ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 389

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
10 oktober 2022


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2022/C 389/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2022/C 389/02

Zaak C-465/22: Beschikking van het Hof van 16 augustus 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hamburg — Duitsland) — flightright GmbH / Brussels Airlines SA/NV (Luchtvervoer – Compensatie aan luchtreizigers bij langdurige vertraging van een vlucht – Rechtstreeks aansluitende vluchten – Vertraging die is ontstaan tijdens de eerste vlucht – Geen contractuele band tussen de passagier en de communautaire luchtvaartmaatschappij die de tweede vlucht heeft uitgevoerd – Vordering tot compensatie tegen de luchtvaartmaatschappij die de tweede vlucht heeft uitgevoerd)

2

2022/C 389/03

Zaak C-413/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 21 juni 2022 — Vapo Atlantic SA / Entidade Nacional Para o Setor Energético EPE, Fundo de Eficiência Energética, Fundo Ambiental

2

2022/C 389/04

Zaak C-416/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) (Portugal) op 21 juni 2022 — EDP — Energias de Portugal, S.A. / Autoridade Tributária e Aduaneira

3

2022/C 389/05

Zaak C-428/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Varna (bestuursrechter in eerste aanleg Varna, Bulgarije) op 28 juni 2022 — DEVNIA TSIMENT AD / Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia Darzhaven rezerv i voennovremenni zapasi

4

2022/C 389/06

Zaak C-437/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Riigikohus (Estland) op 4 juli 2022 — R.M. en E.M. / Eesti Vabariik (Põllumajanduse Registrite ja Informatsiooni Amet)

5

2022/C 389/07

Zaak C-466/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Veliko Tarnovo (Bulgarije) op 12 juli 2022 — V.B. Trade OOD / Direktor na Direktsia Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika — Veliko Tarnovo

6

2022/C 389/08

Zaak C-473/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Markkinaoikeus (Finland) op 15 juli 2022 — Mylan AB / Gilead Sciences Finland Oy, Gilead Biopharmaceutics Ireland UC, Gilead Sciences Inc.

7

2022/C 389/09

Zaak C-497/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf (Duitsland) op 22 juli 2022 — EM / Roompot Service B.V.

7

2022/C 389/10

Zaak C-509/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 27 juli 2022 — Agenzia delle Dogane e dei Monopoli / Girelli Alcool Srl

8

2022/C 389/11

Zaak C-522/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 4 augustus 2022 — GE / British Airways plc

9

2022/C 389/12

Zaak C-551/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 augustus 2022 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 1 juni 2022 in zaak T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán el Bueno en SFL/GAR

9

 

Gerecht

2022/C 389/13

Zaak T-409/22: Beroep ingesteld op 30 juni 2022 — Glonatech/REA

11

2022/C 389/14

Zaak T-450/22: Beroep ingesteld op 18 juli 2022 — Sberbank Europe/GAR

12

2022/C 389/15

Zaak T-453/22: Beroep ingesteld op 21 juli 2022 — BASF e.a./Commissie

13

2022/C 389/16

Zaak T-501/22: Beroep ingesteld op 18 augustus 2022 — Oostenrijk/Commissie

14

2022/C 389/17

Zaak T-506/22: Beroep ingesteld op 18 augustus 2022 — CrossFit/EUIPO — Pitk Pelotas (CROSSWOD EQUIPMENT)

15

2022/C 389/18

Zaak T-509/22: Beroep ingesteld op 22 augustus 2022 — Bimbo/EUIPO — Bottari Europe (BimboBIKE)

16

2022/C 389/19

Zaak T-511/22: Beroep ingesteld op 23 augustus 2022 — Olimp Laboratories/EUIPO — Schmitzer (HPU AND YOU)

17

2022/C 389/20

Zaak T-517/22: Beroep ingesteld op 29 augustus 2022 — Aldi/EUIPO — Heredero de Navarra (LYTTOS)

18

2022/C 389/21

Zaak T-520/22: Beroep ingesteld op 28 augustus 2022 — Karić/Raad

18

2022/C 389/22

Zaak T-521/22: Beroep ingesteld op 29 augustus 2022 — Golovaty/Raad

19

2022/C 389/23

Zaak T-522/22: Beroep ingesteld op 29 augustus 2022 — QU/Raad

20

2022/C 389/24

Zaak T-528/22: Beroep ingesteld op 30 augustus 2022 — Belaruskali/Raad

21

2022/C 389/25

Zaak T-529/22: Beroep ingesteld op 30 augustus 2022 — QT / EIB

22

2022/C 389/26

Zaak T-534/22: Beroep ingesteld op 30 augustus 2022 — Belarusian Potash Company/Raad

23

2022/C 389/27

Zaak T-415/18: Beschikking van het Gerecht van 25 augustus 2022 — Silgan Closures en Silgan Holdings/Commissie

24

2022/C 389/28

Zaak T-808/19: Beschikking van het Gerecht van 25 augustus 2022 — Silgan International en Silgan Closures/Commissie

24


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2022/C 389/01)

Laatste publicatie

PB C 380 van 3.10.2022

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 368 van 26.9.2022

PB C 359 van 19.9.2022

PB C 340 van 5.9.2022

PB C 326 van 29.8.2022

PB C 318 van 22.8.2022

PB C 311 van 16.8.2022

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/2


Beschikking van het Hof van 16 augustus 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hamburg — Duitsland) — flightright GmbH / Brussels Airlines SA/NV

(Zaak C-465/22) (1)

(Luchtvervoer - Compensatie aan luchtreizigers bij langdurige vertraging van een vlucht - Rechtstreeks aansluitende vluchten - Vertraging die is ontstaan tijdens de eerste vlucht - Geen contractuele band tussen de passagier en de communautaire luchtvaartmaatschappij die de tweede vlucht heeft uitgevoerd - Vordering tot compensatie tegen de luchtvaartmaatschappij die de tweede vlucht heeft uitgevoerd)

(2022/C 389/02)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: flightright GmbH

Verwerende partij: Brussels Airlines SA/NV

Dictum

Zaak C-465/22 wordt doorgehaald in het register van het Hof.


(1)  Datum van indiening: 12.07.2022.


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 21 juni 2022 — Vapo Atlantic SA / Entidade Nacional Para o Setor Energético EPE, Fundo de Eficiência Energética, Fundo Ambiental

(Zaak C-413/22)

(2022/C 389/03)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vapo Atlantic SA

Verwerende partijen: Entidade Nacional Para o Setor Energético EPE, Fundo de Eficiência Energética, Fundo Ambiental

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 3, lid 4, en artikel 18 van richtlijn 2009/[28] aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die, met het oog op het behalen van de streefcijfers voor de bijmenging van biobrandstoffen, bepaalt dat marktpartijen, als alternatieve mogelijkheid, kunnen aantonen dat zij aan die criteria voldoen door (i) biobrandstoffen fysiek bij te mengen in fossiele brandstoffen, of door (ii) biobrandstofcertificaten aan te kopen van andere marktpartijen, die een overschot aan certificaten bezitten?

2)

Moeten artikel 3, lid 4, en artikel 18 van richtlijn 2009/28 (1) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de mogelijkheid tot fysieke bijmenging van biobrandstof is voorbehouden aan producenten van biobrandstoffen die de status van belastingentrepot voor verwerking hebben, terwijl dat is verboden voor tot bijmenging verplichte entiteiten die brandstof invoeren op grond van hun status van geregistreerde geadresseerde, die gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om biobrandstofcertificaten te kopen, op straffe van de betaling van een compensatie (die materieel kan worden gelijkgesteld aan een geldboete)?

3)

Verandert het antwoord op de vorige prejudiciële vraag, indien er ten tijde van de feiten geen biobrandstofcertificaten werden aangeboden op de markt, zodat een kleine marktpartij deze niet kon aankopen — of dat alleen met grote moeite kon doen — en de Direção-Geral de Energia e Geologia (directoraat-generaal Energie en Geologie, Portugal; hierna: “DGEG”) geen veilingen van biobrandstofcertificaten organiseerde, waardoor het betalen van een compensatie (die materieel kan worden gelijkgesteld aan een geldboete) als enige optie overbleef?

4)

Moet artikel 18, lid 3, van richtlijn 2009/28 aldus worden uitgelegd dat het de uitvoering van onafhankelijke audits (onafhankelijke controles in het geval van de nationale wetgeving) vereist als voorafgaande voorwaarde voor de toepassing van de duurzaamheidsregeling?

5)

Staat artikel 18, lid 3, van richtlijn 2009/28 in de weg aan een nationaal systeem voor de controle van de naleving van duurzaamheidscriteria dat voorziet in de accreditatie van controle-entiteiten om onafhankelijke controles van de naleving van de duurzaamheidscriteria uit te voeren (krachtens artikel 18, lid 3, van die richtlijn), maar in de praktijk de selectie van die entiteiten niet mogelijk maakt, door het ontbreken van een aanbestedingsprocedure, en tegelijkertijd van marktpartijen verlangt dat zij aantonen dat zij voldoen aan die criteria zonder dat zij een onafhankelijke audit hoeven te laten uitvoeren?

6)

Indien de voorgaande prejudiciële vragen ontkennend worden beantwoord, moet artikel 34 VWEU dan aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, zoals uitgelegd in de vorige prejudiciële vragen?


(1)  Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB 2009, L 140 blz. 16)


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) (Portugal) op 21 juni 2022 — EDP — Energias de Portugal, S.A. / Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-416/22)

(2022/C 389/04)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EDP — Energias de Portugal, S.A.

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Prejudiciële vragen

1)

Moeten verrichtingen met betrekking tot i) biedingen tot aankoop van obligaties in contanten, ii) uitgiftes van obligaties en iii) openbare biedingen tot inschrijving op aandelen worden aangemerkt als “globale verrichtingen” in de zin van de rechtspraak van het Hof in de arresten Isabelle Gielen (C-299/13) (1) en Air Berlin (C-573/16) (2)?

2)

Moet de uitdrukking “daarmee verband houdende formaliteiten” in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 (3) aldus worden uitgelegd dat daaronder ook de financiële-bemiddelingsdiensten vallen die bijkomend worden afgenomen bij verrichtingen met betrekking tot i) biedingen tot aankoop van obligaties in contanten, ii) uitgiftes van obligaties en iii) openbare biedingen tot inschrijving op aandelen?

3)

Kan artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat zegelrecht wordt geheven op provisies die in rekening worden gebracht voor door een bank verleende financiële-bemiddelingsdiensten met betrekking tot een i) terugkoop van schuldinstrumenten, ii) uitgifte en plaatsing op de markt van verhandelbare effecten en iii) kapitaalverhoging door middel van openbare inschrijving op uitgegeven aandelen, welke diensten de verplichting met zich meebrengen de beleggers te identificeren en met hen in contact te treden met het oog op de distributie van de effecten, de ontvangst van inschrijvings- of aankooporders en, in bepaalde gevallen, de aankoop van de effecten waarop het bod is uitgebracht?

4)

Maakt het voor de beantwoording van bovengenoemde vragen verschil of de verlening van de financiële diensten wettelijk verplicht dan wel facultatief is?”


(1)  EU:C:2014:2266.

(2)  EU:C:2017:772.

(3)  Richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB 2008, L 46, blz. 11).


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Varna (bestuursrechter in eerste aanleg Varna, Bulgarije) op 28 juni 2022 — “DEVNIA TSIMENT” AD / Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia “Darzhaven rezerv i voennovremenni zapasi”

(Zaak C-428/22)

(2022/C 389/05)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Varna (bestuursrechter in eerste aanleg Varna, Bulgarije)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“DEVNIA TSIMENT” AD

Verwerende partij: Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia “Darzhaven rezerv i voennovremenni zapasi”

Prejudiciële vragen

1.

Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van richtlijn 2009/119/EG (1) van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, met inachtneming van het doel van de richtlijn en van artikel 2, onder d), van verordening (EG) nr. 1099/2008 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken, alsmede in het licht van het evenredigheidsbeginsel krachtens artikel 52, lid 1, juncto artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan nationale bepalingen zoals die in het hoofdgeding, volgens welke personen die voor productiedoeleinden intracommunautair petroleumcokes volgens punt 3.4.23 van bijlage A bij verordening nr. 1099/2008 hebben verworven, verplicht kunnen worden veiligheidsvoorraden aan te leggen?

2.

Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan nationale bepalingen zoals die in het hoofdgeding, volgens welke de soorten producten waarvan veiligheidsvoorraden moeten worden aangelegd en in opslag gehouden, zijn beperkt tot een deel van de soorten producten uit artikel 2, onder i), van de richtlijn juncto hoofdstuk 3.4 van bijlage A bij verordening nr. 1099/2008?

3.

Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan nationale bepalingen zoals die in het hoofdgeding, volgens welke de intracommunautaire verwerving respectievelijk invoer van een soort van de in artikel 2, onder i), van de richtlijn juncto hoofdstuk 3.4 van bijlage A bij verordening nr. 1099/2008 genoemde producten door een persoon, diens verplichting meebrengt om veiligheidsvoorraden van een ander en andersoortig product aan te leggen en in opslag te houden?

4.

Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan nationale bepalingen zoals die in het hoofdgeding, volgens welke een persoon verplicht is voorraden aan te leggen en in opslag te houden van een product dat hij in het kader van zijn economische activiteit niet gebruikt en dat met deze activiteit geen verband houdt, waarbij deze verplichting bovendien een aanzienlijke financiële belasting met zich meebrengt (die in de praktijk niet kan worden gedragen), aangezien de persoon noch over het product beschikt, noch daarvan importeur en/of houder is?

5.

Indien een van de vragen ontkennend wordt beantwoord: moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van de richtlijn, met inachtneming van het doel van de richtlijn en in het licht van het evenredigheidsbeginsel krachtens artikel 52, lid 1, juncto artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat de importeur van een bepaalde soort product alleen kan worden verplicht veiligheidsvoorraden van dezelfde soort product aan te leggen en in opslag te houden als die welke voorwerp van de invoer was?


(1)  PB 2009, L 265, blz. 9.

(2)  PB 2008, L 304, blz. 1


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Riigikohus (Estland) op 4 juli 2022 — R.M. en E.M. / Eesti Vabariik (Põllumajanduse Registrite ja Informatsiooni Amet)

(Zaak C-437/22)

(2022/C 389/06)

Procestaal: Ests

Verwijzende rechter

Riigikohus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen tot cassatie: R.M. en E.M.

Andere partij en benadeelde: Eesti Vabariik (vertegenwoordigd door de Põllumajanduse Registrite ja Informatsiooni Amet)

Prejudiciële vragen

1)

Biedt artikel 7 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 (1) van de Raad van 18 december 1995, gelezen in samenhang met artikel 56, lid 1, en artikel 54, lid 1, van verordening (EU) nr. 1306/2013 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013, en artikel 35, lid 6, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 (3) van de Commissie van 11 maart 2014, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, een rechtsgrondslag met rechtstreekse werking voor de terugvordering van door fraude verkregen, uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) gefinancierde subsidie van de vertegenwoordigers van een begunstigde rechtspersoon die opzettelijk onjuiste gegevens hebben verstrekt om de subsidie op frauduleuze wijze te verkrijgen?

2)

Kunnen in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin een uit het Elfpo te financieren subsidie ten gevolge van fraude is vastgesteld en uitbetaald aan een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (Osaühing), ook de vertegenwoordigers van de begunstigde vennootschap die de fraude hebben gepleegd en die ten tijde van de frauduleuze verkrijging van de subsidie tevens economisch rechthebbende van deze vennootschap waren, als begunstigde in de zin van artikel 54, lid 1, van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 en artikel 35, lid 6, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 worden beschouwd?


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB 1995, L 312, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549).

(3)  Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PB 2014, L 181, blz. 48).


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Veliko Tarnovo (Bulgarije) op 12 juli 2022 — “V.B. Trade” OOD / Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Veliko Tarnovo

(Zaak C-466/22)

(2022/C 389/07)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad — Veliko Tarnovo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“V.B. Trade” OOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Veliko Tarnovo

Prejudiciële vragen

1)

Moet de zinsnede “rechtsgevolg van een elektronische handtekening […] als bewijsmiddel” als bedoeld in artikel 25, lid 1, van verordening (EU) nr. 910/2014 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG aldus worden uitgelegd dat deze bepaling de rechterlijke instanties van de lidstaten verplicht om aan te nemen dat, wanneer de voorwaarden van artikel 3, [punten] 10, 11 en 12, van die verordening aanwezig of onomstreden zijn, de aanwezigheid en het geclaimde auteurschap van een dergelijke handtekening bij voorbaat onomstotelijk en onomstreden vaststaan, en moet deze zinsnede aldus worden uitgelegd dat, wanneer aan de voorwaarden van deze bepalingen is voldaan, de rechterlijke instanties van de lidstaten verplicht zijn om te erkennen dat de bewijskracht/bewijswaarde van de gekwalificeerde elektronische handtekening gelijkwaardig is aan die van een handgeschreven handtekening, maar enkel binnen de grenzen waarin de relevante nationale wettelijke regeling voor deze handgeschreven handtekening voorziet?

2)

Moet de zinsnede “[mogen] in gerechtelijke procedures […] niet worden ontkend” als bedoeld in artikel 25, lid 1, van bovengenoemde verordening aldus worden uitgelegd dat zij de nationale rechterlijke instanties van de lidstaten een absoluut verbod oplegt om gebruik te maken van de procedurele mogelijkheden waarin hun rechtsstelsels voorzien om aan het in de verordening voorziene rechtsgevolg van de elektronische handtekening betekenis op het gebied van bewijsvoering te ontzeggen, of moet die zinsnede aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich er niet tegen verzet dat de voorwaarden van artikel 3, [punten] 10, 11 en 12, van de verordening worden weerlegd doordat de nationale rechterlijke instanties van de lidstaten gebruikmaken van de krachtens hun procesrecht toepasselijke instrumenten, en de partijen in een aan de rechter voorgelegd geschil zo de mogelijkheid wordt geboden de voorziene bewijskracht en -waarde van een elektronische handtekening te weerleggen?


(1)  PB 2014, L 257, blz. 73.


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Markkinaoikeus (Finland) op 15 juli 2022 — Mylan AB / Gilead Sciences Finland Oy, Gilead Biopharmaceutics Ireland UC, Gilead Sciences Inc.

(Zaak C-473/22)

(2022/C 389/08)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Markkinaoikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mylan AB

Verwerende partijen: Gilead Sciences Finland Oy, Gilead Biopharmaceutics Ireland UC, Gilead Sciences Inc.

Prejudiciële vragen

1)

Moet een in Finland geldende en op risicoaansprakelijkheid gebaseerde schadevergoedingsregeling, zoals die welke hierboven is beschreven (punten 16 tot en met 18 van het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing), als verenigbaar met artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn (1) worden beschouwd?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Op welke soort aansprakelijkheid voor schade berust dan de aansprakelijkheid krachtens artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn? Moet worden aangenomen dat het bij die aansprakelijkheid gaat om een vorm van schuldaansprakelijkheid, een vorm van aansprakelijkheid wegens misbruik van recht of een aansprakelijkheid op een andere grond?

3)

Wat betreft de tweede vraag: Met welke omstandigheden moet rekening worden gehouden bij de beoordeling van de aansprakelijkheid?

4)

Moet met name, wat de derde vraag betreft, de beoordeling uitsluitend plaatsvinden op basis van de omstandigheden die ten tijde van het verkrijgen van de voorlopige maatregel bekend waren, of kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de omstandigheid dat het intellectuele-eigendomsrecht waarvan de vermeende schending de reden was voor de voorlopige maatregel, na de verkrijging van die maatregel ab initio nietig is verklaard, en zo ja, welke betekenis moet aan laatstgenoemde omstandigheid worden toegekend?


(1)  Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB 2004, L 157, blz. 45).


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf (Duitsland) op 22 juli 2022 — EM / Roompot Service B.V.

(Zaak C-497/22)

(2022/C 389/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster en verzoekende partij in hoger beroep: EM

Verweerster en verwerende partij in hoger beroep: Roompot Service B.V.

Prejudiciële vraag

Moet artikel 24, punt 1, eerste volzin, van verordening (EU) nr. 1215/2012 (1) aldus worden uitgelegd dat de exclusieve bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is, geldt voor een overeenkomst tussen een particulier en een professionele verhuurder van vakantiewoningen inzake het gebruik van een bungalow voor korte tijd in een door de verhuurder geëxploiteerd vakantiepark, welke overeenkomst naast het loutere gebruik van de bungalow voorziet in andere prestaties bestaande in een eindschoonmaak en de beschikbaarstelling van beddenlinnen, ongeacht of de vakantiebungalow eigendom is van de verhuurder of van een derde?


(1)  Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 27 juli 2022 — Agenzia delle Dogane e dei Monopoli / Girelli Alcool Srl

(Zaak C-509/22)

(2022/C 389/10)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Agenzia delle Dogane e dei Monopoli

Verwerende partij: Girelli Alcool Srl

Prejudiciële vragen

1)

Ten eerste, moet het begrip “niet te voorziene omstandigheden”, in geval van onder een schorsingsregeling opgetreden verliezen, in de zin van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2008/118/EG (1) — net als overmacht — worden opgevat als abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die zich buiten toedoen van de erkende entrepothouder hebben voorgedaan en die, in weerwil van alle mogelijke door hem genomen voorzorgen, niet hadden kunnen worden vermeden omdat de entrepothouder daarop objectief geen controle kon uitoefenen?

2)

Ten tweede, moet voor de uitsluiting van aansprakelijkheid in geval van niet te voorziene omstandigheden rekening worden gehouden met de zorgvuldigheid waarmee de nodige voorzorgen zijn genomen om het schadebrengende feit te voorkomen, en zo ja, in welke mate?

3)

Subsidiair, is een bepaling als artikel 4, lid 1, van decreto legislativo (wetsbesluit) nr. 504 van 26 oktober 1995, die niet grove schuld (van de betrokkene zelf of van derden) gelijkstelt met niet te voorziene omstandigheden en overmacht, verenigbaar met de regeling van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2008/118/EG, waarin geen andere voorwaarden worden vermeld, met name betreffende de “schuld” van de dader of de betrokken partij?

4)

Ten slotte, kan de eveneens in artikel 7, lid 4, vermelde uitdrukking “of ingevolge instructies van de bevoegde autoriteiten” aldus worden begrepen dat zij de lidstaat de mogelijkheid biedt een andere algemene categorie (lichte schuld) aan te wijzen die van invloed kan zijn op de vaststelling van uitslag tot verbruik in geval van vernietiging of verlies van het product, of kan zij geen dergelijke bepaling inhouden en moet zij in plaats daarvan worden opgevat als een verwijzing naar specifieke scenario’s die per geval worden toegestaan of althans worden afgebakend voor objectief gedefinieerde situaties?


(1)  Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG (PB 2009, L 9, blz. 12).


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 4 augustus 2022 — GE / British Airways plc

(Zaak C-522/22)

(2022/C 389/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Frankfurt am Main

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GE

Verwerende partij: British Airways plc

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 8, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 261/2004 (1), gelezen in samenhang met artikel 7, lid 3, van deze verordening, aldus worden uitgelegd dat een passagier die een vlucht deels met “frequent flyer miles” heeft betaald, kan eisen van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, die niet zijn medecontractant is, dat hij voor dat gedeelte (uitsluitend) in “frequent flyer miles” wordt terugbetaald?

2)

Indien het Hof de eerste prejudiciële vraag bevestigend beantwoordt:

Staat verordening (EG) nr. 261/2004 in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan, indien in strijd met de overeenkomstige verplichting krachtens artikel 8, lid 1, onder a), van de passagiersrechtenverordening geen terugbetaling in de vorm van “frequent flyer miles” wordt verricht, in plaats van uitvoering van de verbintenis schadevergoeding kan worden geëist van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, of is de passagier gebonden aan zijn oorspronkelijk verzoek tot terugbetaling in “frequent flyer miles”?

3)

Indien het Hof de eerste prejudiciële vraag ontkennend beantwoordt:

Indien de passagier ook terugbetaling in geld kan eisen of in geld wordt terugbetaald, moet artikel 8, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 261/2004 juncto artikel 7, lid 3, van deze verordening dan aldus worden uitgelegd dat, als terugbetaling van het ticket […] tegen de prijs waarvoor het gekocht was, de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, het bedrag in geld aan de passagier terugbetaalt dat hem in staat zou stellen of in staat zou hebben gesteld om zonder gebruikmaking van “frequent flyer miles” te betalen voor een andere vlucht onder vergelijkbare voorwaarden naar zijn eindbestemming bij de eerste gelegenheid of op een latere datum naar keuze van de passagier, indien er plaats beschikbaar is?


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/9


Hogere voorziening ingesteld op 17 augustus 2022 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 1 juni 2022 in zaak T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán el Bueno en SFL/GAR

(Zaak C-551/22 P)

(2022/C 389/12)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, D. Triantafyllou, A. Nijenhuis, P. Němečková en A. Steiblytė, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Fundación Tatiana Pérez de Guzmán el Bueno, Stiftung für Forschung und Lehre (SFL), Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR), Koninkrijk Spanje, Europees Parlement, Raad van de Europese Unie en Banco Santander, S.A.

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 in de zaak Fundación Tatiana Pérez de Guzmán el Bueno en Stiftung für Forschung und Lehre (SFL)/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR), T-481/17, EU:T:2022:311, vernietigen voor zover het Gerecht het in eerste aanleg ingestelde beroep ontvankelijk heeft verklaard;

het in eerste aanleg in zaak T-481/17 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaren en derhalve het beroep in zijn geheel afwijzen, en

Fundación Tatiana Pérez de Guzmán el Bueno en Stiftung für Forschung und Lehre (SFL) (verzoeksters in eerste aanleg) verwijzen in de kosten van de Commissie in de procedure bij het Gerecht en de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert drie middelen in hogere voorziening aan en betoogt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van de volgende onjuiste rechtsopvattingen:

onjuiste uitlegging van artikel 263, vierde alinea, VWEU en van artikel 18, lid 7, van de GAM-verordening (1), doordat de afwikkelingsregeling is aangemerkt als handeling waartegen beroep kan worden ingesteld (eerste middel in hogere voorziening);

onjuiste uitlegging van artikel 263, vierde alinea, VWEU en schending van het recht van verweer van de Commissie, doordat het beroep tot nietigverklaring niet was gericht tegen degene die de uiteindelijk juridisch bindende handeling heeft vastgesteld (tweede middel in hogere voorziening), en

tegenstrijdige motivering van het bestreden arrest, doordat het Gerecht heeft geoordeeld dat het beroep tot nietigverklaring van de litigieuze afwikkelingsregeling ontvankelijk is, maar tevens heeft geconcludeerd dat die afwikkelingsregeling pas in werking treedt en bindende rechtsgevolgen teweegbrengt met het besluit van de Commissie (derde middel in hogere voorziening).


(1)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).


Gerecht

10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/11


Beroep ingesteld op 30 juni 2022 — Glonatech/REA

(Zaak T-409/22)

(2022/C 389/13)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Global Nanotechnologies AE schediasmou anaptyxis paraskevis kai emporias ylikon nanotechnologies (Glonatech) (Lamía, Griekenland) (vertegenwoordiger: N. Scandamis, advocaat)

Verwerende partij: Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA)

Conclusies

voor recht verklaren dat verzoekster haar contractuele verbintenissen naar behoren is nagekomen en volledig gerechtigd is op de gevorderde terugbetaling van de aan het SANAD-project verbonden kosten, alsmede debetnota nr. 3242113938 nietig verklaren omdat deze het toepasselijke recht schendt door de verworpen kosten niet-subsidiabel te verklaren;

het REA verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht of, indien de vorderingen in het kader van het onderhavige beroep zouden worden afgewezen, verzoekende partij niet verwijzen in de kosten gelet op het ingewikkelde karakter van de onderhavige zaak.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel, waarin wordt betoogd dat het “definitief auditverslag” over de aan verzoeksters gedetacheerde personeelsleden toegekende vergoedingen voor kennisuitwisseling en intersectorale mobiliteit moet worden geacht buiten de werkingssfeer van de subsidieovereenkomst (SO) te vallen, niet alleen omdat het REA opdracht heeft gegeven tot het opstellen van dit verslag bij wijze van uitzondering — in het licht van een forfaitaire financiering die eigen is aan output- en resultatengebaseerd onderzoek en die dus niet onderworpen is aan verificatie achteraf — maar ook omdat de audit kennelijk inquisitoir is uitgevoerd doordat werd aangenomen dat er sprake was van systematische fouten die evenwel niet worden geacht van systematische aard te zijn, zodat de audit is uitgevoerd op een wijze die kenmerkend is voor andere soorten procedures.

2.

Tweede middel, waarin subsidiair wordt betoogd dat, mocht een dergelijke controle worden geacht binnen de werkingssfeer van de SO te vallen, deze controle op voorhand had moeten worden verricht door de ordonnateur op grond van bewijs dat is verkregen uit de elektronische inspectiemechanismen van de gastorganisatie (KU), die specifiek bestemd zijn om in eigen huis gegevens over detachering te verzamelen en die worden gemonitord door verweerder. Doordat verweerder dit heeft nagelaten, heeft hij niet voldaan aan de voorwaarden van de SO met betrekking tot een correcte beoordeling overeenkomstig het toepasselijke recht.

3.

Derde middel, waarin wordt betoogd dat, zelfs indien de audit werd geacht binnen de werkingssfeer van de overeenkomst te vallen en indien de bewijslast in beginsel werd geacht op verzoekster te rusten, de verwerping van de detacheringskosten, in het kader van een verificatie achteraf, wegens systematische fouten die aan een dergelijke verificatie vreemd zijn omdat er sprake is van een forfaitaire financiering, inbreuk zou maken op het beginsel van goede trouw, niet alleen bij de toepassing van Financieel Reglement 2018/1046 (1), dat van kracht was toen de audit werd uitgevoerd (artikel 181,lid 2), maar ook bij de nakoming van overeenkomsten in het algemeen: door een onrechtmatige beoordeling te verrichten, heeft de entiteit die de audit heeft uitgevoerd, miskend dat voor een forfaitaire financiering een doelmatigheidscontrole volstond om die te beoordelen op basis van gecertifieerde en controleerbare gegevens van de begunstigde uit het verleden, en heeft zij in de plaats daarvan de voorkeur gegeven aan soorten bewijs die betrekking hebben op gebeurtenissen die aanleiding geven tot boeking en die verband houden met de forfaitair gefinancierde activiteiten. Een dergelijke omkering in de volgorde van de bewijzen heeft verzoekster het recht ontnomen om haar contractuele verbintenissen te interpreteren in haar voordeel in een juridische context van onduidelijkheid die is gecreëerd door het destijds toepasselijke Financieel Reglement (966/2012) (2) en door verweerders tegenstrijdige handelwijze bij de follow-up van de uitvoering van de SO.

4.

Vierde middel, waarin wordt betoogd wordt dat indien alle met elkaar overeenstemmende — zowel interne als externe — bewijselementen maar ook de misleidende richtsnoeren vóór en tijdens de uitvoering naar behoren in aanmerking worden genomen, de vastgestelde discrepanties en lacunes in het bewijsmateriaal buiten beschouwing zouden moeten worden gelaten of op zijn minst zouden moeten worden teruggebracht tot hun juiste proporties, en niet zouden mogen leiden tot een volledige afwijzing omdat zij systematisch zouden zijn, met name wanneer zij overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel zouden moeten worden genegeerd omdat zij niet relevant zijn of verwaarloosbare gevolgen hebben.


(1)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018, L 193, blz. 1).

(2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB 2012, L 298, blz. 1).


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/12


Beroep ingesteld op 18 juli 2022 — Sberbank Europe/GAR

(Zaak T-450/22)

(2022/C 389/14)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sberbank Europe AG (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: O. Behrends, advocaat)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

het niet-afwikkelingsbesluit dat GAR op 1 maart 2022 ten aanzien van verzoekster heeft vastgesteld krachtens art. 264 VWEU nietig verklaren;

de GAR in de kosten van verzoekster verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan.

1.

De GAR heeft zijn bevoegdheid overschreden door ten aanzien van verzoekster een besluit te nemen in plaats eenvoudig af te zien van enig optreden overeenkomstig zijn vaststelling dat niet aan de voorwaarden van artikel 18 van de SRMR (1) was voldaan.

2.

De GAR heeft verzoeksters recht om te worden gehoord geschonden.

3.

De GAR heeft geen toereikende motivering gegeven.

4.

De GAR heeft niet naar behoren rekening gehouden met de vereisten van artikel 18, lid 1, onder b), van de SRMR.

5.

De GAR en de ECB hebben geen rekening gehouden het feit dat de verplichting tot betaling van verzoeksters schulden was geschorst.

6.

De GAR heeft het evenredigheidsbeginsel geschonden door geen rekening te houden met een aantal voor de hand liggende en minder belastende alternatieven, waaronder de overdracht van verzoekster aan een andere aandeelhouder.

7.

De GAR heeft het afwikkelingsplan niet gevolgd zonder daarvoor een plausibele verklaring te geven.


(1)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/13


Beroep ingesteld op 21 juli 2022 — BASF e.a./Commissie

(Zaak T-453/22)

(2022/C 389/15)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: BASF SE (Ludwigshafen am Rhein, Duitsland), Dow Europe GmbH (Horgen, Zwitserland), Nouryon Functional Chemicals BV (Arnhem, Nederland) (vertegenwoordigers: J.P. Montfort en P. Chopova-Leprêtre, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Gedelegeerde verordening (EU) 2022/692 van de Commissie van 16 februari 2022 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang (“bestreden verordening”) (1) nietig verklaren voor zover zij een geharmoniseerde indeling en etikettering invoert voor drie stoffen, te weten N-carboxymethyliminobis(ethyleennitrilo)tetra(azijnzuur) en de pentanatrium- en pentakaliumzouten daarvan (samen “DTPA” of “stof”), namelijk de overwegingen 2 en 3, de artikelen 1 en 2 en de bijlage bij de bestreden verordening, voor zover zij betrekking hebben op DTPA en, in het bijzonder, de vermeldingen die bij de bijlage bij die bestreden verordening zijn opgenomen in deel 3 van bijlage VI bij verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006 (“CLP-verordening”) (2), voor de afzonderlijke stoffen:

N-carboxymethyliminobis(ethyleennitrilo)tetra(azijnzuur);

Pentanatrium(carboxylatomethyl)iminobis(ethyleennitrilo)tetraäcetaat;

pentakalium 2,2',2'',2''',2''''-(ethaan-1,2-diylnitrilo) penta-acetaat.

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters de volgende zes middelen aan.

1.

De bestreden verordening is vastgesteld in strijd met de indelingscriteria van artikel 36, lid 1, en punt 3.7.2.2.1 van bijlage I bij de CLP-verordening, aangezien DTPA niet “de intrinsieke, specifieke eigenschap heeft een schadelijk effect op de voortplanting uit te oefenen”. Indien bij dieren die aan zeer hoge doses DTPA zijn blootgesteld bepaalde ontwikkelingseffecten zijn waargenomen, zijn dit “niet-specifieke secundaire ontwikkelingseffecten” die geen indeling als giftig voor de voortplanting rechtvaardigen.

2.

De bestreden verordening is vastgesteld in strijd met punt 3.7.2.2.2. van bijlage I bij de CLP-verordening, aangezien de autoriteiten van de Unie bij de indeling van DTPA de mogelijke invloed van “maternale toxiciteit” niet naar behoren hebben geëvalueerd en in aanmerking hebben genomen. DTPA veroorzaakt zinktekort, waardoor de maternale homeostase bij ratten wordt verstoord, en het is deze maternale toxiciteit die de waargenomen niet-specifieke secundaire ontwikkelingseffecten veroorzaakt. Dit kan de indeling van DTPA als giftig voor de voortplanting overeenkomstig de voorschriften van de CLP-verordening niet rechtvaardigen.

3.

De bestreden verordening is vastgesteld in strijd met punt 3.7.2.1.1. en tabel 3.7.1 (a) van bijlage I bij de CLP-verordening, aangezien het beschikbare bewijsmateriaal niet leidt tot de “sterke veronderstelling” dat DTPA bij de mens effecten op de voortplanting kan veroorzaken, en er evenmin “duidelijk bewijs” was dat DTPA bij gebrek aan andere toxische effecten (namelijk maternale toxiciteit) effecten op de ontwikkeling kan veroorzaken. Nogmaals, zonder dergelijke elementen is de indeling van DTPA als giftig voor de voortplanting in categorie 1B niet gerechtvaardigd.

4.

De bestreden verordening is vastgesteld in strijd met de krachtens artikel 37, lid 5, van de CLP-verordening op de Commissie rustende verplichting om vast te stellen dat de voorgestelde geharmoniseerde indeling “juist” is. De Commissie heeft de adviezen van het Comité risicobeoordeling (“RAC”) bekrachtigd zonder na te gaan of deze consistent en betrouwbaar zijn en de voorgestelde indeling kracht kunnen bijzetten. Als de Commissie rekening had gehouden met alle relevante informatie over de eigenschappen van DTPA, zoals haar tussen 2018 en 2022 herhaaldelijk is verzocht door de indiener van het dossier (“ID”), zou zij DTPA niet hebben ingedeeld als giftig voor de voortplanting in de categorie 1B.

5.

De bestreden verordening is vastgesteld in strijd met de procedurele vereisten van artikel 37, lid 4, van de CLP-verordening om de RAC-adviezen zelf te raadplegen, in plaats van enkel het voorstel van de ID voor een geharmoniseerde indeling en etikettering.

6.

Door de bestreden verordening vast te stellen zonder vooraf een effectbeoordeling uit te voeren en te documenteren, heeft de Commissie de verplichtingen geschonden die op haar rusten krachtens het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven en het beginsel van behoorlijk bestuur.


(1)  PB 2022 L 129, blz. 1.

(2)  PB 2008 L 353, blz. 1.


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/14


Beroep ingesteld op 18 augustus 2022 — Oostenrijk/Commissie

(Zaak T-501/22)

(2022/C 389/16)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordigers: J. Schmoll en A. Kögl, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsbesluit (EU) 2022/908 van de Commissie van 8 juni 2022 tot onttrekking aan financiering door de Europese Unie van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), waarvan is kennisgegeven onder nummer C(2022) 3543 en dat is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie op 10 juni 2022, L 157, blz. 15, nietig verklaren voor zover bij dit besluit de in de bijlage in de lijnen 1 tot en met 8 onder begrotingspost 6200 opgesomde, door de Republiek Oostenrijk ten laste van het ELGF gedeclareerde uitgaven, na aftrek van de onder begrotingspost 08020601 opgesomde bedragen, dat wil zeggen een totaalbedrag van 68 146 449,98 EUR, worden onttrokken aan financiering door de Unie.

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel

Verweerster heeft artikel 52, lid 1, van verordening (EU) nr. 1306/2013 (1) geschonden doordat zij met het bestreden uitvoeringsbesluit een financiële correctie heeft opgelegd hoewel verzoekster de verminderingscoëfficient voor de toewijzing van betalingsrechten aan exploitanten van alpenweiden heeft toegepast overeenkomstig artikel 24, lid 6 van verordening (EU) nr. 1307/2013 (2). De daarmee verband houdende financiële correctie is dus ten onrechte doorgevoerd.

2.

Tweede middel

Verweerster heeft artikel 52, lid 1 van verordening (EU) nr. 1306/2013 geschonden doordat zij een financiële correctie heeft opgelegd hoewel de aanwending van de nationale reserve voor corrigerende maatregelen ten aanzien van exploitanten van graslanden en de lineaire verlaging ter voorkoming van overschrijding van het nationale maximum verenigbaar waren met het Unierecht. Verweerster kon zich voor deze handelwijze naar eigen zeggen steunen op artikel 30, lid 7, onder b) of op artikel 7 van verordening (EU) nr. 1307/2013. De daarmee verband houdende financiële correctie is dus ten onrechte doorgevoerd.

3.

Derde middel

Verweerster heeft artikel 52, lid 4, onder a), van verordening (EU) nr. 1306/2013 geschonden doordat zij ook de financiering van uitgaven in het kader van het ELGF heeft afgewezen die gedaan waren vóór 26 november 2016, dus meer dan 24 maanden voordat verweerster bij schrijven van 27 november 2018 de resultaten van haar inspectie meedeelde.

4.

Vierde middel

Verweerster is de in artikel 296, tweede alinea, VWEU neergelegde motiveringsplicht niet nagekomen, doordat zij volledig heeft nagelaten om in te gaan op verzoeksters argumentatie met betrekking tot de classificatie van alpenweiden op grond van de wetten van de deelstaten betreffende alpenweiden, en dus niet op toereikende en passende wijze heeft gemotiveerd in welk opzicht verzoekster bij de toepassing van de uitzondering van artikel 24, lid 6, van verordening (EU) nr. 1307/2013 inbreuk zou hebben gemaakt op de beginselen van objectiviteit en gelijke behandeling.


(1)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549).

(2)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 608).


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/15


Beroep ingesteld op 18 augustus 2022 — CrossFit/EUIPO — Pitk Pelotas (CROSSWOD EQUIPMENT)

(Zaak T-506/22)

(2022/C 389/17)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: CrossFit LLC (Boulder, Colorado, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: D. Mărginean, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Pitk Pelotas, SL (Noain, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk CROSSWOD EQUIPMENT — inschrijvingsaanvraag nr. 18 064 486

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 22 juni 2022 in zaak R 325/2021-1

Conclusies

de bestreden beslissing gedeeltelijk vernietigen;

de bestreden beslissing wijzigen;

Pitk Pelotas, SL verwijzen in de kosten van CrossFit, LLC in het kader van het onderhavige beroep, de procedure voor de kamer van beroep en de procedure voor de oppositieafdeling.

Aangevoerde middelen

Schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, doordat de eerste kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen gevaar voor verwarring bestaat met het de oudere CROSSFIT-merken;

Schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, doordat de eerste kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen gevaar voor verwarring bestaat met het oudere merk CROSS;

Schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat verzoekende partij de bekendheid van haar oudere merk CROSSFIT in de EU niet had aangetoond voor de in klasse 41 genoemde diensten.


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/16


Beroep ingesteld op 22 augustus 2022 — Bimbo/EUIPO — Bottari Europe (BimboBIKE)

(Zaak T-509/22)

(2022/C 389/18)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bimbo, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Carbonell Callicó, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bottari Europe Srl (Pomponesco, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk BimboBIKE — inschrijvingsaanvraag nr. 18 274 340

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 16 juni 2022 in zaak R 2110/2021-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

de verwijzing van verzoekende partij in de kosten van de procedure bij de kamer van beroep niet-toepasselijk verklaren;

het EUIPO en interveniënte verwijzen in alle kosten van het geding voor het Gerecht, met inbegrip van de kosten van de procedure voor de kamer van beroep.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 109 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/17


Beroep ingesteld op 23 augustus 2022 — Olimp Laboratories/EUIPO — Schmitzer (HPU AND YOU)

(Zaak T-511/22)

(2022/C 389/19)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Olimp Laboratories sp. z o.o. (Dębica, Polen) (vertegenwoordiger: M. Kondrat, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sonja Schmitzer (Teltow, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk HPU AND YOU — inschrijvingsaanvraag nr. 18 174 721

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 23 juni 2022 in zaak R 1888/2021-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het EUIPO voor verder beraad, of,

de bestreden beslissing, waarin wordt vastgesteld dat er relatieve gronden zijn om de inschrijving van merkaanvraag nr. 18 174 721 te weigeren voor alle waren en diensten van klasse 5, 35 en 44 en dat het merk niet zal worden ingeschreven, hervormen;

wat de kosten betreft, uitspraak doen ten gunste van verzoekende partij.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van het beginsel van beoordeling van de overeenstemming van merken;

schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van het rechtszekerheidsbeginsel.


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/18


Beroep ingesteld op 29 augustus 2022 — Aldi/EUIPO — Heredero de Navarra (LYTTOS)

(Zaak T-517/22)

(2022/C 389/20)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Aldi GmbH & Co. KG (Mülheim an der Ruhr, Duitsland) (vertegenwoordigers: N Lützenrath, C. Fürsen, M. Minkner en A. Starcke, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Heredero de Navarra, SL (Mendavia, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk LYTTOS — inschrijvingsaanvraag nr. 18 126 191

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 18 mei 2022 in zaak R 1462/2021-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 47, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/18


Beroep ingesteld op 28 augustus 2022 — Karić/Raad

(Zaak T-520/22)

(2022/C 389/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bogoljub Karić (Belgrado, Servie) (vertegenwoordiger: R. Lööf, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/881 van de Raad van 3 juni 2022 tot uitvoering van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus en in het licht van de betrokkenheid van Belarus bij de Russische agressie tegen Oekraïne (1) nietig verklaren,

uitvoeringsverordening (EU) 2022/876 van de Raad van 3 juni 2022 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus en de betrokkenheid van Belarus bij de Russische agressie tegen Oekraïne (2) nietig verklaren (de “bestreden besluiten”), voor zover zij verzoeker betreft, en

de Raad verwijzen in zijn eigen kosten en de kosten van verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Schending van de rechten van verdediging. Ten eerste is de motivering ontoereikend. Door niet voldoende duidelijk aan te geven hoe de Raad tot het besluit is gekomen dat de alternatieve criteria van de artikelen 3, lid 1, onder b), en 4, lid 1, onder b), van besluit 2012/642/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (3) op verzoekster van toepassing zijn, schenden de bestreden besluiten artikel 296, tweede alinea, VWEU. Ten tweede is het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid geschonden aangezien de bestreden besluiten verzoekers grondrechten schenden door in strijd met het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid niet aan te geven welke baat verzoeker heeft bij of welke steun hij verleent aan het Belarussische regime.

2.

Kennelijk onjuiste beoordeling. Ten eerste is de baat bij of de steun aan het Loekasjenko-regime niet aangetoond. De bestreden besluiten geven blijk van een kennelijk onjuiste beoordeling, aangezien zij zijn vastgesteld zonder voldoende bewijsmateriaal. Ten tweede is er geen gedrag aangetoond dat ratione temporis relevant is. De bestreden besluiten zijn enkel bestraffend en derhalve onrechtmatig, aangezien het ondersteunende bewijsmateriaal enkel historische omstandigheden bevat.

3.

Onevenredige inbreuk op verzoekers grondrechten. De doelstelling van de bestreden besluiten is door andere wetgevende maatregelen bereikt, waardoor zij een onevenredige inbreuk op verzoekers grondrechten vormen.


(1)  PB 2022, L 153, blz. 77.

(2)  PB 2022, L 153, blz. 1.

(3)  PB 2012, L 285, blz. 1.


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/19


Beroep ingesteld op 29 augustus 2022 — Golovaty/Raad

(Zaak T-521/22)

(2022/C 389/22)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ivan Ivanovich Golovaty (Soligorsk, Belarus) (vertegenwoordiger: V. Ostrovskis, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/881 van de Raad van 3 juni 2022 tot uitvoering van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus en in het licht van de betrokkenheid van Belarus bij de Russische agressie tegen Oekraïne (1) nietig verklaren, voor zover het verzoeker betreft (Bijlage A.2);

uitvoeringsverordening (EU) 2022/876 van de Raad van 3 juni 2022 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus en de betrokkenheid van Belarus bij de Russische agressie tegen Oekraïne (2) nietig verklaren, voor zover zij verzoeker betreft (Bijlage A.3);

de Raad te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Schending van het legaliteitsbeginsel.

De redenen om verzoeker op te nemen op de lijst bevatten een aantal termen die noch in de bestreden besluiten, noch in de rechtspraak zijn gedefinieerd. In dit licht is hun betekenis voor verzoeker niet duidelijk en kan hij deze termen niet ondubbelzinnig begrijpen en niet beslissen hoe te handelen in het kader van de maatregelen die de Raad tegen hem heeft genomen.

2.

Kennelijk onjuiste beoordeling.

De Raad heeft niet aangetoond op welke wijze verzoeker profijt trekt van of het Loekasjenko-regime steunt. Derhalve heeft de Raad niet bewezen dat verzoeker profijt trekt van of het Loekasjenko-regime steunt.

De Raad heeft niet aangetoond op welke wijze verzoeker verantwoordelijk is voor de repressie van het maatschappelijk middenveld. Derhalve heeft de Raad niet aangetoond dat verzoeker verantwoordelijk is voor de repressie van het maatschappelijk middenveld.

De meeste door de Raad aangevoerde bewijzen zijn onbetrouwbaar, onjuist of houden geen verband met verzoeker of de redenen voor de plaatsing op de lijst.

3.

Schending van het non-discriminatiebeginsel.

4.

Onevenredige inbreuk op het eigendomsrecht.

5.

Schending van de motiveringsplicht.

6.

Schending van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging.


(1)  PB 2022, L 153, blz. 77.

(2)  PB 2022, L 153, blz. 1.


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/20


Beroep ingesteld op 29 augustus 2022 — QU/Raad

(Zaak T-522/22)

(2022/C 389/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: QU (vertegenwoordigers: R. Martens en V. Ostrovskis, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Nietigverklaring van, ten eerste, besluit (GBVB) 2022/883 van de Raad van 3 juni 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1) (“gewijzigd besluit”), voor zover het verzoeker betreft, en van, ten tweede, uitvoeringsverordening (EU) 2022/878 van de Raad van 3 juni 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (2) (“gewijzigde verordening”), voor zover zij verzoeker betreft;

Verwijzing van de Raad in alle kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1.

De Raad heeft artikel 2 van het gewijzigde besluit en artikel 3 van de gewijzigde verordening verkeerd toegepast door het criterium van artikel 2, lid 1, onder g), van het gewijzigde besluit en artikel 3, lid 1, van de gewijzigde verordening ten onrechte op verzoeker toe te passen zonder de feiten grondig te onderzoeken en de vaststelling van beperkende maatregelen tegen een persoon voldoende te motiveren.

2.

De Raad heeft artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”), artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten (“Handvest”) en de artikelen 2 en 4 van het gewijzigde besluit geschonden door het besluit om beperkende maatregelen tegen verzoeker te nemen niet voldoende specifiek en concreet te motiveren overeenkomstig artikel 4 van het besluit en artikel 3 van de verordening. De Raad heeft kennelijke fouten gemaakt bij de uitvoering van zijn analyse en door niet aan te tonen waarom verzoeker onder een van de criteria van het gewijzigde besluit zou vallen, zonder de feiten grondig te onderzoeken en voldoende redenen te geven om beperkende maatregelen tegen een persoon te nemen.

3.

De Raad heeft de artikelen 41 en 48 van het Handvest geschonden door het bewijsdossier niet tijdig genoeg aan verzoeker te verstrekken om hem in staat te stellen zijn rechten te verdedigen. De Raad heeft verzoeker een termijn van 14 dagen opgelegd om zijn opmerkingen te maken en heeft het bewijsdossier pas één dag vóór het verstrijken van de termijn verstrekt. Verzoeker heeft geen tijd gehad om het bewijsdossier te bestuderen en zijn opmerkingen te maken, terwijl de Raad verzoeker voldoende tijd had moeten geven om het bewijsdossier te bestuderen en zijn opmerkingen te maken en ervoor had moeten zorgen dat alle rechten van de verdediging werden geëerbiedigd.

4.

De Raad heeft artikel 296 VWEU en de artikelen 16 en 45 van het Handvest geschonden door jegens verzoeker onevenredige beperkende maatregelen te nemen op basis van niet-bevestigde feitelijke beweringen die hoe dan ook niet meer kunnen worden gerechtvaardigd.


(1)  PB 2022, L 153, blz. 92.

(2)  PB 2022, L 153, blz. 15.


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/21


Beroep ingesteld op 30 augustus 2022 — Belaruskali/Raad

(Zaak T-528/22)

(2022/C 389/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Belaruskali AAT (Soligorsk, Belarus) (vertegenwoordiger: V. Ostrovskis, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/881 van de Raad van 3 juni 2022 tot uitvoering van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus en in het licht van de betrokkenheid van Belarus bij de Russische agressie tegen Oekraïne (1) nietig verklaren, voor zover het verzoekster betreft;

uitvoeringsverordening (EU) 2022/876 van de Raad van 3 juni 2022 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus en de betrokkenheid van Belarus bij de Russische agressie tegen Oekraïne (2) nietig verklaren, voor zover zij verzoekster betreft (hierna: de “bestreden besluiten”); en

de Raad verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Schending van het legaliteitsbeginsel.

De bestreden besluiten, voor zover zij verzoekster betreffen, zijn in strijd met fundamentele mensenrechten.

De bestreden besluiten, voor zover zij verzoekster betreffen, zijn in strijd met internationale verdragen.

De bestreden besluiten zijn in strijd met de doelstellingen van de rechtsgrondslagen van de Europese Unie.

De bestreden besluiten, voor zover zij verzoekster betreffen, schenden het beginsel dat de maatregelen doelgericht moeten zijn — zij treffen de burgerbevolking niet alleen in Belarus, maar in de gehele wereld.

De bestreden besluiten schenden het rechtzekerheidsbeginsel. De redenen om verzoeksters naam op te nemen op de lijst bevatten een aantal termen die noch in de bestreden besluiten, noch in de rechtspraak zijn gedefinieerd. In dit licht is hun betekenis voor verzoekster niet duidelijk en kan zij deze termen niet ondubbelzinnig begrijpen en niet beslissen hoe te handelen in het kader van de maatregelen die de Raad tegen haar heeft genomen.

2.

Kennelijk onjuiste beoordeling.

De Raad heeft niet aangetoond op welke wijze verzoekster profijt trekt van of het Loekasjenko-regime steunt. Derhalve heeft de Raad niet bewezen dat verzoekster profijt trekt van of het Loekasjenko-regime steunt.

De Raad heeft niet aangetoond op welke wijze verzoekster verantwoordelijk is voor de repressie van het maatschappelijk middenveld. Derhalve heeft de Raad niet aangetoond dat verzoekster verantwoordelijk is voor de repressie van het maatschappelijk middenveld.

De meeste door de Raad aangevoerde bewijzen zijn onbetrouwbaar, onjuist of houden geen verband met verzoekster of de redenen voor de plaatsing op de lijst.

3.

Schending van het non-discriminatiebeginsel.

4.

Schending van het evenredigheidsbeginsel.

5.

Schending van de motiveringsplicht.


(1)  PB 2022, L 153, blz. 77.

(2)  PB 2022, L 153, blz. 1.


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/22


Beroep ingesteld op 30 augustus 2022 — QT / EIB

(Zaak T-529/22)

(2022/C 389/25)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: QT (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank (EIB)

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

dientengevolge,

het besluit van 28 september 2021 om over te gaan tot invordering van 61 186,61 EUR en het besluit van 20 mei 2022 om verzoeksters administratief beroep te verwerpen, nietig verklaren;

de EIB veroordelen tot terugbetaling van de teruggevorderde bedragen, verhoogd met vertragingsrente tegen de rentevoet van de Europese Centrale Bank, vermeerderd met twee punten;

de EIB verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep tegen het besluit van de Europese Investeringsbank (EIB) van 28 september 2021 om een bedrag in te vorderen van 61 186,61 EUR dat ten onrechte is betaald uit hoofde van schooltoelagen, kindertoelagen en daarmee verband houdende voordelen in de periode van juli 2014 tot en met juni 2014, voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: onbevoegdheid van degene die het besluit heeft vastgesteld.

2.

Tweede middel: schending van de verjaringstermijn van vijf jaar van artikel 16.3 van de administratieve bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de EIB (hierna: “administratieve bepalingen”).

3.

Derde middel: schending van artikel 16 van de administratieve bepalingen doordat, naast de verjaringstermijn van vijf jaar, de voorwaarden voor terugvordering niet zijn vervuld.

4.

Vierde middel: schending van de artikelen 2.2.3 en 2.2.4 van de administratieve bepalingen en kennelijke beoordelingsfout.


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/23


Beroep ingesteld op 30 augustus 2022 — Belarusian Potash Company/Raad

(Zaak T-534/22)

(2022/C 389/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Belarusian Potash Company AAT (Minsk, Belarus) (vertegenwoordiger: V. Ostrovskis, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

uitvoeringsbesluit (GBVB) 2022/881 van de Raad van 3 juni 2022 tot uitvoering van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus en in het licht van de betrokkenheid van Belarus bij de Russische agressie tegen Oekraïne (1) nietig verklaren voor zover het betrekking heeft op verzoekster;

uitvoeringsverordening (EU) 2022/876 van de Raad van 3 juni 2022 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus en de betrokkenheid van Belarus bij de Russische agressie tegen Oekraïne (2) (hierna samen met het hierboven genoemde uitvoeringsbesluit: “bestreden handelingen”) nietig verklaren voor zover deze betrekking heeft op verzoekster, en

de Raad verwijzen in alle kosten van de procedure, waaronder de kosten die verzoekster heeft gemaakt voor haar verdediging.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Schending van het legaliteitsbeginsel.

De motivering voor verzoeksters plaatsing op de lijst bevat een aantal termen die niet zijn gedefinieerd in de bestreden handelingen of in de rechtspraak. Om die reden is hun betekenis voor verzoekster onduidelijk en kan zij die niet ondubbelzinnig begrijpen en bepalen hoe zij moet omgaan met de maatregelen die de Raad tegen haar heeft genomen.

2.

Schending van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en niet-nakoming van de motiveringsplicht.

3.

Kennelijke beoordelingsfout.

Het grootste deel van het door de Raad aangevoerde bewijs is onbetrouwbaar, onjuist of houdt geen verband met verzoekster of de redenen waarom zij op de lijst is geplaatst.

De Raad heeft niet aangetoond hoe verzoekster profijt trekt van het Lukashenka-regime of dat regime ondersteunt. Derhalve heeft de Raad niet bewezen dat verzoekster profijt trekt van het Lukashenka-regime of dat regime ondersteunt.

4.

Schending van het evenredigheidsbeginsel.


(1)  PB 2022, L 153, blz. 77.

(2)  PB 2022, L 153, blz. 1.


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/24


Beschikking van het Gerecht van 25 augustus 2022 — Silgan Closures en Silgan Holdings/Commissie

(Zaak T-415/18) (1)

(2022/C 389/27)

Procestaal: Duits

De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 294 van 20.8.2018.


10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/24


Beschikking van het Gerecht van 25 augustus 2022 — Silgan International en Silgan Closures/Commissie

(Zaak T-808/19) (1)

(2022/C 389/28)

Procestaal: Duits

De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 27 van 27.1.2020.