zijn voltallige vergadering van 19 september 2022 heeft het Gerecht, dat uit 54 rechters bestaat, besloten om uit zijn midden acht kamers van vijf rechters te vormen die zitting hebben met vijf en met drie rechters, die zijn toegewezen aan zes formaties, en twee kamers van zes rechters die zitting hebben met vijf en met drie rechters, die zijn toegewezen aan tien formaties, voor de periode van 19 september 2022 tot en met 31 augustus 2025. Alle formaties binnen de tien kamers van het Gerecht worden voorgezeten door een kamerpresident, die gekozen is tot kamerpresident voor zowel het geval waarin de betreffende kamer zitting heeft met vijf rechters als het geval waarin zij zitting heeft met drie rechters.

Tijdens zijn voltallige vergadering van 23 september 2022 heeft het Gerecht op voorstel van de president overeenkomstig artikel 13, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering besloten om de rechters voor de periode van 23 september 2022 tot en met 31 augustus 2025 toe te voegen aan de kamers als volgt:

Eerste kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

De uitgebreide formatie van de kamer, zitting hebbend met vijf rechters, is samengesteld uit de drie rechters van de formatie waarbij de zaak aanvankelijk aanhangig was en twee rechters die bij toerbeurt worden aangewezen uit de drie overige rechters van de Eerste kamer.

Eerste kamer, zitting hebbend met drie rechters:

De heer Spielmann, kamerpresident;

formatie A: de heer Valančius en de heer Mastroianni, rechters;

formatie B: de heer Valančius en mevrouw Brkan, rechters;

formatie C: de heer Valančius en de heer Gâlea, rechters;

formatie D: de heer Valančius en de heer Tóth, rechters;

formatie E: de heer Mastroianni en mevrouw Brkan, rechters;

formatie F: de heer Mastroianni en de heer Gâlea, rechters;

formatie G: de heer Mastroianni en de heer Tóth, rechters;

formatie H: mevrouw Brkan en de heer Gâlea, rechters;

formatie I: mevrouw Brkan en de heer Tóth, rechters;

formatie J: de heer Gâlea en de heer Tóth, rechters.

Tweede kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

De uitgebreide formatie van de kamer, zitting hebbend met vijf rechters, is samengesteld uit de drie rechters van de formatie waarbij de zaak aanvankelijk aanhangig was en twee rechters die bij toerbeurt worden aangewezen uit de drie overige rechters van de Tweede kamer.

Tweede kamer, zitting hebbend met drie rechters:

Mevrouw Marcoulli, kamerpresident;

formatie A: de heer Frimodt Nielsen en de heer Schwarcz, rechters;

formatie B: de heer Frimodt Nielsen en mevrouw Tomljenović, rechters;

formatie C: de heer Frimodt Nielsen en de heer Norkus, rechters;

formatie D: de heer Frimodt Nielsen en de heer Valasidis, rechters;

formatie E: de heer Schwarcz en mevrouw Tomljenović, rechters;

formatie F: de heer Schwarcz en de heer Norkus, rechters;

formatie G: de heer Schwarcz en de heer Valasidis, rechters;

formatie H: mevrouw Tomljenović en de heer Norkus, rechters;

formatie I: mevrouw Tomljenović en de heer Valasidis, rechters;

formatie J: de heer Norkus en de heer Valasidis, rechters.

Derde kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

De heer Schalin, kamerpresident, mevrouw Škvařilová-Pelzl, de heer Nõmm, mevrouw Steinfatt en de heer Kukovec, rechters.

Derde kamer, zitting hebbend met drie rechters:

De heer Schalin, kamerpresident;

formatie A: mevrouw Škvařilová-Pelzl en de heer Nõmm, rechters;

formatie B: mevrouw Škvařilová-Pelzl en mevrouw Steinfatt, rechters;

formatie C: mevrouw Škvařilová-Pelzl en de heer Kukovec, rechters;

formatie D: de heer Nõmm en mevrouw Steinfatt, rechters;

formatie E: de heer Nõmm en de heer Kukovec, rechters;

formatie F: mevrouw Steinfatt en de heer Kukovec, rechters.

Vierde kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

De heer da Silva Passos, kamerpresident, de heer Gervasoni, mevrouw Półtorak, mevrouw Reine en mevrouw Pynnä, rechters.

Vierde kamer, zitting hebbend met drie rechters:

De heer da Silva Passos, kamerpresident;

formatie A: de heer Gervasoni en mevrouw Półtorak, rechters;

formatie B: de heer Gervasoni en mevrouw Reine, rechters;

formatie C: de heer Gervasoni en mevrouw Pynnä, rechters;

formatie D: mevrouw Półtorak en mevrouw Reine, rechters;

formatie E: mevrouw Półtorak en mevrouw Pynnä, rechters;

formatie F: mevrouw Reine en mevrouw Pynnä, rechters.

Vijfde kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

De heer Svenningsen, kamerpresident, de heer Mac Eochaidh, de heer Laitenberger, de heer Martín y Pérez de Nanclares en mevrouw Stancu, rechters.

Vijfde kamer, zitting hebbend met drie rechters:

De heer Svenningsen, kamerpresident;

formatie A: de heer Mac Eochaidh en de heer Laitenberger, rechters;

formatie B: de heer Mac Eochaidh en de heer Martín y Pérez de Nanclares, rechters;

formatie C: de heer Mac Eochaidh en mevrouw Stancu, rechters;

formatie D: de heer Laitenberger en de heer Martín y Pérez de Nanclares, rechters;

formatie E: de heer Laitenberger en mevrouw Stancu, rechters;

formatie F: de heer Martín y Pérez de Nanclares en mevrouw Stancu, rechters.

Zesde kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

Mevrouw Costeira, kamerpresident, mevrouw Kancheva, de heer Öberg, de heer Zilgalvis en mevrouw Tichy-Fisslberger, rechters.

Zesde kamer, zitting hebbend met drie rechters:

Mevrouw Costeira, kamerpresident;

formatie A: mevrouw Kancheva en de heer Öberg, rechters;

formatie B: mevrouw Kancheva en de heer Zilgalvis, rechters;

formatie C: mevrouw Kancheva en mevrouw Tichy-Fisslberger, rechters;

formatie D: de heer Öberg en de heer Zilgalvis, rechters;

formatie E: de heer Öberg en mevrouw Tichy-Fisslberger, rechters;

formatie F: de heer Zilgalvis en mevrouw Tichy-Fisslberger, rechters.

Zevende kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

Mevrouw Kowalik-Bańczyk, kamerpresident, de heer Buttigieg, de heer Hesse, de heer Dimitrakopoulos en mevrouw Ricziová, rechters.

Zevende kamer, zitting hebbend met drie rechters:

Mevrouw Kowalik-Bańczyk, kamerpresident;

formatie A: de heer Buttigieg en de heer Hesse, rechters;

formatie B: de heer Buttigieg en de heer Dimitrakopoulos, rechters;

formatie C: de heer Buttigieg en mevrouw Ricziová, rechters;

formatie D: de heer Hesse en de heer Dimitrakopoulos, rechters;

formatie E: de heer Hesse en mevrouw Ricziová, rechters;

formatie F: de heer Dimitrakopoulos en mevrouw Ricziová, rechters.

Achtste kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

De heer Kornezov, kamerpresident, de heer De Baere, de heer Petrlík, de heer Kecsmár en mevrouw Kingston, rechters.

Achtste kamer, zitting hebbend met drie rechters:

De heer Kornezov, kamerpresident;

formatie A: de heer De Baere en de heer Petrlík, rechters;

formatie B: de heer De Baere en de heer Kecsmár, rechters;

formatie C: de heer De Baere en mevrouw Kingston, rechters;

formatie D: de heer Petrlík en de heer Kecsmár, rechters;

formatie E: de heer Petrlík en mevrouw Kingston, rechters;

formatie F: de heer Kecsmár en mevrouw Kingston, rechters.

Negende kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

De heer Truchot, kamerpresident, de heer Kanninen, mevrouw Frendo, de heer Sampol Pucurull en mevrouw Perišin, rechters.

Negende kamer, zitting hebbend met drie rechters:

De heer Truchot, kamerpresident;

formatie A: de heer Kanninen en mevrouw Frendo, rechters;

formatie B: de heer Kanninen en de heer Sampol Pucurull, rechters;

formatie C: de heer Kanninen en mevrouw Perišin, rechters;

formatie D: mevrouw Frendo en de heer Sampol Pucurull, rechters;

formatie E: mevrouw Frendo en mevrouw Perišin, rechters;

formatie F: de heer Sampol Pucurull en mevrouw Perišin, rechters.

Tiende kamer — uitgebreid, zitting hebbend met vijf rechters:

Mevrouw Porchia, kamerpresident, de heer Jaeger, de heer Madise, de heer Nihoul en de heer Verschuur, rechters.

Tiende kamer, zitting hebbend met drie rechters:

Mevrouw Porchia, kamerpresident;

formatie A: de heer Jaeger en de heer Madise, rechters;

formatie B: de heer Jaeger en de heer Nihoul, rechters;

formatie C: de heer Jaeger en de heer Verschuur, rechters;

formatie D: de heer Madise en de heer Nihoul, rechters;

formatie E: de heer Madise en de heer Verschuur, rechters;

formatie F: de heer Nihoul en de heer Verschuur, rechters.

De Vierde, de Vijfde, de Negende en de Tiende kamer zijn bevoegd voor zaken die verband houden met de arbeidsverhouding tussen de Europese Unie en haar personeel. De Eerste, de Tweede, de Derde, de Zesde, de Zevende en de Achtste kamer zijn bevoegd voor de in titel IV van het Reglement voor de procesvoering bedoelde zaken betreffende intellectuele-eigendomsrechten.

Het Gerecht heeft tevens het volgende besloten:

de president en de vicepresident zijn geen vaste rechters in een kamer;

elk gerechtelijk jaar heeft de vicepresident zitting in elk van de kamers wanneer deze zitting hebben met vijf rechters, en dit in één zaak per kamer in de onderstaande volgorde:

de eerste zaak die bij beslissing van het Gerecht wordt verwezen naar respectievelijk de Eerste, de Tweede, de Derde, de Vierde en de Vijfde kamer, zitting hebbend met vijf rechters;

de derde zaak die bij beslissing van het Gerecht wordt verwezen naar respectievelijk de Zesde, de Zevende, de Achtste, de Negende en de Tiende kamer, zitting hebbend met vijf rechters.

Wanneer de vicepresident zitting heeft in een kamer van vijf rechters, bestaat de uitgebreide formatie uit de vicepresident, de rechters van de kamer van drie rechters waarbij de zaak aanvankelijk aanhangig was en een van de overige rechters van de betreffende kamer, die wordt gekozen op basis van de omgekeerde rangorde als bedoeld in artikel 8 van het Reglement voor de procesvoering.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/7


Samenstelling van de Grote kamer

(2022/C 398/07)

Tijdens zijn voltallige vergadering van 23 september 2022 heeft het Gerecht overeenkomstig artikel 15, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering besloten dat de 15 rechters waaruit de Grote kamer is samengesteld, van 23 september 2022 tot en met 31 augustus 2025 de volgende rechters zijn: de president van het Gerecht, de vicepresident, twee kamerpresidenten die bij toerbeurt worden aangewezen, de rechters van de formatie van drie rechters waarbij de zaak aanvankelijk aanhangig was en de twee rechters die aan deze formatie hadden moeten worden toegevoegd indien de zaak was toegewezen aan een formatie van vijf rechters, alsook zes rechters die bij toerbeurt worden aangewezen uit alle rechters bij het Gerecht, de kamerpresidenten uitgezonderd, afwisselend in de bij artikel 8 van het Reglement voor de procesvoering vastgestelde volgorde en in de volgorde die daaraan omgekeerd is.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/7


Wijze waarop de rechter ter vervanging van een verhinderde rechter wordt aangewezen

(2022/C 398/08)

1.   

Tijdens de voltallige vergadering van 23 september 2022 heeft het Gerecht besloten dat de president van het Gerecht vanaf 23 september 2022 een verhinderde rechter vervangt in de gevallen van verhindering bedoeld in artikel 17, lid 2, tweede volzin, en artikel 24, lid 2, tweede volzin, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

2.   

Indien de president van het Gerecht verhinderd is, wijst hij overeenkomstig artikel 11, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering de vicepresident van het Gerecht aan om hem te vervangen.

3.   

Indien de vicepresident van het Gerecht verhinderd is, wijst de president van het Gerecht de rechter die hem vervangt aan volgens de bij artikel 8 van het Reglement voor de procesvoering bepaalde rangorde, de kamerpresidenten uitgezonderd.

4.   

Indien de overeenkomstig lid 3 aangewezen rechter verhinderd is en de zaak waarin de verhindering zich voordoet een ambtenarenzaak in de zin van het besluit van het Gerecht van 23 september 2022 inzake de criteria voor de toewijzing van de zaken aan de kamers is, of een zaak betreffende intellectuele-eigendomsrechten als bedoeld in titel IV van het Reglement voor de procesvoering, wijst de president van het Gerecht ter vervanging van de verhinderde rechter volgens de bij artikel 8 van het Reglement voor de procesvoering bepaalde rangorde een rechter aan die is toegevoegd aan een kamer die is belast met het behandelen van dezelfde soort zaken als de kamer waartoe de verhinderde rechter behoort.

5.   

Om voor een evenwichtige verdeling van de werklast te zorgen, kan de president van het Gerecht afwijken van de bij artikel 8 van het Reglement voor de procesvoering bepaalde rangorde bedoeld in de leden 3 en 4 van dit besluit.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/8


Criteria voor de toewijzing van de zaken aan de kamers

(2022/C 398/09)

Tijdens zijn voltallige vergadering van 23 september 2022 heeft het Gerecht overeenkomstig artikel 25 van het Reglement voor de procesvoering de volgende criteria vastgesteld voor de toewijzing van de zaken aan de kamers:

1.

Zaken worden zo snel mogelijk na de neerlegging van het verzoekschrift en onverminderd de latere toepassing van artikel 28 van het Reglement voor de procesvoering toegewezen aan de kamers van drie rechters.

2.

Ambtenarenzaken, te weten zaken die voortvloeien uit de arbeidsverhouding tussen de Europese Unie en haar personeel, worden, afhankelijk van de volgorde van inschrijving ter griffie, bij toerbeurt verdeeld over de vier kamers die daartoe zijn aangewezen in het besluit over de toevoeging van de rechters aan de kamers.

3.

De in titel IV van het Reglement voor de procesvoering bedoelde zaken betreffende intellectuele-eigendomsrechten worden, afhankelijk van de volgorde van inschrijving ter griffie, bij toerbeurt verdeeld over de zes kamers die daartoe zijn aangewezen in het besluit over de toevoeging van de rechters aan de kamers.

4.

Andere dan de in punten 2 en 3 bedoelde zaken worden, afhankelijk van de volgorde van inschrijving ter griffie, over de kamers verdeeld volgens twee afzonderlijke toerbeurten:

voor zaken betreffende de toepassing van de voor ondernemingen geldende mededingingsregels, de regels betreffende staatssteun en de regels betreffende handelspolitieke beschermingsmaatregelen;

voor alle overige zaken.

5.

De president van het Gerecht kan van de in punten 2, 3 en 4 bedoelde toerbeurtregelingen afwijken in geval van verknochtheid van bepaalde zaken of ter verzekering van een evenwichtige verdeling van de werklast.

6.

De hierboven vermelde criteria voor de toewijzing van de zaken aan de kamers worden vastgesteld voor de periode van 23 september 2022 tot en met 31 augustus 2025.


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 28 juni 2022 — Europese Commissie / Spaanse Koninkrijk

(Zaak C-278/20) (1)

(Niet-nakoming - Aansprakelijkheid van de lidstaten voor schade die is toegebracht aan particulieren door schending van het Unierecht - Schending van het Unierecht door de nationale wetgever - Schending van de grondwet van een lidstaat door de nationale wetgever - Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel)

(2022/C 398/10)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz, I. Martínez del Peral en P. Van Nuffel, gemachtigden)

Verwerende partij: Spaanse Koninkrijk (vertegenwoordigers: L. Aguilera Ruiz, S. Centeno Huerta, A. Gavela Llopis en J. Rodríguez de la Rúa Puig, gemachtigden)

Dictum

1)

Het Koninkrijk Spanje is de verplichtingen die op deze lidstaat rusten krachtens het doeltreffendheidsbeginsel niet nagekomen door artikel 32, leden 3 tot en met 6, en artikel 34, lid 1, tweede alinea, van Ley 40/2015 de Régimen Jurídico del Sector Público (wet 40/2015 betreffende de wettelijke regeling van de openbare sector) van 1 oktober 2015 alsook artikel 67, lid 1, derde alinea, van Ley 39/2015 del Procedimiento Administrativo Común de las Administraciones Públicas (wet 39/2015 betreffende de gemeenschappelijke administratieve procedure van de overheden) van 1 oktober 2015 vast te stellen en te handhaven, voor zover middels deze bepalingen de vergoeding van de schade die de Spaanse wetgever aan particulieren heeft berokkend als gevolg van een schending van het Unierecht afhankelijk wordt gesteld van:

de voorwaarde dat er een beslissing van het Hof is waarbij de toegepaste norm die de status van wet heeft onverenigbaar met het Unierecht wordt verklaard;

de voorwaarde dat de benadeelde particulier voor welke instantie dan ook een definitieve beslissing heeft verkregen tot verwerping van een beroep tegen de administratieve handeling die de schade heeft veroorzaakt, zonder dat is voorzien in een uitzondering voor gevallen waarin de schade het rechtstreekse gevolg is van een met het Unierecht strijdige handeling of nalatigheid van de wetgever wanneer er geen sprake is van een voor beroep vatbare administratieve handeling;

de naleving van een verjaringstermijn van één jaar vanaf de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de beslissing van het Hof waarbij de toegepaste norm die de status van wet heeft onverenigbaar met het Unierecht wordt verklaard, zonder dat er een regeling is voor de gevallen waarin er geen dergelijke beslissing is, en

de voorwaarde dat alleen schade die is opgetreden binnen een periode van vijf jaar vóór de datum van die bekendmaking voor vergoeding in aanmerking komt, tenzij in de beslissing anders is bepaald.

2)

Het beroep wordt afgewezen voor het overige.

3)

De Europese Commissie en het Koninkrijk Spanje dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 271 van 17.8.2020


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/10


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 1 september 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Pharol, SGPS, SA / Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-67/22) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikelen 63 en 65 VWEU - Vrij verkeer van kapitaal - Belasting op inkomsten van rechtspersonen - Dividenden ontvangen van een vennootschap die is gevestigd in de lidstaat van de ontvangende vennootschap - Dividenden ontvangen van een vennootschap die is gevestigd in een derde land - Nationale regeling die ertoe strekt dubbele belastingheffing af te schaffen - Verschil in behandeling - Beperking - Rechtvaardiging - Doeltreffendheid van fiscale controles - Geen verdragsverplichting tot het verstrekken van fiscale gegevens)

(2022/C 398/11)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pharol, SGPS, SA

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Dictum

De artikelen 63 en 65 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling ter afschaffing van economische dubbele belasting over dividenden op grond waarvan een vennootschap die in de betrokken lidstaat is gevestigd, dividenden die haar door een andere nationale binnenlandse vennootschap zijn uitgekeerd, van haar belastbare winst kan aftrekken, maar dividenden die zijn uitgekeerd door een in een derde land gevestigde vennootschap niet kan aftrekken, omdat die laatste vennootschap niet door enige verdragsverplichting tot het verstrekken van fiscale gegevens verbonden is met de lidstaat van heffing, terwijl die aftrek is onderworpen aan een voorwaarde in verband met de belastingplicht van de uitkerende vennootschap in dit derde land en het wegens het ontbreken van een verdragsverplichting van dat derde land tot het verstrekken van gegevens onmogelijk is die informatie van dit land te verkrijgen. Een lidstaat is niet verplicht de belastingplichtige de mogelijkheid te bieden zelf gegevens over te leggen waaruit blijkt dat aan de noodzakelijke voorwaarden voor het verkrijgen van deze aftrek is voldaan, wanneer die lidstaat wegens het ontbreken van deze verdragsverplichting de juistheid van die gegevens niet kan controleren.


(1)  Datum van indiening: 2.2.2022


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/11


Hogere voorziening ingesteld op 19 december 2021 door Ioana-Felicia Rosca tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 20 oktober 2021 in zaak T-434/19, Rosca/Commissie

(Zaak C-802/21 P)

(2022/C 398/12)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Ioana-Felicia Rosca (vertegenwoordiger: L.-O. Tufler, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Bij beschikking van 7 september 2022 heeft het Hof van Justitie (Zevende kamer) de hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard en Ioana-Felicia Rosca verwezen in haar eigen kosten.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 27 mei 2022 — Gemeente A / Finanzamt

(Zaak C-344/22)

(2022/C 398/13)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gemeente A

Verwerende partij: Finanzamt

Prejudiciële vragen

1)

Verricht, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, een gemeente die op grond van een gemeentelijk statuut voor de terbeschikkingstelling van kuurfaciliteiten (zoals een kuurpark, kuurhuis en paden) “toeristenbelasting” (ter hoogte van een bepaald bedrag per verblijfsdag) heft van gasten die in de gemeente verblijven (kuurgasten), met de terbeschikkingstelling van de kuurfaciliteiten aan kuurgasten tegen betaling van de toeristenbelasting ook dan een economische activiteit in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG (1), wanneer de kuurfaciliteiten toch al voor iedereen (en dus bijvoorbeeld ook voor inwoners of andere personen die geen toeristenbelasting verschuldigd zijn) vrij toegankelijk zijn?

2)

Ingeval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: is, in de omstandigheden van het hoofdgeding, bij de beoordeling of de behandeling van de gemeente als niet-belastingplichtige zou leiden tot “een verstoring van de mededinging van enige betekenis” in de zin van artikel 13, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2006/112/EG, de relevante geografische markt uitsluitend het grondgebied van de gemeente?


(1)  Richtlijn van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Landgericht Hannover (Duitsland) op 12 juli 2022 — MK/WB

(Zaak C-461/22)

(2022/C 398/14)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Hannover

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MK

Verwerende partij: WB

Prejudiciële vraag

Is de wettelijk benoemde curator die deze activiteit uitoefent in het kader van zijn beroep, een verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, punt 7, van verordening (EU) 2016/679 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming — AVG)?

Moet hij informatie verstrekken overeenkomstig artikel 15 AVG?


(1)  PB 2016, L 119, blz. 1.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 15 juli 2022 — Laudamotion GmbH/Flightright GmbH

(Zaak C-474/22)

(2022/C 398/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Laudamotion GmbH

Verwerende partij: Flightright GmbH

Prejudiciële vragen

1.

Is voor het ontstaan van het in de artikelen 5, 6 en 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 (1) bedoelde recht op compensatie wegens de vertraging van een vlucht met meer dan drie uur na de geplande aankomsttijd vereist dat de passagier zich overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), van de verordening op de door de luchtvaartmaatschappij, de touroperator of een erkend reisbureau aangegeven tijd, doch uiterlijk 45 minuten voor de gepubliceerde vertrektijd bij de incheckbalie meldt, of is het geval van een langdurige vertraging in vorenbedoelde zin — net zoals het geval van annulering van de vlucht — uitgezonderd van dit vereiste?

2.

Indien het recht op compensatie niet enkel op grond van het ontstaan van een langdurige vertraging in vorenbedoelde zin is uitgezonderd van de verplichting om zich bij de incheckbalie te melden, geldt deze uitzondering dan ook wanneer de passagier beschikte over voldoende zekere aanwijzingen dat de vlucht pas zou aankomen met een langdurige vertraging in vorenbedoelde zin?


(1)  Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/13


Beroep ingesteld op 18 juli 2022 — Europese Commissie / Ierland

(Zaak C-481/22)

(2022/C 398/16)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Armati en E. Sanfrutos Cano, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland

Conclusies

vaststellen dat Ierland, door niet de maatregelen te nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat voor menselijke consumptie bestemd water in 21 waterleveringsgebieden en in 9 waterprogramma’s van privégroepen voldoet aan de minimumvereisten van de in bijlage I, deel B, van richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (1) (hierna: “richtlijn”) bepaalde parameterwaarde voor Trihalomethanen — totaal en dat zo snel mogelijk de nodige remediërende actie wordt ondernomen om de kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemde water in de bovenvermelde publieke waterleveringsgebieden en waterprogramma’s van privégroepen te herstellen, en door geen prioriteit te geven aan zijn handhavend optreden, onder meer gelet op de mate waarin de betreffende parameterwaarde werd overschreden en het potentiële gevaar voor de menselijke gezondheid, de krachtens artikel 4, lid 1, juncto bijlage I, deel B, en artikel 8, lid 2, van de richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Ierland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn is verstreken op 26 december 2003, en er gelden strengere normen sinds 26 december 2008.


(1)  PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Bucureşti (Roemenië) op 22 juli 2022 — EI / SC Brink’s Cash Solutions SRL

(Zaak C-496/22)

(2022/C 398/17)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Bucureşti

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EI

Verwerende partij: SC Brink’s Cash Solutions SRL

Prejudiciële vragen

1)

Staan artikel 1, [lid 1, eerste alinea, onder b),] en artikel 6 van richtlijn 98/59/EG (1) betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, gelezen in samenhang met de overwegingen 2 en 6 van die richtlijn, in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan een werkgever de raadpleging van aan een procedure voor collectief ontslag onderworpen werknemers achterwege kan laten omdat zij geen vertegenwoordigers hebben aangewezen en daartoe ook niet wettelijk verplicht zijn?

2)

Moeten artikel 1, [lid 1, eerste alinea, onder b),] en artikel 6 van richtlijn 98/59/EG betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, gelezen in samenhang met de overwegingen 2 en 6 van die richtlijn, aldus worden uitgelegd dat een werkgever in de bovengenoemde situatie alle aan een procedure voor collectief ontslag onderworpen werknemers moet voorlichten en raadplegen?


(1)  Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB 1998, L 225, blz. 16).


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/14


Beroep ingesteld op 29 juli 2022 — Europese Commissie / Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-516/22)

(2022/C 398/18)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Armati, P.-J. Loewenthal, T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Conclusies

vaststellen dat het Verenigd Koninkrijk, door de tenuitvoerlegging toe te laten van de arbitrale uitspraak in ICSID-zaak nr. ARB/05/20, in gebreke is gebleven zijn verplichtingen na te komen krachtens:

artikel 4, lid 3, VEU, juncto artikel 127, lid 1, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (1) (hierna: “Terugtrekkingsakkoord”) door te beslissen over de uitlegging van artikel 351, lid 1, VWEU en de toepassing ervan op de tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak terwijl over diezelfde kwestie reeds besluiten waren vastgesteld door de Commissie en daarover een beslissing van de rechterlijke instanties van de Unie wordt verwacht;

artikel 351, lid 1, VWEU, juncto artikel 127, lid 1, van het Terugtrekkingsakkoord door een onjuiste uitlegging en een onjuiste toepassing van de uitdrukkingen “rechten […] [van] een of meer derde staten” en “door de Verdragen […] aangetast”;

artikel 267, lid 1, onder a) en b), VWEU alsook artikel 267, lid 3, VWEU, juncto artikel 127, lid 1, van het Terugtrekkingsakkoord, door geen vraag te stellen over de geldigheid van het besluit van de Commissie van 26 mei 2014 waarbij aan Roemenië werd verboden om de arbitrale uitspraak ten uitvoer te leggen (hierna: “bevel tot opschorting van 2014”) noch over het besluit van de Commissie van 1 oktober 2014 waarbij de formele onderzoeksprocedure werd ingeleid ten aanzien van de tenuitvoerlegging door Roemenië van de arbitrale uitspraak (2) (hierna: “besluit tot inleiding van 2014”) en door als rechterlijke instantie in laatste aanleg geen vraag te stellen over de uitlegging van het Unierecht dat geen acte clair noch een acte éclairé was;

artikel 108, lid 3, VWEU juncto artikel 127, lid 1, van het Terugtrekkingsakkoord, door Roemenië te gelasten zijn verplichtingen krachtens het Unierecht die voortvloeien uit het bevel tot opschorting van 2014 en het besluit tot inleiding van 2014, te schenden;

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij uitspraak van 19 februari 2020 in de zaak Micula/Roemenië, heeft de Supreme Court of the United Kingdom (hoogste rechterlijke instantie van het Verenigd Koninkrijk, Verenigd Koninkrijk) de tenuitvoerlegging bevolen van een in 2013 tegen Roemenië uitgesproken arbitrale uitspraak ten gunste van bepaalde Zweedse investeerders wegens schending door Roemenië van een 2003 gesloten bilateraal investeringsverdrag tussen Zweden en Roemenië.

De Commissie had eerder vastgesteld dat de tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak een onrechtmatige en onverenigbare steunmaatregel van Roemenië ten gunste van die investeerders vormt. Inmiddels heeft het Hof geoordeeld dat die arbitrale uitspraak een schending vormt van fundamentele regels en beginselen van het Unierecht, meer bepaald van artikelen 267 en 344 VWEU, van de algemene beginselen van autonomie en wederzijds vertrouwen, en een aantasting van de werking van de instellingen van de Unie overeenkomstig het constitutionele kader van de Unie.

De Supreme Court heeft op grond van artikel 351, lid 1, VWEU geconcludeerd dat de arbitrale uitspraak ten uitvoer moest worden gelegd in het Verenigd Koninkrijk, niettegenstaande het feit dat de tenuitvoerlegging ervan strijdig was met het Unierecht. Daarmee heeft het Verenigd Koninkrijk artikel 4, lid 3, VEU en artikel 108, lid 3, artikel 267, lid 1, onder a) en b), artikel 267, lid 3, en artikel 351, lid 1, VWEU juncto artikel 127, lid 1, van het Terugtrekkingsakkoord geschonden.


(1)  PB 2020, L 29, blz. 7.

(2)  Steunmaatregelen van de staten — Roemenië — Steunmaatregel SA.38517 (2014/C) (ex 2014/NN) — Uitvoering van arbitrale uitspraak Micula/Roemenië van 11 december 2013 — Uitnodiging om, overeenkomstig artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, opmerkingen te maken (PB 2014, C 393, blz. 27).


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/15


Hogere voorziening ingesteld op 2 augustus 2022 door Eurobolt BV, Fabory Nederland BV, ASF Fischer BV tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 18 mei 2022 in zaak T-479/20, Eurobolt e.a./Commissie

(Zaak C-517/22 P)

(2022/C 398/19)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Eurobolt BV, Fabory Nederland BV, ASF Fischer BV (vertegenwoordigers: B. Natens en A. Willems, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Stafa Group BV

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

de gegrondheid erkennen van het in eerste aanleg ingestelde beroep tegen uitvoeringsverordening (EU) 2020/611 van de Commissie van 30 april 2020 tot het opnieuw instellen van het bij verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ten aanzien van bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië (1) (hierna “bestreden verordening”) voor zover zij betrekking heeft op rekwirantes;

de Commissie verwijzen in de kosten van rekwirantes en in haar eigen kosten in de procedures bij het Gerecht en het Hof en alle andere partijen verwijzen in hun eigen kosten;

of, subsidiair,

de zaak voor afdoening terugverwijzen naar het Gerecht;

de beslissing over de kosten van de procedures bij het Gerecht en het Hof aanhouden tot het eindarrest van het Gerecht en alle andere partijen verwijzen in hun eigen kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwirantes zeven middelen aan.

Eerste middel: onjuiste uitlegging en onjuiste toepassing door het Gerecht van artikel 266 VWEU en van het verbod van terugwerkende kracht doordat het heeft geoordeeld dat bij de bestreden verordening de anti-ontwijkingsrechten met terugwerkende kracht opnieuw konden worden ingesteld en de terugbetaling ervan kon worden voorkomen.

Tweede middel: onjuiste uitlegging en onjuiste toepassing door het Gerecht van artikel 266 VWEU doordat het heeft geoordeeld dat middels de bestreden verordening de schending van wezenlijke vormvoorschriften in een antidumpingprocedure kon worden “verholpen”.

Derde middel: onjuiste uitlegging en een onjuiste toepassing door het Gerecht van artikel 266 VWEU en van het verbod van terugwerkende kracht doordat het heeft geoordeeld dat middels de bestreden verordening de in het arrest van 3 juli 2019, Eurobolt (C-644/17, EU:C:2019:555) vastgestelde schending kon worden “verholpen”.

Vierde middel: onjuiste uitlegging en onjuiste toepassing door het Gerecht van de artikelen 264 en 266 VWEU en, daardoor, schending van artikel 296 VWEU, doordat het heeft geoordeeld dat de Commissie zich de bevoegdheden van het Hof mocht toe-eigenen.

Vijfde middel: onjuiste uitlegging en onjuiste toepassing door het Gerecht van het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming doordat het heeft geoordeeld dat er volgens dat beginsel in de onderhavige zaak geen volledige terugbetaling van de rechten vereist was.

Zesde middel: onjuiste uitlegging en onjuiste toepassing door het Gerecht van artikel 13, lid 1, van verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (2), van artikel 5, leden 1 en 2, VEU alsook van het beginsel van behoorlijk bestuur door te oordelen dat de bestreden verordening een juiste rechtsgrondslag heeft.

Zevende middel: onjuiste uitlegging en onjuiste toepassing door het Gerecht van artikel 5, leden 1 en 2, VEU doordat het heeft geoordeeld dat door de bestreden verordening de terugbetaling van de rechten die in het arrest Eurobolt ongeldig zijn verklaard, definitief kon worden verboden.


(1)  PB 2020, L 141, blz. 1.

(2)  PB 2016, L 176, blz. 21.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/16


Hogere voorziening ingesteld op 4 augustus 2022 door Amer Foz tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 18 mei 2022 in zaak T-296/20, Foz / Raad

(Zaak C-524/22 P)

(2022/C 398/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Amer Foz (vertegenwoordiger: L. Cloquet, advocaat)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

het bestreden arrest gedeeltelijk vernietigen, voor zover rekwirants vordering tot nietigverklaring van de erin omschreven handhavingshandelingen van 2021 daarbij is afgewezen;

dientengevolge besluit (GBVB) 2021/855 van de Raad van 27 mei 2021 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (1) nietig verklaren voor zover het op rekwirant van toepassing is;

dientengevolge uitvoeringsverordening (EU) 2021/848 van de Raad van 27 mei 2021 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (2) nietig verklaren voor zover deze op rekwirant van toepassing is;

dientengevolge de Raad te gelasten rekwirants naam te verwijderen uit de bijlagen bij besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (3) en bij verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (4);

bijgevolg de Raad te verwijzen in alle kosten van de procedure, met inbegrip van die van rekwirant.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant acht middelen aan.

Eerste middel: onjuiste opvatting van het bewijs en van de feitelijke omstandigheden, wat de gegevens van de blog Pro-Justice betreft.

Tweede middel: onjuiste opvatting van het bewijs en van de feitelijke omstandigheden, wat de gegevens van de website van The Syria Report betreft.

Derde middel: onjuiste opvatting van het bewijs en van de feitelijke omstandigheden, wat de gegevens van het persartikel van Reuters betreft.

Vierde middel: onjuiste opvatting van het bewijs en van de feitelijke omstandigheden, wat de gegevens van ASM International General Trading LLC (de websites Arab News en Al Arabiya) betreft.

Vijfde middel: onjuiste rechtsopvatting in de vorm van een onjuiste toepassing door het Gerecht van de Anbouba-rechtspraak (arresten van 21 april 2015, Anbouba/Raad, C-630/13 P, EU:C:2015:247, en 21 april 2015, Anbouba/Raad, C-605/13 P, EU:C:2015:248) en meer bepaald van het criterium van een geheel van voldoende concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen.

Zesde middel: onjuiste rechtsopvatting in de vorm van een onjuiste toepassing door het Gerecht van de artikelen 27 en 28 van besluit 2013/255/GBVB, zoals gewijzigd bij besluit (GBVB) 2015/1836 (5) in fine en van artikel 15 verordening nr. 36/2012, zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2015/1828 (6).

Zevende middel: onjuiste opvatting van de feitelijke omstandigheden aangaande het feit dat er geen banden zijn tussen rekwirant en Samer Foz.

Achtste middel: onjuiste rechtsopvatting in de vorm van een onjuiste toepassing van de bewijslastregels door het Gerecht.


(1)  PB 2021, L 188, blz. 90.

(2)  PB 2021, L 188, blz. 18.

(3)  PB 2013, L 147, blz. 14.

(4)  PB 2012, L 16, blz. 1.

(5)  Besluit (GBVB) 2015/1836 van de Raad van 12 oktober 2015 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2015, L 266, blz. 75).

(6)  Verordening (EU) 2015/1828 van de Raad van 12 oktober 2015 tot wijziging van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2015, L 266, blz. 1).


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/18


Hogere voorziening ingesteld op 10 augustus 2022 door Antonio Del Valle Ruíz, Alejandra Pérez Mina, Alejandro Finkler Kudler, Alonso de Garay Gutiérrez, Arantzazu Del Valle Diharce, Arturo Grinberg Kreimerman, Carlos Ruíz Sacristán, Edmundo Del Valle Diharce, Elias Abadi Cherem, Enrique Rojas Blásquez, Eugenio Santiago Clariond Reyes, Fernando Ramos González de Castilla, Gerardo Madrazo Gómez, Germán Larrea Mota Velasco, Jacobo Troice Jalife, Jaime Abadi Cherem, Jorge Esteve Recolons, José Eduardo Del Valle Diharce, José Manuel Fierro Von Mohr, José María Casanueva Y Llaguno, Juan Pablo Del Valle Perochena, Julio Andrés Maza Casas, Luís de Garay Russ, Luis Francisco Suinaga Aguilár, María de Guadalupe Del Valle Perochena, Rogelio Barrenechea Cuenca, Xochitl Montero De Garay, Inmobiliaria Asturval, SA de CV, Bauhaus Partners Ltd, DGFam Fund, LP, Eureka Global Pte Ltd, Fideicomiso 70385-0 Bancomer (Antonio Cosío y Familia), Tanoak Ltd, GBM Capital Bursátil, SA de CV, Fondo de Inversión de Renta Variable, GBM Fondo de Inversión Total, SA de CV, Fondo de Inversión de Renta Variable, GBM Global, SA de CV, Fondo de Inversión de Renta Variable, Grow Investments LP, Grupo Bursátil Mexicano, SA de CV, Casa de Bolsa, Hechos con Amor, SA de CV, Miura LP, Simple Investments LP, Terra Gamma Partners CV tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 1 juni 2022 in zaak T-510/17, Del Valle Ruíz e.a. / Commissie en GAR

(Zaak C-539/22 P)

(2022/C 398/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Antonio Del Valle Ruíz, Alejandra Pérez Mina, Alejandro Finkler Kudler, Alonso de Garay Gutiérrez, Arantzazu Del Valle Diharce, Arturo Grinberg Kreimerman, Carlos Ruíz Sacristán, Edmundo Del Valle Diharce, Elias Abadi Cherem, Enrique Rojas Blásquez, Eugenio Santiago Clariond Reyes, Fernando Ramos González de Castilla, Gerardo Madrazo Gómez, Germán Larrea Mota Velasco, Jacobo Troice Jalife, Jaime Abadi Cherem, Jorge Esteve Recolons, José Eduardo Del Valle Diharce, José Manuel Fierro Von Mohr, José María Casanueva Y Llaguno, Juan Pablo Del Valle Perochena, Julio Andrés Maza Casas, Luís de Garay Russ, Luis Francisco Suinaga Aguilár, María de Guadalupe Del Valle Perochena, Rogelio Barrenechea Cuenca, Xochitl Montero De Garay, Inmobiliaria Asturval, SA de CV, Bauhaus Partners Ltd, DGFam Fund, LP, Eureka Global Pte Ltd, Fideicomiso 70385-0 Bancomer (Antonio Cosío y Familia), Tanoak Ltd, GBM Capital Bursátil, SA de CV, Fondo de Inversión de Renta Variable, GBM Fondo de Inversión Total, SA de CV, Fondo de Inversión de Renta Variable, GBM Global, SA de CV, Fondo de Inversión de Renta Variable, Grow Investments LP, Grupo Bursátil Mexicano, SA de CV, Casa de Bolsa, Hechos con Amor, SA de CV, Miura LP, Simple Investments LP, Terra Gamma Partners CV (vertegenwoordiger: J. Pobjoy, Barrister-at-Law)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR), Koninkrijk Spanje, Europees Parlement, Raad van de Europese Unie, Banco Santander, SA

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening overeenkomstig de juridische beoordeling van het Hof;

de Raad verwijzen in de kosten van rekwiranten in het kader van de procedures bij het Hof en het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwiranten voeren ter ondersteuning van de hogere voorziening twee middelen aan.

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting (a) door te oordelen dat rekwiranten hun recht op een doeltreffende voorziening in rechte overeenkomstig artikel 47 van het van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie hebben kunnen uitoefenen, terwijl de verwerende partijen in gebreke bleven om essentiële documenten over te leggen waarop zij zich hadden gebaseerd en/of die materieel relevant waren voor de besluiten waarvan nietigverklaring werd gevorderd (besluit SRB/EES/2017/08 van de bestuursvergadering van de GAR van 7 juni 2017 betreffende de vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, SA, en besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. (1)), daaronder begrepen de niet-geredigeerde versie van het besluit van de GAR, waarvan rekwiranten de nietigverklaring vorderen; en (b) door geen rekening te houden met en/of niet te handelen in overeenstemming met de vereisten van het recht op een eerlijk proces en wapengelijkheid zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest.

Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat, om aan te tonen dat de verwerende partijen een kennelijke beoordelingsfout hadden gemaakt, rekwiranten voldoende bewijzen moeten aandragen om de feitelijke beoordelingen van de verwerende partijen “onaannemelijk” te maken.


(1)  PB 2017, L 178, blz. 15.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/19


Hogere voorziening ingesteld op 1 september 2022 door Anglo Austrian AAB AG in liquidatie tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer — uitgebreid) van 22 juni 2022 in zaak T-797/19, Anglo Austrian AAB AG in liquidatie / Europese Centrale Bank

(Zaak C-579/22 P)

(2022/C 398/22)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Anglo Austrian AAB AG in liquidatie (vertegenwoordiger: O. Behrends, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Europese Centrale Bank, Belegging-Maatschappij “Far-East” BV

Conclusies

1.

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 22 juni 2022 in zaak T-797/19, Anglo Austrian ABB en Belegging-Maatschappij “Far-East”/EZB, vernietigen.

2.

het besluit van 14 november 2019 waarbij de ECB rekwirantes kredietinstellingsvergunning heeft ingetrokken, nietig verklaren.

3.

subsidiair, de zaak naar het Gerecht van de Europese Unie terugverwijzen, voor zover het Hof meent de zaak niet zelf te kunnen afdoen.

4.

de ECB verwijzen in rekwirantes kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante zeven middelen aan:

Ten eerste heeft het Gerecht de grenzen van zijn bevoegdheid overschreden en het Unierecht, te weten artikel 263 VWEU, geschonden, door uitspraak te doen over uitdrukkelijk betwiste kwesties betreffende de uitlegging en toepassing van nationaal Oostenrijks recht.

Ten tweede had het Gerecht de bevoegdheid van de ECB moeten ontkennen

a)

omdat de ECB niet bevoegd is om juridische beslissingen te nemen over witwaspraktijken,

b)

omdat de ECB niet bevoegd is om nationaal recht te handhaven,

c)

omdat de ECB enkel bevoegd is sancties op te leggen ter handhaving van direct toepasbaar Unierecht,

d)

omdat het toezicht van de ECB beperkt blijft tot activiteiten op het gecombineerde terrein van deposito’s en kredietverlening.

Ten derde berust de opvatting van het Gerecht dat is voldaan aan de voorwaarden van § 31, lid 3, nr. 2 FM-GWG (1) en art. 67, lid 1, onder o), CRD IV (2) op een verkeerde voorstelling van de vereisten van deze bepalingen en tevens op een verkeerde voorstelling van de door het Gerecht als uitgangspunt genomen overheidsbesluiten en gerechtelijke beslissingen op nationaal niveau.

Ten vierde geeft de afwijzing van de middelen die ontleend waren aan het standpunt dat er reden was om de vergunning overeenkomstig artikel 67, lid 1, onder d), CRD IV in te trekken en die volgens het bestreden arrest betrekking hadden op overwegingen ten overvloede inzake de intrekking van de vergunning, blijk van onjuiste opvattingen die overeenstemmen met de in het derde middel in hogere voorziening uiteengezette onjuiste opvattingen.

Ten vijfde ontbreekt het bij de behandeling door het Gerecht van het tweede middel dat betrekking heeft op schending van het evenredigheidsbeginsel, aan een concrete beoordeling van dit middel.

Ten zesde berust de afwijzing van het vierde middel, waarmee schending van rekwirantes rechten van verdediging werd aangevoerd, op de onjuiste rechtsopvatting dat alleen vermeende schendingen uit het verleden van belang zijn en het niet aankomt op de situatie ten tijde van de intrekking van de vergunning.

Ten zevende geeft het bestreden arrest blijk van procedurele onjuistheden die inbreuk maken op rekwirantes belangen. Het Gerecht heeft in het bijzonder nagelaten om rekwirante te wijzen op een fundamentele wijziging in zijn eigen rechtsopvatting en haar vervolgens gelegenheid te bieden om een standpunt in te nemen over de volgens deze gewijzigde visie feitelijk en rechtens relevante opvattingen.


(1)  Österreichisches Bundesgesetz zur Verhinderung der Geldwäsche und Terrorismusfinanzierung im Finanzmarkt (federale Oostenrijkse wet ter verhindering van witwassen en financiering van terrorisme op de financiële markt).

(2)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB 2013, L 176, blz. 338).


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/20


Hogere voorziening ingesteld op 1 september 2022 door thyssenkrupp AG tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 22 juni 2022 in zaak T-584/19, thyssenkrupp/Commissie

(Zaak C-581/22 P)

(2022/C 398/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: thyssenkrupp AG (vertegenwoordigers: M. Klusmann, J. Ziebarth, O. Schley, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

besluit C(2019) 4228 final (1) van de Commissie van 11 juni 2019 in zaak M.8713 — Tata Steel/thyssenkrupp/JV nietig verklaren;

subsidiair de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening overeenkomstig het arrest van het Hof, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure bij het Gerecht en van de procedure bij het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat het Gerecht haar beroep tot nietigverklaring niet afdoende juridisch heeft beoordeeld door zich te beperken tot een “lichte controle” van de aangevoerde middelen. Voorts heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet de juiste materiële normen toe te passen voor het bepalen van de relevante markten in concentratiezaken en voor het vaststellen van een significante belemmering van de daadwerkelijke mededinging (hierna: “SBDM”) ter onderbouwing van een besluit waarbij een concentratie wordt verboden, door niet de toepasselijke bewijsstandaarden toe te passen, door ten onrechte de bewijslast om te keren, en door het beschikbare bewijs onjuist op te vatten of niet in aanmerking te nemen, alsmede door zich niet over alle middelen uit te spreken, of, subsidiair, door zijn volledige afwijzing van het oorspronkelijke beroep tot nietigverklaring onvoldoende te motiveren.

Rekwirante betoogt in essentie dat het Gerecht zich bij de beslechting van de onderhavige zaak had moeten houden aan zijn eerdere oordeel in het arrest van 28 mei 2020, CK Telecoms UK Investments/Commissie (T-399/16, EU:T:2020:217), waarin het Gerecht een aanzienlijk strengere maatstaf voor rechterlijk toezicht in concentratiezaken had geformuleerd dan in casu is toegepast:

1.

Met haar eerste middel, dat uit twee onderdelen bestaat, voert rekwirante aan dat het Gerecht geen afdoende eigen inhoudelijke toetsing van de in het beroep tot nietigverklaring aangevoerde middelen heeft verricht, door zich te beperken tot een controle of de Commissie bepaalde punten wel had afgehandeld en door niet zelf te beoordelen of het gebruikte bewijs betrouwbaar was en correct was uitgelegd en of de conclusies van de Commissie juist waren en voldoende met bewijs waren onderbouwd, ook volgens de eigen beoordeling van het Gerecht. Volgens rekwirante heeft het Gerecht, in strijd met de eerdere arresten van 10 juli 2008, Bertelsmann en Sony Corporation of America/Impala (C-413/06 P, EU:C:2008:392) en 28 mei 2020, CK Telecoms UK Investments/Commissie (T-399/16, EU:T:2020:217), niet het juiste inhoudelijke criterium toegepast om te bepalen of het voldoende waarschijnlijk was dat er na de concentratie sprake zou zijn van een SBDM op de door de Commissie onderzochte productmarkten.

2.

Met haar tweede middel, dat uit vier onderdelen bestaat, voert rekwirante aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en het bewijs verkeerd heeft opgevat door ten onrechte te beperkte definities te hanteren van bepaalde relevante productmarkten voor platte staalproducten (in het bijzonder voor auto HDG en gelamineerd verpakkingsstaal), ten aanzien waarvan de Commissie had vastgesteld dat de aangemelde concentratie waarschijnlijk zou leiden tot een SBDM.

3.

Met haar derde middel, dat uit zes onderdelen bestaat, voert rekwirante aan dat de door het Gerecht onderschreven beoordelingen van de mededinging op de verondersteld relevante markten voor auto HDG en verpakkingsstaal gebreken vertonen, omdat het Gerecht ten onrechte tegelijkertijd twee niet met elkaar verenigbare schadetheorieën heeft toegepast (exclusieve machtpositie en niet-gecoördineerde effecten op oligopolistische markten) door geen passende criteria te stellen voor de aanname dat Tata Steel een “belangrijke concurrentiefactor” vormde en voor de veronderstelde “intensiteit van de mededinging”, door onjuiste HHI-berekeningen niet relevant te achten voor de besluitvorming van de Commissie, en door zich niet over alle in dit verband in het beroep tot nietigverklaring aangevoerde middelen uit te spreken.

4.

Met haar vierde middel voert rekwirante aan dat het Gerecht het bewijs verkeerd heeft opgevat en haar rechten van verdediging heeft geschonden door een verkeerde uitlegging te geven aan het middel met betrekking tot een nieuwe schadetheorie die de Commissie heeft voorgesteld in punt 1095 van het litigieuze besluit zonder rekwirante eerst de kans te geven zich hierover uit te spreken en tegelijkertijd een verkeerd inhoudelijk criterium te hanteren met betrekking tot het hypothetische marktgedrag van ArcelorMittal als grote concurrent, dat het Gerecht als doorslaggevende factor in aanmerking heeft genomen bij zijn afwijzing van het oorspronkelijke middel.

5.

Met haar vijfde middel voert rekwirante aan dat het Gerecht zich niet heeft uitgesproken over het zevende middel van het beroep tot nietigverklaring, omdat het het onderliggende argument verkeerd heeft begrepen volgens hetwelk de Commissie het bewijs onjuist had opgevat door statistische argumenten te baseren op willekeurige en onvolledige antwoorden van derden op informatieverzoeken zonder te waarborgen dat geen sprake was van een vertekenende selectie.


(1)  Samenvatting van het besluit van de Commissie van 11 juni 2019 waarbij een concentratie onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de werking van de EER-Overeenkomst (Zaak M.8713 — Tata Steel/ThyssenKrupp/JV) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 4228), PB 2021, C 24, blz. 23.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/22


Beroep ingesteld op 8 september 2022 — Europese Commissie / Hongarije

(Zaak C-587/22)

(2022/C 398/24)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Sipos en E. Sanfrutos Cano, gemachtigden)

Verwerende partij: Hongarije

Conclusies

1)

Vaststellen dat Hongarije de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 3 en 4 juncto artikel 10 van richtlijn 91/271/EEG (1) van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, door er niet voor te zorgen dat de agglomeraties Kéthely, Marcali, Zalaegerszeg, Keszthely, Zalakaros, Soltvadkert, Pilisvörösvár, Szécsény, Tolna, Köröm, Nagykőrös, Veresegyház, Kiskunhalas, Tököl, Szigetszentmiklós, Hódmezővásárhely, Szentendre, Mezőtúr, Békés, Dabas, Dunavarsány en Szentes voorzien zijn van en aangesloten zijn op een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater, door er niet voor te zorgen dat individuele of andere geschikte systemen hetzelfde niveau van milieubescherming bieden als opvang- en behandelingssystemen, en door er niet voor te zorgen dat stedelijk afvalwater dat in de opvangsystemen terechtkomt, vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen.

2)

Vaststellen dat Hongarije de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 5 juncto artikel 10 van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, door er niet voor te zorgen dat in de agglomeraties Kéthely, Marcali, Zalaegerszeg, Keszthely en Zalakaros het stedelijk afvalwater aan een intensievere behandeling dan een secundaire behandeling wordt onderworpen.

3)

Vaststellen dat Hongarije de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 15 van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, door niet te zorgen voor toezicht op de lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties in de agglomeraties van Kéthely, Marcali, Zalaegerszeg, Keszthely, Zalakaros, Soltvadkert, Pilisvörösvár, Szécsény, Tolna, Köröm, Nagykőrös, Veresegyház, Kiskunhalas, Tököl, Szigetszentmiklós, Hódmezővásárhely, Szentendre, Mezőtúr, Békés, Dabas, Dunavarsány en Szentes.

4)

Hongarije verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De zaak betreft de gebrekkige tenuitvoerlegging door Hongarije van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater. De richtlijn heeft betrekking op de opvang, behandeling en lozing van afvalwater van bepaalde industriële sectoren. Doel van de richtlijn is het milieu beschermen tegen de negatieve gevolgen van lozingen van afvalwater door bepaalde industriële sectoren en agglomeraties met meer dan 2 000 inwonerequivalenten.

Volgens de Commissie is Hongarije de krachtens de richtlijn op hem rustende verplichtingen niet vóór het verstrijken van de in het toetredingsverdrag vastgestelde overgangstermijnen (31 december 2008 en 31 december 2010) nagekomen met betrekking tot in totaal 22 agglomeraties (Kéthely, Marcali, Zalaegerszeg, Keszthely, Zalakaros, Soltvadkert, Pilisvörösvár, Szécsény, Tolna, Köröm, Nagykőrös, Veresegyház, Kiskunhalas, Tököl, Szigetszentmiklós, Szentendre Hódmezővásárhely, Mezőtúr, Békés, Dabas, Dunavarsány en Szentes).

De onrechtmatigheid van de situatie is in de eerste plaats gelegen in het feit dat in die agglomeraties het percentage aansluitingen op bestaande verzamelsystemen laag is en in de tweede plaats in het feit dat in die agglomeraties ongerechtvaardigd en overmatig gebruik wordt gemaakt van individuele of andere geschikte systemen die het in de richtlijn vastgestelde niveau van milieubescherming niet waarborgen.


(1)  Richtlijn van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB 1991, L 135, blz. 40).


Gerecht

17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/23


Arrest van het Gerecht van 7 september 2022 — JCDecaux Street Furniture Belgium/Commissie

(Zaak T-642/19) (1)

(“Staatssteun - Door België ten uitvoer gelegde steunmaatregel ten gunste van JCDecaux Street Furniture Belgium - Besluit waarbij de steunmaatregel onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en terugvordering van de steun wordt gelast - Voordeel - Motiveringsplicht”)

(2022/C 398/25)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: JCDecaux Street Furniture Belgium (Brussel, België) (vertegenwoordigers: A. Winckler, G. Babin en B. Cambier, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Braga da Cruz, C. Georgieva en D. Recchia, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Clear Channel Belgium (Brussel, België) (vertegenwoordigers: P. de Bandt, M. Gherghinaru en L. Panepinto, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep op grond van artikel 263 VWEU vordert verzoekster nietigverklaring van besluit C(2019) 4466 final van de Commissie van 24 juni 2019 betreffende steunmaatregel SA.33078 (2015/C) (ex 2015/NN) door België ten uitvoer gelegd ten gunste van JCDecaux Belgium Publicité.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

JCDecaux Street Furniture Belgium wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in de kosten van de Europese Commissie.

3)

Clear Channel Belgium draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 383 van 11.11.2019.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/23


Beschikking van het Gerecht van 17 augustus 2022 — Batchelor/Commissie

(Zaak T-85/18) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Vertegenwoordiging door een advocaat die geen onafhankelijke derde ten aanzien van de verzoekende partij is - Niet-ontvankelijkheid”)

(2022/C 398/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Edward William Batchelor (Brussel, België) (vertegenwoordigers: B. Hoorelbeke, advocaat, en M. Healy, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis en C. Ehrbar, gemachtigden)

Voorwerp

Met zijn beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoeker nietigverklaring van besluit C(2017) 8430 final van de Europese Commissie van 5 december 2017, voor zover zij heeft geweigerd om hem toegang te verlenen tot de ethische verklaring van een administrateur van de instelling en hem heeft meegedeeld dat zij niet in het bezit was van andere documenten waarop zijn verzoek tot toegang tot documenten betrekking heeft.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Edward William Batchelor wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 152 van 30.4.2018.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/24


Beschikking van het Gerecht van 2 augustus 2022 — Kakuzo / EUIPO — Rauch Fruchtsäfte (Kakuzo)

(Zaak T-592/21) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de oppositie - Afdoening zonder beslissing”)

(2022/C 398/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kakuzo GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch en D. Mienert, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: I. Harrington en D. Gája, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Rauch Fruchtsäfte GmbH (Rankweil, Oostenrijk)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 8 juli 2021 (zaak R 356/2021-5).

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Kakuzo GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 502 van 13.12.2021.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/25


Beschikking van het Gerecht van 2 augustus 2022 — Puma / EUIPO — SMB Swisspour (PUMA)

(Zaak T-622/21) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing”)

(2022/C 398/28)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Puma SE (Herzogenaurach, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Schunke en P. Trieb, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Schäfer en E. Markakis, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: SMB Swisspour GmbH (Wildau, Duitsland)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 8 juli 2021 (zaak R 2493/2019-1).

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Puma SE wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 471 van 22.11.2021.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/25


Beschikking van het Gerecht van 1 augustus 2022 — Preventicus / EUIPO (NIGHTWATCH)

(Zaak T-742/21) (1)

(“Uniemerk - Intrekking van de bestreden beslissing - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”)

(2022/C 398/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Preventicus GmbH (Jena, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Zecher, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Markakis, gemachtigde)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 9 september 2021 (zaak R 1241/2020-4)

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Preventicus GmbH.


(1)  PB C 37 van 24.1.2022.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/26


Beschikking van het Gerecht van 29 juli 2022 — Santos / EUIPO (Vorm van een citruspers)

(Zaak T-51/22) (1)

(“Beroep tot vernietiging - Uniemerk - Aanvraag voor een driedimensionaal Uniemerk - Vorm van een citruspers - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Beslissing die is genomen na de herroeping van een eerdere beslissing - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2022/C 398/30)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Santos (Vaulx-en-Velin, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Bey, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Hanf, gemachtigde)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 29 november 2021 (zaak R 281/2020-1).

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

2)

Santos wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 119 van 14.3.2022.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/26


Beschikking van de president van het Gerecht van 4 augustus 2022 — Biogen Netherlands / Europese Commissie

(Zaak T-269/22 R)

(“Kort geding - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Verordening (EG) nr. 726/2004 - Vergunning voor het in de handel brengen van Dimethyl fumarate Polpharma - Dimethylfumaraat - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”)

(2022/C 398/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Biogen Netherlands BV (Badhoevedorp, Nederland) (vertegenwoordiger: C. Schoonderbeek, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Haasbeek en A. Sipos, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar verzoek op grond van de artikelen 278 en 279 VWEU vordert verzoekster de opschorting van de tenuitvoerlegging van uitvoeringsbesluit C(2022) 3253 final van de Commissie van 13 mei 2022 tot verlening van een vergunning krachtens verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad voor het in de handel brengen van “Dimethyl fumarate Polpharma — dimethylfumaraat”, een geneesmiddel voor menselijk gebruik.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/27


Beschikking van de president van het Gerecht van 4 augustus 2022 — Biogen Netherlands BV / Europese Commissie

(Zaak T-278/22 R)

(“Kort geding - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Verordening (EG) nr. 726/2004 - Vergunning voor het in de handel brengen van Dimethyl fumarate Neuraxpharm - Dimethylfumaraat - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”)

(2022/C 398/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Biogen Netherlands BV (Badhoevedorp, Nederland) (vertegenwoordiger: C. Schoonderbeek, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Haasbeek en A. Sipos, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar verzoek op grond van de artikelen 278 en 279 VWEU vordert verzoekster de opschorting van de tenuitvoerlegging van uitvoeringsbesluit C(2022) 3254 final van de Commissie van 13 mei 2022 tot verlening van een vergunning krachtens verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad voor het in de handel brengen van “Dimethyl fumarate Neuraxpharm — dimethylfumaraat”, een geneesmiddel voor menselijk gebruik.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/27


Beschikking van de president van het Gerecht van 4 augustus 2022 — Biogen Netherlands / Europese Commissie

(Zaak T-279/22 R)

(“Kort geding - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Verordening (EG) nr. 726/2004 - Vergunning voor het in de handel brengen van Dimethyl fumarate Mylan - Dimethylfumaraat - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”)

(2022/C 398/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Biogen Netherlands BV (Badhoevedorp, Nederland) (vertegenwoordiger: C. Schoonderbeek, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Haasbeek en A. Sipos, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar verzoek op grond van de artikelen 278 en 279 VWEU vordert verzoekster de opschorting van de tenuitvoerlegging van uitvoeringsbesluit C(2022) 3252 final van de Commissie van 13 mei 2022 tot verlening van een vergunning krachtens verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad voor het in de handel brengen van “Dimethyl fumarate Mylan — dimethylfumaraat”, een geneesmiddel voor menselijk gebruik.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/28


Beroep ingesteld op 21 juli 2022 — Ryanair/Commissie

(Zaak T-458/22)

(2022/C 398/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ryanair DAC (Swords, Ierland) (vertegenwoordigers: E. Vahida, F.-C. Laprévote, V. Blanc, D. Pérez de Lamo en S. Rating, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit (EU) 2022/763 van de Commissie van 21 december 2021 betreffende steunmaatregel SA.60165 — 2021/C (ex 2021/N) die Portugal voornemens is te verlenen aan TAP SGPS (1) nietig verklaren, en

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster negen middelen aan.

1.

Het is niet aangetoond dat TAP in aanmerking komt voor steun.

2.

De Europese Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt met betrekking tot het bewijs van een risico op verstoring van een belangrijke dienst en van de systemische relevantie van TAP.

3.

In het besluit is niet aangetoond dat het herstructureringsplan haalbaar, samenhangend en ingrijpend is en geschikt is om de levensvatbaarheid van de begunstigde op lange termijn te herstellen, zonder dat deze afhankelijk is van extra staatssteun.

4.

In het besluit is de noodzaak van een overheidsmaatregel en het stimulerende effect ervan niet aangetoond (dat wil zeggen, er is geen vergelijking gemaakt met een geloofwaardig alternatief scenario waarin geen staatsteun wordt verleend, en het is niet aangetoond dat TAP alle mogelijkheden van de markt heeft uitgeput).

5.

In het besluit is niet aangetoond dat de steun geschikt is.

6.

In het besluit is niet aangetoond dat de steun evenredig is.

7.

Het besluit bevat geen behoorlijke beoordeling van de negatieve gevolgen van de steun.

8.

Het besluit is in strijd met specifieke VWEU-bepalingen en met de algemene beginselen inzake het verbod op discriminatie, het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van vestiging.

9.

De Europese Commissie is haar motiveringsplicht niet nagekomen.


(1)  PB 2022, L 139, blz. 19.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/29


Beroep ingesteld op 1 augustus 2022 — Imasa, Ingeniería y Proyectos / Commissie en anderen

(Zaak T-474/22)

(2022/C 398/35)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Imasa, Ingeniería y Proyectos, SA (Oviedo, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Álvarez González, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie, Europese Centrale Bank, Junta Única de Resolución

Conclusies

Vaststellen dat de Europese Unie niet-contractueel aansprakelijk is voor het onrechtmatig en nalatig optreden van de Europese Commissie, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Europese Centrale Bank in verband met de in het verzoekschrift uiteengezette feiten;

de Europese Unie veroordelen tot betaling aan verzoekster van een schadevergoeding ten bedrage van 186 195,66 EUR, volgens de berekeningen en kwantificeringen in het deskundigenrapport dat bij het verzoekschrift is gevoegd, vermeerderd met wettelijke rente, waarbij de verwerende partijen uitdrukkelijk in de kosten wordt verwezen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, gebaseerd op onrechtmatig gedrag van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, bestaande in het afgeven van rampzalige publieke verklaringen en het verrichten van handelingen (met name het lekken van informatie) die onverantwoordelijk gedrag vormden dat heeft geleid tot een onmiddellijke daling van de aandelenkoers van de Banco Popular Español, S.A., waardoor de afwikkeling van deze bank werd bespoedigd.

2.

Tweede middel, gebaseerd op nalatige handelingen door de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Europese Commissie, bestaande in het aanvaarden en goedkeuren van de afwikkeling van de Banco Popular Español zonder overeenkomstig de Europese regelgeving te hebben geverifieerd en gecontroleerd of was voldaan aan de vereisten en voorwaarden voor toepassing van dit afwikkelingsmechanisme, en in het, nadat die goedkeuring eenmaal was verleend, niet in acht nemen van de Europese regelgeving betreffende de afwikkelingsprocedure of de rechten van de houders van aandelen en/of deelnemingen in de Banco Popular Español.

3.

Derde middel, gebaseerd op het gebrek aan voortvarendheid van de Europese Centrale Bank bij het controleren, superviseren, voorspellen, reguleren en instellen van de nodige mechanismen om de liquiditeit van de Banco Popular Español te waarborgen en de afwikkeling ervan te voorkomen.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/30


Beroep ingesteld op 1 augustus 2022 — Fundación Pedro Barrié de la Maza, Conde de Fenosa/Commissie en anderen

(Zaak T-475/22)

(2022/C 398/36)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Fundación Pedro Barrié de la Maza, Conde de Fenosa (La Coruña, Spanje) (vertegenwoordiger: B. Fernández García, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie, Europese Centrale Bank, Junta Única de Resolución

Conclusies

Vaststellen dat de Europese Unie niet-contractueel aansprakelijk is voor het onrechtmatig en nalatig optreden van de Europese Commissie, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Europese Centrale Bank in verband met de in het verzoekschrift uiteengezette feiten;

de Europese Unie veroordelen tot betaling aan verzoekster van een schadevergoeding ten bedrage van 47 513 972,73 EUR, volgens de berekeningen en kwantificeringen in het deskundigenrapport dat bij het verzoekschrift is gevoegd, vermeerderd met wettelijke rente, waarbij de verwerende partijen uitdrukkelijk in de kosten worden verwezen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

Eerste middel, gebaseerd op onrechtmatig gedrag van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, bestaande in het afgeven van rampzalige publieke verklaringen en het verrichten van handelingen (met name het lekken van informatie) die onverantwoordelijk gedrag vormden dat heeft geleid tot een onmiddellijke daling van de aandelenkoers van de Banco Popular Español, S.A., waardoor de afwikkeling van deze bank werd bespoedigd.

Tweede middel, gebaseerd op nalatige handelingen door de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Europese Commissie, bestaande in het aanvaarden en goedkeuren van de afwikkeling van de Banco Popular Español zonder overeenkomstig de Europese regelgeving te hebben geverifieerd en gecontroleerd of was voldaan aan de vereisten en voorwaarden voor toepassing van dit afwikkelingsmechanisme, en in het, nadat die goedkeuring eenmaal was verleend, niet in acht nemen van de Europese regelgeving betreffende de afwikkelingsprocedure of de rechten van de houders van aandelen en/of deelnemingen in de Banco Popular Español.

Derde middel, gebaseerd op het gebrek aan voortvarendheid van de Europese Centrale Bank bij het controleren, superviseren, voorspellen, reguleren en instellen van de nodige mechanismen om de liquiditeit van de Banco Popular Español te waarborgen en de afwikkeling ervan te voorkomen.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/30


Beroep ingesteld op 1 augustus 2022 — Calatrava Real State 2015 / Commissie en anderen

(Zaak T-477/22)

(2022/C 398/37)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Calatrava Real State 2015, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: B. Fernández García, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie, Europese Centrale Bank, Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

Vaststellen dat de Europese Unie niet-contractueel aansprakelijk is voor het onrechtmatig en nalatig optreden van de Europese Commissie, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Europese Centrale Bank in verband met de in het verzoekschrift uiteengezette feiten;

De Europese Unie veroordelen tot betaling aan verzoekster van een schadevergoeding ten bedrage van 713 320,65 EUR, volgens de berekeningen en kwantificeringen in het deskundigenrapport dat bij het verzoekschrift is gevoegd, vermeerderd met wettelijke rente, waarbij de verwerende partijen uitdrukkelijk in de kosten worden verwezen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

Eerste middel, gebaseerd op onrechtmatig gedrag van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, bestaande in het afgeven van rampzalige publieke verklaringen en het verrichten van handelingen (met name het lekken van informatie) die onverantwoordelijk gedrag vormden dat heeft geleid tot een onmiddellijke daling van de aandelenkoers van de Banco Popular Español, S.A., waardoor de afwikkeling van deze bank werd bespoedigd.

Tweede middel, gebaseerd op nalatige handelingen door de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Europese Commissie, bestaande in het aanvaarden en goedkeuren van de afwikkeling van de Banco Popular Español zonder overeenkomstig de Europese regelgeving te hebben geverifieerd en gecontroleerd of was voldaan aan de vereisten en voorwaarden voor toepassing van dit afwikkelingsmechanisme, en in het, nadat die goedkeuring eenmaal was verleend, niet in acht nemen van de Europese regelgeving betreffende de afwikkelingsprocedure of de rechten van de houders van aandelen en/of deelnemingen in de Banco Popular Español.

Derde middel, gebaseerd op het gebrek aan voortvarendheid van de Europese Centrale Bank bij het controleren, superviseren, voorspellen, reguleren en instellen van de nodige mechanismen om de liquiditeit van de Banco Popular Español te waarborgen en de afwikkeling ervan te voorkomen.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/31


Beroep ingesteld op 16 augustus 2022 — Republiek Portugal / Commissie

(Zaak T-512/22)

(2022/C 398/38)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Portugal (vertegenwoordigers: P. Barros da Costa, H. Almeida, N. Domingues en G. Gomes, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/908 van de Commissie van 8 juni 2022 tot onttrekking aan financiering door de Europese Unie van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) nietig te verklaren, voor zover daarbij aan financiering door de Europese Unie wordt onttrokken het bedrag van 117 066 097,40 EUR betreffende de door Portugal in het kader van “areaalgerelateerde” steun gedeclareerde uitgaven, voor de begrotingsjaren 2016, 2017, 2018 en 2019;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan:

1)

Onjuiste feitelijke en juridische uitgangspunten, doordat de Commissie heeft geconcludeerd dat de Portugese regering het geospatiale aanvraagsysteem reeds vóór het begrotingsjaar 2015 had moeten toepassen — schending van artikel 17 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie (1), en van artikel 72, lid 3, van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2), doordat de Commissie is uitgegaan van een onjuist uitgangspunt en blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van de feiten en van het recht door te concluderen dat de Portugese autoriteiten de in begrotingsjaren 2016 tot en met 2019 uitgekeerde bedragen niet naar behoren hebben beoordeeld, waardoor een risico voor het fonds is ontstaan.

2)

Schending van het evenredigheidsbeginsel, in de zin van het beginsel van passendheid en het beginsel van noodzakelijkheid of uitvoerbaarheid bij de “berekening van de financiële correctie”, en van het beginsel van loyale samenwerking — schending van artikel 5 en artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), doordat de Commissie een financiële correctie heeft toegepast die verder gaat dan de door de wetgeving nagestreefde doelstellingen, en geen rekening heeft gehouden met de door de nationale autoriteiten ingediende, overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie uitgevoerde en afgehandelde, gemotiveerde berekening.

3)

Onjuiste rechtsopvatting, tegenstrijdige motivering en schending van het evenredigheidsbeginsel — schending van artikel 52 van verordening (EU) nr. 1306/2013 en van artikel 5 VEU, aangezien de nationale autoriteiten hebben vastgesteld dat de betalingen waarop de gestelde tekortkoming betrekking heeft, betalingen zijn die zijn verricht met betrekking tot de begrotingsjaren 2016 en 2017, toen de omnibusverordening op 1 januari 2018 in werking is getreden, en dat het door de nationale autoriteiten voorgestelde totaalbedrag van 31 843 249,44 EUR derhalve wezenlijk verschilt van de waarde van de door de Commissie toegepaste financiële correctie.

4)

Ontbreken van motivering — schending van de ratio en de doelstelling van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie (3), doordat de mededeling van de Commissie onnauwkeurig is gemotiveerd wat betreft het totaaloppervlakte van 12 % tot 66 % dat in aanmerking komt voor klassieke controles ter plaatse en controles door middel van teledetectie, waarbij de relevante gegevens met betrekking tot het risico voor het fonds en de daaropvolgende toepasselijke financiële correctie werden geëxtrapoleerd.

5)

Schending van het evenredigheidsbeginsel — artikel 5 VEU, aangezien het door de Commissie vastgestelde bedrag voor de berekening van het risico voor de fondsen voor de begrotingsjaren 2016 tot en met 2019 buitensporig hoog is en de van financiering uitgesloten bedragen derhalve onevenredig zijn.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden.

(2)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad.

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de betaalorganen en andere instanties, het financieel beheer, de goedkeuring van de rekeningen, de zekerheden en het gebruik van de euro.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/32


Beroep ingesteld op 25 augustus 2022 — Deutsche Glasfaser Wholesale/EUIPO — O2 Worldwide (brightblue)

(Zaak T-516/22)

(2022/C 398/39)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Glasfaser Wholesale GmbH (Borken, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Doepner-Thiele en U. Kelp, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: O2 Worldwide Ltd (Cambridge, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster

Betrokken merk: Uniebeeldmerk brightblue — inschrijvingsaanvraag nr. 17 913 265

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 21 juni 2022 in zaak R 0024/2022-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in zijn eigen kosten en in die van verzoekster.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 95, leden 1 en 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/33


Beroep ingesteld op 26 augustus 2022 — GKP/EUIPO — Cristalfarma (TIARA RUBIS)

(Zaak T-518/22)

(2022/C 398/40)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: GKP GmbH (Ehrenhausen an der Weinstraße, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: I. Hödl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Cristalfarma Srl (Milaan, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk TIARA RUBIS — inschrijvingsaanvraag nr. 18 205 571

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 juni 2022 in zaak R 1878/2021-2

Conclusies

punt 2 van het dispositief van de bestreden beslissing vernietigen;

punt 1 van het dispositief van de bestreden beslissing in zijn geheel handhaven;

het EUIPO en interveniënte verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de eerdere fasen van de procedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van bepaalde diensten van klasse 35;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van waren van klasse 5 en bepaalde diensten.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/34


Beroep ingesteld op 29 augustus 2022 — Société des produits Nestlé/EUIPO — European Food (FITNESS)

(Zaak T-519/22)

(2022/C 398/41)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Société des produits Nestlé SA (Vevey, Zwitserland) (vertegenwoordigers: A. Jaeger-Lenz, A. Lambrecht en A.-C. Salger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: European Food SA (Drăgăneşti, Roemenië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekster

Betrokken merk: Uniewoordmerk FITNESS — Uniemerk nr. 2 470 326

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 27 juni 2022 in zaak R 894/2020-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 103, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad juncto artikel 70 van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie;

schending van artikel 72, lid 6, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 94, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad juncto artikel 70 van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/35


Beroep ingesteld op 1 september 2022 — NZ / Commissie

(Zaak T-535/22)

(2022/C 398/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: NZ (vertegenwoordiger: H. Tagaras, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de in paragraaf 30 [van het verzoekschrift] gevraagde maatregelen tot organisatie van de procesgang te gelasten alsook een maatregel om de vragen in de paragrafen 42, 43 en 59 [van het verzoekschrift] op te helderen, en

aan het einde van de procedure,

de bestreden besluiten nietig te verklaren, en

hoe dan ook,

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De verzoekende partij voert zeven middelen aan ter onderbouwing van het beroep tegen het ter uitvoering van het arrest van 6 oktober 2021, NZ/Commissie (T-668/20, niet gepubliceerd, EU:T:2021:667), genomen besluit van de Europese Commissie van 10 februari 2022 waarbij het besluit om de naam van verzoekende partij niet op te nemen op de reservelijst van intern concours COM/1/AD 10/18 is bevestigd.

1.

Met het eerste middel wordt schending van de motiveringsplicht, misbruik van bevoegdheid en schending van artikel 266 VWEU aangevoerd, inzonderheid omdat verweerster niet de maatregelen heeft willen nemen waarmee werkelijk gevolg kon worden gegeven aan het voordien door het Gerecht gewezen arrest tot nietigverklaring.

2.

Met het tweede middel wordt miskenning van de aankondiging van het concours aangevoerd doordat de jury zeer verschillende coëfficiënten heeft gebruikt bij de twee mondelinge proeven.

3.

Met het derde middel wordt schending van de gelijke behandeling aangevoerd vanwege de fluctuatie in de samenstelling van de jury.

4.

Met het vierde middel wordt schending van de regels voor de werking van jury’s en de selectiecomités aangevoerd wegens:

het feit dat de jury voor de overgrote meerderheid van de samenstellingen ervan die de kandidaten, inclusief verzoekende partij, hebben geëxamineerd, enkel bestond uit plaatsvervangende leden;

het feit dat aan de kandidaten tijdens de proeven steeds dezelfde vragen zijn gesteld;

het gebrek aan transparantie en coherentie in de regels voor de beoordeling van de kandidaten;

de fluctuatie in de samenstelling van de jury.

5.

Het vijfde middel betreft een kennelijk onjuiste beoordeling.

6.

Met het zesde middel wordt schending van artikel 27 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie aangevoerd wegens de schending die in het tweede middel is uiteengezet.

7.

Met zevende middel betreft niet-nakoming van de zorgplicht.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/36


Beroep ingesteld op 2 september 2022 — Frankrijk / GAR

(Zaak T-540/22)

(2022/C 398/43)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: T. Stehelin, J.-L. Carré en E. Timmermans, gemachtigden)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

besluit 3/2021 van het beroepspanel van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 8 juni 2020 nietig verklaren;

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster voert drie middelen aan ter ondersteuning van haar beroep tegen besluit 3/2021 van het beroepspanel van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) van 8 juni 2022 houdende bevestiging van het besluit van de GAR om de betrokken bankgroep geen ontheffing te verlenen van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat op individuele basis wordt toegepast.

Eerste middel: het beroepspanel heeft in het bestreden besluit ten onrechte geoordeeld dat de GAR artikel 12 nonies van verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 255, blz. 1) juist had uitgelegd en toegepast en dat de GAR binnen de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid was gebleven.

Tweede middel: het beroepspanel heeft in het bestreden besluit ten onrechte geoordeeld dat de GAR het rechtszekerheidsbeginsel niet had geschonden.

Derde middel: het beroepspanel heeft in het bestreden besluit ten onrechte geoordeeld dat de GAR de bij artikel 296 VWEU voorgeschreven motiveringsplicht was nagekomen.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/36


Beschikking van het Gerecht van 31 augustus 2022 — Virbac/Commissie

(Zaak T-138/21) (1)

(2022/C 398/44)

Procestaal: Frans

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 206 van 31.5.2021.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 398/37


Beschikking van het Gerecht van 29 augustus 2022 — Mellish/Commissie

(Zaak T-176/22) (1)

(2022/C 398/45)

Procestaal: Frans

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 222 van 7.6.2022.